VLUCHT EN REDDING Speciale tentoonstelling van het United States Holocaust Memorial Museum
Het uitbreken van de oorlog in september 1939 zette meer dan drie miljoen joden in de val in het door Duitsland en Rusland bezette Polen. Slechts een kleine minderheid zou ontsnappen aan de terreur die zijn hoogtepunt bereikte in de Holocaust. Eind 1940 en begin 1941 - slechts enkele maanden voordat de massamoorden van de Holocaust begonnen - vluchtten 2.100 Poolse joden naar het Verre Oosten en verder. Vanaf hun eerste heenkomen in Litouwen bracht de lange vlucht hen ruim 9500 km oostelijk via de Transsiberische spoorlijn en de stoomboot naar Japan. Velen van hen kwamen uiteindelijk in Sjanghai terecht.
Slechts weinig van deze vluchtelingen hadden zich in veiligheid kunnen brengen zonder de nimmer aflatende inzet van vele personen. Diverse joodse organisaties en joodse gemeenschappen onderweg gaven geld en andere vormen van hulp. De belangrijkste steun kwam echter uit onverwachte hoek: vertegenwoordigers van de Nederlandse regering in ballingschap en Japan, de bondgenoot van nazi-Duitsland. Hun humanitaire hulp in de zomer van 1940 was cruciaal voor de redding van honderden joden die in Litouwen hun toevlucht hadden gezocht.
"We hadden atlassen en de wereldbol uit ons hoofd geleerd en konden ambassadeurs en consuls de meest ingewikkelde reisroutes uitleggen. Als er geen route bestond, moesten wij deze verzinnen — al was het vooralsnog op papier." Zorach Warhaftig, vluchtelingenleider, naoorlogse memoires
VLUCHT
Duitse en Russische invasies van Polen Na de Duitse invasie van Polen op 1 september 1939 vluchtten honderdduizenden joden en talloze andere Poolse burgers oostwaarts voor de oprukkende Duitsers uit. Na een geheime overeenkomst met Duitsland bezetten Russische troepen op 17 september Oost-Polen, waar ongeveer 300.000 joodse vluchtelingen het Russische bewind als het minst erge van twee kwaden accepteerden en bleven. Ongeveer 40.000 joden trokken verder zuidwaarts naar Roemenië en Hongarije of noordoostwaarts naar Litouwen omdat ze bang waren voor arrestatie door de nazi's of de Sovjets of omdat ze hoopten vanaf onbezet gebied naar het buienland te emigreren.
Toen het nieuws zich verspreidde dat de Sovjets in oktober Vilna en de omliggende gebieden zouden overdragen aan Litouwen, trokken duizenden joden naar dit eeuwenoude centrum van joodse cultuur. Nadat de nieuwe internationale grenzen waren bekrachtigd, werd Litouwen binnengaan riskant en velen die het toch probeerden werden teruggestuurd.
"Paniek, massale uittochten... Talloze mensen verlaten huis en haard om te beginnen aan een gevaarlijke reis naar een onzekere toekomst." Dagboekschrijver Dawid Sierakowiak, Lodz, Polen, 6 september 1939
"Ons land was opgeslokt door twee hebzuchtige en cynische grootmachten, beide belust op de wereldheerschappij. Het Poolse jodendom, dat met drieëneenhalf miljoen mensen de grootste joodse gemeenschap op aarde vormde, was nu in levensgevaar." Zorach Warhaftig, vluchtelingenleider, naoorlogse memoires
VLUCHTOORD
Tijdelijke toevlucht in Litouwen In de herfst en winter van 1939 vonden ongeveer 15.000 Poolse joden een tijdelijke toevlucht in het politiek onafhankelijke Litouwen, de meeste in Vilna. De meerderheid behoorde tot een diverse, opgeleide elite die in het door oorlog verscheurde Polen dreigde te worden vervolgd vanwege haar joods culturele, politieke en godsdienstige banden. Sommige families beschikten simpelweg over de financiële middelen om aan de gevaren van de oorlog en bezetting te ontsnappen. Veel vluchtelingen wilden uiteindelijk de Verenigde Staten of Palestina bereiken.
Omdat de meeste vluchtelingen bijna alles hadden moeten achterlaten en in Litouwen niet mochten werken, waren ze afhankelijk van anderen. De hulp en financiële steun kwamen grotendeels van een Amerikaans-joodse liefdadigheidsinstelling, het Joint Distribution Committee. De vluchtelingen, onzeker over hun toekomst en verteerd door zorgen om achtergebleven familieleden in het bezette Polen, konden alleen maar hopen dat de oorlog snel zou zijn afgelopen of dat de neutraliteit van Litouwen niet zou worden geschonden. Deze hoop zou spoedig weinig realistisch blijken.
Profiel van vluchtelingen De vluchtelingenpopulatie bestond grotendeels uit volwassen mannen en omvatte georganiseerde groepen zionistische jongeren die naar een joodse staat in Palestina streefden alsmede rabbi's en studenten van religieuze scholen (yeshiva's) uit het vooroorlogse Polen. Beide groepen studeerden en doceerden verder in Litouwen. Er waren ook zakenmensen, advocaten, leraren, journalisten en artsen waarvan velen zich er bij neerlegden werkloos te zijn of vrijwilligerswerk binnen de vluchtelingengemeenschap te verrichten. In gaarkeukens en cafés kwamen schrijvers en politieke activisten samen om nieuws over de oorlog te bespreken. Voor sommigen was de emigratie belemmerd omdat de Litouwse autoriteiten, bang haar neutraliteit in gevaar te brengen, Poolse
burgers van dienstplichtige leeftijd verbood het land te verlaten.
