ADR (wijzigingen per 2009) Deel 1 Hoofdstuk 1.1 1.1.3.1 a)
Voeg in a) een nieuwe tweede zin toe, die als volgt wordt gelezen: "Indien deze goederen brandbare vloeistoffen zijn, vervoerd in hervulbare houders, die door of voor particulieren worden gevuld, mag de totale hoeveelheid stof 60 liter per houder en 240 liter per transporteenheid niet overschrijden.".
1.1.3.1
Vervang in de Opmerking “2.2.7.1.2” door “1.7.1.4”
1.1.3.2 c)
De eerste zin wordt als volgt gelezen: "gassen van de groepen A en O (overeenkomstig 2.2.2.1), indien de druk van het gas in de houder of de tank bij een temperatuur van 20 °C 200 kPa (2 bar) niet overschrijdt en indien het gas geen vloeibaar gemaakt of sterk gekoeld vloeibaar gemaakt gas is.”.
1.1.3.4
Vervang in de titel, “in gelimiteerde hoeveelheden” door “in gelimiteerde of vrijgestelde hoeveelheden”. Vervang in de Opmerking na de titel “2.2.7.1.2” door “1.7.1.4”.
1.1.3.4.2
Schrap "die verpakt zijn in gelimiteerde hoeveelheden,".
1.1.3.4.3
Voeg een nieuwe paragraaf 1.1.3.4.3 toe, die als volgt wordt gelezen:
“1.1.3.4.3
Bepaalde gevaarlijke goederen kunnen zijn onderworpen aan vrijstellingen onder voorwaarde dat aan de voorschriften van hoofdstuk 3.5 is voldaan.”.
1.1.3.6.2
Vervang “Hoofdstuk 1.10;” door: "Hoofdstuk 1.10, behalve voor ontplofbare stoffen van klasse 1, subklasse 1.4, UN-nummers 0104, 0237, 0255, 0267, 0289, 0361, 0365, 0366, 0440, 0441, 0455, 0456 en 0500;"
1.1.3.6.3
Voeg in de tabel bij Vervoerscategorie 1 in kolom (2) bij klasse 2 een verwijzing naar (voet)noot a in na TOC. Voeg in de tabel bij Vervoerscategorie 3 in kolom (2) een nieuwe regel in die als volgt wordt gelezen: "Klasse 4.3: UN 3467". Vervang bij Vervoerscategorie 3 in kolom (2) voor klasse 8 "en 3028" door ", 3028 en 3477".
1.1.3.6.3
De eerste insprong na de tabel wordt als volgt gelezen: ” •
1.1.3.7
voor voorwerpen, de bruto massa in kilogrammen (voor voorwerpen van klasse 1, netto massa van de ontplofbare stof in kg; voor gevaarlijke stoffen in machines en uitrustingen, zoals omschreven in deze Bijlage, de totale hoeveelheid daarin aanwezige gevaarlijke stoffen in kilogram resp. liter); "
Voeg een nieuwe subsectie toe, die als volgt wordt gelezen:
"1.1.3.7
Vrijstellingen in samenhang met het vervoer van lithiumbatterijen De voorschriften van het ADR zijn niet van toepassing op: a) Lithiumbatterijen ingebouwd in een voertuig dat een vervoersproces verricht en die bestemd zijn voor de aandrijving ervan of voor de werking van een van de uitrustingsdelen ervan; b) Lithiumbatterijen aanwezig in apparaten, gebruikt voor de werking ervan of bedoeld voor gebruik tijdens het vervoer (bv. een draagbare computer)."
1.1.4.2.3
Vervang aan het slot "; echter indien aanvullende informatie wordt vereist door het ADR, moet deze worden toegevoegd of ingevoegd op de geëigende plaats" door ", onder voorwaarde dat alle aanvullende informatie voorgeschreven in het ADR ook wordt toegevoegd".
Hoofdstuk 1.2
1.2.1
Vervang in de definitie van “Afneembare tank” de zinsnede “die is ontworpen” door “die niet is ontworpen”. Vervang in de definitie van "Collo": "De definitie is" door "Met uitzondering van het vervoer van radioactieve stoffen, is deze definitie". De Opmerking na de definitie van “Collo”wordt gelezen: “Opmerking: Voor radioactieve stoffen, zie 2.2.7.2, 4.1.9.1.1 en hoofdstuk 6.4. “. De Opmerking na de definitie van “Combinatie-IBC met binnenhouder van kunststof” wordt gelezen: “Opmerking: “Kunststof“ voor zover gebruikt in verband met binnenhouders van combinatie-IBC’s, omvat ook andere polymere materialen, zoals rubber.”.
De definitie van “Container” wordt als volgt gelezen: “ Container : een hulpmiddel bij het vervoer (laadkist of dergelijke constructie), • • • • •
van permanente aard en derhalve stevig genoeg voor herhaald gebruik, speciaal gebouwd om het vervoer van goederen, zonder overlading van de inhoud, door een of meer vervoerswijzen te vergemakkelijken, voorzien van inrichtingen die de behandeling en de vastzetting vergemakkelijken, met name bij het overladen van het ene vervoermiddel op het andere, dat zodanig ontworpen is, dat het vullen en legen wordt vergemakkelijkt; dat een inwendige inhoud bezit van ten minste 1 m3 met uitzondering van containers voor het vervoer van radioactieve stoffen.
Bovendien: Kleine container: een container, met ofwel buitenafmetingen (lengte, breedte of hoogte) minder dan 1,5 m, dan wel een inwendige inhoud van ten hoogste 3 m³; Grote container: a) een container, die niet voldoet aan de definitie van een kleine container; b) in de zin van de CSC: een container met een grondvlak, dat begrensd is door de vier buitenhoeken, i)
van ten minste 14 m2 (150 sq ft), of
ii) van ten minste 7 m2 (75 sq ft), indien de container aan de bovenzijde voorzien is van hoekstukken (“corner fittings”);
2
Gesloten container: een volledig gesloten container met een vast dak, vaste zijwanden, vaste kopwanden en een vloer. Het begrip omvat containers met een beweegbaar dak, voor zover het dak tijdens het vervoer gesloten is; Open container: een container met open dak of een platte container; Met dekzeil uitgeruste container: een open container die ter bescherming van de lading met een dekzeil is uitgerust; Een wissellaadbak is een container die volgens de norm EN 283: 1991 de volgende bijzonderheden vertoont: • • •
hij is wat betreft sterkte van de constructie alleen geschikt voor het vervoer met wagens of voertuigen over land of met veerboten; hij is niet stapelbaar, hij kan met middelen die zich aan boord van voertuigen bevinden op steunen worden geplaatst en daarvan weer worden weggenomen;
Opmerking: Onder de definitie “container” vallen noch gewone verpakkingen noch IBC’s, noch tankcontainers noch voertuigen. Niettemin mag een container worden gebruikt als een verpakking voor het vervoer van radioactieve stoffen. “.
Voeg op alle plaatsen waar momenteel de definities van "Gesloten container", "Grote container", “Kleine container” "Met dekzeil uitgeruste container" en ”Open Container” voorkomen, als volgt een verwijzing naar de definitie van "Container" in; de bestaande tekst wordt als volgt gewijzigd: Gesloten container : zie Container; Grote container : zie Container; Kleine container : zie Container; Met dekzeil uitgeruste container : zie Container; Open container : zie Container; Schrap de Opmerking na de bestaande definities van “Grote container” en “Kleine container”.
Vervang in de definitie van “GHS” “eerste” door “tweede” en vervang “ST/SG/AC.10/30/Rev.1” door “ST/SG/AC.10/30/Rev.2” Vervang in de definitie van “Handboek beproevingen ST/SG/AC.10/11/Rev.4/Amend.1” door “middels documenten ST/SG/AC.10/11/Rev.4/Amend.2”.
en criteria” “middels document ST/SG/AC.10/11/Rev.4/Amend.1 en
Vervang in de definitie van “Hoogste bedrijfsdruk”, Opmerking 2, “6.2.1.3.3.5” door “6.2.1.3.6.5”. In de definitie van “Onderzoeksinstantie” wordt na “Onderzoeksinstantie” ingevoegd: “(keuringsinstelling)”. Vervang in de definitie van"Spuitbus (aerosol)" "6.2.4" door "6.2.6". Schrap in de definitie van "Verpakking" de Opmerking, en wijzig de tekst vóór de haakjes als volgt: "Verpakking: één of meer houders en alle andere bestanddelen of materialen die nodig zijn om het mogelijk te maken dat de houder zijn functie van omsluiting en andere veiligheidsfuncties vervult. Vervang in de definitie van “VN-modelbepalingen” “veertiende” door “vijftiende” en vervang “(ST/SG/AC.10/1/Rev.14)” door “(ST/SG/AC.10/1/Rev.15)” Voeg na de definitie van “Wagenlading” de volgende Opmerking toe: “ Opmerking: De overeenkomstige term voor klasse 7 is “exclusief gebruik”. “.
3
Voeg de volgende nieuwe definities in alfabetische volgorde toe: "ADN: Europese overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren;
Aanvrager: in het geval van conformiteitsbeoordeling, de fabrikant of zijn gemachtigde vertegenwoordiger in een land dat Overeenkomstsluitende Partij is. In het geval van periodieke beproeving en buitengewone controles betekent aanvrager het beproevingsinstituut, de exploitant of hun gemachtigde vertegenwoordiger in een land dat Overeenkomstsluitende Partij is; Opmerking: Bij uitzondering mag een derde partij (bijvoorbeeld een exploitant in overeenstemming met de definitie in 1.2.1) de conformiteitsbeoordeling aanvragen. Borghouder, voor het vervoer van stoffen van klasse 7: het samenstel van onderdelen van de verpakking die volgens de specificatie van de ontwerper bestemd zijn om vrijkomen van de radioactieve stoffen tijdens het vervoer te verhinderen; Conformiteitsbeoordeling: het proces van de controle van de conformiteit van een product overeenkomstig de bepalingen van de secties 1.8.6 en 1.8.7 in verband met de goedkeuring van het constructietype, het toezicht op de fabricage en het eerste onderzoek en beproeving; Criticaliteits-veiligheidsindex (Criticality Safety Index, CSI), toegekend aan een collo, oververpakking of container, die splijtbare stoffen bevatten, voor het vervoer van stoffen van klasse 7: een getal dat wordt gebruikt om controle te verschaffen over de totale hoeveelheid van colli, oververpakkingen of containers die splijtbare stoffen bevatten; Dierlijke stoffen: dierlijke kadavers, dierlijke lichaamsdelen of diervoedingsmiddelen van dierlijke oorsprong; Exclusief gebruik, voor het vervoer van stoffen van klasse 7: het gebruik van een voertuig of grote container door één enkele afzender, waarbij alle laad- en loshandelingen vóór, tijdens en na het vervoer, overeenkomstig de aanwijzingen van de afzender of de geadresseerde worden uitgevoerd; Goedkeuring Multilaterale goedkeuring, voor het vervoer van stoffen van klasse 7: de goedkeuring door de betrokken bevoegde autoriteit van het land van herkomst van het ontwerp of de zending, voor zover van toepassing, en door de bevoegde autoriteit van elk land waardoor of waarheen de zending moet worden vervoerd. De termen "waardoor of waarheen" sluiten in het bijzonder "waar overheen" uit, d.w.z. de voorschriften voor goedkeuring en notificatie zijn niet van toepassing op een land waar overheen radioactieve stoffen worden vervoerd in een luchtvaartuig, onder voorwaarde dat er geen tussenlanding gepland is in dat land; Unilaterale goedkeuring, voor het vervoer van stoffen van klasse 7: de goedkeuring van een ontwerp die uitsluitend hoeft te worden afgegeven door de bevoegde autoriteit van het land van herkomst van het ontwerp. Indien het land van herkomst geen Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR is, moet de goedkeuring geldig worden verklaard door de bevoegde autoriteit van de eerste Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR, die door de zending wordt bereikt (zie 6.4.22.6); Hoogste normale bedrijfsdruk, voor het vervoer van stoffen van klasse 7: de hoogste druk boven de atmosferische druk op gemiddeld zeeniveau die zich in de loop van één jaar binnen de borghouder zou vormen onder omstandigheden waarbij de temperatuur en zoninstraling heersen die overeenkomen met de omgevingsomstandigheden gedurende het vervoer zonder dat er druknivellering, uitwendige koeling door een hulpsysteem of controlemaatregelen plaatsvinden; MEMU: zie Mobiele eenheid voor de fabricage van ontplofbare stoffen of voorwerpen;
4
Mobiele eenheid voor de fabricage van ontplofbare stoffen of voorwerpen (MEMU, Mobile Explosives Manufacturing Unit): een eenheid, of een voertuig waarop een eenheid is gemonteerd, voor de fabricage en het aanbrengen van ladingen ontplofbare stoffen of voorwerpen, uitgaande van gevaarlijke goederen die zelf geen ontplofbare stoffen of voorwerpen zijn. De eenheid bestaat uit verschillende tanks en bulkcontainers, de uitrusting voor het proces, alsmede pompen en aanverwante apparatuur. De MEMU kan zijn uitgerust met speciale compartimenten voor verpakte ontplofbare stoffen of voorwerpen; Opmerking: Alhoewel de definitie van MEMU de uitdrukking "fabricage en het aanbrengen van ladingen ontplofbare stoffen of voorwerpen " omvat, hebben de voorschriften voor MEMU's alleen betrekking op het vervoer en niet op de fabricage en het aanbrengen van ladingen ontplofbare stoffen of voorwerpen. Ontwerp (model) , voor het vervoer van stoffen van klasse 7: de beschrijving van radioactieve stoffen in speciale toestand, of van gering verspreidbare radioactieve stoffen, van een collo of een verpakking, die een duidelijke identificatie daarvan mogelijk maakt. De beschrijving kan bestaan uit specificaties, constructietekeningen, rapporten waaruit blijkt dat voldaan is aan de wettelijke voorschriften, alsmede andere ter zake doende documenten; Opsluitingssysteem, voor het vervoer van stoffen van klasse 7: het samenstel van splijtbare stoffen en onderdelen van de verpakking volgens de specificatie van de ontwerper, goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, met het doel de criticaliteitsveiligheid te waarborgen; Radioactieve inhoud, voor het vervoer van stoffen van klasse 7: de radioactieve stoffen tezamen met alle besmette of geactiveerde vaste stoffen, vloeistoffen en gassen in de verpakking; Stralingsniveau, voor het vervoer van stoffen van klasse 7: het overeenkomstige dosisequivalenttempo, uitgedrukt in millisievert per uur; Transportindex (TI) toegekend aan een collo, oververpakking of container, dan wel aan een onverpakte LSA-I stof of SCO-I, voor het vervoer van stoffen van klasse 7: een getal dat wordt gebruikt om controle te verschaffen over de blootstelling aan straling; “.
Hoofdstuk 1.3
1.3.1
Voeg de volgende nieuwe Opmerkingen toe: "Opmerking 3: Wat betreft de opleiding met betrekking tot klasse 7, zie ook 1.7.2.5. Opmerking 4: De opleiding moet hebben plaatsgevonden voordat verantwoordelijkheden worden genomen op het gebied van het vervoer van gevaarlijke goederen.".
1.3.2.4
De tekst wordt als volgt gelezen: “(Geschrapt)”.
Hoofdstuk 1.4 1.4.2.2.1 d)
Voeg een nieuwe Opmerking toe, die als volgt wordt gelezen: “Opmerking: Tanks, batterijwagens en MEGC's mogen echter worden vervoerd na afloop van deze datum onder de voorwaarden van 4.1.6.10 (in het geval van batterijwagens en MEGC's met drukhouders als elementen), 4.2.4.4, 4.3.2.4.4, 6.7.2.19.6, 6.7.3.15.6 of 6.7.4.14.6. ".
Hoofdstuk 1.6 1.6.1.1
Vervang “2007” door “2009” en vervang “2006” door “2008”.
1.6.1.9
De tekst wordt als volgt gelezen: “(Geschrapt)”.
1.6.1.12
Schrap de eerste zin.
5
1.6.1
Voeg de volgende nieuwe overgangsvoorschriften toe:
“1.6.1.13
Voor voertuigen die voor het eerst zijn geregistreerd of voor het eerst in bedrijf zijn genomen vóór 1 januari 2009 hoeven de voorschriften van 5.3.2.2.1 en 5.3.2.2.2, op grond waarvan het bord, de cijfers en letters onafhankelijk van de oriëntatie van het voertuig bevestigd moeten blijven, tot en met 31 december 2009 niet te worden toegepast.
1.6.1.14
IBC's, vervaardigd vóór 1 januari 2011 volgens de tot en met 31 december 2010 geldende voorschriften en die overeenkomen met een constructietype, dat niet de vibratieproef van 6.5.6.13 heeft doorstaan, mogen verder worden gebruikt.
1.6.1.15
IBC's, vervaardigd, omgebouwd of gerepareerd vóór 1 januari 2011, hoeven niet van het kenmerk te zijn voorzien met de maximale toegestane stapelhoogte overeenkomstig 6.5.2.2.2. Dergelijke IBC's, die niet van het kenmerk overeenkomstig 6.5.2.2.2 zijn voorzien, mogen verder worden gebruikt na 31 december 2010, maar zij moeten van het kenmerk overeenkomstig 6.5.2.2.2 worden voorzien, indien zij na die datum worden omgebouwd of gerepareerd.
1.6.1.16
Dierlijke stoffen, aangetast door ziekteverwekkers die onder Categorie B vallen, met uitzondering van die, welke zouden worden ingedeeld in Categorie A indien zij zich zouden bevinden in de vorm van culturen (zie 2.2.62.1.12.2), mogen tot en met 31 december 2014 worden vervoerd volgens de bepalingen vastgesteld door de bevoegde autoriteit. 1
1.6.1.17
Stoffen van de klassen 1 t/m 9, - met uitzondering van die welke zijn ingedeeld onder UN-nummers 3077 of 3082 -, waarop de indelingscriteria van 2.2.9.1.10 niet zijn toegepast en die niet van het merkteken overeenkomstig 5.2.1.8 en 5.3.6 zijn voorzien, mogen zonder de toepassing van de bepalingen betreffende het vervoer van milieugevaarlijke stoffen verder worden vervoerd tot en met 31 december 2010.
1.6.1.18
De bepalingen van de secties 3.4.9 t/m 3.4.13 behoeven pas vanaf 1 januari 2011 te worden toegepast. ".
1.6.2
Wijzig de titel als volgt: "Drukhouders en houders voor klasse 2".
1.6.2.4
Vervang "6.2.3" door "6.2.5".
1.6.2.5
Vervang "constructie, maar die niet langer zijn opgesomd in 6.2.2 of 6.2.5" door "constructie (zie 6.2.4) overeenkomstig de bepalingen van het ADR die destijds van toepassing waren".
1.6.2.6
Voeg een nieuw overgangsvoorschrift toe, dat als volgt wordt gelezen:
“1.6.2.6
Drukhouders voor stoffen die niet vallen onder klasse 2, vervaardigd vóór 1 juli 2009 overeenkomstig de voorschriften van 4.1.4.4, van kracht tot en met 31 december 2008, maar die niet voldoen aan de voorschriften van 4.1.3.6, van toepassing vanaf 1 januari 2009, mogen verder worden gebruikt onder voorwaarde dat wordt voldaan aan de voorschriften van 4.1.4.4, van kracht tot en met 31 december 2008.".
1.6.2 .7
Voeg het volgende nieuwe overgangvoorschrift toe:
"1.6.2.7
De Overeenkomstsluitende Partijen mogen de voorschriften van 6.2.1.4.1 t/m 6.2.1.4.4, van toepassing tot en met 31 december 2008, in plaats van die van 1.8.6, 1.8.7, 6.2.2.9, 6.2.3.6 t/m 6.2.3.8 blijven toepassen tot en met 30 juni 2011.".
1
Voorschriften voor dode besmette dieren zijn bijvoorbeeld opgenomen in Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, nr. L 273 van 10-10-2002, blz. 1).
6
1.6.3.18
Schrap de laatste zin.
1.6.3.20
Vervang " en bijzondere bepaling TE15 van 6.8.4 b) mogen nog worden gebruikt" door "en aan bijzondere bepaling TE15 van 6.8.4 b), van toepassing van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2006, mogen verder worden gebruikt".
1.6.3.21
De tekst wordt als volgt gelezen: “(Geschrapt)”.
1.6.3.25
Schrap de eerste zin.
1.6.3.31
Wordt als volgt gelezen:
"1.6.3.31
Vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks en tanks als element van batterijwagens die zijn ontworpen en geconstrueerd in overeenstemming met technische regels, die erkend waren ten tijde van de constructie ervan overeenkomstig de bepalingen van 6.8.2.7 die destijds van toepassing waren, mogen verder worden gebruikt.".
1.6.3
Voeg de volgende nieuwe overgangsvoorschriften 1.6.3.32 t/m 1.6.3.34 toe:
“1.6.3.32
Vaste tanks (tankwagens) en afneembare tanks die gebouwd zijn vóór 1 juli 2007 volgens de voorschriften van kracht tot en met 31 december 2006, uitgerust met een samenstel voor de mangat-afdekplaat overeenkomstig de bepalingen van de norm EN 13317:2002, waarnaar verwezen wordt in de tabel van paragraaf 6.8.2.6, van toepassing tot en met 31 december 2006, met inbegrip van die van de figuur en de tabel B. 2 in bijlage B van genoemde norm, welke niet langer worden aanvaard met ingang van 1 januari 2007, of waarvan het materiaal niet voldoet aan de voorschriften van EN 13094:2004, paragraaf 5.2, mogen verder worden gebruikt.".
"1.6.3.33
Indien het reservoir van een vaste tank (tankwagen) of een afneembare tank al vóór 1 januari 2009 door scheidingswanden of slingerschotten verdeeld was in compartimenten met een inhoud van niet meer dan 7500 liter, dan hoeft bij de gegevens voorgeschreven in 6.8.2.5.1 de inhoud van het reservoir niet te worden aangevuld met het symbool "S" totdat het volgende periodieke onderzoek overeenkomstig 6.8.2.4.2 wordt uitgevoerd.".
"1.6.3.34
Niettegenstaande de bepalingen van 4.3.2.2.4 mogen vaste tanks (tankwagens) en afneembare tanks bestemd voor het vervoer van vloeibaar gemaakte gassen of sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen, die voldoen aan de van toepassing zijnde constructievoorschriften van het ADR, maar die vóór 1 juli 2009 door scheidingswanden of slingerschotten in compartimenten van meer dan 7500 liter inhoud verdeeld waren, verder worden gevuld tot meer dan 20 % en minder dan 80 % van de inhoud daarvan .".
1.6.3.35
De Overeenkomstsluitende Partijen hoeven de voorschriften van 1.8.6, 1.8.7 en 6.8.4 TA4 en TT9 niet toe te passen vóór 1 juli 2011.
1.6.4.5
Schrap de eerste zin.
1.6.4.9
Wordt als volgt gelezen:
"1.6.4.9
Tankcontainers en MEGC's, ontworpen en gebouwd overeenkomstig technische regels, die erkend waren ten tijde van hun constructie overeenkomstig de bepalingen van 6.8.2.7, die destijds van toepassing waren, mogen verder worden gebruikt.".
1.6.4.12
Schrap de tweede, de derde en de laatste zin (“Het toewijzen aan …..op een plaat”).
1.6.4.13
Vervang “en bijzondere bepaling TE15 van 6.8.4 b) mogen nog worden gebruik” door “en aan bijzondere bepaling TE15 van 6.8.4 b), van toepassing van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2006, mogen verder worden gebruikt”.
1.6.4.15
Schrap de eerste zin.
1.6.4.16
De tekst wordt als volgt gelezen: “(Geschrapt)”.
1.6.4.18
Vervang “tankcontainers” door “ tankcontainers en MEGC´s”.
7
1.6.4.30
Schrap de eerste zin.
1.6.4
Voeg de volgende nieuwe overgangsvoorschriften toe:
“1.6.4.31
Voor stoffen waaraan in kolom (11) van tabel A van hoofdstuk 3.2 TP35 is toegekend, mag transporttankinstructie T14, voorgeschreven in het ADR van toepassing tot en met 31 december 2008, verder worden toegepast tot en met 31 december 2014.
1.6.4.32
Indien het reservoir van een tankcontainer al vóór 1 januari 2009 door scheidingswanden of slingerschotten verdeeld was in compartimenten met een inhoud van niet meer dan 7500 liter, dan hoeft bij de gegevens voorgeschreven in 6.8.2.5.1 de inhoud van het reservoir niet te worden aangevuld met het symbool "S" totdat het volgende periodieke onderzoek overeenkomstig 6.8.2.4.2 wordt uitgevoerd.
1.6.4.33
Niettegenstaande de bepalingen van 4.3.2.2.4 mogen tankcontainers bestemd voor het vervoer van vloeibaar gemaakte gassen of sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen die voldoen aan de van toepassing zijnde constructievoorschriften van het ADR, maar die vóór 1 juli 2009 door scheidingswanden of slingerschotten in compartimenten van meer dan 7500 liter inhoud verdeeld waren, verder worden gevuld tot meer dan 20 % en minder dan 80 % van de inhoud daarvan.
1.6.4.34
De Overeenkomstsluitende Partijen hoeven de voorschriften van 1.8.6, 1.8.7 en 6.8.4 TA4 en TT9 niet toe te passen vóór 1 juli 2011.
1.6.5.4
Vervang “2006” door “2008” en vervang “31 maart 2008” door “31 maart 2010”.
1.6.5.6
De tekst wordt als volgt gelezen: “(Geschrapt)”.
1.6.5.9
Voeg na “en die voor het eerst geregistreerd zijn” toe “(of die in bedrijf zijn genomen, indien de registratie niet verplicht is)”.
1.6.5.10
Wordt als volgt gelezen:
"1.6.5.10
Certificaten van goedkeuring, die overeenkomen met het model getoond in 9.1.3.5, van toepassing tot en met 31 december 2006, en die welke overeenkomen met het model getoond in 9.1.3.5, van toepassing van 1 januari tot en met 31 december 2008, mogen verder worden gebruikt.”.
1.6.5
Voeg het volgende nieuwe overgangsvoorschrift toe:
"1.6.5.11
MEMU's die vóór 1 juli 2009 zijn geconstrueerd en goedgekeurd in overeenstemming met de bepalingen van nationale wetgeving, maar die echter niet voldoen aan de voorschriften voor de constructie en goedkeuring, van toepassing vanaf 1 januari 2009, mogen worden gebruikt onder voorwaarde van goedkeuring door de bevoegde autoriteiten in de landen van gebruik.".
1.6.6.1
Vervang "2.2.7.7" door "2.2.7.2.2, 2.2.7.2.4.1, 2.2.7.2.4.4, 2.2.7.2.4.5, 2.2.7.2.4.6, bijzondere bepaling 336 van hoofdstuk 3.3 en 4.1.9.3".
1.6.6.2.1 en 1.6.6.2.2
Vervang "2.2.7.7" door "2.2.7.2.2, 2.2.7.2.4.1, 2.2.7.2.4.4, 2.2.7.2.4.5, 2.2.7.2.4.6, bijzondere bepaling 337 van hoofdstuk 3.3 en 4.1.9.3".
8
HOOFDSTUK 1.7 Vervang in de titel van het hoofdstuk "VOORSCHRIFTEN" door "BEPALINGEN". Wijzig de titel van 1.7.1 als volgt: "Toepassingsgebied". 1.7.1
Voeg onder de titel de volgende Opmerkingen toe: "Opmerking 1: In het geval van ongevallen of voorvallen tijdens het vervoer van radioactieve stoffen moeten bepalingen voor noodsituaties in acht worden genomen zoals vastgesteld door de desbetreffende nationale en/of internationale organisaties, teneinde personen, bezittingen en het milieu te beschermen. Geschikte richtlijnen voor dergelijke bepalingen zijn opgenomen in "Planning and Preparing for Emergency Response to Transport Accidents Involving Radioactive Material" , Safety Standard Series No. TS-G-1.2 (ST-3), IAEA, Wenen (2002). Opmerking 2: Bij de procedures voor noodsituaties moet rekening worden gehouden met de vorming van andere gevaarlijke stoffen, die het gevolg kan zijn van de reactie tussen de inhoud van de zending en de omgeving in het geval van een ongeval.".
1.7.1.1
Voeg in de laatste zin na "verklarend materiaal" in: "met betrekking tot de editie van 1996 van de TS-R-1".
1.7.1.4
Voeg een nieuwe subsectie 1.7.1.4 toe, die als volgt wordt gelezen:
“1.7.1.4
De bepalingen opgenomen in het ADR zijn niet van toepassing op het vervoer van: a) radioactieve stoffen die een integrerend bestanddeel zijn van het vervoermiddel; b) radioactieve stoffen die worden verplaatst binnen een inrichting, die is onderworpen aan geëigende
veiligheidsvoorschriften van toepassing in die inrichting en waarbij voor de verplaatsing geen gebruik wordt gemaakt van openbare wegen of spoorwegen; c) radioactieve stoffen die voor diagnose of behandeling in het lichaam van een persoon of levend dier zijn
geïmplanteerd of ingebracht ; d) radioactieve stoffen in consumentenproducten, die voorschriftmatig zijn toegelaten, na hun verkoop aan de
eindgebruiker; e) natuurlijke stoffen en ertsen die natuurlijke radionucliden bevatten, die ofwel zich in hun natuurlijke
toestand bevinden dan wel alleen voor andere doeleinden dan extractie van radionucliden zijn bewerkt, en die niet zijn bedoeld om te worden bewerkt met het oog op het gebruik van deze radionucliden, onder voorwaarde dat de activiteitsconcentratie in deze stoffen het tienvoudige van de in 2.2.7.2.2.1 b) aangegeven of overeenkomstig 2.2.7.2.2.2 t/m 2.2.7.2.2.6 berekende waarden niet overschrijdt. f)
niet-radioactieve vaste voorwerpen, waarbij de aan de oppervlakte aanwezige hoeveelheid radioactieve stof op geen enkele plaats de in 2.2.7.1.2 in de definitie van “besmetting” vastgelegde grenswaarde overschrijdt.”.
1.7.1.5
Voeg een nieuwe subsectie 1.7.1.5 toe, die als volgt wordt gelezen:
"1.7.1.5
Bijzondere voorschriften voor het vervoer van vrijgestelde colli Vrijgestelde colli zoals gedefinieerd in 2.2.7.2.4.1 zijn alleen aan de volgende bepalingen van de delen 5 t/m 7 onderworpen: a) De voorschriften van 5.1.2, 5.1.3.2, 5.1.4, 5.2.1.2, 5.2.1.7.1 t/m 5.2.1.7.3, 5.2.1.9, 5.4.1.1.1 a), g) en h) en 7.5.11 CV33 (5.2); b) De voorschriften voor vrijgestelde colli, aangegeven in 6.4.4; en c) Indien het vrijgestelde collo splijtbare stoffen bevat, moet één van de in 2.2.7.2.3.5 voorziene vrijstellingen voor splijtbare stoffen van toepassing zijn en moet zijn voldaan aan het voorschrift van 6.4.7.2. Vrijgestelde colli zijn onderworpen aan de desbetreffende voorschriften van alle andere delen van het ADR.".
9
1.7.2.2
Wordt als volgt gelezen:
“1.7.2.2
Persoonlijke doses moeten onder de betreffende dosisgrenswaarden liggen. Bescherming en veiligheid moeten worden geoptimaliseerd opdat de grootte van individuele doses, het aantal blootgestelde personen en de waarschijnlijkheid van blootstelling zo laag worden gehouden als redelijkerwijs haalbaar is, waarbij economische en sociale factoren in aanmerking worden genomen, met de beperking dat de doses voor individuele personen zijn onderworpen aan dosisrestricties. Een gestructureerde en systematische benadering moet worden aangenomen, waarin overweging van de raakvlakken tussen vervoer en andere activiteiten begrepen moet zijn.”.
1.7.2.3
Wordt als volgt gelezen:
“1.7.2.3
De aard en omvang van de maatregelen die in het programma gebruikt zullen worden, moet verband houden met de grootte en waarschijnlijkheid van blootstellingen aan straling. Het programma moet de voorschriften van 1.7.2.2, 1.7.2.4 t/m 1.7.2.5 omvatten. Programmadocumenten moeten op verzoek beschikbaar zijn voor inspectie door de betreffende bevoegde autoriteit.”.
1.7.2.4
Voeg de volgende nieuwe Opmerking aan het einde toe: “Opmerking: Voor beroepsmatige blootstellingen als gevolg van vervoersactiviteiten, waarbij is aangetoond, dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de effectieve dosis 1mSv per jaar zal overschrijden, is het niet nodig speciale werkschema's, gedetailleerde controles, programma's ter beoordeling van de doses of een persoonlijke boekhouding te eisen.”.
1.7.2.5
Voeg een nieuwe subsectie 1.7.2.5 toe, die als volgt wordt gelezen:
"1.7.2.5
Werknemers (zie 7.5.11, CV33, Opmerking 3) moeten een passende opleiding ontvangen betreffende bescherming tegen straling met inbegrip van de voorzorgsmaatregelen die in acht genomen moeten worden teneinde hun beroepsmatige blootstelling en de blootstelling van andere personen, die door hun handelingen getroffen zouden kunnen worden, te beperken.”.
1.7.4.1
Schrap na "zending": "met radioactieve stoffen". En vervang "alle van toepassing zijnde voorschriften van het ADR" door "alle voorschriften van het ADR, van toepassing op radioactieve stoffen,".
Hoofdstuk 1.8 1.8.3.2 a)
Vervang “2.2.7.1.2 en in de hoofdstukken 3.3 en 3.4” door “1.7.1.4 en in de hoofdstukken 3.3, 3.4 en 3.5”.
1.8.3.13
Vervang bij de vijfde insprong "en 1223" door ", 1223, 3475 en brandstof voor vliegtuigen, ingedeeld onder UN-nummer 1268 of 1863". Voeg aan het einde een nieuwe alinea toe die als volgt wordt gelezen:
"Scholingscertificaten voor veiligheidsadviseurs, afgegeven vóór 1 januari 2009 voor de UN-nummers 1202, 1203 en 1223 zijn ook geldig voor UN-nummer 3475 en brandstof voor vliegtuigen, ingedeeld onder UNnummer 1268 of 1863.".
Voeg de volgende nieuwe secties 1.8.6 en 1.8.7 toe: “1.8.6
Administratieve controles voor de toepassing van conformiteitsbeoordelingen, periodieke onderzoeken en buitengewone controles, omschreven in 1.8.7
10
1.8.6.1
De bevoegde autoriteit kan onderzoeksinstanties voor conformiteitsbeoordelingen, periodieke onderzoeken, buitengewone controles en toezicht op de interne inspectiedienst, zoals aangegeven in 1.8.7, erkennen.
1.8.6.2
De bevoegde autoriteit moet het toezicht op de onderzoeksinstanties waarborgen en moet de verleende erkenning intrekken of beperken, indien zij merkt dat een erkende instantie niet langer in overeenstemming is met de erkenning en de voorschriften van 1.8.6.4 of niet de procedures volgt, vastgelegd in de bepalingen van het ADR.
1.8.6.3
Indien de erkenning is ingetrokken of beperkt of wanneer de onderzoeksinstantie haar activiteiten heeft beëindigd, moet de bevoegde autoriteit passende maatregelen treffen om te garanderen dat de dossiers ofwel door een andere onderzoeksinstantie worden behandeld dan wel beschikbaar blijven.
1.8.6.4
De onderzoeksinstantie moet: a) beschikken over personeel in een organisatiestructuur, dat bekwaam, opgeleid, competent en vakkundig is, teneinde de technische functies op bevredigende wijze te kunnen uitvoeren; b) toegang hebben tot geschikte en voldoende faciliteiten en uitrusting; c) op onpartijdige wijze te werk gaan en vrij zijn van invloeden die zouden kunnen verhinderen om zo te handelen; d) commerciële vertrouwelijkheid waarborgen van de commerciële en door het eigendomsrecht beschermde activiteiten van de fabrikant en andere instanties; e) een duidelijke scheiding aanhouden tussen de werkelijke functies van onderzoeksinstantie en functies die daar geen verband mee houden; f) een gedocumenteerd kwaliteitssysteem bezitten; g) waarborgen dat de beproevingen en onderzoeken, aangegeven in de betreffende norm en in het ADR, worden uitgevoerd; en h) een doeltreffend en geschikt systeem voor rapportage en dossiervorming aanhouden in overeenstemming met 1.8.7. De onderzoeksinstantie moet bovendien geaccrediteerd zijn overeenkomstig de norm EN ISO/IEC 17020:2004, zoals aangegeven in 6.2.3.6 en TA4 en TT9 van 6.8.4. Een onderzoeksinstantie die begint met een nieuwe activiteit, kan tijdelijk worden erkend. Vóór een tijdelijke erkenning moet de bevoegde autoriteit waarborgen dat de onderzoeksinstantie voldoet aan de voorschriften van de norm EN ISO/IEC 17020:2004. De onderzoeksinstantie moet in het eerste jaar van haar activiteiten worden geaccrediteerd, teneinde deze nieuwe activiteit te kunnen voortzetten.
1.8.7
Procedures voor conformiteitsbeoordeling en periodiek onderzoek Opmerking: In deze sectie betekent "betreffende instantie" een instantie die in 6.2.2.9 is aangewezen voor het certificeren van UN-drukhouders, en in 6.2.3.6 voor de goedkeuring van niet-UN-drukhouders en in de bijzondere bepalingen TA4 en TT9 van 6.8.4.
1.8.7.1
Algemene bepalingen
1.8.7.1.1
De procedures in sectie 1.8.7 moeten overeenkomstig de tabel in 6.2.3.6 worden toegepast wanneer niet-UNdrukhouders worden goedgekeurd en overeenkomstig TA4 en TT9 van 6.8.4 wanneer tanks, batterijwagens en MEGC's worden goedgekeurd. De procedures in sectie 1.8.7 mogen overeenkomstig de tabel in 6.2.2.9 worden toegepast wanneer UNdrukhouders worden gecertificeerd.
1.8.7.1.2
Elke aanvraag voor: a) de typegoedkeuring in overeenstemming met 1.8.7.2; of b) het toezicht op de fabricage in overeenstemming met 1.8.7.3 en het eerste onderzoek en beproeving in overeenstemming met 1.8.7.4; of c) het periodieke onderzoek en de buitengewone controles in overeenstemming met 1.8.7.5 moet door de aanvrager worden ingediend bij één enkele bevoegde autoriteit, een vertegenwoordiger daarvan of een erkende onderzoeksinstantie van zijn keuze.
11
1.8.7.1.3
1.8.7.1.4
De aanvraag moet omvatten: a) de naam en het adres van de aanvrager; b) voor de conformiteitsbeoordeling, indien de aanvrager niet de fabrikant is, de naam en het adres van de fabrikant; c) een schriftelijke verklaring dat dezelfde aanvraag niet is ingediend bij enige andere bevoegde autoriteit, een vertegenwoordiger daarvan of een onderzoeksinstantie; d) de betreffende technische documentatie, aangegeven in 1.8.7.7; e) een verklaring waarmee aan de bevoegde autoriteit, een vertegenwoordiger daarvan of een onderzoeksinstantie voor inspectiedoeleinden toegang wordt verleend tot de locaties van fabricage, onderzoek, beproeving en opslag en waarbij aan hen alle noodzakelijke informatie wordt verschaft. In het geval dat de aanvrager op voor de bevoegde autoriteit of de haar vertegenwoordigende onderzoeksinstantie op bevredigende wijze overeenstemming met 1.8.7.6 kan aantonen, dan mag de aanvrager een interne inspectiedienst oprichten die een gedeelte of alle onderzoeken en beproevingen, voor zover opgenomen in 6.2.2.9 of 6.2.3.6, mag uitvoeren.
1.8.7.2
Typegoedkeuring
1.8.7.2.1
De aanvrager moet: a) in het geval van drukhouders representatieve monsters van de bedoelde productie aan de betreffende instantie ter beschikking stellen. De betreffende instantie kan verzoeken om meer monsters indien het beproevingsprogramma dit vereist. b) in het geval van tanks, batterijwagens of MEGC's, toegang verlenen tot het prototype voor de typekeuring.
1.8.7.2.2
De betreffende instantie moet: a) de technische documentatie, aangegeven in 1.8.7.7.1, onderzoeken om te controleren of het ontwerp in overeenstemming is met de betreffende bepalingen van het ADR en of het prototype of de partij prototypen is vervaardigd in overeenstemming met de technische documentatie en representatief is voor het ontwerp; b) de onderzoekingen uitvoeren en getuige zijn van de beproevingen, aangegeven in het ADR, teneinde vast te stellen dat de bepalingen zijn toegepast en nagekomen, en dat de procedures, aanvaard door de fabrikant, voldoen aan de voorschriften; c) controleren of het/de certifica(a)t(en), afgegeven door de fabrikant(en) van de materialen, overeenstemmen met de betreffende bepalingen van het ADR; d) voor zover van toepassing, de procedures voor de permanente verbinding van onderdelen goedkeuren of controleren dat deze in het verleden zijn goedgekeurd, en controleren dat het personeel, dat belast is met het permanent verbinden van onderdelen en de niet-destructieve beproevingen, gekwalificeerd is of toegelaten; e) overeenstemming bereiken met de aanvrager over de locatie en de keuringsfaciliteiten waar de onderzoeken en de noodzakelijke beproevingen zullen worden uitgevoerd. De betreffende instantie moet de aanvrager een rapport van de typekeuring doen toekomen.
1.8.7.2.3
In het geval dat het type aan alle van toepassing zijnde bepalingen voldoet, moet de bevoegde autoriteit, een vertegenwoordiger daarvan of de onderzoeksinstantie een certificaat van typegoedkeuring afgeven. Dit certificaat moet omvatten: a) de naam en het adres van degene die het heeft afgegeven; b) de naam en het adres van de fabrikant; c) een verwijzing naar de uitgave van het ADR en de normen, gebruikt voor het onderzoek van het type; d) eventuele eisen die het gevolg zijn van het onderzoek; e) de gegevens noodzakelijk voor de identificatie van het type en afwijkingen, zoals gedefinieerd in de betreffende norm; en f) de verwijzing naar het/de rapport(en) van de typekeuring. Een lijst van de relevante delen van de technische documentatie moet bij het certificaat worden gevoegd (zie 1.8.7.7.1).
1.8.7.3
Toezicht op de fabricage
1.8.7.3.1
Het fabricageproces moet aan een inspectie door de betreffende instantie zijn onderworpen teneinde te waarborgen dat het product wordt vervaardigd in overeenstemming met de bepalingen van de typegoedkeuring.
12
1.8.7.3.2
De aanvrager moet alle maatregelen treffen, die noodzakelijk zijn om te waarborgen dat het fabricageproces voldoet aan de van toepassing zijnde bepalingen van het ADR en van het certificaat van typegoedkeuring en de bijlagen daarvan.
1.8.7.3.3
De betreffende instantie moet: a) de overeenstemming controleren met de technische documentatie, aangegeven in 1.8.7.7.2; b) controleren of het fabricageproces producten produceert in overeenstemming met de voorschriften en de documentatie die daarop van toepassing zijn; c) controleren of de herkomst van de materialen is na te gaan en vergelijken van het/de materiaalcertifica(a)t(en) met de specificaties; d) voor zover van toepassing, controleren of het personeel belast met het maken van permanente verbindingen en de niet-destructieve beproevingen gekwalificeerd of toegelaten is; e) overeenstemming bereiken met de aanvrager over de locatie waar de onderzoeken en de noodzakelijke beproevingen zullen worden uitgevoerd; en f) de resultaten van de inspectie vastleggen.
1.8.7.4
Eerste onderzoek en beproevingen
1.8.7.4.1
De aanvrager moet: a) de merktekens, aangegeven in het ADR, aanbrengen; en b) de betreffende instantie voorzien van de technische documentatie, aangegeven in 1.8.7.7.
1.8.7.4.2
De betreffende instantie moet: a) de noodzakelijke onderzoeken en beproevingen uitvoeren teneinde te controleren dat het product is vervaardigd in overeenstemming met de typegoedkeuring en de betreffende bepalingen; b) de certificaten die door de fabrikanten van de bedrijfsuitrusting aangeleverd zijn, vergelijken met de bedrijfsuitrusting; c) een rapport van het eerste onderzoek en beproeving afgeven aan de aanvrager, dat betrekking heeft op de gedetailleerde beproevingen en controles die zijn uitgevoerd en de gecontroleerde technische documentatie; en d) een schriftelijk certificaat opstellen van de conformiteit van de fabricage en haar wettig gedeponeerd waarmerk aanbrengen indien de fabricage voldoet aan de bepalingen. Het certificaat en het rapport kunnen betrekking hebben op een aantal voorwerpen van hetzelfde type (groepscertificaat of -rapport).
1.8.7.4.3
Het certificaat moet ten minste omvatten: a) de naam en het adres van de betreffende instantie; b) de naam en het adres van de fabrikant en de naam en het adres van de aanvrager, indien deze niet de fabrikant is; c) een verwijzing naar de versie van het ADR en de normen, gebruikt voor de eerste onderzoeken en beproevingen; d) de resultaten van de onderzoeken en beproevingen; e) de gegevens nodig voor de identificatie van het/de onderzochte product(en), ten minste het serienummer of voor niet-hervulbare cilinders (flessen) het chargenummer; en f) het nummer van de typegoedkeuring.
1.8.7.5
Periodiek onderzoek en buitengewone controles De betreffende instantie moet: a) de identificatie uitvoeren en de overeenstemming met de documentatie controleren; b) de onderzoeken uitvoeren en getuige zijn van de beproevingen teneinde te controleren of aan de voorschriften wordt voldaan; c) rapporten over de resultaten van de onderzoeken en beproevingen afgeven, die betrekking kunnen hebben op een aantal voorwerpen; en d) waarborgen dat de voorgeschreven merktekens worden aangebracht.
1.8.7.6
Toezicht op de interne inspectiedienst van de aanvrager
13
1.8.7.6.1
De aanvrager moet: a) een interne inspectiedienst inrichten met een kwaliteitssysteem voor onderzoeken en beproevingen, gedocumenteerd volgens 1.8.7.7.5 en onderworpen aan toezicht; b) voldoen aan de verplichtingen voortkomend uit het goedgekeurde kwaliteitssysteem en waarborgen dat het bruikbaar en efficiënt blijft; c) opgeleid en deskundig personeel voor de interne inspectiedienst aanstellen; en d) voor zover van toepassing, het geregistreerde waarmerk van de onderzoeksinstantie aanbrengen.
1.8.7.6.2
De onderzoeksinstantie moet een eerste audit uitvoeren. Indien deze tevredenstellend verloopt, moet de onderzoeksinstantie een toestemming afgeven voor een periode die drie jaar niet overschrijdt. Er moet aan de volgende bepalingen worden voldaan: a) deze audit moet bevestigen dat de onderzoeken en beproevingen die op het product worden uitgevoerd in overeenstemming zijn met de voorschriften van het ADR; b) de onderzoeksinstantie kan de interne inspectiedienst van de aanvrager machtigen om het geregistreerde waarmerk van de onderzoeksinstantie aan te brengen op elk goedgekeurd product, c) de machtiging kan worden vernieuwd na een tevredenstellende audit in het laatste jaar voor de afloop daarvan. De nieuwe periode van geldigheid moet beginnen op de datum van afloop van de machtiging; en d) de auditoren van de onderzoeksinstantie moeten zo bekwaam zijn dat zij de beoordeling van de conformiteit van het product vallend onder het kwaliteitssysteem kunnen uitvoeren.
1.8.7.6.3
De onderzoeksinstantie moet gedurende de looptijd van de machtiging periodieke audits uitvoeren om te ervoor te zorgen dat de aanvrager het kwaliteitssysteem onderhoudt en toepast. Aan de volgende bepalingen moet zijn voldaan: a) ten minste twee audits moeten worden uitgevoerd in een periode van 12 maanden; b) het onderzoeksinstituut kan aanvullende bezoeken, opleiding, technische wijzigingen of veranderingen van het kwaliteitssysteem voorschrijven en de door de aanvrager uit te voeren onderzoeken en beproevingen beperken of verbieden; c) de onderzoeksinstantie moet alle wijzigingen in het kwaliteitssysteem beoordelen en beslissen of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog zal voldoen aan de voorschriften van de eerste audit, of dat een volledige herbeoordeling noodzakelijk is; d) de auditoren van de onderzoeksinstantie moeten zo bekwaam zijn dat zij de beoordeling van de conformiteit van het product vallend onder het kwaliteitssysteem kunnen uitvoeren; en e) de onderzoeksinstantie moet aan de aanvrager een rapport verschaffen van het bezoek of de audit en, indien een beproeving heeft plaatsgevonden, een beproevingsrapport.
1.8.7.6.4
In gevallen van het ontbreken van conformiteit met de betreffende voorschriften moet de onderzoeksinstantie waarborgen dat corrigerende maatregelen worden getroffen. Indien niet binnen een gepaste tijd corrigerende maatregelen worden getroffen, moet de onderzoeksinstantie de vergunning voor de interne inspectiedienst voor de uitvoering van haar activiteiten opschorten of intrekken. De kennisgeving van opschorting of intrekking moet worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit. Een rapport moet aan de aanvrager ter beschikking worden gesteld, waarin gedetailleerd de redenen worden aangegeven voor de beslissingen die door de onderzoeksinstantie zijn genomen.
1.8.7.7
Documenten De technische documentatie moet het mogelijk maken een beoordeling van de conformiteit met de betreffende voorschriften uit te voeren.
1.8.7.7.1
Documenten voor de typegoedkeuring De aanvrager moet, voor zover van toepassing, verschaffen: a) de lijst van normen gebruikt voor het ontwerp en de fabricage; b) een beschrijving van het type met inbegrip van alle varianten; c) de instructies overeenkomstig de desbetreffende kolom van tabel A van hoofdstuk 3.2 of voor producten met een speciale bestemming, de lijst van te vervoeren goederen; d) een algemene montage-tekening of -tekeningen; e) de gedetailleerde tekeningen, met inbegrip van de dimensies gebruikt voor de berekeningen, van het product, de bedrijfsuitrusting, de constructieve uitrusting, de kenmerking en/of etikettering, die nodig zijn om de overeenstemming te controleren;
14
f) de aantekeningen, resultaten en conclusies van de berekeningen; g) de lijst van de bedrijfsuitrusting met de betreffende technische gegevens en informatie over de veiligheidsinrichtingen met inbegrip van de berekening van de afblaascapaciteit, voor zover van toepassing; h) de lijst van materialen in de norm voorgeschreven voor de fabricage, gebruikt voor elk deel, bestanddeel, bekleding, bedrijfsuitrusting en constructieve uitrusting en de overeenkomstige specificaties van de materialen of de overeenkomstige verklaring van overeenstemming met het ADR; i) de goedgekeurde kwalificatie van het proces voor permanente verbindingen; j) de beschrijvingen van het/de proces(sen) voor de warmtebehandeling; en k) de procedures, beschrijvingen en rapporten van alle betreffende beproevingen opgesomd in de normen of in het ADR voor de typegoedkeuring en voor de fabricage. 1.8.7.7.2
Documenten voor het toezicht op de fabricage De aanvrager moet, voor zover van toepassing, ter beschikking stellen: a) de documenten opgesomd in 1.8.7.7.1; b) de procedures voor de fabricage met inbegrip van de procedure voor de beproeving: c) de dossiers over de fabricage; d) de goedgekeurde kwalificaties van het personeel belast met het maken van permanente verbindingen; e) de goedgekeurde kwalificaties van het personeel belast met niet-destructieve beproevingen; f) de rapporten van de destructieve en niet-destructieve beproevingen; g) de dossiers van de warmtebehandelingen; en h) de dossiers van de kalibraties.
1.8.7.7.3
Documenten voor het eerste onderzoek en beproevingen De aanvrager moet, voor zover van toepassing, ter beschikking stellen: a) de documenten opgesomd in 1.8.7.7.1 en 1.8.7.7.2; b) de materiaalcertificaten van het product en van alle bestanddelen daarvan; c) de verklaringen van conformiteit en de materiaalcertificaten van de bedrijfsuitrusting; en d) een verklaring van conformiteit met inbegrip van de beschrijving van het product en alle varianten die zijn aanvaard volgens de typegoedkeuring.
1.8.7.7.4
Documenten voor periodieke onderzoeken en buitengewone controles De aanvrager moet, voor zover van toepassing, ter beschikking stellen: a) voor drukhouders: de documenten waarin speciale voorschriften zijn aangegeven, indien normen voor de fabricage, periodieke onderzoeken en beproevingen dit voorschrijven; b) voor tanks: i) het tankdossier; en ii) één of meer dan één van de documenten genoemd in 1.8.7.7.1 t/m 1.8.7.7.3.
1.8.7.7.5
Documenten voor de beoordeling van de interne inspectiedienst De aanvrager voor een interne inspectiedienst moet, voor zover van toepassing, de documentatie van het kwaliteitssysteem ter beschikking stellen: a) de organisatiestructuur en de verantwoordelijkheden; b) de betreffende instructies voor onderzoek en beproeving, kwaliteitscontrole, kwaliteitsborging, bedrijfsprocessen en systematische acties, waarvan gebruik gemaakt zal worden; c) de kwaliteitsdossiers, zoals onderzoeksrapporten, beproevingsgegevens, kalibratiegegevens en certificaten; d) de beoordelingen door de bedrijfsleiding teneinde het doeltreffend functioneren van het kwaliteitssysteem te waarborgen als gevolg van de audits in overeenstemming met 1.8.7.6; e) het proces dat beschrijft hoe aan de eisen van klanten en aan de voorschriften wordt voldaan; f) het proces voor de controle van documenten en de revisie daarvan; g) de procedures voor de behandeling van producten die niet overeenkomen met de eisen; en h) de opleidingsprogramma's en de kwalificatieprocedures voor het desbetreffende personeel.
1.8.7.8
Producten vervaardigd, goedgekeurd, onderzocht en beproefd volgens normen
15
Aan de voorschriften van 1.8.7.7 wordt geacht te zijn voldaan, indien de volgende normen, voor zover relevant, worden toegepast: Subsectie en paragrafen Verwijzing Titel van het document van toepassing 1.8.7.7.1 t/m 1.8.7.7.4 EN 12972:2007 Tanks voor het transport van gevaarlijke stoffen - Beproeving, inspectie en merken van metalen tanks. ”.
Hoofdstuk 1.9 1.9.5.2.2
Bij Tunnelcategorie C in de tabel onder "Bij vervoer in tanks": - Wijzig de lijst van classificatiecodes voor klasse 2 als volgt: "Klasse 2: Classificatiecodes 2A, 2O, 3A en 3O, en classificatiecodes die alleen de letter T of de lettergroepen TC, TO en TOC bevatten"; - Schrap bij klasse 6.1 de zinsnede "voor classificatiecodes TF1 en TFC; en de posities Giftig bij inademen (UN-nummers 3381 t/m 3390)"; - Vervang bij klasse 8 "voor classificatiecode CT1" door "voor classificatiecodes CT1, CFT en COT". Vervang bij Tunnelcategorie D in de eerste rij van de tabel bij klasse 8 "voor classificatiecode CT1" door "voor classificatiecodes CT1, CFT en COT". Bij Tunnelcategorie D in de tabel onder "Bij los gestort vervoer of vervoer in tanks": - schrap na "Klasse 3" ": Verpakkingsgroep I en II; en Classificatiecode F2"; - Wijzig de positie voor klasse 6.1 als volgt: "Klasse 6.1: Verpakkingsgroep II; en Verpakkingsgroep III voor classificatiecode TF2"; - Wijzig de positie voor Klasse 8 als volgt: "Klasse 8: Verpakkingsgroep I voor classificatiecodes CF1, CFT en CW1; en Verpakkingsgroep II voor classificatiecodes CF1 en CFT"
1.9.5.3.7
Voeg een nieuwe tweede zin toe die als volgt wordt gelezen: "De Overeenkomstsluitende Partijen moeten het secretariaat van de UNECE in kennis stellen van dergelijke beperkingen en het secretariaat moet deze informatie publiekelijk beschikbaar maken op zijn website".
Hoofdstuk 1.10 1.10.4
Wijzig de eerste zin als volgt: "In overeenstemming met de bepalingen van 1.1.3.6 zijn de voorschriften 1.10.1, 1.10.2, 1.10.3 en 8.1.2.1 d) niet van toepassing indien de met een transporteenheid in colli vervoerde hoeveelheden de in 1.1.3.6.3 bedoelde hoeveelheden niet overschrijden, behalve in het geval van de UN-nummers 0104, 0237, 0255, 0267, 0289, 0361, 0365, 0366, 0440, 0441, 0455, 0456 en 0500 (zie eerste uitgezonderde bepaling van 1.1.3.6.2).".
Tabel 1.10.5
Voeg in de rij met de titels na "Tank (liter)" een verwijzing "c)" naar een (voet)noot “c)” toe. De (voet)noot – te plaatsen na de bestaande (voet)noten a) en b) - wordt als volgt gelezen: "c) Een in deze kolom aangegeven waarde is alleen van toepassing indien vervoer in tanks is toegestaan overeenkomstig hoofdstuk 3.2, tabel A, kolom (10) of (12). Voor stoffen die niet ten vervoer in tanks zijn toegelaten, is de aanduiding in deze kolom niet relevant". Voeg in de rij met de titels na "Los gestort (kg)" een verwijzing "d)" naar een (voet)noot "d)" toe. De (voet)noot wordt als volgt gelezen:
16
" d) Een in deze kolom aangegeven waarde is alleen van toepassing indien los gestort vervoer is toegestaan overeenkomstig hoofdstuk 3.2, tabel A, kolom (10) of (17). Voor stoffen die niet los gestort ten vervoer zijn toegelaten, is de aanduiding in deze kolom niet relevant.". In de tabel bij klasse 3 bij de positie voor "Vloeibare ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand" in de vierde kolom "Tank(liter)", vervang "a)" door "0". Wijzig in de tabel bij klasse 5.1 de tweede rij in de derde kolom als volgt: "Perchloraten, ammoniumnitraat, ammoniumnitraathoudende meststoffen en ammoniumnitraat-emulsies, suspensies of -gels". Voeg onder de hierna aangegeven bestaande titels Klasse
Subklasse
Stof of voorwerp
Hoeveelheid Tank (liter) c)
Los gestort (kg) d)
Colli (kg)
een nieuwe vierde regel toe voor klasse 1, subklasse 1.4, die als volgt wordt gelezen 1.4
Ontplofbare stoffen en voorwerpen van de UN-nummers 0104, 0237, 255, 0267, 0289, 0361, 0365, 0366, 0440, 0441, 0455, 0456 en 0500
a)
a)
0
17
ADR (wijzigingen per 2009) DEEL 2 Hoofdstuk 2.1 2.1.3.4.1
Bij UN 1613, vervang “(cyaanwaterstofzuur)”door “(CYAANWATERSTOFZUUR, OPLOSSING IN WATER)”
2.1.3.5.5
Voeg de volgende nieuwe paragraaf 2.1.3.5.5 toe:
“2.1.3.5.5
Indien de te vervoeren stof een afvalstof is, met een samenstelling die niet precies bekend is, mag de indeling onder een UN-nummer en in een verpakkingsgroep overeenkomstig 2.1.3.2.5 zijn gebaseerd op de bekendheid van de afzender met de afvalstof, met inbegrip van alle technische en veiligheidsgegevens, zoals gevraagd op grond van de geldende veiligheids- en milieuwetgeving 2. In geval van twijfel moet het hoogste gevarenniveau worden aangehouden. Indien het echter op grond van bekendheid met de samenstelling van de afvalstof en de fysische en chemische eigenschappen van de geïdentificeerde componenten, mogelijk is aan te tonen dat de eigenschappen van de afvalstof niet overeenkomen met de eigenschappen van het niveau van verpakkingsgroep I, mag de afvalstof bij gebrek aan beter worden ingedeeld in de meest geschikte n.e.g.-positie van verpakkingsgroep II. Deze procedure mag niet worden toegepast voor afvalstoffen genoemd in 2.1.3.5.3, stoffen van klasse 4.3, stoffen van het in 2.1.3.7 genoemde geval of stoffen die niet ten vervoer zijn toegelaten overeenkomstig 2.2.X.2".
2.1.3.8
De tekst wordt als volgt gelezen: "Stoffen van de klasse 1 tot en met 9, - met uitzondering van die welke zijn ingedeeld onder UN-nummer 3077 of 3082 - , die voldoen aan de criteria van 2.2.9.1.10, worden aanvullend op hun gevaren van de klassen 1 tot en met 9 beschouwd als milieugevaarlijke stoffen. Andere stoffen die voldoen aan de criteria van 2.2.9.1.10 moeten worden ingedeeld onder UN-nummer 3077 of 3082 al naar gelang.".
Hoofdstuk 2.2 2.2.1.1.5
De aan de linkerkant weergegeven subklassenummers 1.1 t/m 1.6 dienen elk te worden voorafgegaan door het woord “Subklasse” (zesmaal).
2.2.1.1.7.5
Opmerking 2 wordt als volgt gelezen: “Opmerking 2: In deze tabel heeft "flitspoeder" betrekking op pyrotechnische mengsels in poedervorm of als pyrotechnische eenheden zoals voorkomend in vuurwerk, die worden gebruikt om een knaleffect te veroorzaken, of die worden gebruikt als breeklading of voortdrijvende lading, behalve indien met beproevingsserie 2(c)(i) "Tijd/druk-beproeving" uit het Handboek beproevingen en criteria is aangetoond dat de tijd voor de drukstijging voor 0,5 g pyrotechnisch mengsel meer bedraagt dan 8 ms". In de tabel bij "Vuurwerkbom, bolvormig of cilindrisch”, rubriek “Preloaded mortar (voorgeladen mortier), shell in mortar (vuurwerkbom in mortier) ", voeg onder de navolgende bestaande titels Specificatie
Classificatie
een nieuwe derde rij in als volgt: Kleureffect bom: > 25% flitspoeder, als los poeder en/of knaleffecten
1.1G
1
2
Dergelijke wetgeving is bijvoorbeeld de Beschikking van de Commissie 2000/532/EG van 3 mei 2000 tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen [vervangen door Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 114 van 27 april 2006, blz. 9)] en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad betreffende gevaarlijke afvalstoffen (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 226 van 6 september 2000, blz. 3).
2
2.2.1.1.8
In Opmerking 2, vervang “kolom (2)” door kolom (1)”. Voeg bij “ROOKSIGNALEN” aan het einde toe: “, 0507”. Voeg bij “SCHEEPSNOODSIGNALEN”, aan het einde toe: “, 0505, 0506”.
2.2.2.1.2
Bij punt 1 dient aan het slot “- 50 °C” te worden vervangen door “-50 °C”.
2.2.2.2.2
Bij de vierde insprong vervang “die niet onder één van de UN-nummmers van classificatiecode” door “die niet onder classificatiecode“.
2.2.2.3
Voeg de volgende nieuwe regels toe in de tabel, onderdeel “Andere voorwerpen, die gas onder druk bevatten”, bij classificatiecode 6F, aan het einde: “3478 3478 3478 3479 3479 3479
PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, die een vloeibaar gemaakt, brandbaar gas bevatten, of PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN IN APPARATUUR, die een vloeibaar gemaakt, brandbaar gas bevatten, of PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN VERPAKT MET APPARATUUR, die een vloeibaar gemaakt, brandbaar gas bevatten PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, die waterstof in een metaalhydride bevatten, of PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN IN APPARATUUR, die waterstof in een metaalhydride bevatten, of PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN VERPAKT MET APPARATUUR, die waterstof in een metaalhydride bevatten ”.
2.2.3.1.5
Vervang aan het begin “ Niet giftige en niet bijtende” door “Niet giftige, niet bijtende en niet milieugevaarlijke”.
2.3.3.2
Vervang “thiosulfaat” door “thiosulfaatoplossing”.
2.2.41.1.9 e)
Vervang “zie Opmerking 2” door “zie Opmerking 3”.
2.2.41.1.17
In de titel boven 2.2.41.1.17 wordt “Eisen” vervangen door “Voorschriften”.
2.2.41.1.18
Vervang “en 3380” door “, 3380 en 3474”.
2.2.41.3
Vervang “Ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand” door ”Vaste ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand” en voeg toe bij classificatiecode D, UN 3344, na “PENTAERYTHRIETTETRANITRAAT”: “(PENTAERYTHRITOLTETRANITRAAT, PETN)”.
