1
Zeer geachte aanwezigen. Voetbal in de Tweede Wereldoorlog. Mag ik beginnen met een citaat: 'We proberen weer gewoon te doen, we gáán allemaal gewoon doen. Dus ook aan de sport doen. We gaan weer voetballen. De opperbevelhebber zegt het, de KNVB zegt het en wij vinden het allang goed. In de wereldgeschiedenis is een bladzijde bijgeschreven, en we hebben het meegemaakt en overleefd. Nu gaan we verder, ook met de voetbalsport.' Tja, van wie zou dit uitermate Nederlandse citaat zijn? Het is van ir Ad van Emmenes, en hij schreef het in de Sportkroniek van augustus 1940. In de wereldgeschiedenis is een bladzijde bijgeschreven - de ingenieur/tevens voetbaljournalist bedoelde de Duitse inval. We kunnen met terugwerkende kracht heel boos worden op de latere radio- en tv-verslaggever, maar we kunnen ook vaststellen dat hij in simpele woorden de realiteit weergaf: de meeste mensen wilden dat alles gewoon door zou gaan, ook het voetbal. In een VPRO-radio-uitzending van 1987 onthulde dezelfde Van Emmenes overigens ook nog een piepklein verzetsdaadje, dat ik u niet wil onthouden. Hij deed een radioverslag, met als beperking dat hij niets over het weer mocht zeggen, dat was gevoelige informatie waar de vijand van de bezetter voordeel van zou kunnen hebben. Ik citeer nog een keer Van Emmenes: 'Toen heb ik een keer een wedstrijd verslagen van Hermes DVS in Schiedam. Die speelden met blauwe shirts en witte broeken. Daar speelde een zekere Coen Paulus als spil en die gleed nogal vaak uit. En toen heb ik gezegd dat die Coen
2
Paulus vaak op de grond gelegen had en geen witte broek meer had maar een pikzwarte, zo modderig was dat veld. En daarmee had ik toch gezegd dat het behoorlijk slecht weer geweest was.' Een duidelijk geval van 'Do ist der Bahnhof'. Sport was hot in de oorlog, de bezetter wilde het zo, en voor veel mensen bood het de gelegenheid om de zinnen te verzetten en om onder elkaar te zijn, zonder de permanente dwang en onvrijheid te voelen. Verantwoordelijk voor het sportbeleid in Nederland was de Duitse ambtenaar, Hermann Harster, de 'Sport- und Pressereferent'. Hij kreeg die baan op voorspraak van zijn broer Wilhelm, een top-nazi in Den Haag, de plaatsvervanger van Rauter, en een van de architecten van de Jodendeportaties in Nederland. Hermann Harster keek in 1987, voor de VPRO-radio, met voldoening terug op de manier waarop hij de sport hier in het gareel had gehouden. Hij had het goed gedaan, vond hij zelf, zeker in vergelijking met andere bezette landen: 'Het heeft me grote voldoening gegeven, want het was mijn opdracht: de sport levend te houden en niet kapot te laten maken. En dat was lang niet overal zo. In België en Frankrijk liep de belangstelling voor sport terug, en in Noorwegen is de sportwereld uit protest zelfs helemaal gestopt. Dat het in Nederland zo goed ging kwam mede door Lotsy. En door mijzelf natuurlijk.' Over Lotsy straks iets meer. Maar Harster had eigenlijk alle reden om zich op de borst te kloppen. Kijk naar het aantal verkochte kaartjes voor sportwedstrijden. Dat steeg van 4,1 miljoen in 1940 tot 8,1 miljoen in 1943 - een verdubbeling
3
