1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vijfde jaargang, nr. 121 24 juli 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel In de schrijvende pers wijzen de politieke commentatoren eensgezind op de toenemende radicalisering van de publieke opinie in Vlaanderen. Die ”radicalisering” wordt vooral gevoed door het “ça suffit”-gevoel: het is nu al welletjes geweest. Dat blijkt ook voldoende uit een rustige analyse van de talrijke opiniepeilingen. De karaktermoord op de premier was al voltrokken toen hij met zijn regering aantrad, die dan ook meteen het etiket “Leterme I”meekreeg. & Bij het illustreren van deze aflevering gaf onze huistekenaar gestalte aan een beeld dat zich spontaan bij hem opdrong. Zijn vrije vogels kennen geen grenzen,
2
vliegen vrij rond en komen de rust verstoren van de viervoeters. Die bizarre kraaien die prat gaan op hun keuze voor de open lucht (“le droit des gens”) zijn echter ook heimelijke voorstanders van het “le droit du sol”: ze nestelen zich comfortabel in bomen met stevige wortels… -“Zo eenvoudig is het natuurlijk niet, maar dat is dan toch het beeld dat ik kreeg bij de lezing van de kranten, zowel Frans- als Nederlandstalige…”, aldus RodeS. & Prof. Matthias E. Storme reflecteert over dezelfde problematiek: “Jarenlang hebben we het moeten horen: de (valse) tegenstelling die Franstalige media, academici en politici maakten tussen een Vlaanderen dat alleen maar kan denken vanuit “le droit du sol” en de morele superioriteit van de Franstaligen voor wie “le droit des gens” geldt, voor wie de mensen voorrang zouden hebben op de grond. Daarbij misbruikte men doelbewust de dubbelzinnigheid van de uitdrukking “droit des gens”. Die betekent namelijk ook “volkenrecht” in de zin van volkenrecht, d.i. het internationaal recht dat Franstaligen in België al enkele decennia proberen voor de kar te spannen van hun revanchisme, van hun reactie tegen het feit dat “on nous a pris la Flandre”. Dat volkenrecht wordt bewust op één lijn gesteld met een andere invulling van de uitdrukking, die zou inhouden dat waar mensen zich ook vestigen, de overheid aldaar en de omgeving zich maar moet aanpassen – althans wanneer die mensen tot de “hogere” Franse beschaving natuurlijk. Want, zoals wij ook al lang weten, bestaat die invulling van le droit des gens in geen enkel land of gewest waar de Franstaligen het alleen voor het zeggen hebben, niet in Frankrijk, niet in de Franstalige kantons in Zwitserland, niet in Wallonië en al helemaal niet in Québec. En bij de uitdrukking “droit du sol” (ius soli) vergat men ook uit te leggen dat die de tegenpool vormt van “le droit du sang” (ius sanguinis) en rechtshistorisch op de eerste plaats te maken heeft met de regels inzake verwerving van nationaliteit. Men vergat ook dat het “territorialiteitsbeginsel” het tegendeel is van het “personaliteitsbeginsel”: de tegenstelling tussen het beginsel dat iedereen op een bepaald grondgebied onder dezelfde wet leeft en gelijk is voor die wet tegenover het beginsel dat de wet niet dezelfde is voor iedereen maar afhankelijk is van de etnische (of religieuze) groep waartoe men behoort. Ik breng het maar even kort in herinnering voor wie niet meer weet dat hier natuurlijk veel meer achter zit.” &
3
Ondertussen is het duidelijk dat de opstelling van de Franstalige politici verschuift van de verdediging van individuele rechten van de Franstaligen (in BHV) naar een uitbreiding van territorium. &
Twee Gravensteenmanifesten werden eerder in de Mededelingen opgenomen. Het derde manifest, gedateerd 3 juli was al op 4 juli te lezen op onze weblog, waarvan het succes thans buiten kijf staat. Van 30 juni tot en met 23 juli kregen we er 1.229 bezoekers bij, goed voor de lezing van 3.575 bijdragen. U kunt bijdragen tot de zichtbaarheid van de Mededelingen op het net door www.mededelingen.over-blog.com te bezoeken of, beter nog, door gratis in te schrijven op de newsletter. Bij elke nieuwe publicatie krijgt u dan meteen een mailtje toegestuurd. ■
Inhoud Opinie: Mgr. André-Mutien Léonard over het einde van België. Actueel: Derde Gravensteenmanifest: Politieke solidariteit: een noodzaak voor de democratie. Dagboek van Henri-Floris Jespers 1979-1982 (II) Misdaad loont: De Diamanten Kogel 2008; de Internationale Vereniging van Misdaadauteurs (AIEPIACW). Door de leesbril bekeken: Bulletin de la Fondation ça ira ; Kris Humbeeck over Louis Paul Boon in AlfabetA en Alumni. Citaat: Matthias Schoenaerts Agenda
Opinie Einde België? In het buitenland, meer dan in België, hoor ik vragen omtrent de toekomst van dit land. Zal het binnenkort barsten? Eerlijk gezegd, ik denk het niet. Realisme legt ons op samen te blijven: Vlamingen, Brusselaars, Walen en Duitstaligen. Als het al maanden vergt te onderhandelen over het vormen van een regering, hoeveel jaren zal het dan vragen om de problemen op te lossen die zich stellen bij het splitsen van het land: het statuut van Brussel, het lot van de monarchie, zonder de ontelbare juridische en fiscale problemen te vergeten? Wij zullen samenblijven. Ondanks onze culturele verschillen hebben we zoveel dingen gemeen. De politieke conflicten zijn vaak scherp, maar wanneer Franstaligen en Nederlandstaligen elkaar ontmoeten in vriendschappelijk, commercieel of schoolverband, verloopt alles heel vaak zeer goed. Wat wel waarschijnlijk is, is dat de Belgische staat nog meer gaat federaliseren. Dat is wat nu reeds een beetje aan het gebeuren is – heel rustig – op het vlak van het kerkelijk leven. Wij vormen één enkele bisschoppenconferentie, in een heel broederlijke sfeer, maar elke taalgroep heeft ook zijn eigen vergaderingen en specifieke oriëntaties.
4 Als Waal, maar heel sterk de Nederlandse taal en Vlaamse cultuur waarderend, wil ik de aandacht van de Franstalige Brusselaars en de Walen op een punt richten. Vaak voelen de Franssprekende Belgen de Vlaamse eisen aan als agressie. Zonder me uit te spreken op politiek vlak, nodig ik hen echter uit nooit te vergeten dat Vlaanderen gedurende eeuwen heeft moeten vechten om zijn taal en cultuur gerespecteerd te krijgen. Lange tijd was Vlaanderen slachtoffer van Franstalige arrogantie. En de Belgische staat, ontstaan in 1830-1831, droeg gedurende een eeuw bij tot de actieve verfransing van Vlaanderen. Nu het de welvarendste regio van het land geworden is, wil Vlaanderen duidelijk zijn culturele eigenheid en taalkundige autonomie bevestigen. Als de Franstaligen, die spontaan meer aan de eenheid van België gehecht zijn dan de Vlamingen, willen dat België blijft bestaan, volstaat het niet Belgische vlaggen in de straten te hangen. Ze moeten afstand nemen van hun linguïstieke superioriteitscomplex. Elk volgens eigen sociale rol, moeten ze de taal en de cultuur van hun noorderburen leren kennen en ervan leren houden. Dat is de prijs die betaald moet worden wat persoonlijke verantwoordelijkheid betreft, als ze willen dat België een toekomst heeft. Wat de politieke onderhandelingen betreft, die veronderstellen wederzijds tact, maar er zijn voldoende politici die bezorgd zijn om het algemeen welzijn om tot een akkoord te komen. Mgr. André-Mutien LÉONARD (Katholiek Nieuwsblad, 18 juli 2008) (Mgr. André-Mutien Léonard (Jambes, 6 mei 1940) is bisschop van Namen sinds 1991. Na het behalen van het licentiaat in de filosofie (Leuven, Seminarie Leo XIII) en het licentiaat in de theologie (Rome, Belgisch College) promoveerde hij met een verhandeling over Hegel tot “maître-agrégé” in de filosofie (UCL). In 1976 werd hij ordinarius aan het ‘Institut supérieur de philosophie’ (UCL). Sinds maart 2006 schrijft hij een column in het Nederlandse weekbad Katholiek Nieuwsblad. Hij publiceerde o.m. : La foi chez Hegel, Paris, Desclée, 1970 ; Commentaire littéral de la Logique de Hegel, Paris, Vrin, 1974 ; Les raisons de croire, Paris, Fayard, 1996 ; Le fondement de la morale. Essai d'éthique philosophique générale, Paris, Éd. du Cerf, 1999. Métaphysique de l’être. Essai de philosophie fondamentale, Paris, Éd. du Cerf, 2006 .)
Actueel Derde Gravensteenmanifest Politieke solidariteit: een noodzaak voor de democratie België kreunt onder een gebrek aan politieke solidariteit. Recente gebeurtenissen illustreren dit scherp. Franstalige politici hebben opnieuw een aantal beslissingen van het Vlaams Parlement en de Vlaamse regering verdacht gemaakt in de Raad van Europa. Ook de Verenigde Naties werden onlangs in dit proces ingeschakeld. Dit zijn zorgwekkende feiten. Redelijke en rechtvaardige Vlaamse standpunten worden voortdurend geassocieerd met een extreem rechts gedachtegoed, zoals het eerste Gravensteenmanifest reeds stelde.
5 Die kritiekloze aanname creëert een klimaat waarin de Vlamingen als onverdraagzaam worden voorgesteld. Er zijn Franstaligen die zich nu verheugen omdat men in het buitenland denkt: ‘Vlaanderen is racistisch’. Alsof dat zelf geen racistische gedachte is. Dergelijke praktijken verzieken de omgang tussen Vlamingen en Franstaligen.
Internationale spelregels Een consequente toepassing van Europese principes in België zou het Vlaamse standpunt vooral bevestigen. In het huidige Europa kan een grens niet langer worden beschouwd als een slagboom, of het grondgebied als een slagveld. De binnengrenzen van Europa functioneren vandaag veeleer als spelregels. Wie Luik verlaat richting Aken, of Kortrijk richting Parijs, komt voorbij de voormalige staatsgrenzen weliswaar in een andere taal en cultuur terecht, maar gelukkig niet langer in een andere wereld, of een ander Europa. Vandaag hebben Fransen rechten in Duitsland. Ze genieten er, zoals alle EU-burgers, de bescherming van Europese wetten en verdragen. Ze kunnen er wonen, werken, studeren, leven… Maar ze hebben er ook plichten. Ze worden geacht de taal en cultuur te respecteren van het land dat hun gastvrijheid biedt. Er zijn spelregels: elke grensovergang is als het betreden van een nieuw vakje in een gezamenlijk spel. De Gravensteengroep gaat uit van een – voorwaardelijk – vertrouwen in de onomkeerbaarheid van de Europese eenwording. Dit Europa is nog niet ideaal. Maar het is zeker niet langer de speeltuin van een Bismarck, of een Napoleon. Als de negentiende-eeuwse versie van de natiestaat achterhaald is, dan geldt dit ook voor België. De Gravensteengroep vraagt niets anders dan dat Europese en dus inter-nationale regels ook in ons land worden gerespecteerd. Het territorialiteitsbeginsel maakt daar deel van uit, als de politieke basis voor een vreedzaam samenleven in federaal verband. Maar ook het respect voor de meerderheidsregel behoort tot die regels, evenals de politieke verantwoordelijkheid van de bestuurders voor het gevoerde beleid (‘no taxation without representation’).
IJzeren Rijn Wij wensen dat de Franstaligen in België eindelijk ophouden onze problemen vanuit een eng nationaal kader te benaderen. Dat bovendien een deel van de Vlamingen onze zoektocht naar een democratische en Europese benadering niet bijtreedt, blijft een probleem. Zelf kritiekloos de Belgische natie verdedigen maar anderen nationalisme verwijten, is niet ernstig. Het aankaarten van het democratisch deficit in België is het tegendeel van ‘Vlaamse navelstaarderij’. Hoe meer je onze buurlanden bestudeert, hoe duidelijker blijkt dat de basisprincipes van een volwaardig, democratisch federalisme in ons land niet worden toegepast. Eén van die principes is de politieke solidariteit. In het tweede Gravensteenmanifest stelden we dat solidariteit het
6 eigenbelang overstijgt. Politieke solidariteit betekent onder meer dat politici van het ene landsdeel niet moedwillig handelen tegen het belang van een andere deelstaat in. Een illustratie van dat laatste was het optreden van het Waalse Gewest in het dossier van de ‘IJzeren Rijn’. De Vlaamse regering heeft jarenlang moeizaam onderhandeld met Nederland over de aansluiting van de Antwerpse haven op het Duitse Ruhrgebied via het spoor. Het traject liep niet over Waals grondgebied en kwam niet ten laste van de Waalse begroting. Toch vond de toenmalige minister-president van het Waalse Gewest, Elio di Rupo, in een advies aan het provinciebestuur van Maastricht dat het hele project ‘weggegooid geld’ was. Terecht noemden de sp.a-ministers deze visie ‘ongehoord, inconsequent en dom’. Wie de elementaire principes van de politieke solidariteit niet respecteert, ondermijnt zelf het samenleven in de federale staat België.