2.2.42.1.5
Vervang in Opmerking 3 “2.3.6” door “2.3.5”.
2.2.43.1.5
Vervang in de Opmerking “2.3.6” door “2.3.5”.
2.2.43.2
De tekst wordt als volgt gelezen: “Met water reactieve vaste stoffen, oxiderend, die zijn ingedeeld onder UN-nummer 3133, zijn niet ten vervoer toegelaten, behalve indien zij voldoen aan de voorschriften van klasse 1 (zie ook 2.1.3.7).
2.2.43.3
Bij classificatiecode WF2, voeg aan het einde de volgende positie toe: “ 3132
MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, BRANDBAAR, N.E.G.”
Bij classificatiecode WS, UN-nummer 3135, schrap “(niet ten vervoer toegelaten, zie 2.2.43.2)”. 2.2.52.4
Wijzig in de tabel de onderstaande gegevens als volgt:
Organisch peroxide tert-AMYLPEROXY-3,5,5TRIMETHYLHEXANOAAT
Kolom Verpakkingsmethode UN-Nummer
Wijziging Vervang “OP5” door “OP7” Vervang “3101” door “3105”
3
Organisch peroxide DICUMYLPEROXIDE (Concentratie > 52-100) DI-(2-ETHYLHEXYL)PEROXYDICARBONAAT (Concentratie ≤ 62 als een stabiele dispersie in water) DI-(2-ETHYLHEXYL)PEROXYDICARBONAAT (Concentratie ≤ 52 als een stabiele dispersie in water)
(1e rij)
Kolom Inerte vaste stof
Wijziging Schrap “≤ 57”
(3e rij)
UN-Nummer
Vervang “3117” door “3119”
(4e rij)
Schrappen
Voeg op de geëigende plaats de volgende nieuwe regels toe: Organisch peroxide tert-AMYLPEROXYNEODECANOAAT tert-BUTYLPEROXY-3,5,5TRIMETHYLHEXANOAAT CUMYLPEROXYNEODECANOAAT 2,2-DI-(tert-AMYLPEROXY)BUTAAN 1,1-DI-(tertBUTYLPEROXY)CYCLOHEXAAN 1,1-DI-(tertBUTYLPEROXY)CYCLOHEXAAN + tert-BUTYL PEROXY-2ETHYLHEXANOAAT 1,1-DI-(tertBUTYLPEROXY)-3,3,5TRIMETHYLCYCLOHEXAAN DI-2,4DICHLOORBENZOYLPEROXIDE 3-HYDROXY-1,1DIMETHYLBUTYLPEROXYNEODECANOAAT 3-HYDROXY-1,1DIMETHYLBUTYLPEROXYNEODECANOAAT 3-HYDROXY-1,1DIMETHYLBUTYLPEROXYNEODECANOAAT METHYL ISOPROPYLKETONPEROXIDE(N) 3,3,5,7,7-PENTAMETHYL1,2,4-TRIOXEPAAN
2e kolom
3e
≤ 47
≥ 53
4e
6e
≥ 58
≤ 42 ≤ 87
≥ 13
≤ 57
≥ 43
≤ 72
≤ 43 + ≤ 16
5e
9e
10e
OP8
0
+ 10
3119
OP7
≥ 41
0
3115
OP5
3103
OP 7
3105
OP5
3103
OP8 ≥ 23
- 10
3105
≥ 10
+ 20 + 25 -5
+5
3115
OP 8
-5
+5
3119
≥ 48
OP 8
-5
+5
3117
Zie Opmerking ≥ 70 31)
OP8
3109
OP8
3107
≤ 52
≤ 100
30)
30)
3118
OP 7
≤ 52 als een stabiele dispersie in water
11e
3106
OP7
≤ 52 als pasta ≤ 77
8e
OP7
≥ 28
≤ 90
7e
31)
Voeg na de tabel de volgende nieuwe opmerkingen toe: “30) Verdunningsmiddel type B met kookpunt > 130 °C.
4
31) 2.2.62.1.5.6
Actieve zuurstof ≤ 6,7%.”.
Hernummer de bestaande Opmerking als Opmerking 1. Voeg in Opmerking 1 (bestaande Opmerking) toe na "- opsporing van antilichamen bij mensen of dieren": "bij afwezigheid van elke mogelijke verdenking van infectie (bijv. evaluatie van door een vaccin veroorzaakte immuniteit, diagnose van een auto-immuunziekte, etc.)" Voeg een tweede opmerking toe, die als volgt wordt gelezen: "Opmerking 2: Bij vervoer door de lucht moeten verpakkingen voor monsters die op grond van deze paragraaf vrijgesteld zijn, voldoen aan de voorwaarden in a) t/m c).".
2.2.62.1.11.2 Voeg na de eerste zin toe: "Voor de indeling kan rekening worden gehouden met internationale, regionale of nationale catalogi van afvalstoffen.". 2.2.62.1.12.2 De eerste zin wordt als volgt gelezen: "Dierlijke stoffen die besmet zijn met ziekteverwekkers van categorie A of met ziekteverwekkers die alleen in culturen in categorie A ingedeeld zouden worden, moeten worden ingedeeld onder UN-nummer 2814 of 2900 al naar gelang. Dierlijke stoffen die besmet zijn met ziekteverwekkers van categorie B, met uitzondering van die welke zouden worden ingedeeld in categorie A, indien zij zich in de vorm van culturen zouden bevinden, moeten worden ingedeeld onder UN-nummer 3373.". Schrap de tweede zin (“Andere dierlijke kadavers ....bepalingen. 7 “) Sectie 2.2.7 wordt als volgt gelezen [met dien verstande dat volgens vermelde aanwijzing in de nieuwe paragraaf 2.2.7.2.2.1 de huidige tabel van 2.2.7.7.2.1, met bijbehorende voetnoten a) t/m g), wordt ingevoegd] : “2.2.7
Klasse 7 Radioactieve stoffen
2.2.7.1
Definities
2.2.7.1.1
Onder radioactieve stoffen worden verstaan alle stoffen die radionucliden bevatten, waarvoor zowel de activiteitsconcentratie als de totale activiteit van de zending de in 2.2.7.7.2.1 t/m 2.2.7.7.2.6 aangegeven waarden overschrijden.
2.2.7.1.2
Besmetting • Onder besmetting wordt verstaan: de aanwezigheid van een radioactieve stof op een oppervlak in 2 hoeveelheden groter dan 0,4 Bq/cm voor bèta- en gammastralers en voor alfastralers van geringe toxiciteit, 2 of 0,04 Bq/cm voor alle andere alfastralers. • Onder afwrijfbare besmetting wordt verstaan: besmetting die onder routinematige vervoersomstandigheden van een oppervlak kan worden verwijderd. • Onder niet afwrijfbare besmetting wordt verstaan: elke besmetting anders dan afwrijfbare besmetting.
2.2.7.1.3
Definities van specifieke termen A1 en A2 Onder A1 wordt verstaan: de waarde van de activiteit van radioactieve stoffen in speciale toestand, opgenomen in de tabel in 2.2.7.2.2.1, dan wel afgeleid in 2.2.7.2.2.2, die wordt gebruikt om de
5
grenswaarden van de activiteit voor de toepassing van de voorschriften van het ADR vast te stellen. Onder A2 wordt verstaan: de waarde van de activiteit van radioactieve stoffen, met uitzondering van radioactieve stoffen in speciale toestand, opgenomen in de tabel in 2.2.7.2.2.1, dan wel afgeleid in 2.2.7.2.2.2, die wordt gebruikt om de grenswaarden van de activiteit voor de toepassing van de voorschriften van het ADR vast te stellen. Onder splijtbare stoffen wordt verstaan: uranium-233, uranium-235, plutonium-239, plutonium-241, of mengsels van deze radionucliden. Uitgezonderd van deze definitie zijn: a) natuurlijk uranium of niet-bestraald verarmd uranium, en b) natuurlijk uranium of verarmd uranium dat uitsluitend in thermische reactoren is bestraald. Onder gering verspreidbare radioactieve stoffen wordt verstaan: hetzij een vaste radioactieve stof, hetzij een vaste radioactieve stof in een gesloten capsule, van waaruit de verspreidbaarheid beperkt is en die niet poedervormig is. Onder stoffen met geringe specifieke activiteit (Low Specific Activity, LSA) wordt verstaan: radioactieve stoffen die van nature een beperkte specifieke activiteit bezitten, of radioactieve stoffen waarvoor grenswaarden voor de geschatte gemiddelde specifieke activiteit van toepassing zijn. Met afschermingsmateriaal dat de LSA-stoffen omgeeft moet bij de bepaling van de geschatte gemiddelde specifieke activiteit geen rekening worden gehouden. Onder alfastralers met geringe toxiciteit wordt verstaan: natuurlijk uranium; verarmd uranium; natuurlijk thorium; uranium-235 of uranium-238; thorium-232; thorium-228 en thorium-230 wanneer die in ertsen of in langs fysische of chemische weg verkregen concentraten voorkomen; of alfastralers met een halveringstijd van minder dan 10 dagen. Onder de specifieke activiteit van een radionuclide wordt verstaan: de activiteit per massa-eenheid van die nuclide. Onder de specifieke activiteit van een stof wordt verstaan de activiteit per massa-eenheid van de stof waarin de radionucliden in principe gelijkmatig zijn verdeeld. Onder radioactieve stof in speciale toestand wordt verstaan: a) een niet-verspreidbare radioactieve stof; of b) een gesloten capsule, die radioactieve stof bevat. Onder een voorwerp met besmetting aan het oppervlak (Surface Contaminated Object, SCO) wordt verstaan: een vast voorwerp dat zelf niet radioactief is, doch waarbij op het oppervlak ervan een radioactieve stof verspreid is. -7
Onder niet-bestraald thorium wordt verstaan: thorium dat niet meer dan 10 g uranium-233 per gram thorium232 bevat. 3
Onder niet-bestraald uranium wordt verstaan: uranium dat niet meer dan 2 x 10 Bq plutonium per gram 6 -3 uranium-235, niet meer dan 9 x 10 Bq splijtingsproducten per gram uranium-235 en niet meer dan 5 x 10 g uranium-236 per gram uranium-235 bevat. Uranium - natuurlijk, verarmd, verrijkt Onder natuurlijk uranium wordt verstaan: uranium (dat door een chemisch scheidingsproces kan zijn verkregen) waarin de uraniumisotopen zich in de natuurlijke verhouding bevinden (ongeveer 99,28 massa% uranium-238 en 0,72 massa-% uranium-235). Onder verarmd uranium wordt verstaan: uranium dat een geringer massapercentage uranium-235 bevat dan natuurlijk uranium. . Onder verrijkt uranium wordt verstaan: uranium dat een massapercentage uranium-235 bevat dat hoger is dan 0,72%. In alle gevallen is een zeer klein massa-percentage uranium-234 aanwezig.
6
2.2.7.2
Classificatie
2.2.7.2.1
Algemene bepalingen
2.2.7.2.1.1
Radioactieve stoffen moeten worden ingedeeld onder één van de UN-nummers aangegeven in tabel 2.2.7.2.1.1 afhankelijk van het niveau van de activiteit van de radionucliden in het collo, de splijtbare of nietsplijtbare eigenschappen van deze radionucliden, het type collo dat ten vervoer zal worden aangeboden, of speciale regelingen die van toepassing zijn op de uitvoering van het vervoer, in overeenstemming met de bepalingen vastgelegd in 2.2.7.2.2 t/m 2.2.7.2.5.
Tabel 2.2.7.2.1.1 Toekenning van UN-nummers Vrijgestelde colli (1.7.1.5) UN 2908 UN 2909
RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO - LEGE VERPAKKING RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO - INDUSTRIËLE VOORWERPEN VAN NATUURLIJK URANIUM of VAN VERARMD URANIUM of VAN NATUURLIJK THORIUM UN 2910 RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO - BEPERKTE HOEVEELHEID STOF UN 2911 RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO - INSTRUMENTEN of INDUSTRIËLE VOORWERPEN Radioactieve stoffen met geringe specifieke activiteit (2.2.7.2.3.1) UN 2912
RADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-I), niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld UN 3321 RADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-II), niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld UN 3322 RADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-III), niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld UN 3324 RADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-II), SPLIJTBAAR UN 3325 RADIOACTIEVE STOFFEN MET GERINGE SPECIFIEKE ACTIVITEIT (LSA-III), SPLIJTBAAR Voorwerpen met besmetting aan het oppervlak (2.2.7.2.3.2) UN 2913
RADIOACTIEVE STOFFEN, VOORWERPEN MET BESMETTING AAN HET OPPERVLAK (SCO-I of SCO-II), niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld UN 3326 RADIOACTIEVE STOFFEN, VOORWERPEN MET BESMETTING AAN HET OPPERVLAK (SCO-1 of SCO-II), SPLIJTBAAR Colli van type A (2.2.7.2.4.4) UN 2915
RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE A, niet in speciale toestand, niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld UN 3327 RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE A, SPLIJTBAAR, niet in speciale toestand UN 3332 RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE A, IN SPECIALE TOESTAND, niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld UN 3333 RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE A, IN SPECIALE TOESTAND, SPLIJTBAAR Colli van type B(U) (2.2.7.2.4.6) UN 2916
RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE B(U), niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld UN 3328 RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE B(U), SPLIJTBAAR Colli van type B(M) (2.2.7.2.4.6) UN 2917 UN 3329
RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE B(M), niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE B(M), SPLIJTBAAR
7
Colli van type C (2.2.7.2.4.6) UN 3323 RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE C, niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld UN 3330 RADIOACTIEVE STOFFEN IN COLLO VAN TYPE C, SPLIJTBAAR Speciale regeling (2.2.7.2.5) UN 2919
RADIOACTIEVE STOFFEN, VERVOERD OP GROND VAN EEN SPECIALE REGELING, niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld UN 3331 RADIOACTIEVE STOFFEN, VERVOERD OP GROND VAN EEN SPECIALE REGELING, SPLIJTBAAR Uraniumhexafluoride (2.2.7.2.4.5) UN 2977 UN 2978
RADIOACTIEVE STOFFEN, URANIUMHEXAFLUORIDE, SPLIJTBAAR RADIOACTIEVE STOFFEN, URANIUMHEXAFLUORIDE, niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld
2.2.7.2.2
Grenswaarden van de activiteit
2.2.7.2.2.1
De volgende basiswaarden voor de individuele radionucliden zijn aangegeven in tabel 2.2.7.7.2.1: a) A1 en A2 in TBq; b) de concentratie van de activiteit voor vrijgestelde stoffen in Bq/g; en c) de grenswaarde voor de activiteit van een vrijgestelde zending in Bq.
Tabel 2.2.7.2.2.1: Basiswaarden radionucliden voor individuele radionucliden Voeg hier de tabel van de huidige paragraaf 2.2.7.7.2.1 in met de bijbehorende (voet)noten a) t/m g). 2.2.7.2.2.2
Voor individuele radionucliden die niet zijn genoemd in de tabel in 2.2.7.2.2.1, is voor de bepaling van basiswaarden van het radionuclide, bedoeld in 2.2.7.2.2.1, multilaterale goedkeuring vereist. Het is toegestaan gebruik te maken van een A2-waarde, berekend met gebruikmaking van een dosiscoëfficiënt voor het type absorptie door de long, dat van toepassing is, zoals aanbevolen door de Internationale Commissie voor Radiologische Bescherming, indien de chemische verschijningsvorm van alle radionucliden zowel onder normale vervoersomstandigheden als bij ongevallen tijdens het vervoer in aanmerking wordt genomen. In plaats hiervan mogen de in de onderstaande tabel 2.2.7.2.2.2 opgenomen waarden voor radionucliden worden gebruikt zonder dat de goedkeuring van de bevoegde autoriteit is verkregen.
Tabel 2.2.7.2.2.2: Basiswaarden voor onbekende radionucliden of mengsels A1
A2
TBq
TBq
RADIOACTIEVE INHOUD
Concentratie van de activiteit voor vrijgestelde stoffen
Grenswaarde voor de activiteit van een vrijgestelde zending
Bq/g
Bq
Gebleken aanwezigheid van nucliden die alleen bèta- of gammastraling uitzenden
0,1
0,02
1 x 101
1 x 104
Gebleken aanwezigheid van nucliden die alfastraling, echter geen neutronenstraling uitzenden
0,2
9 x 10-5
1 x 10-1
1 x 103
0,001 9 x 10-5
1 x 10-1
1 x 103
Gebleken aanwezigheid van nucliden die neutronenstraling uitzenden, of er zijn geen relevante gegevens beschikbaar
8
2.2.7.2.2.3
Bij de berekeningen van A1 en A2 van een radionuclide dat niet in tabel 2.2.7.2.2.1 is genoemd, wordt een enkelvoudige radioactieve vervalreeks, waarin de radionucliden zich bevinden in dezelfde verhoudingen als in de natuurlijke toestand en waarin geen der dochternucliden een halveringstijd van hetzij meer dan 10 dagen, hetzij meer dan die van de moedernuclide bezit, beschouwd als een zuiver radionuclide; de activiteit die in aanmerking moet worden genomen en de waarden van A1 of A2 die van toepassing zijn, moeten in dit geval dezelfde zijn, als de waarden die overeenkomen met de moedernuclide van deze reeks. Bij radioactieve vervalreeksen waarbij één of meer dochternucliden een halveringstijd bezitten van hetzij meer dan 10 dagen, hetzij meer is dan die van de moedernuclide, worden de moedernuclide en dergelijke dochternucliden beschouwd als mengsels van verschillende nucliden.
2.2.7.2.2.4
In het geval van mengsels van radionucliden kan de bepaling van de basiswaarden voor de radionucliden, bedoeld in 2.2.7.2.2.1, als volgt geschieden:
Χm =
1 f(i) Σi X(i)
waarin: f(i) de fractie of concentratie van de activiteit is van radionuclide i in het mengsel; X(i) de aangegeven waarde van A1 of A2 is, of de concentratie van de activiteit voor vrijgestelde stoffen, of de grenswaarde van de activiteit van een vrijgestelde zending, in het geval van radionuclide i; en Xm
de afgeleide waarde voor A1 of A2 is, of de concentratie van de activiteit voor vrijgestelde stoffen of de grenswaarde van de activiteit voor een vrijgestelde zending in het geval van een mengsel.
2.2.7.2.2.5
Indien de identiteit van elk radionuclide bekend is, maar de afzonderlijke activiteiten van bepaalde radionucliden niet bekend zijn, kunnen de radionucliden in groepen worden samengevat en kan voor de radionucliden van elke groep onder toepassing van de formules in 2.2.7.2.2.4 en 2.2.7.2.4.4 gebruik gemaakt worden van de laagste in aanmerking komende waarde die van toepassing is voor de radionucliden in elk van de groepen. De groepen kunnen worden samengesteld op basis van de totale alfa-activiteit en de totale bèta/gamma-activiteit, indien deze bekend zijn, waarbij de laagste waarde voor de alfastralers of bèta/gammastralers moet worden aangehouden.
2.2.7.2.2.6
Voor afzonderlijke radionucliden of mengsels van radionucliden, waarvoor de betreffende gegevens niet beschikbaar zijn, moeten in de tabel in 2.2.7.2.2.2 opgenomen waarden worden gebruikt.
2.2.7.2.3
Bepaling van andere stofeigenschappen
2.2.7.2.3.1
Stoffen met geringe specifieke activiteit (LSA)
2.2.7.2.3.1.1 (Gereserveerd) 2.2.7.2.3.1.2
LSA-stoffen worden in drie groepen verdeeld: a) LSA-I i) uranium- en thoriumertsen en concentraten van dergelijke ertsen, en andere ertsen die natuurlijke radionucliden bevatten en die zijn bestemd om te worden bewerkt met oog op het gebruik van deze radionucliden; ii) natuurlijk uranium, verarmd uranium, natuurlijk thorium of verbindingen of mengsels daarvan, onder voorwaarde dat zij niet bestraald zijn en in vaste of vloeibare vorm; iii) radioactieve stoffen waarvoor de A2 waarde niet begrensd is, met uitzondering van als splijtbaar ingedeelde stoffen op grond van 2.2.7.2.3.5; of iv) andere radioactieve stoffen waarin de activiteit gelijkmatig is verdeeld en de geschatte gemiddelde specifieke activiteit niet hoger is dan 30 maal de in 2.2.7.2.2.1 t/m 2.2.7.2.2.6 aangegeven waarden voor de activiteitsconcentratie, met uitzondering van als splijtbaar ingedeelde stoffen op grond van 2.2.7.2.3.5.
9
b) LSA-II i) water met een concentratie van tritium van ten hoogste 0,8 TBq/L; of ii) andere stoffen, waarin de activiteit gelijkmatig is verdeeld en waarin de geschatte gemiddelde specifieke -4
-5
activiteit niet hoger is dan 10 A2/g voor vaste stoffen en gassen, en 10 A2/g voor vloeistoffen. c) LSA-III Vaste stoffen (bijv. in vaste vorm gebrachte afvalstoffen, geactiveerde stoffen), met uitzondering van poeders, waarin: i) de radioactieve stoffen gelijkmatig in een vaste stof of een verzameling van vaste voorwerpen of in een vast, compact bindmiddel (zoals beton, bitumen, ceramisch materiaal enz.) verdeeld zijn; ii)
de radioactieve stoffen relatief onoplosbaar, of bestanddeel zijn van een relatief onoplosbaar basismateriaal, zodat zelfs bij verloren gaan van de verpakking, het verlies aan radioactieve stoffen per collo, door uitloging als gevolg van een algehele onderdompeling in water gedurende zeven dagen, 0,1 A2 niet overschrijdt; en
iii) de geschatte gemiddelde specifieke activiteit van de vaste stof, met uitzondering van de -3
afschermingsmaterialen niet meegerekend, niet hoger is dan 2 x 10 A2/g. 2.2.7.2.3.1.3 LSA-III-stoffen moeten stoffen zijn in vaste vorm, zodanig van aard, dat indien de gehele inhoud van een collo zou worden onderworpen aan de in 2.2.7.2.3.1.4 aangegeven beproeving, de activiteit in het water niet hoger zou zijn dan 0,1 A2. 2.2.7.2.3.1.4
LSA-III stoffen moeten als volgt worden beproefd: Een monster van de stof in vaste vorm dat representatief is voor de gehele inhoud van het collo wordt gedurende 7 dagen bij omgevingstemperatuur in water ondergedompeld. De hoeveelheid water die bij de beproeving moet worden gebruikt, moet voldoende zijn om te waarborgen dat aan het einde van de beproevingsperiode van 7 dagen het resterende vrije volume van het niet-geabsorbeerde en niet in een reactie gebruikte water ten minste 10% van het volume van het beproevingsmonster van de vaste stof zelf is. Het water moet aanvankelijk een pH van 6 tot 8 en een geleidingsvermogen bij 20 °C van ten hoogste 1 mS/m bezitten. Na afloop van de onderdompeling van het beproevingsmonster gedurende 7 dagen, moet de totale activiteit van het volume water worden gemeten.
2.2.7.2.3.1.5 Er moet worden aangetoond dat aan de in 2.2.7.2.3.1.4 aangeduide prestatienormen is voldaan, in overeenstemming met het bepaalde in 6.4.12.1 en 6.4.12.2. 2.2.7.2.3.2
Voorwerp met besmetting aan het oppervlak (Surface Contaminated Object, SCO) SCO worden ingedeeld in één van de volgende twee groepen: a) SCO-I : Een vast voorwerp waarop: 2
i) de afwrijfbare besmetting op het bereikbare oppervlak, gemiddeld over 300 cm (of over het totale 2 oppervlak indien kleiner dan 300 cm ), voor bèta- of gammastralers, en alfastralers van geringe toxiciteit, 2 2 niet hoger dan 4 Bq/ cm , of voor alle andere alfastralers niet hoger dan 0,4 Bq/cm is; en 2
ii) de niet-afwrijfbare besmetting op het bereikbare oppervlak, gemiddeld over 300 cm (of over het totale 2 oppervlak indien kleiner dan 300 cm ), voor bèta- of gammastralers, en alfastralers van geringe toxiciteit, 4 2 3 2 niet hoger dan 4 x 10 Bq/ cm , of voor alle andere alfastralers niet hoger dan 4 x 10 Bq/cm is; en iii) de som van de afwrijfbare en niet-afwrijfbare besmetting op het niet bereikbare oppervlak, gemiddeld 2 2 over 300 cm (of over het totale oppervlak indien kleiner dan 300 cm ), voor bèta- of gammastralers, en 4 2 alfastralers van geringe toxiciteit, niet hoger dan 4 x 10 Bq/cm , of voor alle andere alfastralers niet 3 2 hoger dan 4 x 10 Bq/cm is. b) SCO-II : Een vast voorwerp waarvan ofwel de niet-afwrijfbare, dan wel de afwrijfbare besmetting op het oppervlak de in a) hierboven voor SCO-I aangegeven, van toepassing zijnde grenswaarden overschrijdt, en waarvoor:
10
2
i) de afwrijfbare besmetting op het bereikbare oppervlak, gemiddeld over 300 cm (of over het totale 2 oppervlak indien kleiner dan 300 cm ), voor bèta- of gammastralers, en alfastralers van geringe 2 2 toxiciteit, niet hoger dan 400 Bq/ cm , of voor alle andere alfastralers niet hoger dan 40 Bq/cm is; en 2
ii) de niet-afwrijfbare besmetting op het bereikbare oppervlak, gemiddeld over 300 cm (of over het totale 2 oppervlak indien kleiner dan 300 cm ), voor bèta- of gammastralers, en alfastralers van geringe 5 2 4 2 toxiciteit, niet hoger dan 8 x 10 Bq/ cm , of voor alle andere alfastralers niet hoger dan 8 x 10 Bq/cm is; en iii) de som van de afwrijfbare en niet-afwrijfbare besmetting op het bereikbare oppervlak, gemiddeld over 2 2 300 cm (of over het totale oppervlak indien kleiner dan 300 cm ), voor bèta- of gammastralers, en 5 2 alfastralers van geringe toxiciteit, niet hoger dan 8 x 10 Bq/cm , of voor alle andere alfastralers niet 4 2 hoger dan 8 x 10 Bq/cm is. 2.2.7.2.3.3
Radioactieve stoffen in speciale toestand
2.2.7.2.3.3.1 Radioactieve stoffen in speciale toestand moeten ten minste één afmeting bezitten die niet kleiner is dan 5 mm. Indien een gesloten capsule deel uit maakt van de radioactieve stof in speciale toestand, moet de capsule zodanig zijn vervaardigd dat deze alleen kan worden geopend door de capsule te vernietigen. Voor het ontwerp van radioactieve stoffen in speciale toestand is unilaterale goedkeuring vereist. 2.2.7.2.3.3.2
Radioactieve stoffen in speciale toestand moeten zodanig van aard te zijn of zodanig zijn ontworpen dat indien deze worden onderworpen aan de beproevingen in 2.2.7.2.3.3.4 t/m 2.2.7.2.3.3.8 wordt voldaan aan de volgende eisen: a) Er treedt geen breuk of versplintering op bij de botsings-, slag-, of buigproeven volgens 2.2.7.2.3.3.5 a), b) en c) en, voor zover van toepassing, 2.2.7.2.3.3.6 a); b) Er treedt geen smelten of dispersie op bij de toepasselijke verwarmingstest volgens 2.2.7.2.3.3.5 d) of, voor zover van toepassing, 2.2.7.2.3.3.6 b); en c) De activiteit in het water na de uitlogingsproef, zoals gesteld in 2.2.7.2.3.3.7 en 2.2.7.2.3.3.8, mag 2 kBq niet overschrijden; ofwel, in het geval van gesloten bronnen, mag de leksnelheid, bij de volumetrische lekbepaling, zoals genoemd in de ISO-norm 9978: 1992 "Radiation Protection - Sealed Radioactive Sources - Leakage Test Methods" de van toepassing zijnde aanvaardbaarheidsgrens, die voor de bevoegde autoriteit toelaatbaar is, niet overschrijden.
2.2.7.2.3.3.3
Er moet worden aangetoond dat aan de in 2.2.7.2.3.3.2 aangegeven prestatienormen is voldaan, in overeenstemming met het bepaalde in 6.4.12.1 en 6.4.12.2.
2.2.7.2.3.3.4
De monsters die radioactieve stoffen in speciale toestand omvatten of nabootsen, moeten worden onderworpen aan de valproef, de slagproef, de buigproef en de hitteproef, aangegeven in 2.2.7.2.3.3.5 of alternatieve beproevingen aangegeven in 2.2.7.2.3.3.6. Voor elk van de beproevingen mag een ander monster worden gebruikt. Na elke beproeving moet een uitlogingsonderzoek of een beproeving van de volumetrische lekkage op het monster worden uitgevoerd volgens een methode, die niet minder gevoelig is dan de methoden aangegeven in 2.2.7.2.3.3.7 voor de niet-verspreidbare vaste stof, of in 2.2.7.2.3.3.8 voor stoffen in capsules.
2.2.7.2.3.3.5
De betreffende beproevingsmethoden zijn: a) Valproef: Het monster moet van een hoogte van 9 m op de trefplaat vallen. De trefplaat moet overeenkomen met de definitie 6.4.14. b) Slagproef: Het monster moet worden geplaatst op een loden plaat die rust op een vlak vast oppervlak, en worden getroffen door de platte zijde van een staaf van zacht staal, zodanig dat een stoot wordt gegeven die gelijk is aan een vrije val van een massa van 1,4 kg van een hoogte van 1 m. De platte voorzijde van de staaf moet een diameter van 25 mm bezitten, waarvan de kanten zijn afgerond tot een straal van 3,0 ± 0,3 mm. Het lood, met een hardheid tussen 3,5 tot 4,5 op de schaal van Vickers en een dikte van niet meer dan 25 mm, moet een oppervlak bedekken dat groter is dan het oppervlak bedekt door het monster. Voor elke beproeving moet het monster op een onbeschadigd gedeelte van de loden plaat worden geplaatst. De staaf moet het monster op zodanige wijze treffen dat de grootst mogelijke schade wordt veroorzaakt.
11
c) Buigproef: Deze beproeving is slechts van toepassing op langgerekte, smalle bronnen die enerzijds een minimum lengte bezitten van ten minste 10 cm en anderzijds een verhouding van de lengte tot de minimale dikte van ten minste 10. Het monster moet stevig in een horizontale positie op zodanige wijze zijn ingeklemd, dat het voor de helft van zijn lengte uit de buitenzijde van de klem uitsteekt. De stand van het monster moet zodanig te zijn dat aan het monster de grootst mogelijke schade wordt toegebracht wanneer het vrije deel wordt getroffen door de platte zijde van een stalen staaf. De staaf moet het monster zodanig treffen dat een stoot wordt gegeven die gelijkwaardig is aan een vrije verticale val van een massa van 1,4 kg van een hoogte van 1 m. De platte voorzijde van de staaf moet een diameter van 25 mm bezitten, waarvan de kanten zijn afgerond tot een straal van 3,0 ± 0,3 mm. d) Hitteproef: Het monster moet in lucht tot een temperatuur van 800 °C worden verhit en gedurende een periode van 10 minuten op die temperatuur worden gehouden, en moet daarna kunnen afkoelen. 2.2.7.2.3.3.6
Monsters die radioactieve stoffen in een gesloten capsule omvatten of nabootsen mogen worden uitgezonderd van: a) de beproevingen, voorgeschreven in 2.2.7.2.3.3.5 a) en b), onder voorwaarde dat de massa van de radioactieve stof in speciale toestand: i) kleiner is dan 200 g en dat de monsters in plaats hiervan worden onderworpen aan de slagproef van klasse 4, voorgeschreven in ISO-norm 2919:1999, "Radiation protection - Sealed radioactive sources – General requirements and classification"; of ii) kleiner is dan 500 g en dat de monsters in plaats hiervan worden onderworpen aan de slagproef van klasse 5, voorgeschreven in ISO-norm 2919:1999, "Radiation protection - Sealed radioactive sources – General requirements and classification”; en b) de in 2.2.7.2.3.3.5 d) voorgeschreven beproeving, onder voorwaarde dat deze in plaats hiervan wordt onderworpen aan de hitteproef van klasse 6, voorgeschreven in ISO-norm 2919:1999, "Radiation protection - Sealed radioactive sources - General requirements and classification".
2.2.7.2.3.3.7
Op monsters die niet-verspreidbare vaste stoffen omvatten of nabootsen, moet een bepaling van de uitloging worden uitgevoerd op de hierna volgende wijze: a) Het monster moet gedurende 7 dagen bij omgevingstemperatuur in water worden ondergedompeld. De hoeveelheid water die bij de beproeving moet worden gebruikt, moet voldoende zijn om te waarborgen dat aan het einde van de beproevingsperiode van 7 dagen het resterende vrije volume van het nietgeabsorbeerde en niet in een reactie gebruikte water ten minste 10% van het volume van het beproevingsmonster van de vaste stof zelf is. Het water moet aanvankelijk een pH van 6 tot 8 en een geleidingsvermogen van ten hoogste 1 mS/m bij 20 °C bezitten. b) Het water met het monster moet vervolgens tot een temperatuur van 50 °C ± 5 °C worden verwarmd en gedurende 4 uur op deze temperatuur worden gehouden. c) Vervolgens moet de activiteit van het water worden bepaald. d) Het monster moet daarna gedurende ten minste 7 dagen in stilstaande lucht van niet minder dan 30 °C en met een relatieve vochtigheid van ten minste 90% worden gehouden. e) Daarna moet het monster worden ondergedompeld in water met dezelfde specificatie als in a) hierboven en het water met het monster moet tot 50 °C± 5 °C worden verwarmd en gedurende 4 uur op deze temperatuur worden gehouden. f) Vervolgens moet de activiteit van het water worden bepaald.
2.2.7.2.3.3.8
Op monsters die radioactieve stoffen in gesloten capsules omvatten of nabootsen, moet ofwel een bepaling van de uitloging of een bepaling van de volumetrische lekkage worden uitgevoerd op de volgende wijze: a) De bepaling van de uitloging bestaat uit de volgende stappen: i)
Het monster moet bij omgevingstemperatuur in water worden ondergedompeld. Het water moet aanvankelijk een pH van 6 tot 8 en een geleidingsvermogen van ten hoogste 1 mS/m bij 20 °C bezitten.
ii)
Het water met het monster moet vervolgens tot een temperatuur van 50 °C ± 5 °C worden verwarmd en gedurende 4 uur op deze temperatuur worden gehouden.
iii) Vervolgens moet de activiteit van het water worden bepaald.
12
iv)
Daarna moet het monster gedurende ten minste 7 dagen in stilstaande lucht van niet minder dan 30 °C en een relatieve vochtigheid van niet minder dan 90% worden gehouden.
v)
De handelingen volgens i), ii) en iii) moeten worden herhaald.
b) De alternatieve beoordeling op volumetrische lekkage moet bestaan uit één der beproevingen die zijn voorgeschreven in de ISO-norm 9978:1992, "Radiation Protection Sealed radioactive sources - Leakage test methods", die voor de bevoegde autoriteit aanvaardbaar zijn. 2.2.7.2.3.4
Gering verspreidbare radioactieve stoffen
2.2.7.2.3.4.1 Voor het ontwerp van gering verspreidbare radioactieve stoffen is multilaterale goedkeuring vereist. Gering verspreidbare radioactieve stoffen moeten van dien aard zijn dat de totale hoeveelheid van deze radioactieve stoffen in een collo voldoet aan de volgende voorschriften: a)
Het stralingsniveau op 3 m afstand van de niet-afgeschermde radioactieve stoffen mag 10 mSv/h niet overschrijden;
b)
Indien onderworpen aan de beproevingen aangegeven in 6.4.20.3 en 6.4.20.4, zou de in de lucht vrijgekomen activiteit in de vorm van gas of deeltjes met een aerodynamisch equivalente diameter tot 100 μm, 100 A2 niet overschrijden. Voor elke beproeving mag een apart monster worden gebruikt; en
c)
Indien onderworpen aan de beproeving aangegeven in 2.2.7.2.3.1.4 zou de activiteit in het water 100 A2 niet mogen overschrijden. Bij de toepassing van deze beproeving moet rekening worden gehouden met de beschadigende effecten van de beproevingen hierboven aangegeven onder b).
2.2.7.2.3.4.2 Gering verspreidbare radioactieve stoffen moeten als volgt worden beproefd: Een monster dat uit gering verspreidbare radioactieve stoffen bestaat of deze nabootst, moet worden onderworpen aan de verzwaarde verhittingsproef aangegeven in 6.4.20.3 en de stootproef aangegeven in 6.4.20.4. Een verschillend monster mag worden gebruikt voor elke beproeving. Na afloop van elke beproeving moet het monster worden onderworpen aan de onderdompelingsproef aangegeven in 2.2.7.2.3.1.4. Na elke beproeving moet worden vastgesteld of aan de voorschriften van 2.2.7.2.3.4.1 is voldaan. 2.2.7.2.3.4.3 Het bewijs van overeenstemming met de prestatienormen in 2.2.7.2.3.4.1 en 2.2.7.2.3.4.2 moet overeenkomstig 6.4.12.1 en 6.4.12.2 worden geleverd. 2.2.7.2.3.5
Splijtbare stoffen Colli die splijtbare radionucliden bevatten, moeten worden ingedeeld onder de betreffende positie van tabel 2.2.7.2.1.1 voor splijtbare stoffen, die van toepassing is, tenzij aan één van de voorwaarden a) t/m d) van deze paragraaf is voldaan. Per zending is slechts één type uitzondering toegestaan. a) Een grenswaarde voor de massa per zending zodanig dat: massa aan uranium – 235 (g)
____________________________________
massa aan andere splijtbare stof (g)
+
_____________________________________________
<1 X Y waarin X en Y de in tabel 2.2.7.2.3.5 aangegeven grenswaarden voor de massa zijn, onder voorwaarde dat de kleinste uitwendige afmeting van elk collo niet minder is dan 10 cm en dat hetzij: i) elk afzonderlijk collo niet meer dan 15 g splijtbare stoffen bevat; voor onverpakte stoffen moet deze hoeveelheidbeperking worden toegepast op de zending die in of op de wagen wordt vervoerd, hetzij ii) de splijtbare stof een homogene waterstofhoudende oplossing is, of een mengsel waarin de verhouding van splijtbare nucliden tot waterstof minder dan 5 massa-% bedraagt, hetzij iii) zich niet meer dan 5 g splijtbare stoffen bevinden in een willekeurig volume van 10 liter van de stof. Er mag beryllium noch deuterium aanwezig zijn in hoeveelheden die 1 % van de massagrenswaarden per zending, die van toepassing zijn, aangegeven in tabel 2.2.7.2.3.5, overschrijden, met uitzondering van deuterium in natuurlijke concentratie in waterstof; b) Verrijkt uranium met ten hoogste 1 massa-% uranium-235 en met een totale hoeveelheid plutonium en uranium-233 niet groter dan 1 % van de massa van het uranium-235 onder voorwaarde dat de splijtbare stof
13
in wezen gelijkmatig verdeeld is over de stof. Bovendien, indien het uranium-235 aanwezig is in de vorm van metaal, oxide of carbide mag het in het collo geen roosterstructuur vormen. c) Vloeibare oplossingen van uranylnitraat, verrijkt met uranium-235 tot een gehalte van ten hoogste 2 massa%, met een totaal gehalte aan plutonium en uranium-233 van niet meer dan 0,002 % van de massa van het uranium en met en minimale atomaire verhouding tussen stikstof en uranium (N/U) van 2; en d) Colli die elk niet meer dan 1 kg plutonium in totaal bevatten, waarvan niet meer dan 20 % van de massa bestaat uit plutonium-239, plutonium-241, of een willekeurige combinatie van deze nucliden.
Tabel 2.2.7.2.3.5: Massagrenswaarden per zending voor vrijstelling van de bepalingen voor colli met splijtbare stoffen Splijtbare stof
Uranium-235 (X) Andere splijtbare stof (Y) 2.2.7.2.4
Massa splijtbare stof (g) gemengd met stoffen met een gemiddelde waterstofdichtheid lager dan of gelijk aan die van water 400 250
Massa splijtbare stof (g) gemengd met stoffen met een gemiddelde waterstofdichtheid hoger dan die van water 290 180
Classificatie van colli of onverpakte stoffen De hoeveelheid radioactieve stoffen in een collo mag de hieronder aangegeven desbetreffende grenswaarden voor het type collo niet overschrijden.
2.2.7.2.4.1
Classificatie als vrijgesteld collo
2.2.7.2.4.1.1 Colli mogen worden geclassificeerd als vrijgestelde colli indien zij a) lege verpakkingen zijn die radioactieve stoffen hebben bevat; b) instrumenten of industriële voorwerpen in gelimiteerde hoeveelheden bevatten; c) industriële voorwerpen bevatten, vervaardigd van natuurlijk uranium, verarmd uranium of natuurlijk thorium; of d) radioactieve stoffen in beperkte hoeveelheden bevatten. 2.2.7.2.4.1.2 Een collo dat radioactieve stoffen bevat, mag worden geclassificeerd als vrijgesteld collo onder voorwaarde dat het stralingsniveau op geen enkel punt op het buitenoppervlak 5 μSv/h overschrijdt.
Tabel 2.2.7.2.4.1.2 Grenswaarden voor de activiteit van vrijgestelde colli INSTRUMENT OF VOORWERP
STOFFEN
AGGREGATIETOESTAND VAN DE INHOUD
Vaste stoffen: In speciale toestand in andere vorm
Grenswaarden per instrument / voorwerp a
Grenswaarden per collo a
Grenswaarden per collo a
10-2 A1 10-2 A2
A1 A2
10-3 A1 10-3 A2
14
Vloeistoffen Gassen Tritium In speciale toestand In andere vorm a
10-3A2
10-1 A2
10-4 A2
2 x 10-2 A2 10-3 A1 10-3 A2
2 x 10-1 A2 10-2 A1 10-2 A2
2 x 10-2 A2 10-3 A1 10-3 A2
Voor mengsels van radionucliden zie 2.2.7.2.2.4 t/m 2.2.7.2.2.6.
2.2.7.2.4.1.3 Radioactieve stoffen die zijn ingesloten of als onderdeel zijn opgenomen in een instrument of een ander industrieel voorwerp kunnen worden ingedeeld onder UN-nummer 2911 RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO - INSTRUMENTEN of INDUSTRIËLE VOORWERPEN onder voorwaarde dat: a) het stralingsniveau op 10 cm afstand van elk punt van het buitenoppervlak van elk onverpakt instrument of voorwerp niet hoger is dan 0,1 mSv/h; en b) elk instrument of industrieel voorwerp voorzien is van de kenmerking "RADIOACTIVE", behalve: i) radioluminescente uurwerken en apparaten; ii) consumentenproducten die ofwel een toelating volgens de voorschriften overeenkomstig 1.7.1.4 d) hebben ontvangen dan wel elk afzonderlijk niet de grenswaarde voor de activiteit voor een vrijgestelde zending in tabel 2.2.7.2.2.1 (kolom 5) overschrijden, onder voorwaarde dat dergelijke producten worden vervoerd in een collo dat op een inwendig oppervlak is voorzien van de kenmerking "RADIOACTIVE" op een zodanige wijze, dat een waarschuwing voor de aanwezigheid van radioactieve stoffen zichtbaar is bij het openen van het collo; en c) de actieve stoffen volledig zijn ingesloten door niet-actieve componenten (een voorziening die alleen de functie vervult van het omsluiten van de radioactieve stoffen mag niet worden beschouwd als instrument of industrieel voorwerp); en d) aan de grenswaarden aangegeven in de kolommen 2 en 3 van tabel 2.2.7.2.4.1.2 voor elk afzonderlijk artikel, resp. elk collo wordt voldaan. 2.2.7.2.4.1.4 Radioactieve stoffen met een activiteit die de grenswaarde aangegeven in kolom 4 van tabel 2.2.7.2.4.1.2 niet overschrijdt mogen worden ingedeeld onder UN-nummer 2910 RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO - BEPERKTE HOEVEELHEID STOF onder voorwaarde dat: a) het collo zijn radioactieve inhoud binnenhoudt onder routinematige vervoersomstandigheden; en b) het collo is voorzien van de kenmerking "RADIOACTIVE" op een inwendig oppervlak op een zodanige wijze, dat een waarschuwing voor de aanwezigheid van radioactieve stoffen zichtbaar is bij het openen van het collo. 2.2.7.2.4.1.5 Een lege verpakking die tevoren radioactieve stoffen heeft bevat met een activiteit die de grenswaarde aangegeven in kolom 4 van tabel 2.2.7.2.4.1.2 niet overschrijdt, mag worden ingedeeld onder UN-nummer 2908 RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO - LEGE VERPAKKING, onder voorwaarde dat: a) deze in een goed onderhouden toestand verkeert en op veilige wijze is gesloten; b) het buitenoppervlak van eventueel aanwezig uranium of thorium in de constructie daarvan is bedekt met een inactieve mantel vervaardigd van metaal of een ander degelijk materiaal; c) het niveau van de inwendige afwrijfbare besmetting, gemiddeld over een willekeurige 300 cm2 niet hoger is dan: i) 400 Bq/cm2 voor bèta- en gamma-stralers en voor alfastralers van geringe toxiciteit; en ii) 40 Bq/cm2 voor alle andere alfa-stralers; en d) alle etiketten die daarop mogelijk te zien waren overeenkomstig 5.2.2.1.11.1 niet langer zichtbaar zijn. 2.2.7.2.4.1.6 Industriële voorwerpen, vervaardigd van natuurlijk uranium, verarmd uranium of natuurlijk thorium of industriële voorwerpen, waarin de enige radioactieve stof niet bestraald natuurlijk uranium, niet bestraald
15
verarmd uranium of niet bestraald natuurlijk thorium is, mogen worden ingedeeld onder UN-nummer 2909 RADIOACTIEVE STOFFEN, VRIJGESTELD COLLO - INDUSTRIËLE VOORWERPEN VAN NATUURLIJK URANIUM of VAN VERARMD URANIUM of VAN NATUURLIJK THORIUM, onder voorwaarde dat het buitenoppervlak van het uranium of thorium is bedekt met een inactieve mantel, vervaardigd van metaal of een ander degelijk materiaal. 2.2.7.2.4.2
Classificatie als stoffen met geringe specifieke activiteit (LSA) (low Specific Activity). Radioactieve stoffen mogen alleen als LSA-stoffen worden geclassificeerd indien voldaan is aan de voorwaarden van 2.2.7.2.3.1 en 4.1.9.2.
2.2.7.2.4.3
Classificatie als voorwerp met besmetting aan het oppervlak (SCO) (Surface Contaminated Object) Radioactieve stoffen mogen alleen als SCO worden geclassificeerd indien aan de voorwaarden van 2.2.7.2.3.2 en 4.1.9.2 is voldaan.
2.2.7.2.4.4
Classificatie als collo van type A Colli die radioactieve stoffen bevatten, kunnen geclassificeerd worden als colli van type A onder voorwaarde dat aan de volgende voorwaarden is voldaan: Colli van type A mogen geen activiteit bevatten groter dan: a) voor radioactieve stoffen in speciale toestand: A1; of
b) voor alle andere radioactieve stoffen: A2. Voor mengsels van radionucliden, waarvan de identiteit en de respectievelijke activiteiten bekend zijn, is de volgende voorwaarde van toepassing op de radioactieve inhoud van een collo van type A:
∑ i
B(i ) + A1 (i )
∑ j
C( j ) ≤ 1 A2 ( j )
waarin: B(i) de activiteit is van de radionuclide i als radioactieve stof in speciale toestand; A1(i) de waarde is van A1 voor radionuclide i; C(j) de activiteit is van de radionuclide j als radioactieve stof, niet in speciale toestand; en A2(j) de waarde is van A2 voor radionuclide j. 2.2.7.2.4.5
Classificatie van uraniumhexafluoride Uraniumhexafluoride mag alleen worden ingedeeld onder de UN-nummers 2977 RADIOACTIEVE STOFFEN, URANIUMHEXAFLUORIDE, SPLIJTBAAR of 2978 RADIOACTIEVE STOFFEN,
URANIUM HEXAFLUORIDE, niet splijtbaar of splijtbaar, vrijgesteld. 2.2.7.2.4.5.1
Colli die uraniumhexafluoride bevatten, mogen niet bevatten: a) een massa uraniumhexafluoride die afwijkt van de massa die voor het model van het collo is toegelaten; b) een massa uraniumhexafluoride die groter is dan een waarde, die zou leiden tot een vrije ruimte bij de hoogste temperatuur van het collo kleiner dan 5%, zoals vastgelegd voor het systeem van de installatie waar het collo zal worden gebruikt, of c) uraniumhexafluoride anders dan in vaste vorm of met een inwendige druk bij de aanbieding ten vervoer boven de atmosferische druk.
2.2.7.2.4.6
Classificatie als colli van type B(U), type B(M) of type C
2.2.7.2.4.6.1 Colli die in 2.2.7.2.4 (2.2.7.2.4.1 t/m 2.2.7.2.4.5) niet anders zijn geclassificeerd, moeten in overeenstemming zijn met het goedkeuringscertificaat voor het collo van de bevoegde autoriteit, afgegeven door het land van herkomst van het ontwerp.
16
2.2.7.2.4.6.2 Een collo mag alleen als type B(U) worden geclassificeerd indien het niet bevat: a) grotere activiteiten dan voor het model van het collo zijn toegelaten, b) andere radionucliden dan voor het model van het collo zijn toegelaten, of c) een inhoud van een andere vorm, of in een andere fysische of chemische toestand dan voor het model van het collo is toegelaten; zoals aangegeven in het certificaat van goedkeuring. 2.2.7.2.4.6.3 Een collo mag alleen als type B(M) worden geclassificeerd, indien het niet bevat: a) grotere activiteiten dan voor het model van het collo zijn toegelaten, b) andere radionucliden dan voor het model van het collo zijn toegelaten, of c) een inhoud van een andere vorm, of in een andere fysische of chemische toestand dan voor het model van het collo is toegelaten; zoals aangegeven in het certificaat van goedkeuring. 2.2.7.2.4.6.4 Een collo mag alleen als type C worden geclassificeerd, indien het niet bevat: a) grotere activiteiten dan voor het model van het collo zijn toegelaten, b) andere radionucliden dan voor het model van het collo zijn toegelaten, of c) een inhoud van een andere vorm, of in een andere fysische of chemische toestand dan voor het model van het collo is toegelaten; zoals aangegeven in het certificaat van goedkeuring. 2.2.7.2.5
Speciale regelingen Radioactieve stoffen moeten worden geclassificeerd als vervoerd krachtens een speciale regeling, indien het in de bedoeling ligt deze te vervoeren in overeenstemming met 1.7.4. “.
2.2.8.1.6 2.2.8.1.6 c)
Voetnoot 8 wordt omgenummerd tot voetnoot 7. Vervang in de tweede insprong "oppervlakken van staal of aluminium 6,25 mm per jaar bij een beproevingstemperatuur van 55 °C overschrijdt." door "oppervlakken van ofwel staal dan wel aluminium 6,25 mm per jaar bij een beproevingstemperatuur van 55 °C overschrijdt bij beproeving op beide materialen.". Voeg aan het einde van de tweede insprong de volgende nieuwe Opmerking toe: “Opmerking: Indien een eerste beproeving op ofwel staal dan wel aluminium aangeeft dat de stof die beproefd wordt bijtend is, dan is de vervolgbeproeving op het andere metaal niet vereist.".
2.2.9.1.7
Voeg de volgende nieuwe eerste zin in: "De term "lithiumbatterij" omvat alle cellen en batterijen die lithium in een willekeurige vorm bevatten.". Vervang aan het begin van de bestaande eerste zin (voortaan tweede zin) "Lithiumcellen en –batterijen kunnen" door "Zij kunnen".
2.2.9.1.9
Wordt als volgt gelezen:
"2.2.9.1.9
(Geschrapt)".
2.2.9.1.10
Wordt als volgt gelezen (de titel boven 2.2.9.1.10 blijft gehandhaafd):
"2.2.9.1.10
Milieugevaarlijke stoffen (aquatisch milieu)
17
2.2.9.1.10.1
Algemene definities
2.2.9.1.10.1.1 Milieugevaarlijke stoffen omvatten onder andere vloeibare of vaste stoffen, die verontreinigend zijn voor het aquatisch milieu, alsmede oplossingen en mengsels van dergelijke stoffen (zoals preparaten en afvalstoffen). In de zin van 2.2.9.1.10 betekent "stof" chemische elementen en verbindingen daarvan in natuurlijke toestand of verkregen door productieprocessen, met inbegrip van additieven, noodzakelijk om de stabiliteit van het product te behouden en verontreinigingen, afkomstig uit het gebruikte proces, maar met uitzondering van oplosmiddelen, die afgescheiden kunnen worden zonder de stabiliteit van de stof te beïnvloeden of de samenstelling te veranderen. 2.2.9.1.10.1.2 Het aquatisch milieu kan worden beschouwd in de zin van aquatische organismen die in het water leven, en het aquatische ecosysteem waarvan zij deel uitmaken 8 . Derhalve is de basis voor het identificeren van het gevaar de aquatische toxiciteit van de stof of het mengsel, alhoewel deze kan worden gemodificeerd op grond van nadere informatie over het degradatie- en bioaccumulatiegedrag. 2.2.9.1.10.1.3 Terwijl de hierna volgende classificatieprocedure bedoeld is van toepassing te zijn op alle stoffen en mengsels, wordt erkend dat in sommige gevallen, bijv. voor metalen of slecht oplosbare anorganische verbindingen, een speciale leidraad nodig zal zijn 9 . 2.2.9.1.10.1.4 De volgende definities zijn van toepassing voor acronymen of termen gebruikt in deze sectie: - BCF: bioconcentratiefactor; - BOD: biochemisch zuurstofverbruik; - COD: chemisch zuurstofverbruik; - GLP: goede laboratoriumpraktijk - EC50 : de effectieve concentratie van de stof die 50% van de maximale reactie veroorzaakt; - ErC50 : EC50 in de zin van reductie van groei; - Kow: verdelingscoëfficient octanol/water; - LC50 (letale concentratie voor 50%): de concentratie van een stof in water, die leidt tot de dood van 50% (de helft) in een groep van proefdieren; - L(E)C50 : LC50 of EC50; - NOEC: concentratie waarbij geen effect wordt waargenomen; - OESO Beproevingsrichtlijnen (“Test Guidelines”): beproevingsrichtlijnen gepubliceerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). 2.2.9.1.10.2 2.2.9.1.10.2.1
Definities en eisen aan de gegevens De basiselementen voor de classificatie van milieugevaarlijke stoffen (aquatisch milieu) zijn: - acute aquatische toxiciteit; - vermogen tot of werkelijke bioaccumulatie; - afbraak (biotisch of abiotisch) van organische chemicaliën; en - chronische aquatische toxiciteit.
2.2.9.1.10.2.2
Hoewel de voorkeur wordt gegeven aan gegevens van internationaal geharmoniseerde beproevingsmethoden, mogen in de praktijk ook gegevens van nationale methoden worden gebruik, voor zover zij geacht worden gelijkwaardig te zijn. In het algemeen is overeengekomen dat gegevens over de giftigheid voor zoetwater- en zeewatersoorten als gelijkwaardige gegevens kunnen worden beschouwd en dat zij bij voorkeur moeten worden afgeleid door gebruik te maken van Beproevingsrichtlijnen van de OESO of van gelijkwaardige beproevingsmethoden overeenkomstig de principes van goede laboratoriumpraktijk (GLP). Indien dergelijke gegevens niet beschikbaar zijn, moet de classificatie worden gebaseerd op de beste beschikbare gegevens.
2.2.9.1.10.2.3
De acute aquatische toxiciteit moet normalerwijze worden bepaald door gebruik te maken van de 96-uurs LC50 voor vissen (Beproevingsrichtlijn 203 van de OESO of een equivalent), een 48-uurs EC50 voor een
8
Dit betreft niet waterverontreinigende stoffen waarvoor het nodig kan zijn om effecten te beschouwen die verder gaan dan het aquatisch milieu, zoals de beïnvloeding van de menselijke gezondheid, etc. 9 Deze is te vinden in bijlage 10 van het GHS.
18
soort schaaldier (Beproevingsrichtlijn 202 van de OESO of een equivalent) en/of een 72- of 96-uurs EC voor een soort algen (Beproevingsrichtlijn 201 van de OESO of een equivalent). Deze soorten worden geacht alle aquatische organismen te kunnen vervangen en gegevens over andere soorten zoals Lemna (eendenkroos) mogen ook worden beschouwd indien de beproevingsmethode geschikt is. 2.2.9.1.10.2.4
Bioaccumulatie betekent het netto resultaat van opname, transformatie en eliminatie van een stof in een organisme als gevolg van alle soorten blootstelling (d.w.z. lucht, water, bezinksel/bodem en voedsel). Het bioaccumulatievermogen moet normalerwijze worden bepaald door gebruik te maken van de verdelingscoëfficient octanol/water, gewoonlijk weergegeven als log K ow, bepaald volgens Beproevingsrichtlijn 107 of 117 van de OESO. Terwijl deze een vermogen tot bioaccumulatie weergeeft, verschaft een experimenteel bepaalde bioconcentratiefactor (BCF) een betere maat en moet indien beschikbaar bij voorkeur worden gebruikt. Een BCF moet worden bepaald overeenkomstig de Beproevingsrichtlijn 305 van de OESO.
2.2.9.1.10.2.5
Afbraak in het milieu kan biotisch of abiotisch (bijv. hydrolyse) plaatsvinden en de gebruikte criteria geven dit feit weer. Snelle biologische afbraak wordt het eenvoudigst gedefinieerd met behulp van de beproevingen voor de biologische afbreekbaarheid van de OESO [Beproevingsrichtlijn 301 (A-F) van de OESO]. Een gemiddeld niveau bij deze beproevingen kan worden beschouwd als een aanwijzing van snelle afbraak in de meeste milieus. Dit zijn beproevingen in zoet water en bijgevolg moet ook rekening worden gehouden met de resultaten van Beproevingsrichtlijn 306 van de OESO, die meer geschikt is voor het mariene milieu. Indien dergelijke gegevens niet beschikbaar zijn, wordt een verhouding BOD (5 dagen)/COD ≥ 0,5 beschouwd als aanwijzing voor een snelle afbraak. Abiotische afbraak zoals hydrolyse, primaire afbraak, zowel abiotisch als biotisch, afbraak in niet-aquatische media en bewezen snelle afbraak in het milieu kunnen alle worden beschouwd bij het definiëren van snelle afbreekbaarheid 10 . Stoffen worden beschouwd als snel afbreekbaar in het milieu te zijn indien aan de volgende criteria wordt voldaan: a) In onderzoeken naar de biologische afbreekbaarheid binnen 28 dagen worden de volgende niveaus van afbraak bereikt: i) Beproevingen gebaseerd op opgeloste organische koolstof: 70%; ii) Beproevingen gebaseerd op zuurstofverbruik of vorming van kooldioxide: 60% van de theoretische maxima; Deze niveaus van biologische afbreekbaarheid moeten binnen 10 dagen na het begin van de afbraak worden bereikt; dit beginpunt komt overeen met het tijdstip waarop 10% van de stof is afgebroken, of b) In die gevallen waarbij alleen gegevens van BOD en COD beschikbaar zijn, indien de verhouding van BOD5 /COD ≥ 0,5 is; of
c)
Indien ander overtuigend wetenschappelijk bewijsmateriaal beschikbaar is om aan te tonen dat de stof of het mengsel (biotisch of abiotisch) kan worden afgebroken in het aquatisch milieu tot een niveau hoger dan 70% in een periode van 28 dagen.
2.2.9.1.10.2.6
Er zijn in mindere mate gegevens beschikbaar over chronische toxiciteit dan over acute toxiciteit en de reeks van beproevingsprocedures is minder ver genormaliseerd. Gegevens verkregen overeenkomstig de Beproevingsrichtlijnen 210 (vissen in vroege levensfase) of 211 (reproductie van de Daphnia) en 201 (afremming van algengroei) van de OESO zijn acceptabel. Andere erkende en internationaal aanvaarde beproevingen mogen ook worden gebruikt. De "concentraties waarbij geen effect wordt waargenomen" (NOEC's) of andere gelijkwaardige L(E)Cx moeten worden gebruikt.
2.2.9.1.10.3
Categorieën en criteria voor de classificatie van de stoffen Stoffen moeten worden geclassificeerd als "milieugevaarlijke stoffen (aquatisch milieu)", indien zij voldoen aan de criteria voor Acuut 1, Chronisch 1 of Chronisch 2, overeenkomstig de volgende tabellen: Acute toxiciteit
10
Een speciale leidraad voor de interpretatie van gegevens is opgenomen in hoofdstuk 4.1 en bijlage 9 van de GHS.
19
Categorie: Acuut 1 Acute toxiciteit: 96-uurs LC50 (voor vissen)
≤1 mg/l en/of
48-uurs EC50 (voor schaaldieren)
≤1 mg/l en/of
72- of 96-uurs ErC50 (voor algen of andere waterplanten)
≤1 mg/l
Chronische toxiciteit Categorie: Chronisch 1 Acute toxiciteit: 96-uurs LC50 (voor vissen)
≤1 mg/l en/of
48-uurs EC50 (voor schaaldieren)
≤1 mg/l en/of
72- of 96-uurs ErC50 (voor algen of andere waterplanten)
≤1 mg/l
en de stof is niet snel afbreekbaar en/of en de log Kow ≥4 (tenzij de experimenteel bepaalde BCF < 500). Categorie: Chronisch 2 Acute toxiciteit: 96-uurs LC50 (voor vissen)
>1 tot ≤10 mg/l en/of
48-uurs EC50 (voor schaaldieren)
>1 tot ≤10 mg/l en/of
72- of 96-uurs ErC50 (voor algen of andere waterplanten)
>1 tot ≤10 mg/l
en de stof is niet snel afbreekbaar en/of en de log Kow ≥4 (tenzij de experimenteel bepaalde BCF < 500), tenzij de NOEC's voor chronische toxiciteit >1 mg/l zijn. Het volgende stroomschema schetst het te volgen proces:
20
ja L(E)C50*) ≤ 1 mg/l
neen ja NOEC > 1 mg/l
neen of onbekend neen *)
L(E)C50 ≤ 10 mg/l
ja neen
neen
snel afbreekbaar
snel afbreekbaar
ja
ja neen
ja
Bioaccumulatie
Bioaccumulatie
neen
ja
milieugevaarlijke stof
milieugevaarlijke stof
milieugevaarlijke stof
acuut 1
chronisch 1
chronisch 2
geen milieugevaarlijke stof
*) Laagste waarde van de 96-uurs LC50, 48-uurs EC50 of 72-uurs of 96-uurs ErC50 voor zover van toepassing. 2.2.9.1.10.4
Categorieën en criteria voor de classificatie van mengsels
2.2.9.1.10.4.1
Het systeem voor classificatie van mengsels omvat de categorieën voor classificatie die voor stoffen worden gebruikt, d.w.z. categorie acuut 1 en categorieën chronisch 1 en 2. Teneinde gebruik te maken van alle gegevens, beschikbaar voor doeleinden van classificatie van de gevaren van het mengsel voor het aquatisch milieu, wordt de volgende aanname gedaan en waar nodig toegepast: De "relevante bestanddelen" van een mengsel zijn die welke aanwezig zijn in een concentratie van 1 massa% of hoger, tenzij er reden bestaat om te veronderstellen (bv. in het geval van zeer giftige bestanddelen) dat een bestanddeel in een concentratie lager dan 1% nog steeds relevant kan zijn voor de classificatie van het mengsel gelet op de gevaren voor het aquatisch milieu.
2.2.9.1.10.4.2
Voor de classificatie van de gevaren voor het aquatisch milieu wordt een trapsgewijze benadering gebruikt, en deze hangt af van het type informatie beschikbaar voor het mengsel zelf en voor de bestanddelen daarvan. De trapsgewijze benadering omvat de volgende elementen: a) Classificatie gebaseerd op beproefde mengsels; b) Classificatie gebaseerd op principe van overbrugging; c) Het gebruik van "sommatie van geclassificeerde bestanddelen" en/of een "additiviteitsformule". Figuur 2.2.9.1.10.4.2 hieronder schetst het te volgen proces.