"De joden die naar Litouwen waren gevlucht, liepen evenveel gevaar voor de Duitse als voor de Russische bezetter." Moshe Kleinbaum, zionistisch leider, Vilna, 12 maart 1940
Zorach Warhaftig Zorach Warhaftig was advocaat in Warschau en leider van de religieuze zionistische He-Halutz Mizrachi. Als vluchteling leidde hij pogingen om zionisten uit het bezette Polen te redden en richtte hij buiten Vilna trainingsboerderijen voor hen op. Warhaftig, die voor de Palestijnse Commissie voor Poolse vluchtelingen in Litouwen werkte, steunde met zijn activiteiten de aliyah, de emigratie naar Palestina. Hij hielp 500 vluchtelingen daar via Scandinavië en Frankrijk te komen voordat deze route werd afgesneden door de Duitse invasie van West-Europa. Met zijn hulp ontsnapten 700 personen begin 1941 via Turkije.
Hulpacties Talloze instellingen werkten samen met de Litouwse regering en het Rode Kruis om joodse vluchtelingen te helpen. De grootste instelling was het Amerikaanse-joodse Joint Distribution Committee (JDC), dat geld via joodse vluchtelingenorganisaties naar Vilna en Kaunas stuurde. Het JDC stuurde een gedreven Amerikaan, Moses Beckelman, om samen te werken met Yitzhak Gitterman, een vluchteling die het kantoor van de instelling van Warschau naar Vilna had overgebracht. Het energieke team richtte groepshuizen en gaarkeukens op, distribueerde kleding en schoenen en verleende andere diensten.
"Als het JDC geen geld beschikbaar had gesteld . . ., zouden hier . . . mensen hulpeloos hebben rondgezworven." Samuel Schmidt, Amerikaanse hulpverlener, 17 maart 1940
Moses Beckelman Moses Beckelman, maatschappelijk werker uit New York, begon in 1939 zijn loopbaan bij het JDC. In Litouwen bleek hij een gewiekste onderhandelaar tijdens zijn pogingen om vluchtelingen te helpen ondanks een wirwar van overheidsbepalingen en beperkte financiële middelen. In december 1939 verliet Beckelman Litouwen met gedetailleerde verslagen van de jodenvervolging door de nazi's in het bezette Polen, maar de Duitsers stopten het schip in de Baltische Zee en arresteerden alle Poolse burgers van dienstplichtige leeftijd aan boord. Beckelman mocht terugkeren naar Litouwen, waar hij tot februari 1941 vluchtelingen hielp.
Zorgen om familieleden in bezet Polen De vluchtelingen maakten zich doorlopend zorgen om naasten die waren achtergebleven. Hoewel alle Poolse burgers evenveel ellende ondervonden tijdens de eerste maanden van de Duitse bezetting van Polen, kregen de joden vanwege de rassenscheiding en vervolging door de nazi's ook nog te maken met razzia's voor dwangarbeid, verordeningen voor het dragen van speciale markeringen en de oprichting in Lodz van het eerste grote getto ter opsluiting van joden. Veel vluchtelingen probeerden familieleden naar Litouwen te halen, maar voor iedere persoon die er in slaagde het land illegaal binnen te komen, faalde een ander. Veel joden probeerden nooit te vluchten omdat ze bang waren voor arrestatie en bij hun ouders of kinderen wilden blijven.
INNAME DOOR RUSSEN
Gevaar voor vluchtelingen Op 15 juni 1940 werd Litouwen door Russische troepen bezet. Spoedig daarna begonnen de communistische autoriteiten de economie en regering van het land te hervormen. Na een schijnreferendum werd Litouwen op 4 augustus formeel de Litouwse socialistische sovjetrepubliek.
Onder het nieuwe regime werd de geheime sovjetpolitie, die toen nog de NKVD heette, ingezet om linkse en rechtse tegenstanders van het communisme op te sporen. In Vilna en Kaunas hielden politiek actieve vluchtelingen zich gedeisd, terwijl sommigen van hen een valse identiteit aannamen. Omdat vluchtelingen geen permanente verblijfsvergunning en geen werk hadden, waren ze kwetsbaar. Velen kozen niet voor de relatieve veiligheid van het Russische staatsburgerschap, want dan zouden ze nooit meer naar huis kunnen terugkeren. Als alternatief liepen ze echter het risico om naar Siberië en andere onherbergzame streken te worden gedeporteerd als "onbetrouwbare elementen", een lot dat reeds tienduizenden vluchtelingen in het door Russen bezette Oost-Polen ten deel was gevallen.