bijna. En dan moet je nog meetellen dat voetbalinterlands tijdens de oorlog niet waren toegestaan. Sport was hét succesnummer van de Duitse bezetter, zou je kunnen zeggen, het was het principe van Hans von Tschammer und Osten, de rijkscommissaris voor sport in het Derde Rijk – ook wel de Sportführer genoemd: ‘Wer Sport treibt, sündigt nicht.’ Voor joden lag dat allemaal natuurlijk anders. Zij wilden wel sporten, maar ze mochten niet meer. De joodse clubleden werden in 1941 al uit de clubs gestoten - en daar zijn maar heel weinig protesten tegen geweest. Ook de toen nog heel jonge, maar zeer talentvolle scheidsrechter Leo Horn had graag willen doorgaan. Hij zei later: 'Er waren meer Amsterdamse Joodse scheidsrechters, en die gingen ook door. Pas in 1941 kregen we een brief in de bus dat we niet meer mochten fluiten. Die brief was ondertekend door Karel Lotsy. En ik denk dat hij daar geen uurtje van wakker heeft gelegen.' Lotsy was de machtige voorzitter van de KNVB. Bijna zeventig jaar na het begin van de oorlog is zijn rol in de sport in bezettingstijd nog altijd fel omstreden. Lotsy was vanaf begin 1941 lid van het College van Gevolmachtigden, een driemanschap dat Harster adviseerde. Hij zat daar met een NSB'er (De Valk) en een SS'er (Hendrik a Stuling), en kreeg er snel spijt van: in dat gezelschap zou zijn reputatie er in korte tijd aangaan. Na een half jaar trad hij officieel terug, maar hij bleef op de achtergrond Harster gewoon adviseren en bovendien werd hij in 1942 voorzitter van de grootste bond, de voetbalbond. Harster vond na de oorlog dat het prima werken was geweest met zijn adviescollege:
4
'Ik vergaderde regelmatig met ze. Die regelden het allemaal prima, ik kon ze hun gang laten gaan. Slechts één keer heb ik in moeten grijpen. Dat was toen niemand wilde dubbelen met een NSB-tennisspeler. Toen heb ik gezegd: dat kan niet geweigerd worden, er moet iemand met hem dubbelen. En Lotsy was het met me eens. Van het driemanschap was hij ook de absolute leider. Zonder hem zou dat experiment met het driemanschap ook nooit gelukt zijn. Waarom hij het deed? Ik denk voor de Nederlandse sport. En voor mij was het belangrijk dat hij geen NSB'er was, dat maakte hem een stuk geloofwaardiger bij de meeste Nederlanders.' Net als nu maakten de beste Nederlandse voetballers tijdens de oorlog furore in het buitenland. De bekendste was Bram Appel, midvoor. Hij was te werk gesteld in Duitsland, hij moest in 1942 gaan werken in een fabriek voor vliegtuigonderdelen in Berlijn. Op een dag kwam daar een Duitser op hem af met de vraag of hij een wedstrijdje mee wilde voetballen met het derde elftal van Hertha BSC. Daar kwamen ze spelers tekort, er waren er teveel naar het Oostfront gestuurd. Na een officiële overschrijving van de KNVB - regels zijn regels - maakte Appel in dat potje voetbal in een of andere onderliga negen doelpunten. Die prestatie wekte de belangstelling van de trainer van het eerste elftal. En zo mocht Bram Appel de week daarna meedoen in het eerste van Hertha BSC. In 1987 zei hij daarover tegen de VPROradio: 'De eerste wedstrijd in het eerste wonnen we met 4-2 en ik maakte twee doelpunten. Tweeëneenhalf jaar heb ik daar gespeeld en m’n record was 57 doelpunten in één seizoen. Ik heb zelfs nog in het Berlijnse elftal gespeeld, dat speelde dan
5
tegen het Zuidelijke elftal. Daar heb ik ook m’n doelpuntjes gemaakt.' Bram Appel drong ook door tot een soort alternatief Nederlands elftal, bestaande uit in Duitsland tewerkgestelde spelers. Dat team speelde officieuze interlands tegen Frankrijk, Joegoslavië en Hongarije - ook landen met veel naar Duitsland overgebrachte arbeidskrachten. Appel herinnerde zich: 'We hebben de Fransen verslagen in Potsdam met 4-2 en toen tilden de supporters ook al de trams uit de rails, van blijdschap. Eén keer is zelfs Karel Lotsy komen kijken. Die was toen in Berlijn.' Bram Appel werd kampioen met Hertha BSC en speelde daarna kampioenswedstrijden tegen andere districten en trok half Duitsland door. Uiteindelijk eindigde de triomftocht in Kiel, waar Hertha werd uitgeschakeld. Appel keek er met veel plezier op terug. Hij had het dankzij het voetballen goed in Duitsland. na een wedstrijd zat er meestal