Machtsvacuüm In België wordt de doorwerking van de democratie al decennialang tegengewerkt. Vandaag behoort het tot het politieke spel om de meerderheidregel niet te respecteren. Franstaligen steigeren als in de Kamer van Volksvertegenwoordigers de Vlamingen hun meerderheid gebruiken om een kieswet aan te passen. Nochtans hebben deze laatsten daar volgens de Grondwet het volste recht toe. Anderzijds eisen de Franstaligen dat de meerderheid in een faciliteitengemeente zou mogen beslissen over een aanhechting bij Brussel, terwijl voor een dergelijke procedure geen grondwettelijke basis bestaat. Er wordt geen moeite gespaard om een democratische maatregel als de Vlaamse wooncode voor te stellen als een dwangmaatregel van een racistische overheid. Door dit alles zijn wij in een crisis van de democratie zonder voorgaande beland. De meerderheid kan haar democratische visie op het toekomstige beleid niet realiseren. Zij wordt voortdurend afgeblokt door de minderheid, die nochtans in de wetgeving ruime bescherming geniet. De scheiding der machten is zonder voorwerp, aangezien er geen macht meer is maar een steeds zorgwekkender vacuüm. Dít België ter discussie stellen, lijkt ons een daad van democratisch verzet.
Herstel van de democratie De loodzware taak van de huidige regering is niet alleen het vestigen van goed bestuur, maar eerst en vooral het herstel van de democratie. Dit zal enkel slagen indien het belang van enkele fundamentele regels wordt erkend: De erkenning van het territorialiteitsbeginsel. Waardering, te goeder trouw, voor de democratische spelregels in de Belgische politiek. Respect voor de meerderheidsregel. Verantwoordelijkheid van de verschillende overheden voor het eigen beleid, wat moet leiden tot ruime fiscale autonomie. Wie het Belgische federalisme nog een toekomst wil geven, stemt ondubbelzinnig in met een institutionele pacificatie, waarvan de vanzelfsprekende splitsing van B-H-V een hoeksteen vormt. Als de Franstalige minderheid werkelijk wil dat dit land, waarvan zij nu enthousiast de vlag hijst, door de
7 Nederlandstalige meerderheid in ere wordt gehouden, dan moet zij voor die meerderheid zelf het nodige respect opbrengen. De macht uit haar vacuüm en de democratie uit haar diepe crisis halen, zal meer vergen dan ‘vijf minuten politieke moed’. Het veronderstelt bij de verantwoordelijken een visie die uitgaat van de dringende behoefte aan politieke solidariteit. Het vereist een overtuigingskracht die daaraan beantwoordt. Zonder politieke solidariteit, zowel bij de overheden als de burgers, wordt verdraagzaam en democratisch samenleven onmogelijk. Alleen de bewuste keuze voor politieke solidariteit zal het land uit het huidige vacuüm halen. Wij pleiten ervoor dat de stilaan uitzichtloze Belgische crisis wordt benaderd vanuit een democratische, rationele invalshoek. Wij kunnen niet langer aanvaarden dat de redelijkheid van de democratie in heel Europa mag zegevieren, behalve in België. Wij eisen geen grond, geen geld en geen macht. Wij wijzen op principes die moeten leiden tot meer democratie.
Etienne Vermeersch (ere-vice-rector Universiteit Gent), Jan Verheyen (regisseur), Frans-Jos Verdoodt (em. prof. Utrecht, prof. Universiteit Antwerpen), Tuur Van Wallendael (gewezen journalist, sp.a), Piet van Eeckhaut (gewezen voorzitter provincieraad Oost-Vlaanderen, sp.a), Jan Van Duppen (gewezen gemeenschapssenator en huisarts), Luc Van Doorslaer (docent Lessius, K.U.Leuven, journalist), Jef Turf, (oud-vice-voorzitter KP), Johan Swinnen (prof. VUB, Hogeschool Antwerpen, Sorbonne), Bart Staes (Europarlementslid Groen!), Brigitte Raskin (schrijfster), Jean-Pierre Rondas (producer Klara), Yves Panneels (communicatiedeskundige), Chris Michel (journalist), Bart Maddens (prof. K.U.Leuven), Karel Gacoms (ABVV-militant), Paul Ghijsels (voormalig journalist en ambtenaar), Peter Hoogland (bedrijfsleider), Pierre Darge (journalist), Paul De Ridder (dr. historicus, medewerker TV Brussel), Dirk Denoyelle (cabaretier), Peter De Graeve (prof. Universiteit Antwerpen), Eric Defoort (em. prof. K.U.Brussel), Jo Decaluwe (acteur-regisseur), Willy Courteaux (gewezen journalist), Jan Bosmans (arts, auteur), Tinneke Beeckman (dr. filosoof VUB) en Ludo Abicht (voormalig prof. Universiteit Berkeley).
Dagboek van Henri-Floris Jespers: 1979-1981(II) Op 15 mei 1979, achter de rode vlag en op de tonen van een verstilde Internationale, vergezelde ik door de straten van Aalst Louis-Paul Boon naar zijn laatste rustplaats. Een blijk van hulde aan een man wiens literair werk mij niet zo ligt, wiens leef- en denkwereld mij nogal vreemd zijn, doch wiens présence in de Nederlandse letteren onbetwistbaar groots is. Het gewone volk van Aalst betuigde een massale hulde aan de schrijver die meer dan wie ook – en met welk talent! – zijn aandacht had geschonken aan de verschoppelingen der aarde, aan het proletariaat dat hij met zoveel negentiende eeuwse humanitaire gedrevenheid en met de bijtende kracht van zijn ironie en het vuur van zijn
8 overtuiging, verbeten en schalks heeft verdedigd en uitgebeeld. De machtigen der aarde hadden één voor één het lijk gegroet van de man die de mensen een geweten wilde schoppen. Hubert Lampo had hem getypeerd als “tedere anarchist” – en dat was hij ook. In de voorbije dagen nam iedereen deze typering in de mond – en schreef ze toe aan Paul de Wispelaere. Maar Lode Craeybeckx’ “Wij zullen Brussel niet loslaten” is van Ger. Schmook, en John Wils “Parochie van miserie” van Lode Baekelmans. Naast Hugo Claus – de ongekroonde opvolger – en de Tijd en Mens-ers waren heel wat katholieke vrienden achter de rode vaan komen aanmarcheren. In de stad van Daens, achter de lijkwagen van een creatieve enkeling, leek plots – voor wie behept is met het allernoodzakelijkste vleugel romantiek – en de droom van de grote ontmoeting gestalte te krijgen. Achteraf nodigde Bernard Kemp mij uit een voortreffelijke fles bourgogne te gaan ontkurken in zijn buitenverblijf. Wij hadden toen een gesprek om nooit te vergeten. & Met Sartre verdween wellicht een vertrouwde opvatting van de mens die reeds door de structuralistische mandarijnen en satrapen tot op het bot was aangetast. De vraag stelt zich schrijnender dan ooit of de klerken niet tot verraad gedoemd zijn. De wilde woekering der problemen op planetair vlak lijkt wel het goed functionerende geweten van de klassieke intellectueel tot cirkelende onmacht te hebben verwezen. De fundamentele onmogelijkheid – of is het onwil? – een universele ethica te verbinden met juiste handelingen, maakt dat de intellectueel – een concept dat, hoe kon het ook anders, erg onder de inflatie leed – zich aangewezen voelt op de roemloze vlucht naar ideologische zoethoudertjes of andere vormen van al dan niet exotische softdrugs. Hij vermeit zich noodgedwongen doch niet zonder wellust in de gezandstraalde
restauratiedroom
–
met
zijn
nasleep
van
groene
overleveringsdrang, kleinschalig zelfverweer en hernieuwd bijgeloof.
onmacht,
diëtische
De wil om tot pseudo-
authenticiteit terug te keren leidde regelrecht tot vertrutting. En ver van ’s werelds geroep zit de intellectueel nu in gedachten verzonken, rustig afgezonderd in een opgeknapte fermette met kitchenette, een glas echt, natuurlijk, dubbelgegist gerstenat bij de hand. Hij weet nu beter, hij heeft het allemaal opgegeven. Oudstrijders zonder oorlog. Niet de verbeelding, maar de verzorgingstaat kwam aan de macht. Sociale assistenten, welzijnszorgers met wollen sokken – meer nog dan kernfysici of socio-linguïsten de gedweeë waakhonden van een zoeterig bestel. Vervuld van gekke ideeën over nog gekkere vormen van zogeheten gedemocratiseerde communicatie, projecteren ze hun stamelende kindertaal op het klankbord van de grote wanhoop. Gevangenen en cipiers van een verdroomde zelfoverschatting. Het wordt hoogtijd de hemel te kleuren met de tinten van een herwonnen en gevat vertrouwen in de weliswaar beperkte, maar daarom net zo boeiende en bevrijdende realistische redelijkheid. &
9 Er wordt altijd gesproken over wat niet is. De taal schept immers de zo levensnoodzakelijke dimensie van de weliswaar door de harde realiteit sterk beïnvloede verbeelding. In boeken en op schilderijen wordt nooit zoveel gegeten als in tijdperken van armoede en nood. Romantiek ontstaat in de meest harteloze periodes van cynische uitbuiting; en wie de noodzaak voelt met woorden te benadrukken wie hij is, schept vaak rookgordijnen voor de leegte. & De creatieve vrijheid van publicist en auteur wordt in onze landen beleden en gehuldigd en inderdaad ook fatsoenlijk in de praktijk geëerbiedigd en omgezet. In een volstrekte onverschilligheid kunnen auteur en publicist vrij ongehinderd hun creatieve bezigheid uitoefenen en hun mening spuien. Maatschappelijke gevolgen zijn er niet – of zelden. Maar wat op het eerste gezicht een uiting van volwaardige verdraagzaamheid en cultureel-politieke volwassenheid lijkt, is bij nader inzicht niet veel meer dan een gevolg van de omringende luchtledigheid. In een verzuilde maatschappij kan de vrije gedachte moeilijk gedijen. Door de subtiele doch onwrikbare mechanismen van de repressieve tolerantie wordt ze gauw gerecupereerd en onschadelijk gemaakt. Méér nog: door de maatschappelijke druk kent ook zij de verzoeking van de verzuiling. Harde waarheden kunnen dan ook geprofeteerd worden zonder dat iemand zich daar nog aan stoort of er zijn slaap voor laat. De samenleving is thans zo gefragmenteerd dat daadwerkelijke collectieve inzet wel een hersenschim lijkt. Partizanenliederen worden nog slechts in een boudoir beluisterd. En de eentonigheid van de consumerende maatschappij wordt nog slechts opgehoogd door felkleurige opflakkeringen van mensendodend terrorisme. De tijd van enkele beelden op de televisie. & Mijmerend over de moord op Naïm Khader, directeur van het PLO-bureau te Brussel (zowat de – uiteraard niet erkende – gezantschap van het Palestijns Onafhankelijkheidsfront), duiken plots beelden uit een schijnbaar lang vervlogen verleden op. De donkere middeleeuwen blijken steeds dichter dan ons lief is te erkennen. Moord, machiavellistische machtspolitiek, staatsraison, irrationeel – of nog erger: rationeel – fanatisme, feodale verhoudingen zijn vandaag de dag nog altijd schering en inslag. Om dit in te zien volstaat het een blik zonder oogkleppen op de wereld te werpen. Ook Europa – dat zo prat gaat op een ongeëvenaarde beschaving en cultuur – ontsnapt hier niet aan. Universele en abstracte begrippen blijken al te vaak slechts window dressing voor roofdierlijk barbarendom. De mythische gemeenschapsidealen van de middeleeuwen hebben de plaats geruimd voor het rekenende denken der gevoelloze nihilisten. Niets is nog zeker; er is alleen de ontluisterde en ontluisterende teistering door een ijl en ontlichaamd abstracte denken, dat elke menselijkheid negeert en uiteindelijk uitmond … op moord bijvoorbeeld. Niet langer de roemrijke dood van de tragische held, doch het zinloze kreperen bij een kille dageraad zonder hoop. Politieke moord als materiaal voor statistieken.