21
Figuur 2.2.9.1.10.4.2: Trapsgewijze benadering van de classificatie van mengsels van acute en chronische gevaren voor het aquatisch milieu
Beproevingsgegevens voor aquatische toxiciteit voor het mengsel als geheel
neen
Voldoende gegevens beschikbaar voor vergelijkbare mengsels om gevaren in te schatten
ja
ja
Pas de overbruggingsprincipes toe (2.2.9.1.10.4.4)
CLASSIFICEER voor het gevaar van acute/ chronische toxiciteit (2.2.9.1.10.4.3)
CLASSIFICEER voor het gevaar van acute/ chronische toxiciteit
Pas de sommatiemethode toe (2.2.9.1.10.4.6.1 t/m 2.2.9.1.10.4.6.4) en gebruik: • percentage van alle bestanddelen
neen
geclassificeerd als "Chronisch" •
percentage van alle bestanddelen geclassificeerd als "Acuut"
Ofwel gegevens over aquatische giftigheid dan wel over de classificatie voor alle relevante bestanddelen beschikbaar
•
ja
percentage bestanddelen met gegevens acute toxiciteit: pas de
CLASSIFICEER voor het gevaar van acute/ chronische toxiciteit
additiviteitsformule toe (2.2.9.1.10.4.5.2) en reken de afgeleide L(E)C50 om naar de overeenkomstige categorie "Acuut"
neen
Gebruik beschikbare gegevens van bekende bestanddelen
ja
Pas de sommatiemethode en de additiviteitsformule toe (2.2.9.1.10.4.6.1 t/m 2.2.9.1.10.4.6.4) en pas 2.2.9.1.10.4.6.5 toe
CLASSIFICEER voor het gevaar van acute/ chronische toxiciteit
22
2.2.9.1.10.4.3
Classificatie van mengsels indien gegevens beschikbaar zijn van het mengsel als geheel.
2.2.9.1.10.4.3.1 Indien het mengsel als geheel is beproefd om de aquatische toxiciteit vast te stellen, dan moet het worden geclassificeerd overeenkomstig de criteria die zijn overeengekomen voor stoffen, echter alleen voor de chronische toxiciteit. De classificatie is gebaseerd op de gegevens voor vissen, schaaldieren en algen/planten. Classificatie van mengsels, waarbij gebruik gemaakt wordt van LC50 of EC50 gegevens voor het mengsel als geheel is niet mogelijk voor de chronische categorieën, aangezien zowel gegevens over de toxiciteit als over het lot van het milieu nodig zijn, en er zijn geen gegevens over afbreekbaarheid en bioaccumulatie voor mengsels als geheel. Het is niet mogelijk de criteria voor chronische classificatie toe te passen, omdat de gegevens van beproevingen van afbreekbaarheid en bioaccumulatie van mengsels niet kunnen worden geïnterpreteerd; zij zijn alleen van betekenis voor zuivere stoffen. 2.2.9.1.10.4.3.2 Indien gegevens over beproevingen van de acute toxiciteit (LC50 of EC50) van het mengsel als geheel beschikbaar zijn, dan moeten deze gegevens, alsook informatie met betrekking tot de classificatie voor chronische toxiciteit van de bestanddelen als volgt worden gebruikt om de classificatie van de beproefde mengsels af te ronden. Indien chronische (lange termijn) gegevens over de toxiciteit (NOEC) ook beschikbaar zijn, moet hiervan eveneens gebruik gemaakt worden. a) L(E)C50 (LC50 of EC50) van het beproefde mengsel ≤ 1 mg/l en NOEC van het beproefde mengsel ≤ 1,0 mg/l of onbekend: - classificeer het mengsel als categorie acuut 1; - pas de benadering van sommatie van geclassificeerde bestanddelen (zie 2.2.9.1.10.4.6.3 en 2.2.9.1.10.4.6.4) toe voor classificatie als chronisch (chronisch 1, 2 of classificatie als chronisch niet nodig); b) L(E)C50 van het beproefde mengsel ≤ 1 mg/l en NOEC van het beproefde mengsel > 1,0 mg/l: - classificeer het mengsel als categorie acuut 1; - pas de benadering van sommatie van geclassificeerde bestanddelen (zie 2.2.9.1.10.4.6.3 en 2.2.9.1.10.4.6.4) toe voor classificatie als categorie chronisch 1. Indien het mengsel niet wordt geclassificeerd als categorie chronisch 1, dan is het niet nodig als chronisch te classificeren; c) L(E)C50 van het beproefde mengsel > 1 mg/l, of hoger dan de oplosbaarheid in water, en de NOEC van het beproefde mengsel ≤ 1,0 mg/l of onbekend: - geen classificatie voor acute giftigheid nodig; - pas de benadering van optelling van geclassificeerde bestanddelen (zie 2.2.9.1.10.4.6.3 en 2.2.9.1.10.4.6.4) toe voor classificatie als chronisch of classificatie als chronisch niet nodig; d) L(E)C50 van het beproefde mengsel > 1 mg/l, of hoger dan de oplosbaarheid in water, en de NOEC van het beproefde mengsel > 1,0 mg/l: - classificatie voor acute of chronische toxiciteit niet nodig. 2.2.9.1.10.4.4
Overbruggingsprincipes
2.2.9.1.10.4.4.1
Indien het mengsel zelf niet is beproefd om het gevaar voor het aquatisch milieu vast te stellen, maar er zijn voldoende gegevens beschikbaar over de afzonderlijke bestanddelen en gelijksoortige beproefde mengsels om de gevaren van het mengsel voldoende te karakteriseren, dan moeten deze gegevens worden gebruikt in overeenstemming met volgende overeengekomen overbruggingsregels. Hierdoor wordt gegarandeerd dat bij het classificatieproces in de grootst mogelijke mate gebruik gemaakt wordt van de beschikbare gegevens voor het karakteriseren van de gevaren van het mengsel zonder de noodzaak van aanvullende dierproeven.
2.2.9.1.10.4.4.2
Verdunning
2.2.9.1.10.4.4.2.1
Indien een mengsel wordt gevormd door verdunning van een ander geclassificeerd mengsel of een stof met een verdunningsmiddel dat een gelijkwaardige of lagere aquatische gevarenclassificatie bezit dan het minst toxische originele bestanddeel en waarvan niet verwacht wordt dat deze de aquatische gevaren van andere bestanddelen beïnvloedt, dan moet het mengsel worden geclassificeerd als gelijkwaardig aan het originele mengsel of de originele stof.
2.2.9.1.10.4.4.2.2
Indien een mengsel wordt gevormd door een ander geclassificeerd mengsel of een stof met water of een ander absoluut niet giftig materiaal, moet de toxiciteit van het mengsel worden berekend uitgaande van het originele mengsel of de originele stof.
2.2.9.1.10.4.4.3
Variatie tussen charges De aquatische gevarenclassificatie van een charge uit de productie van een complex mengsel wordt geacht in wezen equivalent te zijn aan die van een andere charge uit de productie van hetzelfde commerciële product en geproduceerd door of onder controle van dezelfde fabrikant, tenzij er redenen bestaan om aan te nemen dat er sprake is van significante verandering, zodat de aquatische gevarenclassificatie van de charge is veranderd. Indien het laatstgenoemde optreedt, is een nieuwe classificatie noodzakelijk.
2.2.9.1.10.4.4.4
Concentratie van mengsels die zijn geclassificeerd in de meest strenge classificatiecategorieën (chronisch 1 en acuut 1) Indien een mengsel is geclassificeerd als chronisch 1 en/of acuut 1 en bestanddelen van het mengsel die geclassificeerd zijn als chronisch 1 en/of acuut 1 verder worden geconcentreerd, dan moet het meer geconcentreerde mengsel in dezelfde classificatiecategorie worden geclassificeerd als het originele mengsel zonder aanvullende beproevingen.
2.2.9.1.10.4.4.5
Interpolatie binnen een categorie van toxiciteit Indien de mengsels A en B onder dezelfde classificatiecategorie vallen en mengsel C wordt geproduceerd, waarin de toxicologisch actieve bestanddelen concentraties bezitten, die liggen tussen de concentraties in de mengsels A en B, dan moet mengsel C onder dezelfde categorie vallen als A en B. Merk op dat de identiteit van de bestanddelen in alle drie mengsels dezelfde is.
2.2.9.1.10.4.4.6
In wezen gelijksoortige mengsels Gegeven het volgende geval: a) twee mengsels: i) A + B; ii) C + B; b) de concentratie van bestanddeel B is dezelfde in beide mengsels; c) de concentratie van bestanddeel A in mengsel i) is gelijk aan die van bestanddeel C in mengsel ii); d) de classificaties van A en C zijn beschikbaar en dezelfde, d.w.z. ze vallen onder dezelfde gevarencategorie en er wordt niet verwacht dat zij de aquatische toxiciteit van B beïnvloeden, dan moet het niet nodig zijn om mengsel ii) te beproeven indien mengsel i) reeds gekarakteriseerd is door beproevingen en beide mengsels geclassificeerd zijn in dezelfde categorie.
2.2.9.1.10.4.5
Classificatie van mengsels indien gegevens beschikbaar zijn van alle bestanddelen of slechts voor enkele bestanddelen van het mengsel
2.2.9.1.10.4.5.1
De classificatie van een mengsel moet zijn gebaseerd op de optelling van de concentraties van de geclassificeerde bestanddelen ervan. Het percentage van de bestanddelen geclassificeerd als "acuut" of "chronisch" wordt rechtstreeks ingevoerd in de sommatiemethode. In 2.2.9.1.10.4.6.1 t/m 2.2.9.1.10.4.6.4 worden bijzonderheden van de sommatiemethode beschreven.
2.2.9.1.10.4.5.2
Mengsels kunnen worden samengesteld uit een combinatie van zowel bestanddelen die geclassificeerd zijn (als Acuut 1 en/of Chronisch 1,2) als die waarvoor geschikte beproevingsgegevens beschikbaar zijn. Indien geschikte beproevingsgegevens beschikbaar zijn voor meer dan één bestanddeel in het mengsel, dan moet de gecombineerde toxiciteit van die bestanddelen worden berekend, waarbij gebruik gemaakt wordt van de volgende additiviteitsformule, en de berekende toxiciteit moet worden gebruikt om aan dat gedeelte van het mengsel een acuut gevaar van toxiciteit toe te kennen, wat dan vervolgens wordt gebruikt bij de toepassing van de sommatiemethode.
24
∑C
i
L(E)C 50m waarin: Ci L(E)C50i n L(E)C50m 2.2.9.1.10.4.5.3
2.2.9.1.10.4.5.4
=
∑ L(E)C Ci
n
50i
= concentratie van bestanddeel i (massapercentage); = LC50 of EC50 (mg/l) voor bestanddeel i; = aantal bestanddelen waarbij i loopt van 1 t/m n; = L(E)C50 van het gedeelte van het mengsel met beproevingsgegevens.
Indien de additiviteitsformule wordt toegepast voor een gedeelte van het mengsel, verdient het de voorkeur de toxiciteit van dit gedeelte van het mengsel zo te berekenen dat gebruik gemaakt wordt van toxiciteitswaarden voor elke afzonderlijke stof die betrekking hebben op dezelfde soort (d.w.z. vis, daphnia of algen) en dan gebruik te maken van de hoogste toxiciteit (laagste waarde) verkregen (d.w.z. gebruikmaken van de meest gevoelige van de drie soorten). Wanneer echter toxiciteitsgegevens voor elk bestanddeel niet beschikbaar zijn voor dezelfde soort, dan moet de toxiciteitswaarde voor elk bestanddeel op dezelfde wijze worden gekozen als toxiciteitswaarden worden gekozen voor de classificatie van stoffen, d.w.z. de hogere giftigheid (van het meest gevoelige organisme voor de beproeving) wordt gebruikt. De berekende acute toxiciteit moet dan worden gebruikt om dit deel van het mengsel te classificeren als acuut 1, waarbij dezelfde criteria worden gebruikt als beschreven voor stoffen. Indien een mengsel op meer dan één wijze is geclassificeerd, moet de methode die het meest conservatieve resultaat oplevert, worden gebruikt.
2.2.9.1.10.4.6
Sommatiemethode
2.2.9.1.10.4.6.1
Classificatieprocedure In het algemeen doet een strengere classificatie voor mengsels een minder strenge classificatie te niet, d.w.z. een classificatie als chronisch 1 doet een classificatie als chronisch 2 te niet. Dientengevolge is de classificatieprocedure reeds voltooid, indien het resultaat van de classificatie chronisch 1 is. Een strengere classificatie dan chronisch 1 is niet mogelijk; het is derhalve niet nodig de classificatieprocedure verder voort te zetten.
2.2.9.1.10.4.6.2
Classificatie als categorie acuut 1
2.2.9.1.10.4.6.2.1
Alle bestanddelen geclassificeerd als acuut 1 moeten worden beschouwd. Indien de som van deze bestanddelen groter dan of gelijk aan 25 % is, moet het gehele mengsel worden geclassificeerd als categorie acuut 1. Indien het resultaat van de berekening een classificatie van het mengsel als categorie acuut 1 is, dan is de classificatieprocedure voltooid.
2.2.9.1.10.4.6.2.2
De classificatie van mengsels wat betreft hun acute gevaren, gebaseerd op deze optelling van geclassificeerde bestanddelen, is samengevat in onderstaande tabel 2.2.9.1.10.4.6.2.2. Tabel 2.2.9.1.10.4.6.2.2:
Classificatie van een mengsel wat betreft acute gevaren, gebaseerd op sommatie van geclassificeerde bestanddelen
Som van de bestanddelen geclassificeerd als: Mengsel is geclassificeerd als: Acuut 1 x Ma ≥ 25 % Acuut 1 a Zie voor een verklaring van de factor M, 2.2.9.1.10.4.6.4. 2.2.9.1.10.4.6.3
Classificatie als categorieën chronisch 1 en 2
2 2.2.9.1.10.4.6.3.1 Eerst worden alle bestanddelen beschouwd die geclassificeerd zijn als chronisch 1. Indien de som van deze bestanddelen groter dan of gelijk aan 25 % is, moet het mengsel worden geclassificeerd als categorie chronisch 1. Indien het resultaat van de berekening een classificatie van het mengsel als categorie chronisch 1 is, dan is de classificatieprocedure voltooid.
25
2.2.9.1.10.4.6.3.2
In de gevallen waarin het mengsel niet wordt geclassificeerd als chronisch 1, moet worden beschouwd of het mengsel kan worden geclassificeerd als chronisch 2. Een mengsel moet worden geclassificeerd als chronisch 2 indien 10 maal de som van alle bestanddelen geclassificeerd als chronisch 1 plus de som van alle bestanddelen geclassificeerd als chronisch 2 groter dan of gelijk aan 25 % is. Indien het resultaat van de berekening een classificatie van het mengsel als chronisch 2 is, dan is de classificatieprocedure voltooid.
2.2.9.1.10.4.6.3.3
De classificatie van mengsels wat betreft chronische gevaren, gebaseerd op deze sommatie van geclassificeerde bestanddelen, is samengevat in onderstaande tabel 2.2.9.1.10.4.6.3.3. Tabel 2.2.9.1.10.4.6.3.3: Classificatie van een mengsel wat betreft chronische gevaren, gebaseerd op sommatie van geclassificeerde bestanddelen Som van de bestanddelen geclassificeerd als: Chronisch 1 x M a ≥ 25 % (M x 10 x Chronisch 1) + Chronisch 2 ≥ 25 % a
Mengsel geclassificeerd als: Chronisch 1 Chronisch 2
Zie voor een verklaring van de factor M, 2.2.9.1.10.4.6.4.
2.2.9.1.10.4.6.4 Mengsels met zeer toxische bestanddelen Bestanddelen van categorie acuut 1 met toxiciteiten ver beneden 1 mg/l kunnen de toxiciteit van het mengsel beïnvloeden en aan deze bestanddelen wordt een groter gewicht toegekend bij de toepassing van de sommatiemethode. Indien een mengsel bestanddelen bevat, die geclassificeerd zijn als acuut 1 of chronisch 1, moet de trapsgewijze benadering beschreven in 2.2.9.1.10.4.6.2 en 2.2.9.1.10.4.6.3 worden toegepast, waarbij gebruik gemaakt wordt van een gewogen som, verkregen door de concentraties van de bestanddelen van categorie acuut 1 met een factor te vermenigvuldigen in plaats van de percentages slechts op te tellen. Dit betekent dat de concentraties van "Acuut 1" in de linker kolom van tabel 2.2.9.1.10.4.6.2.2 en de concentratie van "Chronisch 1" in de linker kolom van tabel 2.2.9.1.10.4.6.3.3 worden vermenigvuldigd met de juiste vermenigvuldigingsfactor. De vermenigvuldigingsfactoren die op deze bestanddelen moeten worden toegepast, zijn gedefinieerd, waarbij gebruik gemaakt wordt van de toxiciteitswaarde, zoals samengevat in onderstaande tabel 2.2.9.1.10.4.6.4. Teneinde een mengsel te classificeren dat bestanddelen bevat van categorie acuut 1 en/of chronisch 1, moet degene die classificeert derhalve worden geïnformeerd over de waarde van de factor M, teneinde de sommatiemethode toe te passen. In plaats daarvan mag de additiviteitsformule (zie 2.2.9.1.10.4.5.2) worden gebruikt indien gegevens van de toxiciteit voor alle zeer toxische bestanddelen in het mengsel beschikbaar zijn en er overtuigend bewijs bestaat, dat alle andere bestanddelen, met inbegrip van die waarvoor geen specifieke gegevens over acute toxiciteit beschikbaar zijn een lage of geen toxiciteit vertonen en niet aanmerkelijk bijdragen tot de gevaren van het mengsel voor het milieu. Tabel 2.2.9.1.10.4.6.4: Vermenigvuldigingsfactoren voor zeer giftige bestanddelen van mengsels L(E)C50 waarde 0,1 < L(E)C50 ≤ 1 0,01 < L(E)C50 ≤ 0,1 0,001 < L(E)C50 ≤ 0,01 0,0001 < L(E)C50 ≤ 0,001 0,00001 < L(E)C50 ≤ 0,0001 (voortzetting in intervallen met factor 10)
Vermenigvuldigingsfactor 1 10 100 1000 10000
2.2.9.1.10.4.6.5 Classificatie van mengsels met bestanddelen waarvoor geen enkele bruikbare informatie beschikbaar is. In het geval dat geen bruikbare informatie over acute en/of chronische aquatische gevaren voor één of meer relevante bestanddelen beschikbaar is, wordt geconcludeerd dat aan het mengsel geen definitieve gevarencategorie(ën) kan/kunnen worden toegekend. In deze situatie moet het mengsel alleen op grond van de bekende bestanddelen worden geclassificeerd met de bijkomende verklaring dat:
26
"x procent van het mengsel bestaat uit (een) bestandde(e)l(en) waarvan het gevaar voor het aquatisch milieu onbekend is.". 2.2.9.1.10.5
Stoffen of mengsels gevaarlijk voor het aquatisch milieu, die niet elders in het ADR zijn ingedeeld.
2.2.9.1.10.5.1
Stoffen of mengsels gevaarlijk voor het aquatisch milieu, die niet elders in het ADR zijn ingedeeld, moeten als volgt worden aangeduid: UN 3077 MILIEUGEVAARLIJKE VASTE STOF, N.E.G of UN 3082 MILIEUGEVAARLIJKE VLOEISTOF, N.E.G. Zij moeten worden ingedeeld in verpakkingsgroep III.
2.2.9.1.10.5.2
Ongeacht de bepalingen van 2.2.9.1.10 moeten, a) stoffen die niet kunnen worden ingedeeld onder posities van klasse 9 met uitzondering van de UNnummers 3077 en 3082 of onder andere posities van de klasse 1 tot en met 8, maar die zijn geïdentificeerd in de Richtlijn 67/548/EG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en kenmerken van gevaarlijke stoffen 11 , zoals gewijzigd, als stoffen, waaraan de letter "N" "milieugevaarlijk" (R50; R50/53; R51/53) is toegewezen; en b) oplossingen en mengsels (zoals preparaten, formuleringen en afvalstoffen) van stoffen waaraan in de Richtlijn 67/548/EG, zoals gewijzigd, de letter "N" "milieugevaarlijk" (R50; R50/53; R51/53) is toegewezen en waaraan volgens de Richtlijn 1999/45/EEG van het Europees Parlement en van de Raad van 31 mei 1999 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten 12 , zoals gewijzigd, eveneens de letter "N" "milieugevaarlijk" (R50; R50/53; R51/53) is toegewezen, en die niet kunnen worden ingedeeld onder posities van klasse 9 met uitzondering van de UN-nummer 3077 en 3082 of onder andere posities van de klassen 1 tot en met 8; worden ingedeeld onder UN-nummers 3077 of 3082, al naar gelang."
2.2.9.1.11
In Opmerking 2 wordt voetnoot 11 omgenummerd tot voetnoot 13.
2.2.9.1.15
Wordt als volgt gelezen:
"2.2.9.1.15
Indien dit in kolom (4) van tabel A van hoofdstuk 3.2 is aangegeven, zijn stoffen en voorwerpen van klasse 9 in één van de volgende verpakkingsgroepen ingedeeld op grond van de mate van gevaarlijkheid: Verpakkingsgroep II: Verpakkingsgroep III:
2.2.9.3
middelmatig gevaarlijke stoffen stoffen met een gering gevaar. ”.
Bij "Litiumbatterijen", classificatiecode M4: Wijzig de drie huidige posities als volgt: 3090 3091 3091
BATTERIJEN VAN METALLISCH LITHIUM (met inbegrip van batterijen met lithiumlegeringen) BATTERIJEN VAN METALLISCH LITHIUM IN APPARATUUR (met inbegrip van batterijen met lithiumlegeringen) BATTERIJEN VAN METALLISCH LITHIUM VERPAKT MET APPARATUUR (met inbegrip van batterijen met lithiumlegeringen)
En voeg daarna de volgende nieuwe posities toe: 11
Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. 196 van 16 augustus 1967, blz. 1 t/m 5.
12
Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L200 van 30 juli 1999, blz. 1 t/m 68.
27
3480 3481 3481
LITHIUM-ION-BATTERIJEN (met inbegrip van lithium-ion-polymeer-batterijen) LITHIUM-ION-BATTERIJEN IN APPARATUUR (met inbegrip van lithium-ion-polymeerbatterijen) LITHIUM-ION-BATTERIJEN VERPAKT MET APPARATUUR (met inbegrip van lithium-ionpolymeer-batterijen)
Bij Reddingsmiddelen, classificatiecode M5, schrap bij UN-nummer 3268 “, pyrotechnisch, “ (tweemaal) en “, pyrotechnisch” (eenmaal). Hoofdstuk 2.3 2.3.5 t/m 2.3.5.7
Schrappen
2.3.6
Vervang sectienummer 2.3.6 door 2.3.5 en vervang "figuur 2.3.6" door "figuur 2.3.5" (twee maal).
28
ADR (wijzigingen per 2009) DEEL 3 De titel wordt als volgt gelezen: "Deel 3
LIJST VAN GEVAARLIJKE GOEDEREN, BIJZONDERE BEPALINGEN ALSMEDE VRIJSTELLINGEN INZAKE GEVAARLIJKE GOEDEREN, VERPAKT IN GELIMITEERDE EN VRIJGESTELDE HOEVEELHEDEN". Hoofdstuk 3.2 3.2.1
Vervang in de toelichtende tekst voor kolom (5) "2.2.7.8.4" door "5.1.5.3.4".
3.2.1
De toelichtende tekst inclusief titel voor kolom (7) wordt als volgt gelezen: “ Kolom (7a) "Gelimiteerde hoeveelheden" Deze kolom bevat een alfanumerieke code met de volgende betekenis: -
“LQ 0” betekent dat er geen vrijstelling van de voorschriften van het ADR bestaat voor in gelimiteerde hoeveelheden verpakte gevaarlijke goederen;
-
De overige alfanumerieke codes die met de letters ”LQ” beginnen, betekenen dat de voorschriften van het ADR niet van toepassing zijn indien wordt voldaan aan de in hoofdstuk 3.4 aangegeven voorwaarden.
Kolom (7b) "Vrijgestelde hoeveelheden" Deze kolom bevat een alfanumerieke code met de volgende betekenis: -
"E0" betekent dat er geen vrijstelling van de voorschriften van het ADR bestaat voor in vrijgestelde hoeveelheden verpakte gevaarlijke goederen;
-
De overige alfanumerieke codes die met de letter "E" beginnen, betekenen dat de voorschriften van het ADR niet van toepassing zijn, indien wordt voldaan aan de in hoofdstuk 3.5 aangegeven voorwaarden. “.
3.2.1
Schrap in de toelichtende tekst voor kolom (8) de laatste insprong (“Alfanumerieke codes beginnend met de letter “PR”…..in acht genomen moeten worden.).
3.2.1
De eerste zin in de toelichtende tekst voor kolom (14) wordt als volgt gelezen: "Deze kolom bevat een code die het voertuig (met inbegrip van het trekkende voertuig van aanhangwagens en opleggers) (zie 9.1.1) aangeeft, dat gebruikt moet worden voor het vervoer van de stof in een tank overeenkomstig 7.4.2.".
Tabel A Hernummer kolom (7) tot (7a) en voeg een nieuwe kolom (7b) in. Voeg de volgende nieuwe kop voor de twee kolommen (7a) en (7b) in: Gelimiteerde en vrijgestelde hoeveelheden 3.4.6 / 3.5.1.2 (7a)
(7b)
1
Wijs codes EO t/m E5 toe in kolom (7b) zoals hieronder aangegeven, behalve voor goederen die niet zijn onderworpen aan het ADR en voor goederen waarvan het vervoer in het ADR is verboden. Voeg E0 toe in kolom (7b) voor: -
alle goederen van de klassen 1, 5.2, 6.2 en 7; alle goederen van klasse 2 waaraan alleen etiket 2.1 is toegekend in kolom (5); alle goederen van klasse 2 waaraan etiket 2.3 (met of zonder ander etiket) is toegekend in kolom (5); alle goederen van klasse 2, waaraan de etiketten 2.2+5.1 zijn toegekend in kolom (5), en de UN-nummers 1044, 1950, 2037, 2857 en 3164; UN-nummers 1204, 2059, 3064, 3256, 3269, 3343, 3357, 3379 en 3473 van klasse 3; alle goederen van klasse 3, verpakkingsgroep I, waaraan de etiketten “3+6.1”, “3+8” of “3+6.1+8” zijn toegekend in kolom (5); alle goederen van klasse 4.1, verpakkingsgroep I, en de UN-nummers 2304, 2448, 2555, 2556, 2557, 2907, 3176 (verpakkingsgroepen II en III), 3221 t/m 3240, 3319 en 3344; alle goederen van klasse 4.2, verpakkingsgroep I; alle goederen van klasse 4.3, verpakkingsgroep I, en UN-nummer 3292; alle goederen van klasse 5.1, verpakkingsgroep I, en de UN-nummers 2426 en 3356; UN-nummers 1600, 1700, 2016, 2017, 2312 en 3250 van klasse 6.1; alle goederen van klasse 8, verpakkingsgroep I, en de UN-nummers 1774, 2028, 2215 (GESMOLTEN), 2576, 2794, 2795, 2800, 2803, 2809 en 3028; UN-nummers 2990, 3072, 3090, 3091, 3245, 3257, 3258, 3268 en 3316 van klasse 9.
Voeg E1 toe in kolom (7b) voor: -
alle goederen van subklasse 2.2, waaraan alleen etiket 2.2 is toegekend in kolom (5), behalve bij de UNnummers 1043, 1044, 1950, 2037, 2857 en 3164; alle goederen van klasse 3, verpakkingsgroep III, waaraan alleen etiket 3 is toegekend in kolom (5), behalve bij de UN-nummers 2059, 3256 en 3269; alle goederen van klasse 3, verpakkingsgroep III, waaraan de etiketten “3+6.1” of “3+8” zijn toegekend in kolom (5); alle goederen van klasse 4.1, verpakkingsgroep III, behalve bij de UN-nummers 2304, 2448 en 3176; alle goederen van klasse 4.2, verpakkingsgroep III; alle goederen van klasse 4.3, verpakkingsgroep III; alle goederen van klasse 5.1, verpakkingsgroep III; alle goederen van klasse 6.1, verpakkingsgroep III; alle goederen van klasse 8, verpakkingsgroep III, behalve bij de UN-nummers 2215 (GESMOLTEN), 2803 en 2809; alle goederen van klasse 9, verpakkingsgroep III, behalve bij de UN-nummers 3257, 3258, 3268 en 3316.
Voeg E2 toe in kolom (7b) voor: -
alle goederen van klasse 3, verpakkingsgroep II, waaraan alleen etiket 3 is toegekend in kolom (5), behalve bij de UN-nummers 1204, 2059, 3064, 3269 en 3357; alle goederen van klasse 3, verpakkingsgroep II, waaraan de etiketten “3+6.1”, “3+6.1+8” of “3+8” zijn toegekend in kolom (5); alle goederen van klasse 4.1, verpakkingsgroep II, behalve bij de UN-nummers 2555, 2556, 2557, 2907, 3176, 3319 en 3344; alle goederen van klasse 4.2, verpakkingsgroep II; alle goederen van klasse 4.3, verpakkingsgroep II, behalve bij UN-nummer 3292; alle goederen van klasse 5.1, verpakkingsgroep II, behalve bij UN-nummer 3356; alle goederen van klasse 8, verpakkingsgroep II, behalve bij de UN-nummers 1774, 2028 en 2576; alle goederen van klasse 9, verpakkingsgroep II, behalve bij de UN-nummers 3090, 3091 en 3316.
Voeg E3 toe in kolom (7b) voor: alle goederen van klasse 3, verpakkingsgroep I, waaraan alleen etiket 3 is toegekend in kolom (5), behalve bij de UN-nummers 2059 en 3379.
Voeg E4 toe in kolom (7b) voor: alle goederen van klasse 6.1, verpakkingsgroep II, behalve bij de UN-nummers 1600, 1700, 2016, 2017, 2312 en 3250. Voeg E5 toe in kolom (7b) voor: alle goederen van klasse 6.1, verpakkingsgroep I.
Schrap PR1 t/m PR7 op alle plaatsen waar zij verschijnen in kolom (8).
Vervang bij de posities waarvoor “LQ7” is aangegeven in kolom (7a), “MP15” door “MP19” in de gevallen dat deze verschijnt in kolom (9b). (Van toepassing op de UN-nummers 1556, 1583, 1591, 1593, 1597, 1599, 1602, 1656, 1658, 1686, 1710, 1718, 1719, 1731, 1755, 1757, 1760, 1761, 1783, 1787, 1788, 1789, 1791, 1793, 1805, 1814, 1819, 1824, 1835, 1840, 1848, 1851, 1887, 1888, 1897, 1902, 1903, 1908, 1935, 1938, 2021, 2024, 2030, 2205, 2206, 2209, 2225, 2235, 2269, 2272, 2273, 2274, 2279, 2289, 2290, 2294, 2299, 2300, 2311, 2320, 2321, 2326, 2327, 2328, 2431, 2432, 2433, 2470, 2491, 2496, 2501, 2504, 2511, 2515, 2518, 2525, 2533, 2564, 2565, 2580, 2581, 2582, 2586, 2609, 2656, 2661, 2664, 2667, 2669, 2672, 2677, 2679, 2681, 2688, 2689, 2693, 2730, 2732, 2735, 2739, 2747, 2753, 2785, 2788, 2790, 2801, 2810, 2815, 2817, 2818, 2819, 2820, 2821, 2829, 2831, 2837, 2849, 2872, 2873, 2874, 2902, 2903, 2904, 2922, 2937, 2941, 2942, 2946, 2991, 2992, 2993, 2994, 2995, 2996, 2997, 2998, 3005, 3006, 3009, 3010, 3011, 3012, 3013, 3014, 3015, 3016, 3017, 3018, 3019, 3020, 3025, 3026, 3055, 3066, 3082, 3140, 3141, 3142, 3144, 3145, 3172, 3264, 3265, 3266, 3267, 3276, 3278, 3280, 3281, 3282, 3287, 3293, 3320, 3347, 3348, 3351, 3352, 3410, 3411, 3412, 3413, 3414, 3415, 3418, 3421, 3422, 3424, 3426, 3429, 3434, 3440, 3471 en 3472)
Schrap “TP9” iedere keer dat deze verschijnt in kolom (11) met uitzondering van UN-nummer 3375. Schrap “TP12” iedere keer dat deze verschijnt in kolom (11).
Voeg in voor alle gassen van klasse 2, die in ADR-tanks ten vervoer zijn toegelaten, “TA4 TT9” in kolom (13).
Vervang in kolom (15) voor goederen van klasse 2, classificatiecodes 2A, 2O, 3A en 3O "(E)" door "(C/E)". Vervang in kolom (15) voor goederen van klasse 3, verpakkingsgroep III - behalve voor UN-nummer 3269 - en voor goederen van klasse 8, verpakkingsgroep II, van de classificatiecodes CF1 en CFT, "(E)" door "(D/E)". Vervang in kolom (15) voor goederen van klasse 6.1, verpakkingsgroep I - met uitzondering van goederen van de classificatiecodes TF1 en TFC en UN-nummers 3381 t/m 3390 - "(D1E)" of "(E)" door "(C/E)". Vervang in kolom (15) voor goederen van klasse 6.1, verpakkingsgroep II, "E" door "(D/E)". Vervang in kolom (15) voor goederen van klasse 6.1, verpakkingsgroep III, classificatiecode TF2, "(E)" door "(D/E)". Vervang in kolom (15) bij: - UN-nummer 2029, "(DIE)" door "(E)". - UN-nummer 2030, classificatiecode CFT, "(DIE)" door "(C/D)". - UN-nummer 2032, "(E)" door "(C/D)". - UN-nummers 1222, 1261, 1865, 3269 (verpakkingsgroep II) en 3292, “(D1E)” door "(E)". - UN-nummers 1360, 1397, 1404, 1409 (verpakkingsgroep I), 1410, 1411, 1413, 1414, 1418 (verpakkingsgroep I), 1419, 1426, 1427, 1432, 1433, 1436 (verpakkingsgroep I), 1479 (verpakkingsgroep I), 1491, 1504, 1714, 1855, 1870, 2010, 2011, 2012, 2013, 2441, 2463, 2466, 2545 (verpakkingsgroep I), 2546 (verpakkingsgroep I), 2547, 2806, 2813 (verpakkingsgroep I), 2846, 2870 (twee posities), 3085 (verpakkingsgroep I), 3087 (verpakkingsgroep I), 3098 (verpakkingsgroep I), 3099 (verpakkingsgroep I), 3131 (verpakkingsgroep I), 3134 (verpakkingsgroep I), 3139 (verpakkingsgroep I), 3208 (verpakkingsgroep I) en 3209 (verpakkingsgroep I), "(B1E)" door "(E)". - UN-nummers 1057, 1911, 1950 (classificatiecodes 5F, 5TF, 5TFC), 2037 (classificatiecodes 5F, 5TF, 5TFC), 2188, 2199, 2202, 2676, 3150, 3167, 3168, 3358, 3374 en 3468, "(B1D)" door "(D)".
3
- UN-nummers 1045, 1051, 1069, 1589, 1614, 1660, 1950 (classificatiecodes 5T, 5TC, 5TO, 5TOC), 1975, 2037 (classificatiecodes 5T, 5TC, 5TO, 5TOC), 2190, 2194, 2195, 2196, 2198, 2407, 2418, 2480, 2548 en 3169, "(C1D)" door "(D)". - UN-nummer 3165 "(C1E)" door "(E)"; - UN-nummers 1250 en 1305, "C1E" door "D/E". Vervang in kolom (15), in alle andere gevallen waar is aangegeven, "B1D", "B1E", "C1D", "C1E" en "D1E" door respectievelijk "B/D", "B/E", "C/D", "C/E" en "D/E". Vervang in kolom (19) "S17", "S19" of "S20", indien toegekend, door "S14" voor: - alle giftige gassen van klasse 2 (classificatiecodes 1T, 1TC, 1TF, 1TFC, 1TO, 1TOC, 2T, 2TC, 2TF, 2TFC, 2TO, 2TOC behalve UN-nummer 2421); - alle ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand van klasse 3 (classificatiecode D); - all ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand van klasse 4.1 (classificatiecodes D en DT); - alle stoffen van klasse 6.1, verpakkingsgroep I; - alle stoffen van klasse 8, verpakkingsgroep I, met bijkomend gevaar [d.w.z. waarvoor niet alleen etiket 8 in kolom (5) is voorgeschreven]; - UN-nummers 1714 van klasse 4.3, 1745 en 1746 van klasse 5.1. Schrap “S7” iedere keer dat deze verschijnt in kolom (19).
Voeg bijzondere bepaling "274" overal toe waar bijzondere bepaling 61 is genoemd in kolom (6), behalve bij UN-nummer 3048. (Deze wijziging betreft alle verpakkingsgroepen van de volgende UN-nummers: 2588, 2757 t/m 2764, 2771, 2772, 2775 t/m 2784, 2786, 2787, 2902, 2903, 2991t/m 2998, 3005, 3006, 3009 t/m 3021, 3024 t/m 3027, 3345 t/m 3352.) Voeg voor de UN-nummers 1049, 1954, 1957, 1964, 1971, 2034, 3468, “S20” toe in kolom (19). Voeg voor de UN-nummers 1052 en 1790 (met meer dan 85% fluorwaterstof) “TA4 TT9” toe en schrap “TM5” in kolom (13). Vervang voor de UN-nummers 1092, 1238, 1239 en 1244, in kolom (10) “T14” door “T22” en voeg “TP35” toe in kolom (11). Vervang voor de UN-nummers 1093, 1099, 1100, 1131, 1194, 1921, 1986, 1988, 1991, 1992, 2336, 2481, 2483, 2605, 2758, 2760, 2762, 2764, 2772, 2776, 2778, 2780, 2782, 2784, 2787, 2983, 3021, 3024, 3079, 3273, 3286, 3346, 3350 “S19” door “S22” in kolom (19). Vervang voor de UN-nummers 1098, 1143, 1163, 1595, 1695, 1752, 1809, 2334, 2337, 2646 en 3023, verpakkingsgroep I, in kolom (10), “T14” door “T20” en voeg “TP35” toe in kolom (11). Vervang voor de UN-nummers 1162, 1196, 1250, 1298, 1305, 1724, 1728, 1747, 1753, 1762, 1763, 1766, 1767, 1769, 1771, 1781, 1784, 1799, 1800, 1801, 1804, 1816, 2434, 2435, 2437, 2985, 2986, 2987, 3361 en 3362, “P001” door “P010” in kolom (8) en voeg “TP7” toe in kolom (11). Schrap voor de UN-nummers 1162, 1196, 1298, 1724, 1728, 1747, 1753, 1762, 1763, 1766, 1767, 1769, 1771, 1781, 1784, 1799, 1800, 1801, 1804, 1816, 1818, 2434, 2435, 2437, 2985, 2986 en 2987, “IBC02” in kolom (8). Vervang voor de UN-nummers 1162, 1196, 1298, 1724, 1728, 1747, 1753, 1762, 1763, 1766, 1767, 1769, 1771, 1781, 1784, 1799, 1800, 1801, 1804, 1816, 1818, 2434, 2435 en 2437, “T7” door “T10” in kolom (10). Schrap voor de UN-nummers 1170, 1987 en 1993, alle verpakkinggroepen, “330” in kolom (6). Vervang voor de UN-nummers 1183, 1242 en 2988, “T10” door “T14” in kolom (10).
4
Voeg in voor de UN-nummers 1183, 1242, 1251, 1295, 2988 en 3129 “RR7” in kolom (9a). Voeg voor de UN-nummers 1185 en 1994, “T22” toe in kolom (10) en “TP2” in kolom (11). Voor de UN-nummers 1250 en 1305: - Vervang “I” door “II” in kolom (4); - Vervang “LQ3” door “LQ4” in kolom (7a); - Vervang “MP7 MP17” door “MP19” in kolom (9b); - Vervang “T11” door “T10” in kolom (10); - Vervang “L10CH” door “L4BH” in kolom (12); - Schrap “TU14” en “TE21” in kolom (13); - Vervang in kolom (15) categorie “1” door categorie “2” Voeg in voor de UN-nummers 1389, 1391, 1411, 1421, 1928, 3129, verpakkingsgroepen I en II, 3130, verpakkingsgroepen I en II, en 3148, verpakkingsgroepen I en II, “RR8” in kolom (9a). Voeg voor de UN-nummers 1442, 1447, 1455, 1470, 1475, 1481 (tweemaal), 1489, 1502, 1508, 1942, 2067 en 2426, “S23” toe in kolom (19). Voeg voor de UN-nummers 1473, 1484, 1485, 1487, 1488, 1490, 1493, 1494, 1495, 1512, 1514, 1751, 2465, 2468, 2627 en 3247, ”V11” toe in kolom (16). Schrap voor de UN-nummers 1851, 3248 en 3249, verpakkingsgroepen II en III, “PP6” in kolom (9). Voeg voor de UN-nummers 2030, verpakkingsgroep I (twee posities), 2059, verpakkingsgroep III, en 3318, “S14” toe in kolom (19). Voeg in voor de UN-nummers 2212, 2969, 3152 en 3444, verpakkingsgroep II, en voor UN-nummer 2590, verpakkingsgroep III, “V11” in kolom (16). Voeg in voor de UN-nummers 2811 en 3288, verpakkingsgroep I, “V10 V12” in kolom (16). Voeg voor de UN-nummers 2813 en 3131, verpakkingsgroep I, toe: - “T9” in kolom (10) ; - “TP7 TP33” in kolom (11); - “S10AN L10DH” in kolom (12); - “TU4 TU14 TU22 TE21 TM2” in kolom (13) en - “AT” in kolom (14). Voeg voor UN-nummer 2813, “X423” toe in kolom (20). Voeg voor UN-nummer 3131, “X482” toe in kolom (20). Vervang voor de UN-nummers 2908, 2909, 2910 en 2911, in kolom (8) “zie 2.2.7” door “zie 1.7”. Voeg in voor de UN-nummers 2913, 3321, 3322, 3324, 3325 en 3326, “336” in kolom (6). Voeg in voor de UN-nummers 2916, 2917, 3328 en 3329, “337” in kolom (6). Voeg in voor de UN-nummers 2921, 2923, 2928, 2930 en 3290, verpakkingsgroep I, “V10” in kolom (16). Vervang voor de UN-nummers 2956, 3241, 3242en 3251 “S14” door “S24” in kolom (19). Vervang voor de UN-nummers 2985, 2986, 3361 en 3362, “T11” door “T14” in kolom (10). Voeg voor de UN-nummers 3077 en 3082 “335” toe in kolom (6). Voeg voor de UN-nummers 3269 (twee maal) en 3316 (twee maal), toe “340” in kolom (6).
5
Schrap voor de UN-nummers 3361 en 3362 “IBC01” in kolom (8). UN 1017
Voeg in kolom (5) toe: “+5.1”. Vervang in kolom (3b) “2TC” door “2TOC”. Vervang in kolom (20) “268” door “265”.
UN 1057
Voeg in kolom (6) toe: "654".
UN 1204
Voeg in kolom (6) in: "601".
UN 1344
Voeg in kolom (2) na “TRINITROFENOL” toe: “(PIKRINEZUUR)” .
UN 1474
Voeg in kolom (6) toe: “332”.
UN 1569
Vervang in kolom (10) “T3” door “T20” en vervang in kolom (11) “TP33” door “TP2”.
UN 1613
Vervang in kolom (2) “(CYAANWATERSTOFZUUR)” door “(CYAANWATERSTOFZUUR, OPLOSSING IN WATER)”.
UN 1614
Vervang in kolom (9a) “RR3” door “RR10”.
UN 1647
Voeg in kolom (10) toe “T20” en ” in kolom (11) “TP2.
UN 1744
Vervang in kolom (8) “P601” door “P804” en schrap in kolom (9a) “PP82”.
UN 1818
Vervang “LQ22” door “LQ0” in kolom (7a) en vervang “P001” door “P010” in kolom (8).
UN 2031
Voeg voor verpakkingsgroep II, in kolom (2), toe “ten minste 65%, maar” na “met”, voeg in kolom (5) toe “+5.1”, en voeg in kolom (9a) toe “B15”. Vervang in kolom (20) “80” door “85”.
UN 2059
Voeg in kolom (8), voor verpakkingsgroep II, toe “IBC02” en voeg voor verpakkingsgroep III toe “IBC03”.
UN 2480
Voeg “T22” toe in kolom (10), “TP2” in kolom (11), “L15CH” in kolom (12), “TU14 TU15 TE19 TE21” in kolom (13), “FL” in kolom (14) en “663” in kolom (20).
UN 2481
Voeg “L15CH toe in kolom (12) en “TU14 TU15 TE19 TE21” in kolom (13).
UN 2814
Vervang voor de derde positie “(alleen kadavers van dieren)” door “(alleen dierlijke stoffen)” in kolom (2) en schrap “P099” in kolom (8).
UN 2823
Voeg in kolom (9a) “B3” toe.
UN 2900
Vervang voor de eerste positie “(alleen kadavers en afval van dieren)” door “(alleen dierlijke stoffen)” in kolom (2) en schrap “P099” in kolom (8).
UN 3048
Schrap “61” in kolom (6).
UN 3077
Voeg in kolom (10) toe: “BK1 BK2”. Vervang in kolom (17) "VV3" door "VV1 ".
UN 3082
Voeg “PP1” toe in kolom (9a).
UN 3090
Wijzig in kolom (2) de benaming en beschrijving als volgt: “BATTERIJEN MET METALLISCH LITHIUM (met inbegrip van batterijen met lithiumlegeringen)”.
UN 3091
Wijzig in kolom (2) de benaming en beschrijving als volgt: “BATTERIJEN MET METALLISCH LITHIUM IN APPARATUUR of BATTERIJEN MET METALLISCH LITHIUM VERPAKT MET APPARATUUR (met inbegrip van batterijen met lithiumlegeringen)”.
UN 3129
Voeg voor verpakkingsgroep I “T14” toe in kolom (10) en “TP2 TP7” in kolom (11).
6
Voeg voor verpakkingsgroep II “T11” toe in kolom (10) en “TP2” in kolom (11). Voeg voor verpakkingsgroep III “T7” toe in kolom (10) en “TP1” in kolom (11). UN 3148
Voeg voor verpakkingsgroep I “T9” toe in kolom (10) en “TP2 TP7” in kolom (11). Voeg voor verpakkingsgroep II “T7” toe in kolom (10) en “TP2” in kolom (11). Voeg voor verpakkingsgroep III “T7” toe in kolom (10) en “TP1” in kolom (11).
UN 3357
Vervang “LQ4” door “LQ0” in kolom (7a).
UN 3375
Vervang “S14” door “S23” in kolom (19). (tweemaal)
UN 3391
Vervang “333” door “43” in kolom (20).
UN 3393
Vervang “X333” door “X432” in kolom (20).
UN 3432
Voeg in kolom (9a) toe “ B4” op de hoogte van “IBC08”. Voeg in kolom (16) toe “V11”.
UN 3468
Voeg in kolom (2) aan het slot toe: “of WATERSTOF IN EEN OPSLAGSYSTEEM MET METAALHYDRIDEN IN APPARATUUR of WATERSTOF IN EEN OPSLAGSYSTEEM MET METAALHYDRIDEN VERPAKT MET APPARATUUR”.
UN 3473
Vervang in kolom (2) “PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN” door “PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN of PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN IN APPARATUUR of PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN VERPAKT MET APPARATUUR”. Vervang in kolom (8) “P003” door “P004” en schrap in kolom (9a) “PP88”.
Schrap de huidige posities voor de UN-nummers 3132 en 3135. Voeg de volgende nieuwe posities toe:
7
(1) (2) 0505 SCHEEPSNOODSIGNALEN
(3a) (3b) (4) (5) 1 1.4G 1.4
(6)
(7a) LQ0
(7b) E0
(8) P135
(9a)
(9b) MP23 MP24
(10)
(11)
(12)
(13)
(14)
(15) 2 (E)
0506 SCHEEPSNOODSIGNALEN
1
1.4S
1.4
LQ0
E0
P135
MP23 MP24
4 (E)
0507 ROOKSIGNALEN
1
1.4S
1.4
LQ0
E0
P135
MP23 MP24
4 (E)
0508 1-HYDROXYBENZOTRIAZOL, WATERVRIJ, droog of bevochtigd met minder dan 20 massa-% water 2031 SALPETERZUUR, anders dan roodrokend, met minder dan 65 % salpeterzuur 3132 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, BRANDBAAR, N.E.G.
1
1.3C
1
LQ0
E0
P114(b) PP48 MP20 PP50
8
C1
8
LQ22
E2
P001 PP81 MP15 IBC02 B15
4.3 WF2 I 4.3 + 274 4.1
LQ0
E0
P403 IBC99
MP2
3132 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, BRANDBAAR, N.E.G.
4.3 WF2 II 4.3 + 274 4.1
LQ11
E2
P410 IBC04
MP14
T3
TP33 SGAN TU14 L4DH TE21 TM2
3132 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, BRANDBAAR, N.E.G.
4.3 WF2 III 4.3 + 274 4.1
LQ12
E1
P410 IBC06
MP14
T1
TP33 SGAN TU14 L4DH TE21 TM2
II
1 (C5000D)
T8
TP2
L4BN
AT
(16) (17) V2
V2 V3
(18) CV1 CV2 CV3 CV1 CV2 CV3 CV1 CV2 CV3 CV1 CV2 CV3
(19) (20) S1
S1
S1
S1
2 (E)
80
0 (B/E)
V1
CV23
S20
AT
0 (D/E)
V1
CV23
423
AT
0 (E)
V1
CV23
423
8
(1) (2) 3135 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.
(3a) (3b) (4) (5) (6) 4.3 WS I 4.3 + 274 4.2
(7a) LQ0
(7b) E0
(8) P403
3135 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.
4.3
WS
II 4.3 + 274 4.2
LQ11
E2
P410 IBC05
3135 MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.
4.3
WS III 4.3 + 274 4.2
LQ12
E1
P410 IBC08
3373 BIOLOGISCHE STOF, 6.2 CATEGORIE B (alleen dierlijke stoffen) 3474 1-HYDROXY4.1 BENZOTRIAZOL, WATERVRIJ, BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% water 3475 MENGSEL VAN 3 ETHANOL EN BENZINE met meer dan 10 % ethanol
I4
6.2
D
I
4.1
F1
II
3
319
333
LQ0
E0
P650
LQ0
E0
P406
LQ4
E2
P001 IBC02
(9a)
(9b) MP2
(10)
(11)
MP14
T3
MP14
T1
B4
T1 BK1 BK2
(12)
(13)
(14)
(15) 1 (B/E)
(16) (17) (18) (19) (20) V1 CV23 S20
TP33 SGAN TU14 L4DH TE21 TM2
AT
2 (D/E)
V1
CV23
423
TP33 SGAN TU14 L4DH TE21 TM2
AT
3 (E)
V1
CV23
423
TP1
AT
_ (-)
S3
1 (B)
S17
2 (D/E)
S2 S20
L4BH TU15 TU37 TE19
PP48 MP2
MP19
T4
TP1
LGBF
FL
606
33
9
(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) 3476 PATRONEN VOOR 4.3 W3 4.3 BRANDSTOFCELLEN of PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN IN APPARATUUR of PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN VERPAKT MET APPARATUUR, die met water reactieve stoffen bevatten 3477 PATRONEN VOOR 8 C11 8 BRANDSTOFCELLEN of PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN IN APPARATUUR of PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN VERPAKT MET APPARATUUR, die bijtende stoffen bevatten 3478 PATRONEN VOOR 2 6F 2.1 BRANDSTOFCELLEN of PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN IN APPARATUUR of PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN VERPAKT MET APPARATUUR, die een vloeibaar gemaakt, brandbaar gas bevatten
(6) 328 334
(7a) LQ10 LQ11
(7b) E0
(8) P004
(9a)
(9b)
(10)
(11)
(12)
(13)
(14)
(15) 3 (E)
328 334
LQ12 LQ13
E0
P004
3 (E)
328 338
LQ1
E0
P004
2 (B/D)
(16) (17) (18) (19) (20) V1 CV23
CV9 CV12
S2
10
(1) (2) (3a) (3b) (4) (5) 3479 PATRONEN VOOR 2 6F 2.1 BRANDSTOFCELLEN of PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN IN APPARATUUR of PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN VERPAKT MET APPARATUUR, die waterstof in een metaalhydride bevatten 3480 LITHIUM-ION9 M4 II 9 BATTERIJEN (met inbegrip van lithiumion-polymeer-batterijen) 3481 LITHIUM-ION9 M4 II 9 BATTERIJEN IN APPARATUUR of LITHIUM-IONBATTERIJEN VERPAKT MET APPARATUUR (met inbegrip van lithiumion-polymeer-batterijen)
(6) 328 339
(7a) LQ1
(7b) E0
(8) P004
(9a)
(9b)
(10)
(11)
(12)
(13)
(14)
(15) 2 (B/D)
188 230 310 636 188 230 636
LQ0
E0
P903 P903a) P903b)
2 (E)
LQ0
E0
P903 P903a) P903b)
2 (E)
(16) (17)
(18) (19) (20) CV9 S2 CV12
11
3.2.2
Tabel B
Voeg in alfabetische volgorde de volgende nieuwe posities toe Benaming en beschrijving 1-HYDROXYBENZOTRIAZOL, WATERVRIJ, BEVOCHTIGD met ten minste 20 massa-% water 1-HYDROXYBENZOTRIAZOL, WATERVRIJ, droog of bevochtigd met minder dan 20 massa-% water LITHIUM-ION-BATTERIJEN IN APPARATUUR (met inbegrip van lithium-ion-polymeer-batterijen) LITHIUM-ION-BATTERIJEN VERPAKT MET APPARATUUR (met inbegrip van lithium-ion-polymeer-batterijen) LITHIUM-ION-BATTERIJEN (met inbegrip van lithium-ion-polymeerbatterijen) MENGSEL VAN ETHANOL EN BENZINE
Un-nr. 3474
Klasse 4.1
0508
1
3481
9
3481
9
3480
9
3475
3
PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, die bijtende stoffen bevatten
3477
8
PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, die een vloeibaar gemaakt, brandbaar gas bevatten PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, die met water reactieve stoffen bevatten PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN, die waterstof in een metaalhydride bevatten PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN IN APPARATUUR, die bijtende stoffen bevatten PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN IN APPARATUUR, die brandbare vloeistoffen bevatten PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN IN APPARATUUR, die een vloeibaar gemaakt, brandbaar gas bevatten PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN IN APPARATUUR, die met water reactieve stoffen bevatten
3478
2
3476
4,3
3479
2
3477
8
3473
3
3478
2
3476
4.3
Opmerkingen
12
PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN IN APPARATUUR, die waterstof in een metaalhydride bevatten PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN VERPAKT MET APPARATUUR, die bijtende stoffen bevatten PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN VERPAKT MET APPARATUUR, die brandbare vloeistoffen bevatten PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN VERPAKT MET APPARATUUR, die een vloeibaar gemaakt, brandbaar gas bevatten PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN VERPAKT MET APPARATUUR, die met water reactieve stoffen bevatten PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN VERPAKT MET APPARATUUR, die waterstof in een metaalhydride bevatten PIKRINEZUUR, BEVOCHTIGD, zie: ROOKSIGNALEN SALPETERZUUR, anders dan roodrokend, met minder dan 65 % salpeterzuur SCHEEPSNOODSIGNALEN SCHEEPSNOODSIGNALEN WATERSTOF IN EEN OPSLAGSYSTEEM MET METAALHYDRIDEN IN APPARATUUR WATERSTOF IN EEN OPSLAGSYSTEEM MET METAALHYDRIDEN VERPAKT MET APPARATUUR
3479
2
3477
8
3473
3
3478
2
3476
4.3
3479
2
1344
1
0507 2031
1 8
0505
1
0506 3468
1 2
3468
2
Wijzig bestaande posities van Tabel B als volgt:
Benaming en beschrijving KOOLTEERDESTILLATEN
UN-nr. 1136
CYAANWATERSTOFZUUR, met ten hoogste 20% waterstof: zie
1613
Wijziging Na benaming toevoegen: “, BRANDBAAR” Wijzig de benaming en beschrijving als volgt: “CYAANWATERSTOFZUUR, OPLOSSING IN WATER, met ten hoogste 20% waterstof: zie”
13
Benaming en beschrijving LITHIUMBATTERIJEN
UN-nr. 3090
LITHIUMBATTERIJEN IN APPARATUUR
3091
LITHIUMBATTERIJEN, VERPAKT MET APPARATUUR
3091
MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, BRANDBAAR, N.E.G.
3132
Wijziging Wijzig de benaming als volgt: " BATTERIJEN MET METALLISCH LITHIUM (met inbegrip van batterijen met lithiumlegeringen)". Wijzig de benaming als volgt: " BATTERIJEN MET METALLISCH LITHIUM IN APPARATUUR (met inbegrip van batterijen met lithiumlegeringen)". Wijzig de benaming als volgt: BATTERIJEN MET METALLISCH LITHIUM, VERPAKT MET APPARATUUR (met inbegrip van batterijen met lithiumlegeringen)". Voeg “4.3” toe in de kolom “Klasse”.
MET WATER REACTIEVE VASTE STOF, VOOR ZELFVERHITTING VATBAAR, N.E.G.
3135
Schrap in de kolom "Opmerkingen" : "Vervoer verboden". Voeg “4.3” toe in de kolom “Klasse”. Schrap in de kolom "Opmerkingen" : "Vervoer verboden".
14
Hoofdstuk 3.3 3.3.1 188
Vervang aan het begin "lithiumcellen en -batterijen" door "cellen en batterijen". Vervang in a) "mag het equivalente lithiumgehalte ten hoogste 1,5 g bedragen;" door "mag de energie-inhoud in watt-uur niet meer bedragen dan 20 Wh;". Vervang in b) "mag het totale equivalente lithiumgehalte ten hoogste 8 g bedragen;" door "mag de energie-inhoud in watt-uur niet meer bedragen dan 100 Wh. Lithium-ion-batterijen onderworpen aan deze bepaling moeten op de buitenmantel gemerkt zijn met de energie-inhoud in watt-uur, behalve die welke zijn vervaardigd vóór 1 januari 2009, die overeenkomstig deze bijzondere bepaling en zonder deze kenmerking tot en met 31 december 2010 vervoerd mogen worden;". Vervang de onderdelen d) en e) door de volgende onderdelen d) t/m i): "d) Cellen en batterijen moeten, behalve indien zij in apparatuur zijn ingebouwd, worden verpakt in binnenverpakkingen, die de cel of de batterij volledig insluiten. Cellen en batterijen moeten zodanig zijn beschermd dat kortsluitingen worden voorkomen. Dit omvat bescherming tegen contact met geleidende materialen binnen dezelfde verpakking, dat tot kortsluiting zou kunnen leiden. De binnenverpakkingen moeten in sterke buitenverpakkingen zijn verpakt, die overeenkomen met de bepalingen van 4.1.1.1, 4.1.1.2 en 4.1.1.5; e) Cellen en batterijen moeten indien zij in apparatuur zijn ingebouwd, zijn beschermd tegen beschadiging en kortsluiting, en de apparatuur moet met effectieve middelen zijn uitgerust om een onbedoelde activering te voorkomen. Indien batterijen in apparatuur zijn ingebouwd, moet de apparatuur in sterke buitenverpakkingen zijn verpakt die van een geschikt materiaal zijn vervaardigd van voldoende sterkte en ontwerp in relatie tot de inhoud van de verpakking en het gebruik waarvoor deze bestemd is, tenzij er een gelijkwaardige bescherming van de batterij wordt geboden door de apparatuur waarin deze zich bevindt; f)
Behalve in het geval van colli die niet meer dan vier cellen ingebouwd in apparatuur of niet meer dan twee batterijen ingebouwd in apparatuur bevatten, moet elk collo met de volgende aanduidingen zijn gemerkt: i) een aanduiding dat het collo "lithium-metaal" of "lithium-ion" cellen of batterijen bevat, al naar gelang; ii) een aanduiding dat het collo met zorg moet worden behandeld en dat ontstekingsgevaar bestaat indien het collo wordt beschadigd; iii) een aanduiding dat in geval van beschadiging van het collo speciale procedures moeten worden gevolgd met inbegrip van inspectie en zo nodig opnieuw verpakken; en iv) een telefoonnummer voor aanvullende informatie;
g) Elke zending van één of meer colli die overeenkomstig onderdeel f) gemerkt zijn, moet worden begeleid door een document waarin het volgende moet zijn opgenomen: i) een aanduiding dat het collo "lithium-metaal" of "lithium-ion" cellen of batterijen bevat, al naar gelang; ii) een aanduiding dat het collo met zorg moet worden behandeld en dat ontstekingsgevaar bestaat indien het collo wordt beschadigd; iii) een aanduiding dat in geval van beschadiging van het collo speciale procedures moeten worden gevolgd met inbegrip van inspectie en zo nodig opnieuw verpakken; en iv) een telefoonnummer voor aanvullende informatie; h) Behalve indien batterijen zijn ingebouwd in apparatuur, moet elk collo in staat zijn een valproef van een hoogte van 1,2 m in elke oriëntatierichting te doorstaan zonder beschadiging van de cellen of batterijen die zich daarin bevinden, zonder verschuiven van de inhoud zodat de batterijen (of cellen) onderling in contact komen en zonder vrijkomen van de inhoud; en i) Behalve indien batterijen ingebouwd zijn in of verpakt met apparatuur, mag de bruto massa van de colli 30 kg niet overschrijden.". Schrap in de laatste zin: ", behalve in het geval van een cel met lithiumionen waarvoor het 'equivalente lithiumgehalte' in grammen wordt berekend als zijnde 0,3 maal de nominale capaciteit in ampère-uur".
15
Voeg een nieuwe laatste alinea toe, die als volgt wordt gelezen: "Er bestaan aparte posities voor batterijen met metallisch lithium en lithium-ion-batterijen om het vervoer van deze batterijen voor bepaalde vervoersmodaliteiten te vergemakkelijken en de toepassing van verschillende noodmaatregelen mogelijk te maken.".
198
Vervang "en 3066" door ", 3066, 3469 en 3470".
199
Vervang ", worden als onoplosbaar beschouwd. Zie ISO 3711:1990 Loodchromaatpigmenten en loodchromaat/molybdaatpigmenten - Specificaties en beproevingsmethoden"." door: "(zie ISO 3711:1990 "Loodchromaatpigmenten en loodchromaat/molybdaatpigmenten - specificaties en beproevingsmethoden"), worden als onoplosbaar beschouwd en zijn niet onderworpen aan de voorschriften van het ADR, tenzij ze voldoen aan de criteria voor opname in een andere klasse.".
201
Voeg aan het einde de volgende Opmerking toe: "Opmerking: Zie voor aanstekers als afvalstof, die gescheiden worden ingezameld, hoofdstuk 3.3, bijzondere bepaling 654.".
236
Vervang in de laatste zin "kolom (7)" door "kolom (7a) ".
251
Vervang "kolom (7)" door "kolom (7a)". (twee maal)
289
Vervang "Airbags of veiligheidsgordels" door "Gasgeneratoren voor airbags, airbagmodules of aanspaninrichtingen voor veiligheidsgordels".
290
Vervang "2.2.7.9.1" door "1.7.1.5".
307
Voeg in b) na "dolomiet" in: "en/of calciumsulfaat als mineraal".
310
Vervang in de eerste zin "lithiumcellen en -batterijen" door "cellen en batterijen" (twee maal).
328
Wordt als volgt gelezen:
"328
Deze positie is van toepassing op patronen voor brandstofcellen met inbegrip van die welke zich bevinden in apparatuur of verpakt zijn met apparatuur. Patronen voor brandstofcellen die zijn ingebouwd in of een integrerend onderdeel zijn van een brandstofcelsysteem worden beschouwd als zich te bevinden in apparatuur. Onder een patroon voor brandstofcellen wordt verstaan een voorwerp waarin brandstof is opgeslagen voor afgifte aan een brandstofcel via (een) afsluiter(s) die de afgifte van brandstof aan de brandstofcel regelt (regelen). Patronen voor brandstofcellen met inbegrip van die welke zich bevinden in apparatuur moeten zodanig zijn ontworpen, dat lekkage van brandstof onder normale vervoersomstandigheden wordt voorkomen. Prototypen van patronen voor brandstofcellen waarin vloeistoffen als brandstof worden gebruikt, moeten zonder lekkage een interne drukproef doorstaan bij een druk van 100 kPa (overdruk). Met uitzondering van patronen voor brandstofcellen, die waterstof in een metaalhydride bevatten en die in overeenstemming moeten zijn met bijzondere bepaling 339, moet voor elk prototype patroon voor brandstofcellen worden aangetoond dat zij een valproef van een hoogte van 1,2 m op een star oppervlak doorstaan in de oriëntatierichting die het meest waarschijnlijk zal leiden tot een defect van het omsluitingssysteem, zonder verlies van de inhoud.".