een biljet van tien mark in zijn broekzak. Hij kwam zodoende in de gelegenheid om ergens een tuinhuisje te huren, zodat hij niet langer met zestien man in een barak hoefde te slapen. Hij vertelde in het radio-interview dat hij daar een beroemde buurman had: Heinrich Himmler, Reichsführer van de SS. Iedere week kreeg Bram Appel van de club een voedselpakket. Daar zaten ook sigaretten in, want dat was toen nog gezond, en stoer. Als zijn schoenen kapot waren, werden ze op kosten van de club gemaakt. Als hij een nieuw pak nodig had, kreeg hij er een bon voor en kon hij het ergens
6
afhalen. Het was, voor Appel, een prachtige tijd, op de bombardementen na dan. Na de oorlog kregen de spelers die in Duitsland hadden gevoetbald een officiële berisping van de KNVB. Bram Appel is er zijn hele leven kwaad over gebleven: 'Dat vond ik schandalig. Als meneer Lotsy wel op de tribune komt zitten om naar ons te kijken, en ons dan na de oorlog een berisping komt geven… Daar heb ik geen woorden voor.' In Nederland werd het bezoeken van wedstrijden vanaf midden 1943 uitgesproken gevaarlijk. De bezetter ging op jacht naar mannen voor de Duitse oorlogsindustrie, en dacht die ook op de tribunes te kunnen vinden. Voor die tijd was dat op kleinere schaal ook al eens gebeurd. In januari 1942 gingen geruchten dat er op de tweede dag van de nationale schaatskampioenschappen in Amsterdam een razzia zou worden gehouden. De organisatoren hebben daarop de tweede dag afgelast. Ze gaven als reden op dat er teveel sneeuw op de baan lag. De baanvegers hadden dat probleem normaal gemakkelijk de baas gekund, maar organisator Siem Heiden zei na de oorlog dat het comité had besloten dit leugentje te gebruiken om groter onheil af te weren. Op 17 oktober 1943 was er een razzia in de rust van de topper tussen ADO en Volewijckers. ADO, de kampioen van 1942 en 1943, tegen de koploper van dat moment uit Amsterdamnoord. De poorten gingen dicht, er stonden vrachtwagens voor de deur om arrestanten in te vervoeren. De toeschouwers stoven uiteen, sprongen, volgens ooggetuigen, in de sloten en ontkwamen door een hek achter een van de tribunes. Er werden niettemin heel veel mannen gecontroleerd op valse persoonsbewijzen, er werden er ongeveer 200 opgepakt.
7
Gek genoeg merkten de spelers niets van de commotie en werd er na rust gewoon afgetrapt. Pas na afloop – het werd 1-2 voor De Volewijckers – begrepen de voetballers dat er een razzia gaande was: de teams hadden ineens uitzonderlijk veel reservespelers en ook de groep begeleiders was fors gegroeid. Volgens trainer Jaap van der Leck van De Volewijckers smokkelden zijn spelers een jongen in de wasmand naar buiten. Verdwenen er die zondag zo’n tweehonderd man in de vrachtwagens van de SD, bij een voetbalrazzia in Nijmegen enkele maanden later kregen de Duitsers de kans niet ook maar één aanwezige op te pakken. Toen soldaten en agenten tijdens de wedstrijd tussen NEC en een oostelijk selectieteam de Goffert hermetisch afsloten, stroomde een groot deel van de 22.000 toeschouwers het veld op. Ze dansten, zongen en liepen net als de achterblijvers op de tribune zelfs de polonaise. Het was voor de Duitsers onmogelijk om zonder geweld te gebruiken spelers en toeschouwers zonder geldige persoonsbewijzen er door een systematische controle uit te pikken. Ze dropen af. De Volewijckers werd dat jaar inderdaad kampioen. Het team had de mazzel dat het in de oorlog amper spelers verloor aan de Arbeitseinsatz. Een van de leden werkte op het arbeidsbureau en als eerste elftalspelers dreigden te worden opgeroepen, zette hij ze achterin de kaartenbak. Na de kampioenswedstrijd, waarvoor de club uitweek naar het Olympisch Stadion, trokken de toeschouwers in optocht het stadion uit. Juichend, dansend en vaderlandslievende liederen zingend trok de meute via het Leidseplein dwars door de stad richting Noord. Mensen hingen uit ramen, kinderen holden de straat op. Zoveel vrolijkheid hadden ze al lang niet meer gezien. Leden van de Wehrmacht bekeken de deinende massa