"Er hangt iets in de lucht... De hele dag rijden Russische tanks voorbij. Er gaat iets gebeuren en wij arme vluchtelingen houden ons hart vast." Rose Shoshana Kahan, Vilna, 14 juni 1940
"Doorlopend worden mensen zo geruisloos gearresteerd, meestal onder dekking van de nacht, dat waarlijk een lijkkleed zich over het land heeft uitgespreid." Owen Norem, Amerikaans consul, Kaunas, 25 juli 1940
REDDERS
Hulp van Nederlandse en Japanse diplomaten Nadat Litouwen was ingenomen door de Russen, voelden de vluchtelingen zich opnieuw in de val gezet. De Duitse invasie van West-Europa enige weken eerder en het achtereenvolgens vallen van Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk, verbrak iedere illusie van een snel einde aan de oorlog in het westen.
Er waren weinig mogelijkheden om te ontsnappen en in alle gevallen waren diplomatieke vergunningen (visums) nodig om internationale grenzen te passeren. Toen de Sovjets opdracht gaven om alle consulaten vóór 25 augustus 1940 te sluiten, begon de tijd ook te dringen. Zonder visum zouden de vluchtelingen vastzitten in het communistische Litouwen.
Enkele gelukkigen konden aan het dreigende gevaar ontsnappen via een oostwaartse, Aziatische route waarbij een ongebruikelijke combinatie van vergunningen werd gebruikt: een transitvisum voor Japan en een vals toegangsvisum voor Curaçao, een eiland dat slechts weinigen kenden. Deze waardevolle documenten werden afgegeven door buitenlandse afgezanten als reactie op het menselijke drama dat zich op hun drempel afspeelde.
Beperking van immigratie De voorkeur bestemmingen voor de vluchtelingen waren de Verenigde Staten en het Brits gecontroleerde Palestina, maar strenge wetten en beleidsmaatregelen beperkten de toegang tot beiden. Hun enige hoop was om standaard-immigratieprocedures te omzeilen met behulp van buitenlandse organisaties. Zelfs met steun begon de tijd echter te dringen toen de consulaten in Litouwen hun deuren sloten. De Amerikaanse consul kon slechts 55 visums afgeven, terwijl de Britse afgezant erin slaagde om 700 toegangsbewijzen voor Palestina te verstrekken aan zionistische jongeren, rabbi's en andere groepen. Honderden anderen hadden nog steeds een visum
nodig.
Hulp van Nederlanders De doorbraak in het visumdilemma kwam onverwacht van het Nederlandse consulaat in Kaunas. L.P.J. de Decker, Nederlands ambassadeur voor de Baltische staten, gaf zijn waarnemend consul in Litouwen, Jan Zwartendijk, toestemming om vergunningen af te geven waarin werd verklaard dat "geen toegangsvisum is vereist voor de toelating van buitenlanders tot Suriname, Curaçao en andere Nederlandse gebiedsdelen in Amerika". Doelbewust werd het belangrijke feit verzwegen dat toelaten het prerogatief was van de koloniale bestuurders, die het zelden toestonden
" Als iemand de titel 'Engel van Curaçao' verdient . . . is het zijne excellentie De Decker wel, die me de succesvolle tekst voor het pseudovisum verstrekte." Jan Zwartendijk, naoorlogse getuigenissen
L.P.J. de Decker Zijne excellentie de ambassadeur Tijdens zijn 34-jarige loopbaan bij het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken was L.P.J. de Decker diplomaat in Europa, Azië en het Midden-Oosten. In 1939 werd hij ambassadeur in Riga, Letland. Nadat de Russen bevel gaven om alle consulaten in de Baltische Staten te sluiten, vertrok De Decker naar Stockholm. Hij overleed in 1948 zonder verder commentaar op zijn spilfunctie bij het verstrekken van de pseudovisums.
Jan Zwartendijk "Meneer Philips Radio" Jan Zwartendijk werkte vier jaar bij Philips toen hij in mei 1939 manager van de Litouwse divisie werd. Het sluiten door de Sovjets van zijn Philips kantoor in Kaunas begin augustus 1940 maakte een eind aan zijn werk en zijn uitgeven van “Curaçao visums”. Een maand later keerde
Zwartendijk dan ook terug naar het bezette Nederland om op het hoofdkantoor van Philips in Eindhoven te werken. Jarenlang kenden velen die Zwartendijk dankbaar waren voor zijn hulp kenden hem alleen als "meneer Philips Radio".
"De Japanse consul die de transitvisums in de paspoorten verstrekte, maakte tijdens deze verschrikkelijke periode een grappige opmerking. Hij belde verschillende keren op met de vraag of ik niet zo snel visums wilde afgeven. Hij kon het niet bijhouden, de straat was vol met wachtende mensen." Jan Zwartendijk, naoorlogse getuigenissen
Japanse transitvisums Om het door oorlog verscheurde Europa te ontvluchten en Curaçao te bereiken, moesten vluchtelingen de Stille Oceaan oversteken. Deze route werd mogelijk gemaakt door Chiune Sugihara, waarnemend consul van Japan in Litouwen. Omdat duidelijke instructies uit Tokio ontbraken, verstrekte hij tien daagse Japanse transitvisums aan honderden vluchtelingen met een visum voor Curaçao. Voordat Sugihara zijn consulaat sloot, verstrekte hij zelfs visums aan vluchtelingen die geen reisdocumenten hadden, en wiens enige hoop eht was om Litouwen te verlaten en elders een Amerikaans visum te verkrijgen.