330
Wordt als volgt gelezen:
"330 (Geschrapt)". “331-499 (Gereserveerd)” wordt “341-499 (Gereserveerd)” 636
Wordt als volgt gelezen:
"636 a) Cellen die zich bevinden in apparatuur mogen tijdens het vervoer niet zover kunnen leeglopen dat de open klemspanning daalt onder 2 volt of twee derde van het voltage van de niet ontladen cel, al naar gelang welke spanning lager is. b) Gebruikte lithiumcellen en -batterijen met een bruto massa van niet meer dan 500g per stuk, die worden ingezameld en voor verwijdering ten vervoer worden aangeboden tussen de inzamelplaats voor consumenten en de inrichting voor tussenverwerking, tezamen met andere niet-lithium cellen
16
of -batterijen, zijn niet onderworpen aan de andere bepalingen van het ADR indien zij voldoen aan de volgende voorwaarden: i) er wordt voldaan aan de bepalingen van verpakkingsinstructie P903b; ii) er bestaat een kwaliteitsborgingssysteem om te waarborgen dat de totale hoeveelheid lithiumcellen of -batterijen per transporteenheid 333 kg niet overschrijdt; iii)
colli moeten zijn voorzien van het opschrift: "GEBRUIKTE LITHIUMCELLEN.".
652
Vervang in onderdeel c) "6.2.1.1.1" door: "6.2.3.1.2". Vervang in onderdeel c) i), "6.2.1.2" door: "6.2.5.1".
Voeg de volgende nieuwe bijzondere bepalingen toe: "331 (Gereserveerd) 332 Magnesiumnitraat-hexahydraat is niet onderworpen aan de voorschriften van het ADR. 333
Mengsels van ethanol en benzine voor gebruik in motoren met vonkontsteking (bijv. in automobielen, stationaire motoren en andere motoren) moeten worden ingedeeld in deze positie, ongeacht verschillen in de vluchtigheid ervan.
334
Een patroon voor brandstofcellen mag een activator bevatten onder voorwaarde dat deze is uitgerust met twee van elkaar onafhankelijke middelen ter voorkoming van vermenging met de brandstof tijdens het vervoer.
335
Mengsels van vaste stoffen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR en milieugevaarlijke vloeistoffen of vaste stoffen moeten worden ingedeeld onder UN-nummer 3077 en mogen onder de voorwaarden van deze positie worden vervoerd onder voorwaarde dat geen overtollige vloeistof zichtbaar is op het moment van het laden van de stof of op het moment van het sluiten van de verpakking, het voertuig of de container. Alle voertuigen of containers moeten vloeistofdicht zijn, indien zij worden gebruikt voor los gestort vervoer. Indien overtollige vloeistof zichtbaar is op het moment van het laden of op het moment dat de verpakking, het voertuig of de container wordt gesloten, moet het mengsel worden ingedeeld onder UN-nummer 3082. Afgedichte kleine verpakkingen en voorwerpen die minder dan 10 ml van een milieugevaarlijke vloeistof bevatten, geabsorbeerd in een vast materiaal maar zonder overtollige vloeistof in de kleine verpakking of het voorwerp, of die minder dan 10 g milieugevaarlijke vaste stof bevatten, zijn niet onderworpen aan de voorschriften van het ADR.
336
Een afzonderlijk collo met onbrandbare vaste LSA-II of LSA-III stoffen, mag, indien dit door de lucht wordt vervoerd, geen activiteit bevatten groter dan 3000 A2.
337
Indien colli van type B(U) en type B(M) door de lucht worden vervoerd mogen zij geen activiteiten bevatten groter dan de volgende: a) Voor gering verspreidbare radioactieve stoffen: zoals toegelaten voor het ontwerp van het collo zoals aangegeven in het goedkeuringscertificaat; b) Voor radioactieve stoffen in speciale toestand de laagste van de volgende twee waarden: 3000 A1 of 100.000 A2; of c) Voor alle andere radioactieve stoffen: 3000 A2.
338
Elke patroon voor brandstofcellen, die ingedeeld onder deze positie wordt vervoerd en ontworpen is om een vloeibaar gemaakt brandbaar gas te bevatten, moet: a)
in staat zijn om zonder lekkage of barsten een druk te doorstaan van ten minste twee maal de evenwichtsdruk van de inhoud bij 55 °C; en
b) niet meer dan 200 ml vloeibaar gemaakt brandbaar gas bevatten met een dampdruk die 1000 kPa (10 bar) bij 55 ° C niet overschrijdt; en c) 339
de beproeving in het warmwaterbad, voorgeschreven in 6.2.6.3.1, doorstaan.
Patronen voor brandstofcellen, die waterstof in een metaalhydride bevatten en die ingedeeld onder deze positie worden vervoerd, moeten een waterinhoud bezitten van minder dan of gelijk aan 120 ml.
17
De druk in de patroon voor brandstofcellen mag 5 MPa bij 55 °C niet overschrijden. Het constructietype moet in staat zijn zonder lekkage of barsten een druk te doorstaan van twee maal de ontwerpdruk van de patroon bij 55 °C of 200 kPa hoger dan de ontwerpdruk van de patroon bij 55 °C, al naar gelang welke de hoogste is. De druk waarbij deze beproeving wordt uitgevoerd, wordt in de valproef en de beproeving van de waterstofcyclus aangeduid als de "minimale barstdruk van het omhulsel". Patronen voor brandstofcellen moeten worden gevuld in overeenstemming met de procedures verschaft door de fabrikant. De fabrikant moet voor iedere patroon voor brandstofcellen de volgende informatie ter beschikking stellen: a) Procedures voor de inspectie, uit te voeren vóór de eerste vulling en vóór hervulling van de patroon voor brandstofcellen; b) Voorzorgen voor de veiligheid en potentiële gevaren om zich bewust van te zijn; c) Methode om vast te stellen wanneer de nominale inhoud is bereikt; d) Minimaal en maximaal drukbereik; e) Minimaal en maximaal temperatuurbereik: en f)
Alle andere voorschriften die in acht genomen moeten worden voor de eerste vulling en hervulling met inbegrip van het type uitrusting dat voor de eerste vulling en de hervulling gebruikt moet worden.
De patroon voor brandstofcellen moet zo zijn ontworpen en geconstrueerd dat onder normale vervoersomstandigheden lekkage wordt voorkomen. Elk prototype patroon, met inbegrip van patronen die bestanddeel zijn van een brandstofcel, moeten worden onderworpen aan de volgende beproevingen en deze doorstaan: Valproef Een valproef van een hoogte van 1,8 meter op een star oppervlak in vier verschillende oriëntatierichtingen: a) Verticaal, op het uiteinde dat de gemonteerde eindafsluiter bevat; b) Verticaal, op het uiteinde tegenover de gemonteerde eindafsluiter; c) Horizontaal, op een stalen punt met een diameter van 38 mm, waarbij de stalen punt recht naar boven gericht is; en d) In een hoek van 45 ° op het uiteinde dat de gemonteerde eindafsluiter bevat. Er mag geen lekkage optreden, vastgesteld door het gebruik van een oplossing met zeepbellen of een ander gelijkwaardig middel, op alle plekken waar lekkage mogelijk is, indien de patroon wordt gevuld tot zijn nominale vuldruk. De patroon voor de brandstofcel moet daarna hydraulisch onder druk gezet worden totdat deze wordt vernietigd. De geregistreerde barstdruk moet 85 % van de minimale barstdruk van het omhulsel overschrijden. Brandproef Een patroon voor brandstofcellen die tot de nominale inhoud met waterstof is gevuld moet worden onderworpen aan een beproeving in een vuurzee. Het ontwerp van de patroon,die een ingebouwde ontluchtingsinrichting mag omvatten, wordt geacht de brandproef te hebben doorstaan indien a) De inwendige druk door afblazen daalt tot een overdruk gelijk aan nul zonder dat de patroon openbarst; of b) De patroon doorstaat de brand gedurende ten minste 20 minuten zonder open te barsten. Beproeving van de waterstofcyclus Deze beproeving is bedoeld om te waarborgen dat de grenswaarden voor de spanningen in het ontwerp van een patroon voor brandstofcellen gedurende het gebruik niet worden overschreden. De patroon voor brandstofcellen moet worden onderworpen aan een cyclus met een vulling van niet meer dan 5 % van de nominale waterstofinhoud tot niet minder dan 95 % van de nominale waterstofinhoud en weer terug naar niet meer dan 5 % van de nominale waterstofinhoud. Bij het vullen moet de nominale vuldruk worden gebruikt en de temperaturen moeten binnen het bereik van de bedrijfstemperatuur worden gehouden. Deze cyclus moet ten minste 100 maal worden herhaald. Na de cyclische beproeving moet de patroon voor brandstofcellen worden gevuld en moet het volume water dat door de patroon wordt verdrongen worden gemeten. Het ontwerp van de patroon wordt geacht de beproeving van de waterstofcyclus te hebben doorstaan, indien het volume water, verdrongen door de patroon die de beproeving van de waterstofcyclus heeft ondergaan, niet het volume water overschrijdt van een patroon die deze beproeving niet heeft ondergaan en die gevuld is tot 95 % van de nominale inhoud en onder druk gebracht is tot 75 % van de minimale barstdruk van het omhulsel.
18
Dichtheidsproef bij de productie Alle patronen voor brandstofcellen moeten op dichtheid worden beproefd bij 15 °C ± 5 °C, terwijl zij onder een druk staan gelijk aan de nominale vuldruk. Er mag geen lekkage optreden, vastgesteld door het gebruik van een oplossing met zeepbellen of een ander gelijkwaardig middel, op alle plekken waar lekkage mogelijk is. Elke patroon voor brandstofcellen moet permanent gemerkt zijn met de volgende informatie: a) de nominale vuldruk in MPa; b) het serienummer van de fabrikant van de patronen voor brandstofcellen of een uniek identificatienummer; en c) de vervaldatum gebaseerd op de maximale gebruiksduur (het jaar in vier cijfers; de maand in twee cijfers).
340
Chemische reagentiasets, sets voor eerste hulp en polyesterhars kits, die gevaarlijke stoffen bevatten in binnenverpakkingen, in hoeveelheden die niet de grenswaarden voor vrijgestelde hoeveelheden overschrijden, van toepassing op afzonderlijke stoffen, zoals aangegeven in kolom (7b) van tabel A van hoofdstuk 3.2, mogen overeenkomstig hoofdstuk 3.5 worden vervoerd. Alhoewel stoffen van klasse 5.2 niet afzonderlijk toegelaten zijn als vrijgestelde hoeveelheden in kolom (7b) van tabel A van hoofdstuk 3.2 zijn zij in dergelijke sets/kits toegelaten en er is code E2 (zie 3.5.1.2) aan toegekend.
654
Aanstekers als afvalstof die gescheiden zijn ingezameld en overeenkomstig 5.4.1.1.3 worden verzonden mogen onder deze positie worden vervoerd voor doeleinden van verwijdering. Zij hoeven niet beschermd te zijn tegen onbedoeld leeglopen onder voorwaarde dat maatregelen zijn getroffen om gevaarlijke drukopbouw en gevaarlijke atmosferen te voorkomen. Aanstekers als afvalstof, met uitzondering van die welke lekken of ernstig vervormd zijn, moeten overeenkomstig verpakkingsinstructie P003 zijn verpakt. Bovendien zijn de volgende bepalingen van toepassing: - alleen stijve verpakkingen met een grootste inhoud van 60 liter mogen worden gebruikt; - de verpakkingen moeten worden gevuld met water of een ander geschikt beschermend materiaal teneinde elke mogelijkheid van ontsteking te vermijden; - onder normale vervoersomstandigheden moeten alle ontstekingsinrichtingen van de aanstekers volledig bedekt zijn door het beschermende materiaal; - de verpakkingen moeten van voldoende ontluchtingsinrichtingen zijn voorzien om te voorkomen dat een ontvlambare atmosfeer wordt gevormd en een drukopbouw ontstaat; - de colli mogen alleen in geventileerde of open voertuigen of containers worden vervoerd. Lekkende of ernstig vervormde aanstekers moeten in bergingsverpakkingen worden vervoerd, onder voorwaarde dat geschikte maatregelen zijn getroffen om te waarborgen dat geen gevaarlijke drukopbouw plaatsvindt. Opmerking: De bijzondere bepaling 201 en de bijzondere verpakkingsvoorschriften PP84 en RR5 van verpakkinginstructie P002 in 4.1.4.1 zijn niet van toepassing op aanstekers als afvalstof. ".
19
Hoofdstuk 3.4 Wijzig de titel van hoofdstuk 3.4 als volgt: "HOOFDSTUK 3.4 GEVAARLIJKE GOEDEREN, VERPAKT IN GELIMITEERDE HOEVEELHEDEN".
3.4.2, 3.4.3, 3.4.4 en 3.4.5
Vervang "kolom (7)" door "kolom (7a)".
3.4.3 b)
Vervang "6.2.1.2 en 6.2.4.1 t/m 6.2.4.3" door "6.2.5.1 en 6.2.6.1 t/m 6.2.6.3".
3.4.8 t/m 3.4.13
"3.4.8
Voeg de volgende nieuwe secties toe:
De voorschriften a) van 5.2.1.9 voor het aanbrengen van richtinggevende pijlen op colli; b) van 5.1.2.1 b) voor het aanbrengen van richtinggevende pijlen op oververpakkingen; en c) van 7.5.1.5 voor de stand van colli zijn ook van toepassing op colli en oververpakkingen die overeenkomstig dit hoofdstuk worden vervoerd.
3.4.9
Afzenders van gevaarlijke goederen verpakt in gelimiteerde hoeveelheden moeten aan de vervoerder de totale bruto massa van dergelijke te verzenden goederen, voorafgaand aan vervoer dat geen vervoer over zee omvat, meedelen.
3.4.10
a) Transporteenheden met een maximale massa die 12 ton overschrijdt, die colli vervoeren met gevaarlijke goederen in gelimiteerde hoeveelheden, moeten van een kenmerking overeenkomstig 3.4.12 aan de voorzijde en achterzijde zijn voorzien, behalve indien een kenmerking met oranje borden overeenkomstig 5.3.2 zichtbaar is. b) Containers waarin colli met gevaarlijke goederen in gelimiteerde hoeveelheden worden vervoerd, op transporteenheden met een maximale massa die 12 ton overschrijdt, moeten aan alle vier zijden van een kenmerking overeenkomstig 3.4.12 zijn voorzien, tenzij reeds grote etiketten overeenkomstig 5.3.1 zijn aangebracht. De transporteenheid voor dit vervoer hoeft niet van deze kenmerking te zijn voorzien, behalve indien de kenmerking die op de containers is aangebracht aan de buitenzijde van deze transporteenheid voor dit vervoer niet zichtbaar is. In het laatste geval moet dezelfde kenmerking aan de voorzijde en achterzijde van de transporteenheid worden aangebracht.
3.4.11
Van de kenmerking aangegeven in 3.4.10 kan worden afgezien, indien de totale bruto massa van de vervoerde colli die gevaarlijke goederen bevatten, verpakt in gelimiteerde hoeveelheden, 8 ton per transporteenheid niet overschrijdt.
3.4.12
De kenmerking moet bestaan uit "LTD QTY" 2 in zwarte letters met een hoogte van niet minder dan 65 mm op een witte achtergrond.
3.4.13
Kenmerkingen overeenkomstig hoofdstuk 3.4 van de IMDG Code zijn ook aanvaardbaar voor vervoer in een transportketen die vervoer over zee omvat. ".
Hoofdstuk 3.5 Voeg een nieuw hoofdstuk 3.5 toe, dat als volgt wordt gelezen:
2
De letters "LTD QTY" zijn een afkorting van de Engelse woorden "Limited Quantity"
20
"HOOFDSTUK 3.5 GEVAARLIJKE STOFFEN, VERPAKT IN VRIJGESTELDE HOEVEELHEDEN
3.5.1
Vrijgestelde hoeveelheden
3.5.1.1
Vrijgestelde hoeveelheden van gevaarlijke goederen van bepaalde klassen - met uitzondering van voorwerpen die aan de bepalingen van dit hoofdstuk voldoen, zijn aan geen enkele andere bepaling van het ADR onderworpen, behalve aan: a) de voorschriften voor de opleiding in hoofdstuk 1.3; b) de procedures voor de classificatie en de criteria voor de verpakkingsgroepen in deel 2; c) de verpakkingsvoorschriften van 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.4 en 4.1.1.6. Opmerking: In het geval van radioactieve stoffen zijn de voorschriften voor radioactieve stoffen in vrijgestelde colli in 1.7.1.5 van toepassing.
3.5.1.2
Gevaarlijke goederen die als vrijgestelde hoeveelheden mogen worden vervoerd overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk, zijn in kolom (7b) van tabel A van hoofdstuk 3.2 als volgt door een alfanumerieke code aangegeven: Code
Grootste netto hoeveelheid per binnenverpakking
Grootste netto hoeveelheid per buitenverpakking
(in grammen voor vaste stoffen en in ml voor (in grammen voor vaste stoffen en in ml vloeistoffen en gassen, of de som van grammen en ml voor vloeistoffen en gassen) in het geval van gezamenlijke verpakking) E0
Niet toegestaan als vrijgestelde hoeveelheid
E1
30
1000
E2
30
500
E3
30
300
E4
1
500
E5
1
300
Bij gassen heeft het volume aangegeven voor binnenverpakkingen betrekking op de waterinhoud van de binnenhouder en het volume aangegeven voor buitenverpakkingen heeft betrekking op de gecombineerde waterinhoud van alle binnenverpakkingen binnen één enkele buitenverpakking. 3.5.1.3
Indien gevaarlijke goederen in vrijgestelde hoeveelheden, waaraan verschillende codes zijn toegekend, gezamenlijk zijn verpakt, moet de totale hoeveelheid per buitenverpakking zijn beperkt tot die welke overeenkomt de meest restrictieve code.
3.5.2
Verpakkingen Verpakkingen, gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke goederen in vrijgestelde hoeveelheden, moeten in overeenstemming zijn met het volgende: a) Er moet een binnenverpakking zijn en elke binnenverpakking moet zijn vervaardigd van kunststof (met een minimumwanddikte van 0,2 mm bij gebruik voor vloeistoffen) of van glas, porselein, steengoed, aardewerk of metaal (zie ook 4.1.1.2) en de sluiting van elke binnenverpakking moet op veilige wijze zijn gefixeerd met draad, band of andere werkzame middelen; houders die een hals met gegoten schroefdraad hebben, moeten zijn voorzien van een vloeistofdichte schroefdop. De sluiting moet bestand zijn tegen de inhoud; b) Elke binnenverpakking moet op veilige wijze zijn verpakt in een tussenverpakking met opvulmateriaal op een zodanige wijze, dat zij onder normale vervoersomstandigheden niet kunnen breken, worden doorboord of de inhoud verliezen. De tussenverpakking moet de inhoud volledig kunnen bevatten in geval van breuk of lekkage, ongeacht de stand van de verpakking. De tussenverpakking moet in het geval van vloeistoffen genoeg absorberend materiaal bevatten om de volledige inhoud van de binnenverpakking te absorberen. In dergelijke gevallen mag het absorberend materiaal het opvulmateriaal zijn. Gevaarlijke stoffen mogen niet gevaarlijk reageren met het opvulmateriaal, het absorberend materiaal en het materiaal van de verpakking of de ongeschonden staat of de functie van de materialen reduceren;
21
c) De tussenverpakking moet op veilige wijze worden verpakt in een stevige, stijve buitenverpakking (hout, karton of een ander even stevig materiaal); d) Elk type collo moet in overeenstemming zijn met de bepalingen van 3.5.3; e) Elk collo moet zo groot zijn dat er voldoende ruimte is voor het aanbrengen van alle noodzakelijke kenmerkingen; en f) Oververpakkingen mogen worden gebruikt en mogen ook colli met gevaarlijke goederen bevatten of goederen die niet zijn onderworpen aan de voorschriften van het ADR. 3.5.3
Beproevingen voor de colli
3.5.3.1
Het volledige collo als voor het vervoer gereed gemaakt, met binnenverpakkingen die in het geval van vaste stoffen tot ten minste 95 % van hun inhoud en in het geval van vloeistoffen tot ten minste 98 % van hun inhoud zijn gevuld, moeten in staat zijn , zoals aangetoond door beproevingen die op passende wijze zijn gedocumenteerd, zonder breuk of lekkage van een binnenverpakking en zonder aanmerkelijke vermindering van de doeltreffendheid te doorstaan: a) Valproeven op een op een star, niet veerkrachtig vlak en horizontaal oppervlak van een hoogte van 1,8 m: i) Indien het monster de vorm heeft van een kist of doos, moet de valproef worden uitgevoerd in alle volgende oriëntatierichtingen: -
plat op de bodem;
-
plat op de bovenzijde;
-
plat op de langste zijde;
-
plat op de kortste zijde;
-
op een hoek;
ii) Indien het monster de vorm heeft van een vat moet de valproef worden uitgevoerd in alle volgende oriëntatierichtingen: -
diagonaalsgewijs op de bovenrand met het zwaartepunt loodrecht boven het trefpunt;
-
diagonaalsgewijs op de bodemrand;
-
plat op de zijde;
Opmerking: Elke hierboven genoemde valproef mag met verschillende doch identieke colli worden uitgevoerd. b) Een kracht die gedurende 24 uur op het bovenoppervlak wordt aangebracht en die overeenkomt met de totale massa van identieke colli, gestapeld tot een hoogte van 3 m (het monster inbegrepen). 3.5.3.2
Voor beproevingsdoeleinden mogen de stoffen die in de verpakking vervoerd zullen worden door andere stoffen worden vervangen behalve indien dit de resultaten van de beproevingen ongeldig zou maken. Indien in het geval van vaste stoffen een andere stof wordt gebruikt, dan moet deze dezelfde fysische eigenschappen (massa, korrelgrootte, etc.) bezitten als de te vervoeren stof. Indien bij de valproef voor vloeistoffen een andere stof wordt gebruikt, dan moet de relatieve dichtheid en viscositeit daarvan vergelijkbaar zijn met die van de vervoeren stof.
3.5.4
Kenmerking van colli
3.5.4.1
Colli die vrijgestelde hoeveelheden gevaarlijke stoffen bevatten, die overeenkomstig dit hoofdstuk gereedgemaakt zijn, moeten duurzaam en leesbaar van het kenmerk, afgebeeld in 3.5.4.2, zijn voorzien. Het eerste of het enige nummer van het gevaarsetiket, aangegeven in kolom (5) van tabel A van hoofdstuk 3.2 van elk gevaarlijk goed dat zich in het collo bevindt moet worden vermeld op het kenmerk. Indien de naam van de afzender of geadresseerde niet elders op het collo is vermeld, moet deze informatie op het kenmerk worden opgenomen.
3.5.4.2
De afmetingen van het kenmerk moeten ten minste 100 mm x 100 mm bedragen.
22
* **
Kenmerk voor vrijgestelde hoeveelheden Arcering en symbool dezelfde kleur, zwart of rood, op een witte of voldoende contrasterende achtergrond * Op deze plaats moet het eerste of het enige nummer van gevaarsetiket aangegeven in kolom (5) van tabel A van hoofdstuk 3.2 zijn aangegeven. ** Op deze plaats moet de naam van de afzender of geadresseerde zijn aangegeven indien deze niet elders op het collo is aangegeven. 3.5.4.3
Op een oververpakking die gevaarlijke goederen in vrijgestelde hoeveelheden bevat, moeten de kenmerken voorgeschreven in 3.5.4.1 zichtbaar zijn, tenzij dergelijke kenmerken op colli in de oververpakking duidelijk zichtbaar zijn.
3.5.5
Hoogste aantal colli in een voertuig of container Het aantal colli in een voertuig of container mag 1000 niet overschrijden.
3.5.6
Documentatie Indien een document of documenten (zoals een cognossement, een luchtvrachtbrief of een CMR/CIMvrachtbrief) bij de gevaarlijke goederen in vrijgestelde hoeveelheden aanwezig is/zijn, moet in ten minste één van deze documenten de verklaring "Gevaarlijke goederen in vrijgestelde hoeveelheden" en het aantal colli zijn opgenomen.".
23
ADR (wijzigingen per 2009) DEEL 4 Hoofdstuk 4.1 4.1.1
Voeg in de Opmerking na de titel toe: "en LP02" na "P201".
4.1.1.10 In de laatste zin vóór de tabel vervang "Metalen IBC’s " door “IBC’s”. 4.1.1.16 Vervang "6.2.5.8, 6.2.5.9," door: "6.2.2.7, 6.2.2.8,". 4.1.1.19.6 In tabel 4.1.1.19.6, bij UN-nummer 2054, in kolom (3a), vervang “3” door “8”. 4.1.2.2
Vervang de drie eerste opsommingstekens a), b) en c) door liggende streepjes (de tekst blijft ongewijzigd).
4.1.3.6.1 Schrap in de laatste zin "en in 4.1.4.4". 4.1.3.6.4 Vervang aan het slot "4.1.6.8 a) t/m f)" door "4.1.6.8 a) t/m e)". 4.1.4.1
P001 en P002 Bijzonder verpakkingsvoorschrift PP6 wordt als volgt gelezen: "PP6 (Geschrapt)".
4.1.4.1
P001 De tekst van bijzonder verpakkingsvoorschrift PP1, voorafgaand aan de opsommingstekens a) en b), wordt als volgt gelezen: "Voor de UN-nummers 1133, 1210, 1263 en 1866 en voor lijmen, drukinkten, drukinkt-verwante producten, verven, verfverwante producten en harsoplossingen, die zijn ingedeeld onder UN-nummer 3082, hoeven metalen of kunststof verpakkingen voor stoffen van de verpakkingsgroepen II en III in hoeveelheden van 5 liter of minder per verpakking niet te voldoen aan de prestatiebeproevingen in hoofdstuk 6.1, indien zij worden vervoerd:" [de tekst van a) en b) blijft ongewijzigd].
4.1.4.1
P002 Voeg de volgende Opmerking toe, aan de bijzondere verpakkingsvoorschriften PP84 en RR5: "Opmerking: Voor aanstekers als afvalstof, die gescheiden zijn ingezameld, zie hoofdstuk 3.3, bijzondere bepaling 654.".
4.1.4.1
P003 Bijzonder verpakkingsvoorschrift PP88 wordt als volgt gelezen: "PP88 (Geschrapt)".
4.1.4.1
P099 De tekst wordt als volgt gelezen: "Er mogen slechts verpakkingen worden gebruikt die voor deze goederen door de bevoegde autoriteit zijn goedgekeurd. Een kopie van de goedkeuring door de bevoegde autoriteit moet bij elke zending aanwezig zijn of in het vervoersdocument moet zijn vermeld dat de verpakking is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit .".
4.1.4.1 P114(b) Voeg het volgende nieuwe bijzondere verpakkingsvoorschrift toe: "PP48 Voor UN-nummer 0508 mogen geen metalen verpakkingen worden gebruikt.". Vervang in bijzonder verpakkingsvoorschrift PP50 "Voor de UN-nummers 0160 en 0161" door "Voor de UN-nummers 0160, 0161 en 0508" en vervang "vereist" door "nodig". 4.1.4.1
P200
Voeg in onderdeel (2) aan het slot de volgende tekst toe: "UN-drukhouders voor het vervoer van UN 1013 kooldioxide en UN 1070 distikstofoxide moeten voorzien zijn van drukontlastingsinrichtingen.". In onderdeel (5)b) wordt de tweede zin als volgt gelezen: "Het gebruik van andere beproevingsdrukken en vullingsgraden dan die welke in de tabel zijn aangegeven, is toegestaan, - tenzij bijzonder verpakkingsvoorschrift "o" van toepassing is - , onder voorwaarde dat: i) aan het criterium van bijzonder verpakkingsvoorschrift "r", voor zover van toepassing, is voldaan; of ii) in alle andere gevallen aan bovengenoemd criterium is voldaan.". 1
Vervang in onderdeel (8) "6.2.1.6" door "6.2.1.6 resp. 6.2.3.5". Vervang in onderdeel (10) in de derde alinea van bijzonder verpakkingsvoorschrift "k", "verzamelingen (groepen)" door "groepen". In onderdeel (10) wordt bijzonder verpakkingsvoorschrift "n" als volgt gelezen: "n: Flessen en afzonderlijke flessen in een batterij mogen niet meer dan 5 kg van het gas bevatten. Indien batterijen die UN 1045 fluor, samengeperst, bevatten, in groepen flessen zijn verdeeld overeenkomstig bijzonder verpakkingsvoorschrift "k", dan mag elke groep niet meer dan 5 kg van het gas bevatten.". In onderdeel (10) wordt bijzonder verpakkingsvoorschrift "r" gewijzigd in bijzonder verpakkingsvoorschrift"ra";en dienovereenkomstig wordt in de laatste kolom van tabel 2 (de kolom "Bijzondere verpakkingsbepalingen") de aanduiding “r” vervangen door “ra”. Voeg in onderdeel (10), voorafgaand aan het nieuwe bijzondere verpakkingsvoorschrift “ra”, een nieuw bijzonder verpakkingsvoorschrift "r" in dat als volgt wordt gelezen: "r:
De vullingsgraad van dit gas moet zodanig worden beperkt dat de druk, indien volledige ontleding optreedt, twee derde van de proefdruk van de drukhouder niet overschrijdt.".
Voeg in onderdeel (10) aan het slot van bijzonder verpakkingsvoorschrift "z" een nieuwe alinea toe, die als volgt wordt gelezen: "Mengsels die UN 2192 germaanwaterstof bevatten, - behalve mengsels met ten hoogste 35% germaanwaterstof in waterstof of stikstof of ten hoogste 28% germaanwaterstof in helium of argon - , moeten worden gevuld tot een druk die zo hoog is dat, indien volledige ontleding van de germaanwaterstof plaatsvindt, twee derde van de proefdruk niet wordt overschreden.". Vervang in onderdeel (11) in de tabel, "EN 1439:2005 (behalve 3.5 en Bijlage C)" door "EN 1439:2008 (behalve 3.5 en Bijlage G). Vervang in dezelfde rij in de derde kolom de tekst door ”LPG uitrusting en toebehoren – Procedure voor de controle van LPG-flessen voor, tijdens en na het vullen”
In tabel 1 wordt bij UN 1660 sitkstofmonoxide, samengeperst, in kolom "Beproevingsdruk" de waarde “200” vervangen door “225”en wordt in kolom "Hoogste bedrijfsdruk" de waarde “50” vervangen door “33”.
In tabel 2: Vervang bij UN 1017 in de kolom "Classificatiecode" "2TC" door "2TOC". Vervang bij UN 2192 in de kolom “Benaming en omschrijving” “GERMANIUMWATERSTOF” door ”GERMAANWATERSTOF”, in de kolom "Vullingsgraad" "1,02" door "0,064" en vervang in de kolom "Bijzondere verpakkingsbepalingen" de aanduidingen door “d, r, ra, q“ Schrap bij UN 2203 in de kolom "Bijzondere verpakkingsbepalingen" "d," (twee maal). Vervang UN 2676 in de kolom "bijzondere verpakkingsbepalingen" de aanduidingen door “k, r, ra” Bij UN-nummer 2189 worden de waarden in de kolommen Beproevingsdruk en Vullingsgraad als volgt gelezen: Beproevingsdruk, bar
Vullingsgraad
10
0,90
200
1,08
Bij UN-nummer 2599, in de kolom “Benaming en omschrijving”, vervang “AZEOTROPISCH MENGSEL VAN CHLOORTRIFLUORMETHAAN EN TRIFLUORMETHAAN, “ door “CHLOORTRIFLUORMETHAAN EN TRIFLUORMETHAAN, AZEOTROPISCH MENGSEL”. 2
Wijzig in tabel 2 de waarden in de kolom "Vullingsgraad" als volgt:
3
UNnummer 1011 1013 1013 1020 1022 1035 1035 1048 1080 1080 1080 1962 1973
1976 1982 1982 1984 1984 2035 2036 2193 2196 2198 2424 2454 2599
2599
2599
Benaming en omschrijving BUTAAN KOOLDIOXIDE KOOLDIOXIDE CHLOORPENTAFLUORETHAAN (KOELGAS R 115) CHLOORTRIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 13) ETHAAN ETHAAN BROOMWATERSTOF, WATERVRIJ ZWAVELHEXAFLUORIDE ZWAVELHEXAFLUORIDE ZWAVELHEXAFLUORIDE ETHYLEEN (ETHEEN) MENGSEL VAN CHLOORDIFLUORMETHAAN EN CHLOORPENTAFLUORETHAAN, met een vast kookpunt, dat ca. 49 % chloordifluormethaan bevat (KOELGAS R 502) OCTAFLUORCYCLOBUTAAN (KOELGAS RC 318) TETRAFLUORMETHAAN (KOELGAS R 14) TETRAFLUORMETHAAN (KOELGAS R 14) TRIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 23) TRIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 23) 1,1,1-TRIFLUORETHAAN (KOELGAS R 143A) XENON HEXAFLUORETHAAN (KOELGAS R 116) WOLFRAAMHEXAFLUORIDE FOSFORPENTAFLUORIDE OCTAFLUORPROPAAN (KOELGAS R 218) METHYLFLUORIDE (KOELGAS R 41) CHLOORTRIFLUORMETHAAN EN TRIFLUORMETHAAN, AZEOTROPISCH MENGSEL dat ca. 60 % chloortrifluormethaan bevat (KOELGAS R 503) CHLOORTRIFLUORMETHAAN EN TRIFLUORMETHAAN, AZEOTROPISCH MENGSEL dat ca. 60 % chloortrifluormethaan bevat (KOELGAS R 503) CHLOORTRIFLUORMETHAAN EN TRIFLUORMETHAAN, AZEOTROPISCH MENGSEL dat ca. 60 % chloortrifluormethaan bevat (KOELGAS R 503)
Beproevings -druk, bar 10 190 250 25 250 120 300 60 70 140 160 300 31
Vullings graad 0,52 0,68 0,76 1,05 1,11 0,30 0,40 1,51 1,06 1,34 1,38 0,38 1,01
11 200 300 190 250 35 130 200 10 300 25 300 31
1,32 0,71 0,90 0,88 0,96 0,73 1,28 1,13 3,08 1,25 1,04 0,63 0,12
42
0,17
100
0,64
Wijzig in tabel 2 de waarden in de kolommen "Beproevingsdruk" en "Vullingsgraad" als volgt:
4
UNnummer 1005 1018 1021 1027 1028 1030 1053 1077 1079 1978 2204 2676 3159 3220 3296 3338
3339
3340
Benaming en omschrijving
AMMONIAK, WATERVRIJ CHLOORDIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 22) 1-CHLOOR-1,2,2,2-TETRAFLUORETHAAN (KOELGAS R 124) CYCLOPROPAAN DICHLOORDIFLUORMETHAAN (KOELGAS R 12) 1,1-DIFLUORETHAAN (KOELGAS R 152a) ZWAVELWATERSTOF PROPEEN ZWAVELDIOXIDE PROPAAN CARBONYLSULFIDE ANTIMOONWATERSTOF (STIBINE) 1,1,1,2-TETRAFLUORETHAAN (KOELGAS R 134a) PENTAFLUORETHAAN (KOELGAS R 125) HEPTAFLUORPROPAAN (KOELGAS R 227) KOELGAS R 407A (Zeotropisch mengsel van difluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2tetrafluorethaan, met ca. 20% difluormethaan en 40% pentafluorethaan) KOELGAS R 407B (Zeotropisch mengsel van difluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2tetrafluorethaan, met ca. 10% difluormethaan en 70% pentafluorethaan) KOELGAS R 407C (Zeotropisch mengsel van difluormethaan, pentafluorethaan en 1,1,1,2tetrafluorethaan, met ca. 23% difluormethaan en 25% pentafluorethaan)
Beproevingsdruk, bar huidige nieuwe 33 29 29 27 12 11
Vullingsgraad 0,54 ongewijzigd ongewijzigd
20 18 18 55 30 14 25 26 20 22
18 16 16 48 27 12 23 30 200 18
0,55 ongewijzigd ongewijzigd ongewijzigd ongewijzigd ongewijzigd 0,43 0,87 0,49 1,05
36 15 36
35 13 32
0,87 1,21 ongewijzigd
38
33
ongewijzigd
35
30
ongewijzigd
4.1.4.1 P203 Vervang in onderdeel (9) "6.2.1.6" door "6.2.1.6 resp. 6.2.3.5".
4.1.4.1 P400, P401 en P402 Schrap in de eerste zin "(zie ook de tabel in 4.1.4.4)"
4.1.4.1 P401 Voeg het volgende nieuwe bijzondere verpakkingsvoorschrift/ een nieuw rij toe: Bijzonder verpakkingsvoorschrift, specifiek voor RID en ADR: RR7 Voor de UN-nummers 1183, 1242, 1295 en 2988 moeten de drukhouders echter elke vijf jaar aan de beproevingen worden onderworpen.
4.1.4.1 P402 Voeg de volgende nieuwe bijzondere verpakkingsvoorschriften, specifiek voor RID en ADR, toe: "RR7 Voor UN-nummer 3129 moeten de drukhouders echter elke vijf jaar aan de beproevingen worden onderworpen. RR8 Voor de UN-nummers 1389, 1391, 1411, 1421, 1928, 3129, 3130 en 3148 moeten de drukhouders echter aan een eerste beproeving en periodieke beproevingen worden onderworpen bij een druk ten minste 1 MPa (10 bar).".
4.1.4.1 P406 Voeg het volgende nieuwe bijzondere verpakkingsvoorschrift toe: "PP48 Voor UN-nummer 3474 mogen geen metalen verpakkingen worden gebruikt.".
4.1.4.1 P601 Schrap in (2) "of bovendien, alleen voor UN-nummer 1744, in binnenverpakkingen van polyvinylideenfluoride (PVDF),". 5
Bijzonder verpakkingsvoorschrift PP82 wordt als volgt gelezen: "PP82
(Geschrapt)"
De laatste rij van P601 wordt als volgt gelezen: "Bijzondere verpakkingsvoorschriften, specifiek voor RID en ADR: RR3 (Geschrapt) RR7 Voor UN-nummer 1251 moeten de drukhouders echter elke vijf jaar aan de beproevingen worden onderworpen. RR10 UN 1614 moet, indien deze stof volledig is geabsorbeerd door een inert poreus materiaal, worden verpakt in metalen houders met een inhoud van ten hoogste 7,5 liter, die op zodanige wijze in houten kisten zijn geplaatst dat zij niet in contact met elkaar kunnen komen. De houders moeten geheel met poreus materiaal zijn gevuld, dat niet door schudden mag inzakken of gevaarlijke holten vormen zelfs niet na langdurig gebruik of onder invloed van schokken, zelfs bij temperaturen tot 50 °C. ". 4.1.4.1 P620 Onderdeel b) wordt als volgt gelezen: "b) Een stijve buitenverpakking. De kleinste buitenafmeting moet niet minder bedragen dan 100 mm.". Vervang in aanvullend voorschrift 2 b) "6.3.1.1" door "6.3.3". Voeg het volgende nieuwe aanvullende voorschrift toe: "4. Alternatieve verpakkingen voor het vervoer van dierlijke stoffen kunnen worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van het land van herkomst a in overeenstemming met de bepalingen van 4.1.8.7.". 4.1.4.1 P621 Schrap in de tweede zin "en de bijzondere bepalingen van sectie 4.1.8.". 4.1.4.1 P650 Vervang in (6) "6.3.2.5" door "6.3.5.3" en "6.3.2.2 t/m 6.3.2.4" door "6.3.5.2". Voeg in (9)a) aan het slot de volgende nieuwe Opmerking toe: "Opmerking: Indien droogijs wordt gebruikt, zijn er geen voorschriften waaraan moet worden voldaan (zie 2.2.9.1.14). Indien vloeibare stikstof wordt gebruikt, volstaat het om te voldoen aan de bijzondere bepaling 593 van hoofdstuk 3.3.". Voeg aan het slot het volgende nieuwe voorschrift toe: “Aanvullend voorschrift: Alternatieve verpakkingen voor het vervoer van dierlijke stoffen kunnen worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van het land van herkomst a in overeenstemming met de bepalingen van 4.1.8.7.".
4.1.4.1 P801 en P903a Voeg ", behalve 4.1.1.3," in na “voorschriften van 4.1.1". 4.1.4.1 P903 en P903a Vervang in de eerste regel na het nummer van de verpakkingsinstructie "en 3091" door ", 3091, 3480 en 3481". 4.1.4.1 P903 Vervang "lithiumcellen of -batterijen" door "cellen of batterijen" (twee maal).
a
Indien het land van herkomst geen Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR is, de bevoegde autoriteit van de eerste Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR, die door de zending wordt bereikt. a Indien het land van herkomst geen Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR is, de bevoegde autoriteit van de eerste Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR, die door de zending wordt bereikt.
6
4.1.4.1 P903b Wordt als volgt gelezen:
P903b
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P903b
Deze instructie is van toepassing op gebruikte cellen en batterijen van de UN-nummers 3090, 3091, 3480 en 3481. Gebruikte lithiumcellen en -batterijen met een bruto massa van ten hoogste 500 g per stuk, ingezameld ter verwijdering, mogen afzonderlijk of tezamen met andere gebruikte niet-lithiumbatterijen worden vervoerd, zonder afzonderlijk te zijn beschermd, onder de volgende voorwaarden: (1) In 1H2 vaten of 4H2 dozen/kisten overeenkomstig het prestatieniveau voor verpakkingsgroep II voor vaste stoffen; (2)
In 1A2 vaten of 4A dozen/kisten, uitgerust met een zak van polyetheen en overeenkomstig het prestatieniveau voor verpakkingsgroep II voor vaste stoffen. De zak van polyetheen moet - een slagvastheid van ten minste 480 gram bezitten in het vlak zowel parallel aan als loodrecht op de lengterichting van de zak: - een dikte bezitten van ten minste 500 micron met een soortelijke weerstand van meer dan 10 MOhm en een waterabsorptiesnelheid van minder dan 0,01 % in 24 uur bij 25 °C. - worden gesloten en - mag slechts eenmaal worden gebruikt;
(3) In verzamelbakken met een bruto massa van minder dan 30 kg, vervaardigd van een niet-geleidend materiaal en die voldoen aan de algemene voorwaarden van 4.1.1.1, 4.1.1.2 en 4.1.1.5 t/m 4.1.1.8. Aanvullende voorschriften: De lege ruimte in de verpakking moet worden gevuld met opvullend materiaal. Het opvullend materiaal is niet nodig indien de verpakking volledig is uitgerust met een zak van polyetheen en de zak is gesloten. Hermetisch afgedichte verpakkingen moeten zijn voorzien van een ontluchtingsinrichting overeenkomstig 4.1.1.8. De ontluchtingsinrichting moet zo zijn ontworpen dat een overdruk, veroorzaakt door gassen, 10 kPa niet overschrijdt.
4.1.4.1
P004
Voeg de volgende nieuwe verpakkingsinstructies P004, P010 en P804 toe:
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P004
Deze instructie is van toepassing op de UN-nummers 3473, 3476, 3477, 3478 en 3479. De volgende verpakkingen zijn toegestaan onder voorwaarde dat aan de voorschriften van 4.1.1.1, 4.1.1.2, 4.1.1.3, 4.1.1.6 en 4.1.3 is voldaan: (1)
Voor patronen voor brandstofcellen, verpakkingen die voldoen aan het prestatieniveau voor verpakkingsgroep II; en
(2)
Voor patronen voor brandstofcellen in apparatuur of verpakt met apparatuur, stevige buitenverpakkingen. Grote, robuuste apparaten (zie 4.1.3.8) die patronen voor brandstofcellen bevatten, mogen onverpakt worden vervoerd. Indien patronen voor brandstofcellen met apparatuur worden verpakt, moeten zij in binnenverpakkingen zijn verpakt of in de buitenverpakking zijn geplaatst met opvulmateriaal of separatieschot(ten), zodanig dat de patronen voor brandstofcellen zijn beschermd tegen beschadiging, die veroorzaakt kan worden door de beweging of de wijze van plaatsen van de inhoud in de buitenverpakking. Patronen voor brandstofcellen die zijn ingebouwd in apparatuur, moeten beschermd zijn tegen kortsluiting en het gehele systeem moet beschermd zijn tegen onbedoeld in werking treden.
7
P010
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P010
De volgende verpakkingen zijn toegestaan, onder voorwaarde dat aan de algemene voorschriften van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan: Samengestelde verpakkingen Binnenverpakkingen
Buitenverpakkingen
Grootste netto massa (zie 4.1.3.3)
Glas 1 l
Vaten
Staal 40 l
staal (1A2)
400 kg
kunststof (1H2)
400kg
gelamineerd hout (1D)
400 kg
karton (1G)
400kg
Kisten of dozen staal (4A)
400 kg
natuurlijk hout (4C1, 4C2)
400 kg
gelamineerd hout (4D)
400 kg
houtvezelmateriaal (4F)
400 kg
karton (4G)
400 kg
geëxpandeerde kunststof (4H1)
60 kg
stijve kunststof (4H2)
400 kg
Enkelvoudige verpakkingen
Grootste inhoud (zie 4.1.3.3)
Vaten staal, met niet-afneembaar deksel (1A1)
450 l
Jerrycans staal, met niet-afneembaar deksel (3A1)
60 l
Combinatieverpakkingen kunststof houder in stalen vat (6HA1)
250 l
8
P804
VERPAKKINGSINSTRUCTIE
P804
Deze instructie is van toepassing op UN-nummer 1744. De volgende verpakkingen zijn toegestaan onder voorwaarde dat aan de algemene voorschriften van 4.1.1 en 4.1.3 is voldaan en dat de verpakkingen hermetisch zijn afgedicht: (1) Samengestelde verpakkingen met een grootste bruto massa van 25 kg, bestaande uit - een of meer dan een glazen binnenverpakking(en), elk met een inhoud van ten hoogste 1,3 liter en tot niet meer dan 90 % van hun inhoud zijn gevuld; de sluiting(en) ervan moet(en) feitelijk zijn gefixeerd door een middel dat in staat is te verhinderen dat deze door een schok of trillingen tijdens het vervoer bezwijkt/bezwijken of los gaat/gaan zitten; de binnenverpakking(en) moet(en) afzonderlijk geplaatst zijn in: - metalen houders of houders van stijve kunststof tezamen met opvul- en absorberend materiaal, voldoende om de hele inhoud van de glazen binnenverpakking(en) te absorberen, deze houders zijn verder verpakt in - buitenverpakkingen van het type 1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2. (2) Samengestelde verpakkingen bestaande uit binnenverpakkingen van metaal of polyvinylideenfluoride (PVDF) met een inhoud van ten hoogste 5 liter, afzonderlijk verpakt met voldoende absorberend materiaal om de inhoud te kunnen absorberen en inert opvulmateriaal in buitenverpakkingen van het type 1A2, 1B2, 1N2, 1H2, 1D, 1G, 4A, 4B, 4C1, 4C2, 4D, 4F, 4G of 4H2, met een bruto massa van ten hoogste 75 kg. De binnenverpakkingen mogen tot ten hoogste 90 % van hun inhoud zijn gevuld. De sluiting van elke binnenverpakking moet feitelijk zijn gefixeerd door een middel dat in staat is te verhinderen dat de sluiting door een schok of trillingen tijdens het vervoer bezwijkt of los gaat zitten; (3) Verpakkingen bestaande uit: Buitenverpakkingen: stalen of kunststof vaten, met afneembaar deksel (1A2 of 1H2), beproefd overeenkomstig de beproevingsvoorschriften in 6.1.5 met een massa die overeenkomt met de massa van het samengestelde collo, ofwel als een verpakking bestemd voor het bevatten van binnenverpakkingen, dan wel als een enkelvoudige verpakking bestemd voor het bevatten van vaste stoffen of vloeistoffen, en dienovereenkomstig van een kenmerk voorzien; Binnenverpakkingen: vaten en combinatieverpakkingen (1A1, 1B1, 1N1, 1H1 of 6HA1) die voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.1 voor enkelvoudige verpakkingen, onderworpen aan de volgende voorwaarden: a) De hydraulische drukproef moet worden uitgevoerd bij een beproevingsdruk van ten minste 300 kPa (3 bar) (overdruk); b) De dichtheidsproef van het ontwerp en in de productie moet worden uitgevoerd bij een beproevingsdruk van 30 kPa (0,3 bar); c) Zij moeten van het buitenste vat zijn geïsoleerd door het gebruik van inert schokdempend opvulmateriaal, dat de binnenverpakking aan alle zijden omringt; d) Hun inhoud mag 125 liter niet overschrijden; e) Sluitingen moeten van het geschroefde type zijn dat: i) feitelijk is gefixeerd door een middel dat in staat is te verhinderen dat de sluiting door een schok of trillingen tijdens het vervoer kan bezwijken of los gaan zitten; ii) voorzien is van een zegel over de dop; f) De buiten- en binnenverpakkingen moeten periodiek worden onderworpen aan een inwendig onderzoek en een dichtheidsproef overeenkomstig b) na termijnen van niet meer dan 2,5 jaar; en g) De buiten- en binnenverpakkingen moeten in duidelijk leesbare en duurzame tekens voorzien zijn van: i) de datum (maand, jaar) van de eerste beproeving en de laatste periodieke beproeving en onderzoek van de binnenverpakking; en ii) de naam of het goedgekeurde waarmerk van de deskundige die de beproevingen en onderzoeken heeft uitgevoerd; (4) Drukhouders, onder voorwaarde dat aan de algemene bepalingen van 4.1.3.6 wordt voldaan. a) Zij moeten worden onderworpen aan een eerste beproeving en elke 10 jaar aan periodieke beproevingen bij een druk van ten minste 1 MPa (10 bar) (overdruk); 9
b) Zij moeten periodiek worden onderworpen aan een inwendig onderzoek en een dichtheidsproef na termijnen van niet meer dan 2,5 jaar; c) Zij mogen niet zijn uitgerust met een drukontlastingsinrichting; d) Alle drukhouders moeten door middel van een plug (stop) of afsluitventiel(en) zijn gesloten, voorzien van een tweede afsluitinrichting; en e) de constructiematerialen voor de drukhouders, ventielen, pluggen, beschermkappen van de openingen, het kitmiddel en de pakkingen moeten onderling en met de inhoud verenigbaar zijn. 4.1.4.2
IBC01, IBC02 en IBC03: Schrap het Aanvullend voorschrift.
IBC02 Voeg een nieuw bijzonder verpakkingsvoorschrift toe, dat als volgt wordt gelezen: "B15 Voor UN-nummer 2031 met meer dan 55 % salpeterzuur bedraagt de toegelaten gebruiksduur van IBC's van stijve kunststof en van combinatie-IBC's met binnenhouder van stijve kunststof twee jaar vanaf hun datum van fabricage. “. IBC99 De tekst wordt als volgt gelezen: " Er mogen slechts IBC’s worden gebruikt die voor deze goederen door de bevoegde autoriteit zijn goedgekeurd. Een kopie van de goedkeuring door de bevoegde autoriteit moet bij elke zending aanwezig zijn of in het vervoersdocument moet zijn vermeld dat de verpakking is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.". IBC520 Vervang bij UN-nummer 3109 in de rij voor tert-butylperoxy-3,5,5-trimethylhexanoaat, ten hoogste 32 % in verdunningsmiddel type A "32 %" door "37 %". Vervang bij UN-nummer 3119 in de rij voor di-(2-ethylhexyl)-peroxydicarbonaat, ten hoogste 52%, stabiele dispersie in water "52 %" door "62 %.”. Voeg de volgende zes nieuwe rijen in: UNnummer
3109 3109 3119 3119 3119 3119
Organisch peroxide
tert-butylperoxybenzoaat, ten hoogste 32% in verdunningsmiddel type A 1,1-di-(tert-butylperoxy)cyclohexaan, ten hoogste 37% in verdunningsmiddel type A tert-amylperoxypivalaat, ten hoogste 32% in verdunningsmiddel type A tert-butylperoxyneodecanoaat, ten hoogste 52%, als stabiele dispersie in water di-(2-neodecanoylperoxyisopropyl)benzeen, ten hoogste 42%, als stabiele dispersie in water 3-hydroxy-1,1-dimethylbutylperoxyneodecanoaat, ten hoogste 52%, als stabiele dispersie in water
Type IBC
Maximale hoeveelheid (liter/kg)
Controletemperatuur
Kritieke temperatuur
31A
1250
31A
1250
31A
1250
+10 °C
+15 °C
31A
1250
-5 °C
+5 °C
31A
1250
-15 °C
-5 °C
31A
1250
-15 °C
-5 °C
10
IBC620
4.1.4.3
Schrap in de tweede zin "en de bijzondere bepalingen van 4.1.8".
LP99 De tekst wordt als volgt gelezen: " Er mogen slechts grote verpakkingen worden gebruikt die voor deze goederen door de bevoegde autoriteit zijn goedgekeurd. Een kopie van de goedkeuring door de bevoegde autoriteit moet bij elke zending aanwezig zijn of in het vervoersdocument moet zijn vermeld dat de verpakking is goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.".
LP621 Schrap in de tweede zin "en de bijzondere voorschriften van 4.1.8". 4.1.4.4
De tekst wordt als volgt gewijzigd: “(Geschrapt)".
4.1.6
Schrap de Opmerking.
4.1.6.2
Schrap de tweede en derde zin ("Drukhouders voor UN 1001 acetyleen.......inert zijn ten opzichte van de drukhouders.”).
4.1.6.4
Vervang "6.2.1.6" door "6.2.1.6 resp. 6.2.3.5".
4.1.6.8
Schrap onderdeel d) en hernummer onderdelen e) en f) tot onderdelen d) en e). Voeg de volgende nieuwe zin toe aan het nieuwe onderdeel e): "Bij UN-drukhouders moet het collo, gereedgemaakt voor het vervoer, in staat zijn te voldoen aan de valproef vastgelegd in 6.1.5.3 voor het prestatieniveau van verpakkingsgroep I.".
4.1.6.10 Vervang "6.2.1.6" door "6.2.1.6 resp. 6.2.3.5". 4.1.6.14 Schrap in de tabel de verwijzing naar de norm "EN 1795:1997". Vervang in de tabel in de kolom “Verwijzing” "ISO 11621:1997" door "ISO 11621:2005" en "EN 962:1996/A2:2000" door "EN 962:1996+A2:2000". Vervang in de tabel "EN 13152:2001" door "EN 13152:2001 + A1:2003" en "EN 13153:2001" door "EN 13153:2001 + A1:2003". 4.1.8.2
Vervang “Vloeistoffen moeten echter in verpakkingen met inbegrip van IBC's, worden gevuld" door "Vloeistoffen moeten alleen in verpakkingen worden gevuld".
4.1.8.3
Vervang "Voor UN-nummers 2814 en UN 2900 moet een gespecificeerde inhoudsopgave" door “Een gespecificeerde inhoudsopgave moet”. En schrap"en indeling onder UN-nummer 2814 of 2900,",
4.1.8.4
Schrap "grondig" en voeg in: "om alle gevaren op te heffen" na "gesteriliseerd".
4.1.8.5
Vervangen de tekst door de huidige tekst van 6.3.2.8.
4.1.8.6
Voeg een nieuwe 4.1.8.6 toe, die als volgt wordt gelezen:
"4.1.8.6
De subsecties 4.1.8.1 t/m 4.1.8.5 zijn alleen van toepassing op infectueuze stoffen van categorie A (UN-nummers 2814 en 2900). Zij zijn niet van toepassing op UN 3373 BIOLOGISCHE STOF, CATEGORIE B (zie 4.1.4.1, verpakkingsinstructie P650), en niet op UN 3291 ZIEKENHUISAFVAL, ONGESPECIFICEERD, N.E.G. of (BIO)MEDISCH AFVAL, N.E.G. of GEREGLEMENTEERD MEDISCH AFVAL, N.E.G.".
4.1.8.7
Voeg een nieuwe 4.1.8.7 toe, die als volgt wordt gelezen:
"4.1.8.7
Voor het vervoer van dierlijke stoffen mogen verpakkingen of IBC's die niet uitdrukkelijk in de van toepassing zijnde verpakkingsinstructie zijn toegestaan, niet worden gebruikt voor het vervoer van een stof of voorwerp,
11
tenzij dit uitdrukkelijk is toegelaten door de bevoegde autoriteit van het land van herkomst 3 en onder voorwaarde dat: a) de alternatieve verpakking voldoet aan de algemene voorschriften van dit Deel; b) indien de verpakkingsinstructie aangegeven in kolom (8) van tabel A van hoofdstuk 3.2 dit vermeldt, de alternatieve verpakking voldoet aan de voorschriften van Deel 6; c) de bevoegde autoriteit van het land van herkomst 3 vaststelt dat de alternatieve verpakking tenminste hetzelfde veiligheidsniveau verschaft als in het geval dat de stof zou zijn verpakt overeenkomstig een methode aangegeven in de speciale verpakkingsinstructie vermeld in kolom (8) van tabel A van hoofdstuk 3.2; en d) een kopie van de goedkeuring van de bevoegde autoriteit bij elke zending aanwezig is of in het vervoersdocument is aangegeven dat de alternatieve verpakking goedgekeurd is door de bevoegde autoriteit.".
4.1.9.1.1 Vervang "de in 2.2.7.7.1 gespecificeerde grenswaarden" door "de grenswaarden, gespecificeerd in 2.2.7.2.2, 2.2.7.2.4.1, 2.2.7.2.4.4, 2.2.7.2.4.5, 2.2.7.2.4.6, bijzondere bepaling 336 van hoofdstuk 3.3 en 4.1.9.3". Voeg aan het slot toe: "De typen verpakkingen, opgenomen in het ADR, zijn: a) Vrijgesteld collo (zie 1.7.1.5); b) Industrieel collo van type 1 (collo van type IP-1); c) Industrieel collo van type 2 (collo van type IP-2); d) Industrieel collo van type 3 (collo van type IP-3); e) Collo van type A; f) Collo van type B(U); g) Collo van type B(M); h) Collo van type C. Colli die splijtbare stoffen of uraniumhexafluoride bevatten, zijn onderworpen aan aanvullende voorschriften.". 4.1.9.1.3 De eerste zin wordt als volgt gelezen: "Een collo, met uitzondering van een vrijgesteld collo, mag geen andere artikelen bevatten dan die welke noodzakelijk zijn voor het gebruik van de radioactieve stoffen.".
4.1.9.1.6 t/m 4.1.9.1.11 Voeg de volgende nieuwe paragrafen in: "4.1.9.1.6 Voorafgaand aan de eerste verzending van een collo moet aan de volgende voorschriften zijn voldaan: a) Indien de berekeningsdruk in de borghouder hoger is dan 35 kPa (0,35 bar) (overdruk), moet zijn vastgesteld dat de borghouder van het collo voldoet aan de goedgekeurde ontwerpvoorschriften betreffende het vermogen van de borghouder om de ongeschonden staat onder die druk te handhaven.
3
Indien het land van herkomst geen Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR is, de bevoegde autoriteit van de eerste Overeenkomstsluitende Partij die door de zending wordt bereikt.
12
b) Bij elk collo van type B (U), type B (M) en type C en elk collo dat splijtbare stoffen bevat, moet zijn gecontroleerd of de doelmatigheid van de afscherming en van de borghouder en, zo nodig, van de warmteoverdrachtskenmerken, binnen de grenswaarden liggen, die op het goedgekeurde model van toepassing zijn of daarvoor zijn vastgesteld. c) Bij colli die splijtbare stoffen bevatten en waarin uitdrukkelijk neutronenvergiften als bestanddeel van het collo zijn ingesloten om aan de bepalingen van 6.4.11.1 te voldoen, moeten beproevingen zijn uitgevoerd om de aanwezigheid en de verdeling van deze neutronenvergiften te bevestigen. 4.1.9.1.7 Voorafgaand aan elke verzending van een collo moet aan de volgende voorschriften zijn voldaan: a) Voor elk collo moet te worden vastgesteld dat alle bepalingen in de desbetreffende voorschriften van het ADR zijn nageleefd. b) Er moet zijn gecontroleerd of de hijsinrichtingen die niet aan de bepalingen van 6.4.2.2 voldoen, zijn verwijderd, of op andere wijze voor het hijsen van het collo onbruikbaar zijn gemaakt, overeenkomstig 6.4.2.3. c) Bij elk collo waarvoor een goedkeuring van de bevoegde autoriteit is vereist, moet zijn gecontroleerd of aan alle in de certificaten van goedkeuring genoemde bepalingen is voldaan. d) Colli van type B(U), type B(M) en type C moeten zijn bewaard totdat de evenwichtstoestand voldoende is benaderd, om aan te tonen dat deze overeenkomt met de voor de verzending geldende voorwaarden van temperatuur en druk, tenzij ontheffing van deze bepalingen is verleend door een unilaterale toestemming. e) Bij elk collo van type B(U), type B(M) en type C moet door onderzoek en/of geschikte beproevingen zijn vastgesteld dat alle sluitingen, afsluiters of andere openingen van de borghouder, waardoor de radioactieve inhoud zou kunnen ontsnappen, behoorlijk zijn gesloten en eventueel verzegeld op dezelfde wijze als voor het aantonen van de overeenstemming met de voorschriften van 6.4.8.8 en 6.4.10.3. f) Voor elke radioactieve stof in speciale toestand moet zijn vastgesteld dat aan alle voorwaarden die zijn gespecificeerd in het certificaat van goedkeuring en in de desbetreffende voorschriften van het ADR, is voldaan. g) Voor colli die splijtbare stoffen bevatten, moeten de meting, gespecificeerd in 6.4.11.4 b), en de beproevingen voor het aantonen van de afsluiting van elk collo, zoals gespecificeerd in 6.4.11.7, voor zover van toepassing, zijn uitgevoerd. h) Voor elke gering verspreidbare radioactieve stof moet zijn vastgesteld dat aan alle voorwaarden die zijn gespecificeerd in het goedkeuringscertificaat en in de desbetreffende voorschriften van het ADR, is voldaan. 4.1.9.1.8 De afzender moet ook een kopie hebben van alle instructies met betrekking tot het op deugdelijke wijze sluiten van het collo en alle voorbereidingen voor de verzending voordat er een verzending volgens de voorwaarden van de certificaten plaatsvindt. 4.1.9.1.9 Behalve voor zendingen onder exclusief gebruik, mag de transportindex van geen enkel collo of geen enkele oververpakking hoger zijn dan 10, terwijl de criticaliteits-veiligheidsindex van geen enkel collo of geen enkele oververpakking hoger mag zijn dan 50. 4.1.9.1.10 Met uitzondering van colli of oververpakkingen die onder exclusief gebruik worden vervoerd onder de voorwaarden aangegeven in 7.5.11, CV33 (3.5) a), mag het hoogste stralingsniveau op enig punt van de uitwendige oppervlakken van een collo of oververpakking niet hoger zijn dan 2 mSv/h. 4.1.9.1.11 Het hoogste stralingsniveau op enig punt van de uitwendige oppervlakken van een collo of oververpakking, vervoerd onder exclusief gebruik, mag niet hoger zijn dan 10 mSv/h. “. 4.1.9.2.3 Vervang in b) "2.2.7.2" door 2.2.7.1.2". Vervang in c) "2.2.7.5 a) i)" door "2.2.7.2.3.2 a) i)".
4.1.9.3
Voeg een nieuwe subsectie in, die als volgt wordt gelezen:
"4.1.9.3
Colli die splijtbare stoffen bevatten Voor zover niet conform 2.2.7.2.3.5 als splijtbaar geclassificeerd, mogen colli die splijtbare stoffen bevatten: a) geen splijtbare stoffen bevatten in een massa die groter is dan die waarvoor het model van het collo is toegelaten, 13
b) geen radionucliden of splijtbare stoffen bevatten die afwijken van die waarvoor het model van het collo is toegelaten, of c) geen inhoud bevatten waarvan de vorm, fysische of chemische toestand of ruimtelijke rangschikking afwijkt van die waarvoor het model van het collo is toegelaten, overeenkomstig de gegevens in de certificaten van goedkeuring, voor zover van toepassing.”.