10 De meest gewelddadige beelden roepen thans geen enkele emotie meer op bij de geblaseerde televisiekijker die het verschil niet meer voelt tussen de realiteit van vlees en bloed en het op celluloid gestolde moment van de allerlaatste ontknoping. De audio-visuele cultuur leidt het tijdperk in van de versnelde vervlakking. Dat heet dan het begin van een nieuw tijdperk te zijn. Het begin van een nieuwe mythologie.
Misdaad loont ▲Op 18 september 2008 wordt De Diamanten Kogel voor de zevende keer uitgereikt. De lijst der inzendingen (89 titels) kan geraadpleegd worden op de websites van het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs en van de vzw De Diamanten Kogel : www.misdaadauteurs.be en www.diamantenkogel.be. De jury bestaat uit: Magali Uytterhaegen, Frank van den Auwelant, Ineke van den Bergen, Jos van Cann, Henri-Floris Jespers, Kris Kenis, Jan Lampo, Hugo Seeldraeyers en Geert Swaenepoel. De tiplijst zal in principe op 8 augustus bekendgemaakt worden. ■ ▲Het congres van de Internationale Vereniging van Misdaadauteurs (AIEP-IACW) in Frontignan (26-30 juni 2008) was een succes. Het werd bijgewoond door afgevaardigden uit België, Columbia, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Italië, Nederland, Oostenrijk, Spanje en de Verenigde Staten. Piet Teigeler (B) werd met luid applaus bedankt voor zijn onvermoeibare inzet tijdens zijn vier durend presidentschap. Prof. dr. Jim Madison Davis (VS) werd als nieuwe president verkozen. Vorig jaar, op 20 september, nam hij in het Vlaams-Nederlands huis DeBuren te Brussel deel aan het colloquium “Thriller versus roman: kunstmatige scheidingslijn of familievete?”, georganiseerd door De Diamanten Kogel vzw. Tijdens de receptie in De Dolle Mol overhandigde hij de trofee van De Diamanten Kogel aan laureaat Patrick Conrad.■
Door de leesbril bekeken ▲Het bulletin van ça ira werd door Christine Neuhuys in een nieuw kleedje gestoken en de redactie werd versterkt met romanist Rik Sauwen, baanbreker van de studie van dada in België, en historicus Robin de Salle. Mei 68 wordt zijdelings herdacht door dagboekaantekeningen van Paul Neuhuys die tevens als volwaardige homo ludens een aantal gezelschapspelletjes aanreikt onder het motto “Le fric et l’Afrique”. Een treffend artikel uit 7 Arts (1923) over Le Zèbre handicapé van Neuhuys van de hand van Léon Chenoy, en een beschouwing van Neuhuys over Chenoy’s Le Feu sur la banquise, verschenen in Sélection (1925), worden terecht uit het stof gehaald. Henri-Floris Jespers publiceert een grondig dossier over de relaties tussen “Paul Neuhuys & Maurice Gauchez”. Als schrijver is Maurice Gauchez vergeten. Tussen 1920 en 1930 was hij echter alomtegenwoordig als onbaatzuchtige en onvermoeibare animator en uitgever van La Renaissance d’Occident, een eclectisch tijdschrift dat misschien niet gezaghebbend was en vandaag nog maar zelden de aandacht van literatuurhistorici trekt. Tussen die duizenden vergeelde bladzijden valt er echter nog heel wat te ontdekken en in een passende context te situeren. De verdiensten van de gelijknamige uitgeverij kunnen niet zomaar over het hoofd gezien worden. Gauchez heeft zich immers hardnekkig ingezet voor de verspreiding van het theater van Michel de Ghelderode toen het in Franstalig België zogoed als geïgnoreerd werd, en hij publiceerde proza van o.m. Marie Gevers, Franz Hellens en Paul Neuhuys. In de vaste rubrieken komen o.m. Henri Chopin, Geert van Bruaene, Paul van Melle, Wout Hoeboer en Clément Pansaers aan bod. Thierry Neuhuys brengt verslag over de opvoering te Argenteuil van Sofokles’ Œdipoes koning door het Théâtre de l’Homme.■
11
Bulletin de la Fondation ça ira, no 34, juillet 2008. 50, Chaussée de Vleurgat, 1050 Brussel. Abonnement (4 nummers) : 20 €, te sorten op rek. 068-2287225-89 van Fondation ça ira. ▲Kris Humbeeck onderstreept in een uitvoerig interview met AlfabetA dat het sommigen van de ca. 165.000 kopers van Mieke Maaike’s obscene jeugd wellicht ontgaat dat het pornografische gedeelte van het oeuvre van Boon is bedoeld als maatschappelijke satire en morele aanklacht. “Boon heeft altijd voor meer menselijke vrijheid gepleit, maar als hij begint te vrezen dat de seksuele revolutie is doorgeschoten, en het geweld in de mens wederom de bovenhand haalt, look in de seksuele beleving, hekelt hij als schrijver de geleidelijke pornificatie van de samenleving. Als er iets is wat je Boon onmogelijk kunt verwijten, is het wel dat hij de onverschilligheid zou hebben gecultiveerd. In zijn parodistisch bedoelde pornografische werk confronteert hij de lezer met de rauwe ‘sadistische’ manier waarop mensen ook in hun liefdesleven met elkaar omgaan. Hij houdt ons een spiegel voor, in de hoop een reactie uit te lokken. Al zijn romans zijn confronterend, altijd zit er een morele component. In mijn ogen is Boon een averechtse moralist, een oneerbiedige nazaat van Blaise Pascal.” Boononderzoeker en –biograaf K. Humbeeck heeft de wetenschappelijke leiding over de editie van het op 24 delen begrote verzameld werk van Louis Paul Boon, waarvan nu al zeven delen bij De Arbeiderspers zijn verschenen.■ AlfabetA, driemaandelijks magazine van de Universiteit Antwerpen, jg. 22, nummer 76, juni-juliaugustus 2008. Prinsstraat 13, 2000 Antwerpen. (Coördinatie en inlichtingen: Gilberte Somers, tel. 03 220 47 10 /
[email protected] ). ▲Kris Humbeeck trekt van leer tegen Ludo Helsen, gedeputeerde voor Cultuur van de provincie Antwerpen. Na AlfabetA, het driemaandelijkse magazine van de Universiteit Antwerpen (cf. onze blog van 3 juli, “L.P. Boon: meer moralist dan viezentist”), is het nu de beurt aan alumnitijdschrift van de UA (Alumni, 28.500 exemplaren) om aandacht te vestigen op het jongste deel van het Verzameld werk van Boon, tot op heden het grootste wetenschappelijke editieproject in Vlaanderen. Het was alweer sinds Alfons Vranckx geleden dat een Belgisch politicus op grond van morele bezwaren tot censuur besloot met betrekking tot kunst en literatuur. […] Geïnspireerd door de “volksverheffer” Vranckx, deed de gerechtelijke politie in november 1969 een inval in boekhandel Corman te Brussel. Een dertigtal titels werden “voor onderzoek” meegenomen, waaronder de met de Driejaarlijkse Staatsprijs bekroonde eerste Gangreen-roman van Jef Geeraerts. Als man van de oude stempel was Alfons Vranckx behalve een komische toch vooral een tragische figuur, zo blind ging hij tegen de keer in. Zo hard als Alfons Vranckx zal Ludo Helsen het natuurlijk nooit spelen, want een bekrompen geest is hij niet (te lezen op de toon van for he is an honourable man). Zijn morele bezorgdheid inzake de Fenomenale feminateek gold ten slotte vooral de goede naam van het Antwerpse Fotomuseum, een provinciale instelling die volgens Helsen flinke problemen met het gerecht had kunnen krijgen als ze Boons pornografische collectie zomaar zou hebben geëtaleerd. Met name al die plaatjes van minderjarige meisjes in hoge staat van ontkleedheid: o-la-la! Naast een groot schrijver, zo luidde de suggestie van de honorabele heer Helsen, zat in Boon toch ook iets van een pedofiel. […] Dat zelfs kinderen in de jaren zeventig door de pornografische industrie werden ingeschakeld als jonge vrouwtjes en seksuele objecten, vond Boon een teken des tijds. Die tijd en kinderpornografie lustte hij niet, maar in zijn Fenomenale feminateek nam hij wel een handvol als kinderporno te kwalificeren afbeeldingen op. Klaarblijkelijk beschouwde hij ze als belastende documenten over een wereld waarin, zoals hij
12 meermaals schreef, de seksuele revolutie was doorgeschoten en de seksuele exploitatie van de mens de overhand kreeg op erotiek en liefde. Kris Humbeeck benadrukt dat Boon zijn feminateek vormgaf “als een parodie van de traditionele etnografie”. In het zevende verschenen deel van het Verzameld werk (deel 16: Het erotische / pornografische werk) wordt een selectie gepresenteerd uit de meer dan 22.000 door Boon geïnventariseerde afbeeldingen. Het bevat verder Eens op een mooie avond (een boek dat Boon bij nader inzien niet durfde te publiceren), Mieke Maaike’s obscene jeugd en Zomerdagdroom opgenomen. Voor wie het niet wist: “viezentist” is Algemeen Beschaafd Aalsters voor “vreemde man, moeilijk te catalogiseren, tegendraadse figuur”.■ Alumni, jg. 4, nr. 2, juli 2008. Een gratis uitgave van de Universiteit Antwerpen, Alumniwerking, Hof van Liere, Prinssstraat 12, 2000 Antwerpen. Tel.: 03 220 47 22.