"Uiteindelijk kwam ik tot de conclusie dat het volstrekt nutteloos was om besprekingen met Tokio te blijven voeren. Ik verloor alleen maar tijd, terwijl ik van alles had te doen vanwege de evacuatie van het consulaat... Ik begon Japanse transitvisums te verstrekken zonder officiële toestemming." Chiune Sugihara, naoorlogs interview
Chiune Sugihara Japanse keizerlijke consul Chiune Sugihara was de eerste Japanse diplomaat in Litouwen. Omdat hij vloeiend Russisch sprak, dat hij gedurende zestien jaar had geleerd van Russische emigranten in Harbin, Mansjoerije, werd hij eind 1939 overgeplaatst naar Kaunas om informatie over bewegingen van Russische en Duitse troepen te verstrekken. Nadat Sugihara begin september 1940 Litouwen had verlaten, maakte hij carrière als een hoge diplomaat in Praag, Königsberg en Boekarest. Toen hij in 1947 naar het door de Amerikanen bezette Japan terugkeerde, werd hij gepensioneerd met een bescheiden toelage vanwege een omvangrijke inkrimping van het diplomatenkorps.
Telegramverkeer Nadat Sugihara ongeveer 1800 visums had afgegeven, kreeg hij eindelijk een antwoord op zijn telegrammen waarmee hij het ministerie van Buitenlandse Zaken attendeerde op de situatie in Litouwen. Op 16 augustus 1940 meldde Tokio dat er mensen met zijn visums waren aangekomen die op weg waren naar de Verenigde Staten en Canada, maar geen geld of visum voor een eindbestemming hadden. "U dient ervoor te zorgen dat ze de procedure voor hun toegangsvisum hebben doorlopen en over reisgeld en geld voor hun verblijf in Japan beschikken. Anders mag u geen transitvisum afgeven."
Rond 1 september stuurde Sugihara een antwoord waarin hij toegaf visums te verstrekken aan mensen die niet alle procedures voor een toegangsvisum hadden doorlopen. Hij lichtte de verzachtende omstandigheden toe: Japan was het enige transitland om richting de Verenigde Staten te vertrekken en zijn visums waren nodig om de Sovjetunie te verlaten. Sugihara stelde voor om reizigers die met onvolledige papieren arriveerden in de Russische havenstad Vladivostok, niet toe te laten tot schepen naar Japan. Tokio schreef terug dat Japan zich van de Sovjetunie moest houden aan alle visums die reeds door Japanse consulaten waren afgegeven.
Japans beleid ten aanzien van joden In een telegram van eind 1938 informeerde het Japanse ministerie van Buitenlandse Zaken de ambassades dat Japan niet was gebaat bij een anti-joodse houding. Joden moesten net zo worden behandeld als elke buitenlander die toegang tot Japan wilde krijgen. Het telegram ging in op het groeiende vluchtelingenprobleem. In het najaar van 1938 werden de Japanse consulaten in Wenen, Berlijn en andere steden van het Reich overspoeld door joden die de vervolging door de nazi's wilden ontvluchten en een toegangsvisum voor Sjanghai, dat toentertijd tot het Japanse Rijk behoorde, en transitvisums voor andere bestemmingen wilden bemachtigen.
"Het is in de huidige omstandigheden cruciaal dat het Japanse Rijk vriendschappelijke relaties met Duitsland en Italië blijft onderhouden. In het algemeen moeten we voorkomen dat we actief joden opnemen die door onze bondgenoten zijn verbannen, maar om radicaal joden te verbannen zoals Duitsland heeft gedaan is niet in overeenstemming met ons Rijk’s eeuwenlang voorstander zijn van rassengelijkheid. Gezien de noodsituatie waarmee het Rijk momenteel wordt geconfronteerd, zou dit ook zeer nadelige gevolgen hebben voor het verdere verloop van de oorlog, met name omdat we buitenlands kapitaal moeten aantrekken voor economische ontwikkeling en moeten voorkomen dat de betrekkingen met de Verenigde Staten verder verslechteren."
"In dit land worden de communisten snel steeds machtiger. Onder invloed van de NKVD vinden vele terreurdaden plaats... Bijna honderd mensen komen dagelijks naar ons toe en joden verdringen zich voor ons gebouw om een Japans transitvisum te vragen om naar de Verenigde Staten te gaan." Chiune Sugihara, Kaunas, 28 juli 1940
REIS
Transsiberische route naar Japan Eind 1940 steeg de druk om de Litouwse sovjetrepubliek te verlaten toen de regering bekendmaakte dat alle vluchtelingen het Russische staatsburgerschap moesten aannemen of anders naar Siberië zouden worden gedeporteerd als "onbetrouwbare elementen". Aangemoedigd door verhalen van hen die veilig de oostelijke havenplaats Vladivostok hadden bereikt via de Transsiberische spoorlijn, vroegen honderden joodse vluchtelingen een uitreisvisum voor de Sovjetunie aan. Het is nog steeds niet bekend waarom de Russen vluchtelingen met Poolse reisdocumenten (waarvan de geldigheid vaak twijfelachtig was) lieten vertrekken. Dankzij hun speciale status als vluchtelingen kregen zij echter de gelegenheid om te emigreren, een vooruitzicht dat aan Litouwse joden werd ontzegd nadat Litouwen door de Russen was geannexeerd.