4.1.10.4 MP24 Voeg drie nieuwe rijen en drie nieuwe kolommen toe voor de UN-nummers 0505, 0506 en 0507 als volgt: – voor UN-nummer 0505 moet de letter B worden toegevoegd op het snijpunt met de UN-nummers 0054, 0186, 0191, 0194, 0195, 0197, 0238, 0240, 0312, 0373, 0405, 0428, 0429, 0430, 0431, 0432, 0506 en 0507; – voor UN-nummer 0506 moet de letter B worden toegevoegd op het snijpunt met de UN-nummers 0054, 0186, 0191, 0194, 0195, 0197, 0238, 0240, 0312, 0373, 0405, 0428, 0429, 0430, 0431, 0432, 0505 en 0507; – voor UN-nummer 0507 moet de letter B worden toegevoegd op het snijpunt met de UN-nummers 0054, 0186, 0191, 0194, 0195, 0197, 0238, 0240, 0312, 0373, 0405, 0428, 0429, 0430, 0431, 0432, 0505 en 0506.
Hoofdstuk 4.2
4.2.1.9.6 c)
Vervang “wanneer zij in zulk een mate lekken of beschadigd zijn” door “wanneer zij lekken of dermate beschadigd zijn”.
4.2.5.2.6 T23 Voeg bij UN-nummer 3119 in de rij voor Di-(3,5,5-trimethylhexanoyl)peroxide, ten hoogste 38 % in verdunningsmiddel type A, toe "of type B" na "type A".
3119 tert-Amylperoxyneodecanoaat, ten hoogste 47 % in verdunningsmiddel type A
Kritieke temperatuur
Controletemperatuur
Vullingsgraad
Drukontlastingsinrichtingen
Bodemopeningen
Stof
Minimale tankdikte (in mm (referentiestaal)
UNnr.
Minimale beproevingsdruk (bar)
Voeg de volgende nieuwe rij toe:
-10 °C -5 °C
4.2.5.3 TP12 wordt als volgt gelezen: "TP12
(Geschrapt)”
Voeg de volgende nieuwe bijzondere bepaling toe: "TP35 Transporttank-instructie T14, voorgeschreven in het ADR van toepassing tot en met 31 december 2008, mag verder worden toegepast tot en met 31 december 2014.".
Hoofdstuk 4.3 4.3.2.2.4
Wordt als volgt gelezen: 14
"4.3.2.2.4
Reservoirs bestemd voor het vervoer van stoffen in vloeibare toestand, vloeibaar gemaakte gassen of sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen, die niet door scheidingswanden of slingerschotten in afdelingen met een inhoud van ten hoogste 7500 liter zijn verdeeld, moeten tot ten minste 80 % of ten hoogste 20 % van hun inhoud zijn gevuld. Deze bepaling is niet van toepassing op: - vloeistoffen met een kinematische viscositeit bij 20 °C van ten minste 2680 mm2/s; - gesmolten stoffen met een kinematische viscositeit bij de vultemperatuur van ten minste 2680 mm2/s; - UN 1963 HELIUM, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR en UN 1966 WATERSTOF, STERK GEKOELD, VLOEIBAAR.".
4.3.3.2.5
Vervang in de tabel in de kolom "Classificatiecode" voor UN 1017 Chloor "2TC" door "2TOC"
Hoofdstuk 4.6 Voeg een nieuw hoofdstuk 4.6 toe dat als volgt wordt gelezen: "Hoofdstuk 4.6 (Gereserveerd)". Hoofdstuk 4.7 Voeg een nieuw hoofdstuk 4.7 toe dat als volgt wordt gelezen: "HOOFDSTUK 4.7 GEBRUIK VAN MOBIELE EENHEDEN VOOR DE FABRICAGE VAN ONTPLOFBARE STOFFEN OF VOORWERPEN (MEMU's) Opmerking 1: Voor verpakkingen, zie hoofdstuk 4.1; voor transporttanks, zie hoofdstuk 4.2; voor vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks met metalen reservoirs, zie hoofdstuk 4.3; voor tanks van vezelgewapende kunststof, zie hoofdstuk 4.4; voor druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen), zie hoofdstuk 4.5. Opmerking 2: Voor voorschriften betreffende constructie, uitrusting, goedkeuring van het prototype, beproevingen en kenmerking, zie de hoofdstukken 6.7, 6.8, 6.9, 6.11 en 6.12. 4.7.1
Gebruik
4.7.1.1
Stoffen van de klassen 3, 5.1, 6.1 en 8 mogen worden vervoerd op MEMU's overeenkomstig hoofdstuk 6.12, - in transporttanks indien het vervoer daarvan is toegestaan overeenkomstig hoofdstuk 4.2; of - in vaste tanks, afneembare tanks, tankcontainers of wissellaadtanks indien het vervoer daarvan is toegestaan overeenkomstig hoofdstuk 4.3; of - in tanks van vezelgewapende kunststof indien het vervoer daarvan is toegestaan overeenkomstig hoofdstuk 4.4; of - in bulkcontainers indien het vervoer daarvan is toegestaan overeenkomstig hoofdstuk 7.3.
4.7.1.2
Onder voorbehoud van de goedkeuring van de bevoegde autoriteit (zie 7.5.5.2.3) mogen ontplofbare stoffen en voorwerpen van klasse 1 worden vervoerd in colli in speciale compartimenten overeenkomstig sectie 6.12.5, indien hun verpakking is toegestaan volgens hoofdstuk 4.1 en het vervoer ervan is toegestaan volgens hoofdstuk 7.2 en 7.5.
4.7.2
Bedrijf
4.7.2.1
De volgende bepalingen zijn van toepassing op het bedrijf van tanks overeenkomstig hoofdstuk 6.12: a) Voor tanks met een inhoud van 1000 liter of meer zijn de bepalingen van hoofdstuk 4.2, van hoofdstuk 4.3 met uitzondering van 4.3.1.4, 4.3.2.3.1, 4.3.3 en 4.3.4, of van hoofdstuk 4.4 van toepassing op het vervoer op MEMU's en deze worden aangevuld door de bepalingen van 4.7.2.2, 4.7.2.3 en 4.7.2.4 hieronder. b) Voor tanks met een inhoud van minder dan 1000 liter zijn de bepalingen van hoofdstuk 4.2, van hoofdstuk 4.3 met uitzondering van 4.3.1.4, 4.3.2.1, 4.3.2.3.1, 4.3.3 en 4.3.4, of van hoofdstuk 4.4 van toepassing op 15
het vervoer op MEMU's en deze worden aangevuld door de bepalingen van 4.7.2.2, 4.7.2.3 en 4.7.2.4 hieronder. 4.7.2.2
De dikte van de wanden van het reservoir moet gedurende de gehele gebruiksduur niet lager worden dan de minimumwaarde voorgeschreven in de desbetreffende constructievoorschriften.
4.7.2.3
Flexibele losleidingen, al dan permanent verbonden, en vultrechters moeten tijdens het vervoer vrij zijn van gemengde of gesensibiliseerde ontplofbare stoffen.
4.7.2.4
Indien van toepassing op vervoer in tanks, zijn de bijzondere bepalingen (TU) van 4.3.5, zoals aangegeven in kolom (13) van tabel A van hoofdstuk 3.2, ook van toepassing.
4.7.2.5
Het bedieningspersoneel moet waarborgen dat de sloten, aangegeven in 9.8.8, in gebruik zijn tijdens het vervoer.".
16
ADR (wijzigingen per 2009) DEEL 5 Hoofdstuk 5.1
5.1.2.1 a) De tekst na onderdeel ii) wordt als volgt gelezen: "tenzij de UN-nummers en de etiketten, die representatief zijn voor alle gevaarlijke goederen die zich in de oververpakking bevinden, zichtbaar zijn, behalve indien dit voorgeschreven is in 5.2.2.1.11. Indien hetzelfde UNnummer of hetzelfde etiket is voorgeschreven voor verschillende colli, dan hoeft dit slechts eenmaal te worden aangebracht.". 5.1.3
Voeg na "tanks," in: "MEMU's,".
5.1.3.1
Vervang in de tekst tussen haakjes "en MEGC's," door ". MEGC’s en MEMU's,".
5.1.3.2
Vervang "Tanks en IBC's" door "Verpakkingen met inbegrip van IBC's en tanks".
5.1.5.1
Wordt geschrapt (5.1.5.1 t/m 5.1.5.1.2). Hernummer de daaropvolgende paragrafen 5.1.5.2 t/m 5.1.5.3.3 dienovereenkomstig (tot paragrafen 5.1.5.1 t/m 5.1.5.2.3).
5.1.5.1.1 (huidige 5.1.5.2.1) Vervang “(5.1.5.2.2 en 5.1.5.2.3)” door “(5.1.5.1.2 en 5.1.5.1.3)”. En vervang “(5.1.5.2.4)” door (5.1.5.1.4)“. 5.1.5.1.2 (huidige 5.1.5.2.2) Vervang “(zie 5.1.5.3.1)” door “(zie 5.1.5.2.1)”. 5.1.5.2.1 (huidige 5.1.5.3.1) Vervang in onderdeel c) “(zie 5.1.5.2.2)” door “(zie 5.1.5.1.2)”. 5.1.5.2.2 (huidige 5.1.5.3.2) De tekst wordt als volgt gelezen: “De afzender moet in het bezit zijn van een kopie van elk van toepassing zijnde certificaat. “
5.1.5.3
Voeg een nieuwe subsectie in, die als volgt wordt gelezen:
"5.1.5.3
Bepaling van de transportindex (TI) en de criticaliteits-veiligheidsindex (CSI)
5.1.5.3.1 Onder de transportindex (TI) voor een collo, oververpakking of container, of voor onverpakte LSA-I-stoffen of onverpakte SCO-I, wordt verstaan het getal dat overeenkomstig de volgende procedure wordt afgeleid: a) Bepaal het hoogste stralingsniveau in eenheden van millisievert per uur (mSv/h) op een afstand van 1 m van de uitwendige oppervlakken van het collo, de oververpakking, de container, of onverpakte LSA-I-stoffen en onverpakte SCO-I. De gemeten waarde moet met 100 worden vermenigvuldigd; het aldus verkregen getal is de transportindex. Bij uranium- en thoriumertsen en concentraten daarvan kan het hoogste stralingsniveau op elk punt op een afstand van 1 m van het uitwendig oppervlak van de lading is verwijderd, gelijkgesteld worden aan: • 0,4 mSv/h voor ertsen en fysische concentraten van uranium en thorium; • 0,3 mSv/h voor chemische concentraten van thorium; • 0,02 mSv/h voor chemische concentraten van uranium, met uitzondering van uraniumhexafluoride. b) Voor tanks, containers en voor onverpakte LSA-I-stoffen en onverpakte SCO-I moet de volgens methode a) verkregen waarde met de betreffende factor uit tabel 5.1.5.3.1 worden vermenigvuldigd. c) De waarde, verkregen volgens methode a) en b) hierboven, moet op de eerste decimaal naar boven worden afgerond (bijv. 1,13 wordt 1,2), behalve dat een waarde kleiner of gelijk aan 0,05 naar beneden mag worden afgerond op nul. Tabel 5.1.5.3.1: Vermenigvuldigingsfactoren voor tanks, containers en onverpakte LSA-I-stoffen en onverpakte SCO-I
1
AFMETING VAN DE LADING a
VERMENIGVULDIGINGSFACTOR
afmeting van de lading ≤ 1m2 1 m2 < afmeting van de lading ≤ 5 m2
2
5 m < afmeting van de lading ≤ 20 m
3
20 m2 < afmeting van de lading
10
2
a
1
2
Gemeten oppervlak van de grootste doorsnede van de lading.
5.1.5.3.2 De transportindex voor oververpakkingen, containers of voertuigen moet worden bepaald door ofwel de TI's van alle daarin aanwezige colli bij elkaar op te tellen, dan wel door rechtstreekse meting van het stralingsniveau, behalve in het geval van niet-stijve oververpakkingen, in welk geval de transportindex uitsluitend moet worden bepaald door de TI's van alle colli bij elkaar op te tellen. 5.1.5.3.3 Voor iedere oververpakking of container wordt de criticaliteits-veiligheidsindex (CSI) bepaald door de CSI's van alle er zich in bevindende colli bij elkaar op te tellen. Dezelfde methode moet worden gebruikt voor het bepalen van de totale som van de CSI’s in een zending of aan boord van een voertuig. 5.1.5.3.4 Colli en oververpakkingen moeten in één van de categorieën I-WIT, II-GEEL of III-GEEL worden ingedeeld, overeenkomstig de voorwaarden, aangegeven in tabel 5.1.5.3.4 en de navolgende voorschriften: a) Om in het geval van een collo of een oververpakking de categorie te bepalen, moet rekening worden gehouden met zowel de transportindex als met het stralingsniveau aan het oppervlak. Indien op grond van de transportindex moet worden ingedeeld in één categorie, maar op grond van het stralingsniveau aan het oppervlak in een andere categorie, dan wordt het collo of de oververpakking ingedeeld in de hoogste van de twee categorieën. In dit verband wordt categorie I-WIT beschouwd als de laagste categorie. b) De transportindex moet worden bepaald volgens de in 5.1.5.3.1 en 5.1.5.3.2 aangegeven procedures. c) Indien het stralingsniveau aan het oppervlak hoger is dan 2 mSv/h, moet het collo of de oververpakking worden vervoerd onder exclusief gebruik en moet rekening worden gehouden met de bepalingen van 7.5.11, CV33 (1.3) en (3.5) a). d) Een collo dat op grond van een speciale regeling wordt vervoerd, moet in de categorie III-GEEL worden ingedeeld, behalve indien anders is aangegeven in het certificaat van goedkeuring van de bevoegde autoriteit van het land van herkomst van het ontwerp (zie 2.2.7.2.4.6). e) Een oververpakking, waarin colli zijn verzameld, die op grond van een speciale regeling worden vervoerd, moet in categorie III-GEEL worden ingedeeld, behalve indien anders is aangegeven in het certificaat van goedkeuring van de bevoegde autoriteit van het land van herkomst van het ontwerp (zie 2.2.7.2.4.6). . Tabel 5.1.5.3.4: Categorieën van colli en oververpakkingen Voorwaarden Transportindex (TI)
Hoogste stralingsniveau op enig punt van het uitwendig oppervlak Niet meer dan 0,005 mSv/h
I-WIT
Meer dan 0 maar niet meer dan 1 a
Meer dan 0,005 mSv/h maar niet meer dan 0,5 mSv/h
II-GEEL
Meer dan 1 maar niet meer dan 10
Meer dan 0,5 mSv/h maar niet meer dan 2 mSv/h
Meer dan 10
Meer dan 2 mSv/h maar niet meer dan 10 mSv/h
0a
a
b
Categorie
III-GEEL III-GEEL b
Indien de gemeten TI niet groter is dan 0,05, kan deze waarde overeenkomstig 5.1.5.3.1 c) op nul worden afgerond. Moet bovendien onder exclusief gebruik worden vervoerd. “. 2
5.1.5.4
Vervang in Opmerking 1 “[zie 5.1.5.2.4 a)]” door “[zie 5.1.5.1.4 a)]”. Vervang in Opmerking 2 “[zie 5.1.5.2.4 b)]” door “[zie 5.1.5.1.4 b)]”. Vervang in Opmerking 3 “(zie 5.1.5.2)” door “(zie 5.1.5.1)”. In de laatste kolom van de tabel: - vervang “5.1.5.2.4 b)” door “5.1.5.1.4 b)” (vijfmaal) - vervang “5.1.5.3.1 a)” door “5.1.5.2.1 a)” (achtmaal) - vervang “5.1.5.3.1 b)” door “5.1.5.2.1 b)” (eenmaal) - vervang “5.1.5.2.2” door “5.1.5.1.2” (driemaal)
Hoofdstuk 5.2 5.2.1.6
Vervang in Opmerking 1 "6.2.1.7" door "6.2.2.7". Vervang in Opmerking 2 "6.2.1.8" door "6.2.2.8".
5.2.1.8 "5.2.1.8
Voeg de volgende nieuwe subsectie toe: Bijzondere bepalingen voor de kenmerking van milieugevaarlijke stoffen
5.2.1.8.1 Colli die milieugevaarlijke stoffen bevatten die voldoen aan de criteria van 2.2.9.1.10, moeten op duurzame wijze van de kenmerking voor milieugevaarlijke stoffen, afgebeeld in 5.2.1.8.3, zijn voorzien, met uitzondering van enkelvoudige verpakkingen en samengestelde verpakkingen die binnenverpakkingen bevatten, met: -een inhoud van ten hoogste 5 l voor vloeistoffen, of -een inhoud van ten hoogste 5 kg voor vaste stoffen. 5.2.1.8.2 De kenmerking voor milieugevaarlijke stoffen moet naast de kenmerkingen voorgeschreven in 5.2.1.1 zijn aangebracht. Aan de voorschriften van 5.2.1.2 en 5.2.1.4 moet zijn voldaan. 5.2.1.8.3 De kenmerking voor milieugevaarlijke stoffen moet overeenkomen met de afbeelding hieronder. De afmetingen moeten 100 mm x 100 mm bedragen, behalve in het geval van colli die zodanige afmetingen bezitten, dat ze alleen voorzien kunnen worden van kleinere kenmerkingen.
Symbool (vis en boom): zwart op witte of geschikte contrasterende achtergrond ". 5.2.1.9.2 a)
Schrap "gesloten".
5.2.2.1.11.1
Vervang in de eerste zin "Behalve zoals voorgeschreven voor grote containers en tanks conform 5.3.1.1.3" door "Behalve indien grote etiketten conform 5.3.1.1.3 worden gebruikt" en vervang "(zie 2.2.7.8.4)" door "(zie 5.1.5.3.4)".
5.2.2.1.11.2 a) i) Vervang "2.2.7.7.2.1" door "2.2.7.2.2.1". 5.2.2.1.11.2 d) Vervang "Zie 2.2.7.6.1.1 en 2.2.7.6.1.2" door "Het getal bepaald overeenkomstig 5.1.5.3.1 en 5.1.5.3.2". 5.2.2.2.1
Voeg de volgende nieuwe tweede zin toe: "Overeenkomstige modellen, voorgeschreven voor andere vervoersmodaliteiten, met kleine afwijkingen die de klaarblijkelijke betekenis van het etiket niet beïnvloeden, zijn ook acceptabel.".
5.2.2.2.1.1
Vervang "Op 5 mm afstand van de rand en parallel eraan loopt een lijn met dezelfde kleur als het symbool." door "Zij moeten zijn voorzien van een lijn op 5 mm afstand van de rand en die parallel daaraan loopt. In de bovenste helft van het etiket moet de lijn dezelfde kleur bezitten als het symbool en in de onderste helft moet deze dezelfde kleur bezitten als het cijfer in de benedenhoek.".
5.2.2.2.1.2
Vervang "ISO 7225:1994" door "ISO 7225:2005" en "ISO 7225" door "ISO 7225:2005”.
5.2.2.2.1.3
Wordt als volgt gelezen: 3
"5.2.2.2.1.3
Met uitzondering van de etiketten voor de subklassen 1.4, 1.5 en 1.6 van klasse 1, moet in de bovenste helft van het etiket de afbeelding van het symbool zijn opgenomen en in de onderste helft: a) voor de klassen 1, 2, 3, 5.1, 5.2, 7, 8 en 9, het nummer van de klasse; b) voor de klassen 4.1, 4.2 en 4.3, het cijfer "4"; c) voor de klassen 6.1 en 6.2, het cijfer "6". Overeenkomstig 5.2.2.2.1.5 mag op de etiketten tekst zijn aangebracht zoals het UN-nummer of woorden die het gevaar beschrijven (b.v. "brandbaar") onder voorwaarde dat de tekst de andere voorgeschreven elementen van het etiket niet overdekt of ervan afleidt.".
5.2.2.2.1.4
Wordt als volgt gelezen:
"5.2.2.2.1.4
Bovendien moet op etiketten voor klasse 1, met uitzondering van subklassen 1.4, 1.5 en 1.6, in de onderste helft, boven het nummer van de klasse, het nummer van de subklasse en de letter van de compatibiliteitsgroep van de stof of het voorwerp zijn aangebracht. Op etiketten voor de subklassen 1.4, 1.5 en 1.6 moet in de bovenste helft het nummer van de subklasse en in de onderste helft het nummer van de klasse en de letter van de compatibiliteitsgroep zijn aangebracht.".
5.2.2.2.1.6 a) Schrap "en". 5.2.2.2.1.6 b) Vervang “.” door “;” 5.2.2.2.1.6
Voeg een nieuw onderdeel c) in, dat als volgt wordt gelezen: "c) het etiket voor klasse 5.2, waarbij het symbool in het wit mag worden weergegeven; en".
5.2.2.2.1.6 c) Hernummeren bestaande onderdeel c) tot onderdeel d). 5.2.2.2.2
Vervang onder de etiketten Nr. 2.1, "5.2.2.2.1.6 c" door "5.2.2.2.1.6 d".
Hoofdstuk 5.3 In de titel van hoofdstuk 5.3, voeg na “MEGC’s,“ in “MEMU’s,”. 5.3.1.1.1
Voeg in de eerste zin na "MEGC's," in: "MEMU's,". Voeg in de tweede zin na "MEGC," in: "MEMU,".
5.3.1.1.2
De eerste en tweede zin worden als volgt gelezen: "Voor klasse 1 mogen op de grote etiketten geen compatibiliteitsgroepen worden aangegeven indien het voertuig, de container of de bijzondere compartimenten van MEMU's stoffen of voorwerpen vervoeren die tot twee of meer compatibiliteitsgroepen behoren. Voertuigen, containers of bijzondere compartimenten van MEMU's die stoffen of voorwerpen van verschillende subklassen vervoeren, moeten alleen zijn voorzien van grote etiketten volgens het model van de gevaarlijkste subklasse, in de volgorde: 1.1 (meest gevaarlijk), 1.5, 1.2, 1.3, 1.6, 1.4 (minst gevaarlijk).".
5.3.1.1.4
Voeg na "MEGC's," in: "MEMU's,"
5.3.1.1.6
Voeg een nieuwe 5.3.1.1.6 toe, die als volgt wordt gelezen:
"5.3.1.1.6
Indien de grote etiketten zijn aangebracht op klapborden, dan moeten deze zodanig zijn ontworpen en vastgezet dat ze niet kunnen omklappen of losraken van de houder tijdens het vervoer (in het bijzonder als gevolg van stoten of onbedoelde handelingen).".
5.3.1.4
Vervang in de titel "batterijwagens" door "batterijwagens, MEMU's". Hernummer de huidige tekst na de titel , de Opmerking inbegrepen, als 5.3.1.4.1. Voeg na de Opmerking de volgende nieuwe paragrafen 5.3.1.4.2 en 5.3.1.4.3 toe, die als volgt worden gelezen:
"5.3.1.4.2
MEMU's met tanks en bulkcontainers moeten overeenkomstig 5.3.1.4.1 van grote etiketten zijn voorzien voor de stoffen die zich daarin bevinden. Voor tanks met een inhoud van minder dan 1000 liter mogen de grote etiketten zijn vervangen door etiketten volgens 5.2.2.2.
5.3.1.4.3
Voor MEMU's waarmee colli worden vervoerd die stoffen of voorwerpen van klasse 1 bevatten (met uitzondering 4
van subklasse 1.4, compatibiliteitsgroep S), moeten aan beide zijden en aan de achterzijde van de MEMU grote etiketten worden aangebracht. Bijzondere compartimenten voor ontplofbare stoffen of voorwerpen moeten overeenkomstig de bepalingen van 5.3.1.1.2 van grote etiketten zijn voorzien. De laatste zin van 5.3.1.1.2 is niet van toepassing.". 5.3.1.6
Voeg na "MEGC's," in: "MEMU's,".
5.3.1.6.1
Voeg na "MEGC's," in: "MEMU's,".
5.3.1.7.1 a)
Wordt als volgt gelezen: "a) niet kleiner zijn dan 250 mm x 250 mm en voorzien zijn van een lijn op 12,5 mm afstand van de rand en die parallel daaraan loopt. In de bovenste helft moet de lijn dezelfde kleur bezitten als het symbool en in de onderste helft dezelfde kleur als het cijfer in de benedenhoek;".
5.3.2.1.2
Voeg aan het eind een nieuwe zin toe, die als volgt wordt gelezen: "Voor MEMU's zijn deze voorschriften alleen van toepassing op tanks met een inhoud van 1000 liter of meer en bulkcontainers.".
5.3.2.1.4
Vervang in de eerste zin "die gevaarlijke vaste stoffen los gestort vervoeren" door "die onverpakte vaste stoffen of voorwerpen vervoeren".
5.3.2.1.5
Voeg aan het einde een nieuwe Opmerking toe, die als volgt wordt gelezen: "Opmerking: Deze paragraaf hoeft niet te worden toegepast voor de kenmerking met oranje borden van gesloten of met dekzeil uitgeruste voertuigen, die tanks vervoeren met een grootste inhoud van 3000 liter.",
5.3.2.1.6
Vervang aan het begin "één stof" door "één gevaarlijke stof en geen niet-gevaarlijke stof". Voeg aan het slot in "van die stof" na "UN-nummer".
5.3.2.1.7
Voeg na “MEGC’s,” in “ongereinigde MEMU’s,”.
5.3.2.2.1
Voeg in de eerste alinea, na "een 15 minuten durende brand." de volgende nieuwe vierde zin toe: "Het moet bevestigd blijven ongeacht de stand van het voertuig.".
5.3.2.2.1
De laatste zin van de eerste alinea ("Indien de grootte...... zwarte zoom.") wordt de tweede alinea. Voeg de volgende nieuwe zin toe aan het slot van deze nieuwe alinea: "In dat geval is voor een verpakte radioactieve stof die onder exclusief gebruik wordt vervoerd alleen het UN-nummer vereist en mag de grootte van de cijfers, vastgesteld in 5.3.2.2.2, worden gereduceerd tot een hoogte van 65 mm en een lijndikte van 10 mm.".
5.3.2.2.2
Voeg aan het slot de volgende tekst toe: "Uitwisselbare cijfers en letters op borden, die het gevaarsidentificatienummer en het UN-nummer weergeven, moeten tijdens het vervoer op hun plaats blijven, ongeacht de stand van het voertuig.".
5.3.2.2.5
Voeg een nieuwe 5.3.2.2.5 toe, die als volgt wordt gelezen:
"5.3.2.2.5
Indien het oranje bord is bevestigd op klapborden, dan moeten deze zodanig zijn ontworpen en vastgezet dat ze niet kunnen omklappen of losraken van de houder tijdens het vervoer (in het bijzonder als gevolg van stoten of onbedoelde handelingen).".
5.3.2.3.2
Voeg bij identificatienummer 423 aan het slot van de beschrijving van de betekenis toe: ", of brandbare vaste stof, die met water reageert onder ontwikkeling van brandbare gassen, of voor zelfverhitting vatbare stof, die met water reageert onder ontwikkeling van brandbare gassen". Bij identificatienummer X423 wordt de beschrijving van de betekenis als volgt gelezen: "vaste stof, die op gevaarlijke wijze met water reageert onder ontwikkeling van brandbare gassen, of brandbare vaste stof, die op gevaarlijke wijze met water reageert onder ontwikkeling van brandbare gassen, of voor zelfverhitting vatbare stof, die op gevaarlijke wijze met water reageert onder ontwikkeling van brandbare gassen 1 .”.
1
Water mag niet worden gebruikt, behalve met toestemming van deskundigen. 5
Voeg na nummer "43" toe: "X432 voor zelfontbranding vatbare (pyrofore) vaste stof, die op gevaarlijke wijze met water reageert onder ontwikkeling van brandbare gassen 1 .".
5.3.4 t/m 5.3.6
Voeg de volgende nieuwe secties toe, die als volgt worden gelezen:
"5.3.4
(Gereserveerd)
5.3.5
(Gereserveerd)
5.3.6
Kenmerking voor milieugevaarlijke stoffen Indien overeenkomstig de bepalingen van sectie 5.3.1 het aanbrengen van een groot etiket is voorgeschreven, moeten containers, MEGC's, tankcontainers, transporttanks en voertuigen, die milieugevaarlijke stoffen bevatten, die voldoen aan de criteria van 2.2.9.1.10, zijn voorzien van de kenmerking voor milieugevaarlijke stoffen, afgebeeld in 5.2.1.8.3. De bepalingen van sectie 5.3.1 betreffende grote etiketten zijn van overeenkomstige toepassing op de kenmerking.".
Hoofdstuk 5.4 5.4.1.1.1 f)
De bestaande Opmerking wordt "Opmerking 1". Voeg een nieuwe Opmerking 2 toe, die als volgt wordt gelezen: "Opmerking 2: Voor gevaarlijke stoffen in machines of uitrusting, gespecificeerd in deze Bijlage, moet de totale hoeveelheid daarin aanwezige gevaarlijke goederen in liters of kilogrammen, al naar gelang, worden aangegeven.".
5.4.1.1.1
Voeg twee nieuwe onderdelen j) en k) toe, die als volgt worden gelezen: “j) (Gereserveerd) k) voor zover toegewezen, de code voor beperkingen in tunnels, aangegeven in kolom (15) van tabel A van hoofdstuk 3.2, in hoofdletters tussen haakjes. De code voor beperkingen in tunnels hoeft niet in het vervoersdocument te worden toegevoegd indien van tevoren bekend is dat het vervoer niet door een tunnel met beperkingen voor het vervoer van gevaarlijke goederen zal gaan.". Vervang in de laatste alinea "en d)" door ", d) en k)"; en voeg na "c), d)" toe: ", k)". Voeg in de twee voorbeelden na "I" toe: ", (C/D)".
5.4.1.1.2
Voeg in de tweede zin aan het einde toe: ", behalve in het geval van het bepaalde in 5.4.1.1.1 k).".
5.4.1.1.3
Voeg in de vier voorbeelden na "II" toe: ", (D/E)". Voeg aan het slot de volgende alinea’s toe: "Indien de bepaling voor afvalstoffen, omschreven in 2.1.3.5.5, wordt toegepast, moet het volgende aan de juiste vervoersnaam worden toegevoegd: "AFVAL VOLGENS 2.1.3.5.5" ( bv. "UN 3264, BIJTENDE ZURE ANORGANISCHE VLOEISTOF, N.E.G., 8, II, (E), AFVAL VOLGENS 2.1.3.5.5"). De technische benaming, voorgeschreven in hoofdstuk 3.3, bijzondere bepaling 274, hoeft niet te worden toegevoegd.".
5.4.1.1.6.2.2 Voeg in de eerste zin "en k)" toe na "a) t/m d)". Voeg in de twee voorbeelden na "I" toe: ", (C/D)". Voeg na " "LEGE MEGC",“ in: "LEGE MEMU",".
5.4.1.1.6.4
Voeg een nieuwe paragraaf toe, die als volgt wordt gelezen: 6
"5.4.1.1.6.4
Bij het vervoer van vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks, batterijwagens, tankcontainers en MEGC's onder de voorwaarden van 4.3.2.4.4 moet in het vervoersdocument de volgende vermelding worden opgenomen: "Vervoer volgens 4.3.2.4.4"."
5.4.1.1.10 t/m 5.4.1.1.10.2 worden als volgt gelezen:
"5.4.1.1.10
(Geschrapt)”
5.4.1.1.11
Wordt als volgt gelezen:
“5.4.1.1.11
Bijzondere bepalingen voor het vervoer van IBC's of transporttanks na het verstrijken van de termijn voor de laatste periodieke beproeving of inspectie Bij vervoer overeenkomstig 4.1.2.2 b), 6.7.2.19.6 b), 6.7.3.15.6 b) of 6.7.4.14.6 b) moet een verklaring van die strekking als volgt in het vervoersdocument zijn opgenomen: "Vervoer volgens 4.1.2.2 b)", "Vervoer volgens 6.7.2.19.6 b)", "Vervoer volgens 6.7.3.15.6 b)" of "Vervoer volgens 6.7.4.14.6 b)" al naar gelang.".
5.4.1.2.5.1
Voeg in de eerste zin na "a) tot en met c)" in: "en k)".
5.4.1.4.2
Voetnoot 2 wordt als volgt gelezen: "2 Indien hiervan gebruik gemaakt wordt kunnen de desbetreffende aanbevelingen van het Centrum van de Verenigde Naties UNECE voor de Vergemakkelijking van Handel en Electronische Transacties (UN/CEFACT) worden geraadpleegd, in het bijzonder Aanbeveling nr.1 (Modellen voor Handelsdocumenten van de Verenigde Naties) (ECE/TRADE/137, uitgave 81.3), Modellen voor Handelsdocumenten van de Verenigde Naties Richtlijnen voor Toepassingen (ECE/TRADE/270, uitgave 2002), Aanbeveling nr. 11 (Documentatieaspecten van het Internationale Vervoer van Gevaarlijke Goederen (ECE/TRADE/204, uitgave 96.1 - thans in revisie) en Aanbeveling nr. 22 (Modellen voor genormaliseerde Verzendingsinstructies) (ECE/TRADE/168, uitgave 1989). Zie ook de Samenvatting van Aanbevelingen van de UN/CEFACT voor de Vergemakkelijking van de Handel (ECE/TRADE/346, uitgave 2006) en de Gids van de Verenigde Naties van Elementen van Handelsgegevens (UNTDED) (ECE/TRADE/362, uitgave 2005).".
5.4.2
Voeg in voetnoot 4 aan het slot (na de zin “Deze verklaring moet worden gedateerd....…herkenbaar worden gemaakt.”) de volgende nieuwe zin toe: "Handtekeningen in facsimile zijn acceptabel, indien wetten en reglementen die van toepassing zijn de rechtsgeldigheid van handtekeningen in facsimile erkennen." En voeg daarna toe: "5.4.2.3
Indien de documentatie voor gevaarlijke goederen aan de vervoerder wordt aangeboden door middel van elektronische gegevensverwerking (EDP) of elektronische gegevensuitwisseling (EDI) als overdrachtstechniek, mag/mogen de handtekening(en) worden vervangen door de naam/namen (in hoofdletters) van de persoon/personen die gerechtigd is/zijn om te tekenen.".
5.4.3.1
Wordt als volgt gelezen:
"5.4.3.1
Als hulpmiddel tijdens een noodsituatie na een ongeval, die kan voorkomen of optreden tijdens het vervoer, moeten schriftelijke instructies in de in 5.4.3.4 gespecificeerde vorm worden meegevoerd in de cabine van de bemanning van het voertuig en zij moeten snel beschikbaar zijn." .
5.4.3.2 t/m 5.4.3.8
Wijzig 5.4.3.2 t/m 5.4.3.4 als volgt en schrap de bestaande subsecties 5.4.3.5 t/m 5.4.3.8:
"5.4.3.2
Deze instructies moeten door de vervoerder aan de bemanning van het voertuig worden verschaft vóór het begin 7
van de reis en gesteld zijn in een taal/talen die elk lid kan lezen en begrijpen. De vervoerder moet waarborgen dat elk lid van de betrokken bemanning van het voertuig de instructies begrijpt en in staat is deze naar behoren toe te passen. 5.4.3.3
Vóór het begin van de reis moeten de leden van de bemanning van het voertuig zich op de hoogte stellen van de gevaarlijke goederen die zijn geladen en de schriftelijke instructies raadplegen wat betreft bijzonderheden van de te treffen maatregelen in het geval van een ongeval of een noodgeval.
5.4.3.4
De schriftelijke instructies moeten wat betreft vorm en inhoud overeenkomen met het volgende model van vier bladzijden.
8
SCHRIFTELIJKE INSTRUCTIES
Maatregelen in het geval van een ongeval of noodgeval In het geval van een ongeval of noodgeval dat tijdens het vervoer kan voorkomen of optreden, moeten de leden van de bemanning van het voertuig de volgende maatregelen treffen, indien dit veilig en praktisch uitvoerbaar is: - Gebruik de reminrichting, zet de motor af en isoleer de accu door de hoofdschakelaar, indien beschikbaar, te activeren; - Vermijd ontstekingsbronnen en in het bijzonder, rook niet of schakel geen elektrische apparaten in; - Informeer de geëigende hulpdiensten, geef daarbij zoveel mogelijk informatie over het voorval of ongeval en de stoffen die daarbij betrokken zijn; - Trek het veiligheidsvest aan en plaats de zelfstandig staande waarschuwingssignalen zoals de bedoeling is; - Houd de vervoersdocumenten beschikbaar voor de hulpverleners bij hun aankomst; - Loop niet in vrijgekomen stoffen of raak ze niet aan en vermijd inademing van gassen, rook, stof en dampen door boven de wind te blijven; - Gebruik voor zover mogelijk en veilig uitvoerbaar de brandblussers om kleine / beginnende branden van banden, remmen en motorcompartimenten te blussen; - Branden in laadcompartimenten moeten niet worden bestreden door leden van de bemanning van het voertuig; - Gebruik voor zover mogelijk en veilig uitvoerbaar de uitrusting aan boord om het vrijkomen van stoffen in het aquatisch milieu of het rioleringssysteem te voorkomen en vrijgekomen stoffen in te sluiten / op te vangen; - Ga weg uit de omgeving van het ongeval of het noodgeval, en adviseer andere personen weg te gaan en volg het advies op van de hulpdiensten; - Verwijder alle verontreinigde kleding en gebruikte verontreinigde beschermende uitrusting en voer deze op veilige wijze af.
9
Aanvullende aanwijzingen voor leden van de bemanning van het voertuig betreffende de gevaarseigenschappen van gevaarlijke goederen per klasse en betreffende te nemen maatregelen afhankelijk van de heersende omstandigheden (Grote) gevaarsetiketten Gevaarseigenschappen Aanvullende aanwijzingen (1) (2) (3) Ontplofbare stoffen en voorwerpen
1
1.5
1.6
Kunnen uiteenlopende eigenschappen en effecten bezitten, zoals massa-detonatie, scherfwerking, intense brand/ warmtestroomdichtheid, vorming van verblindend licht, hard lawaai of rook.
Zoek dekking maar blijf op afstand van ramen.
Gevoelig voor schokken en/of stoot en/of warmte.
Ontplofbare stoffen en voorwerpen Gering explosie- en brandgevaar.
Zoek dekking.
Brandgevaar Explosiegevaar Kan onder druk staan. Verstikkingsgevaar Kan verbranding en/of bevriezing veroorzaken
Zoek dekking.
1.4 Brandbare gassen
2.1
Blijf weg uit laaggelegen gebieden.
Houders/tanks kunnen bij verhitting ontploffen.
Niet brandbare, niet giftige gassen
Verstikkingsgevaar Kan onder druk staan. Kan bevriezing veroorzaken.
Zoek dekking. Blijf weg uit laaggelegen gebieden.
Houders/tanks kunnen bij verhitting ontploffen. 2.2 Giftige gassen Vergiftigingsgevaar Kan onder druk staan. Kan verbranding en/of bevriezing veroorzaken. Houders/tanks kunnen bij verhitting ontploffen.
Gebruik vluchtmasker voor noodgevallen. Zoek dekking. Blijf weg uit laaggelegen gebieden.
Brandgevaar
Zoek dekking Blijf weg uit laaggelegen gebieden
2.3 Brandbare vloeistoffen
Explosiegevaar 3
3
Houders/tanks kunnen bij verhitting ontploffen.
3 Brandbare vaste stoffen, zelfontledende stoffen, vaste ontplofbare stoffen in niet explosieve toestand
4
4.1
Verhinder dat vrijkomende stoffen in het aquatisch milieu of het rioleringssysteem terechtkomen.
Brandgevaar. Ontvlambaar of brandbaar, kunnen worden ontstoken door hitte, vonken of vlammen. Kan zelfontledende stoffen bevatten die exotherm kunnen ontleden in geval van toevoer van warmte contact met andere stoffen (zoals zuren, verbindingen van zware metalen of aminen), wrijving of stoot. Dit kan leiden tot de ontwikkeling van schadelijke en brandbare gassen of dampen.
Verhinder dat vrijkomende stoffen in het aquatisch milieu of het rioleringssysteem terechtkomen.
Houders/tanks kunnen bij verhitting ontploffen. Voor zelfontbranding vatbare stoffen Gevaar van spontane ontbranding indien colli zijn beschadigd of de inhoud is vrijgekomen. Kan heftig met water reageren.
4
4.2 Stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen Brand- en explosiegevaar in contact met water.
Vrijgekomen stoffen moeten droog worden gehouden door de vrijgekomen stof te bedekken.
4
4
4.3
10
(Grote) gevaarsetiketten (1)
Gevaarseigenschappen (2)
Aanvullende aanwijzingen (3)
Oxiderende stoffen Gevaar van ontsteking en explosie Gevaar van heftige reactie in contact met brandbare stoffen.
5.1
Vermijd vermenging met ontvlambare of brandbare stoffen (bijv. zaagsel).
5.1 Organische peroxiden
5.2
5.2
5.2
Gevaar van exotherme ontleding bij hoge temperaturen, in contact met andere stoffen (zoals zuren, verbindingen van zware metalen of aminen), wrijving of stoot. Dit kan leiden tot ontwikkeling van schadelijke en brandbare gassen of dampen.
Vermijd vermenging met ontvlambare of brandbare stoffen (bijv. zaagsel).
Giftige stoffen Vergiftigingsgevaar Gevaar voor het aquatisch milieu en het rioleringssysteem.
Gebruik vluchtmasker voor noodgevallen.
6.1 Infectueuze (besmettelijke) stoffen Besmettingsgevaar Gevaar voor het aquatisch milieu en het rioleringssysteem. 6.2 Radioactieve stoffen
7A
7B
Gevaar van opname en externe straling.
Tijdsduur van blootstelling beperken.
RADIOACTIVE
7
7C
7D
Splijtbare stoffen
Gevaar van een nucleaire kettingreactie.
7E Bijtende stoffen Gevaar van verbranding Kunnen onderling, met water en met andere stoffen heftig reageren Gevaar voor het aquatisch milieu en het rioleringssysteem.
Verhinder dat vrijkomende stoffen in het aquatisch milieu of het rioleringsysteem terechtkomen.
8 Diverse gevaarlijke stoffen en voorwerpen
Gevaar van verbranding Brandgevaar Explosiegevaar Gevaar voor het aquatisch milieu en het rioleringssyteem.
Verhinder dat vrijkomende stoffen in het aquatisch milieu of het rioleringsysteem terechtkomen.
9
Opmerking 1: Voor gevaarlijke goederen met diverse gevaren en voor gemengde ladingen, moet elke rubriek die van toepassing is, in acht worden genomen. Opmerking 2: De aanvullende adviezen hierboven mogen worden aangepast om rekening te houden met de klassen van de te vervoeren gevaarlijke goederen en hun vervoermiddelen. 11
Uitrusting voor persoonlijke en algemene bescherming voor het uitvoeren van algemene maatregelen of gevaarspecifieke noodmaatregelen, die aan boord van het voertuig meegevoerd moeten worden, in overeenstemming met sectie 8.1.5 van het ADR. De volgende uitrusting moet aan boord van de transporteenheid worden meegevoerd voor alle gevaarsetiketnummers: - voor elk voertuig een stopblok (wielkeg) van een grootte die past bij de maximale massa van het voertuig en de diameter van het wiel; - twee zelfstandig staande waarschuwingssignalen; a - vloeistof om de ogen te spoelen ; en voor elk lid van de bemanning - een waarschuwingsvest (bijv. zoals beschreven in de norm EN 471); - een draagbaar verlichtingsapparaat; - een paar beschermende handschoenen; en - bescherming voor de ogen (bijv. een veiligheidsbril). Aanvullende uitrusting voorgeschreven voor bepaalde klassen: b - een vluchtmasker voor noodgevallen moet voor elk lid van de bemanning van het voertuig aan boord van het voertuig worden meegevoerd in geval van gevaarsetiketnummers 2.3 of 6.1; - een schop c ; - een rioolafdichting c; - een opvangreservoir van kunststof c .".
a
Niet voorgeschreven voor de gevaarsetiketnummers 1, 1.4, 1.5, 1.6, 2.1, 2.2 en 2.3.
b
Bijvoorbeeld een vluchtmasker voor noodgevallen met een gecombineerd gas/stof filter van het type A1B1E1K1P1 of A2B2E2K2-P2 dat vergelijkbaar is met het masker beschreven in de norm EN 141.
c
Alleen voorgeschreven voor de gevaarsetiketnummers 3, 4.1, 4.3, 8 en 9. 12
Hoofdstuk 5.5 5.5.2.2
Voeg aan het einde de volgende alinea toe: "Het waarschuwingsteken, voorgeschreven in deze subsectie, moet op het voertuig, de container of de tank blijven totdat aan de volgende bepalingen is voldaan: a)
Het gegaste voertuig, de gegaste container of de gegaste tank moet zijn geventileerd om schadelijke concentraties van het gassingsmiddel te verwijderen; en
b) de gegaste goederen of stoffen zijn gelost.".
Vervang de afbeelding met bijschriften door: Waarschuwingsteken voor gegaste lading
DANGER
THIS UNIT IS UNDER FUMIGATION WITH ( fumigant name* ) APPLIED ON ( date* ) ( time* ) VENTILATED ON ( date* )
ten minste 250 mm
5.5.2.3
DO NOT ENTER * toepasselijke aanduidingen invullen ten minste 300 mm
13
ADR (wijzigingen per 2009) DEEL 6 Hoofdstuk 6.1 6.1.1.4
Voeg aan het slot een nieuwe Opmerking toe, die als volgt wordt gelezen: “Opmerking: ISO 16106:2006 “Verpakkingen - Transportverpakkingen voor gevaarlijke goederen Gevaarlijke goederen verpakkingen, stortgoedhouders en grote verpakkingen - Richtlijnen voor de toepassing van ISO 9001” verschaft acceptabele adviezen voor de procedures die toegepast mogen worden.".
6.1.2.6
Voeg de volgende nieuwe Opmerking toe na de lijst: "Opmerking: De term "kunststof" omvat ook andere polymere materialen, zoals rubber.".
6.1.3.1a) i)
Vervang de tekst na het symbool door: "Dit symbool mag voor geen enkel ander doel worden gebruikt dan te verklaren dat een verpakking voldoet aan de desbetreffende voorschriften van hoofdstuk 6.1, 6.2, 6.3, 6.5 of 6.6. Dit symbool mag niet worden gebruikt voor verpakkingen die voldoen aan de vereenvoudigde voorwaarden van 6.1.1.3, 6.1.5.3.1 e), 6.1.5.3.5 c), 6.1.5.4, 6.1.5.5.1 en 6.1.5.6 [zie ook ii) hieronder]. Op metalen verpakkingen, waarop het kenmerk door inpersen wordt aangebracht, mogen in plaats van het symbool de hoofdletters "UN" worden aangebracht; of".
6.1.3.1 a) ii) Wordt als volgt gelezen: "ii)
Het symbool "RID/ADR" voor combinatieverpakkingen (glas, porselein of aardewerk) en lichte metalen verpakkingen, die voldoen aan vereenvoudigde voorwaarden (zie 6.1.1.3, 6.1.5.3.1 e), 6.1.5.3.5 c), 6.1.5.4, 6.1.5.5.1 en 6.1.5.6). Opmerking: Verpakkingen die van dit symbool zijn voorzien, zijn goedgekeurd voor het vervoer over de spoorweg, de weg en de binnenwateren, dat onderworpen is aan de bepalingen van respectievelijk RID, ADR en ADN. Zij zijn niet noodzakelijkerwijs aanvaard voor vervoer met andere vervoersmodaliteiten of voorvervoer over de weg, de spoorweg of de binnenwateren, dat onderworpen is aan andere voorschriften.".
6.1.5.1.1
De tekst wordt als volgt gelezen: "Het constructietype van elke verpakking moet worden beproefd zoals bepaald in 6.1.5 overeenkomstig procedures, vastgelegd door de bevoegde autoriteit die zorgt voor de toekenning van het kenmerk, en het moet door deze bevoegde autoriteit zijn toegelaten".
6.1.5.1.2
Vervang de eerste zin door: "Elk constructietype van een verpakking moet met goed gevolg de beproevingen, voorgeschreven in dit hoofdstuk, doorstaan alvorens een dergelijke verpakking wordt gebruikt.".
6.1.5.3.4
Wordt als volgt gelezen:
"6.1.5.3.4
Trefplaat De trefplaat moet een niet-veerkrachtig en horizontaal oppervlak zijn en moet: - één geheel zijn en massief genoeg om onbeweegbaar te zijn; - vlak zijn, met een oppervlak dat vrij wordt gehouden van plaatselijke gebreken, die mogelijk de beproevingsresultaten kunnen beïnvloeden; - stijf genoeg zijn om niet te worden vervormd onder beproevingsomstandigheden of niet te kunnen worden beschadigd door de beproevingen; en - groot genoeg zijn om te garanderen dat het te beproeven collo in zijn geheel op het oppervlak valt.".
1
Hoofdstuk 6.2 Hoofdstuk 6.2 wordt als volgt gelezen: "HOOFDSTUK 6.2 VOORSCHRIFTEN VOOR DE CONSTRUCTIE EN DE BEPROEVING VAN DRUKHOUDERS, SPUITBUSSEN, HOUDERS, KLEIN, MET GAS (GASPATRONEN) EN PATRONEN VOOR BRANDSTOFCELLEN MET VLOEIBAAR GEMAAKT, BRANDBAAR GAS 6.2.1
Algemene voorschriften Opmerking: Spuitbussen, houders, klein, met gas (gaspatronen) en patronen voor brandstofcellen met vloeibaar gemaakt, brandbaar gas zijn niet onderworpen aan de voorschriften van 6.2.1 t/m 6.2.5.
6.2.1.1
Ontwerp en constructie
6.2.1.1.1
Drukhouders en de sluitingen daarvan moeten zodanig zijn ontworpen, vervaardigd, beproefd en uitgerust dat zij alle omstandigheden, vermoeiing inbegrepen, kunnen doorstaan, waaraan zij zullen worden onderworpen onder normale vervoers- en gebruiksomstandigheden.
6.2.1.1.2
(Gereserveerd)
6.2.1.1.3
De minimumwanddikte mag in geen geval lager zijn dan die welke is vastgelegd in de technische normen voor ontwerp en constructie.
6.2.1.1.4
Voor gelaste drukhouders mogen alleen metalen van een lasbare kwaliteit worden gebruikt
6.2.1.1.5
De beproevingsdruk van flessen, grote cilinders, drukvaten en flessenbatterijen moet overeenkomen met verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1. De beproevingsdruk van gesloten cryo-houders moet overeenkomen met verpakkingsinstructie P203 van 4.1.4.1.
6.2.1.1.6
Drukhouders die in een batterij samengevoegd zijn, moeten door een constructie worden ondersteund en bij elkaar worden gehouden als een eenheid. De drukhouders moeten zijn vastgezet op een wijze die beweging ten opzichte van de samenstellende constructie en beweging die zou kunnen leiden tot concentratie van schadelijke plaatselijke spanningen, verhindert. Geassembleerde verzamelleidingen (b.v. verzamelleiding, afsluiters en manometers) moeten zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd dat zij beschermd zijn tegen beschadiging door schokken en krachten die normalerwijze tijdens het vervoer optreden. Voor de verzamelleidingen geldt ten minste dezelfde proefdruk als voor de flessen. In het geval van giftige, vloeibaar gemaakte gassen moet elke drukhouder voorzien zijn van een afsluiter om deze te isoleren om te waarborgen dat elke drukhouder afzonderlijk kan worden gevuld en dat geen uitwisseling van de inhoud van de drukhouders tijdens het vervoer kan voorkomen. Opmerking: Giftige, vloeibaar gemaakte gassen hebben de classificatiecode 2T, 2TF, 2TC, 2TO, 2TFC of 2TOC.
6.2.1.1.7
Contact tussen ongelijksoortige metalen, dat beschadiging door galvanische werking ten gevolg zou kunnen hebben, moet worden vermeden.
6.2.1.1.8
Aanvullende voorschriften voor de constructie van gesloten cryo-houders voor sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen.
6.2.1.1.8.1
De mechanische eigenschappen van het gebruikte metaal, de kerfslagwaarde en de buigcoëfficiënt inbegrepen, moeten worden vastgesteld voor elke drukhouder. Opmerking: Wat betreft de kerfslagwaarde zijn in subsectie 6.8.5.3 bijzonderheden over de beproevingsvoorschriften die gebruikt kunnen worden, opgenomen.
6.2.1.1.8.2
De drukhouders moeten thermisch geïsoleerd zijn. De thermische isolatie moet tegen stoten beschermd zijn door een mantel. Indien de ruimte tussen de drukhouder en de mantel luchtledig is gemaakt (vacuüm-isolatie), moet de mantel zijn ontworpen om zonder blijvende deformatie een uitwendige druk van ten minste 100 kPa (1 bar) te doorstaan, berekend overeenkomstig erkende technische regels of een berekende kritische bezwijkdruk van ten minste 200 kPa (2 bar) overdruk. Indien de mantel zodanig gesloten is dat deze gasdicht is (bv. in het geval van vacuüm-isolatie) moet in een inrichting zijn voorzien, die voorkomt dat zich een gevaarlijke druk in de isolerende laag ontwikkelt in geval van onvoldoende gasdichtheid van de drukhouder of de armaturen ervan. De inrichting moet voorkomen dat vocht in de isolatie doordringt.
6.2.1.1.8.3
Gesloten cryo-houders bestemd voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen met een kookpunt lager dan -182 °C bij atmosferische druk mogen geen materialen bevatten die kunnen reageren met zuurstof of met zuurstof verrijkte atmosferen op gevaarlijke wijze, indien deze zich bevinden in gedeelten van de thermische isolatie waar het gevaar bestaat van contact met zuurstof of een met zuurstof verrijkte vloeistof. 2
6.2.1.1.8.4
Gesloten cryo-houders moeten met geschikte hijs- en vastzetinrichtingen zijn ontworpen en geconstrueerd.
6.2.1.1.9
Aanvullende voorschriften voor de constructie van drukhouders voor acetyleen Drukhouders voor UN 1001 acetyleen, opgelost, en UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, moeten zijn gevuld met een poreus materiaal, dat gelijkmatig is verdeeld, van een type dat voldoet aan de voorschriften en de beproevingen vastgelegd door de bevoegde autoriteit, en dat a) verenigbaar is met de drukhouder en geen schadelijke of gevaarlijke verbindingen vormt noch met het acetyleen noch met het oplosmiddel in het geval van UN 1001; en b) in staat is de uitbreiding van de ontleding van het acetyleen in het poreuze materiaal te voorkomen. In het geval van UN 1001 moet het oplosmiddel verenigbaar zijn met de drukhouder.
6.2.1.2
Materialen
6.2.1.2.1
De constructiematerialen van drukhouders en hun sluitingen, die in direct contact staan met gevaarlijke stoffen, mogen niet worden aangetast of verzwakt door de gevaarlijke goederen bedoeld om vervoerd te worden en zij mogen geen gevaarlijk effect veroorzaken bv. het katalyseren van een reactie of reageren met de gevaarlijke goederen.
6.2.1.2.2
De drukhouders en hun sluitingen moeten van de materialen zijn vervaardigd die zijn gespecificeerd in de technische normen voor het ontwerp en de constructie en in de verpakkingsinstructie van toepassing op de stoffen bedoeld om vervoerd te worden in de drukhouder. De materialen moeten bestand zijn tegen brosse breuk en interkristallijne spanningscorrosie, zoals aangegeven in de technische normen voor het ontwerp en de constructie.
6.2.1.3
Bedrijfsuitrusting
6.2.1.3.1
Afsluiters, buisleidingen en andere armaturen die onder druk staan, met uitzondering van drukontlastingsinrichtingen, moeten zodanig worden ontworpen en geconstrueerd dat de barstdruk ten minste 1,5 maal de beproevingsdruk van de drukhouder bedraagt.
6.2.1.3.2
De bedrijfsuitrusting moet zo worden gegroepeerd of ontworpen dat beschadiging, die zou kunnen leiden tot het vrijkomen van de inhoud van de drukhouder onder normale omstandigheden van behandeling en vervoer, wordt voorkomen. Buizen van verzamelleidingen die leiden naar afsluitventielen moeten voldoende flexibel zijn om de afsluiters en de buizen te beschermen tegen afschuiving of het vrijkomen van de inhoud van de drukhouder. De afsluiters voor het vullen en ledigen en eventuele beschermkappen moeten tegen onbedoeld openen beschermd kunnen worden. Afsluiters moeten beschermd zijn zoals aangegeven in 4.1.6.8.
6.2.1.3.3
Drukhouders die niet handmatig behandeld of gerold kunnen worden, moeten van inrichtingen (sleden, ogen, beugels) zijn voorzien, die garanderen dat ze op veilige wijze met mechanische hulpmiddelen behandeld kunnen worden en die zodanig zijn aangebracht, dat zij de sterkte van de drukhouder niet verminderen en geen overmatige spanningen in de drukhouder veroorzaken.
6.2.1.3.4
Afzonderlijke drukhouders moeten zijn uitgerust met drukontlastingsinrichtingen als dit is aangegeven in verpakkingsinstructie P200 (2) van 4.1.4.1 of in 6.2.1.3.6.4 en 6.2.1.3.6.5. Drukontlastingsinrichtingen moeten zodanig zijn ontworpen dat zij het binnendringen van vreemde stoffen, lekkage van gas en de ontwikkeling van een gevaarlijke overdruk, verhinderen. Indien zij daarmee zijn uitgerust, moeten drukontlastingsinrichtingen op horizontaal liggende drukhouders, die verbonden zijn door een verzamelleiding en gevuld met een brandbaar gas, zodanig worden aangebracht, dat zij vrij in de lucht kunnen afblazen op een zodanige wijze dat verhinderd wordt dat het ontsnappende gas onder normale vervoersomstandigheden in contact komt met de drukhouder zelf.
6.2.1.3.5
Drukhouders die volumetrisch worden gevuld moeten zijn voorzien van een peilinrichting.
6.2.1.3.6
Aanvullende voorschriften voor gesloten cryo-houders
6.2.1.3.6.1
Elke vul- en losopening in een gesloten cryo-houder die voor het vervoer van brandbare, sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen wordt gebruikt, moet zijn voorzien van ten minste twee, van elkaar onafhankelijke in serie gemonteerde sluitingen, waarvan de eerste een afsluiter en de tweede een dop of andere gelijkwaardige inrichting moet zijn.
6.2.1.3.6.2
De gedeelten van buisleidingen die aan beide uiteinden kunnen worden gesloten en waarin het vloeibare gas opgesloten kan raken, moeten zijn voorzien van een voorziening van automatische drukontlasting om opbouw van overdruk binnen de buisleidingen te verhinderen.
6.2.1.3.6.3
Elke koppeling op een gesloten cryo-houder moet duidelijk zijn gekenmerkt om zijn functie aan te geven (bijv. damp- of vloeistoffase).
6.2.1.3.6.4
Drukontlastingsinrichtingen
6.2.1.3.6.4.1 Elke gesloten cryo-houder moet zijn voorzien van ten minste één drukontlastingsinrichting. De 3
drukontlastingsinrichting moet van het type zijn dat weerstand biedt tegen mechanische krachten met inbegrip van klotsen. 6.2.1.3.6.4.2 Gesloten cryo-houders mogen bovendien parallel aan de veerbelaste voorziening(en) een breekplaat hebben teneinde aan de voorschriften van 6.2.1.3.6.5 te voldoen. 6.2.1.3.6.4.3 Aansluitingen naar drukontlastingsinrichtingen moeten van voldoende grootte zijn om de vereiste afblaashoeveelheid onbelemmerd naar de drukontlastingsinrichting te laten stromen. 6.2.1.3.6.4.4 Alle inlaten van drukontlastingsinrichtingen moeten zich onder omstandigheden van maximale vulling in de dampruimte van de gesloten cryo-houder bevinden en de inrichtingen moeten zodanig worden aangebracht dat zij waarborgen dat de damp onbelemmerd kan ontsnappen. 6.2.1.3.6.5
Capaciteit en instelling van drukontlastingsinrichtingen Opmerking: Met betrekking tot drukontlastingsinrichtingen van gesloten cryo-houders betekent "hoogste toelaatbare bedrijfsdruk (MAWP)" de maximale effectieve overdruk die aan de bovenzijde van een gevulde gesloten cryo-houder in zijn bedrijfsopstelling toelaatbaar is, met inbegrip van de hoogste effectieve druk tijdens het vullen en lossen.
6.2.1.3.6.5.1 De drukontlastingsinrichting moet automatisch openen bij een druk van ten minste de MAWP en geheel open staan bij een druk gelijk aan 110% van de MAWP. Zij moet na het afblazen sluiten bij een druk die niet lager ligt dan 10% onder de druk waarbij het afblazen begint en moet bij alle lagere drukken gesloten blijven. 6.2.1.3.6.5.2 Breekplaten moeten barsten bij een nominale druk die de laagste is van ofwel de beproevingsdruk ofwel 150% van de MAWP. 6.2.1.3.6.5.3 In het geval van verlies van vacuüm in een met vacuüm geïsoleerde, gesloten cryo-houder moet de gecombineerde afblaascapaciteit van alle ingebouwde drukontlastingsinrichtingen toereikend zijn, zodat de druk (met inbegrip van drukophoping) binnenin de gesloten cryo-houder niet meer bedraagt dan 120% van de MAWP. 6.2.1.3.6.5.4 De vereiste afblaascapaciteit van de drukontlastingsinrichtingen moet worden berekend volgens een deugdelijk technisch reglement, erkend door de bevoegde autoriteit 1 . 6.2.1.4
Toelating van drukhouders
6.2.1.4.1
De conformiteit van drukhouders moet worden beoordeeld op het moment van de fabricage zoals voorgeschreven door de bevoegde autoriteit. Drukhouders moeten worden onderzocht, beproefd en goedgekeurd door een onderzoeksinstantie. De technische documentatie moet de volledige specificaties omvatten voor het ontwerp en de constructie en de volledige documentatie voor de fabricage en de beproeving.
6.2.1.4.2
Kwaliteitsborgingssystemen moeten voldoen aan de voorschriften van de bevoegde autoriteit
6.2.1.5 6.2.1.5.1
Eerste onderzoek en beproeving Nieuwe drukhouders, met uitzondering van gesloten cryo-houders, moeten tijdens en na de fabricage worden onderworpen aan beproeving en onderzoek overeenkomstig de normen voor het ontwerp die van toepassing zijn met inbegrip van het volgende: Voor een voldoende aantal drukhouders: a) b) c) d) e) f)
De beproeving van de mechanische eigenschappen van het constructiemateriaal Controle van de minimumwanddikte; Controle van de homogeniteit van het materiaal voor elke gefabriceerde serie; Onderzoek naar de uitwendige en de inwendige toestand van de drukhouders; Onderzoek van de schroefdraad van de hals; Controle op overeenstemming met de ontwerpnorm;
Voor alle drukhouders: g)
Een hydraulische proefpersing. De drukhouders moeten zonder opzwelling groter dan toegelaten in de specificatie
van het ontwerp de beproevingsdruk doorstaan; Opmerking: Met toestemming van de bevoegde autoriteit mag de hydraulische proefpersing door een 1
Zie bijvoorbeeld CGA Publications S-1.2-2003 ”Pressure Relief Device Standards - Part 2 - Cargo and Portable Tanks for Compressed Gases" en S-1.1-2003 "Pressure Reflief Device Standards - Part 1 - Cylinders for Compressed Gases".
4
beproeving met een gas vervangen worden, voor zover deze methode niet gevaarlijk is. h) Inspectie en beoordeling van fabricagegebreken en ofwel deze repareren, ofwel de drukhouders onbruikbaar maken. In het geval van gelaste drukhouders moet bijzondere aandacht worden geschonken aan de kwaliteit van de lasverbindingen; i) Onderzoek van de merktekens op de drukhouders; j) Bovendien bij drukhouders voor het vervoer van UN 1001 acetyleen, opgelost, en UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, een onderzoek naar de wijze van aanbrengen en de toestand van het poreuze materiaal en, indien van toepassing, de hoeveelheid oplosmiddel. 6.2.1.5.2
Op een voldoende aantal gesloten cryo-houders moeten de in 6.2.1.5.1 a), b), d), en f) aangegeven onderzoeken en beproevingen worden uitgevoerd. Bovendien moeten van een aantal gesloten cryo-houders overeenkomstig de ontwerp- en constructienorm, die van toepassing is, de lasverbindingen worden geïnspecteerd door middel van een röntgenologische, ultrasone of een andere geschikte, niet-destructieve onderzoeksmethode. Dit lasonderzoek is niet van toepassing op de mantel. Bovendien moeten alle gesloten cryo-houders de in 6.2.1.5.1 g), h), en i) gespecificeerde eerste onderzoeken en beproevingen ondergaan, alsmede een dichtheidsproef en een beproeving van de goede werking van de bedrijfsuitrusting na montage.
