Goedenavond. Mijn naam is Astrid Sy en ik werk als beeld researcher voor Yad Vashem, The Holocaust Martyrs' and Heroes' Remembrance Authority in Jeruzalem. Ik zou hier graag wat vertellen over mijn onderzoek naar historisch film materiaal. Mijn verhaal zal worden geïllustreerd aan de hand van een beeldcompilatie die Arthur Bueno heeft gemaakt van de films uit mijn onderzoek en die hier achter mij zal worden afgespeeld tijdens mijn praatje. Als er één ding is dat me is opgevallen in de afgelopen 1,5 jaar dat ik dit werk doe, is het de drang van de mens om zijn of haar verhaal na te kunnen laten, in welke vorm dan ook. Gelukkig maar voor ons, want het is dankzij deze verhalen dat wij tegenwoordig een idee hebben van wat er is gebeurd in het verleden. Bronnen als dagboeken, brieven en foto’s bieden ons een inzicht in de geschiedenis en in het leven van mensen. Ik heb de afgelopen tijd veel nagedacht over waarom het belangrijk is dat we dit soort bronnen onderzoeken. Wat is de meerwaarde ervan? Ligt het belang ervan in het in kaart brengen van de geschiedenis of ligt de waarde van bronnen misschien ook ergens anders? Hier wil ik het graag vandaag met u over gaan hebben. Ik kreeg vanuit het filmarchief van het Yad Vashem 1,5 jaar geleden de vraag of ik een werving van films wilde beginnen, betreffende de Joodse gemeenschap in Nederland tot 1950. Met films wordt al het materiaal bedoelt dat direct naar de Joodse gemeenschap verwijst, zoals amateurfilms van Joodse gezinnen, opnames tijdens de oorlog, shots van synagogen of Joodse buurten. Maar ook indirect materiaal wordt bedoelt; films die je niet perse zou linken aan de Joodse gemeenschap, maar waarin bijvoorbeeld toevallig een shot voorkomt van een winkel of bedrijf met Joodse eigenaar. Kortom, elke film van voor 1950 waarin ook maar een fragment voorkomt dat verwijst naar de Joodse gemeenschap in Nederland, moet geregistreerd worden. Ik ga voor mijn onderzoek heel Nederland door op zoek naar films. Van Zwolle tot Rotterdam, van Beeld en Geluid in Hilversum tot EYE in Amsterdam. In het begin, was ik nogal onzeker over hoe ik deze opdracht moest volbrengen. Aan de ene kant leek het me een oneindige missie. Maar aan de andere kant had ik het idee dat de meeste films over en van de Joodse gemeenschap wel bekend zijn en uitgebreid gebruikt worden in documentaires, op tv en in musea. Deze gedachte werd ook gevoed doordat vele instanties tegen mij zeiden dat ze óf de soort films die ik zocht niet hadden, óf ze kwamen op de proppen met een lijst van enkele bekende films die ze bezaten, zoals films met beroemde shots van Jodensterren, de Amsterdamse Jodenbuurt of andere films uit de oorlogstijd. Het kwam er op neer dat ik in elk geval niet hoefde te proberen zelf nog op onderzoek uit te gaan, want dat had geen zin. Na een paar keer van wal naar schip gestuurd te worden, kwam ik er achter dat wanneer ik secuur genoeg aan de slag ging en goed de tijd nam in de archieven, er altijd wel wat te vinden was. Toen ik dit eenmaal doorhad, realiseerde ik ook de omvang van het film materiaal waarin sporen terug te vinden zijn van de Joodse gemeenschap van