[email protected]
Citaat Het kan vreemd klinken, maar soms denk ik dat de “gekte” die mijn vader werd toegeschreven zijn grote geluk is geweest. Ik zeg bewust “gekte” en niet “ziekte”, omdat ik het zelf nooit als een “ziekte” heb ervaren. Mijn vader was van nature een uiterst gevoelige mens, met een uitzonderlijke verbeelding. Een geniaal talent. En zijn manische depressiviteit hielp hem om daarmee in tune te blijven. Waarom reageerden mensen zo fel als hij speelde, denk je? Waarom keken ze zo gebiologeerd? Omdat hij buitengewoon intens was. En omdat hij daardoor aarde, wind en vuur tegelijk kon zijn. […] Hij had de grootste moeite met de praktische, alledaagse kanten van het leven, dat is zeker. Daar maakte hij telkens een gigantische, niet te overziene puinhoop van. En dat wil ik zeker niet romantiseren. Maar je geen fluit aantrekken van regels, verwachtingen en normen, dat heeft toch ook iets… schoons? Matthias SCHOENAERTS (Focus Knack, 2 juli 2008)
Agenda ▲Honest Art Movement. In de prachtig gerestaureerde crypte van Hof van Ryhove stellen HAMkunstenaars en verwante collega’s tentoon, die zich op het epitheton “Kompanen van Boon” mogen beroepen, in samenwerking met het Masereelfonds. Beeldende kunst: Hilde Braet, MaRf, Nadine van Lierde, Rik Vermeersch, Herman Schepens, Benn Deceuninck, Cyr Frimout. Literatuur: Xavier Roelens, Freek Neirynck, Roel R. van Londersele, Willie Verhegghe, Patrick Bernauw, Simon Vinkenoog, Lut de Block. Hof van Ryhove, Onderstraat 20, 9000 Gent. Van 18 tot en met 27 juli, 11 tot 18 u. ■ ▲Proeven van Kunst® is aan de basis een evenement waarbij in kwaliteitsrestaurants een speciaal 3- of 4-gangendiner wordt aangeboden met unieke, artistiek bedrukt onderborden. Het evenement bestaat verder uit “Meet & Greet-Avonden” in het restaurants met de kunstenaar, een
13 onderbordenruilbeurs, een veiling en Arti-Parties waar diverse deelnemende kunstenaars samen exposeren op een centrale locatie. Restaurant P. Preud’homme te Antwerpen neemt aan het evenement deel. Jan Scheirs (1973) kreeg de opdracht een onderbord te onderwerpen. Het evenement gaat pas van start begin volgend jaar, maar restaurant Preud’homme wou er beslist alvast iets aan doen. Tijdens de zomer- en herfstmaanden zal werk van Jan Scheirs getoond worden, onder meer in de zogeheten grijze kamer aan de tweede etage. En het werk dat op het onderbord komt, hangt nu al in het restaurant. De bovenverdiepingen zijn vrij toegankelijk op vrijdagavond; zaterdag en zondag zowel ’s middags als ’s avonds. Of na afspraak. Restaurant P. Preud’homme, Suikerrui, 2000 Antwerpen. Tel. 03 233 42 00. www.p-preudhomme.com www.scheirs.com http://web.mac.com/scheirs ■
Jaja, dat weten we al! - OK, bezoek dan ook eens www.caira.over-blog.com & schrijf gratis in op de newsletters! Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 15 augustus. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Vijfde jaargang, nr. 122 15 augustus 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Inhoud Kritisch Henri-Floris JESPERS: Naar een herwaardering van de jaren vijftig? Poëtisch Hendrik CARETTE: Een laatste zelfportret met al mijn attributen
2 Prozaïsch Jan VAN OOSTENDE: De Nightclub, de Singer en de Pater Achteruitkijkspiegel Henri-Floris JESPERS: Jozef Muls en Paul van Ostaijen Misdaad loont De Diamanten Kogel 2008: tiplijst Door de leesbril bekeken freespace Nieuwzuid: Hans Vandevoorde over Michel Bartosik. Poëziekrant: Renaat Ramon over Hans Clavin. Luckas Vander Taelen over Bart de Wever en ‘etnische epuratie’. Manifesta 7: Luc Fierens. Septentrion: Alain van Crugten over Het verdriet van België. Zuurvrij. Agenda
Kritisch Naar een herwaardering van de jaren vijftig? Van Hugo Claus tot hoelahoep. Vlaanderen in beweging 1950-1960 bundelt de gereviseerde en uitgebreide versie van de papers die op het gelijknamige congres, georganiseerd in februari 2006 door de Universiteit Antwerpen, door onderzoekers uit verschillende disciplines werden gepresenteerd en plaatst ze met de inleidende stukken van Ed Taverne en Els Witte in een bredere nationale en internationale context. De redacteurs onderstrepen dat Vlaanderen in de jaren vijftig allerminst ‘louter een oord van “loomheid” en vervlakking”’ was, zoals destijds beweerd werd door Hugo Claus. Terwijl in Nederland onderzoekers definitief afscheid hebben genomen ‘van het beeld van de jaren vijftig als een periode van verstarring en restauratie’, is de mythe van de gezapige jaren vijftig in Vlaanderen ‘tot dusver weinig op de proef gesteld’. Els Witte (‘Vlaanderen in de fifties. Een maatschappelijk-politiek overzicht’) benadrukt het belang van de bundel: Voor het eerst zal systematisch aandacht worden besteed aan de vernieuwende, progressieve, alternatieve stromingen die zich in de jaren vijftig weliswaar nog in de marge van de Vlaamse samenleving doen gelden, maar een tegenstem vertegenwoordigen naast het dominante discours van het establishment. Ed Taverne (‘Pakhuis jaren vijftig. De ontdekking van de fifties in Nederland’) stelt dat Cobra en de Vijftigers in hoge mate verantwoordelijk zijn voor het cliché van de jaren vijftig ‘als het decennium van saaie somberheid en verveling’: Met hun optreden en uitspraken hebben zij ‘de jaren vijftig’ gemaakt tot een metafoor die op ingenieuze wijze werd ingezet om het experimentele en
3 vernieuwende karakter van hun schilderijen en gedichten beter in de publiciteit te brengen. Hij wijst er ook op dat er met betrekking tot de jaren vijftig een nieuwe opvatting thans veld wint, nl. ‘die van de take-off van mondiaal maatschappelijke veranderingen en van de opkomst van alledaagse globalisering’. Aan het eind van de jaren vijftig voltrokken zich in de West-Europese samenlevingen ingrijpende maatschappelijke veranderingen die, vanuit het standpunt van de huidige sociale wetenschappen, hebben geleid tot een ‘Strukturbruch der Moderne’. Door de jaren vijftig te bestempelen als een grote cesuur die de periode van gisteren scheidt van die van vandaag, opent zich een geheel nieuw veld van historisch onderzoek waarvoor het Nederlandse (en Vlaamse?) programma nog moet worden geschreven. & De architectuur komt aan bod in de bijdrage van Dennis van Mol, ‘Tentjes, appelsienkosten en geribde tuinslagen. De niet alledaagse projecten van architect en ontwerper Willy Van Der Meeren’, terwijl Jo Braeken in ‘Met zicht op de horizon’ de aandacht vestigt op Renaat Braem en het stedelijk denken in de jaren vijftig. In dat verband mis ik wel een al was het maar terloopse verwijzing naar Braems’ belangstelling voor de Art Nouveau. Bekende hij niet expressis verbis dat hij graag een wandelingetje ging maken in Zurenborg? Hij zou trouwens met succes de Cogels-Osylei te Berchem in de Commissie voor Monumenten ter klassering voorstellen. De film wordt behandeld door Daniël Biltereyst (‘God bescherme Amerika. Over de disciplinering van film in Vlaanderen in de jaren vijftig’). Het beeld dat hij schetst is nogal eenzijdig. Alle grote Amerikaanse hits werden inderdaad in Vlaanderen getoond, maar Biltereyst heeft kennelijk geen oog voor de Franse cinema, die in de jaren vijftig nog in de roulatie ruim aan bod kwam. Bovendien werden destijds in het commerciële circuit de soort films vertoond dat vandaag in het beste geval een kans krijgt in alternatieve zalen of filmclubs. Bij zijn terechte kritiek op de katholieke bemoeinissen vergeet hij echter de positieve aspecten te vermelden. Ik denk hier aan de vertoningen georganiseerd door pater Burvenich in Elkerlyck aan de Frankrijklei te Antwerpen. Films als Le beau Serge (Chabrol, 1958), Ascenseur pour l’échafaud (Malle, 1958), Les Cousins (Chabrol, 1958), À bout de souffle (Godard, 1959) heb ik destijds in Antwerpse filmzalen gezien. Dergelijke vernieuwende producties halen vandaag zelden het gewone circuit.
4 De ‘Nieuwe “klassieke” muziek in Vlaanderen. Karel Goeyvaerts’ omweg naar 1960’ wordt treffend behandeld door Yves Knockaert. Luk van den Dries richt zijn aandacht op het Vlaamse theater in de jaren vijftig en meer bepaald op de rol van de kamertheaters. Hij er wel erg (subjectief) selectief in zijn keuzes. Hij vermeldt niet eens het Nederlands Kamertoneel te Antwerpen of Piet Sterckx, de eerste vertegenwoordiger in Vlaanderen van het absurdistische theater, die nota bene in 1958 de Driejaarlijkse Staatsprijs haalde met Slakken en naalden (1957) – wat destijds heel wat ‘gedurfder’ was (en bijgevolg thans vermeldenswaardig is) dan het bekronen van de bijv. door het establishment al met trommels en trompetten binnengehaalde Hugo Claus. De Vlaamse strip komt aan bod in ‘Prettige prentjes’, de bijdrage van Pascal Lefèvre die terecht wijst op de baanbrekende publicaties van Danny de Laet (De zevende kunst voorbij. Geschiedenis van het beeldverhaal in België, in meerdere talen uitgegeven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, Dienst Voorlichtingen der Diplomatieke posten, 1979, 395 p., wordt echter niet vermeld). Lefèvre heeft ook geen oog voor het doorslaggevende gewicht van strips in de strijd voor lezerswerving van Vlaamse kranten. Geert Buelens heeft het over Jan Boon en de aandacht voor volksopvoeding en literatuur op de Vlaamse televisie (‘In den beginne was het Woord’), een eerste aanzet tot een synthese, die meer zegt over Jan Boon dan over de programmering. Het is duidelijk dat dit onderwerp nog maar slechts aangesneden is en dat verder onderzoek wenselijk is. De literatuur komt uitvoerig aan bod in boeiende bijdragen: ‘Hugo Claus, experimenteel kunstenaar? (Katrien Jacobs), ‘Hugo Claus, idool en symbool’ (Georges Wildemeersch), ‘De slechte boeken van madame Manteau’. Een niet-confessionele uitgeverij in de ban van de kerk?’ (Kevin Absillis), ‘“Kajotters zijn geen visschers of geen voetballisten, maar apostelen”. De vooroorlogse wortels van Jan Walravens’ naoorlogse avant-gardisme’ (Jos Joosten), ‘Een literatuur in hemdsmouwen. Louis Paul Boon en de populaire cultuur in de jaren vijftig’ (Kris Humbeeck). Ook hier is enige eenzijdigheid après coup troef, net of Boon en Claus het alternatieve beeld van de jaren vijftig bepaald hebben. Door aarzelend historisch perspectief en soms gebrekkig inlevingsvermogen, vooral door misleiding onder invloed van inzichten post factum, blijft een evenwichtige visie op de jaren vijftig in enkele bijdragen ver te zoeken.
5 Twee (bijzonder lezenswaardige) bijdragen horen feitelijk beter in de context van de jaren zestig: ‘“Alle grote dingen begonnen in 1957”. Kunstkring Celbeton, artistiek laboratorium in Dendermonde’ van Carien Gibcus, en ‘“Kerouac en zo”. Vlaanderen, de Beat Generation en het tijdschrift Labris’ van Jaap van der Bent. Representatiever dan Celbeton voor het klimaat van de jaren vijftig in Vlaanderen zijn uiteraard de groeperingen De Nevelvlek (Antwerpen) en Raaklijn (Brugge) en vooral het kunstencentrum Taptoe (Brussel) en G-58 (Antwerpen). Meer dan Celbeton hebben ze een reële publieksuitstraling gekend, wat er toe leidde dat hun werking al meermaals gedetailleerd in kaart gebracht werd, en zodoende het voorwerp van vrij grondig onderzoek werd. Dat is niet het geval van Celbeton, een ‘artistiek laboratorium’, dixit terecht Carien Gibcus. Inderdaad, het ruimere publiek werd niet bereikt. Celbeton bleef een ontmoetingsplaats voor ingewijden. In die zin faalde Adolf Merckx in zijn opzet. In de jaren negentig heb ik de werking van Celbeton tot in 1964 onder de loep genomen, mede dank zij onuitgegeven materiaal (cf. Klemmen voor koorddanser. Henri-Floris Jespers over Gaston Burssens. Speciale aflevering van Revolver, XXIV, nr. 2 [1997], pp. 47-64.) De eindverhandeling van Carien Gibcus, Te ernstig, te speels, te onvatbaar. Een institutionele en historisch-contextuele analyse van de opkomst en ondergang van kunstkring Celbeton, Dendermonde (1957-1975) (Rijksuniversiteit Groningen, 2004) is jammer genoeg ongepubliceerd. In haar voortreffelijke bijdrage brengt zij in een notendop de conclusies van haar onderzoek. De bijdrage van Jaap van der Bent handelt over Labris, een uiterst marginaal tijdschrift uit de jaren zestig, dat zijn betrekkelijke naroem (ten onrechte) haast uitsluitend te danken heeft aan de (kortstondige) medewerking van Marcel van Maele en Lucienne Stassaert. De studie van Jaap van der Bent vormt de basis voor een heilzame revisie van de gangbare gemeenplaatsen. Zo geeft hij bijv. Jef Bierkens (alias Max Kazan) wat hem toekomt: Opvallend is voorts het feit dat Bierkens vooral waardering toont voor Kerouacs meer experimentele en hermetische boeken, zoals Dr. Sax (1959). Met deze voorkeur liep Bierkens in het midden van de jaren zestig ver vooruit op de destijds spaarzame Engelse en Amerikaanse critici van Kerouacs boeken, die diens proza-experimenten pas later begonnen te waarderen. […] Terwijl men in Nederland bij Kerouac altijd meteen aan On the road dacht, hadden de Vlaamse auteurs blijkbaar veel meer op met Kerouacs
6 experimentelere werk, dat hier en daar zelfs aan de grote modernisten William Faulkner en James Joyce doet denken. Men kan zich afvragen waar die voorkeur vandaan komt. Heeft men in Vlaanderen altijd meer opengestaan voor het meer experimentele, het meer barokke en surreële dan in Nederland, en heeft dat mogelijk te maken met het feit dat men in Vlaanderen voor inspiratie al langer ook naar Parijs kijkt? & Dat tijdschriften als Het Cahier (en ‘De Nevelvlek’), Taptoe, Gard Sivik en De Tafelronde in de bundel nergens aan bod komen is natuurlijk een lacune. Betreurenswaardiger is het ontbreken van beschouwingen over de plastische kunsten. De evolutie van de perceptie van de plastische kunsten is in Vlaanderen altijd vrij bepalend geweest voor de evolutie van de artistieke perceptie in het algemeen. Het Comité voor Artistieke Werking (Antwerpen), de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst te Gent en G58 zijn in dat verband erg representatief voor de jaren vijftig. & Nog even aanstippen dat Kevin Absillis en Katrien Jacobs de lezer terecht waarschuwen: Tot slot moet worden opgemerkt dat het gevaar op nieuwe vertekeningen van de historische werkelijkheid reëel is, wanneer vrijwel uitsluitend aandacht wordt besteed aan de vernieuwing en de modernisering van het culturele leven in de jaren vijftig. Dit boek heeft evenwel niet de intentie het bestaande beeld van restauratie en verzuiling, toch en ascese, saaiheid en bekrompenheid volledig af te wijzen, maar wil aantonen dat de jaren vijftig, die in de krant en op televisie nog in zwart-wit werden gevat, kleurrijker waren dan tot dusver werd aangenomen. Henri-Floris JESPERS Kevin ABSILLIS & Katrien JACOBS (Red.), Van Hugo Claus tot hoelahoep. Vlaanderen in beweging 1950-1960, Antwerpen-Apeldoorn, Garant, 2007, 282 p., 22,90 €.