6.2.1.6
Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.1.6.1
Hervulbare drukhouders met uitzondering van cryo-houders moeten worden onderworpen aan periodieke onderzoeken en beproevingen door een instantie erkend door de bevoegde autoriteit, overeenkomstig het volgende: a) uitwendige controle van de drukhouder, de uitrusting en de opschriften; b) inwendige controle van de drukhouder (bijv. onderzoek naar de inwendige toestand, controle van de minimale wanddikte); c) controle van de schroefdraden, indien er tekenen zijn van corrosie of indien de armaturen worden verwijderd; d) hydraulische proefpersing en indien noodzakelijk controle van de materiaaleigenschappen door middel van daartoe geschikte beproevingen; e) controle van de bedrijfsuitrusting, andere uitrustingsdelen en drukontlastingsinrichtingen, bij de heringebruikname. Opmerking 1: Na toestemming van de bevoegde autoriteit mag de hydraulische proefpersing worden vervangen door een beproeving met een gas, voor zover deze handelwijze niet gevaarlijk is. Opmerking 2: Na toestemming van de bevoegde autoriteit mag de hydraulische proefpersing voor flessen of grote cilinders worden vervangen door een gelijkwaardige beproevingsmethode, gebaseerd op een beproeving van akoestische emissie, ultrasoon onderzoek of een combinatie van beproeving van akoestische emissie en ultrasoon onderzoek. Opmerking 3: Voor het periodiek onderzoek en de frequentie van de beproevingen, zie 4.1.4.1, verpakkingsinstructie P200.
6.2.1.6.2
Drukhouders bestemd voor het vervoer van UN-nummer 1001 acetyleen, opgelost, en UN-nummer 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, moeten slechts worden onderzocht zoals aangegeven in 6.2.1.6.1 a), c) en e). Bovendien moet de toestand van het poreuze materiaal (b.v. scheuren, vrije ruimte boven, verzakking) worden onderzocht.
6.2.1.7
Voorschriften voor fabrikanten
6.2.1.7.1
De fabrikant moet technisch bekwaam zijn en moet beschikken over alle middelen die vereist zijn voor het naar behoren fabriceren van drukhouders; dit heeft in het bijzonder betrekking op gekwalificeerd personeel: a) voor het toezicht op het gehele fabricageproces; b) om verbindingen tussen materialen tot stand te brengen; en c) om de desbetreffende beproevingen uit te voeren.
6.2.1.7.2
De beoordeling van de geschiktheid van een fabrikant moet in alle gevallen worden uitgevoerd door een onderzoeksinstantie, erkend door de bevoegde autoriteit van het land van toelating. 5
ISO 9809-1:1999
ISO 9809-2:2000
ISO 9809-3:2000 ISO 7866:1999
ISO 11118:1999 ISO 11119-1:2002 ISO 11119-2:2002 ISO 11119-3:2002
Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen– Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Veredelde en geharde stalen flessen met een treksterkte van minder dan 1100 MPa Opmerking: De opmerking betreffende de factor F in sectie 7.3 van deze norm is niet van toepassing op UN-flessen. Gasflessen– Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 2: normaalgegloeide en getemperde flessen met een treksterkte groter dan of gelijk aan 1100 MPa Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen flessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 3: Gegloeide stalen flessen Gasflessen – Hervulbare naadloze gasflessen van aluminiumlegering – Ontwerp, constructie en beproeving Opmerking: De opmerking betreffende de factor F in sectie 7.2 van deze norm is niet van toepassing op UN-flessen. De aluminiumlegering 6351A–T6 of gelijksoortige legeringen zijn niet toegelaten. Gasflessen – Niet hervulbare stalen gasflessen– Specificaties en beproevingsmethoden Gasflessen van samengestelde constructie – Specificatie en beproevingsmethoden – Deel 1: Radiaal met composietmaterialen omwikkelde gasflessen Gasflessen van samengestelde constructie – Specificatie en beproevingsmethoden – Deel 2: Volledig omwikkelde, met vezel versterkte gasflessen met dragende metalen binnenbuizen Gasflessen van samengestelde constructie - Specificatie en beproevingsmethoden Deel 3: Volledig omwikkelde, met vezel versterkte gasflessen met niet-metallieke en niet-dragende metalen binnenbuizen.
6.2.1.8
Voorschriften voor onderzoeksinstanties
6.2.1.8.1
Onderzoeksinstanties moeten onafhankelijk zijn van ondernemingen betrokken bij de fabricage en bevoegd zijn om de beproevingen, onderzoeken en goedkeuringen uit te voeren.
6.2.2
Voorschriften voor UN-drukhouders Aanvullend op de algemene voorschriften van de sectie 6.2.1 moeten UN-drukhouders voldoen aan de voorschriften van deze sectie, met inbegrip van de normen, voor zover van toepassing.
6.2.2.1
Ontwerp, constructie en eerste onderzoek en beproeving
6.2.2.1.1
De volgende normen zijn van toepassing op het ontwerp, de constructie en eerste onderzoek en beproeving van UN-flessen, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitbeoordelingssysteem en de goedkeuring in overeenstemming moeten zijn met 6.2.2.5: Opmerking 1: In de hierboven aangehaalde normen moeten gasflessen van composietmaterialen worden ontworpen voor een onbeperkte gebruiksduur. Opmerking 2: Na de eerste 15 jaren van gebruik kunnen de volgens deze normen vervaardigde gasflessen van composietmaterialen worden goedgekeurd voor een verlengde gebruiksduur door de bevoegde autoriteit die voor de oorspronkelijke goedkeuring van de flessen verantwoordelijk was en die haar beslissing zal baseren op de beproevingsinformatie die door de fabrikant, eigenaar of gebruiker wordt verschaft.
6.2.2.1.2
De volgende normen zijn van toepassing op het ontwerp, de constructie en eerste onderzoek en beproeving van grote UN-cilinders, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitbeoordelingssysteem en de goedkeuring met 6.2.2.5 in overeenstemming moeten zijn: ISO 11120:1999
Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare, naadloze stalen buizen (grote cilinders) voor het vervoer van samengeperst gas met een capaciteit van 150 l tot 3000 l – Ontwerp, constructie en beproeving Opmerking: De opmerking betreffende de factor F in sectie 7.1 van deze norm is niet van toepassing op grote UN-cilinders.
6.2.2.1.3
De volgende normen zijn van toepassing op het ontwerp, de constructie en eerste onderzoek en beproeving 6
van UN-acetyleenflessen, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitbeoordelingssysteem en de goedkeuring met 6.2.2.5 in overeenstemming moeten zijn: Voor de wand van de fles:
ISO 9809-1:1999 Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 1: Veredelde en geharde stalen flessen met een treksterkte van minder dan 1100 MPa Opmerking: De opmerking betreffende de factor F in sectie 7.3 van deze norm is niet van toepassing op UN-flessen. ISO 9809-3:2000 Gasflessen – Hervulbare naadloze stalen gasflessen – Ontwerp, constructie en beproeving – Deel 3: Gegloeide stalen flessen Voor het poreuze materiaal in de fles:
6.2.2.1.4
ISO 3807-1:2000
Flessen voor acetyleen - Basiseisen - Deel 1: flessen zonder smeltprop
ISO 3807-2:2000
Flessen voor acetyleen - Basiseisen - Deel 2: flessen met smeltprop
De volgende norm is van toepassing op het ontwerp, de constructie en het eerste onderzoek en beproeving van UN-cryo-houders, behalve dat de voorschriften voor het onderzoek in verband met het conformiteitbeoordelingssysteem en de goedkeuring in overeenstemming moeten zijn met 6.2.2.5: ISO 21029-1:2004
6.2.2.2
Cryogene vaten - Verplaatsbare met vacuüm geïsoleerde vaten met een inhoud van niet meer dan 1000 liter - Deel 1: Ontwerp, vervaardiging, inspectie en beproeving.
Materialen Aanvullend op de materiaaleisen, vastgelegd in de normen voor het ontwerp en de constructie van drukhouders, en op de beperkingen, vastgelegd in de verpakkingsinstructie van toepassing op het/de te vervoeren gas(sen) (bijv. verpakkingsinstructie P200 van 4.1.4.1), zijn de volgende normen van toepassing op de compatibiliteit van de materialen: ISO 11114-1:1997
Verplaatsbare gasflessen - Compatibiliteit van materialen voor flessen en afsluiters met de gasinhoud - Deel 1: Metalen
ISO 11114-2:2000
Verplaatsbare gasflessen - Compatibiliteit van materialen voor flessen en afsluiters met de gasinhoud - Deel 2: Niet-metalen
Opmerking: De beperkingen opgelegd in ISO 11114-1 op staallegeringen van hoge sterkte met niveaus van uiterste treksterkte tot 1100 MPa zijn niet van toepassing op UN 2203 siliciumwaterstof. 6.2.2.3
Bedrijfsuitrusting De volgende normen zijn van toepassing op de sluitingen en de bescherming daarvan: ISO 11117:1998
Gasflessen - Beschermingskappen en afschermingen voor afsluiters voor industriële en medische gascilinders - Ontwerp, constructie en beproevingen
ISO 10297:2006
Verplaatsbare gasflessen - Afsluiters voor gasflessen - Specificatie en typekeuring Opmerking: De EN-versie van deze ISO-norm voldoet aan de voorschriften en mag ook worden gebruikt.
6.2.2.4
Periodiek onderzoek en beproeving 7
De volgende normen zijn van toepassing op het periodiek onderzoek en beproeving van UN-flessen: ISO 6406:2005
Periodieke onderzoek en beproeving van naadloze stalen gasflessen
ISO 10461:2005 + A1:2006
Naadloze gasflessen van aluminiumlegeringen - Periodiek onderzoek en beproeving
ISO 10462:2005
Flessen voor opgelost acetyleen - Periodieke beproeving en onderhoud
ISO 11623:2002
Verplaatsbare gasflessen – Periodieke keuring en beproeving van gasflessen van composietmaterialen
6.2.2.5
Conformiteitbeoordelingssysteem en toelating voor de fabricage van drukhouders
6.2.2.5.1
Definities In deze subsectie wordt verstaan onder: Conformiteitbeoordelingssysteem: Een systeem voor de toelating van een fabrikant door de bevoegde autoriteit, dat bestaat uit de toelating van het ontwerptype van de drukhouder, de toelating van het kwaliteitsborgingsysteem van de fabrikant en de erkenning van de onderzoeksinstanties. Ontwerptype: Het ontwerp van een drukhouder, omschreven in een speciale norm voor drukhouders. Controleren: Bevestigen door onderzoek of overlegging van objectieve bewijsstukken dat aan de voorgeschreven eisen is voldaan.
6.2.2.5.2
Algemene voorschriften Bevoegde autoriteit
6.2.2.5.2.1
De bevoegde autoriteit die de drukhouder toelaat, moet het conformiteitbeoordelingssysteem toelaten, om te garanderen dat de drukhouders voldoen aan de voorschriften van het ADR. In de gevallen, waarin de bevoegde autoriteit die een drukhouder toelaat, niet de bevoegde autoriteit van het land van fabricage is, moet het kenmerk van het land van toelating en van het land van fabricage in de kenmerking van de drukhouder zijn opgenomen (zie 6.2.2.7 en 6.2.2.8). De bevoegde autoriteit van het land van toelating moet aan haar tegenhanger van het land van gebruik op verzoek bewijsmateriaal verschaffen dat aan dit conformiteitbeoordelingssysteem is voldaan.
6.2.2.5.2.2
De bevoegde autoriteit mag geheel of gedeeltelijk haar taken in dit conformiteitbeoordelingssysteem delegeren.
6.2.2.5.2.3
De bevoegde autoriteit moet ervoor zorg dragen, dat een actuele lijst van de onderzoeksinstanties en hun identiteitskenmerken, alsmede van de toegelaten fabrikanten en hun identiteitskenmerken ter beschikking staat. Onderzoeksinstantie
6.2.2.5.2.4
De onderzoeksinstantie moet door de bevoegde autoriteit zijn erkend voor het onderzoek van drukhouders en moet: a) beschikken over personeel in een organisatiestructuur, dat bekwaam, opgeleid, competent en vakkundig is, teneinde de technische functies op bevredigende wijze te kunnen uitvoeren; b) toegang hebben tot geschikte en voldoende faciliteiten en uitrusting; c) op onpartijdige wijze te werk gaan en vrij zijn van invloeden die zouden kunnen verhinderen om zo te handelen ; d) commerciële vertrouwelijkheid waarborgen van de commerciële en door het eigendomsrecht beschermde activiteiten van de fabrikant en andere instanties; e) een duidelijke scheiding aanhouden tussen de werkelijke functies van onderzoeksinstantie en functies die daar geen verband mee houden; f) een gedocumenteerd kwaliteitssysteem beheren; g) waarborgen dat de beproevingen en onderzoeken, aangegeven in de betreffende norm voor drukhouders en in het ADR, worden uitgevoerd, en h) een doeltreffend en geschikt systeem voor rapportage en dossiervorming aanhouden in overeenstemming met 6.2.2.5.6.
6.2.2.5.2.5
De onderzoeksinstantie moet de goedkeuring van het ontwerptype, onderzoek en beproeving van de fabricage 8
van de drukhouders en certificering uitvoeren, teneinde de overeenstemming met de betreffende norm voor de drukhouders te controleren (zie 6.2.2.5.4 en 6.2.2.5.5). De fabrikant 6.2.2.5.2.6
De fabrikant moet: a) werken met een gedocumenteerd kwaliteitssysteem overeenkomstig 6.2.2.5.3. b) goedkeuring van het ontwerptype overeenkomstig 6.2.2.5.4 aanvragen; c) een onderzoeksinstantie kiezen uit de lijst van toegelaten onderzoeksinstanties, verzorgd door de bevoegde autoriteit van het land van toelating; en; d) dossiers overeenkomstig 6.2.2.5.6 bewaren. Beproevingslaboratorium
6.2.2.5.2.7
Het beproevingslaboratorium moet beschikken over: a) personeel in een organisatiestructuur, dat voldoende in aantal, competent en vakkundig is; en b) geschikte en voldoende inrichtingen en uitrusting om de beproevingen uit te voeren, die zijn voorgeschreven in de norm voor de fabricage, tot tevredenheid van de onderzoeksinstantie.
6.2.2.5.3
Kwaliteitssysteem van de fabrikant
6.2.2.5.3.1
Het kwaliteitssysteem moet alle beginselen, vereisten en voorschriften omvatten, die door de fabrikant zijn aangenomen. Dit systeem moet op systematische en ordelijke wijze zijn gedocumenteerd in de vorm van schriftelijk vastgelegd(e) beleid, procedures en instructies. De inhoud moet in het bijzonder adequate beschrijvingen omvatten van: a) de organisatiestructuur en de verantwoordelijkheden van het personeel met betrekking tot het ontwerp en de kwaliteit van het product; b) de voor de controle en verificatie van het ontwerp gebruikte technieken, de processen en procedures, gebruikt bij het ontwerp van drukhouders; c) de betreffende instructies, waarvan gebruikt gemaakt zal worden voor de fabricage van drukhouders, de kwaliteitscontrole, de kwaliteitsborging en processturing; d) kwaliteitsdossiers, zoals inspectierapporten, beproevingsgegevens en kalibratiegegevens; e) beoordelingen door de bedrijfsleiding met het doel de effectieve werking van het kwaliteitssysteem voortvloeiend uit de audits overeenkomstig 6.2.2.5.3.2 te garanderen; f) het proces dat beschrijft op welke wijze aan de eisen van de klant wordt voldaan; g) het proces voor de controle van de documenten en de herziening daarvan; h) de controlemiddelen voor drukhouders die niet aan de eisen voldoen, aangekochte componenten, tussenproducten en eindproducten en i) opleidingsprogramma’s en kwalificatieprocedures voor het betreffende personeel.
6.2.2.5.3.2
Audits van het kwaliteitsysteem Het kwaliteitssysteem moet in de beginfase worden beoordeeld teneinde vast te stellen of het voldoet aan de eisen van 6.2.2.5.3.1 tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit. De fabrikant moet worden ingelicht over de resultaten van de audit. De mededeling moet de conclusies van de audit en eventuele verbeteringsacties omvatten. Periodieke audits moeten worden uitgevoerd tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit, met het doel te verzekeren dat de fabrikant het kwaliteitssysteem onderhoudt en toepast. Verslagen van de periodieke audits moeten aan de fabrikant ter beschikking worden gesteld.
6.2.2.5.3.3
Onderhouden van het kwaliteitssysteem 9
De fabrikant moet het kwaliteitssysteem, zoals het is toegelaten, onderhouden zodat het adequaat en efficiënt blijft. De fabrikant moet de bevoegde autoriteit, die het kwaliteitssysteem heeft toegelaten, informeren over voorgenomen veranderingen. De voorgestelde veranderingen moeten worden beoordeeld teneinde vast te stellen of het gewijzigde kwaliteitssysteem nog steeds aan de voorwaarden van 6.2.2.5.3.1 voldoet. 6.2.2.5.4
Procedure voor de toelating Eerste toelating van het ontwerptype
6.2.2.5.4.1
De eerste toelating van het ontwerptype moet bestaan uit de toelating van het kwaliteitssysteem van de fabrikant en de toelating van het ontwerp van de te fabriceren drukhouder. Een aanvraag voor een eerste toelating van het ontwerptype moet voldoen aan de voorwaarden van 6.2.2.5.4.2 t/m 6.2.2.5.4.6 en 6.2.2.5.4.9.
6.2.2.5.4.2
Een fabrikant die drukhouders wenst te produceren in overeenstemming met een norm voor drukhouders en met het ADR, moet een certificaat van toelating van het ontwerptype aanvragen, verkrijgen en bewaren, afgegeven door de bevoegde autoriteit in het land van toelating overeenkomstig de procedure in 6.2.2.5.4.9 en geldig voor ten minste één ontwerptype drukhouder. Dit certificaat moet op verzoek worden voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van het land van gebruik.
6.2.2.5.4.3
Een aanvraag moet worden ingediend voor elke productie-eenheid en moet het volgende omvatten: a) naam en officieel adres van de fabrikant en bovendien, indien de aanvraag wordt ingediend door een gevolmachtigd vertegenwoordiger, diens naam en adres; b) het adres van de productie-eenheid (indien afwijkend van bovengenoemd adres); c) de naam en de titel van de perso(o)n(en), verantwoordelijk voor het kwaliteitssysteem; d) de omschrijving van de drukhouder en van de betreffende norm voor de drukhouder; e) bijzonderheden over een eventuele weigering van de toelating voor een soortgelijke aanvraag door een andere bevoegde autoriteit, f) de identiteit van de onderzoeksinstantie voor de toelating van het ontwerptype; g) documentatie over de productie-eenheid, zoals aangegeven in 6.2.2.5.3.1, en h) de technische documentatie noodzakelijk voor de toelating van het ontwerptype, die de verificatie van de conformiteit van de drukhouders met de voorwaarden van de betreffende norm voor het ontwerp van drukhouders mogelijk moet maken. De technische documentatie moet het ontwerp en de fabricagemethode omvatten en moet, voor zover van belang voor de beoordeling, tenminste het volgende omvatten: i) norm voor het ontwerp van de drukhouder, tekeningen voor het ontwerp en de fabricage, waarop, voor zover aanwezig, onderdelen en de samenbouw daarvan te zien zijn; ii) beschrijvingen en toelichtingen, nodig voor het begrip van de tekeningen en het bedoelde gebruik van de drukhouders; iii) een lijst van normen, noodzakelijk om het productieproces volledig te omschrijven; iv) berekeningen voor het ontwerp en materiaalspecificaties; en v) beproevingsrapporten van de toelating van het ontwerptype, waarin de resultaten van de onderzoeken en beproevingen, uitgevoerd overeenkomstig 6.2.2.5.4.9, zijn beschreven.
6.2.2.5.4.4
Een eerste audit overeenkomstig 6.2.2.5.3.2 moet tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit worden uitgevoerd.
6.2.2.5.4.5
Indien de toelating aan de fabrikant wordt geweigerd, moet de bevoegde autoriteit schriftelijk en gedetailleerd de redenen voor de weigering aangeven.
6.2.2.5.4.6
Na de goedkeuring moeten wijzigingen van de informatie, ingediend overeenkomstig 6.2.2.5.4.3, die verband houden met de eerste toelating, aan de bevoegde autoriteit worden verschaft. Vervolgtoelatingen van ontwerptypen
6.2.2.5.4.7
Een aanvraag voor een vervolgtoelating van een ontwerptype moet voldoen aan de voorschriften van 6.2.2.5.4.8 en 6.2.2.5.4.9, onder voorwaarde, dat de fabrikant in bezit is van een eerste toelating van het ontwerptype. In een dergelijk geval moet het kwaliteitssysteem van de fabrikant overeenkomstig 6.2.2.5.3 zijn 10
toegelaten bij de eerste toelating van het ontwerptype en moet het van toepassing zijn op het nieuwe ontwerp. 6.2.2.5.4.8
De aanvraag moet de volgende gegevens omvatten: a) de naam en het adres van de fabrikant en bovendien, indien de aanvraag wordt ingediend door een gevolmachtigde vertegenwoordiger, diens naam en adres; b) bijzonderheden over een eventuele weigering van de toelating voor een soortgelijke aanvraag door een andere bevoegde autoriteit; c) bewijsstukken, waaruit blijkt, dat de eerste toelating van het ontwerptype is verleend; en d) de technische documentatie bedoeld in 6.2.2.5.4.3 h). Procedure voor de toelating van het ontwerptype
6.2.2.5.4.9
De onderzoeksinstantie moet: a) de technische documentatie beoordelen, om te controleren of i) het ontwerp overeenkomt met de betreffende voorwaarden van de norm, en ii) de partij prototypen is gefabriceerd overeenkomstig de technische documentatie en representatief is voor het ontwerp; b) controleren of de inspecties van de productie zijn uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften in 6.2.2.5.5; c) drukhouders kiezen uit een partij voor de fabricage van het prototype en toezicht houden op de beproevingen van deze drukhouders, zoals voorgeschreven voor de toelating van het ontwerptype; d) de onderzoeken en beproevingen uitvoeren, of hebben uitgevoerd, die zijn gespecificeerd in de norm voor de drukhouder, met het doel om vast te stellen dat: i) de norm is toegepast en aan de norm is voldaan, en ii) de procedures, aanvaard door de fabrikant, overeenstemmen met de voorwaarden van de norm, en e) waarborgen dat de verschillende onderzoeken en beproevingen voor de toelating van het ontwerptype op correcte en deskundige wijze worden uitgevoerd. Nadat de beproeving van het ontwerptype met bevredigend resultaat is uitgevoerd en aan alle van toepassing zijnde voorwaarden van 6.2.2.5.4 is voldaan, moet een certificaat van toelating van het ontwerptype worden verstrekt, waarin zijn opgenomen: • • •
de naam en het adres van de fabrikant, resultaten en conclusies van het onderzoek, en de gegevens, noodzakelijk voor de identificatie van het ontwerptype.
Indien het verzoek van de fabrikant tot toelating van een ontwerptype wordt afgewezen, moet de bevoegde autoriteit schriftelijk en gedetailleerd de redenen voor de afwijzing aangeven. 6.2.2.5.4.10 Wijzigingen ten opzichte van toegelaten ontwerptypen De fabrikant moet ofwel: a) de bevoegde autoriteit die de toelating verleent, op de hoogte stellen van wijzigingen ten opzichte van het goedgekeurde ontwerptype, indien dergelijke wijzigingen niet een nieuw ontwerp vormen, zoals vastgelegd in de norm voor de drukhouder; dan wel b) een vervolgtoelating van het ontwerptype aanvragen in die gevallen waarin dergelijke wijzigingen volgens de desbetreffende norm voor drukhouders een nieuw ontwerp vormen. Deze aanvullende goedkeuring moet worden verleend in de vorm van een amendement op het oorspronkelijke certificaat ter goedkeuring van het ontwerptype. 6.2.2.5.4.11 De bevoegde autoriteit moet op verzoek van andere bevoegde autoriteiten informatie verschaffen over toelatingen van ontwerptypen, wijzigingen van toelatingen en ingetrokken toelatingen. 6.2.2.5.5
Productiecontrole en certificering Algemene voorschriften 11
Een onderzoeksinstantie of een vertegenwoordiger daarvan moet de controle en certificering van alle drukhouders uitvoeren. De onderzoeksinstantie die door de fabrikant is uitgekozen voor controle en beproeving tijdens de productie, mag verschillen van de onderzoeksinstantie die de beproeving voor de toelating van het ontwerptype uitvoert. Indien tot tevredenheid van de onderzoeksinstantie kan worden aangetoond, dat de fabrikant beschikt over opgeleide en deskundige inspecteurs, die onafhankelijk zijn van het fabricageproces, dan mogen de controles worden uitgevoerd door deze inspecteurs. In dergelijke gevallen moet de fabrikant de opleidingsgegevens van de inspecteurs bewaren. De onderzoeksinstantie moet controleren of de inspecties die door de fabrikant worden uitgevoerd en de beproevingen van deze drukhouders volledig overeenkomen met de norm en met de voorschriften van het ADR. Indien in verband met deze controles en onderzoeken wordt vastgesteld, dat er geen sprake is van overeenstemming, dan kan de toestemming voor het uitvoeren van controles door de inspecteurs van de fabrikant worden ingetrokken. De fabrikant moet na de toelating door de onderzoeksinstantie een verklaring van conformiteit met het gecertificeerde ontwerptype afgeven. Het aanbrengen op de drukhouders van het certificeringsmerkteken moet worden beschouwd als een verklaring dat de drukhouder overeenkomt met de van toepassing zijnde normen voor drukhouders, met de voorschriften van dit conformiteitbeoordelingssysteem en met het ADR. De onderzoeksinstantie moet het certificeringsmerkteken en het geregistreerde merkteken van de onderzoeksinstantie op alle goedgekeurde drukhouders aanbrengen, of de fabrikant delegeren, deze aan te brengen . Vóór het vullen van de drukhouders moet een certificaat van overeenstemming, ondertekend door de onderzoeksinstantie en de fabrikant worden afgegeven. 6.2.2.5.6
Dossiers Dossiers inzake de toelating van het ontwerptype en het certificaat van overeenstemming moeten door de fabrikant en door de onderzoeksinstantie ten minste 20 jaren worden bewaard.
6.2.2.6
Goedkeuringssysteem voor periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders
6.2.2.6.1
Definitie In de zin van deze sectie betekent: "Goedkeuringssysteem": een systeem van erkenning door de bevoegde autoriteit van een instantie die periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders uitvoert (in het navolgende aangeduid als "instantie voor periodiek onderzoek en beproeving"), met inbegrip van de goedkeuring van het kwaliteitssysteem van die instantie.
6.2.2.6.2
Algemene voorschriften Bevoegde autoriteit
6.2.2.6.2.1
De bevoegde autoriteit moet een goedkeuringsysteem instellen met het doel te waarborgen dat periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders aan de eisen van het ADR voldoen. In gevallen waarin de bevoegde autoriteit die een instantie erkent die periodiek onderzoek en beproeving van een drukhouder uitvoert, niet de bevoegde autoriteit is van het land dat de fabricage van de drukhouder goedkeurt, moeten het kenmerk van het land van toelating van periodiek onderzoek en beproeving in de kenmerking van de drukhouder aangegeven worden (zie 6.2.2.7). De bevoegde autoriteit van het land van toelating voor het periodiek onderzoek en de beproeving moet op verzoek aan haar tegenhanger in een land van gebruik bewijs leveren van naleving van dit goedkeuringssysteem, met inbegrip van de dossiers van het periodiek onderzoek en de beproeving. De bevoegde autoriteit van het land van toelating mag het certificaat van erkenning, waarnaar in 6.2.2.6.4.1 verwezen wordt, intrekken bij gebleken bewijs van niet-naleving van het goedkeuringssysteem.
6.2.2.6.2.2
De bevoegde autoriteit mag haar functies in dit goedkeuringssysteem geheel of gedeeltelijk delegeren.
6.2.2.6.2.3
De bevoegde autoriteit moet waarborgen dat een recente lijst van erkende instanties voor periodiek onderzoek en beproeving met hun identiteitskenmerken beschikbaar is. Instantie voor periodiek onderzoek en beproeving 12
6.2.2.6.2.4
De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet door de bevoegde autoriteit worden erkend en moet: a) beschikken over personeel in een organisatiestructuur, dat bekwaam, opgeleid, competent en vakkundig is, teneinde de technische functies op bevredigende wijze te kunnen uitvoeren; b) toegang hebben tot geschikte en voldoende faciliteiten en uitrusting; c) op onpartijdige wijze te werk gaan en vrij zijn van invloeden die zouden kunnen verhinderen om zo te handelen; d) commerciële vertrouwelijkheid waarborgen; e) een duidelijke scheiding aanhouden tussen feitelijke functies van de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving en functies die er geen verband mee houden; f) een gedocumenteerd kwaliteitssysteem beheren volgens 6.2.2.6.3; g) goedkeuring aanvragen volgens 6.2.2.6.4; h) waarborgen dat de periodieke onderzoeken en beproevingen worden uitgevoerd volgens 6.2.2.6.5; en i) een doeltreffend en geschikt systeem voor rapportage en dossiervorming volgens 6.2.2.6.6 aanhouden.
6.2.2.6.3
Kwaliteitssysteem en audit van de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving
6.2.2.6.3.1
Kwaliteitssysteem Het kwaliteitssysteem moet alle door de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving aangenomen beginselen, eisen en voorschriften bevatten. Het moet op systematische en ordelijke wijze in de vorm van schriftelijk vastgelegd(e) beleid, procedures en instructies gedocumenteerd zijn. Het kwaliteitssysteem moet omvatten: a) een omschrijving van de organisatiestructuur en verantwoordelijkheden; b) de betreffende instructies voor de kwaliteitscontrole, kwaliteitsborging en processturing, die gebruikt zullen worden; c) kwaliteitsdossiers, zoals onderzoeksrapporten, beproevingsgegevens, kalibratiegegevens en certificaten; d) beoordelingen door de bedrijfsleiding om de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem voortvloeiend uit de volgens 6.2.2.6.3.2 uitgevoerde audits te waarborgen; e) een proces ter controle van documenten en hun herziening; f) een middel ter controle van niet-conforme drukhouders; en g) opleidingsprogramma's en kwalificatieprocedures voor het desbetreffende personeel.
6.2.2.6.3.2
Audit De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving en haar kwaliteitssysteem moet worden gecontroleerd teneinde te bepalen of zij ten genoegen van de bevoegde autoriteit aan de voorschriften van het ADR voldoet. Een audit moet worden uitgevoerd als onderdeel van het eerste goedkeuringsproces (zie 6.2.2.6.4.3). Een audit kan vereist zijn als onderdeel van het proces ter wijziging van een goedkeuring (zie 6.2.2.6.4.6). Periodieke audits moeten ten genoegen van de bevoegde autoriteit worden uitgevoerd om te waarborgen dat de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving aan de voorschriften van het ADR blijft voldoen. De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet van de resultaten van elke audit op de hoogte worden gebracht. De kennisgeving moet de conclusies van de audit en alle vereiste maatregelen ter verbetering bevatten. 13
6.2.2.6.3.3
Onderhoud van het kwaliteitssysteem De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet het kwaliteitssysteem onderhouden zoals goedgekeurd, opdat het toereikend en doeltreffend blijft. De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet de bevoegde autoriteit die het kwaliteitssysteem goedkeurde, op de hoogte stellen van alle voorgenomen wijzigingen volgens het proces ter wijziging van een goedkeuring in 6.2.2.6.4.6.
6.2.2.6.4
Erkenningsproces voor instanties voor periodiek onderzoek en beproeving Eerste erkenning
6.2.2.6.4.1
Een instantie die periodiek onderzoek en beproeving van drukhouders wil uitvoeren overeenkomstig een norm voor drukhouders en het ADR, moet een door de bevoegde autoriteit afgegeven certificaat van erkenning aanvragen, verkrijgen en bewaren. Deze schriftelijke goedkeuring moet op verzoek worden voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van een land van gebruik.
6.2.2.6.4.2
Voor elke instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet een aanvraag worden ingediend en deze moet omvatten: a) de naam en het adres van de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving en, indien de aanvraag door een gevolmachtigd vertegenwoordiger ingediend wordt, zijn naam en adres; b) het adres van elke keuringsvoorziening waar periodiek onderzoek en beproeving wordt uitgevoerd; c) de naam en titel van de persoon (personen) die voor het kwaliteitssysteem verantwoordelijk is (zijn); d) de omschrijving van de drukhouders, de methoden voor periodiek onderzoek en beproeving, alsmede de betreffende normen voor drukhouders waarmee in het kwaliteitssysteem rekening wordt gehouden; e) documentatie over elke keuringsfaciliteit, de uitrusting en het kwaliteitssysteem, zoals gespecificeerd in 6.2.2.6.3.1; f) de kwalificaties en opleidingsdossiers van het personeel dat periodiek onderzoek en beproeving uitvoert; en g) bijzonderheden van elke weigering van goedkeuring van een soortgelijke aanvraag door enige andere bevoegde autoriteit.
6.2.2.6.4.3
De bevoegde autoriteit moet: a) de documentatie onderzoeken teneinde te verifiëren dat de procedures in overeenstemming zijn met de voorschriften van de betreffende normen voor drukhouders en het ADR; en b) een audit volgens 6.2.2.6.3.2 uitvoeren ter bevestiging dat de onderzoeken en beproevingen ten genoegen van de bevoegde autoriteit worden uitgevoerd zoals door de betreffende normen voor drukhouders en het ADR vereist wordt.
6.2.2.6.4.4
Nadat de audit met bevredigend resultaat is uitgevoerd en aan alle van toepassing zijnde voorschriften van 6.2.2.6.4 is voldaan, moet een certificaat van erkenning worden uitgereikt. Daarin moet de naam staan van de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving, het geregistreerde kenmerk, het adres van elke keuringsfaciliteit, alsmede de noodzakelijke gegevens ter identificatie van de goedgekeurde verrichtingen (bijv. de omschrijving van drukhouders, de methode van periodiek onderzoek en beproeving en de normen voor drukhouders).
6.2.2.6.4.5
Indien aan de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving erkenning wordt geweigerd, moet de bevoegde autoriteit voor een dergelijke weigering de gedetailleerde redenen schriftelijk opgeven. Wijzigingen in erkenningen van instanties voor periodiek onderzoek en beproeving 14
6.2.2.6.4.6
Na erkenning moet de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving de erkenning verlenende bevoegde autoriteit op de hoogte stellen van alle wijzigingen ten opzichte van de onder 6.2.2.6.4.2 ingediende informatie die met de eerste erkenning samenhangen. De wijzigingen moeten worden geëvalueerd teneinde te bepalen of aan de voorschriften van de betreffende normen voor drukhouders en het ADR zal worden voldaan. Een audit volgens 6.2.2.6.3.2 kan vereist zijn. De bevoegde autoriteit moet deze wijzigingen schriftelijk aanvaarden of afwijzen en zonodig moet een gewijzigd goedkeuringscertificaat worden afgegeven.
6.2.2.6.4.7
Op verzoek moet de bevoegde autoriteit aan elke andere bevoegde autoriteit informatie overdragen die betrekking heeft op de eerste erkenningen, wijzigingen van erkenningen en ingetrokken erkenningen.
6.2.2.6.5
Periodiek onderzoek en beproeving en certificering Het aanbrengen van het kenmerk van periodiek onderzoek en beproeving op een drukhouder moet worden beschouwd als een verklaring dat de drukhouder voldoet aan de van toepassing zijnde normen voor drukhouders en aan de voorschriften van het ADR. De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet op elke goedgekeurde drukhouder het kenmerk voor periodiek onderzoek en beproeving aanbrengen, met inbegrip van haar geregistreerde kenmerk (zie 6.2.2.7.6). Voordat de drukhouder wordt gevuld, moet door de instantie voor periodiek onderzoek en beproeving een dossier worden afgegeven, waarin verklaard wordt dat een drukhouder het periodiek onderzoek en de beproeving heeft doorstaan.
6.2.2.6.6
Dossiers De instantie voor periodiek onderzoek en beproeving moet dossiers van periodiek onderzoek en beproevingen van drukhouders (zowel goed- als afkeuringen) met inbegrip van de plaats van de keuringsfaciliteit gedurende ten minste 15 jaar bewaren. De eigenaar van de drukhouder moet tot het volgende periodiek onderzoek en beproeving een identiek dossier bewaren, tenzij de drukhouder voorgoed buiten dienst gesteld wordt.
6.2.2.7
Merktekens op hervulbare UN-drukhouders Hervulbare UN-drukhouders moeten duidelijk en leesbaar worden gemerkt met merktekens van de certificering, het gebruik en de fabricage. Deze merktekens moeten permanent op de drukhouder aangebracht zijn (bv. ingeslagen, gegraveerd of geëtst). De merktekens moeten op de schouder, het bovenste einde of de hals van de drukhouder of op een permanent aangebracht onderdeel van de drukhouder (bijv. aangelaste kraag of een op de buitenmantel van een gesloten cryo-houder gelaste corrosiebestendige plaat) zijn aangebracht. Behalve het UN-symbool voor verpakkingen moet de grootte van de merktekens ten minsts 5 mm bedragen voor drukhouders met een diameter van ten minste 140 mm en 2,5 mm voor drukhouders met een diameter kleiner dan 140 mm. De minimale grootte van het UN-symbool voor verpakkingen bedraagt 10 mm voor drukhouders met een diameter van ten minste 140 mm en 5 mm voor drukhouders met een diameter kleiner dan 140 mm.
6.2.2.7.1
De volgende merktekens van de certificering moeten zijn aangebracht: a) het UN-symbool voor verpakkingen Dit symbool mag voor geen enkel ander doel worden gebruikt dan te verklaren dat een verpakking voldoet aan de desbetreffende voorschriften van hoofdstuk 6.1, 6.2, 6.3, 6.5 of 6.6. Dit symbool mag niet worden gebruikt voor drukhouders die slechts voldoen aan de voorschriften van 6.2.3 t/m 6.2.5 (zie 6.2.3.9); b) de technische norm (bijv. ISO 9809-1), gebruikt voor het ontwerp, de constructie en de beproeving; c) de letter(s) die het land van toelating aangeeft (aangeven), overeenkomstig het onderscheidingsteken van motorvoertuigen in het internationale verkeer 2 ; Opmerking: Het land van toelating wordt geacht het land te zijn dat de instantie heeft erkend, die de 2
Onderscheidingsteken voor motorvoertuigen in het internationale verkeer, voorgeschreven in het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer (1968). 15
afzonderlijke houders bij de fabricage heeft onderzocht. d) het identiteitskenmerk of de stempelinslag van de onderzoeksinstantie, die bij de bevoegde autoriteit van het land, waar de kenmerking werd toegelaten, is geregistreerd; e) de datum van het eerste onderzoek, het jaar (vier cijfers), gevolgd door de maand (twee cijfers), gescheiden door een schuine streep (d.w.z.’/’) . 6.2.2.7.2
De volgende merktekens voor het gebruik moeten zijn aangebracht: f) de beproevingsdruk in bar, voorafgegaan door de letters “PH” en gevolgd door de letters “BAR”; g) de massa van de lege drukhouder met inbegrip van alle permanent bevestigde onderdelen (bijvoorbeeld ring om de hals of om de voet, enz.) in kilogrammen, gevolgd door de letters “KG”. De massa van de afsluiter, de beschermkap van de afsluiter of de bescherming van de afsluiter, een eventuele coating of het poreuze materiaal voor acetyleen mag in deze massa niet zijn inbegrepen. De massa moet worden uitgedrukt in drie significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar boven is afgerond. Bij flessen van minder dan 1 kg moet de massa worden uitgedrukt in twee significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar boven is afgerond. In het geval van drukhouders voor UN 1001 acetyleen, opgelost, en UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, moet ten minste één decimaal na de komma worden aangebracht en voor drukhouders van minder dan 1 kg, twee decimalen; h) de gegarandeerde minimumwanddikte van de drukhouder in millimeter, gevolgd door de letters “MM”. Dit merkteken is niet vereist voor drukhouders met een waterinhoud van ten hoogste 1 liter en niet voor flessen van composietmateriaal of voor gesloten cryo-houders; i) in het geval van drukhouders voor samengeperste gassen, UN 1001 acetyleen, opgelost, en UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, de bedrijfsdruk in bar, voorafgegaan door de letters “PW”. In het geval van gesloten cryo-houders de hoogste toelaatbare bedrijfsdruk, voorafgegaan door de letters "MAWP"; j) in het geval van drukhouders voor vloeibaar gemaakte gassen en sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen de waterinhoud in liter, uitgedrukt in drie significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond, gevolgd door de letter “L”. Indien de getalswaarde van de minimale of nominale waterinhoud een geheel getal is, mogen de cijfers na de komma buiten beschouwing worden gelaten; k) in het geval van drukhouders voor UN 1001 acetyleen, opgelost, de totale massa van de ledige houder, de uitrustingsdelen en toebehoren die tijdens het vullen niet worden verwijderd, een eventuele coating, het poreuze materiaal, het oplosmiddel en het gas waarmee dit wordt verzadigd, uitgedrukt in drie significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond, gevolgd door de letters “KG”. Ten minste één decimaal na de komma moet worden aangebracht. Voor drukhouders van minder dan 1 kg moet de massa worden uitgedrukt in twee significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond; l) in het geval van drukhouders voor UN 3374 acetyleen, oplosmiddelvrij, de totale massa van de ledige houder, de uitrustingsdelen en toebehoren die tijdens het vullen niet worden verwijderd, een eventuele coating, het poreuze materiaal, uitgedrukt in drie significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond, gevolgd door de letters “KG”. Ten minste één decimaal na de komma moet worden aangebracht. Voor drukhouders van minder dan 1 kg moet de massa worden uitgedrukt in twee significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond.
6.2.2.7.3
De volgende fabricagemerktekens moeten zijn aangebracht: m) de aanduiding voor de schroefdraad van de fles (bijv. 25E). Dit merkteken is niet vereist voor gesloten cryo-houders; n) Het merkteken van de fabrikant, geregistreerd door de bevoegde autoriteit. Indien het land van fabricage niet hetzelfde is als het land van toelating, dan moet het merkteken van de fabrikant worden voorafgegaan door de letter(s) die het land van fabricage aangeeft (aangeven), overeenkomstig de onderscheidingstekens voor motorvoertuigen in het internationale verkeer 2 . De merktekens voor het land en voor de fabrikant moeten worden gescheiden door een spatie of een schuine streep; o) het door de fabrikant toegekende serienummer; p) In het geval van drukhouders van staal en drukhouders van composietmateriaal met een bekleding van staal, bestemd voor het vervoer van gassen met een gevaar van waterstofbrosheid, de letter “H”, als bewijs van de compatibiliteit van het staal (zie ISO 11114-1:1997).
2
Onderscheidingsteken voor motorvoertuigen in het internationale verkeer, voorgeschreven in het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer (1968). 16
6.2.2.7.4
De bovengenoemde merktekens moeten in drie groepen worden gerangschikt. • • •
De fabricagemerktekens vormen de bovenste groep en moeten in de in paragraaf 6.2.2.7.3 aangegeven volgorde na elkaar zijn aangegeven. De merktekens voor het gebruik, genoemd in 6.2.2.7.2, moeten de middelste groep vormen en de beproevingsdruk (f) moet onmiddellijk worden voorafgegaan door de bedrijfsdruk (i), indien de laatste vereist is. De merktekens van de certificering vormen de onderste groep en moeten in de in 6.2.2.7.1 aangegeven volgorde na elkaar zijn aangegeven.
De volgende afbeelding is een voorbeeld van de op een fles aangebrachte merktekens:
6.2.2.7.5
Andere merktekens op andere plekken dan de zijwand zijn toegelaten, onder voorwaarde dat zij worden aangebracht op plekken met lage spanningen en dat zij niet van een grootte of diepte zijn, die tot schadelijke spanningsconcentraties leiden. In het geval van gesloten cryo-houders mogen dergelijke merktekens op een afzonderlijke plaat staan, die op de buitenmantel aangebracht is. Dergelijke merktekens mogen niet strijdig zijn met de voorgeschreven merktekens.
6.2.2.7.6
In aanvulling op de voorafgaande merktekens moet elke hervulbare drukhouder die aan de voorschriften voor periodiek onderzoek en beproeving van 6.2.2.4 voldoet, worden gemerkt met: a) het (de) onderscheidingsteken(s) van het land dat de instantie die het periodieke onderzoek en de periodieke beproeving uitvoert, toegelaten heeft. Deze kenmerking is niet vereist indien deze instantie wordt toegelaten door de bevoegde autoriteit van het land dat de fabricage goedkeurt; b) het geregistreerde waarmerk van de instantie die door de bevoegde autoriteit is toegelaten om periodiek onderzoek en beproeving uit te voeren; c) de datum van periodieke onderzoek en beproeving, het jaar (twee cijfers), gevolgd door de maand (twee cijfers), gescheiden door een schuine streep (d.w.z. "/" ). Om het jaar aan te geven mogen vier cijfers worden gebruikt. De hierboven genoemde merktekens moeten in de aangegeven volgorde opeenvolgend voorkomen.
6.2.2.7.7
Bij acetyleenflessen mag, indien de bevoegde autoriteit hiermee instemt, de datum van het laatst uitgevoerde periodieke onderzoek en het waarmerk van de instantie die het periodiek onderzoek en beproeving uitvoert, worden ingeslagen op een ring die aan de fles is bevestigd door middel van de afsluiter. De ring moet zo zijn uitgevoerd dat deze alleen kan worden verwijderd door demontage van de afsluiter van de fles.
6.2.2.8
Merktekens op niet-hervulbare UN-drukhouders Niet-hervulbare UN-drukhouders moeten duidelijk en leesbaar voorzien zijn van de merktekens van de certificering en bijzondere merktekens voor gassen en drukhouders. Deze merktekens moeten permanent op de drukhouder zijn aangebracht (bijvoorbeeld met een sjabloon afgedrukt, ingeslagen, gegraveerd of geëtst). De merktekens moeten, behalve wanneer zij met een sjabloon 17
zijn aangebracht, op de schouder, het bovenste gedeelte of de hals van de drukhouder of op een permanent aangebracht onderdeel van de drukhouder (bv. een aangelaste kraag) zijn aangebracht. Met uitzondering van het UN-symbool voor verpakkingen en het opschrift “NIET HERVULLEN” moet de grootte van de merktekens ten minste 5 mm bedragen voor drukhouders met een diameter van ten minste 140 mm en 2,5 mm voor drukhouders met een diameter kleiner dan 140 mm. De minimale grootte van het UN-symbool voor verpakkingen moet 10 mm bedragen voor drukhouders met een diameter van ten minste 140 mm en 5 mm voor drukhouders met een diameter kleiner dan 140 mm. De minimumgrootte voor het opschrift “NIET HERVULLEN” bedraagt 5 mm. 6.2.2.8.1
De merktekens, genoemd in 6.2.2.7.1 t/m 6.2.2.7.3, moeten met uitzondering van g), h) en m) zijn aangebracht. Het serienummer o) mag worden vervangen door het chargenummer. Bovendien is het opschrift “NIET HERVULLEN” met een letterhoogte van ten minste 5 mm voorgeschreven.
6.2.2.8.2
De voorschriften van 6.2.2.7.4 zijn van toepassing. Opmerking: In verband met de grootte van niet-hervulbare drukhouders mag deze kenmerking worden vervangen door een etiket.
6.2.2.8.3
6.2.2.9
Andere merktekens op andere plekken dan de zijwanden zijn toegelaten, onder voorwaarde dat zij worden aangebracht op plekken met lage spanningen en dat zij niet van een grootte of diepte zijn die tot schadelijke spanningsconcentraties leiden. Dergelijke merktekens mogen niet strijdig zijn met de voorgeschreven merktekens. Equivalente procedures voor conformiteitsbeoordeling en periodiek onderzoek en beproeving Aan de voorschriften van 6.2.2.5 en 6.2.2.6 voor UN-drukhouders wordt geacht te zijn voldaan indien de volgende procedures worden toegepast: Procedure Typegoedkeuring (1.8.7.2) Toezicht op de fabricage (1.8.7.3) Eerste onderzoek en beproevingen (1.8.7.4) Periodiek onderzoek (1.8.7.5)
Betreffende instantie Xa Xa of IS Xa of IS Xa of Xb of IS
Xa betekent de bevoegde autoriteit, haar gemachtigde of beproevingsinstantie overeenkomstig 1.8.6.4 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2004 type A. Xb betekent een onderzoeksinstantie overeenkomstig 1.8.6.4 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2004 type B. IS betekent een interne inspectiedienst van de aanvrager onder toezicht van een onderzoeksinstantie overeenkomstig 1.8.6.4 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2004 type A. De interne inspectiedienst moet onafhankelijk zijn van het ontwerpproces, de fabricagewerkzaamheden, reparatie en onderhoud.
6.2.3
Algemene voorschriften voor niet-UN-drukhouders
6.2.3.1
Ontwerp en constructie
6.2.3.1.1
Drukhouders en sluitingen daarvan, die niet zijn ontworpen, geconstrueerd, onderzocht, beproefd en goedgekeurd overeenkomstig de voorschriften van 6.2.2, moeten zijn ontworpen, geconstrueerd, onderzocht, beproefd en goedgekeurd in overeenstemming met de algemene voorschriften van 6.2.1, aangevuld of gemodificeerd door de voorschriften van deze sectie en van 6.2.4 of 6.2.5.
6.2.3.1.2
Voor zover mogelijk moet de wanddikte door berekening worden vastgesteld, indien noodzakelijk aangevuld door een experimentele spanningsanalyse. Anders mag de wanddikte langs experimentele weg worden vastgesteld. Bij het ontwerp van de wand en de ondersteunende delen moet gebruik gemaakt worden van geschikte berekeningsmethoden, om de veiligheid van de houders te waarborgen. De minimumwanddikte, nodig om weerstand te bieden aan de druk, moet berekend worden, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met: • •
de berekeningsdruk, die niet lager mag zijn dan de beproevingsdruk; de berekeningstemperaturen, waarbij voldoende veiligheidsmarges worden voorzien; 18
• •
de hoogste spanningen en de hoogste spanningsconcentraties, indien noodzakelijk; de factoren die met de materiaaleigenschappen samenhangen.
6.2.3.1.3
Voor gelaste drukhouders moeten alleen metalen worden gebruikt van een lasbare kwaliteit, waarvoor een o voldoende kerfslagwaarde bij een omgevingstemperatuur van -20 C kan worden gegarandeerd.
6.2.3.1.4
De kerfslagwaarde voor gesloten cryo-houders, die moet worden vastgesteld zoals voorgeschreven in 6.2.1.1.8.1, moet worden beproefd zoals aangegeven in 6.8.5.3.
6.2.3.2
(Gereserveerd)
6.2.3.3
Bedrijfsuitrusting
6.2.3.3.1
De bedrijfsuitrusting moet voldoen aan 6.2.1.3.
6.2.3.3.2
Openingen Drukvaten mogen voorzien zijn van openingen voor het vullen en ledigen en van andere openingen voor de controle van het vloeistofniveau, van de overdruk of van drukontlastingsinrichtingen. In verband met de veiligheid bij de behandeling moet het aantal openingen zoveel mogelijk worden beperkt. Drukvaten mogen ook zijn voorzien van een inspectieopening, die door middel van een doeltreffende sluiting moet zijn afgesloten.
6.2.3.3.3
Armaturen a) Indien flessen van een inrichting zijn voorzien, die het rollen van de flessen verhindert, mag deze inrichting niet met de beschermkap van de afsluiter zijn verbonden. b) Rolbare drukvaten moeten zijn voorzien van rolbanden of een andere bescherming tegen beschadiging als gevolg van rollen (bv. door de buitenkant van de houder te bespuiten met een laag corrosiebestendig metaal). c) Flessenbatterijen moeten zijn uitgerust met voorzieningen die een veilige behandeling en veilig vervoer garanderen. d) Indien peilinrichtingen, manometers of drukontlastingsinrichtingen zijn aangebracht, moeten deze op dezelfde wijze worden beschermd, als voorgeschreven voor afsluiters in 4.1.6.8.
6.2.3.4
Eerste onderzoek en beproeving
6.2.3.4.1
Nieuwe drukhouders moeten tijdens en na de fabricage worden onderworpen aan beproeving en onderzoek in overeenstemming met de voorschriften van 6.2.1.5, behalve dat 6.2.1.5.1 g) moet worden vervangen door het volgende: g) een hydraulische proefpersing. Drukhouders moeten de beproevingsdruk doorstaan zonder blijvende vervorming te ondergaan of scheuren te vertonen.
6.2.3.4.2
Specifieke voorschriften van toepassing op drukhouders van aluminiumlegeringen a) In aanvulling op het eerste onderzoek, voorgeschreven in 6.2.1.5.1, moet de binnenwand van de drukhouders op mogelijke interkristallijne corrosie worden onderzocht, indien een koperhoudende aluminiumlegering toegepast wordt of een magnesium- en mangaanhoudende aluminiumlegering, waarvan het magnesiumgehalte hoger is dan 3,5% of waarvan het mangaangehalte lager is dan 0,5%. b) Indien het een aluminium/koperlegering betreft, wordt het onderzoek uitgevoerd door de fabrikant bij de goedkeuring van een nieuwe legering door de bevoegde autoriteit; het onderzoek wordt vervolgens herhaald tijdens de productie bij iedere gieting van de legering. c) Indien het een aluminium/magnesiumlegering betreft, wordt het onderzoek uitgevoerd door de fabrikant bij de goedkeuring van een nieuwe legering en van het productieproces door de bevoegde autoriteit. De beproeving moet herhaald worden, indien de samenstelling van de legering of het productieproces wordt gewijzigd.
6.2.3.5
Periodiek onderzoek en beproeving
6.2.3.5.1
Het periodiek onderzoek en beproeving moet in overeenstemming zijn met 6.2.1.6.1. Opmerking: Na toestemming van de bevoegde autoriteit van het land van toelating van het type mag de hydraulische proefpersing van elke afzonderlijke fles van gelast staal bestemd voor het vervoer van gassen met UN-nummer 1965, mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g., met een inhoud van minder dan 6,5 liter worden vervangen door een andere beproeving, die een gelijkwaardig veiligheidsniveau 19
waarborgt. 6.2.3.5.2
Gesloten cryo-houders moeten worden onderworpen aan periodieke onderzoeken en beproevingen door een instantie erkend door de bevoegde autoriteit in overeenstemming met de periodiciteit vastgelegd in verpakkingsinstructie P203 van 4.1.4.1, om de uitwendige toestand te controleren, alsmede de toestand en de werking van de drukontlastingsinrichtingen en worden onderworpen aan een dichtheidsproef bij een druk van 90 % van de hoogste bedrijfsdruk. De dichtheidsproef moet worden uitgevoerd met het gas dat in de drukhouder aanwezig is of met een inert gas. De controle moet met een manometer of door meting van het vacuüm worden uitgevoerd. De thermische isolatie hoeft niet te worden verwijderd
6.2.3.6
Toelating van drukhouders
6.2.3.6.1
De procedures voor conformiteitsbeoordeling en periodiek onderzoek van sectie 1.8.7 moeten worden uitgevoerd door de desbetreffende instantie overeenkomstig de volgende tabel: Procedure Typegoedkeuring (1.8.7.2) Toezicht op de fabricage (1.8.7.3) Eerste onderzoek en beproevingen (1.8.7.4) Periodiek onderzoek (1.8.7.5)
Betreffende instantie Xa Xa of IS Xa of IS Xa of Xb of IS
De conformiteitsbeoordeling van afsluiters en andere appendages, die een directe veiligheidsfunctie hebben, mag gescheiden van de houders worden uitgevoerd en de procedure voor de conformiteitsbeoordeling moet tenminste even stringent zijn als de procedure die de drukhouder waarop zij worden gemonteerd, heeft ondergaan. Xa betekent de bevoegde autoriteit, haar gemachtigde of beproevingsinstantie overeenkomstig 1.8.6.4 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2004 type A. Xb betekent een onderzoeksinstantie overeenkomstig 1.8.6.4 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2004 type B. IS betekent een interne inspectiedienst van de aanvrager onder toezicht van een onderzoeksinstantie overeenkomstig 1.8.6.4 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2004 type A. De interne inspectiedienst moet onafhankelijk zijn van het ontwerpproces, de fabricagewerkzaamheden, reparatie en onderhoud. 6.2.3.6.2
Indien het land van toelating Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR is, dan is de bevoegde autoriteit genoemd in 6.2.1.7.2 de bevoegde autoriteit van een Overeenkomstsluitende Partij bij het ADR.
6.2.3.7
Voorschriften voor fabrikanten
6.2.3.7.1
Aan de desbetreffende voorschriften van 1.8.7 moet zijn voldaan.
6.2.3.8
Voorschriften voor onderzoeksinstanties
6.2.3.8.1
Aan de voorschriften van 1.8.6 moet zijn voldaan.
6.2.3.9
Merktekens op hervulbare drukhouders
6.2.3.9.1
De merktekens moeten in overeenstemming zijn met subsectie 6.2.2.7 met de volgende afwijkingen.
6.2.3.9.2
Het verpakkingssymbool van de Verenigde Naties, aangegeven in 6.2.2.7.1 a), moet niet worden aangebracht.
6.2.3.9.3
De voorschriften van 6.2.2.7.2 j) moeten worden vervangen door het volgende: j) De waterinhoud van de drukhouder in liter, gevolgd door de letter "L". In het geval van drukhouders voor vloeibaar gemaakte gassen moet de waterinhoud in liter worden uitgedrukt in drie significante cijfers, waarbij het laatste cijfer naar beneden is afgerond. Indien de getalswaarde van de minimale of nominale waterinhoud een geheel getal is, mogen de cijfers na de komma buiten beschouwing worden gelaten.
6.2.3.9.4
De merktekens, aangegeven in 6.2.2.7.2 g) en h) en 6.2.2.7.3 m), zijn niet vereist voor drukhouders voor UN 1965 mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g.
6.2.3.9.5
Indien het merkteken van de datum wordt aangebracht, voorgeschreven in 6.2.2.7.6 c), hoeft de maand niet te worden aangegeven bij gassen waarvoor de tijdsduur tussen de periodieke beproevingen 10 jaar of meer bedraagt (zie de verpakkingsinstructies P200 en P203 van 4.1.4.1).
6.2.3.9.6
De merktekens overeenkomstig 6.2.2.7.6 mogen worden ingeslagen op een ring van een geschikt materiaal die aan de fles wordt bevestigd wanneer de afsluiter wordt gemonteerd en die alleen is te verwijderen door demontage van de afsluiter van de fles. 20
6.2.3.10
Merktekens op niet-hervulbare drukhouders
6.2.3.10.1
De merktekens moeten in overeenstemming zijn met 6.2.2.8, behalve dat het verpakkingssymbool van de Verenigde Naties, aangegeven in 6.2.2.7.1 a), niet moet worden aangebracht.