voor en tijdens de oorlog en hoe diep de Joodse gemeenschap dus ook in onze maatschappij geworteld zat. Misschien is deze bewering vrij logisch; maar ik vond het intrigerend hoe goed dit terug te zien was in historisch film materiaal. Vooral tijdens mijn onderzoek in het stadsarchief van Rotterdam kwam ik tot dit besef. In het begin leken er nauwelijks of geen films in het archief te zijn, waar Joodse Rotterdammers in beeld kwamen. Maar uiteindelijk waren vooral de films die niet direct verwezen naar de Joodse gemeenschap, onuitputtelijke bronnen van informatie. Na een paar weken goed zoeken had ik twaalf films gevonden zoals stadsbeelden, constructiefilms, films van de oude Diergaarde en zelfs een film van Sparta die indirect gelinkt waren aan de Joodse gemeenschap van Rotterdam van tussen 1900-‐1950. Misschien vraagt u zich af hoe deze films bruikbaar konden zijn voor mijn onderzoek? Door onderzoek te doen naar de context van zo’n film kan deze een gehele andere betekenis krijgen. Een promotie film van de bouw van een nieuw filiaal van de Bijenkorf in Rotterdam in de jaren dertig, kan worden gezien als toonbeeld van vooroorlogse moderniteit en vooruitgang. Of beelden van de verwoestingen van ditzelfde gebouw na het bombardement op Rotterdam in 1940, kunnen als voorbeeld dienen van de gevolgen van de oorlog voor Rotterdam. Maar als je weet dat de Bijenkorf een Joods familiebedrijf was, opgericht door Simon Phillip Goudsmit, kan je de film dus ook onderzoeken vanuit de context van Joods ondernemerschap. En zo zijn er nog meer voorbeelden; bijvoorbeeld het modehuis Gerzon aan de Blaak, of de vele bioscopen zoals Cinema Royal, Lumière of het Scala; allemaal bedrijven met Joodse eigenaren of directeurs. Zo kunnen bedrijfsfilms of stadsbeelden in eens vanuit een hele andere context gezien worden. Niet alleen onderschrijven deze films dat de Joodse gemeenschap een actieve rol speelde in het Rotterdamse leven, economie en cultuur. Het toont ons ook dat dit dus wel terug te zien is in filmbeelden. Hoewel misschien soms vluchtig, het Joodse leven in Rotterdam is wel degelijk vastgelegd op film. Dus zo ontstaat er in het onderzoek naar films een context omheen. Deze context maakt van een film een historische bron, aan de hand waarvan je uitspraken kan doen over het verleden. Maar is dat de enige waarde van historisch beeld materiaal? Ik denk van niet. De context rondom een film, geeft de film niet alleen historische meerwaarde, het geeft de film ook een bepaalde lading, die zorgt dat je emotioneel betrokken raakt bij het verhaal dat deze film vertelt. Want wat is bewegend beeld van mensen nou zonder het verhaal erom heen? Rondom een film ontstaat er een kader van familieverhalen en anekdotes, waar je je aan kunt relateren, en waar je dus emotioneel bij betrokken raakt. Dit lijkt vanzelfsprekend maar dat vind ik het eigenlijk niet. Ik denk namelijk dat dit proces, het achterhalen van deze context rondom een film, zo bijzonder is dat hier meer aandacht aan besteed moet worden. Ik heb het proces van het reconstrueren van de context rondom films op een hele speciale manier moge ervaren. Zo waren er een aantal amateurfilms in het stadsarchief waar ik tegen aan bleef lopen omdat ze gefilmd waren door ene Polak, een Joodse naam. De films bezaten voornamelijk beelden van Rotterdam, van de natuur en ook veel
beelden van mensen, volwassenen en kinderen. Twee jongens van een jaar of negen en tien en een meisje van een jaar of vijf kwamen veel in beeld. Maar met alleen de naam Polak en een aantal films van onbekende mensen kon ik niets. Ik wist niet wie al die mensen waren en waarom ze gefilmd waren. Wat was de voornaam van de filmer? Was hij Joods? Of was misschien de verkeerde naam bij de verkeerde film gezet? Ik wist het niet. Toch ben ik dieper gaan graven. De film was ooit geschonken door ene meneer Ruoff en zijn contactgegevens waren bekend. Zijn vrouw vertelde dat hij helaas al was gestorven en dat ze niet wist hoe hij aan die films gekomen was. Ik ben nog wat gaan zoeken aan de hand van stambomen en bevolkingsregisters