8
met grote, verbaasde ogen, maar ze grepen niet in, vooral tot opluchting van de vele onderduikers in de stoet, die de oorlog ook even wilden vergeten. Veilig bereikte de schare supporters te voet het IJ. Volewijckers was de laatste oorlogskampioen, de competitie van september 1944 werd afgelast, Nederland werd frontgebied en door de spoorwegstaking was er geen vervoer meer mogelijk. Het kampioenschap van ADO in 1942 was trouwens nog op een rel uitgedraaid. De club had een slechte naam, omdat een paar bestuursleden NSB'ers waren en ook een van de spelers, Gerrit Vreeken, NSB-sympathieën vertoonde. Op het feest van ADO in 1942 werd er een foto genomen van de verse landskampioen en de krantenlezers zagen de volgende dag een aantal spelers poseren met gebalde vuist. Volgens de toenmalige keeper Willem Koek was de bedoeling duidelijk: de spelers wilden laten zien dat ze, buiten het veld, niks te maken wilden hebben met hun clubgenoot Vreeken, de NSB'er - daarom balden ze de vuist. Het gebaar viel verkeerd. Of het nu van de Duitse autoriteiten kwam, of van de nieuwe NSB-burgemeester van Den Haag Westra - vast staat dat ADO een straf kreeg voor het gedrag van de spelers. De gebalde vuist werd beschouwd als een 'communistische groet'. ADO werd bedreigd met opheffing, ontbinding en schorsing. De club kon dit soort maatregelen voorkomen door een benefietwedstrijd te spelen ten bate van de Winterhulp. Dat was het uit Duitsland overgenomen project waarmee de NSB zijn sociale gezicht wilde laten zien, maar dat door de meeste mensen ('geen knoop van mijn gulp voor de Winterhulp') werd gehaat en genegeerd. Binnen ADO waren er nogal wat leden die heimelijk actie voerden om zo weinig mogelijk mensen naar het stadion te laten gaan en daarmee de 'straf' te laten
9
mislukken. Maar er kwamen drommen geüniformeerde NSB'ers op af die er een demonstratie van maakten. De opbrengst was uiteindelijk 2800 gulden - die werd in NSBkringen als een uniek succes bijgeschreven. Keeper Willem Koek, een van de mannen die met gebalde vuist op de foto stonden, keek er in 1987 weinig opgewekt op terug: 'Wij moesten die wedstrijd spelen, anders zouden we gedeporteerd worden. Ik heb toen besloten om te stoppen. Daar had ik geen zin meer in. Ik had een café en het risico werd me gewoon te groot. Het was amateurvoetbal. Dan ging je toch niet zulke risico’s nemen?' Aan dat soort afwegingen kwamen de joodse voetballers van Nederland niet toe. Voor hen was in 1941 het hek van het sportveld al gesloten. Vandaag kunnen we horen en zien dat sommigen, die in Westerbork terecht kwamen, daar nog enige tijd hun favoriete sport konden beoefenen. Op de film van Rudolf Breslauer is te zien dat ze dat met overgave deden, en dat er ook nog heel wat kampbewoners kwamen kijken. Het was voetbal in het voorportaal van de dood, voor verreweg de meesten. Er zijn er gelukkig nog een paar die erover kunnen vertellen, en mede dankzij hen zijn wij hier om naar de tentoonstelling te kijken die erover is gemaakt. Een heel goed initiatief. Zodat de komende zomer, als de Europese voetbaltop zijn kunsten vertoont in het schuldige landschap van Polen en Oekraine, de gedachten van de kijker een enkele keer afdwalen naar écht belangrijke dingen. Zoals het verdwenen elftal. Ik wens u een mooie middag en straks een mooi EK toe.