Niet alle Litouwse vluchtelingen die door Zwartendijk en Sugihara waren geholpen, vertrokken naar Japan. Sommige hadden geen Amerikaanse dollars die de Sovjets vroegen voor het dure treinkaartje. Hoewel het Joint Distribution Committee honderden reizen meebetaalde, kon het niet iedereen helpen.
"We vertrokken met gemengde gevoelens van vreugde en grote angst. Zouden we veilig aankomen of was dit weer een van die Soviet trucs om te bepalen wie uit hun 'hof van Eden' wilden ontsnappen? Emigratie uit het communistische Rusland was tot dan toe ongehoord." Benjamin Fishoff, naoorlogse memoires
"Toen we de zee naar Japan overstaken, wachtten we in stille angst tot de dag waarop we de Russische territoriale wateren zouden verlaten. Eindelijk brak die dag aan. De rode vlag werd gestreken en de sovjetambtenaren verlieten het schip. Vrijheid lag in het verschiet. Japan werd voor ons echt het land van de rijzende zon."
Oskar Schenker, september 1941
GESTRAND
Wanhopige zoektocht naar eindbestemmingen Het merendeel van de 2.100 Pools-joodse vluchtelingen uit Litouwen kwam uitgeput en zonder geld aan in Kobe, Japan. Dankzij de toewijding van de lokale joodse gemeenschap en geld van het Joint Distribution Committee kwamen ze er weer bovenop. Een minderheid reisde vlug door naar de Verenigde Staten en andere landen. Voor honderden anderen rekte het verblijf van weken tot maanden, en velen wanhoopten of ze ooit een visum voor hun eindbestemming zouden krijgen van Amerikaanse en andere consulaten die ze bezochten.
Onzekerheid over de toekomst bekoelde bij deze doorreizigers waardering van het exotische Japan. Hun onafgebroken zorgen over naasten in het bezette Polen, werden nog een verergerd door het bericht dat Duitsland op 22 juni 1941 de Sovjetunie was binnengevallen. In juli stelden de Verenigde Staten een embargo in voor olie-export naar Japan, dat kort daarna Frans Indochina bezette. De vluchtelingen werden steeds nerveuzer bij het zien van militaire oefeningen in Kobe, een belangrijke marinebasis, toen de oorlogsdreiging in de Pacific toenam.
Hulp van joodse gemeenschap in Kobe Met toestemming van de Japanse autoriteiten ontving een vertegenwoordiger van de joodse gemeenschap in Kobe de berooide vluchtelingen bij hun aankomst in Tsuruga en begeleidde hen op hun treinreis naar Kobe. Met geld dat grotendeels afkomstig was van het Amerikaans-joodse Joint Distribution Committee kon de joodse gemeenschap onder leiding van Anatole Ponevejsky groepshuizen oprichten, voor onderdak en voedsel zorgen en namens de vluchtelingen optreden in contacten met lokale ambtenaren.
"Je denkt niet aan de exodus uit Egypte lang geleden, alleen aan de verboden grenzen die je moet passeren... En wie weet wat er voor je in het verschiet ligt. Waarheen moeten we nu weer
vluchten?" Rose Shoshana Kahan, sterfbed 1941
Anatole Ponevejsky Anatole Ponevejsky werd geboren in de Siberische stad Irkutsk. In 1930 verhuisden hij en zijn broers naar Habin, Mansjoerije, waar ze een bedrijf voor het importeren van wollen weefsels uit Japan begonnen. In 1935 vertrok Ponevejsky naar Japan om de export te leiden en later vestigde hij zich in Kobe met zijn vrouw en twee dochters. Hij organiseerde de Ashkenazi-joodse gemeenschap van 25 families en huurde een gebouw aan de Yamamoto Dori-straat waarin een synagoge, een gemeenschapscentrum en in 1940 en 1941 kantoren voor vluchtelingenhulp waren gevestigd. Na de oorlog opende Ponevejsky een detailhandel in Tokio waar Chiune Sugihara korte tijd werkte.
Nieuwe zoektocht naar visums De visums voor Curaçao, waarmee vluchtelingen de Sovjetunie konden verlaten, bleken nutteloos om door te reizen vanuit Japan. Omdat vluchtelingen een visum voor een geldige bestemming nodig hadden, maakten ze de ronde langs de consulaten in Kobe, Yokohama en Tokio. Meer dan 500 Poolse joden slaagden erin om een Amerikaans visum te verkrijgen, maar nieuwe immigratiebeperkingen in verband met de oorlog verhinderde honderden anderen van de aanvankelijk gesponsorden. Toegangsbewijzen voor Palestina waren nog schaarser en de reis voorzieningen daarheen ingewikkelder en duurder.