maar zonder op z’n minst een voornaam, kwam ik er niet uit. Het leek een doodlopende weg te zijn, tot mevrouw Ruoff terugbelde en zei dat ze zich wel nog kon herinneren dat haar man wel eens had verteld over hoe hij vroeger speelde met een jongetje uit de buurt, Minus Polak, de zoon van Nico Jacob Polak. Toen vielen alle puzzelstukjes op de goede plek. Minus – eigenlijk Herminius – was de zoon van Nico Jacob Polak, een gerenommeerde bedrijfseconoom in Rotterdam die graag filmde. Minus Polak was zelf wethouder in Rotterdam in de jaren ´60 en ´70, daarna nog rechter en lid van de Eerste Kamer. Niet alleen had ik nu een aanknopingspunt, Minus leefde nog en woonde gewoon hier in Rotterdam. Twee weken later had ik een afspraak om een boterham te komen eten bij hem en zijn vrouw en de films te laten zien die ik had gevonden. We zouden gaan kijken of deze inderdaad gefilmd waren door zijn vader. Toen ik daar aankwam was ik nogal sceptisch. Minus Polak was oud, leek verward, doof en heel slecht ter been. Zou hij nog wel kritisch naar de films kunnen kijken? Maar al gelijk bij het allereerste shot van een film van de oude Diergaarde uit 1937, wist hij me te vertellen dat de vrouw en het kleine meisje van 5 in beeld, zijn moeder Charlotte en zijn zusje Betje (Elisabeth) waren. Over een andere film vertelde hij, dat de spelende kinderen in de tuin, hijzelf, zijn oudere broer Dolf en zijn zusje Betje waren. Hij herkende verder iedereen in de films en nadat ik doorhad hoe hij mij het best kon verstaan, hadden we een lang gesprek en beantwoorde hij al mijn vragen. Hoe langer we spraken hoe meer ik in hem de jongen van negen uit de films herkende. Hij leefde helemaal op terwijl hij vertelde over zijn jeugd, over zijn ouders, broer, zusje en de rest van zijn familie. Minus vertelde over hoe zijn konijnen uren door zijn vader werden gefilmd; over hoe verdrietig hij en zijn zusje waren toen zijn ouders en broer zijn konijnen opaten tijdens de oorlog omdat ze honger hadden en hoe ze goedkeurend gesmak konden horen tijdens deze maaltijd, terwijl hij en zijn zusje in de andere kamer zaten te huilen. Hij vertelde over zijn oma, Elisabeth Polak-‐Engers: Hoe ze eerst niet had gewild dat Nico Jacob, zijn vader en haar zoon, met een niet-‐Joodse vrouw zou trouwen, Charlotte Ribbink, en hoe door haar moed en kracht tijdens de oorlog, Charlotte geliefd werd in de familie. Hij vertelde dat Nico Jacob altijd een vrolijk vader was geweest, die veel lachte en hoe lief zijn moeder Charlotte was. Ook vertelde Minus dat zijn vader tijdens de oorlog af en toe verdween om onder te duiken als het te gevaarlijk werd en
dat zijn huwelijk met een niet-‐Joodse vrouw hem op een haartje na uit de kampen heeft gehouden. Ook de vele familiebijeenkomsten met ooms, tantes, neefjes en nichtjes kwamen ter sprake. Minus vertelde over voorstellingen waarin hijzelf Popeye speelde, zijn zusje Betty Boop en zijn broer Charlie Chaplin; hoe lief zijn tante Flora was, de zus van Nico Jacob, die getrouwd was met Hendrik Cohen een succesvolle Joodse apotheker. Ze hadden twee zonen, Ernst en Adolf Cohen. Hendrik en Flora Cohen en Elisbeth Polak-‐Engers, Flora’s en Nico Jacob’s moeder, zijn tijdens de oorlog gedeporteerd. Elisabeth Polak-‐Engers stierf in Westerbork in 1943. Flora en Hendrik zijn beide in het concentratiekamp Bergen-‐Belsen omgekomen in 1945. Hun zonen Ernst en Adolf hebben de oorlog overleefd. Adolf Cohen werd de vader van Floris en Job Cohen, de oud burgemeester van Amsterdam. Het was voor mij een ontzettend bijzondere ontmoeting. Een film, waarvan ik eerst niet goed wist waar ik