Poëtisch Een laatste zelfportret met al mijn attributen aan Leen van Dijck
Ik heb nu een porseleinen tand die mijn wijsheidstand vervangt. Ik lees in twee bijbels : een statige Statenbijbel met een leeslint en een handzaam zakbijbeltje, want ik blijf een manicheeër. Ik flaneer met een roodhouten dof glanzende wandelstok, maar mijn ruige knevel of Streuvelssnor heb ik afgeschoren en verkocht aan een literair museum. Ik draag oogkleppen als een renpaard, want ik werd geboren als Boogschutter (in het eerste jaar na de tweede wereldoorlog) en draaf dan ook graag door de brede dreven van het leven. In de herfst draag ik geen hoed maar een Engelse geruite pet
7 want ik leef van de vossenjacht en ben een fan van Roger Scruton. Maar vrees niet, ik heb ook altijd een kleine hakbijl bij de hand. En mijn dunne mond, mijn negende lichaamsopening (un orifice), is zevenmaal verzegeld (Openbaring 5 : 1) zoals eenmaal ooit een lange en langoureuze nooit verzonden liefdesbrief. Terwijl een innerlijk oor mijn kraaienstem en grafstem aanhoort en het spook zich nog maar zelden vertoont en zijn spelonk verlaat. Hendrik CARETTE
Prozaïsch De Nightclub, de Singer en de Pater ‘Pearl’s a singer’ is de aanhef van een meezinger. Een van die melodieën, die je blijven achtervolgen. De tekst – tegenwoordig lyrics genaamd – is meestal waardeloos en repetitief. Tot je bij deze song ontdekt dat Dostojewski en Shakespeare enorm veel meer tijd en moeite nodig hadden om het bezongen drama te verwoorden. Pearl zingt in een nightclub. Instinctief denken we aan onze escapades in lokalen waar goedkope cider voor dure champagne en aantrekkelijke lichtekooien werden gepromoot. ‘Goe gelachen, maar niks verkocht’ was de leuze, en met zijn allen naar de vertrouwde bruine kroeg. Alhoewel er wel eens eentje bleef hangen. Het aanwezige ‘folk’ in het lied van Elke Brooks is een verzameling zielenpoten ‘the lost and the lonely’. Een erg lage klas nightclub met gemorst bier op de tafels. Pearl had nochtans een contest gewonnen en grote ambities gekoesterd. Tot en met de opname van een plaat, maar ook dat werd een flop. ‘They played it for a week or so on the local radio. It never made it..’ Een Grieks drama in een leuk verpakte notendop. Wijlen Pater De Schrijver SJ was als directeur van het Xaveriuscollege niet te goed om parochiepriesters waar nodig uit de nood te helpen. In Borsbeek bijvoorbeeld ging hij op zondag voor in de vroegmis van de kleine parochie Kandonklaar waar nogal wat landbouwers en tuinders ter kerke gingen vooraleer ze naar de markt trokken. Hij stapte op aan de Stenenbrug Borgerhout op de vroegste tram 24 en liep aan de terminus de weg naar het kerkje te voet. Regelmatig zat op die bijna lege tram een oudere man met een vioolkas. Vermoeid en uitgeblust. ‘Het kan niet anders of die moest de nacht hebben doorgespeeld in een nightclub’, vertelde Pater De Schrijver met de veronderstelling dat de goede man misschien een conservatoriumopleiding had genoten. Elke Brooks en Pater De Schrijver delen hetzelfde meevoelen. De uitzonderlijk mooie tekst en melodie van ‘Pearl’ kan u vinden op ‘you tube-pearl a singer’. Jan VAN OOSTENDE
8
Jozef Muls en Paul van Ostaijen “Gaat ge mij nu heus laten zitten met Vl. Arbeid? Ge hebt er wellicht nooit om gedacht dat ik dit tijdschrift recht houd om uwe medewerking.”* Toen Jozef Muls (1882-1961) vruchteloos in de boekhandel een exemplaar van Het Sienjaal zocht, kwam dat Van Ostaijen ter ore en hij bezorgde hem “het onvindbare boekje” spontaan aan huis. Bij die gelegenheid nodigde Muls hem uit de kroniek der Nederlandse letteren in Vlaamsche Arbeid voor zijn rekening te willen nemen.1 Dank zij het aanbod van Muls kon Van Ostaijen nu de volle maat geven van zijn literairkritische en kunsttheoretische talent. Vanaf het nummer van juli-augustus 1923 verschenen geregeld bijdragen van hem in Vlaamsche Arbeid. Om allerlei redenen zag hij bij herhaling zijn medewerking niet meer zitten, maar telkens opnieuw werd hij met geduld en diplomatie opgevangen en gestimuleerd door Muls die hem carte blanche gaf, wat ongetwijfeld een belangrijke morele steun betekende voor de zelfbewuste dichter die ondanks zijn ogenschijnlijke ongenaakbaarheid een diepe behoefte aan erkenning had.
Het débâcle van Sienjaal Van Ostaijen had de hoop gekoesterd over een eigen tijdschrift te beschikken, maar met de miskraam van Sienjaal was die droom in rook opgegaan. In januari 1920 was er al sprake van een “binnenkort” te verschijnen Sienjaal, “une revue d’extrême avant-garde”, aldus Prosper de Troyer in een brief aan Marinetti. (Borgers : 405) Na het bezoek van Oscar Jespers aan Van Ostaijen in Berlijn, kwam dit project in oktober 1920 in een versnellingsfase, maar in de eerste maanden van 1921 stond het vast dat het er niet zou komen. Daarbij hebben artistieke meningsverschillen, financiële belangen en karakteriële onenigheden een rol gespeeld. Paul Joostens stak de draak met het “geëmancipeerde kubisme” en de “ontindividualisering” - de twee sleutelbegrippen van de Ostaijense kunstbeschouwing die
1
* Jozef Muls aan Paul van Ostaijen, 14 november 1926. (BORGERS: 724) De spelling van alle citaten werd genormaliseerd. Muls dateert de ontmoeting van 1922, Borgers situeert die “omstreeks” mei 1923. Alles wijst erop dat deze laatste het bij het rechte eind heeft. Borgers (1971: 503-504) en Adriaan de Roover (1958: 18) zijn van oordeel dat de uitnodiging van Muls samenhangt met de breuk in maart 1923 tussen Muls en Van den Oever. Het vrijwillige ontslag van Floris Couteele als redactiesecretaris van Vlaamsche Arbeid (zie verder) is wellicht ook niet vreemd geweest aan het aanbod van Muls, die er al altijd op uit was jongeren een kans te geven.
9 voor de gebroeders Jespers evangelie waren – en hij weigerde het manifest van Sienjaal te onderschrijven. In diezelfde periode beschuldigde hij Van Ostaijen ervan de sequentie “Asta Nielsen” uit Bezette stad geplagieerd te hebben van een van zijn eigen gedichten en schreef hij kluchtige teksten waarin hij met verve de triomfantelijke terugkomst van de dichter spottend ensceneert. (Buyck: 147-148, 159-161). Bovendien stelde hij alles in het werk om de samenwerkende vennootschap Novy - die met de redactie van Sienjaal en met de “Bond zonder gezegeld papier” samenviel - te ontbinden om er financieel voordeel uit te halen. (Jespers 2001: 81-85 )
Nieuwe bundel bij De Sikkel? Toen Van Ostaijen na zijn breuk met Emmeke midden mei 1921 naar Antwerpen terugkeerde, was de sfeer binnen zijn vriendenkring grondig verpest. Midden juli is het uitzitten van de gevangenisstraf dat hem boven het hoofd hangt, afgewenteld. De bitterheid om het onbegrip waarmee Bezette stad ontvangen wordt, ook door de meeste vrienden, blijft wel knagen. Het vooruitzicht in legerdienst te moeten is ook al niet hartverheffend en zijn mediocre financiële toestand ontzegt hem elke armslag. Dat alles versterkt zijn endemische neiging tot quiëtistische roerloosheid. Op 7 september deelt hij gedecideerd Fritz Stuckenberg mee: “Gegenüber der Interesselosigkeit der Bürger und der infantilen Epigonerie der ‘Ästheten’, bin ich zu dem Entschluß nicht mehr zu publizieren gekommen.” (BULHOF 1992: 149). Nochtans blijkt nu uit de tot hiertoe onuitgegeven briefkaart van Eugène de Bock van 1 november 1921 dat Van Ostaijen hem een bundel ter publicatie bij De Sikkel aangeboden had. De Bock kan echter de uitgave niet aanpakken. Hij moet minstens tweehonderd exemplaren kunnen verkopen om de kosten te dekken, en heeft te veel werk “om voor deze bundel afzonderlijk met de nodige stuwkracht propaganda te maken. Het spijt me en ik stel me voor om over een paar maanden nog op de zaak terug te komen, als ge er dan nog iets voor voelt. Zal ik de bundel hier ter beschikking houden of zal ik hem met de post terug zenden?”. De Bock vraagt wel een paar gedichten uit de bundel, of een groteske, voor het Ruimte-jaarboek (dat er uiteindelijk niet kwam).2
Vlaamsche Arbeid
2
Onuitgegeven postkaart van E. DE BOCK aan P. VAN OSTAIJEN, 1 november 1921. Privé-collectie.
10 Toen Van Ostaijen in het nummer van september-oktober 1923 van Vlaamsche Arbeid zijn eerste bijdrage publiceerde – “Modernistiese dichters”, een beslissende interventie in het zogenaamde expressionismedebat (Buelens: 159-209) - had het tijdschrift al een lange en ietwat bewogen geschiedenis achter de rug. Het werd in 1905 gesticht door enkele leden van het gilde “Eigen Taal, Eigen Zeden” als voortzetting van het strijdend Vlaamsgezind studentenblad Jong Antwerpen, dat na veertien jaar in 1901 opgehouden had te verschijnen. Het nieuwe literaire tijdschrift zou zich tot een algemeen publiek richten en profileerde zich uitdrukkelijk als “een sterke en bewuste uitdrukking van alle jong katholiek pogen”. Muls en Karel van den Oever waren aanwezig op de stichtingsvergadering. De laatste bedacht de naam en werd redactiesecretaris. (Muls 1929: 119-120) Vanaf de tweede jaargang nam Muls de leiding waar van het blad, tot het in 1930 haast onopgemerkt verdween. In 1908-1909 werd André de Ridder redactiesecretaris en traden nieuwe medewerkers toe: Firmin van Hecke, Gust. van Roosbroeck, Hugo van Walden en Paul Kenis. Vlaamsche Arbeid zou voortaan zijn “het bijzonder tijdschrift der Vlaamse jongeren”. Het katholieke standpunt geraakte enigszins op de achtergrond en in de loop van de jaargang kwam het tot een conflict. De Ridder nam ontslag als redactiesecretaris én als medewerker. Enkele maanden later lanceerde hij De Boomgaard.3 Beide tijdschriften hebben een eigen rol gespeeld in de vernieuwing van de Nederlandse letteren. “Over het algemeen stond de Boomgaard misschien hoger wat het artistieke gehalte betrof; zijn medewerkers vormden een meer gesloten groep, die in doelbewust streven naar vernieuwing dieper en levendiger invloed heeft uitgeoefend. Maar Vlaamsche Arbeid was ruimer en veelzijdiger; zijn invloed strekt zich meer in de breedte uit en heeft langer geduurd.” (Kenis: 36) De publicatie van Vlaamsche Arbeid werd onderbroken door de oorlog, maar Muls liet in november 1919 het tijdschrift opnieuw verschijnen. Dat was geen sinecure. Hij had ondertussen vernomen dat Eugène de Bock de verschijning van het eerste nummer van Ruimte voor 1 januari 1920 had gepland. Het heropstarten van Vlaamsche Arbeid was geen sinecure, en daarom stelde Muls op 26 september 1919 De Bock een fusie voor, maar daar werd begrijpelijkerwijze niet op ingegaan.
3
Franz de Backer, Firmin van Hecke, Jan van Nijlen, André de Ridder, Antoon Thiry, Felix Timmermans werkten zowel aan Vlaamsche Arbeid als aan De Boomgaard mee.