6.2.4
Voorschriften voor niet-UN-drukhouders die volgens normen zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd Opmerking: Personen of instanties die in normen worden geïdentificeerd als dragers van verantwoordelijkheden in overeenstemming met het ADR moeten voldoen aan de voorschriften van het ADR Afhankelijk van de datum van constructie van de drukhouder, moeten de in de tabel opgesomde normen worden toegepast zoals aangegeven in kolom (4) teneinde te voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.2, waarnaar in kolom (3) wordt verwezen of zij mogen worden toegepast zoals aangegeven in kolom (5). De voorschriften van hoofdstuk 6.2, waarnaar in kolom (3) wordt verwezen, moeten in alle gevallen prevaleren. Indien meer dan één norm wordt genoemd als zijnde verplicht voor de toepassing van dezelfde voorschriften, dan moet slechts één van die normen worden toegepast, maar wel volledig, tenzij iets anders is aangegeven in onderstaande tabel:
Verwijzing
(1) Voor materialen EN 1797-1:1998 EN 1797:2001 EN ISO 11114-1: 1997 EN ISO 11114-2: 2000 EN ISO 11114-4: 2005 (behalve methode C in 5.3)
EN 1252-1:1998
Voor merktekens EN 1442:1998 + AC:1999 EN 1251-1:2000
EN 1089-1:1996
Titel van het document
(2)
Toepassing verplicht voor drukhouders geconstrueerd
Toepassing toegestaan voor drukhouders geconstrueerd
(4)
(5)
vanaf 1 januari 2009 vanaf 1 januari 2009
tussen 1 juli 2001 en 30 juni 2003 voor 1 januari 2009 voor 1 januari 2009
6.2.1.2
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.1.2
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
Subsecties en paragrafen van toepassing (3)
Cryogene vaten - Verenigbaarheid van gas en materialen
6.2.1.2
Cryogene vaten - Verenigbaarheid van gas en materialen Verplaatsbare gasflessen - Compatibiliteit van materialen voor flessen en afsluiters met de gasinhoud – Deel 1: Metalen Verplaatsbare gasflessen - Compatibiliteit van materialen voor flessen en afsluiters met de gasinhoud – Deel 1: Niet-metalen Verplaatsbare gasflessen - Compatibiliteit van materialen voor flessen en afsluiters met de gasinhoud - Deel 4: Beproevingsmethoden voor het selecteren van metalen bestendig tegen waterstofbrosheid Cryogene vaten - Materialen - Deel 1: Eisen aan de taaiheid voor temperaturen beneden -80 °C
6.2.1.2
6.2.1.2
tussen 1 juli 2001 en 30 juni 2003
Verplaatsbare, hervulbare, gelaste stalen gasflessen voor LPG - Ontwerp en constructie Cryogene vaten - Verplaatsbare met vacuüm geïsoleerde vaten met een inhoud van niet meer dan 1000 liter - Deel 1: Basiseisen Verplaatsbare gasflessen - Identificatie van gasflessen (met uitzondering van LPG-flessen) - Deel 1: Stempeling
6.2.2.7
voor 1 juli 2003
6.2.2.7
voor 1 juli 2003
6.2.2.7
voor 1 juli 2003
6.2.1.2
Voor ontwerp en constructie
21
Verwijzing
(1) Bijlage I, Delen 1 t/m 3 bij Richtlijn 84/525/EEG
Bijlage I, Delen 1 t/m 3 bij Richtlijn 84/526/EEG
Bijlage I, Delen 1 t/m 3 bij Richtlijn 84/527/EEG
EN 1442:1998 + AC:1999 EN 1442:1998 + A2:2005
Titel van het document
(2) Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten die betrekking hebben op naadloze stalen gasflessen, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 300 van 19-111984 Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten die betrekking hebben op naadloze gasflessen van ongelegeerd aluminium en van een aluminiumlegering, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 300 van 19-11-1984 Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten die betrekking hebben op gelaste gasflessen van ongelegeerd staal, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, nr. L 300 van 19-11-1984 Verplaatsbare, hervulbare, gelaste, stalen flessen voor vloeibaar gas (LPG) Ontwerp en constructie Verplaatsbare, hervulbare, gelaste, stalen flessen voor vloeibaar gas (LPG) Ontwerp en constructie
Subsecties en paragrafen van toepassing (3) 6.2.3.1 en 6.2.3.4
Toepassing verplicht voor drukhouders geconstrueerd
Toepassing toegestaan voor drukhouders geconstrueerd
(4) vanaf 1 januari 2009
(5) voor 1 januari 2009
6.2.3.1 en 6.2.3.4
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.1 en 6.2.3.4
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.1 en 6.2.3.4 6.2.3.1 en 6.2.3.4
tussen 1 juli 2001 en 30 juni 2007 voor 1 januari 2009
tussen 1 januari 2009 en 31 december 2010 a) a) Tenzij de toepassing van een andere norm voor dezelfde doeleinden voor drukhouders geconstrueerd in dezelfde tijd is toegestaan in kolom (5). EN 1442:2006 + Verplaatsbare, hervulbare, gelaste stalen 6.2.3.1 en vanaf 1 januari voor 1 januari A1:2008 gasflessen voor LPG - Ontwerp en 6.2.3.4 2011 2011 constructie EN 1800:1998 + Verplaatsbare gasflessen 6.2.1.1.9 tussen 1 januari voor 1 januari AC:1999 Acetyleenflessen - Basiseisen, definities 2009 en 2009 31 december 2010 a) a) Tenzij de toepassing van een andere norm voor dezelfde doeleinden voor drukhouders geconstrueerd in dezelfde tijd is toegestaan in kolom (5). EN 1800:2006 Verplaatsbare gasflessen 6.2.1.1.9 vanaf 1 januari voor 1 januari Acetyleenflessen - Basiseisen, definities en 2011 2011 typebeproeving EN 1964-1:1999 Verplaatsbare gasflessen - Specificaties 6.2.3.1 en vanaf 1 januari voor 1 januari voor het ontwerp en de constructie van 6.2.3.4 2009 2009 hervulbare, verplaatsbare, naadloze, stalen gasflessen met een waterinhoud van 0,5 liter tot en met 150 liter - Deel 1: Gasflessen, gemaakt van naadloos staal met een Rm-waarde van minder dan 1100 MPa
22
Verwijzing
(1) EN 1975:1999 (uitgezonderd bijlage 6)
EN 1975:1999 + A1:2003
EN ISO 11120:1999
EN 1964-3:2000
EN 12862:2000
EN 1251-2:2000
EN 12257:2002 EN 12807:2001 (uitgezonderd Bijlage A) EN 1964-2:2001
EN 13293:2002
Titel van het document
(2) Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze, gasflessen van aluminium en aluminiumlegering met een inhoud van 0,5 liter tot en met 150 liter Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze, gasflessen van aluminium en aluminiumlegering met een inhoud van 0,5 liter tot en met 150 liter Gasflessen - Hervulbare, naadloze stalen buizen voor het vervoer van samengeperst gas met een capaciteit van 150 liter tot 3000 liter - Ontwerp, constructie en beproeving. Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze, stalen flessen met een waterinhoud van 0,5 liter tot en met 150 liter - Deel 3: Naadloze flessen van corrosievast staal met een Rmwaarde van minder dan 1100 MPa. Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, gelaste gasflessen van een aluminiumlegering Cryogene vaten - Verplaatsbare, met vacuüm geïsoleerde vaten met een inhoud van niet meer dan 1000 liter - Deel 2: Ontwerp, fabricage, inspectie en beproeving Verplaatsbare gasflessen - Naadloze, gedeeltelijk met composietmaterialen omwikkelde cilinders Verplaatsbare, hervulbare, hardgesoldeerde stalen gasflessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) - Ontwerp en constructie Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze, stalen gasflessen met een waterinhoud van 0,5 liter tot en met 150 liter – Deel 2: Gasflessen gemaakt van naadloos staal met een Rm-waarde ≥ 1100 MPa Verplaatsbare gasflessen - Specificaties voor het ontwerp en de constructie van hervulbare, verplaatsbare, naadloze gasflessen van genormaliseerd koolstofmangaanstaal met een watercapaciteit tot 0,5 liter voor samengeperste, vloeibaar gemaakte en opgeloste gassen en tot 1 liter voor kooldioxide
Subsecties en paragrafen van toepassing (3) 6.2.3.1 en 6.2.3.4
Toepassing verplicht voor drukhouders geconstrueerd
Toepassing toegestaan voor drukhouders geconstrueerd
(4)
(5) voor 1 juli 2005
6.2.3.1 en 6.2.3.4
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.1 en 6.2.3.4
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.1 en 6.2.3.4
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.1 en 6.2.3.4
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.1 en 6.2.3.4
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.1 en 6.2.3.4
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.1 en 6.2.3.4
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.1 en 6.2.3.4
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.1 en 6.2.3.4
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
23
Verwijzing
(1) EN 13322-1:2003 EN 13322-1:2003 + A1:2006 EN 13322-2:2003
EN 13322-2:2003 + A1:2006 EN 12245:2002 EN 12205:2001 EN 13110:2002
EN 14427:2004
EN 14427:2004 + A1:2005
Titel van het document
(2) Verplaatsbare gasflessen - Hervulbare gasflessen van gelast staal - Ontwerp en constructie - Deel 1: Gelast staal Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare gasflessen van gelast staal – Ontwerp en constructie – Deel 1: Gelast staal Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare gasflessen van gelast corrosievast staal – Ontwerp en constructie – Deel 2: Gelast, corrosievast staal Verplaatsbare gasflessen – Hervulbare gasflessen van gelast corrosievast staal – Ontwerp en constructie – Deel 2: Gelast, corrosievast staal Verplaatsbare gasflessen - Volledig met composietmaterialen omwikkelde cilinders Verplaatsbare gasflessen – Niet hervulbare, metalen gasflessen Verplaatsbare, hervulbare gelaste aluminium gasflessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) – Ontwerp en constructie Verplaatsbare, hervulbare volledig omwikkelde gasflessen van composietmaterialen voor vloeibaar gas (LPG) – Ontwerp en constructie Opmerking: Deze norm is alleen van toepassing op flessen die van drukontlastingskleppen zijn voorzien. Verplaatsbare, hervulbare, volledig omwikkelde gasflessen van composietmaterialen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) – Ontwerp en constructie
Subsecties en paragrafen van toepassing (3) 6.2.3.1 en 6.2.3.4
Toepassing verplicht voor drukhouders geconstrueerd
Toepassing toegestaan voor drukhouders geconstrueerd
(4)
(5) voor 1 juli 2007
6.2.3.1 en 6.2.3.4
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.1 en 6.2.3.4
voor 1 juli 2007
6.2.3.1 en 6.2.3.4
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.1 en 6.2.3.4 6.2.3.1 en 6.2.3.4 6.2.3.1, 6.2.3.4 en 6.2.3.9
vanaf 1 januari 2009 vanaf 1 januari 2009 vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009 voor 1 januari 2009 voor 1 januari 2009
6.2.3.1, 6.2.3.4 en 6.2.3.9
voor 1 juli 2007
6.2.3.1, 6.2.3.4 en 6.2.3.9
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.1, 6.2.3.4 en 6.2.3.9
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
Opmerking 1: Deze norm is alleen van toepassing op flessen die van drukontlastingskleppen zijn voorzien.
EN 14208:2004
EN 14140:2003
Opmerking 2: In 5.2.9.2.1 en 5.2.9.3.1 moeten beide flessen aan de barstproef worden onderworpen, indien beschadigingen te zien zijn die overeenkomen met of ernstiger zijn dan de criteria voor afkeuring. Verplaatsbare gasflessen - Specificatie voor gelaste gasflessen met een inhoud tot 1000 liter voor het vervoer van gas Ontwerp en constructie Verplaatsbare, hervulbare, gelaste stalen gasflessen voor vloeibaar petroleumgas (LPG) – Alternatief ontwerp en constructie
voor 1 januari tussen 1 januari 2009 2009 en 31 december 2010 a) a) Tenzij de toepassing van een andere norm voor dezelfde doeleinden voor drukhouders geconstrueerd in dezelfde tijd is toegestaan in kolom (5). 6.2.3.1, 6.2.3.4 en 6.2.3.9
24
Verwijzing
(1) EN 14140:2003 + A1:2006 EN 13769:2003 EN 13769:2003 + A1:2005 EN 14638-1:2006
EN 14893:2006 + AC:2007 Voor sluitingen EN 849:1996 (uitgezonderd bijlage A) EN 849:1996/ A2:2001 EN ISO 10297: 2006 EN 13152:2001
Titel van het document
(2) LPG materieel en toebehoren Verplaatsbare hervulbare gelaste gasflessen van staal voor LPG - Alternatief ontwerp en constructie Verplaatsbare gasflessen Gasflessenbundels - Ontwerp, fabricage, identificatie en beproeving Verplaatsbare gasflessen Gasflessenbundels - Ontwerp, fabricage, identificatie en beproeving Verplaatsbare gasflessen - Hervulbare gelaste houders met een inhoud tot 150 liter - Deel 1: Gelaste austenitische roestvast stalen flessen vervaardigd volgens een ontwerp dat is getoetst met experimentele methoden LPG materieel en toebehoren Vervoerbare LPG gelaste stalen drukvaten met een capaciteit tussen 150 en 1000 liter
Subsecties en paragrafen van toepassing (3) 6.2.3.1, 6.2.3.4 en 6.2.3.9
Toepassing verplicht voor drukhouders geconstrueerd
Toepassing toegestaan voor drukhouders geconstrueerd
(4) vanaf 1 januari 2011
(5) voor 1 januari 2011
6.2.3.1, 6.2.3.4 en 6.2.3.9 6.2.3.1, 6.2.3.4 en 6.2.3.9 6.2.3.1 en 6.2.3.4
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
vanaf 1 januari 2011
voor 1 januari 2011
6.2.3.1 en 6.2.3.4
vanaf 1 januari 2011
voor 1 januari 2011
voor 1 juli 2007
Verplaatsbare gasflessen - Afsluiters voor gasflessen - Specificatie en typekeuring
6.2.3.1
voor 1 juli 2003
Verplaatsbare gasflessen - Afsluiters voor gasflessen - Specificatie en typekeuring Verplaatsbare gasflessen – Afsluiters Specificaties en typekeuring Specificaties en beproeving van LPG cilinderafsluiters - Zelfsluitend
6.2.3.1
voor 1 juli 2007
EN 13152:2001 + A1:2003 EN 13153:2001
Specificaties en beproeving van LPGcilinderafsluiters - Zelfsluitend Specificaties en beproevingen voor LPGcilinderafsluiters - Met de hand bediend
6.2.3.3
EN 13153:2001 + A1:2003
Specificaties en beproevingen voor LPGcilinderafsluiters - Met de hand bediend
Voor periodiek onderzoek en beproeving EN 1251-3:2000 Cryogene vaten - Verplaatsbare, met vacuüm geïsoleerde vaten met een inhoud van niet meer dan 1000 liter - Deel 3: Operationele eisen EN 1968:2002 Verplaatsbare gasflessen - Periodieke (uitgezonderd keuring en beproeving van naadloze, stalen Bijlage B) gasflessen EN 1968:2002 + Verplaatsbare gasflessen - Periodieke A1:2005 keuring en beproeving van naadloze, stalen (uitgezonderd gasflessen Bijlage B) EN 1802:2002 Verplaatsbare gasflessen - Periodieke (uitgezonderd keuring en beproeving van naadloze Bijlage B) gasflessen van aluminiumlegering EN 12863:2002 Verplaatsbare gasflessen - Periodieke
6.2.3.1
vanaf 1 januari 2009
6.2.3.3
vanaf 1 januari 2011
voor 1 januari 2009 tussen 1 juli 2005 31 december 2010 voor 1 januari 2011 tussen 1 juli 2005 31 december 2010 voor 1 januari 2011
6.2.3.5
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.3
vanaf 1 januari 2011
6.2.3.3
6.2.3.5
voor 1 juli 2007
6.2.3.5
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.5
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.5
voor 1 juli 2007 25
Verwijzing
Titel van het document
(1)
(2) keuring en onderhoud van gasflessen voor opgelost acetyleen
EN 12863:2002 + A1:2005
EN 1803:2002 (uitgezonderd Bijlage B) EN ISO 11623:2002 (uitgezonderd clausule 4) EN 14189:2003 EN 14876:2007 EN 14912:2005
6.2.5
Opmerking: In deze norm moet "eerste onderzoek" opgevat worden als het "eerste periodieke onderzoek" na de uiteindelijke goedkeuring van een nieuwe acetyleenfles. Verplaatsbare gasflessen - Periodieke keuring en onderhoud van gasflessen voor opgelost acetyleen Opmerking: In deze norm moet "eerste onderzoek" opgevat worden als het "eerste periodieke onderzoek" na de uiteindelijke goedkeuring van een nieuwe acetyleenfles. Verplaatsbare gasflessen - Periodieke keuring en beproeving van gelaste stalen gasflessen Verplaatsbare gasflessen - Periodieke keuring en beproeving van gasflessen van composietmaterialen Verplaatsbare gasflessen - Inspectie en onderhoud van afsluiters tijdens periodiek onderzoek van gasflessen Verplaatsbare gasflessen - Periodieke keuring en beproeving van gelaste stalen drukvaten LPG materieel en toebehoren - Inspectie en onderhoud van LPG afsluiters tijdens periodiek onderzoek van flessen
Subsecties en paragrafen van toepassing (3)
Toepassing verplicht voor drukhouders geconstrueerd
Toepassing toegestaan voor drukhouders geconstrueerd
(4)
(5)
6.2.3.5
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.5
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.5
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.5
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
6.2.3.5
vanaf 1 januari 2011
voor 1 januari 2011
6.2.3.5
vanaf 1 januari 2011
voor 1 januari 2011
Voorschriften voor niet-UN-drukhouders die niet volgens normen zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd Teneinde rekening te houden met de vooruitgang van wetenschap en techniek of indien geen norm is genoemd in 6.2.2 of 6.2.4, of om rekening te houden met speciale aspecten die niet in een in 6.2.2 of 6.2.4 genoemde norm aan de orde worden gesteld, kan de bevoegde autoriteit het gebruik van een technisch reglement erkennen, dat hetzelfde niveau van veiligheid biedt. De bevoegde autoriteit moet aan het UNECE-secretariaat een lijst van de door haar erkende technische reglementen doen toekomen. De lijst moet de volgende bijzonderheden omvatten: benaming en datum van het reglement, doelstelling van het reglement, en gegevens waar dit verkrijgbaar is. Het secretariaat moet deze informatie openbaar maken op zijn website. Aan de voorschriften van 6.2.1, 6.2.3 en aan de hierna volgende voorschriften moet echter zijn voldaan. Opmerking: Voor deze sectie moeten de verwijzingen naar technische normen worden beschouwd als verwijzingen naar technische reglementen.
6.2.5.1
Materialen De volgende bepalingen bevatten voorbeelden van materialen die gebruikt mogen worden om te voldoen aan de voorschriften voor materialen in 6.2.1.2: a) koolstofstaal voor samengeperste, of vloeibaar gemaakte, of sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte of 26
opgeloste gassen alsmede voor stoffen die niet onder klasse 2 vallen en die zijn genoemd in subsectie 4.1.4.1, verpakkingsinstructie P200, tabel 3; b) gelegeerd staal (bijzondere staalsoorten), nikkel, nikkellegering (zoals monel) voor samengeperste, of vloeibaar gemaakte, of sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte of opgeloste gassen alsmede voor stoffen die niet onder klasse 2 vallen en in subsectie 4.1.4.1 verpakkingsinstructie P200, tabel 3 vermeld staan; c) koper voor: i) gassen van de classificatiecodes 1 A, 1 O, 1 F en 1 TF, waarvan de vuldruk, herleid tot een temperatuur van 15 °C, niet hoger is dan 2 MPa (20 bar); ii) gassen van classificatiecode 2 A en bovendien voor UN 1033 dimethylether, UN 1037 ethylchloride, UN 1063 methylchloride, UN 1079 zwaveldioxide, UN 1085 vinylbromide, UN 1086 vinylchloride en UN 3300 mengsel van ethyleenoxide en kooldioxide met meer dan 87% ethyleenoxide; iii) gassen van de classificatiecodes 3 A, 3 O en 3 F; d) aluminiumlegering: zie bijzondere bepaling “a” van verpakkingsinstructie P200 (10) in 4.1.4.1; e) composietmateriaal voor samengeperste, vloeibaar gemaakte, of sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen alsmede voor opgeloste gassen; f) synthetische materialen (kunststoffen) voor sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen; en g) glas voor sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen van classificatiecode 3 A, - met uitzondering van UN 2187 kooldioxide, sterk gekoeld, vloeibaar, of mengsels met kooldioxide, sterk gekoeld, vloeibaar - , alsmede voor gassen van classificatiecode 3 O. 6.2.5.2
Bedrijfsuitrusting (Gereserveerd)
6.2.5.3
Metalen flessen, grote cilinders, drukvaten en flessenbatterijen Bij de beproevingsdruk mag de spanning in het metaal op de plaats van de drukhouder die het meest belast wordt, niet meer bedragen dan 77% van de gegarandeerde minimumrekgrens (Re). Onder "rekgrens" wordt verstaan: de spanning die bij de proefstaaf een blijvende rek van 2 promille (0,2%), of bij austenitische staalsoorten, 1% van de inspanlengte op de proefstaaf veroorzaakt. Opmerking: Bij metaalplaat moet de as van de trekproefstukken loodrecht op de walsrichting liggen. De blijvende rek bij breuk moet gemeten worden met proefstukken met cirkelronde doorsnede, waarbij de inspanlengte “l” vijf maal de diameter “d” bedraagt (l=5d); indien proefstukken met rechthoekige doorsnede worden gebruikt, moet de inspanlengte ” l” worden berekend met de formule: l = 5, 65 F 0
waarin Fo de oorspronkelijke doorsnede van het proefstuk aangeeft. De drukhouders en hun sluitingen moeten worden vervaardigd van geschikte materialen, die bij temperaturen tussen -20 °C en +50 °C ongevoelig moeten zijn voor brosse breuk en spanningscorrosie. De lasverbindingen moeten vakkundig worden uitgevoerd en alle waarborgen van veiligheid bieden. 6.2.5.4
Aanvullende bepalingen die betrekking hebben op drukhouders vervaardigd van een aluminiumlegering voor samengeperste gassen, vloeibaar gemaakte gassen, opgeloste gassen en drukloze gassen die aan bijzondere voorschriften onderworpen zijn (gasmonsters), alsmede op voorwerpen die gas onder druk bevatten met uitzondering van spuitbussen en houders, klein, met gas (gaspatronen)
6.2.5.4.1
De materialen van drukhouders van aluminiumlegeringen, welke moeten worden toegelaten, moeten aan de volgende eisen voldoen: A Treksterkte, Rm, in MPa (=N/mm2) Rekgrens, Re, in MPa (=N/mm2) (blijvende rek λ = 0,2 %)
B
C
D
49-186
196-372
196-372
343-490
10-167
59-314
137-334
206-412
27
Blijvende rek bij breuk (l = 5d) 12-40 in %
12-30
12-30
11-16
Buigproef (diameter van het buigstempel d = n.e, waarin e de plaatdikte is)
n=5 (Rm ≤ 98) n=6 (Rm>98)
n=6 (Rm ≤ 325) n=7 (Rm >325)
n=6 (Rm ≤ 325) n=7 (Rm>325)
n=7 (Rm ≤ 392) n=8 (Rm>392)
Serienummer van de Aluminium Association a
1000
5000
6000
2000
a
Zie “Normen en Gegevens voor Aluminium (Aluminium Standards and Data)”, vijfde uitgave, januari 1976, gepubliceerd door de Aluminium Association, 750 Third Avenue, New York.
De werkelijke eigenschappen zijn afhankelijk van de samenstelling van de betreffende legering en ook van de eindbehandeling van de drukhouder; echter, welke legering ook toegepast wordt, de wanddikte van de drukhouder moet berekend worden met behulp van een van de volgende formules: e=
PMPa x D 2 x Re + PMPa 1,30
of
e=
Pbar x D 20 x Re + Pbar 1,30
waarin e = de minimumwanddikte van de drukhouder in mm PMPa
= beproevingsdruk, in MPa
Pbar
= beproevingsdruk, in bar
D
= de nominale buitendiameter van de drukhouder in mm; en
Re
= de gegarandeerde minimum rekgrens met 0,2% blijvende rek, in MPa (=N/mm )
2
Daarenboven mag de waarde van de minimaal gegarandeerde rekgrens (Re) die in de formule voorkomt, in geen geval groter zijn dan 0,85 maal de waarde van de minimaal gegarandeerde treksterkte (Rm), welke legering ook toegepast wordt. Opmerking 1: Bovenstaande kenmerken zijn gebaseerd op de tot nu toe opgedane ervaring met de volgende materialen voor drukhouders: Kolom A: aluminium, ongelegeerd, 99,5% zuiver; Kolom B: legeringen van aluminium en magnesium; Kolom C: legeringen van aluminium, silicium en magnesium, bijv. ISO/R 209-Al-Si-Mg (Aluminium Association 6351); Kolom D: legeringen van aluminium, koper en magnesium. Opmerking 2: De blijvende rek bij breuk wordt gemeten met behulp van proefstukken met cirkelronde doorsnede, waarbij de lengte l tussen de meetpunten vijf maal de diameter d bedraagt (l = 5d); indien proefstukken met rechthoekige doorsnede worden gebruikt, moet de lengte tussen de meetpunten worden berekend met de formule: l = 5, 65 Fo
waarin Fo de oorspronkelijke doorsnede van het proefstuk is. Opmerking 3: a) De buigproef (zie figuur) moet worden uitgevoerd op een ringvormig monster dat uit de drukhouder is gesneden en in twee gelijke delen is verdeeld met een breedte van 3e, maar in geen geval minder dan 25 mm. De monsters mogen slechts aan de randen (machinaal) worden bewerkt. b) De buigproef moet worden uitgevoerd tussen een buigstempel met een diameter (d) en twee oplegrollen, welke door een afstand van (d + 3 e) gescheiden zijn. Tijdens de beproeving mogen de binnenzijden niet verder van elkaar verwijderd zijn dan de diameter van het buigstempel. c) Het monster mag geen scheuren vertonen als het aan de binnenkant tegen het buigstempel is gebogen, totdat de afstand tussen de binnenvlakken niet groter is dan de diameter van het buigstempel. d) De verhouding (n) tussen de diameter van het buigstempel en de dikte van het monster moet overeenkomen met de in de tabel opgegeven waarden. 28
Afbeelding van de buigproef 6.2.5.4.2
Een geringere minimumwaarde van de rek is toelaatbaar onder de voorwaarde dat door een aanvullende beproeving, goedgekeurd door de bevoegde autoriteit van het land van fabricage van de drukhouders, het bewijs geleverd is, dat de veiligheid voor het vervoer verzekerd is onder dezelfde voorwaarden als voor de houders, die volgens de eisen van de tabel onder 6.2.5.4.1 (zie ook norm EN 1975:1999 + A1:2003) vervaardigd zijn.
6.2.5.4.3
De wanddikte van drukhouders moet op de dunste plaats de volgende zijn: • indien de diameter van de drukhouder minder is dan 50 mm: niet minder dan 1,5 mm; • indien de diameter van de drukhouder tussen 50 en maximaal 150 mm ligt: niet minder dan 2 mm; en • indien de diameter van de drukhouder meer is dan 150 mm: niet minder dan 3 mm.
6.2.5.4.4
De bodems van de drukhouders moeten een halfcirkelvormig-, halfellipsvormig- of een korfboogprofiel bezitten; ze moeten dezelfde veiligheid bieden als het lichaam van de drukhouder.
6.2.5.5
Drukhouders van composietmaterialen Van flessen, grote cilinders, drukvaten en flessenbatterijen vervaardigd van composiet materiaal, moet de constructie zodanig zijn, dat de verhouding tussen barstdruk en beproevingsdruk tenminste een waarde heeft van: • 1,67 bij radiaal omwikkelde drukhouders; • 2,00 bij volledig omwikkelde drukhouders.
6.2.5.6
Gesloten cryo-houders De volgende voorschriften gelden voor de constructie van gesloten cryo-houders voor sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen:
6.2.5.6.1
Worden niet-metallische materialen gebruikt, dan moeten deze bij de laagste bedrijfstemperatuur van de drukhouders en hun armaturen ongevoelig zijn voor brosse breuk.
6.2.5.6.2
De drukontlastingsinrichtingen moeten van een zodanige constructie zijn, dat zij ook bij hun laagste bedrijfstemperatuur nog perfect functioneren. Het betrouwbare functioneren bij deze temperatuur moet worden vastgesteld en gecontroleerd, door elke inrichting of een prototype van de inrichtingen van hetzelfde constructietype te beproeven.
6.2.5.6.3
De openingen en drukontlastingsinrichtingen van de drukhouders moeten van een zodanig ontwerp zijn, dat uitspatten van vloeistof wordt verhinderd. 29
6.2.6
Algemene voorschriften voor spuitbussen, houders, klein, met gas (gaspatronen), alsmede voor patronen voor brandstofcellen die een vloeibaar gemaakt, brandbaar gas bevatten
6.2.6.1
Ontwerp en constructie
6.2.6.1.1
UN 1950 spuitbussen, die slechts een gas of een gasmengsel bevatten en UN 2037 houders, klein, met gas (gaspatronen) moeten van metaal worden vervaardigd. Hiervan zijn uitgezonderd spuitbussen en houders, klein, met gas (gaspatronen) met een inhoud van ten hoogste 100 ml voor UN 1011 butaan. De andere spuitbussen van UN 1950 moeten worden vervaardigd van metaal, kunststof of glas. Metalen houders met een buitendiameter van tenminste 40 mm moeten een holle bodem hebben;
6.2.6.1.2
De inhoud mag voor houders van metaal niet meer bedragen dan 1000 ml en 500 ml voor houders van kunststof of glas;
6.2.6.1.3
Ieder prototype van een houder (spuitbus of gaspatroon) moet, alvorens hij in gebruik wordt genomen, voldoen aan een hydraulische drukproef overeenkomstig 6.2.6.2.
6.2.6.1.4
De afsluitventielen en de verstuivingsinrichtingen van UN 1950 spuitbussen alsmede de afsluitventielen van UN 2037 houders, klein, met gas (gaspatronen) moeten een volledige afsluiting van de houders waarborgen en beschermd worden tegen ieder ontijdig openen. Afsluitventielen en verstuivingsinrichtingen, die slechts als gevolg van de inwendige druk sluiten, mogen niet worden toegelaten.
6.2.6.1.5
De inwendige druk bij 50 °C mag niet meer dan 2/3 van de beproevingsdruk, noch meer dan 1,32 MPa (13,2 bar) bedragen. Spuitbussen en houders, klein, met gas (gaspatronen) moeten zodanig zijn gevuld dat de vloeibare fase bij 50 °C niet meer bedraagt dan 95 % van hun inhoud.
6.2.6.2
Hydraulische drukproef
6.2.6.2.1
De toe te passen inwendige druk (beproevingsdruk) moet 1,5 maal de inwendige druk bij 50 oC, tenminste echter 1 MPa (10 bar) bedragen;
6.2.6.2.2
Op minstens 5 ledige houders van elk model moeten hydraulische drukproeven worden uitgevoerd: a) tot de voorgeschreven beproevingsdruk, waarbij noch lekkage, noch zichtbare blijvende vervorming mag
optreden; b) tot het optreden van lekkage of tot het barsten, waarbij eerst de eventueel holle bodem bol moet worden en
de houder pas bij een druk van minimaal 1,2 maal de beproevingsdruk lek mag worden of mag barsten. 6.2.6.3
Dichtheidsproef
6.2.6.3.1
Houders, klein, met gas (gaspatronen) en patronen voor brandstofcellen met vloeibaar gemaakt, brandbaar gas
6.2.6.3.1.1
Elke houder of patroon voor brandstofcellen moet een dichtheidsproef in een warmwaterbad doorstaan.
6.2.6.3.1.2
De temperatuur van het bad en de duur van de proef moeten zo worden gekozen, dat de inwendige druk van iedere houder of patroon voor brandstofcellen ten minste 90 % van de inwendige druk bereikt, die in de houders of patronen voor brandstofcellen bij 55 °C zou optreden. Indien echter de inhoud gevoelig is voor warmte of indien de houders of patronen voor brandstofcellen zijn vervaardigd van een kunststof die bij deze temperatuur week wordt, moet de temperatuur van het bad tussen 20 °C en 30 °C liggen. Bovendien moet één op de 2000 houders of patronen voor brandstofcellen worden beproefd bij 55 °C.
6.2.6.3.1.3
Er mag geen lekkage of blijvende vervorming van een houder of patroon voor brandstofcellen optreden, behalve dat een kunststof houder of patroon voor brandstofcellen als gevolg van het week worden vervormd mag raken, onder voorwaarde dat deze niet lekt.
6.2.6.3.2
Spuitbussen (aerosolen) Elke gevulde spuitbus moet worden onderworpen aan een beproeving uitgevoerd in een warmwaterbad of een goedgekeurd alternatief voor het waterbad.
6.2.6.3.2.1
Beproeving in het warmwaterbad
6.2.6.3.2.1.1 De temperatuur van het waterbad en de duur van de beproeving moeten zodanig zijn, dat de inwendige druk een waarde bereikt, die bereikt zou worden bij 55 °C (50 °C, indien de vloeistoffase 95 % van de inhoud van 30
de spuitbus bij 50 °C niet overschrijdt). Indien de inhoud gevoelig is voor warmte of indien de spuitbussen zijn vervaardigd van kunststof materiaal dat week wordt bij deze beproevingstemperatuur, moet de temperatuur van het bad worden ingesteld tussen 20 °C en 30 °C, maar bovendien moet één op de 2000 spuitbussen worden beproefd bij de hogere temperatuur. 6.2.6.3.2.1.2 Er mag geen lekkage of blijvende vervorming van een spuitbus optreden, behalve dat een kunststof spuitbus als gevolg van verweking kan worden vervormd, onder voorwaarde dat deze niet lekt. 6.2.6.3.2.2
Alternatieve methoden Indien goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, mag gebruik gemaakt worden van alternatieve methoden, die een equivalent veiligheidsniveau verschaffen, onder voorwaarde dat aan de voorschriften van 6.2.6.3.2.2.1, 6.2.6.3.2.2.2 en 6.2.6.3.2.2.3 wordt voldaan.
6.2.6.3.2.2.1 Kwaliteitssysteem Spuitbusvullers en fabrikanten van onderdelen moeten beschikken over een kwaliteitssysteem. Het kwaliteitssysteem moet procedures ten uitvoer brengen die garanderen dat alle spuitbussen die lekken of vervormd zijn, worden afgekeurd en niet ten vervoer worden aangeboden. Het kwaliteitssysteem moet het volgende omvatten: a) b) c) d) e) f) g) h)
een beschrijving van de organisatiestructuur en de verantwoordelijkheden; de instructies die zullen worden gebruikt voor het relevante onderzoek en de beproeving, de kwaliteitscontrole, de kwaliteitsborging en het beheer van de processen; dossiers inzake de kwaliteit, zoals onderzoeksrapporten, beproevingsgegevens, ijkingsgegevens en certificaten; beoordelingen door de bedrijfsleiding om de doeltreffende werking van het kwaliteitssysteem te waarborgen; het proces ter verificatie van documenten en hun herziening; een middel ter verificatie van niet-conforme spuitbussen; opleidingsprogramma's en kwalificatieprocedures voor het relevante personeel; en procedures om te waarborgen dat het eindproduct niet beschadigd is.
Er moeten eerste en periodieke controles worden uitgevoerd ten genoegen van de bevoegde autoriteit. Deze controles moeten waarborgen dat het goedgekeurde systeem geschikt en efficiënt is en blijft. Alle voorgenomen wijzigingen in het goedgekeurde systeem moeten vooraf aan de bevoegde autoriteit worden medegedeeld. 6.2.6.3.2.2.2 Proefpersing en dichtheidsproef van spuitbussen vóór het vullen. Elke lege spuitbus moet worden onderworpen aan een druk gelijk aan of hoger dan de hoogste in de gevulde spuitbus verwachte druk bij 55 °C (50 °C indien de vloeistoffase 95 % van de inhoud van de spuitbus bij 50 °C niet overschrijdt). Deze druk moet ten minste tweederde van de ontwerpdruk van de spuitbus bedragen. Indien een spuitbus tekenen vertoont van lekkage met een omvang gelijk aan of groter dan 3,3 x 10-2 mbar.l.s-1 bij de beproevingsdruk, vervorming of een ander gebrek, moet deze worden afgekeurd. 6.2.6.3.2.2.3 Beproeving van de spuitbussen na het vullen. Vóór het vullen moet de vuller waarborgen dat de krimpinstallatie juist is afgesteld en dat het voorgeschreven drijfgas wordt gebruikt. Alle gevulde spuitbussen moeten worden gewogen en een dichtheidsproef ondergaan. De installatie voor het detecteren van lekkage moet voldoende gevoelig zijn om een lekkage met een omvang van 2,0 x 10-3 mbar.l.s-1 bij 20 °C te detecteren. Alle gevulde spuitbussen, die tekenen vertonen van lekkage, vervorming of overgewicht moeten worden afgekeurd. 6.2.6.3.3
Met goedkeuring van de bevoegde autoriteit zijn spuitbussen en houders, klein, met gas, die farmaceutische producten en niet-brandbare gassen bevatten, waarvan vereist is, dat zij steriel zijn, maar waarop de beproeving in het waterbad een ongunstige invloed zou kunnen hebben, niet onderworpen aan de voorschriften van 6.2.6.3.1 en 6.2.6.3.2 indien: a) zij worden vervaardigd in opdracht van een nationale gezondheidsdienst van de overheid en, indien voorgeschreven door de bevoegde autoriteit, de principes worden gevolgd van Good Manufacturing 31
Practice (GMP), opgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie [World Health Organization (WHO)] 3 ; en b) bij het gebruik door de fabrikant van alternatieve methoden een gelijkwaardig veiligheidsniveau wordt bereikt voor detectie van lekkage en drukbestendigheid, zoals heliumdetectie en beproeving in het waterbad van een statistische steekproef van ten minste 1 op 2000 van elke charge van de productie. 6.2.6.4
Verwijzing naar normen Aan de bepalingen van deze sectie wordt geacht te zijn voldaan, indien de volgende norm wordt toegepast: • voor UN 1950 spuitbussen: Bijlage bij de Richtlijn van de Raad 75/324/EEG 4 , zoals gewijzigd bij de
Richtlijn van de Commissie 94/1/EG 5 ; • voor UN 2037 houders, klein, met gas (gaspatronen), die UN 1965 mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g., bevatten: EN 417:2003 Niet hervulbare, metalen gaspatronen voor vloeibaar gemaakte gassen, met of zonder afsluitventiel, voor gebruik met draagbare toestellen - Constructie, inspectie, beproeving en het merken.“.
3
WHO-publicatie "Quality assurance of pharmaceuticals. A compendium of guidelines and related materials. Volume 2: Good manufacturing practices and inspection". 4
Richtlijn 75/324/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 mei 1975, inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten (van de Europese Gemeenschappen) betreffende aerosolen, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L147 van 9 juni 1975. 5
Richtlijn 94/1/EG van de Europese Commissie van 6 januari 1994 houdende technische aanpassingen van Richtlijn 75/324/EEG van de Raad van 20 mei 1975, inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten (van de Europese Unie) betreffende aerosolen, gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L23 van 28 januari 1994.
32
HOOFDSTUK 6.3 Vervang in de titel "STOFFEN VAN KLASSE 6.2 " door "INFECTUEUZE (BESMETTELIJKE) STOFFEN VAN CATEGORIE A VAN KLASSE 6.2 ". Secties 6.3.1 t/m 6.3.3 worden als volgt gelezen: “6.3.1
Algemeen
6.3.1.1
De voorschriften van dit hoofdstuk zijn van toepassing op verpakkingen bestemd voor het vervoer van infectueuze stoffen van categorie A.
6.3.2
Voorschriften voor verpakkingen
6.3.2.1
De voorschriften voor verpakkingen in deze sectie zijn gebaseerd op verpakkingen gespecificeerd in 6.1.4, die tegenwoordig worden gebruikt. Teneinde rekening te houden met de vooruitgang van wetenschap en techniek, bestaat er geen bezwaar tegen het gebruik van verpakkingen met specificaties die afwijken van die in dit hoofdstuk, onder voorwaarde dat zij even doelmatig, aanvaardbaar voor de bevoegde autoriteit zijn en in staat zijn om met goed gevolg de beproevingen beschreven in 6.3.5 te doorstaan. Andere beproevingsmethoden dan die beschreven in het ADR zijn aanvaardbaar, onder voorwaarde dat zij gelijkwaardig zijn en erkend door de bevoegde autoriteit.
6.3.2.2
Verpakkingen moeten zijn vervaardigd en beproefd volgens een kwaliteitsborgingsprogramma dat voldoende is voor de bevoegde autoriteit teneinde te waarborgen dat elke verpakking voldoet aan de voorschriften van dit hoofdstuk.
Opmerking: ISO 16106:2006 “Verpakkingen - Transportverpakkingen voor gevaarlijke goederen - Gevaarlijke goederen verpakkingen, stortgoedhouders en grote verpakkingen - Richtlijnen voor de toepassing van ISO 9001” verschaft acceptabele adviezen voor de procedures die toegepast mogen worden. 6.3.2.3
Fabrikanten en navolgende distributeurs van verpakkingen moeten informatie verschaffen met betrekking tot de te volgen procedures alsmede een omschrijving leveren van de typen en afmetingen van de sluitingen (met inbegrip van vereiste pakkingen) en alle andere bestanddelen die nodig zijn om te waarborgen dat colli zoals die ten vervoer aangeboden worden, in staat zijn de van toepassing zijnde prestatiebeproevingen van dit hoofdstuk te doorstaan.
6.3.3
Code voor de aanduiding van de typen verpakkingen
6.3.3.1
De codes voor de aanduiding van de typen verpakkingen zijn opgesomd in 6.1.2.7.
6.3.3.2
Op de verpakkingscode kan een letter "U" of "W" volgen. De letter "U" betekent een speciale verpakking overeenkomstig de voorschriften van 6.3.5.1.6. De letter "W" betekent dat de verpakking, alhoewel deze van hetzelfde type is als aangeduid door de code, is vervaardigd volgens een specificatie afwijkend van die in 6.1.4 en die gelijkwaardig wordt beschouwd volgens de voorschriften van 6.3.2.1. ".
Voeg de volgende nieuwe secties 6.3.4 en 6.3.5 toe: "6.3.4
Kenmerk Opmerking 1: Het kenmerk geeft aan dat de verpakking, waarop dit is aangebracht overeenkomt met een constructietype, dat met succes de beproevingen heeft doorstaan en dat deze voldoet aan de voorschriften van dit hoofdstuk die verband houden met de fabricage, maar niet met het gebruik van de verpakking. Opmerking 2:De bedoeling van het kenmerk is hulp te bieden aan fabrikanten van verpakkingen, reconditioneerders, gebruikers en vervoerders van verpakkingen en regelgevende autoriteiten. Opmerking 3:Het kenmerk verschaft niet altijd volledige gedetailleerde informatie over de beproevingsniveaus etc., en het kan nodig zijn ook hiermee rekening te houden, bv. door verwijzing naar een beproevingscertificaat, beproevingsrapporten of een register van verpakkingen die met succes beproefd zijn.
6.3.4.1
Elke verpakking, bestemd voor het gebruik volgens het ADR, moet zijn voorzien van merktekens, die duurzaam en leesbaar zijn en die op een zodanige plaats en in een zodanige grootte in verhouding tot de verpakking zijn 33
aangebracht, dat zij gemakkelijk zichtbaar zijn. Bij colli met een bruto massa van meer dan 30 kg moeten de kenmerken of een kopie daarvan op de bovenzijde of op een zijkant van de verpakking zichtbaar zijn. De letters, cijfers en tekens moeten een hoogte bezitten van ten minste 12 mm, behalve voor verpakkingen met een inhoud van ten hoogste 30 liter resp. 30 kg, waarbij de hoogte ten minste 6 mm moet bedragen en behalve voor verpakkingen met een inhoud van ten hoogste 5 liter resp. 5 kg, waarbij zij een geschikte grootte moeten bezitten. 6.3.4.2
Een verpakking die voldoet aan de voorschriften van deze sectie en van 6.3.5 mag, moet worden gemerkt met: a) het verpakkingssymbool van de Verenigde Naties
Dit symbool mag voor geen enkel ander doel worden gebruikt dan te verklaren dat de verpakking voldoet aan de desbetreffende voorschriften in hoofdstuk 6.1, 6.2, 6.3, 6.5 of 6.6; b) de code die het type verpakking volgens de voorschriften van 6.1.2 aangeeft; c) de tekst "KLASSE 6.2"; d) de laatste twee cijfers van het jaar van fabricage van de verpakking; e) de Staat van toekenning van het kenmerk, aangeduid met het onderscheidingsteken voor motorvoertuigen in het
internationale verkeer 1
f) de naam van de fabrikant of andere aanduiding van de verpakking zoals die wordt gespecificeerd door de
bevoegde autoriteit; g) voor verpakkingen die voldoen aan de voorschriften van 6.3.5.1.6, de letter "U" onmiddellijk na de code vereist
volgens b).
6.3.4.3
6.3.4.4
De merktekens moeten worden aangebracht in de volgorde aangegeven in 6.3.4.2 a) t/m g); elk element van het kenmerk voorgeschreven in deze subparagrafen moet duidelijk van de andere zijn gescheiden, bv. door een schuine streep of een spatie, zodat ze gemakkelijk identificeerbaar zijn. Voor voorbeelden, zie 6.3.4.4. Alle door de bevoegde autoriteit toegestane aanvullende merktekens moeten het nog steeds mogelijk maken de onderdelen van het kenmerk als bedoeld in 6.3.4.1 correct te identificeren. Voorbeeld van kenmerk:
4G/KLASSE 6.2/06 zoals in 6.3.4.2 a), b), c) en d) S/SP-9989-ERIKSSON zoals in 6.3.4.2 e) en f)
6.3.5
Beproevingseisen voor verpakkingen
6.3.5.1
Uitvoering en frequentie van de beproevingen
6.3.5.1.1 Het constructietype van elke verpakking moet worden beproefd zoals bepaald in deze sectie, in overeenstemming met procedures vastgesteld door de bevoegde autoriteit, die toestaat dat het kenmerk wordt toegekend, en moet worden goedgekeurd door deze bevoegde autoriteit. 6.3.5.1.2 Alvorens een verpakking wordt gebruikt, moet het constructietype van deze verpakking met goed gevolg de beproevingen hebben ondergaan. Het constructietype van de verpakking wordt bepaald door het ontwerp, de grootte, het gebruikte materiaal en de dikte, de wijze van fabricage en assemblage, maar het kan ook diverse oppervlaktebehandelingen omvatten. Het omvat ook verpakkingen die van het constructietype slechts afwijken door een lagere hoogte van het ontwerp. 6.3.5.1.3 De beproevingen moeten bij door de bevoegde autoriteit vastgestelde tussenpozen worden herhaald met monsters 1
Onderscheidingsteken voor motorvoertuigen in het internationale verkeer, voorgeschreven in het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer (1968). 34
uit de productie. 6.3.5.1.4 De beproevingen moeten tevens worden herhaald na elke wijziging van het ontwerp, het materiaal of van de wijze van constructie van een verpakking. 6.3.5.1.5
De bevoegde autoriteit kan akkoord gaan met de selectieve beproeving van verpakkingen die slechts op minder belangrijke punten verschillen van een reeds beproefd constructietype: bijv. met kleinere afmetingen of een lagere netto massa van primaire houders; en verpakkingen zoals vaten, kisten en dozen waarvan één of meer van de buitenmaten iets verkleind zijn.
6.3.5.1.6
Primaire houders van alle typen mogen in een secundaire verpakking worden samengevoegd en vervoerd zonder dat deze aan beproevingen in een stijve buitenverpakking zijn onderworpen, onder de volgende voorwaarden: a)
De stijve buitenverpakking moet met succes zijn beproefd volgens 6.3.5.2.2 met breekbare primaire houders (bijvoorbeeld van glas);
b)
De totale bruto massa van alle primaire houders mag niet hoger zijn dan de helft van de bruto massa van de primaire houders die voor de hierboven onder a) bedoelde valproef zijn gebruikt;
c)
De dikte van het opvulmateriaal tussen de primaire houders onderling en tussen de primaire houders en de buitenzijde van de secundaire verpakking mag niet worden teruggebracht tot een waarde die lager is dan de overeenkomstige dikte van de oorspronkelijk beproefde verpakking; indien bij de oorspronkelijke beproeving gebruik is gemaakt van één primaire houder, mag de dikte van het opvulmateriaal tussen de primaire houders niet lager zijn dan de dikte van het opvulmateriaal tussen de buitenzijde van de secundaire verpakking en de primaire houder bij de oorspronkelijke beproeving. Indien gebruik gemaakt wordt van minder of kleinere primaire houders (in vergelijking tot de bij de valproef gebruikte primaire houders), moet voldoende extra opvulmateriaal worden toegevoegd om de lege ruimten op te vullen;
d)
De stijve buitenverpakking moet in ledige toestand de in 6.1.5.6 beschreven stapelproef hebben doorstaan. De totale massa van identieke colli moet gebaseerd zijn op de totale massa van de verpakkingen die voor de hierboven onder a) bedoelde valproef zijn gebruikt;
e)
Voor primaire houders die vloeistoffen bevatten, moet een hoeveelheid absorberend materiaal aanwezig zijn die voldoende is om de volledige vloeibare inhoud van de primaire houders te absorberen;
f)
Indien de stijve buitenverpakking bestemd is voor primaire houders met vloeistoffen en niet vloeistofdicht is, of indien de stijve buitenverpakking bestemd is voor primaire houders met vaste stoffen en niet stofdicht is, moet een geschikt middel worden gebruikt om de vloeibare of vaste inhoud in geval van lekkage binnen te houden, zoals een dichte binnenbekleding, kunststof zak of een ander even werkzaam middel;
g)
De verpakkingen moeten niet alleen worden voorzien van de in 6.3.4.2 a) tot en met f) voorgeschreven merktekens, maar ook worden gemerkt overeenkomstig 6.3.4.2 g).
6.3.5.1.7 De bevoegde autoriteit kan te allen tijde eisen dat door beproevingen volgens deze sectie wordt bewezen, dat in serie vervaardigde verpakkingen voldoen aan de voorschriften voor de beproevingen van het constructietype. 6.3.5.1.8 Onder voorwaarde dat de betrouwbaarheid van de beproevingsresultaten niet wordt verminderd en met toestemming van de bevoegde autoriteit, mogen meerdere beproevingen worden uitgevoerd met één monster. 6.3.5.2
Voorbereiding van verpakkingen voor de beproeving
6.3.5.2.1
De monsters van elke verpakking moeten als voor verzending zijn gereedgemaakt, behalve dan dat een infectueuze vloeistof of infectueuze vaste stof moet zijn vervangen door water of, wanneer conditionering bij -18 ºC is voorgeschreven, door een mengsel van water en antivries. Elke primaire houder moet tot ten minste 98% van zijn inhoud zijn gevuld.
Opmerking: De term water omvat ook een oplossing van antivries in water met een relatieve dichtheid van ten minste 0,95 voor beproevingen bij -18°C. 6.3.5.2.2 Vereiste beproevingen en aantal monsters
35
Beproevingen vereist voor typen verpakkingen
X Kunststof kist of doos Kunststof vat/ jerrycan Kisten of dozen van andere materialen Vaten/jerrycans van andere materialen
X X X X X X X X
0
0
5
0
3
3
2
0
0
3
2
Vereist op één monster indien de verpakking bestemd is om droogijs
te bevatten
aantal monsters 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2
aantal monsters
10 5 6 3 5 5 3 3 5
Doorstoot 6.3.5.4
5 0 3 0 5 5 3 3 5
Stapel 6.1.5.6
Aanvullende val 6.3.5.3.6.3
5 5 3 3 0 0 0 0 0
aantal monsters
Val 6.3.5.3
X
aantal monsters
Kartonnen vat
Koude conditionering 6.3.5.3.6.2
Andere X
aantal monsters
Besproeiing met water 6.3.5.3.6.1
Primaire houder X
aantal monsters
Kartonnen doos
Vereiste beproeving
Kunststof
Stijve buitenverpakking
Type verpakking a
Vereist op drie monsters indien een verpakking met "U" in het kenmerk wordt beproefd, zoals gedefinieerd in 6.3.5.1.6 voor bijzondere bepalingen
a
Met het "type verpakking" wordt onderscheid gemaakt in verpakkingen voor beproevingsdoeleinden overeenkomstig het soort verpakking en hun materiaaleigenschappen Opmerking 1: In gevallen waarbij de primaire houder is vervaardigd van twee of meer materialen, bepaalt het materiaal dat het meest onderhevig is aan beschadiging de betreffende beproeving. Opmerking 2: Het materiaal van de secundaire verpakkingen wordt niet in aanmerking genomen bij de keuze van de beproeving of de conditionering voor de beproeving. Toelichting voor het gebruik van de tabel: Indien de te beproeven verpakking bestaat uit een buitenste kartonnen doos met een primaire houder van kunststof, moeten vijf monsters de beproeving ondergaan van besproeiing met water (zie 6.3.5.3.6.1) vóór de valproef en vijf andere moeten worden geconditioneerd tot -18°C (zie 6.3.5.3.6.2) vóór de valproef. Indien de verpakking bestemd is om droogijs te bevatten, dan moet nog een apart monster vijfmaal een valproef ondergaan overeenkomstig 6.3.5.3.6.3. De voor verzending gereedgemaakte verpakkingen moeten worden onderworpen aan de beproevingen, aangegeven in 6.3.5.3 en 6.3.5.4. Wat betreft buitenverpakkingen hebben de titels in de tabel betrekking op karton en soortgelijke materialen, waarvan het prestatievermogen snel door vocht kan worden beïnvloed; op kunststoffen, die bij lage temperatuur bros kunnen worden; en op andere materialen zoals metaal, waarvan het prestatievermogen niet door vocht of temperatuur wordt beïnvloed. 6.3.5.3
Valproef
6.3.5.3.1 De monsters moeten worden onderworpen aan een vrije-valproef van een hoogte van 9 m op een star, niet veerkrachtig, vlak en horizontaal oppervlak, in overeenstemming met 6.1.5.3.4. 6.3.5.3.2 Indien de monsters de vorm van een kist of doos hebben, dan moeten achtereenvolgens vijf monsters vallen in de volgende oriëntatierichtingen: a) één plat op de onderkant, 36
b) één plat op de bovenkant, c) één plat op de lange zijkant, d) één plat op de korte zijkant, e) één op een hoek. 6.3.5.3.3 Indien de monsters de vorm hebben van een vat, dan moeten achtereenvolgens drie monsters vallen in de volgende oriëntatierichtingen: a) één diagonaal op de felsrand van de deksel, met het zwaartepunt recht boven het trefpunt, b) één diagonaal op de bodemfelsrand, c) één plat op de zijkant. 6.3.5.3.4 Hoewel het monster in de vereiste stand moet worden losgelaten, wordt aanvaard dat het kan gebeuren dat het treffen door aerodynamische oorzaken niet in die stand plaatsvindt. 6.3.5.3.5 Na de aangegeven serie valproeven mag vanuit de primaire houder(s), die door het opvulmateriaal/absorberende materiaal in de secundaire verpakking beschermd moet(en) blijven, geen lekkage optreden. 6.3.5.3.6 Bijzondere voorbereiding van het beproevingsmonster voor de valproef 6.3.5.3.6.1 Karton - Beproeving door besproeiing met water Kartonnen buitenverpakkingen: Het monster moet gedurende ten minste één uur worden onderworpen aan een besproeiing met water, die de blootstelling aan een hoeveelheid regen van ongeveer 5 cm per uur nabootst. Vervolgens moeten het worden onderworpen aan de beproevingen, beschreven onder a). 6.3.5.3.6.2 Kunststof materiaal - Koude conditionering Primaire houders of buitenverpakkingen van kunststof: De temperatuur van het monster en de inhoud daarvan moet zijn teruggebracht tot -18 ºC of lager gedurende 24 uur; het monster moet binnen 15 minuten nadat het uit deze atmosfeer is verwijderd, aan de in 6.3.5.3.1 beschreven beproeving worden onderworpen. Indien het monster droogijs bevat, mag de duur van de conditionering worden teruggebracht tot 4 uur. 6.3.5.3.6.3 Verpakkingen bestemd om droogijs te bevatten - Aanvullende valproef Indien het de bedoeling is dat de verpakking droogijs bevat moet in aanvulling op de beproeving omschreven in 6.3.5.3.1 en eventueel in 6.3.5.3.6.1 of 6.3.5.3.6.2 een beproeving worden uitgevoerd. Eén monster moet zodanig worden opgeslagen dat het droogijs volledig ontwijkt en dat monster moet vervolgens aan een valproef worden onderworpen in één van de oriëntatierichtingen beschreven in 6.3.5.3.2 en wel die welke het meest waarschijnlijk zal leiden tot het bezwijken van de verpakking. 6.3.5.4
Doorstootproef
6.3.5.4.1 Verpakkingen met een bruto massa van ten hoogste 7 kg De monsters moeten op een vlak en hard oppervlak geplaatst worden. Een cilindrische stalen staaf met een massa van ten minste 7 kg en een doorsnede van 38 mm, waarvan het stooteinde is afgerond met een straal van ten hoogste 6 mm, moet van een hoogte van 1m, gemeten van het stooteinde tot het oppervlak waar het monster geraakt wordt, met een vrije val verticaal op het monster vallen. Eén monster moet op zijn grondvlak worden geplaatst. Een tweede monster moet in een stand loodrecht op die van het eerste monster worden geplaatst. In beide gevallen moet men de stalen staaf zodanig laten vallen, dat deze gericht is op de primaire houder. Penetratie van de secundaire verpakking is bij iedere stoot toelaatbaar onder voorwaarde dat vanuit de primaire houder(s) geen lekkage plaatsvindt. 6.3.5.4.2 Verpakkingen met een bruto massa van meer dan 7 kg De monsters moeten op het uiteinde van een cilindrische stalen staaf vallen. De staaf moet verticaal op een vlak en hard oppervlak zijn opgesteld. De staaf moet een doorsnede van 38 mm bezitten, en het bovenuiteinde moet zijn afgerond met een straal van ten hoogste 6 mm. De staaf moet boven het oppervlak uitsteken over een afstand die tenminste zo groot is als de afstand die het middelpunt van de primaire houder(s) scheidt van het buitenoppervlak 37
van de buitenverpakking, echter ten minste 200 mm. Men moet één monster met de bovenzijde naar beneden gericht vrij en verticaal laten vallen van een hoogte van 1m gemeten vanaf de top van de stalen staaf. Men moet een tweede monster laten vallen vanaf dezelfde hoogte in een stand loodrecht op de stand die voor het eerste monster werd gebruikt. In beide gevallen moet men de verpakking zodanig oriënteren dat de stalen staaf de primaire houder(s) mogelijk zou kunnen binnendringen. Na iedere stoot is het acceptabel dat de secundaire verpakking wordt doorgestoten onder voorwaarde dat geen lekkage uit de primaire houder(s) plaatsvindt.
6.3.5.5
Beproevingsrapport
6.3.5.5.1 Van de beproeving moet een schriftelijk beproevingsrapport gemaakt worden, dat ten minste de volgende gegevens moet bevatten en dat aan de gebruikers van de verpakking ter beschikking moet staan: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Naam en adres van de beproevingsinstantie; Naam en adres van de opdrachtgever (indien nodig); Uniek identificatienummer van het beproevingsrapport; Datum van de beproeving en van het rapport; Fabrikant van de verpakking; Beschrijving van het constructietype van de verpakking (bijv. afmetingen, materialen, sluitingen, wanddikte, enz.), met inbegrip van de fabricagemethode (bijv. blaasextrusie) en eventueel met tekening(en) en/of foto(‘s); 7. Grootste inhoud; 8. Inhoud van de beproeving; 9. Beschrijving en resultaten van de beproevingen; 10. Het beproevingsrapport moet zijn ondertekend met de naam en de functionele benaming van de ondertekenaar. 6.3.5.5.2
Het beproevingsrapport moet verklaringen bevatten dat de transportgerede verpakking is beproefd overeenkomstig de toepasselijke voorschriften van dit hoofdstuk en dat het gebruik van andere verpakkingsmethoden of bestanddelen van de verpakking dit rapport ongeldig kan maken. Een exemplaar van het beproevingsrapport moet aan de bevoegde autoriteit ter beschikking worden gesteld. “.
Hoofdstuk 6.4 6.4.5.4.1 b) Wordt als volgt gelezen: "b) zij zijn ontworpen om te voldoen aan de eisen voorgeschreven voor verpakkingsgroep I of II in hoofdstuk 6.1; en". 6.4.5.4.2 Vervang aan het begin "Tankcontainers of transporttanks" door “Transporttanks”. 6.4.5.4.2 b) Wordt als volgt gelezen: "b) zij zijn ontworpen om te voldoen aan de eisen voorgeschreven in hoofdstuk 6.7 en in staat een beproevingsdruk van 265 kPa te doorstaan; en " 6.4.5.4.2 c) Vervang aan het einde: " tankcontainers of transporttanks" door “transporttanks”. 6.4.5.4.3 Schrap "en tankcontainers". En vervang "onder voorwaarde dat zij voldoen aan normen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die, welke voorgeschreven zijn in 6.4.5.4.2." door "onder voorwaarde dat: a) zij voldoen aan de voorschriften van 6.4.5.1; b) ze zijn ontworpen om te voldoen aan de eisen voorgeschreven in hoofdstuk 6.8; en c) zij zodanig zijn ontworpen dat elke extra afscherming die voorzien is, in staat is om de statische en dynamische spanningen als gevolg van normale behandeling en routinematige vervoersomstandigheden te doorstaan en dat 38
een toename van meer dan 20 % van het hoogste stralingsniveau op een willekeurig buitenoppervlak van de tanks wordt verhinderd. ". 6.4.5.4.4 Vervang in de eerste zin na "Containers" door "Containers die een permanente omsluitingsfunctie hebben,". 6.4.5.4.5 b) Wijzig de tekst vóór i) en ii) als volgt: "b) zij zijn ontworpen om te voldoen aan de eisen voorgeschreven in hoofdstuk 6.5 voor verpakkingsgroep I of II, en dat zij, - indien zij zouden worden onderworpen aan de beproevingen voorgeschreven in dat hoofdstuk, maar waarbij de valproef wordt uitgevoerd in de oriëntatie die de meeste schade teweegbrengt - , zouden voorkomen:". 6.4.8.8
Vervang "2.2.7.7.2.4 t/m 2.2.7.7.2.6 door "2.2.7.2.2.4" t/m 2.2.7.2.2.6".
6.4.8.14 Wordt als volgt gelezen: "6.4.8.14 Een collo dat gering verspreidbare radioactieve stoffen bevat, moet zodanig worden ontworpen dat alle voorzieningen die aan de gering verspreidbare radioactieve stoffen zijn toegevoegd, die geen bestanddeel daarvan zijn, of alle inwendige componenten van de verpakking de prestatie van de gering verspreidbare stof niet ongunstig zullen beïnvloeden.". 6.4.10.3
Vervang "2.2.7.7.2.4 t/m 2.2.7.7.2.6" door "2.2.7.2.2.4 t/m 2.2.7.2.2.6".
6.4.11.2
Vervang in de eerste zin "in deze subsectie" door "van 2.2.7.2.3.5". Schrap de onderdelen a) t/m d) en tabel 6.4.11.2.
6.4.11.11 en 6.4.11.12 Vervang " "N” subcritisch is" door " "N" colli subcritisch moeten zijn". 6.4.11.13 Voeg een nieuwe subsectie toe, die als volgt wordt gelezen: "6.4.11.13 De criticaliteits-veiligheidsindex (CSI) voor colli die splijtbare stoffen bevatten, moet worden verkregen door het getal 50 te delen door de kleinste van de twee waarden van N, afgeleid in 6.4.11.11 en 6.4.11.12 (d.w.z CSI = 50/N). De waarde van de criticaliteits-veiligheidsindex kan gelijk zijn aan nul, onder voorwaarde dat een onbeperkt aantal colli subcritisch is (d.w.z N is in beide gevallen in feite gelijk aan oneindig).". 6.4.12.1 en 6.4.12.2 Vervang "2.2.7.3.3, 2.2.7.3.4, 2.2.7.4.1, 2.2.7.4.2" door "2.2.7.2.3.1.3, 2.2.7.2.3.1.4, 2.2.7.2.3.3.1, 2.2.7.2.3.3.2, 2.2.7.2.3.4.1, 2.2.7.2.3.4.2". 6.4.12.1 a) Voeg na "of radioactieve stoffen in speciale toestand" in "of gering verspreidbare radioactieve stoffen". 6.4.14
Vervang "2.2.7.4.5 a)" door "2.2.7.2.3.3.5 a)”.
6.4.22.2, 6.4.22.3 en 6.4.23.2 c) Vervang "5.1.5.3.1" door "5.1.5.2.1". 6.4.23.14 h) Vervang "5.1.5.2.2" door "5.1.5.1.2". o) Voeg "6.4.8.4," in vóór "6.4.8.5". 6.4.23.15 Vervang "goedgekeurd door de bevoegde autoriteit" door "goedgekeurd door de bevoegde autoriteit op grond van 1.6.6.2.1, 1.6.6.2.2, 6.4.22.2, 6.4.22.3 en 6.4.22.4".
39
Hoofdstuk 6.5 6.5.2.1.1. a) Voeg na het symbool een nieuwe zin in, die als volgt wordt gelezen: "Dit symbool mag voor geen enkel ander doel worden gebruikt dan te verklaren dat een verpakking voldoet aan de desbetreffende voorschriften van hoofdstuk 6.1, 6.2, 6.3, 6.5 of 6.6.". 6.5.2.2.1
Voeg aan de tabel onder de hieronder aangeduide kolommen de volgende nieuwe rij toe en voeg na de tabel de volgende nieuwe noot b toe: Aanvullende kenmerking
Hoogste toegestane stapelbelasting b
Metaal
Stijve Kunststof
X
X
Categorie IBC Combinatie
X
Karton
Hout
X
X
" b Zie 6.5.2.2.2. Deze aanvullende kenmerking is van toepassing op alle IBC's die worden vervaardigd, gerepareerd of omgebouwd vanaf 1 januari 2011 (zie ook 1.6.1.15).". 6.5.2.2.2
Voeg een nieuwe 6.5.2.2.2 toe, die als volgt wordt gelezen:
“6.5.2.2.2
De hoogste toegestane stapelbelasting, van toepassing wanneer de IBC in gebruik is, moet als volgt op een symbool worden weergegeven. ... kg max
IBC's die gestapeld kunnen worden
IBC's die NIET gestapeld kunnen worden
Het symbool moet niet kleiner zijn dan 100 mm x 100 mm, het moet duurzaam en duidelijk zichtbaar zijn. De letters en cijfers die de massa aangeven, moeten ten minste 12 mm hoog zijn. De massa, aangegeven boven het symbool, mag de belasting aangebracht bij de beproeving van het constructietype (zie 6.5.6.6.4), gedeeld door 1.8, niet overschrijden. Opmerking: De bepalingen van 6.5.2.2.2 zijn van toepassing op alle IBC's die vanaf 1 januari 2011 worden vervaardigd, gerepareerd of omgebouwd (zie ook 1.6.1.15).". 6.5.2.2.3, 6.5.2.2.4 en 6.5.2.2.5
6.5.4.1
De bestaande paragrafen 6.5.2.2.2, 6.5.2.2.3 en 6.5.2.2.4 worden omgenummerd tot 6.5.2.2.3, 6.5.2.2.4 en 6.5.2.2.5. Voeg aan het slot een nieuwe Opmerking toe, die als volgt wordt gelezen: “Opmerking: ISO 16106:2006 “Verpakkingen - Transportverpakkingen voor gevaarlijke goederen - Gevaarlijke goederen verpakkingen, stortgoedhouders en grote verpakkingen - Richtlijnen voor de toepassing van ISO 9001” verschaft acceptabele adviezen voor de procedures die toegepast mogen worden.".
40
6.5.4.4.2
Voeg in de eerste zin na "een geschikte dichtheidsproef" in: ", ten minste even doeltreffend als de beproeving voorgeschreven in 6.5.6.7.3, ". Vervang na de onderdelen a) en b) "De IBC hoeft voor deze beproeving niet van zijn sluitingen te zijn voorzien." door "De IBC moet voor deze beproeving zijn voorzien van de primaire bodemafsluiter.".
6.5.4.4.4
Voeg een nieuwe 6.5.4.4.4 toe, die als volgt wordt gelezen:
“6.5.4.4.4
De bevoegde autoriteit kan op elk ogenblik eisen dat door beproevingen volgens dit hoofdstuk wordt bewezen, dat de IBC’s voldoen aan de eisen van de beproeving van het constructietype. “.
6.5.4.5.5
Wordt geschrapt (inclusief tekst).
6.5.6.1.1
Vervang de eerste zin door "Vóór ingebruikneming van een IBC moet elk constructietype van een IBC met goed gevolg de beproevingen, voorgeschreven in dit hoofdstuk, doorstaan en worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit die toestaat dat het kenmerk wordt toegekend.".
6.5.6.2.1
Vervang "6.5.6.12" door "6.5.6.13".
6.5.6.2.4
Vervang "6.5.6.13" door "6.5.6.14".