"Onder dreiging van de groeiende toevloed van allerlei vluchtelingen uit Europa, onder wie joden uit Duitsland, Oostenrijk en de Baltische Staten, sluiten verschillende landen in Noord- en ZuidAmerika steeds onverbiddelijker hun grenzen voor hen." Tadeusz Romer, Pools ambassadeur, Tokio, 15 januari 1941
Tadeusz Romer Tadeusz Romer, een afstammeling van Poolse adel, werd in februari 1937 de Poolse ambassadeur in Japan. In 1940 en 1941 bracht hij gedetailleerd verslag uit van Poolse vluchtelingen in Japan en de hulp die medewerkers van het consulaat verstrekten, zoals afgifte van juiste identiteitsdocumenten, ontvangst bij binnenkomende schepen in Tsuruga om formaliteiten vlotter af te handelen en hulp aan sommigen bij het aanvragen van visums voor Britse gebiedsdelen. Romer pleitte voor een speciale behandeling door geallieerde landen van Poolse vluchtelingen in het Verre Oosten die "niet wordt ingegeven door overwegingen ten aanzien van ras, godsdienst of politieke overtuiging".
Begin van “Endlösung” Terwijl de vluchtelingen in Japan waren gestrand, bleven ze zich zorgen maken over familieleden van wie ze waren gescheiden. Door ansichtkaarten van thuis werden ze enigszins gerustgesteld, maar de communicatie per post of telegram stopte grotendeels na 22 juni 1941, toen Duitse troepen de Sovjetunie binnenvielen. In Vilna en elders in de bezette delen van de Sovjetunie begonnen de nazi's en hun collaborateurs de eerste massa executies van joden, waarmee de vernietigingsfase van de Holocaust aanbrak. De vluchtelingen hoorden pas iets over deze gebeurtenissen of het lot van hun naasten na afloop van de oorlog.
Contacten tussen joden en Japanners De Japanners waren gastvrij, maar ook geïntrigeerd door de vluchtelingen. De rabbi's en yeshivastudenten kwamen bijzonder vreemd over. In Kobe toonde de avant-gardistische Tanpei-fotoclub interesse in de vluchtelingen en velen van hen werden eind april 1941 door de clubleden gefotografeerd. Na de oorlog herinnerden de meeste vluchtelingen zich de nieuwsgierigheid van de Japanners en ze merkten de afwezigheid van antisemitische houdingen en gedrag op die ze in het vooroorlogse Polen hadden doorstaan.
"Ondanks de nauwe betrekkingen tussen Japan en Duitsland zijn er geen gevallen van discriminatie van joodse vluchtelingen gemeld en de berichtgeving in de kranten was niet negatief." Roy M. Melbourne, Amerikaanse vice-consul, Kobe, 22 mei 1941
"Wandelende jood" Leden van de Tanpei Shashin-club in Osaka fotografeerden de vluchtelingen gedurende twee dagen in april 1941. Tweeëntwintig werken van de Osaka Asahi Kaikan werden tentoongesteld als "Zwervende jood" in mei 1941. Over zijn portret van een yeshiva-student ("Man"), dat in het tijdschrift Asahi Camera werd afgedrukt, schreef Kaneyoshi Tabushi: "Uit de ogen van de zwervende spreken niet alleen verdriet en ellende . . . maar ook vastberadenheid van een volk dat wanhopig verspreid is over de wereld. Toch kunnen ze hun zorgen niet verbergen. Voor hen is het een gevecht om niet verslagen te worden."
Eindbestemmingen Tegen het najaar van 1941 hadden meer dan 1.000 Pools-joodse vluchtelingen Japan verlaten voor vastere bestemmingen. Bijna 500 mensen voeren naar de Verenigde Staten en aan kleine groepen werd toegang tot Canada en andere Britse gebiedsdelen verleend met behulp van de Poolse ambassadeur Romer. Bijna 1.000 mensen zaten echter nog steeds vast in Japan omdat ze er niet in geslaagd waren een visum voor een eindbestemming te verkrijgen. Terwijl Japan zich voorbereidde op oorlog in de weken voorafgaand aan de aanval op Pearl Harbor, ontruimde de politie de militaire haven van Kobe: van half augustus tot eind oktober 1941 deporteerden zij de rest van de vluchtelingen naar het door Japan bezette Sjanghai, in China.f
BALLINGSCHAP
De oorlog overleven in Sjanghai De Pools-joodse vluchtelingen hadden in Japan gehoord dat Sjanghai een overbevolkte, vieze, criminele "hellepoel" was. Toch schrokken ze nog van de taferelen en stank die hen begroetten toen ze van boord gingen. In het zogenaamde “International Settlement” van de stad woonden honderdduizenden bezitloze Chinezen te midden van een buitenlandse gemeenschap die werd gedomineerd door een rijke elite van Britse en Amerikaanse handelaren en financiers. De vluchtelingen troffen ook een gevestigde gemeenschap van ongeveer 4000 Russische joden aan die hen hielpen en meer dan 17.000 Duitse en Oostenrijkse joden die waren gevlucht voor vervolging door de nazi's en worstelden om het hoofd boven water te houden.
De joodse vluchtelingen, die door de oorlog in de Pacific vastzaten in Sjanghai, leidden onder het gebrek aan eten, kleding en medicijnen, en weerstonden werkloosheid en isolement, zonder nieuws van hun families. Ze moesten zich aan talloze Japanse decreten houden en leefden gedwongen in een "aangewezen zone" voor "staatloze vluchtelingen". Toch werden de joden in Sjanghai relatief goed behandeld door de Japanners, iets wat de vluchtelingen zich pas na de oorlog realiseerden toen ze over de Holocaust hoorden.