11 Na twintig nummers in elf afleveringen was het duidelijk dat Ruimte niet meer zou verschijnen. De laatste aflevering, nummer acht van de tweede jaargang, is gedateerd oktober 1921. In het voorjaar van 1922 namen een aantal medewerkers, op uitnodiging van Muls, deel aan een redactievergadering van Vlaamsche Arbeid (de moeilijk handelbare en bij wijlen twistzieke Brunclair, die heel wat herrie had veroorzaakt in de schoot van Ruimte, was met opzet niét uitgenodigd – al had hij reeds in Vlaamsche Arbeid gepubliceerd). Het werd een onstuimige bijeenkomst, maar dank zij de “indringers” – dixit Filip de Pillecyn - (Van Passel: 45-46; 6970) ging het blad nu wel in litteris een historische rol spelen. Dirk Vansina blikte in 1942 terug: “Het liep niet lang aan of Vlaamsche Arbeid werd een expressionistisch orgaan waarin vooral de kronieken van Paul van Ostaijen, Marnix Gijsen, Brunclair en Couteele opgang maakten. Wel ging Muls zelf niet naar het voorbeeld van Van den Oever tot de nieuwe gelederen over. Zijn bijdragen lijken wel erg mat naast de vaak sensationele en haast altijd agressieve artikels van zijn beschermelingen.” (Muls 1942: 18) De diepgelovige Muls had in Parijs een tijdlang de theoloog Jacques Maritain niet alleen haast wekelijks bij Léon Bloy ontmoet maar ook thuis bezocht. In de jaren twintig stond hij echter nogal sceptisch zoniet wantrouwend tegenover de heroplevende katholieke frontvorming in de kunst. “Ik bevond mij werkelijk buiten die nieuw-opkomende katholieke stroming te staan, ietwat beschaamd dat ik het niet helpen kon. Het wilde mij nochtans voorkomen alsof dit litteraire katholicisme een mode ging worden, zoals het kamer-anarchisme in de jaren ’90 een mode geweest was. Ik kon mij niet ontveinzen dat het katholicisme ook eindelijk in de literatuur misbruikt ging worden, zoals het zoolang reeds in de politiek misbruikt werd, nu er niet langer slechts katholieke gelovigen waren die ook wel schreven bij Gods genade, zoals Barbey d’Aurevilly het gedaan had, maar nu men kon spreken van katholieke dichters zoals men spreekt van katholieke ministers in een nationaal ministerie. Het werd voor mij zeer de vraag of er tegen die dichters, die de dogma’s en den Roomse geest in literatuur omzetten niet eens zou moeten worden opgekomen en de vraag stelt zich nog dringender, nu ik het thans beleef dat de Paus optreedt in Frankrijk tegen het misbruik van het katholicisme in de politiek4.” (Muls 1929: 130) & 4
Muls zinspeelt hier op de veroordeling van de Action Française door het Heilig Officie (19 december 1926). Belgische katholieke milieus hebben beslissend bijgedragen tot de pauselijke beslissing. Zoals de meeste flaminganten stond Muls erg afwijzend tegenover de A.F. (DEFOORT 1978: 255-262)
12 Uit zijn briefwisseling met de redactie van verscheidene tijdschriften blijkt genoegzaam dat Van Ostaijen - die zich voortdurend onbegrepen voelde - niet alleen erg principieel te werk ging, maar bovendien de publicatie van zijn teksten haast dwangmatig op de voet volgde, en dat was ook nu het geval. Elke vertraging, elke zetfout maakte hem wrevelig, en stekelige ontboezemingen waren dan nooit uit de lucht. Begin 1927 leed hij al zwaar aan zijn ziekte, wat zijn prikkelbaarheid nog verhevigde. Vlaamsche Arbeid verscheen erg onregelmatig en die gang van zaken irriteerde hem mateloos, zodat hij ten einde raad rechtstreeks contact opnam met de drukker die blijkbaar zijn woede nog aanwakkerde. Toen nu bleek dat hij tevergeefs heen en weer gelopen had om toch maar drukproeven5 te bemachtigen, en bovendien op de drukkerij6 niet alleen vernomen had dat er al altijd problemen waren met Muls, maar dat het ook klachten van abonnees regende, ventileerde hij op 14 januari 1927 zijn ergernis in een lange brief aan zijn vaderlijke hoofdredacteur. Hij onderstreept dat hij “kwantitatief de bijzonderste medewerker” van Vlaamsche Arbeid is geworden en dat het hem spijt “dat deze inspanning zo in het ijle moet verloren gaan”. Hij biedt wel zijn diensten als redactiesecretaris aan. “Het spreekt vanzelf: het is uw tijdschrift en ik denk er niet aan daarin enige verandering voor te stellen. Maar indien u, te zeer opgeëist door andere zorgen, niet altijd even snel als het nodig is voor het in-mekaar-zetten van V.A. kunt zorgen, dan, meen ik, moest u zich reeds lang een ‘geschäftstüchtig’ redactiesecretaris hebben toegevoegd, iemand die het, overigens niet gezellig werk, van de drukkerij-zaken afhaspelt. Ik vraag niet naar deze eer te hebben. Ik wens alleen zoveel orde als mogelijk. (…) Is er niemand anders, dan doe ik het gaarne en de ruggenspraak schijnt me nu gemakkelijk: ik loop even bij u binnen.” Hij tekent in de overtuiging dat Muls de brief niet anders zal interpreteren “dan in de zin van een dienstwillige belangstelling voor uw tijdschrift, ook mijn spreektribune”. (Borgers: 790)
5
Nl. de drukproeven van het artikel “Karel van den Oever II” gepubliceerd in Vlaamsche Arbeid, XXI, 12, gedateerd december 1926, pp. 502-508 – het herdenkingsnummer Karel van den Oever waarin ook o.m. Muls, De Ridder, Lode Baekelmans, Jules Persyn, Victor Brunclair, Wies Moens, Felix Timmermans, Willem Gijssels, Magda Peeters, Jozef Simons, Albert Pil en August van Cauwelaert aan meewerkten. 6 Vlaamsche Arbeid werd toen uitgegeven door “Mercurius”, gevestigd op hetzelfde adres als de drukker van het blad, D. de Vos-van Kleef, Rodestraat 44 te Antwerpen. D. de Vos was uitgever en hoofdredacteur van De Bouwgids, Geïllustreerd Maandschrift voor Bouwkunde, Woningkunst, Toegepasteen Beeldende Kunsten.
13 Muls’ antwoord op deze brief is verloren gegaan, dacht Gerrit Borgers. Onlangs dook hij echter op in een particuliere verzameling. Muls wachtte zowat een week alvorens op 21 januari 1927 te reageren. Zowel de grafie als een aantal slordigheden verraden enige opwinding en/of moeheid. Hij stelt vast dat Van Ostaijen in de Rodestraat bij de duivel te biechten is gegaan. De drukker mag misschien klachten hebben, maar hij is evenzeer aansprakelijk voor de trage gang van zaken. Muls zou wel graag een redactiesecretaris hebben. Hij heeft er trouwens al gehad, maar ze gaven het op: “De enige die nooit moe werd van onder het gareel van Vl. Ar. te lopen dat ben ik en wanneer ik telkens het werk uit Van den Oever uit De Ridder uit Couteele zijn handen [niet] weer terug had overgenomen zou Vl. Ar. sinds lang niet meer bestaan. Ik sta dus sceptisch tegenover een nieuwe redactiesecretaris. De abonnees… die klagen nooit het zijn de 75 van de regering en de andere die door alle weer V.A. getrouw bleven.”7 Couteele had het secretariaat van de redactie waargenomen van eind 1920 tot november 1922. Van bij het begin van hun samenwerking was Muls geïrriteerd door het dominerende optreden van zijn jonge maar zelfverzekerd, ietwat betweterige en alleszins ambitieuze medewerker.
Couteele
vond
dan
weer
dat
de
klachten
van
Muls
over
zijn
“alleenheerschappij” onrechtvaardig waren. Net al Van Ostaijen beschouwde hij zich als het boegbeeld van het blad. Als gevolg van allerlei onenigheden – niet alleen van materiële aard maar ook wat het profiel van het tijdschrift betreft – bood hij spontaan zijn ontslag aan. Tot een breuk met Muls kwam het evenwel niet, en Couteele bleef onder allerlei pseudoniemen aan het blad meewerken. (Vandaele: 179-192)8 Was de bezadigde Muls er zich ook intuïtief bewust van dat ook zijn “waarde vriend” Van Ostaijen niet geheel vrij was van enige dwingende neiging tot “alleenheerschappij”? Wat er ook van zij, hij voelde zich wel gekrent door de zachte verwijten van de dichter voor wie hij een vaderlijke én onvoorwaardelijke kameraadschappelijke genegenheid koesterde. “Ik geloof dat ge de arbeid die ik nu reeds zo vele jaren aan het tijdschrift geef moogt appreciëren. Stel u voor dat ik alles minstens drie keer te lezen
7
Volgens Floris Couteele had Vlaamsche Arbeid een vierhonderdtal abonnees. (Couteele 1932: 181) Naar het einde van zijn leven ontwikkelde de verbitterde scherpslijter Couteele een hekel aan de integere (in zijn woorden: “kuise”) Muls, die hij in 1929 afmaakte voor “officieel onschadelijk gemaakte museumkater”, “ambtshalve” getooid met een “tricoloor halsbandje”. (COUTEELE 1931: 58).
8
14 heb en dan de briefwisseling met medewerkers die niet kunnen opgenomen worden die raad vragen enz.” Muls voegde in de brief 200 F, het aandeel van Van Ostaijen in de subsidie van de Provincie Antwerpen die Muls ontvangen had. Brunclair kreeg 100 F, zo ook Karel Albert, en Muls hield 100 F voor zijn eigen onkosten.9 (Het dient hier terloops aangestipt dat Muls het tijdschrift ook financieel rechthield.) Twee dagen later, op 23 januari, antwoordde Van Ostaijen dat het hem speet dat zijn brief aanleiding was “tot een verkeerde interpretatie”. Het was immers geenszins zijn bedoeling de inzet van Muls te minimaliseren, alleen maar, “zonder pretenties”, “enige, bescheiden hulp”
aan
te
bieden.
Gelet
op
de
slechte ervaringen
van
Muls
met
vorige
redactiesecretarissen, insisteert hij niet, integendeel: hij neemt alles terug, ook zijn voorstel, en dankt voor ”de bijlage”. (Borgers: 791) Muls antwoordde meteen met volgende, eveneens onuitgegeven brief: Antwerpen, den 24/ 1/ 27 Waarde vriend Ik heb uw brief helemaal niet kwalijk genomen. Wat mij ergerde was de valse voorstelling uit de Drukkerij en dat heeft mij wellicht wat ontstemd. Het was ook niet mijn inzicht uwe hulp af te wijzen ik wilde u maar enkel doen inzien dat het niet precies “a good job” was Vl. Ar. te bezorgen. Mag ik er dan nog op rekenen dat ge de verzen voortaan zoudt lezen? Ik zend ze U alvast hierbij. Die zeker moeten opgenomen krijgen 1 Die voor de scheurmand zijn krijgen O Die in aanmerking kunnen komen ter aanmoediging voor een beginneling b.v. krijgen 2. Gaarne had ik ook van U voor het eerste nr. van het nieuwe jaar een kroniek van uwe hand. Bij voorbaat dank. Uw dw. Jozef Muls10 De eerste aflevering van de nieuwe jaargang verscheen pas als dubbelnummer in april 1927. Het blad was nu ondergebracht bij de Standaard-Boekhandel, en zou niet langer maandelijks maar tweemaandelijks verschijnen. Naast twee gedichten en enkele korte boekbesprekingen was Van Ostaijens grondleggend essay “Gebruiksaanwijzing der lyriek” opgenomen.
9
Onuitgegeven brief van J. Muls aan P. van Ostaijen, 21 januari 1927. Particuliere verzameling. Onuitgegeven brief van J. Muls aan P. van Ostaijen, 24 januari 1927. Particuliere verzameling.