41
Oprichtproef
-
1e
a)
2e
3e
-
-
4e
e)
-
-
-
21A, 21B, 21N
-
1e
a)
2e
3e
4e
5e
6e
e)
-
-
-
31A, 31B, 31C
1e
2e
a)
3e
4e
5e
6e
7e e)
-
-
-
X
-
-
X
X
X
X
Flexibele d)
-
-
c)
Stijve kunststof: 11H1, 11H2
-
1e
a)
2e
3e
-
-
4e
-
-
-
21H1, 21H2
-
1e
a)
2e
3e
4e
5e
6e
-
-
-
31H1, 31H2
1e
2e
a)
3e
4e g)
5e
6e
7e
-
-
-
Combinatie: 11HZ1, 11HZ2
-
1e
a)
2e
3e
-
-
4e
e)
-
-
-
21HZ1, 21HZ2
-
1e
a)
2e
3e
4e
5e
6e
e)
-
-
-
31HZ1, 31HZ2
1e
2e
a)
3e
4e g)
5e
6e
7e e)
-
-
-
X
Kartonnen
-
1e
-
2e
-
-
3e
-
-
-
Houten
-
1e
-
2e
-
-
3e
-
-
-
c)
Kantelproef
Metalen: 11A, 11B, 11N
Type IBC
b)
Scheurproef
Dichtheidsproef Hydraulische drukproef Valproef
De bestaande tabel wordt vervangen door de volgende:
VibratieProef f) Hefproef onderzijde Hefproef bovenzijde a) Stapelproef
6.5.6.3.7
Voeg na de tabel een nieuwe noot f) toe die als volgt wordt gelezen: f
Een andere IBC van hetzelfde ontwerp mag worden gebruikt voor de vibratieproef:":
De bestaande noot “f” wordt noot “g”. 6.5.6.5.5 a) Wordt als volgt gelezen: "a) Metalen IBC's, IBC's van stijve kunststof en combinatie-IBC's: de IBC blijft veilig in normale vervoersomstandigheden, er is geen blijvende vervorming waar te nemen van de IBC met inbegrip van de eventuele bodempallet, en geen verlies van de inhoud.". 6.5.6.7.3
Schrap de laatste zin (“Andere .........worden gebruikt.”).
6.5.6.9.3
De eerste zin wordt als volgt gelezen: "De IBC moet op zijn onderzijde vallen op een niet-veerkrachtig, horizontaal, vlak, massief en stijf oppervlak in overeenstemming met de voorschriften van 6.1.5.3.4, op een zodanige wijze dat gegarandeerd wordt dat de plaats waar de IBC getroffen wordt, het als meest kwetsbaar beschouwde gedeelte van de onderzijde van de IBC is. 42
6.5.6.9.5
Voeg een nieuw onderdeel d) toe, dat als volgt wordt gelezen: "d) Alle IBC's: geen beschadiging waardoor de IBC onveilig wordt voor vervoer voor doeleinden van berging of verwijdering, en geen verlies van de inhoud. Bovendien moet de IBC opgehesen kunnen worden met een geschikt hulpmiddel, zodat deze de bodem niet meer raakt gedurende vijf minuten.".
6.5.6.13
Voeg een nieuwe subsectie 6.5.6.13 toe, die als volgt wordt gelezen:
"6.5.6.13
Vibratietest
6.5.6.13.1 Toepassingsgebied Van toepassing op alle IBC's gebruikt voor vloeistoffen, als beproeving van het constructietype Opmerking: Deze beproeving is van toepassing op constructietypen voor IBC's vervaardigd na 31 december 2010 (zie ook 1.6.1.14). 6.5.6.13.2 Voorbereiding van de IBC voor de beproeving Een monster-IBC moet willekeurig worden gekozen en moet worden uitgerust en gesloten zoals voor het vervoer. De IBC moet tot ten minste 98 % van de grootste inhoud met water worden gevuld. 6.5.6.13.3 Methode en tijdsduur van de beproeving 6.5.6.13.3.1 De IBC moet op het centrum van het platform van de beproevingsmachine met een verticale, sinusvormige, dubbele amplitude (top-top verplaatsing) van 25 mm + 5 %, worden geplaatst. Zo nodig moeten op het platform inrichtingen worden bevestigd om te voorkomen dat het proefexemplaar in horizontale richting van het platform af kan bewegen, zonder dat de verticale beweging wordt beperkt. 6.5.6.13.3.2 De beproeving moet worden uitgevoerd gedurende één uur bij een frequentie die ertoe leidt dat een gedeelte van de onderzijde van de IBC kortstondig opgelicht wordt van het trillende platform gedurende elke cyclus en wel in een dergelijke mate dat een metalen afstandsplaatje volledig, op intermitterende wijze op ten minste één punt volledig tussen de onderzijde van de IBC en het beproevingsplatform geschoven kan worden. De frequentie moet mogelijk worden aangepast na de oorspronkelijke instelling om te voorkomen dat de verpakking in resonantie geraakt. Desondanks moet de frequentie van de beproeving ertoe leiden dat het mogelijk blijft het metalen afstandsplaatje onder de IBC te plaatsen, zoals in deze paragraaf beschreven. Het voortduren van de mogelijkheid om het metalen afstandsplaatje in te schuiven is essentieel voor het slagen van de proef. Het voor deze proef te gebruiken metalen afstandsplaatje moet ten minste 1,6 mm dik, 50 mm breed en lang genoeg zijn om voor de uitvoering van de beproeving ten minste 100 mm tussen de IBC en het beproevingsplatform geschoven te worden. 6.5.6.13.4 Criteria voor het doorstaan van de beproeving Er mag geen lekkage of scheur worden waargenomen. Bovendien mag geen breuk of defect van constructieve bestanddelen, zoals gebroken lasverbindingen of het falen van bevestigingen, worden waargenomen.”. 6.5.6.14, 6.5.6.14.1 en 6.5.6.14.2 De bestaande subsectie en paragrafen 6.5.6.13, 6.5.6.13.1 en 6.5.6.13.2 worden omgenummerd tot 6.5.6.14, 6.5.6.14.1 en 6.5.6.14.2 Hoofdstuk 6.6 6.6.1.2
Voeg aan het slot een nieuwe Opmerking toe, die als volgt wordt gelezen: “Opmerking: ISO 16106:2006 “Verpakkingen - Transportverpakkingen voor gevaarlijke goederen - Gevaarlijke goederen verpakkingen, stortgoedhouders en grote verpakkingen - Richtlijnen voor de toepassing van ISO 9001” verschaft acceptabele adviezen voor de procedures die toegepast mogen worden.".
43
6.6.3.1 a)
Voeg na het symbool een nieuwe zin in die als volgt wordt gelezen: "Dit symbool mag voor geen enkel ander doel worden gebruikt dan te verklaren dat een verpakking voldoet aan de desbetreffende voorschriften van hoofdstuk 6.1, 6.2, 6.3, 6.5 of 6.6.".
6.6.5.1.1
Vervang "overeenkomstig de door de bevoegde autoriteit vastgelegde en goedgekeurde procedures" door "overeenkomstig procedures, vastgelegd door de bevoegde autoriteit, die toestaat het kenmerk toe te kennen, en moet worden goedgekeurd door deze bevoegde autoriteit".
6.6.5.1.2
Vervang de eerste zin door "Vóór ingebruikneming van een grote verpakking moet elk constructietype van een grote verpakking met goed gevolg de beproevingen, voorgeschreven in dit hoofdstuk, doorstaan.".
6.6.5.3.4.3 De tekst na de titel wordt als volgt gelezen: "De grote verpakking moet vallen op een niet-veerkrachtig, horizontaal, vlak, massief en stijf oppervlak in overeenstemming met de voorschriften van 6.1.5.3.4, op een zodanige wijze dat gegarandeerd wordt dat de plaats waar de grote verpakking getroffen wordt, het als meest kwetsbaar beschouwde gedeelte van de onderzijde van de grote verpakking is. Hoofdstuk 6.7 6.7.2.1, 6.7.3.1 en 6.7.4.1
Vervang in de definitie van Transporttank, voorlaatste zin "op een voertuig of aan boord van schip" door "op een voertuig, wagen, zeeschip of binnenvaartschip".
6.7.4.14.4 Voeg in de laatste zin na "periodiek onderzoek" in: "en dito beproeving". 6.7.4.14.5 De tekst wordt als volgt gelezen: "(Geschrapt)". 6.7.5.2.1
Vervang in de laatste zin "op een transporteenheid of aan boord van schip" door "op een voertuig, wagen, zeeschip of binnenvaartschip".
6.7.5.2.3
Vervang "6.2.5" door "6.2.1 en 6.2.2".
6.7.5.2.9
Vervang "6.2.5.2" door "6.2.2.1". Vervang "(zie 6.2.3)" door "(zie 6.2.5)”.
6.7.5.3.2
Vervang in de laatste zin “door een afsluiter gescheiden worden gehouden in eenheden van ten hoogste 3.000 liter" door' "zijn onderverdeeld in groepen van ten hoogste 3000 liter, waarbij de groepen van elkaar zijn gescheiden door een afsluiter".
6.7.5.4.1
Vervang "moeten door een afsluiter gescheiden worden gehouden in eenheden van ten hoogste 3000 liter. Elke eenheid moet zijn voorzien van" door "moeten zijn onderverdeeld in groepen van ten hoogste 3000 liter, waarbij de groepen van elkaar zijn gescheiden door een afsluiter. Elke groep moet zijn voorzien van".
Hoofdstuk 6.8 6.8.2.1.4
Vervang de zinsnede “Reservoirs moeten......keuze van het materiaal” door "Reservoirs moeten zijn ontworpen en geconstrueerd overeenkomstig de voorschriften van normen, opgesomd in 6.8.2.6, of technische regels erkend door de bevoegde autoriteit, overeenkomstig 6.8.2.7, waarbij voor de keuze van het materiaal"
6.8.2.1.23 De tekst voor “λ=0,8" wordt als volgt gelezen: “λ=0,8: de lasnaden moeten aan beide zijden zo veel mogelijk visueel zijn onderzocht en moeten steekproefsgewijs een niet-destructief hebben ondergaan. Alle gelaste "T"-verbindingen moeten worden onderzocht, waarbij de totale lengte van de onderzochte lasverbindingen niet minder mag zijn dan 10 % van de som van de lengten van alle langsnaden , rondnaden en radiale naden (in de tankbodems). “. 6.8.2.2.1
Voeg na "- voldoen aan het bepaalde in 6.8.2.1.1." een nieuwe alinea in, die als volgt wordt gelezen: "Buisleidingen moeten zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en gemonteerd dat het gevaar van beschadiging als gevolg van thermische uitzetting en krimp, mechanische schokken en trillingen wordt vermeden.".
6.8.2.4.2
Wordt als volgt gelezen: 44
“6.8.2.4.2 De reservoirs en hun uitrustingsdelen moeten uiterlijk elke zes jaar
vijf jaar
periodieke onderzoeken ondergaan. Deze periodieke onderzoeken moeten omvatten: - een uitwendig en inwendig onderzoek; - een dichtheidsproef van het reservoir en de uitrusting ervan overeenkomstig 6.8.2.4.3 en een controle van de goede werking van de gehele uitrusting; - als algemene regel, een hydraulische proefpersing 9 (zie 6.8.2.4.1 voor de beproevingsdruk van de reservoirs en de compartimenten, indien van toepassing). Warmtewerende, warmte-isolerende of andere omhullingen behoeven slechts zover te worden verwijderd,als noodzakelijk is voor een gedegen beoordeling van de eigenschappen van het reservoir. In het geval van tanks, bestemd voor het vervoer van poedervormige of korrelvormige stoffen. mogen met toestemming van de deskundige, erkend door de bevoegde autoriteit, de periodieke hydraulische proefpersingen achterwege gelaten worden en vervangen worden door dichtheidsproeven overeenkomstig 6.8.2.4.3, bij een effectieve inwendige druk die ten minste gelijk moet zijn aan de hoogste bedrijfsdruk.". 6.8.2.4.3
Wordt als volgt gelezen:
"6.8.2.4.3
De reservoirs en hun uitrustingsdelen moeten uiterlijk elke drie jaar
twee en een half jaar
na het eerste onderzoek en elk periodiek onderzoek tussentijdse onderzoeken ondergaan. Deze tussentijdse onderzoeken mogen drie maanden vóór of na de vastgelegde datum worden uitgevoerd. Het tussentijds onderzoek mag echter op elk moment vóór de aangegeven datum worden uitgevoerd. Indien een tussentijds onderzoek meer dan drie maanden vóór de voorgeschreven datum is uitgevoerd, moet nog een tussentijds onderzoek uiterlijk drie jaar
twee en een half jaar
na deze datum worden uitgevoerd. Deze tussentijdse onderzoeken moeten een dichtheidsproef van het reservoir met de uitrusting ervan en een controle van de goede werking van alle uitrustingsdelen omvatten. Voor dit doel moet de tank worden onderworpen aan een effectieve inwendige druk die ten minste gelijk moet zijn aan de hoogste bedrijfsdruk. Voor tanks, bestemd voor het vervoer van vloeistoffen of van vaste stoffen in korrel- of poedervormige toestand, moet de dichtheidsproef, indien een gas gebruikt wordt, uitgevoerd worden bij een druk die ten minste gelijk is aan 25 % van de hoogste bedrijfsdruk. In geen geval mag deze lager zijn dan 20 kPa (0,2 bar) (overdruk). Bij tanks, uitgerust met ontluchtingsinrichtingen en een veiligheidsinrichting, die voorkomt dat de inhoud vrijkomt indien de tank kantelt, is de proefdruk gelijk aan de statische druk van de gevulde stof. Bij reservoirs die uit meerdere compartimenten bestaan, moet de dichtheidsproef per compartiment afzonderlijk worden uitgevoerd.". 6.8.2.4.4
Voeg aan het slot toe: "Indien een buitengewoon onderzoek is uitgevoerd dat voldoet aan de voorschriften van 6.8.2.4.2, dan kan het buitengewoon onderzoek worden beschouwd als periodiek onderzoek. Indien een buitengewoon onderzoek is uitgevoerd dat voldoet aan de voorschriften van 6.8.2.4.3, dan kan het buitengewoon onderzoek worden beschouwd als een tussenonderzoek.".
6.8.2.4.5
Voeg in de tweede zin na "afgegeven" in: ", zelfs in het geval van negatieve resultaten". Voeg na "de tankcode" in: "en de alfanumerieke codes van bijzondere bepalingen".
9
In bijzondere gevallen en na toestemming van de deskundige, erkend door de bevoegde autoriteit, mag de hydraulische proefpersing worden vervangen door een proefpersing met een andere vloeistof of een gas, indien deze werkwijze ongevaarlijk is. 45
6.8.2.5.1
Wijzig de zevende insprong als volgt: “ • inhoud van het reservoir - in het geval van reservoir met verscheidene compartimenten, de inhoud van elk compartiment -, gevolgd door de letter "S" indien het reservoir of de compartimenten door slingerschotten in afdelingen van ten hoogste 7500 liter inhoud zijn verdeeld; ”. Schrap de Opmerking bij de negende insprong.
6.8.2.6
Wordt als volgt gelezen:
"6.8.2.6
Voorschriften voor tanks die volgens normen zijn ontworpen, geconstrueerd en beproefd. Opmerking: Personen of instanties die in normen aangegeven worden als verantwoordelijken volgens het ADR, moeten aan de voorschriften van het ADR voldoen. Afhankelijk van de datum van constructie van de tank moeten de normen opgenomen in de onderstaande tabel worden toegepast, zoals aangegeven in kolom (4) om te voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.8 waarnaar in kolom (1) wordt verwezen of zij mogen worden toegepast zoals aangegeven in kolom (5). De voorschriften van hoofdstuk 6.8, waarnaar in kolom (1) wordt verwezen, moeten in alle gevallen prevaleren. Indien meer dan één norm wordt genoemd als verplicht voor de toepassing van dezelfde voorschriften, dan moet slechts één van die normen worden toegepast, maar wel volledig, tenzij iets anders is aangegeven in onderstaande tabel.
46
Verwijzing
Titel van het document
Toepassing verplicht voor tanks geconstrueerd
(2)
(3)
(4)
EN 14025:2003 + AC:2005
Tanks voor het transport van gevaarlijke goederen - Metalen druktanks - Ontwerp en constructie
6.8.2.1
EN 14025:2008
6.8.2.2.1
EN 14432: 2006
Tanks voor het transport van gevaarlijke goederen - Metalen druktanks - Ontwerp en constructie Tanks voor het transport van gevaarlijke goederen Tankapparatuur voor het transport van vloeibare chemicaliën Luchtinlaat- en spui-afsluiter Tanks voor het transport van gevaarlijke goederen Tankapparatuur voor het transport van vloeibare chemicaliën – Voetafsluiters
Subsecties en paragrafen van toepassing (1) Voor alle tanks 6.8.2.1
6.8.2.2.1
EN 14433: 2006
Voor beproeving en onderzoek 6.8.2.4 EN 12972:2001 6.8.3.4 (uitgezonderd bijlagen D en E)
Toepassing toegestaan voor tanks geconstrueerd (5) tussen 1 januari 2005 en 30 juni 2009
vanaf 1 juli 2009
voor 1 juli 2009
vanaf 1 januari 2011
voor 1 januari 2011
vanaf 1 januari 2011
voor 1 januari 2011
tussen 1 januari 2003 en 31 december 2008 a) Tenzij de toepassing van een andere norm voor dezelfde doeleinden voor tanks geconstrueerd in dezelfde periode is toegestaan in kolom (5). 6.8.2.4 EN 12972:2007 Tanks voor het transport van 6.8.3.4 gevaarlijke stoffen - Beproeving, vanaf 1 januari voor inspectie en merken van metalen 2011 1 januari 2011 tanks Voor tanks met een hoogste bedrijfsdruk van ten hoogste 50 kPa en die bestemd zijn voor het vervoer van stoffen, waarvoor een tankcode met de letter "G" is aangegeven in kolom (12) van tabel A van hoofdstuk 3.2 6.8.2.1 EN 13094:2004 Tanks voor het transport van tussen 1 gevaarlijke stoffen – Metalen tanks januari 2005 met een bedrijfsdruk tot 0,5 bar – en 31 Ontwerp en constructie december 2009 6.8.2.1 EN 13094:2008 Tanks voor het transport van gevaarlijke stoffen – Metalen tanks vanaf 1 januari voor 1 januari met een bedrijfsdruk tot 0,5 bar – 2010 2010 Ontwerp en constructie Voor tanks voor gassen van klasse 2 6.8.2.1(met EN 12493:2001 Gelaste stalen tanks voor LPG – uitzondering van (uitgezonderd Tankvoertuigen voor het 6.8.2.1.17); tussen bijlage C) wegvervoer - Ontwerp en fabricage 6.8.2.4.1 (met tussen 1 januari 1 januari 2005 uitzondering van Opmerking: Onder “tankvoertuigen 2009 en 31 en 31 de december voor het wegvervoer”worden december 2010 dichtheidsproef); verstaan "vaste tanks" en 2008 6.8.2.5.1, 6.8.3.1 “afneembare tanks" in de zin van and 6.8.3.5.1 het ADR Tanks voor het transport van gevaarlijke stoffen - Beproeving, inspectie en merken van metalen tanks
tussen 1 januari 2009 en 31 december 2010a)
47
Subsecties en paragrafen van toepassing
Verwijzing
Titel van het document
(1) 1.2.1, 6.8.1, 6.8.2.1 (met uitzondering van 6.8.2.1.17), 6.8.2.5, 6.8.3.1, 6.8.3.5, 6.8.5.1 t/m 6.8.5.3
(2) EN 12493:2008 (uitgezonderd bijlage C)
(3) LPG uitrusting en toebehoren Gelaste stalen tanks voor LPG – Tankvoertuigen voor het wegvervoer - Ontwerp en fabricage
6.8.3.2 (met uitzondering van 6.8.3.2.3)
EN 12252:2000
6.8.3.2 (met uitzondering van 6.8.3.2.3) en 6.8.3.4.9
EN 12252:2005 + A1:2008
Opmerking: Onder “tankvoertuigen voor het wegvervoer”worden verstaan "vaste tanks" en “afneembare tanks" in de zin van het ADR Uitrusting van tankvoertuigen voor het wegvervoer van vloeibaar petroleumgas (LPG) Opmerking: Onder “tankvoertuigen voor het wegvervoer”worden verstaan "vaste tanks" en “afneembare tanks" in de zin van het ADR LPG uitrusting en toebehoren Uitrusting van LPG tankvoertuigen Opmerking: Onder “tankvoertuigen voor het wegvervoer”worden verstaan "vaste tanks" en “afneembare tanks" in de zin van het ADR Cryogene vaten - Grote verplaatsbare vacuüm geïsoleerde vaten - Deel 2: Ontwerp, fabricage, inspectie en beproeven
Toepassing verplicht voor tanks geconstrueerd
Toepassing toegestaan voor tanks geconstrueerd
(4)
(5)
vanaf 1 januari 2011
voor 1 januari 2011
tussen 1 januari 2009 en 31 december 2010
tussen 1 januari 2005 en 31 december 2008
vanaf 1 januari 2011
voor 1 januari 2011
6.8.2.1 (met EN 13530-2: tussen 1 uitzondering van 2002 januari 2005 6.8.2.1.17), en 30 juni 6.8.2.4, 6.8.3.1 2007 en 6.8.3.4 6.8.2.1 (met EN 13530-2: Cryogene vaten - Grote uitzondering van 2002 + verplaatsbare vacuüm geïsoleerde vanaf 1 januari voor 6.8.2.1.17), A1:2004 vaten - Deel 2: Ontwerp, fabricage, 2009 1 januari 2009 6.8.2.4, 6.8.3.1 inspectie en beproeven and 6.8.3.4 6.8.2.1 (met EN 14398-2: Cryogene reservoirs - Grote, uitzondering van 2003 verplaatsbare, niet-vacuüm6.8.2.1.17, (uitgezonderd geïsoleerde reservoirs - Deel 2: vanaf 1 januari voor 6.8.2.1.19 en tabel 1) Ontwerp, fabricage, inspectie en 2009 1 januari 2009 6.8.2.1.20), beproeving 6.8.2.4, 6.8.3.1 and 6.8.3.4 Voor tanks, bestemd voor het vervoer van vloeibare aardolieproducten en andere gevaarlijke stoffen van klasse 3 die bij 50 °C een dampdruk bezitten van ten hoogste 110 kPa en van benzine, en die geen bijkomend gevaar giftig of bijtend bezitten 6.8.2.1 EN 13094:2004 Tanks voor het transport van tussen 1 gevaarlijke stoffen - Metalen tanks januari 2005 met een bedrijfsdruk tot 0,5 bar en 31 Ontwerp en constructie december 2009 6.8.2.1 EN 13094:2008 Tanks voor het transport van gevaarlijke stoffen – Metalen tanks vanaf 1 januari voor 1 januari met een bedrijfsdruk tot 0,5 bar – 2010 2010 Ontwerp en constructie
48
Subsecties en paragrafen van toepassing
Verwijzing
Titel van het document
(1) 6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
(2) EN 13082:2001
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
EN 13308:2002
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
EN 13314:2002
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
EN 13316:2002
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
EN 13317:2002
(3) Tanks voor het transport van gevaarlijke stoffen – Bedieningsapparatuur voor tanks – Dampafsluiter Tanks voor het transport van gevaarlijke goederen – Uitrusting voor tanks – Niet-drukvereffenende bodemafsluiter Tanks voor het transport van gevaarlijke goederen – Uitrusting – Afdekplaat voor het vulgat Tanks voor het transport van gevaarlijke goederen – Uitrusting voor tanks – Drukvereffenende bodemafsluiter Tanks voor het transport van gevaarlijke goederen - Uitrusting voor tanks - Samenstel voor de mangatafdekplaat
Toepassing verplicht voor tanks geconstrueerd
Toepassing toegestaan voor tanks geconstrueerd
(4)
(5)
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009 tussen 1 januari 2005 en 30 juni 2007
6.8.2.2 en 6.8.2.4.1
EN 13317:2002 Tanks voor het transport van (met gevaarlijke goederen – Uitrusting uitzondering voor tanks – Samenstel voor de tussen 1 van de figuur mangatafdekplaat tussen 1 januari en tabel B.2 in januari 2007 2009 en 31 en 31 bijlage B) (Het December december materiaal moet 2010a) 2008 voldoen aan de eisen van norm EN 13094:2004, clausule 5.2) a) Tenzij de toepassing van een andere norm voor dezelfde doeleinden voor tanks geconstrueerd in dezelfde periode is toegestaan in kolom (5) 6.8.2.2 en EN 13317:2002 Tanks voor het transport van 6.8.2.4.1 + A1:2006 gevaarlijke goederen - Uitrusting vanaf 1 januari voor voor tanks - Samenstel voor de 2011 1 januari 2011 mangatafdekplaat 6.8.2.2 en EN 14595:2005 Tanks voor transport van 6.8.2.4.1 gevaarlijke goederen vanaf 1 januari voor Onderhoudsuitrusting voor tanks 2009 1 januari 2009 Druk- en vacuümontluchting 6.8.2.7
Schrap de eerste en tweede alinea’s (“Tanks die niet … intrekken”). De (bestaande) derde (nieuwe eerste) alinea wordt als volgt gelezen: "Teneinde rekening te houden met de vooruitgang van wetenschap en techniek of indien geen norm is genoemd in 6.8.2.6 of om rekening te houden met speciale aspecten die niet in een norm genoemd in 6.8.2.6 aan de orde worden gesteld, kan de bevoegde autoriteit het gebruik van een technisch reglement erkennen, dat hetzelfde niveau van veiligheid biedt. Tanks moeten echter voldoen aan de minimumvoorschriften van 6.8.2. “.
6.8.3.1.5
Vervang "6.2.3.1" door "6.2.5.3".
6.8.3.2.3
Vervang “De laad- en losopeningen van tanks” door "Alle openingen voor het laden en lossen van tanks".
6.8.3.2.11 Voeg aan het slot de volgende nieuwe zin toe: "De bepalingen van 6.8.2.1.7 zijn niet van toepassing op tanks met vacuüm-isolatie.". 49
6.8.3.2.6
Wordt als volgt gelezen:
"6.8.3.4.6
In afwijking van de voorschriften van 6.8.2.4 moeten de periodieke onderzoeken overeenkomstig 6.8.2.4.2 plaatsvinden: a) ten minste elke drie jaar
ten minste elke twee en een half jaar
in het geval van tanks bestemd voor het vervoer van UN 1008 boortrifluoride, UN 1017 chloor, UN 1048 waterstofbromide, watervrij (broomwaterstof, watervrij), UN 1050 waterstofchloride, watervrij (chloorwaterstof, watervrij), UN 1053 waterstofsulfide (zwavelwaterstof) of UN 1079 zwaveldioxide b) uiterlijk na zes jaren
uiterlijk na 8 jaren
dienst en vervolgens ten minste elke twaalf jaar in het geval van tanks bestemd voor het vervoer van sterk gekoelde, vloeibaar gemaakte gassen. De tussentijdse onderzoeken volgens 6.8.2.4.3 moet uiterlijk zes jaar na elk periodiek onderzoek worden uitgevoerd
Een dichtheidsproef of een tussentijds onderzoek volgens 6.8.2.4.3 kan worden uitgevoerd op verzoek van de bevoegde autoriteit tussen twee willekeurige periodieke onderzoeken.
Indien het reservoir, zijn armaturen, buisleidingen en uitrustingsdelen apart zijn beproefd, moet de tank worden onderworpen aan een dichtheidsproef na de assemblage." 6.8.3.4.13 Vervang "6.2.1.6" door "6.2.1.6 respectievelijk 6.2.3.5". 6.8.3.4.16 Voeg in de tweede zin na "van deze keuringen" in: ", zelfs in geval van negatieve resultaten,". 6.8.3.5.13 Vervang “6.2.1.7" door "6.2.2.7". 6.8.3.6
Wordt als volgt gelezen:
"6.8.3.6
Voorschriften voor batterijwagens en MEGC’s die volgens normen worden ontworpen, vervaardigd en beproefd Opmerking: Personen of instanties die in normen aangegeven worden als verantwoordelijken volgens het ADR, moeten aan de voorschriften van het ADR voldoen.". Afhankelijk van de datum van constructie van de batterijwagen of de MEGC moet de norm genoemd in onderstaande tabel worden toegepast zoals aangegeven in kolom (4) om te voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.8 waarnaar in kolom (1) wordt verwezen, of zij mogen worden toegepast zoals aangegeven in kolom (5). De voorschriften van hoofdstuk 6.8, waarnaar in kolom (1) wordt verwezen, moeten in alle gevallen prevaleren. Indien meer dan één norm wordt genoemd als verplicht voor de toepassing van dezelfde voorschriften, dan moet slechts één van die normen worden toegepast, maar wel volledig, tenzij iets anders is aangegeven in onderstaande tabel.". Van toepassing zijnde Verwijzing subsecties en paragrafen
Titel van het document
(1) (2) 6.8.3.1.4 en 6.8.3.1.5, EN 13807: 2003 6.8.3.2.18 t/m 6.8.3.2.26, 6.8.3.4.10 t/m 6.8.3.4.12 en 6.8.3.5.10 t/m 6.8.3.5.13
(3) Verplaatsbare gasflessen Batterijwagens - Ontwerp, fabricage, identificatie en beproeving
Toepassing verplicht voor batterijwagens of MEGC’s geconstrueerd
Toepassing toegestaan voor batterijwagens of MEGC’s geconstrueerd
(4)
(5)
vanaf 1 januari 2009
voor 1 januari 2009
“ 50
6.8.4
TE11 Voeg aan het slot de volgende nieuwe zin toe: "Een veiligheidsklep die voorkomt dat vreemde stoffen binnendringen, voldoet ook aan deze bepaling.". Voeg de volgende nieuwe bijzondere bepalingen toe: "TA4 De procedures voor de conformiteitsbeoordeling van sectie 1.8.7 moeten worden toegepast door de bevoegde autoriteit, haar afgevaardigde of de onderzoeksinstantie overeenkomstig 1.8.6.4 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020:2004 type A.". "TT9 Voor onderzoeken en beproevingen (met inbegrip van toezicht op de fabricage) moeten de procedures van sectie 1.8.7 worden toegepast door de bevoegde autoriteit, haar afgevaardigde of de onderzoeksinstantie overeenkomstig 1.8.6.4 en geaccrediteerd volgens EN ISO/IEC 17020: 2004 type A.".
Voeg een nieuw hoofdstuk 6.12 toe, dat als volgt wordt gelezen: “ HOOFDSTUK 6.12 VOORSCHRIFTEN VOOR DE CONSTRUCTIE, UITRUSTING, TYPEGOEDKEURING, ONDERZOEKEN EN BEPROEVINGEN EN KENMERKING VAN TANKS, BULKCONTAINERS EN SPECIALE COMPARTIMENTEN VOOR ONTPLOFBARE STOFFEN OF VOORWERPEN VAN MOBIELE EENHEDEN VOOR DE FABRICAGE VAN ONTPLOFBARE STOFFEN OF VOORWERPEN (MEMU's) Opmerking 1:Voor transporttanks zie hoofdstuk 6.7; voor vaste tanks (tankwagens), afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks met reservoirs van metaal zie hoofdstuk 6.8, voor tanks van vezelgewapende kunststof zie hoofdstuk 6.9, voor druk/vacuümtanks (voor afvalstoffen) zie hoofdstuk 6.10, voor bulkcontainers zie hoofdstuk 6.11. Opmerking 2:Dit hoofdstuk is van toepassing op vaste tanks, afneembare tanks, tankcontainers en wissellaadtanks die niet voldoen aan alle voorschriften van de hoofdstukken, genoemd in Opmerking 1, alsmede op bulkcontainers en speciale compartimenten voor ontplofbare stoffen of voorwerpen. 6.12.1
Toepassingsgebied De voorschriften van dit hoofdstuk zijn van toepassing op tanks, bulkcontainers en speciale compartimenten bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen op MEMU's.
6.12.2
Algemene bepalingen
6.12.2.1
Ongeacht de in sectie 1.2.1 gedefinieerde minimuminhoud voor vaste tanks,, moeten de tanks voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.8, zoals gewijzigd door de bijzondere bepalingen van dit hoofdstuk.
6.12.2.2
Bulkcontainers, bestemd voor het vervoer van gevaarlijke goederen op MEMU's, moeten voldoen aan de voorschriften voor bulkcontainers van het type BK2.
6.12.2.3
Indien een enkele tank of bulkcontainer meer dan één stof bevat, dan moeten deze stoffen van elkaar zijn gescheiden door ten minste twee wanden met daartussen een ledige met lucht gevulde ruimte
6.12.3
Tanks
6.12.3.1
Tanks met een inhoud van 1000 liter of meer
6.12.3.1.1
Deze tanks moeten voldoen aan de voorschriften van 6.8.2.
6.12.3.1.2
Indien een veiligheidsklep is voorgeschreven in de bepalingen van sectie 6.8.2, dan moet een tank ook voorzien zijn van een breekplaat of een andere geschikte inrichting voor drukontlasting, goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.
6.12.3.1.3
Bij reservoirs met een niet-cirkelvormige dwarsdoorsnede, bijvoorbeeld doosvormige of elliptische reservoirs, die niet berekend kunnen worden overeenkomstig 6.8.2.1.4 en normen of technische reglementen die aldaar worden genoemd, kan het vermogen om de toelaatbare spanning te doorstaan worden aangetoond door een proefpersing, gespecificeerd door de bevoegde autoriteit. 51
Deze tanks moeten voldoen aan de voorschriften van subsectie 6.8.2.1 met uitzondering van 6.8.2.1.3, 6.8.2.1.4 en 6.8.2.1.13 t/m 6.8.2.1.22. De wanddikte van deze reservoirs moet niet lager zijn dan de waarden aangegeven in de tabel hieronder: Materiaal roestvrije austenitische staalsoorten andere staalsoorten aluminium legeringen zuiver aluminium 99,80 %
Minimumwanddikte 2,5 mm 3 mm 4 mm 6 mm
Er moet bescherming van de tank worden geboden tegen beschadiging door zijdelingse stoten of kantelen. De bescherming moet worden geboden overeenkomstig 6.8.2.1.20 of de bevoegde autoriteit moet alternatieve beschermende maatregelen goedkeuren. 6.12.3.1.4
In afwijking van de voorschriften van 6.8.2.5.2 hoeven de tanks niet te zijn voorzien van de kenmerking voor de tankcode en voor de bijzondere bepalingen, voor zover van toepassing.
6.12.3.2
Tanks met een inhoud van minder dan 1000 liter
6.12.3.2.1
De constructie van deze tanks moet voldoen aan de voorschriften van subsectie 6.8.2.1 met uitzondering van 6.8.2.1.3, 6.8.2.1.4, 6.8.2.1.6, 6.8.2.1.10 t/m 6.8.2.1.23 en 6.8.2.1.28.
6.12.3.2.2
De uitrusting van deze tanks moet voldoen aan de voorschriften van 6.8.2.2.1. Indien een veiligheidsklep is voorgeschreven in de bepalingen van 6.8.2, dan moet de tank ook voorzien zijn van een breekplaat of een andere geschikte inrichting voor drukontlasting, goedgekeurd door de bevoegde autoriteit.
6.12.3.2.3
De wanddikte van de reservoirs mag niet lager zijn dan de waarden aangegeven in de tabel hieronder: Materiaal roestvrije austenitische staalsoorten andere staalsoorten aluminium legeringen zuiver aluminium 99,80 %
Minimumwanddikte 2,5 mm 3 mm 4 mm 6 mm
6.12.3.2.4
Delen van de constructie van tanks mogen zonder kromtestraal zijn. Alternatieve versterkende maatregelen kunnen bestaan uit gekromde wanden, gegolfde wanden of verstijvingsribben. In ten minste één richting moet de afstand tussen parallelle steunen aan beide zijden van de tank niet groter zijn dan 100 maal de wanddikte.
6.12.3.2.5
Lassen moeten op vakkundige wijze wordt uitgevoerd en moeten de hoogste mate van veiligheid bieden. De laswerkzaamheden moeten worden uitgevoerd door vakkundige lassers die gebruikmaken van een lasproces, waarvan de effectiviteit (met inbegrip van eventueel voorgeschreven warmtebehandelingen) is aangetoond door een beproeving.
6.12.3.2.6
De voorschriften van 6.8.2.4 zijn niet van toepassing. Echter de eerste en periodieke onderzoeken van deze tanks moeten worden uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de gebruiker of de eigenaar van de MEMU. Reservoirs en de uitrusting ervan moeten tenminste elke drie jaar worden onderworpen aan visueel onderzoek van hun uitwendige en inwendige conditie en aan een dichtheidsproef tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit.
6.12.3.2.7
De voorschriften voor typegoedkeuring van 6.8.2.3 en voor kenmerking van 6.8.2.5 zijn niet van toepassing
6.12.4
Uitrustingsdelen
6.12.4.1
Tanks met bodemlossing voor UN-nummers 1942 en 3375 moeten ten minste twee sluitingen bezitten. Eén van deze sluitingen mag de pomp voor het mengen van het product of voor het lossen zijn of de avegaar.
6.12.4.2
Alle pijpen na de eerste sluiting moeten van een smeltbaar materiaal zijn (b.v. een rubber slang) of smeltbare elementen bezitten.
6.12.4.3
Teneinde elk verlies van de inhoud in geval van beschadiging van de uitwendige pompen en armaturen voor het lossen (pijpen) te vermijden, moeten de eerste sluiting en de zitting daarvan beschermd zijn tegen het gevaar te worden losgerukt door externe belastingen of moet zo zijn ontworpen dat zij deze kunnen doorstaan. De vul- en losinrichtingen (met inbegrip van flenzen of pluggen met schroefdraad) en beschermkappen (indien aanwezig) moeten beveiligd kunnen worden tegen elk onbedoeld openen. 52
6.12.4.4
Ontluchtingssystemen overeenkomstig 6.8.2.2.6 op tanks voor UN-nummer 3375 mogen worden vervangen door "zwanenhalsbochten". Een dergelijk onderdeel van de uitrusting moet beschermd zijn tegen het risico te worden losgerukt door externe belastingen of moet zo zijn ontworpen dat zij deze kunnen doorstaan.
6.12.5
Speciale compartimenten voor ontplofbare stoffen en voorwerpen De compartimenten voor colli met ontplofbare stoffen en voorwerpen die slagpijpjes en/of samengestelde slagpijpjes bevatten en die welke stoffen of voorwerpen van compatibiliteitsgroep D bevatten, moeten zo zijn ontworpen dat zij een doeltreffende segregatie verschaffen zodat er geen gevaar bestaat van overdracht van een detonatie van de slagpijpjes en/of de samengestelde slagpijpjes naar de stoffen en voorwerpen van compatibiliteitsgroep D. De segregatie moet worden bereikt door het gebruik van gescheiden compartimenten of door één van de twee typen ontplofbare stoffen of voorwerpen in een speciaal omhullingsysteem te plaatsen. Beide segregatiemethoden moeten worden goedgekeurd door de bevoegde autoriteit. Indien het materiaal gebruikt voor het compartiment metaal is, dan moet de binnenzijde van het compartiment volledig worden bedekt met materialen, die voldoende weerstand bieden tegen brand. De compartimenten voor ontplofbare stoffen en voorwerpen moeten zich op een plaats bevinden waar ze beschermd zijn tegen schokken en tegen beschadiging op ruw terrein en gevaarlijke interactie met andere gevaarlijke goederen aan boord en tegen ontstekingsbronnen op het voertuig, bv. uitlaten.
Opmerking: Materialen ingedeeld als klasse B-s3-d2 overeenkomstig norm EN 13501-1:2002 worden geacht te voldoen aan het voorschrift voor brandbestendigheid.".
53
ADR (wijzigingen per 2009) DEEL 7 Hoofdstuk 7.3 7.3.2.6
Vervang in de titel "Afvalstoffen" door "Goederen".
7.3.2.6.1
Wordt als volgt gelezen:
“ 7.3.2.6.1
Dierlijke stoffen die infectueuze stoffen bevatten (UN-nummers 2814, 2900 en 3373) mogen in bulkcontainers worden vervoerd onder voorwaarde dat aan de volgende bepalingen wordt voldaan: a) Met dekzeil uitgeruste bulkcontainers BK1 zijn toegestaan, onder voorwaarde dat zij niet tot de maximale capaciteit worden gevuld om te vermijden dat de stoffen met het dekzeil in contact komen. Gesloten bulkcontainers BK2 zijn eveneens toegestaan. b) Gesloten en met dekzeil uitgeruste bulkcontainers moeten, evenals hun openingen, dicht zijn ontworpen of door het aanbrengen van een geschikte binnenbekleding dicht zijn gemaakt. c) De dierlijke stoffen moeten vóór het laden voorafgaand aan het vervoer grondig zijn behandeld met een geschikt desinfectiemiddel. d) Met dekzeil uitgeruste bulkcontainers moeten bovenop worden afgedekt met een aanvullende bedekking, verzwaard door absorberend materiaal dat met een geschikt desinfectiemiddel behandeld is. e) Gesloten of met dekzeil uitgeruste bulkcontainers mogen niet worden hergebruikt voordat zij grondig zijn gereinigd en gedesinfecteerd. Opmerking: Aanvullende bepalingen kunnen zijn voorgeschreven door de desbetreffende nationale gezondheidsautoriteiten. “.
Hoofdstuk 7.4 7.4.1
Wijzig de tweede zin als volgt: "Het vervoer moet in overeenstemming zijn met de bepalingen van de hoofdstukken 4.2 of 4.3. De voertuigen moeten, of zij nu ongelede voertuigen, trekkende voertuigen, aanhangwagens of opleggers zijn, voldoen aan de desbetreffende voorschriften van de hoofdstukken 9.1, 9.2 en sectie 9.7.2 betreffende het te gebruiken voertuig, zoals aangegeven in kolom (14) van tabel A in hoofdstuk 3.2.".
Hoofdstuk 7.5 7.5.2.1
Voeg in tabel 7.5.2.1 op het snijpunt van de volgende rijen en kolommen een "X" in: - rij 5.2 en kolom 5.2 + 1 - rij 5.2 + 1 en kolom 5.2.
7.5.2.1
Vervang in voetnoot d bij de tabel "met ammoniumnitraat en anorganische nitraten van klasse 5.1 (UNnummers 1942 en 2067)" door "met ammoniumnitraat (UN-nummers 1942 en 2067), nitraten van alkalimetalen (bv. UN-nummer 1486) en nitraten van aardalkalimetalen (bv. UN-nummer 1454)".
Voeg een nieuwe paragraaf 7.5.5.2.3 toe, die als volgt wordt gelezen: "7.5.5.2.3
Vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen op MEMU's Het vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen op MEMU's is slechts toegestaan onder de volgende voorwaarden: a) De bevoegde autoriteit moet het vervoersproces op haar grondgebied goedkeuren; b) Het type en de hoeveelheid verpakte ontplofbare stoffen en voorwerpen die worden vervoerd moet beperkt zijn tot die welke nodig zijn voor de hoeveelheid op de MEMU te fabriceren stof, en mag in geen geval overschrijden: - 200 kg ontplofbare stoffen en voorwerpen van compatibiliteitsgroep D; en
1
- totaal 400 eenheden slagpijpjes of samengestelde slagpijpjes of een mengsel van beide, behalve indien de bevoegde autoriteit iets anders heeft goedgekeurd; c) Verpakte ontplofbare stoffen en voorwerpen mogen alleen worden vervoerd in compartimenten die voldoen aan de voorschriften van 6.12.5; d) Er mogen geen andere gevaarlijke goederen worden vervoerd in hetzelfde compartiment als de verpakte ontplofbare stoffen en voorwerpen; e) Verpakte ontplofbare stoffen en voorwerpen mogen pas op de MEMU worden geladen nadat het laden van andere gevaarlijke goederen is voltooid en onmiddellijk vóór het begin van het vervoer; f) Indien samenlading van ontplofbare stoffen en voorwerpen met stoffen van klasse 5.1 (UN 1942 en UN 3375) is toegestaan, dan wordt de combinatie voor doeleinden van segregatie, vastzetten en maximaal toelaatbare lading behandeld als springstof vallend onder klasse 1.". 7.5.5.3
Wordt als volgt gelezen:
"7.5.5.3
De grootste hoeveelheid organische peroxiden van klasse 5.2 en zelfontledende stoffen van klasse 4.1 van de typen B, C, D, E of F is beperkt tot 20.000 kg per transporteenheid.".
7.5.7.1
Voeg aan het slot een verwijzing naar een nieuwe voetnoot 1 toe. De overeenkomstige voetnoot wordt als volgt gelezen: "1 Een leidraad voor het vastzetten van gevaarlijke stoffen is te vinden in de "European Best Practice Guidellines on Cargo Securing for Road Transport" gepubliceerd door de Europese Commissie. Andere leidraden zijn ook beschikbaar bij bevoegde autoriteiten en instellingen van de industrie.".
2
ADR (wijzigingen per 2009) DEEL 8 Hoofdstuk 8.1 8.1.2.1 b) Wordt gelezen: "b) de schriftelijke instructies, voorgeschreven in 5.4.3;". 8.1.2.3
Wordt als volgt gelezen: “De schriftelijke instructies, voorgeschreven in 5.4.3, moeten snel beschikbaar worden gehouden.".
8.1.2.4
De tekst wordt als volgt gelezen:"(Geschrapt)".
8.1.5
Wordt als volgt gelezen:
“8.1.5
Uitrusting van uiteenlopende aard en uitrusting voor persoonlijke bescherming
8.1.5.1
Elke transporteenheid die gevaarlijke goederen vervoert, moet voorzien zijn van uitrustingsdelen voor algemene en persoonlijke bescherming overeenkomstig 8.1.5.2. De uitrustingsdelen moeten worden gekozen overeenkomstig het gevaarsetiketnummer van de geladen goederen. De gevaarsetiketnummers kunnen worden geïdentificeerd met behulp van het vervoersdocument.
8.1.5.2
De volgende uitrusting moet aan boord van de transporteenheid worden meegevoerd voor alle gevaarsetiketnummers: - voor elk voertuig een stopblok (wielkeg) van een grootte die past bij de maximale massa van het voertuig en de diameter van het wiel; - twee zelfstandig staande waarschuwingssignalen; - vloeistof om de ogen te spoelen 2 ; en voor elk lid van de bemanning - een waarschuwingsvest (bijv. zoals beschreven in de norm EN 471); - een draagbaar verlichtingsapparaat overeenkomstig de bepalingen van 8.3.4; - een paar beschermende handschoenen; en - bescherming voor de ogen (bijv. een veiligheidsbril).
8.1.5.3
Aanvullende uitrusting voorgeschreven voor bepaalde klassen: - een vluchtmasker voor noodgevallen 3 moet voor elk lid van de bemanning van het voertuig aan boord van het voertuig worden meegevoerd in geval van gevaarsetiketnummers 2.3 of 6.1; - een schop 4 ; - een rioolafdichting 4; - een opvangreservoir van kunststof 4 .".
Hoofdstuk 8.2
2
Niet voorgeschreven voor de gevaarsetiketnummers 1, 1.4, 1.5, 1.6, 2.1, 2.2 en 2.3.
3
Bijvoorbeeld een vluchtmasker voor noodgevallen met een gecombineerd gas/stof filter van het type A1B1E1K1-P1 of A2B2E2K2-P2 dat vergelijkbaar is met het masker beschreven in de norm EN 141.
4
Alleen voorgeschreven voor de gevaarsetiketnummers 3, 4.1, 4.3, 8 en 9. 1
8.2.1.3
Voeg na "voertuigen" in: "of MEMU's" (tweemaal).
8.2.1.4
Wordt als volgt gewijzigd:
"8.2.1.4
Bestuurders van voertuigen waarmee stoffen of voorwerpen van klasse 1 worden vervoerd, met uitzondering van stoffen en voorwerpen van subklasse 1.4, compatibiliteitsgroep S (zie aanvullende bepaling S1 in hoofdstuk 8.5), bestuurders van MEMU‘s waarmee gemengde ladingen van stoffen of voorwerpen van klasse 1 en stoffen van klasse 5.1 worden vervoerd (zie 7.5.5.2.3) en bestuurders van voertuigen waarmee bepaalde radioactieve stoffen (zie bijzondere bepalingen S 11 en S 12 in hoofdstuk 8.5) worden vervoerd, moeten specialisatiecursussen volgen, waarin tenminste de in 8.2.2.3.4 en 8.2.2.3.5 genoemde onderwerpen worden behandeld.".
8.2.2.3.2 n) Wordt als volgt gelezen: "n) Beperkingen van het vervoer in tunnels en instructies aangaande het gedrag in tunnels (preventie en veiligheid, actie in het geval van brand of andere noodgevallen etc.).". Hoofdstuk 8.3 8.3.4
Schrap de eerste zin en vervang in de tweede zin "Bovendien mogen de gebruikte verlichtingsapparaten" door "De draagbare verlichtingsapparaten mogen".
8.3.7
Wordt als volgt gewijzigd:
"8.3.7
Gebruik van de parkeerrem en de stopblokken
8.3.7
Voertuigen waarmee gevaarlijke goederen worden vervoerd mogen niet worden geparkeerd zonder gebruik te maken van de parkeerrem. Verplaatsing van aanhangwagens of opleggers zonder remmechanisme moet worden tegengehouden door ten minste één stopblok aan te brengen, zoals beschreven in 8.1.5.2.".
Voeg een nieuwe sectie 8.3.8 toe, dat als volgt wordt gelezen: "8.3.8
Gebruik In het geval van een transporteenheid uitgerust met een antiblokkeerremsysteem (ABS), bestaande uit een motorvoertuig en een aanhangwagen of oplegger van categorie O3 of O4, moeten de elektrische verbindingen, waarnaar wordt verwezen in paragraaf 9.2.2.6.3, gedurende het vervoer te allen tijde het trekkende voertuig en de aanhangwagen of oplegger met elkaar verbinden.".
Hoofdstuk 8.4 De huidige tekst na de titel wordt sectie 8.4.1. Vervang in de eerste zin “S14 t/m S21”door “S14 t/m S24”. Voeg een nieuwe sectie 8.4.2 toe, die als volgt wordt gelezen: "8.4.2
Beladen MEMU's moeten onder toezicht staan of mogen in plaats daarvan, zonder dat er toezicht wordt gehouden, worden geparkeerd in een beveiligd depot op een beveiligd fabrieksterrein. Lege, ongereinigde MEMU’s zijn vrijgesteld van dit voorschrift.".
Hoofdstuk 8.5 S1 (1)
Voeg in de onderdelen a) en b) na "klasse 1" toe ", met uitzondering van stoffen en voorwerpen van subklasse 1.4, compatibiliteitsgroep S, ".
S1 (3)
De titel wordt als volgt gelezen: "Verbod op roken, vuur en open vlam".
2
Vervang aan het begin "Het gebruik van vuur of open vlam is verboden" door "Roken en het gebruik van vuur of open vlam is verboden". S1 (6)
De eerste alinea (“De voorschriften ….worden vervoerd.”) wordt als volgt gelezen: "De voorschriften van hoofdstuk 8.4 zijn alleen van toepassing indien stoffen en voorwerpen van klasse 1 met een totale netto massa ontplofbare stof boven de hieronder aangegeven grenswaarden in een voertuig worden vervoerd: Subklasse 1.1: Subklasse 1.2: Subklasse 1.3, compatibiliteitsgroep C: Subklasse 1.3, met uitzondering van compatibiliteitsgroep C: Subklasse 1.4, met uitzondering van de hieronder genoemde: Subklasse 1.5: Subklasse 1.6: Stoffen en voorwerpen van subklasse 1.4 behorend tot de UN-nummers 0104, 0237, 0255, 0267, 0289, 0361, 0365, 0366, 0440, 0441, 0455, 0456 en 0500:
0 kg 0 kg 0 kg 50 kg 50 kg 0 kg 0 kg
0 kg
Voor gemengde ladingen moet de laagste grenswaarde van toepassing op één van de vervoerde stoffen of voorwerpen worden gebruikt voor de gehele lading.". S1
Voeg een nieuwe onderdeel (7) in, dat die als volgt wordt gelezen: "(7) Vergrendeling van voertuigen Deuren en stijve afdekplaten in de laadcompartimenten van EX/II-voertuigen en alle openingen in de laadcompartimenten van EX/III-voertuigen waarin stoffen en voorwerpen van klasse 1 worden vervoerd, moeten tijdens het vervoer, behalve gedurende de perioden van laden en lossen, zijn afgesloten.".
S2 (1)
De titel wordt als volgt gelezen: "Draagbare verlichtingsapparatuur". Vervang "Gesloten voertuigen" door "Het laadcompartiment van gesloten voertuigen". En vervang "andere verlichtingsapparatuur dan draagbare lampen" door "draagbare verlichtingsapparatuur behalve die".
S7
De tekst wordt gelezen: “(Geschrapt)”.
S14
Wordt als volgt gelezen: "S14 De bepalingen van hoofdstuk 8.4 inzake het toezicht op voertuigen zijn van toepassing op voertuigen die een willekeurige hoeveelheid van deze stoffen vervoeren.".
S15
Wordt als volgt gelezen: "S15 De bepalingen van hoofdstuk 8.4 inzake het toezicht op voertuigen zijn van toepassing op voertuigen die een willekeurige hoeveelheid van deze stoffen vervoeren. De bepalingen van hoofdstuk 8.4 hoeven echter niet te worden toegepast, indien het beladen compartiment is afgesloten of de vervoerde colli op een andere manier tegen elk illegaal lossen zijn beschermd.".
S20
Wordt als volgt gelezen: "S20: De bepalingen van hoofdstuk 8.4 inzake het toezicht op voertuigen zijn van toepassing indien de totale massa of het totale volume van deze stoffen in het voertuig 10.000 kg als verpakte goederen of 3000 liter in tanks overschrijdt.".
Voeg de volgende nieuwe bijzondere bepalingen toe:
3
"S22
De bepalingen van hoofdstuk 8.4 inzake het toezicht op voertuigen zijn van toepassing indien de totale massa of het totale volume van deze stoffen in het voertuig 5000 kg als verpakte goederen of 3000 liter in tanks overschrijdt.
S23
De bepalingen van hoofdstuk 8.4 inzake het toezicht op voertuigen zijn van toepassing indien deze stof los gestort of in tanks wordt vervoerd en indien de totale massa of het totale volume in het voertuig 3000 kg of 3000 liter, al naar gelang, overschrijdt.
S24
De bepalingen van hoofdstuk 8.4 inzake het toezicht op voertuigen zijn van toepassing indien de totale massa van deze stoffen in het voertuig 100 kg overschrijdt.".
Hoofdstuk 8.6 8.6.4
De tabel wordt als volgt gelezen: Code voor beperking in tunnels voor de gehele lading B B1000C
B/D B/E C C5000D
C/D C/E D D/E
E -
Beperking
Doorgang verboden door tunnels van de categorie B, C, D en E. Vervoer waarbij de totale netto massa ontplofbare stof per transporteenheid - 1000 kg overschrijdt: doorgang verboden door tunnels van de categorie B, C, D en E; - 1000 kg niet overschrijdt: doorgang verboden door tunnels van de categorie C, D en E Vervoer in tanks: doorgang verboden door tunnels van categorie B, C, D en E; Ander vervoer: doorgang verboden door tunnels van categorie D en E Vervoer in tanks: doorgang verboden door tunnels van categorie B, C, D en E; Ander vervoer: doorgang verboden door tunnels van categorie E Doorgang verboden door tunnels van categorie C, D en E Vervoer waarbij de totale netto massa ontplofbare stof per transporteenheid - 5000 kg overschrijdt: doorgang verboden door tunnels van categorie C, D en E; - 5000 kg niet overschrijdt: doorgang verboden door tunnels van categorie D en E Vervoer in tanks: doorgang verboden door tunnels van categorie C, D en E; Ander vervoer: doorgang verboden door tunnels van categorie D en E Vervoer in tanks: doorgang verboden door tunnels van categorie C, D en E; Ander vervoer: doorgang verboden door tunnels van categorie E Doorgang verboden door tunnels van categorie D en E Los gestort vervoer of vervoer in tanks: doorgang verboden door tunnels van categorie D en E; Ander vervoer: doorgang verboden door tunnels van categorie E Doorgang verboden door tunnels van categorie E Doorgang toegestaan door alle tunnels (Zie voor de UN-nummers 2919 en 3331 ook 8.6.3.1).
4
ADR (wijzigingen per 2009) DEEL 9 Hoofdstuk 9.1 9.1.1.2
Voeg de volgende nieuwe definitie toe: ""MEMU": een voertuig dat voldoet aan de definitie van Mobiele eenheid voor de fabricage van ontplofbare stoffen of voorwerpen in 1.2.1.".
9.1.2
Voeg in de titel en in de Opmerking na "en AT-voertuigen" toe: "en MEMU's"
9.1.2.1
Voeg in de eerste zin na "en AT-voertuigen" toe: "en MEMU's". Vervang in de tweede alinea "hoofdstukken 9.2 t/m 9.7" door "hoofdstukken 9.2 t/m 9.8".
9.1.2.2
Voeg aan het slot van de eerste alinea de volgende twee zinnen toe: "In het geval van MEMU's kan het kenmerk van typegoedkeuring dat overeenkomstig ECE Reglement nr. 105 is aangebracht het voertuig ofwel als MEMU dan wel als EX/III-voertuig identificeren. MEMU's moeten alleen als zodanig worden geïdentificeerd op het certificaat van goedkeuring, afgegeven overeenkomstig 9.1.3.".
9.1.2.3
Voeg na "en AT-voertuigen" toe: "en MEMU's". Schrap in de eerste alinea: "; indien deze voertuigen aanhangwagens of opleggers zijn, die achter een trekkend voertuig zijn bevestigd, moet dat trekkende voertuig met hetzelfde doel aan een technisch onderzoek worden onderworpen.".
9.1.3.1
Voeg na "en AT-voertuigen" toe: "en MEMU's".
9.1.3.5
Voeg in het model voor het certificaat van goedkeuring voor voertuigen die bepaalde gevaarlijke goederen vervoeren, onder nummer 7, aan het slot van de rij de volgende aanduiding toe: "MEMU".
Hoofdstuk 9.2 Voeg de volgende titel toe: "9.2.1
Overeenstemming met de voorschriften van dit hoofdstuk". Hernummer de huidige sectie 9.2.1 tot 9.2.1.1.
9.2.1.1
(bestaande 9.2.1) Vervang in de tweede insprong "Richtlijn 92/6/EEG" door "Richtlijn 92/24/EEG". Voeg in de tabel, bij rubriek 9.2.3.1, kanttekening b, in de laatste zin na "voor het eerst zijn geregistreerd" toe: "of in bedrijf zijn genomen". Schrap in de tabel de rubriek "9.2.3.2 Noodreminrichtingen voor aanhangwagens of opleggers". Voeg in de tabel bij rubriek "9.2.4.7.1, 9.2.4.7.2, 9.2.4.7.5" en bij rubriek "9.2.4.7.3, 9.2.4.7.4" de volgende zin toe aan het slot van kanttekening e: "Indien de datum van uitrusting niet beschikbaar is, moet in plaats daarvan de datum van de eerste registratie van het voertuig worden gebruikt.".
Voeg een nieuwe subsectie 9.2.1.2 toe, die als volgt wordt gelezen: "9.2.1.2
MEMU's moeten voldoen aan de voorschriften van dit hoofdstuk, van toepassing op EX/III-voertuigen.".
9.2.2.6.3 Vervang"1994" door "2004" en vervang "1985" door "1997" 1
9.2.3.2
De tekst wordt als volgt gelezen: "(Geschrapt)".
9.2.5
Schrap in voetnoot 7: "Richtlijn 92/6/EEG van de Raad van 10 februari 1992 (oorspronkelijk gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. L 057 van 02-03-1992) en".
Hoofdstuk 9.3 9.3.7.3
Vervang "voorschriften" door “desbetreffende voorschriften”.
Hoofdstuk 9.7 9.7.2.5
Vervang "Druk/vacuümtankwagens" door "Druk/vacuümtanks".
Hoofdstuk 9.8 Voeg een nieuw hoofdstuk 9.8 toe, dat als volgt wordt gelezen: "HOOFDSTUK 9.8 AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN INZAKE COMPLETE EN AFGEBOUWDE MEMU's 9.8.1
Algemene bepalingen Naast het eigenlijke voertuig of de onderstellen die in plaats daarvan worden gebruikt, omvat een MEMU één of meer dan één tanks en bulkcontainers, uitrustingsdelen daarvan en de appendages om ze op het voertuig of het onderstel te bevestigen.
9.8.2
Voorschriften inzake tanks en bulkcontainers Tanks, bulkcontainers en speciale compartimenten voor colli met ontplofbare stoffen of voorwerpen van MEMU's moeten voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 6.12.
9.8.3
Aarding van MEMU's Tanks, bulkcontainers en bijzondere compartimenten voor colli met ontplofbare stoffen of voorwerpen, vervaardigd van metaal of vezelgewapende kunststof, moeten door middel van ten minste één goede elektrische verbinding met het chassis zijn verbonden. Elk contact tussen metalen, dat elektrochemische corrosie of een reactie met de gevaarlijke goederen, vervoerd in de tanks of de bulkcontainers, kan veroorzaken, moet worden vermeden.
9.8.4
Stabiliteit van MEMU's De grootste breedte tussen de contactvlakken met de grond (de afstand tussen de buitenste aanrakingspunten met de grond van de rechterband en de linkerband van dezelfde as) moet ten minste gelijk zijn aan 90 % van de hoogte van het zwaartepunt van het geladen voertuig. Bij een geleed voertuig moet de massa op de assen van de dragende eenheid van de geladen oplegger niet meer bedragen dan 60 % van de nominale totale geladen massa van het complete gelede voertuig.
9.8.5
Bescherming aan de achterzijde van MEMU's Aan de achterzijde van het voertuig moet over de volle breedte van de tank een stootbalk, voldoende bestand tegen stoot van achteren, zijn aangebracht. Tussen de achterwand van de tank en de achterzijde van de stootbalk moet zich een vrije ruimte bevinden van ten minste 100 mm (deze vrije ruimte moet worden gemeten vanaf het achterste punt van de tankwand of vanaf uitstekende armaturen of appendages die met de vervoerde stof in contact staan). Voor voertuigen met een kiepend reservoir met achterlossing is geen stootbalk vereist, indien de armaturen aan de achterzijde van het reservoir zijn voorzien van een beschermingsmiddel dat het reservoir op dezelfde wijze beschermt als een stootbalk. Opmerking: Deze bepaling is niet van toepassing op MEMU's waarvan de tanks voldoende beschermd zijn tegen botsingen aan de achterzijde door andere middelen, bv. machines of buizen die geen gevaarlijke goederen bevatten. 2
9.8.6
Verwarmingssystemen op brandstof
9.8.6.1
Verwarmingssystemen op brandstof moeten voldoen aan de voorschriften van 9.2.4.7.1, 9.2.4.7.2, 9.2.4.7.5, 9.2.4.7.6 en aan het volgende: a) de schakelaar mag buiten de bestuurderscabine zijn aangebracht; b) het apparaat moet buiten het compartiment van de MEMU worden uitgeschakeld; en c) de bestendigheid van de warmtewisselaar tegen een beperkte nadraaiperiode hoeft niet te worden aangetoond.
9.8.6.2
In de laadcompartimenten die tanks bevatten, mogen geen brandstof tanks, energiebronnen, inlaatopeningen voor verbrandings- of verwarmingslucht, alsmede uitmondingen van uitlaatleidingen die nodig zijn voor de werking van het verwarmingssysteem, zijn aangebracht. Het moet gewaarborgd zijn dat de uitlaat voor de verwarmingslucht niet kan worden geblokkeerd. De temperatuur waarop de uitrustingsdelen worden verwarmd, mag 50 °C niet overschrijden. Verwarmingssystemen die binnen de compartimenten zijn aangebracht, moeten zodanig zijn ontworpen dat zij, indien zij in bedrijf zijn, ontsteking van een explosieve atmosfeer voorkomen.
9.8.7
Aanvullende veiligheidsvoorschriften
9.8.7.1
MEMU's moeten zijn uitgerust met automatisch werkende brandblussystemen voor het motorcompartiment.
9.8.7.2
Er moet worden gezorgd voor thermische schilden om de lading te beschermen tegen brand van de banden.
9.8.8
Aanvullende beveiligingsvoorschriften De uitrusting voor het proces en de speciale compartimenten van MEMU's moeten zijn voorzien van sloten.".
3