Gemeenschap van Duits-joodse vluchtelingen De meeste Duits- en Oostenrijks-joodse vluchtelingen in Sjanghai woonden in overvolle, bouwvallige bewoning, de slechtst getroffenen in barakken (ironisch Heime of thuis genoemd) die door het Amerikaans-joodse Joint Distribution Committee waren gefinancierd. Toch hielden deze eerder aangekomen vluchtelingen het hoofd boven water. Sommige hadden winkeltjes geopend en thuis bedrijfjes. Andere boden zich als aannemer en huurbaas aan, en hervormden hele delen van Hongkey, een industrieterrein van het International Settlement dat in 1932 en 1937 zwaar was beschadigd tijdens gevechten tussen China en Japan.
Laura Margolis Laura Margolis was de enige vrouw die namens het JDC in het buitenland werkte. Ze begon met het helpen van Duitse vluchtelingen die in 1939 Cuba probeerden binnen te komen. Ze werd in mei 1941 naar Sjanghai overgeplaatst, maar het uitbreken van de oorlog in de Pacific bracht een eind aan haar pogingen vluchtelingen te helpen emigreren. Margolis zamelde geld in binnen de joodse gemeenschap van Sjanghai en hielp 8.000 vluchtelingen. Begin 1942 werd ze als vijandige buitenlander geinterneerd door de Japanners. Margolis keerde in september 1942 terug naar de Verenigde Staten als onderdeel van een uitwisseling van gevangenen.
"Getto van Sjanghai" Na de aanval op Pearl Harbor legden de Japanse autoriteiten in Sjanghai strengere veiligheidsmaatregelen op. Omdat Japan erkende dat hun nazi-bondgenoot de Duitse en Oostenrijkse joden "staatloos" had gemaakt door hun het staatsburgerschap te ontnemen, moesten vanaf begin 1943 staatloze vluchtelingen, onder wie joden uit Polen, in een "aangewezen zone" van het International Settlement wonen. Door de beperkte bewegingsvrijheid en de ontberingen van de oorlog was het leven moeilijk in het "getto van Sjanghai", zoals inwoners het noemden, hoewel ze niet de dagelijkse verschrikkingen van de joden in Europese getto's hoefden te doorstaan.
"Deze proclamatie sloeg in als een bom bij de joden in Sjanghai... Voor de vluchtelingen kon het bijna niet erger na alles wat ze al hadden meegemaakt." Laura Margolis, 1944
Cultuur en politiek Pools-joodse schrijvers beschreven Sjanghai met een Jiddische uitdrukking: shond khay, "levensgrote schande". Ondanks dergelijke gevoelens ging het leven door in deze buitenlandse,
geïsoleerde omgeving. Door Jiddische gedichten te lezen, Jiddische en Poolse kranten te publiceren en kunstwerken en toneelstukken te maken, zij het sporadisch door logistieke problemen en de Japanse censuur, hielden de overlevende vluchtelingen uit Polen de moed erin. De Japanners verboden de openlijke verkondiging van politieke meningen, maar de zionisten en bundisten bleven heimelijk actief gedurende de oorlog.
Gemeenschap Mir Yeshiva De gevluchte yeshiva-studenten zetten hun studie voort tijdens de oorlogsjaren. Ze gebruikten kopieën van de weinige exemplaren die vanuit Polen naar Sjanghai waren meegenomen of boeken die door donateurs waren gestuurd, met name rabbi Kalmanovich uit New York. De Mir Yeshiva kwam bijeen in de Beth Aharon-synagoge, die door een van de rijkste Sefardische joden in Sjanghai was gebouwd. Door de spelingen van het lot en de keuzen van de leiders, waardoor de Mir Yeshiva vanaf Polen via Japan in Sjanghai waren terechtgekomen, is deze gemeenschap de enige Europese yeshiva die volledig de Holocaust overleefde.
Einde van de oorlog Kort voordat de oorlog tot een einde kwam, kwamen veertig joodse vluchtelingen, onder wie zeven Poolse joden, en honderden Chinezen om tijdens een Amerikaans bombardement van het industriegebied Hongkew. Toen de Amerikaanse troepen Sjanghai binnentrokken, sloeg de jubelstemming snel om door het nieuws van de Holocaust. De meeste vluchtelingen hadden sinds het voorjaar van 1941 niets gehoord van familieleden die waren achtergebleven in het bezette Polen. Het zou nog vele maanden duren voordat ze zouden horen wat er met hun familieleden en vrienden was gebeurd. Ongeveer zes miljoen joden kwamen om in de Holocaust, van wie drie miljoen Poolse joden.
"De geruchten dat alle joden in Polen waren vernietigd, waren waar... Wij Poolse vluchtelingen liepen rond met betraande gezichten omdat we iedereen in Polen hadden achtergelaten. Velen
voelen zich schuldig omdat ze de oorlog overleefden, terwijl hun naasten een verschrikkelijke dood waren gestorven." Rose Shoshana Kahan, Sjanghai, 8 september 1945
OMGEKOMEN
"In godsnaam, herdenk - herdenk. Herdenk tenminste de 5.700.000 joden."
"Vijf miljoen zevenhonderdduizend... Mijn hart bloedt en mijn hand trilt wanneer ik een dergelijk getal opschrijf."