10
15 Coda Op 6 september 1927 vertrok Van Ostaijen naar het sanatorium van Miavoye-Anthée. Tine Ceulemans en Floris Jespers brachten hem naar de trein. “Wanneer hij naar ginder vertrok op het eind van juli 1927 kwam hij mij vaarwel zeggen op het museum. Het was hem niet aan te zien dat hij zo dicht bij het einde was. Hij had niet het uitzicht van een teringlijder. Hij was klein, slank en bleek van wezen maar van geen ziekelijke, eerder een voorname bleekheid die de intellectueel verraadt. Hij was vol hoop dat het ginder zou beteren, dat hij helemaal ging opknappen. Zijn donkere ogen waren schitterend van een fel licht. Ik deed hem uitgeleide door de zalen tot aan de hoofdingang van het museum. De bedienden aan de controle sprongen recht menend dat ik een hoge bezoeker buiten liet. Zij wisten niet dat ik de prins der jonge Vlaamse dichters voor het laatst de hand drukte. Hij daalde de trappen af tussen de hoge zuilenrij. Ik zag hem niet weer.” (Muls 1929: 153154) Muls ontving de laatste bijdragen van Van Ostaijen – “Vier proza’s” uit het sanatorium. Hij antwoordde op 13 januari 1928: “Ik genoot van uwe prozastukjes. Dat doet U niemand na in Vlaanderen. Het is schoon om wat onuitgesproken bleef. De woordenreeksen worden tot een dun vlies waarachter het eigenlijke het diepere dat gezegd moest worden door de aandachtige en meevoelende lezer kan worden vermoed. Die schijnbaar simpele en achteloze stukjes zijn vervuld van een levensfilosofie en van een stille weemoed. Ik zie met verlangen naar de volgende uit.” (Borgers: 984-985) Van Ostaijen overleed op 18 maart 1928. & Aan het nummer van mei-augustus 1928 van Vlaamsche Arbeid, dat aan Van Ostaijen gewijd was, werkten Jozef Muls, Victor Brunclair, Gaston Burssens, Fritz Francken, Paul Joostens, dr Edgar Peetermans, A. W. Grauls, H. Marsman, Wies Moens en André de Ridder. Die aflevering was de rechtstreekse aanleiding tot het eerste gesprek tussen Gaston Burssens en Muls. (Burssens 1964: 177) Het werd een vriendschap voor het leven, zoals uit hun warmhartige (onuitgegeven) briefwisseling blijkt. Muls nam het voorzitterschap waar van het “Comité voor herdenking van dichter Paul van Ostaijen” dat voor de repatriëring van Van Ostaijens stoffelijk overschot zorgde (Jespers 1997: 20-23). Bij de eerste herbegrafenis op 16 maart 1932 sprak hij op het Schoonselhof de rede uit. (Muls 1932) In 1934, toen de herstelbeweging volop aan de gang was, publiceerde
16 hij het gedicht “Gnomedans”, in de Mededelingen van de Academie nog wel. (Muls 1934) Als directeur-generaal van Schone Kunsten zette hij zich tijdens de bezetting niet alleen schrap tegen de pogingen van ultra’s om de Staatsprijzen voor literatuur naar hun hand te zetten (Jespers 1997: 29-32), maar voerde hij ook een moedig beleid inzake plastische kunsten, geheel onafhankelijk van de Duitse richtlijnen (hij kocht bijvoorbeeld werk van joodse kunstenaars). (Devillez 2003: 178-181). Door niemand werd Van Ostaijen bij leven zozeer daadwerkelijk gesteund als door de vergeten Jozef Muls die hem verdedigde in jury’s en voor de enige erkenning waar de stervende dichter op kon bogen: een armzalige toelage van 2.000 F, toegekend door Minister Camiel Huysmans. Henri-Floris JESPERS Bibliografie. Borgers, Gerrit. 1971. Paul van Ostaijen. Een documentatie. Den Haag: Bert Bakker. Buelens, Geert. 2001. Van Ostaijen tot heden. Zijn invloed op de Vlaamse poëzie. Nijmegen: Vantilt. Bulhof, Francis. 1992. Eine Künstlerfreundschaft, Oldenburg: Holzberg Verlag. Burssens, Gaston. [1964]. [“Herinneringen aan Jozef Muls”], in: Jozef Muls-Komitee, Jozef Muls herdacht. [Leuven] :[Davidsfonds], 177-178. Buyck, Jean F. 1995. Paul Joostens, de cruciale jaren. Brieven aan Jos Leonard 1919-1925.Antwerpen: Pandora. Couteele, Floris. [1932]. Dagboek van een arrivist. Antwerpen : Centrale voor Tijdschriften Wilfried Boucherij. Devillez, Virginie. 2003. Le retour à l’ordre. Art et Politique en Belgique 1918-1945. Bruxelles : Labor/Dexia Banque. Jespers, Henri-Floris. 1997. Gaston Burssens. Klemmen voor Koorddanser. Antwerpen: Revolver (= jg. 24, nr. 2, oktober 1997) Jespers, Henri-Floris. 2001. “Jespers, Joostens & Van Ostaijen: enkele nieuwe gegevens”. Revolver 112: 65-89. Kenis, Paul. De Vlaamsche letterkunde na ‘Van Nu en Straks’. Amsterdam: Wereldbibliotheek. Muls, Jozef. 1929. Melancholia. Leuven: Davidsfonds. Muls, Jozef. 1932: “Paul van Ostaijen”. Jong Dietschland, 6de jg., nr. 13, 25 maart 1932. Muls, Jozef. 1934: “Een onuitgegeven Gedicht van Paul van Ostaijen.” Verslagen en Mededelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent, 49-60. Muls, Jozef. 1942. Werk. Diest: Pro Arte. Roover, Adriaan de. 1963. Paul van Ostaijen. Brugge/Utrecht: Desclée de Brouwer [ Ontmoetingen nr. 1] Vandaele, Wilfried. 1983. Floris Couteele 1897-1931. Gent : Cultureel Centrum ‘t Pand [= Gentse bijdragen tot de literatuurstudie VI]
Misdaad loont Op 18 september 2008 wordt De Diamanten Kogel voor de zevende keer uitgereikt. 91 titels werden ingezonden. De toplijst wordt bekendgemaakt op 29 augustus. Ziehier alvast de tiplijst. René APPEL, Schone handen, Amsterdam, Anthos, 2007, 292 p.
17 Pieter ASPE, De zevende kamer, Manteau, 2008, 289 p. Patrick de BRUYN, Passie, Antwerpen, Manteau, 2008, 357 p. Marc CAVE, Vals goed, Antwerpen, Manteau, 2007, 327 p. Jo CLAES, De zaak Torfs, Antwerpen / Amsterdam, Houtekiet, 2008, 367 p. Toni COPPERS, Niets is ooit, Antwerpen, Manteau, 2008, 251 p. DEFLO, Pitbull, Antwerpen, Manteau, 2008, 289 p. Bavo DHOOGE, Stand-In, Westerlo, Uitgeverij Kramat, 2007, 241 p. Ruben van DIJK, Het Kyoto-complot, Utrecht, Bruna, 2007, 317 p. Lieneke DIJKZEUL, Koude lente, Amsterdam, Anthos, 2007, 284 p. ESCOBER, Ongenade, Amsterdam, Anthos 2008, 359 p. Paul GOEKEN, De oversteek, Utrecht, Bruna, 2008, Danielle HERMANS, Het tulpenvirus, Utrecht, Bruna, 2008, 301 p. Aad van den HEUVEL, De oorlogsverslaggever, Breda, De Geus, 2008, 303 p. Henry de HOON, Dood vermogen, Maastricht, TIC, 2008, 139 p. Martine KAMPHUIS, Kift, Amsterdam – Antwerpen, Arbeiderspers, 2008, 268 p. Patricia van MIERLO, De namen van Maria, Amsterdam, De Bezige Bij, 2008, 348 p. Max MORAGIE, Vals gedacht, Antwerpen, Manteau, 2007, 271 p. Almaar OTTEN, Verdwenen chemie, Deventer, ArtNik, 2007, 339 p. Abraham PEPER, Het duister van de nacht, Amsterdam / Antwerpen, L.J. Veen, 2007, 239 p. Elvin POST, Geboren verliezers, Amsterdam, Anthos, 2007, 289 p. Tomas ROSS, De Marionet, Amsterdam, De Bezige Bij, 2008, 416 p. Ashe STIL, De hoer van Babylon, Schoorl, Conserve, 2008, 279 p. Charles den TEX, Cel, Breda, De Geus, 2008, 411 p. Felix THIJSSEN, De blauwe nacht, Amsterdam, Sijthoff, 2007, 367 p. Jac. TOES en Thomas HOEPS, Kunst zonder genade, Breda, De Geus, 2007, 316 p. Herman VEMDE, Tequila sunrise, Arnhem, Ellessy, 2007 p., 322 p. Simon de WAAL, Pentito, Amsterdam, Lebowski, 2007, 303 p. Peter de ZWAAN, De Charlesville Jackpot, Amsterdam, De Bezige Bij, 2008, 285 p. & De jury bestaat uit Frank van den Auwelant, Ineke van den Bergen, Jos van Cann, Henri-Floris Jespers, Kris Kenis, Jan Lampo, Hugo Seeldraeyers, Geert Swaenepoel en Magali Uytterhaegen.
Door de leesbril bekeken ▲“Te weinig bekend, onvoldoende gewaardeerd en te vroeg gestorven. We hebben zijn bescheidenheid te weinig attentie gegeven: als dichter, als docent, als mens”, zo wordt Michel Bartosik (1948-2008; cf. in memoriam in Mededelingen, nr. 111 de dato 5 februari, pp. 1-4) in Nieuwzuid getypeerd door Hans Vandevoorde. En verder: “Hij meende dat de Universiteit als institutie zijn inzet niet genoeg waardeerde. Maar daarom gaf hij zich niet minder aan de studenten, die hij leerde lezen wat er stond.” Met publicaties in academische tijdschriften (doorslaggevend criterium in dit tijdperk van de kwantiteit) is Bartosik inderdaad uiterst zuinig geweest. Zijn bezonnen en bezielende colleges hebben echter meer bijgedragen tot de universitas dan zovele strategische en tactische publicaties die al bij verschijnen gedoemd zijn tot roemloze vergetelheid. Carrièreplanning was hem vreemd. Bovendien stond hij stilzwijgend afwijzend tegenover overheersende modeverschijnselen in de campuskritiek. “Onder professoren” leefde hij in de waan dat erkenning wel vanzelf zou komen. Meer dan hem lief was te bekennen, leed hij onder de herhaalde weigering van zijn gedichten door Nederlandse uitgevers. Hij leerde leven met het gevoel dat hem als dichter en als docent onrecht aangedaan. Hij was te lucide om dat met bitterheid te dramatiseren. Dat Michel Bartosik “literatuurgeschiedenis heeft geschreven”, is een milde overdrijving die toegeschreven mag worden aan het in memoriam-gehalte van Hans Vandevoorde’s bijdrage.