eigenlijk naar keek, ging in eens leven. Ik herkende nu de gezichten, de verhalen erachter en ze werden als oude bekenden voor mij. Minus en ik hebben nog lang zitten praten die middag en ik beloofde snel weer langs te komen omdat hij nog veel te vertellen had. Toen ik weer vertrok stond hij er op om mij naar de deur te escorteren en me in mijn jas te helpen, ook al was hij ontzettend slecht ter been. Hij gaf me een handkus en zei hoe dankbaar hij was dat ik was langsgekomen en hoe speciaal hij het had gevonden. Een paar dagen voor onze tweede afspraak belde zijn vrouw dat hij in het ziekenhuis lag en nog een paar dagen daarna was hij overleden. Ik heb hem dus helaas na die eerste ontmoeting nooit meer kunnen spreken. Door deze ontmoeting, heb ik gerealiseerd dat de waarde van oude films niet perse in het historisch belang er van ligt, maar in verhalen zoals die van de familie Polak en de familie Cohen. Het zijn de persoonlijke geschiedenissen van mensen die ons raken en die ons een unieke kijk geven op het leven uit het verleden. Het zijn de persoonlijke verhalen waar we inspiratie uit halen en waar we ons aan spiegelen. Op die manier houden we de geschiedenis levend, zoals we eigenlijk ook hier bij Open Joodse Huizen proberen te doen. Doordat je emotioneel betrokken raakt bij een film, ontstaat er een bijzondere link tussen het verleden en het heden. Het zijn al die families, individuen en mensenlevens die samen de geschiedenis vormen, dat moeten we niet vergeten. Hier ligt voor mij de waarde van historisch onderzoek. De generatie die de gebeurtenissen van de Tweede Wereldoorlog kunnen navertellen is langzaam aan het verdwijnen en daarmee de verhalen over één van de meest schrikwekkende gebeurtenissen in onze geschiedenis. Als ik een maand later contact had opgenomen met Minus Polak, had hij niet meer geleefd. Dan had ik de verhalen over zijn jeugd nooit van hemzelf kunnen horen. Ik heb de afgelopen tijd geleerd hoe belangrijk het is een luisterend oor te bieden, de verhalen koesteren, te bewaren maar vooral ook te verspreiden. We moeten deze verhalen levend houden voor de komende generaties en er voor zorgen dat de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog zich nooit weer zullen herhalen.
Om al deze redenen hebben we besloten dat het tijd is geworden voor een grootschalige werving van oud materiaal over en van de Joodse gemeenschap. We waren eigenlijk geschrokken van hoe weinig eigenlijk bekend is over films van de Joodse gemeenschap van Rotterdam. Daarom willen we nu u alvast vragen om goed na te denken of u nog een oude film op zolder heeft liggen, of misschien een fotoboek in de kelder, waar u al jaren niet naar gekeken heeft. Ook al denkt u misschien dat het niet belangrijk genoeg is, dat is het zeker wel en we gaan dan ook vanaf nu actief opzoek naar historisch persoonlijk materiaal – films, spullen, teksten, wat dan ook – van of over de Joodse gemeenschap in Nederland. Door mijn onderzoek, het vele contact met de familie Polak, maar ook door initiatieven zoals Open Joodse Huizen lijken er steeds meer films aan het licht te komen. Zo blijven de mailtjes van familieleden van Minus Polak bij mij binnenstromen waarin ze vertellen dat die ene verre neef ook nog films heeft. En toevallig heeft rabbi Bramson een tijdje geleden familie films gedoneerd aan het Yad Vashem, waar ook Nico Jacob Polak op staat, die weer een ver familielid was van de moeder van Bramson. Alle verhalen die verteld worden via het beeld, lijken met elkaar in verband te staan en hoe meer materiaal er naar boven drijft, hoe sterker dit naar voren komt. Dankuwel -‐