"Drie generaties zijn weggevaagd, de oude grootvader met zijn kleinkind. Beiden werden op dezelfde dag vermoord. De velden van Polen wenen, de bomen van Litouwen treuren en het vervloekte Europa huilt: waar zijn onze joden? Waarom is onze aarde een graf voor hen geworden?"
ODYSSEES VAN FAMILIES
Melamdowicz Voordat de oorlog begon, was Icchok Melamdowicz wiskundeleraar en gemeenteraadslid in Bialystok, Polen. Op 8 september 1939 vluchtte hij weg met andere vooraanstaande burgers die bang waren door de Duitsers te worden gegijzeld. Icchok keerde niet terug naar huis nadat de Sovjets de stad een week later bezetten, omdat hij bang was door de Russen te worden gearresteerd. Zijn vrouw Fejgla en zoon Lejb herenigden zich eind oktober 1939 met hem in Vilna. In januari 1941, vijf maanden nadat ze twee van de laatste visums hadden gekregen die door Sugihara waren ondertekend, verliet het gezin Litouwen. In april vertrokken ze per boot vanaf Japan naar de Verenigde Staten.
Sondheimer Moritz Sondheimer was een Duitse jood die in 1934 nazi-Duitsland was ontvlucht en een kleine fabriek voor plastic knopen en kammen bezat in Kaunas, Litouwen. In de zomer van 1940 onteigenden de Sovjets het bedrijf en in augustus kregen hij, zijn vrouw Setty en zijn kinderen Hanni en Karl een visum voor Curaçao van Zwartendijk en een Japans transitvisum van Sugihara. Ze waren een van de weinige niet-Polen die een visum bemachtigden. Toen de Sondheimers begin 1941 in Japan aankwamen, slaagden ze er niet in om een visum voor een eindbestemming te krijgen. Aan het einde van de zomer werden ze naar Sjanghai gedeporteerd. Na de oorlog verhuisden ze naar de Verenigde Staten.
Dymant Op 5 september 1939 gaf de rechtenstudent Jakub Dymant gehoor aan een radio-oproep voor alle mannen van dienstplichtige leeftijd om Warschau te verlaten voordat de Duitse troepen arriveerden. Op 23 oktober bereikte hij Vilna. In augustus 1940 kreeg Jakub een visum voor Curaçao van Zwartendijk en een Japans transitvisum van Sugihara, waarna hij in februari 1941
Litouwen verliet. Na vijf maanden in Japan kreeg hij met hulp van de Poolse ambassadeur Tadeusz Romer een visum voor Burma. Toen Burma begin 1942 werd aangevallen door Japanse troepen, vluchtte Jakub naar India. In 1946 vertrok hij naar de Verenigde Staten.
Swislocki Voordat de oorlog uitbrak, was Abraham Swislocki journalist in Warschau en werkte zijn vrouw Masza als industrieel chemicus. Na de Duitse invasie van Polen werd hij opgeroepen voor militaire dienst en slaagde er later in naar Vilna te gaan. Na een gevaarlijke reis werd hij herenigd met Masza en zijn zoon Norbert. Op 27 juli 1940 kreeg de familie visums van de Nederlandse en Japanse consul in Kaunas en zes maanden later vertrokken ze naar Japan. Omdat het niet lukte om op een schip naar Palestina te komen, werd het gezin gedwongen om de oorlogsjaren in Sjanghai door te brengen. In 1947 vertrokken ze naar de Verenigde Staten.
Szepsenwol In 1939 woonde de weduwe Rykla Szepsenwol met haar dochters Fejga en Chay in Volozhin in Oost-Polen. Nadat de Russen de stad hadden bezet, vertrokken de meisjes met vrienden uit hun zionistische jongerengroep naar Vilna. Enkele maanden later waagde Rykla het om illegaal de grens te passeren, waarna ze zich met hen herenigde. In mei 1940 kregen Fejga en Chaya een toegangsvisum voor de Verenigde Staten. Met reisgeld van hun familieleden daar en een Japans transitvisum van Sugihara bereikten ze dat najaar de Verenigde Staten vanuit Japan. Een jaar later volgde Rykla haar dochters naar Amerika. Lifszyc Voordat de oorlog begon, was David Lifszyc hoofdrabbi van Suwalki in het noordoosten van Polen. Nadat de Duitse bezetters alle joden hadden opgedragen om de regio Suwalki te verlaten, vluchtte Lifszyc eind oktober 1939 met zijn familie langs een gevaarlijke route door de moerassen naar de Litouwse grens. Tijdens deze tocht overleed zijn pasgeboren dochter Avivit Rashel. Rabbi
Lifszyc, zijn vrouw Cypa en zijn dochter Shulamis behoorden tot de weinige vluchtelingen die in Moskou een Japans transitvisum kregen. In maart 1941 reisden ze naar de andere kant van Rusland met de Transsiberische spoorlijn. In mei vertrokken ze per boot vanaf Japan naar de Verenigde Staten.
"We hadden het gevoel dat we alles wat we kenden kwijt waren. Tegelijkertijd hadden we echter het gevoel dat ons leven een geschenk was, omdat het een wonder was, een toeval. We probeerden niet te worstelen met de vraag “Waarom verdien ik het te leven, terwijl mijn broeders gestorven zijn, mijn familieleden gestorven zijn." Vluchteling Yonia Fain