& Jan Mysjkin werpt een blik op de Franse poëzie van de laatste twee decennia van de vorige eeuw en vertaalt een selectie uit werk van “enkele inmiddels veelal ook in ons taalgebied bekende dichters”, aldus een bijzonder optimistische Erik Spinoy. Signaleren we verder gedichten van Arnoud van Adrichem en Hendrik Carette; een boeiende reactie van Karel de Sadeleer op Laden en Lossen, de bundel kritische teksten van Marc Kregting
18 (verschenen bij de voorbeeldige uitgever Vantilt te Nijmegen); en een portfolio foto’s van Esther Eggermont. ■ freespace Nieuwzuid. Driemaandelijkse discursieve machine voor cultuurkritiek en amusement, jg. 8, 2008, nr. 29, 79 p. + portfolio kleur, 9 €. Abonnementen: 24 € over te schrijven op rek. 000-0213368-65 op naam van Kraftwerk vzw, Patroonschapstraat 14, B 3010 Kessel-Lo. IBAN: BE 18 0000 2133 6865. BIC BPOTBEB
▲Onder de titel ‘Made ready’ publiceert Renaat Ramon een voortreffelijk essay in Poëziekrant over Hans Clavin (pseudoniem van Hans van der Heyden,°1946, IJmuide n), die al lang aan de weg van de concrete en visuele poëzie timmert. Vorig jaar werd in de bundel Visual poems werk bijeengebracht van Clavin, ontstaan tijdens de jongste vier decennia. De twaalf afleveringen van zijn periodiek Subvers vormen daarin het hoogtepunt. Renaat Ramon is een van de beste kenners van de concrete en visuele poëzie in de Nederlanden. Dat bewijst hij eens te meer in zijn verhelderende en aanschouwelijk geïllustreerde essay waarin hij o.m. stelt dat Clavins procédé verwant is aan de techniek die Paul van Ostaijen in Bezette stad hanteerde. Hij aarzelt niet terloops of impliciet enkele puntjes op de i’s te zetten. Zo wijst erop dat in Visual poems de bundel Maskers van Paul de Vree (1973) is geregistreerd als nummer 11 van Subvers, “maar dat werd niet in de losbladige uitgave vermeld”. Inderdaad, bij nazicht blijkt dat Maskers verscheen als coproductie van the subvers press en de tafelronde, zonder enige verwijzing naar een reeksverband. Ramon beschrijft secuur het mapje Maskers: “Elk blad toont acht maskers, die op grafisch vernuftige en ritmische wijze als versregels worden gepresenteerd. Telkens vier zwarte maskers met witte ‘ogen’ en zwarte tekst daarin, en vier andere vice versa; de laatste twee bladen tonen maskers die, verticaal gedeeld half wit half zwart zijn. Op elke oog is een woord of een woordfragment aangebracht. De teksten – vijf Nederlandstalig, zeven Engelstalig – vormen telkens per blad een geheel, een zin van zestien tot negentien woorden/lettergrepen.” Vanaf de tweede helft van de jaren zestig publiceerde Hans Clavin geregeld in De Tafelronde. Paul de Vree nam een visueel gedicht van hem op in het essay annex bloemlezing Poëzie in fusie: visueel, konkreet, fonetisch (Lier, De Bladen voor de Poëzie, 1968). In een niet gedateerde extra-editie van Neonlicht (te situeren in 1970 of 1971), schreef hij een recensie over Clavins Holland Var.969, een uitgave van De Tafelronde (1970). Hans Clavin schuwt het epigonisme als de pest. Er zijn vanzelfsprekend vormelijk reminiscenties aan de voorgangers aan te stippen (te wijten aan de constructivistische tendens in de konkrete poëzie), maar van gedicht tot gedicht springt de vindingrijkheid zo in het oog. Zich zeer indachtig dat de vorm ook de zin van het gedicht bepaalt, spreekt hij de verbeelding aan. L’imagination au pouvoir. Ziedaar de aantrekkelijkheid van zijn werk. Zij ontsnapt de lezer wanneer deze de sensibiliteit voor het grafische o.m. niet opbrengt. Hetgeen mij het geval schijnt bij Kees Fens, die tegen de “met de hand geschreven en getekende stukken bevreemd aankijkt”. […] Dinaux en Rein Bloem leggen in hun recensie opvallend de nadruk op het “speels” karakter van Clavins bundel. Ik ben het daarmee volkomen eens. […] Waar nog mag aan toegevoegd dat het ook “ingenieus” […] naar het protest tendeert. Indien er zoiets als een “prijs der verrassing” zou bestaan, dan zou hij in Nederland anno 1970 aan Clavin moeten worden toegekend. Eind van de jaren zeventig lijkt het dat Clavin de visuele poëzie voor bekeken hield. Onder zijn eigen naam publiceerde hij naderhand schrijfpoëzie. In zijn standaardwerk Poésie sonore internationale (Paris, Jean-Michel Place, 1979) spreekt Henri Chopin over ‘les “amuse-gueule” du moqueur Clavin, qui, lorsqu’on est au restaurant, s’amuse avec le verbe…’■ Poëziekrant, jg. 32, nr. 5, juli-augustus 2008, 96 p., ill. Losse nummers: 7 €. www.poeziecentrum.be
▲In juli mocht de weblog www.mededelingen.over-blog.com (216 artikels) op 1.532 bezoekers bogen, goed voor 4.308 gelezen pagina’s. ■
19 ▲In De Morgen (7 augustus) van vandaag publiceert Luckas Vander Taelen een ongewild hilarisch opiniestuk dat nogmaals bewijst hoezeer zelfverklaarde goeroe’s door eigen aanmatiging verblind kunnen worden. In verband met de communautaire spanningen beschuldigt hij Bart de Wever (en Etienne Vermeersch) van “een zachte vorm van etnische purificatie”. In dat verband neemt alleen een schoft of een domoor dergelijke woorden in de mond. De gewezen rentmeester van het Vlaams Audiovisueel Fonds beweert dat De Wever (en Vermeersch) de stelling verkondigen dat Vlaanderen een homogeen, eentalig gebied moet worden, waar anderstaligen enkel gedoogd worden. En hij stelt verder de vraag of het culturele zelfbewustzijn van de Vlamingen dan zo klein is “dat ze geloven dat ze hun eigenheid verliezen als er al eens Frans gesproken wordt bij de bakker?” Ziehier verbatim het antwoord van Bart de Wever op de vraag van een RTBF-luisteraar (cf het bericht van 1 augustus): 'Iedereen is welkom in Vlaanderen. Men kan er Frans blijven spreken. Het enige wat wij vragen, is dat de officiële taal het Nederlands is'. Vander Taelen omschreef ooit zijn grootste gebrek als “keine Gründlichkeit”. Het volstaat zijn onthullende bijdrage te lezen om volmondig te beamen dat zelfkennis de mens inderdaad siert.■ ▲La Dernière Heure meldt dat er bijna één miljoen Vlamingen in Wallonië wonen. De krant voegt er portretten bij van Vlamingen die het leven aldaar aangenaam vinden en zich allerminst genoodzaakt voelen om taalfaciliteiten te eisen… ■ ▲Voor Manifesta 7 werd de regio Trentino-Alto Adige wegens haar industrieel erfgoed en culturele infrastructuur gekozen. De regio heeft een autonome status onder de Italiaanse legislatuur. Het is de eerste keer dat de International Foundation Manifesta (IFM) een gastregio koos i.p.v. een gaststad. De biënnale is een open structuur en groepeert tentoonstellingen en manifestaties op verschillende locaties die zich bevinden op de route die het Oostenrijks en Italiaans Tirol verbindt. Als enige buitenlandse deelnemer aan de tentoonstelling POESIA VISIVA (curator: prof. Eugenio Gianni) werd Luc Fierens (°Mechelen, 20 december 1961) gekozen. Luc Fierens publiceerde experimentele poëzie publiceerde in het tijdschrift Lotta poetica (SarencoPaul de Vree) en heeft zich sinds de tweede helft van de jaren tachtig scherp geprofileerd als beoefenaar van de visuele poëzie en van de mail-art. Hij gaf een tachtigtal afleveringen POSTFLUXPOSTBOOKLETS. Bij Prego Editions verscheen het kunstenaarsboek Bellezza Pericolosa. Zie: http://clochart.blogspot.com/2008/06/luc-fierens.html . & “Italië brengt me meer geluk dan Vlaanderen, maar ik ben er nog niet rijker van geworden (qua centen niet, qua levensvisie wel)”, aldus Luc Fierens. Renaat Ramon zal in Poëziekrant een essay over Luc Fierens publiceren. Over Luc Fierens: http://www.vansebroeck.be ■ ▲De 25ste verjaardag van de publicatie van Het Verdriet van België viel samen met het overlijden van Hugo Claus. In Septentrion brengt vertaler Alain Crugten in herinnering dat het boek meteen een bestseller werd in Nederland en Vlaanderen, maar dat dit fenomeen in Franstalig België onopgemerkt bleef, “preuve, s’il en était encore besoin, de l’indifférence en Belgique francophone à l’égard de la culture flamande”. Ook de Franse vertaling werd een succesboek, niet alleen in Frankrijk, Zwitserland en Canada, maar ook in België. Na enkele maanden bleek Le Chagrin des Belges (Paris, Julliard, 1985) het grootste succes ooit in de geschiedenis van de Belgische boekhandel. Vu l’âpreté et la mesquinerie des luttes linguistiques en Belgique, on peut apprécier à sa juste valeur le fait que ce soit le plus grand écrivain flamand de notre temps qui ait ainsi passionné les francophones, pourtant toujours si prompts à dénigrer ce qui se fait dans le nord du pays Crugten blikt terug op zijn wederwaardigheden met de Parijse uitgever (die het typoscript kennelijk niet las) en vooral diens correctrice die geen enkel begrip had voor de uiteenlopende taalregisters: Les plus épatantes de ses retouches concernaient les soliloques de la grand-mère du héros, Mèreke. Ma « correctrice » prétendait mettre dans la bouche de cette brave femme inculte des imparfaits du subjonctif ! Il fallut donc que j’eusse bien de la patience pour avaler ces parisiennes couleuvres. Le Chagrin des Belges is opgenomen in de collection Points, Paris, Seuil, 2003. ■
20 Septentrion, revue trimestrielle, 37e année, 2008, no 2, 112 p., ill., 10 €. Abonnement 2008 (4 nummers). Belgique: 39 € op rek. 000-0907100-53 van « Ons Erfdeel vzw », Murissonstraat 260, B 8930 Rekkem. Nederland: Postbank 1084298
▲In de dertiende aflevering van Zuurvrij worden ”De schone dagen van Alice Nahon en Hein Boeken” opgeroepen door Manu van der Aa, wiens Nahon-biografie dit najaar verschijnt. Erik Martens stelt dat de honger van Vlaamse filmers naar literatuur onverzadigbaar is: Er valt nog veel te zeggen over filmers die boeken verkrachten en schrijvers die filmers belemmeren in hun vrije verbeelding, maar dan belanden we algauw in moreel vaarwater. Laat ons liever afronden met een onweerlegbare constatering: cineasten zijn fataal verslaafd aan de literatuur. Johan Pas belicht het werk van Johan van Geluwe, een pionier van de mail art in België, thans conservator van ’s werelds meest omvattende museum, The Museum of Museums (M.O.M.), een alomvattende project: Van Geluwe hanteert zwierig allerlei enveloppen, postzegels, stempels, logo’s, briefhoofden, tickets, titelbordjes en andere parafernalia van een papieren bureaucratie die het dynamische potentieel van musea en archieven fnuikt. Van Geluwes noeste arbeid als conservator en archivaris blaast deze instellingen nieuw leven. In plaats van een vergaarbak van alles wat een maatschappij niet meer behoeft, maar niet durfde te vernietigen, worden museum en archief mentale werkplaatsen. Geen eindpunten meer, maar beginpunten. Het archief bidt ideeën en materialen voor een artistieke praktijk. Het fungeert als atelier. Gwennie Debergh behandelt een stuk geschiedenis: “Het Letterenhuis tijdens de Tweede Wereldoorlog”, en Robert Lucas becommentarieert een reeks revueaffiches voor de Antwerpse Hippodroomschouwburg uit de roaring twenties en dazzling thirties. Het belang van het archief van het studententijdschrift De Goedendag, “goudader en Fundgrube”, wordt onderstreept door Johan Vanhecke. Manuscripten van Maria Rosseels en Herman Teirlinck geven aanleiding tot boeiende toelichting, resp. door Kristin Heremans en Marie Lesy. In haar gepubliceerde Diaries spreekt Anaïs Nin twee keer over Hugo Raes. Hun briefwisseling wordt toegelicht door Diane ’s Heeren (1959-1964: 23 brieven van Nin en doorslagen van 17 brieven van Raes, thans bewaard in het AMVC). Het AMVC-Letterenhuis bewaart zo’n 130 000 foto’s, van ongeveer 1840 tot nu, van daguerreotypie tot digitale bites. In nummer 14 van Zuurvrij nemen de foto’s een centrale plaats in. De familie Sleeckx, operadiva’s, Stijn Streuvels, Felix Timmermans komen ruim aan bod, zo ook de portretfoto’s van Edgar Barbaix en Marcel de Backer. Een aparte plaats krijgen een aantal treffende reisfoto’s, zo ook het indrukwekkende archief van Nestor Gerard, “fotograaf van de Vlaamse beweging”. De fotoaffiche komt eveneens aan bod. Diane ’s Heeren dook in de archieven van en over het AMVC zelf. In vogelvlucht wordt aldus een beeld geschetst van de tentoonstellingen, te beginnen bij de openingstentoonstelling in 1933, over Hendrik Conscience en zijn tijdgenoten, tot en met de jubileuminstallatie van kunstenaar Johan van Geluwe in 2008. Aansluitend brengt ze een fotocollage over de wederopbouw van het AMVC na de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog. ■ Zuurvrij. Berichten uit het AMVC-Letterenhuis, nummer 14, juni 2008, 108 p., ill., 4 €. Zuurvrij verschijnt in juni en december. Abonnement: voor het wel echt symbolische bedrag van 15 € ontvangt u de volgende twee jaargangen (2007-2008): 4 nummers puur lees- en kijkplezier! Jammer genoeg wordt het rekeningnummer niet vermeld…
Agenda ▲Proeven van Kunst® is aan de basis een evenement waarbij in kwaliteitsrestaurants een speciaal 3- of 4-gangendiner wordt aangeboden met unieke, artistiek bedrukt onderborden. Het evenement bestaat verder uit “Meet & Greet-Avonden” in het restaurants met de kunstenaar, een
21 onderbordenruilbeurs, een veiling en Arti-Parties waar diverse deelnemende kunstenaars samen exposeren op een centrale locatie. Restaurant P. Preud’homme te Antwerpen neemt aan het evenement deel. Jan Scheirs (1973) kreeg de opdracht een onderbord te onderwerpen. Het evenement gaat pas van start begin volgend jaar, maar restaurant Preud’homme wou er beslist alvast iets aan doen. Tijdens de zomer- en herfstmaanden zal werk van Jan Scheirs getoond worden, onder meer in de zogeheten grijze kamer aan de tweede etage. En het werk dat op het onderbord komt, hangt nu al in het restaurant. De bovenverdiepingen zijn vrij toegankelijk op vrijdagavond; zaterdag en zondag zowel ’s middags als ’s avonds. Of na afspraak. Restaurant P. Preud’homme, Suikerrui, 2000 Antwerpen. Tel. 03 233 42 00. www.p-preudhomme.com www.s cheirs.com http://web.mac.com/scheirs ■ ▲EXLIBRIS: Op woensdag 3 september wordt Mieke de Loof geïnterviewd door Jooris van Hulle. Het interview begint klokslag 21 uur. Zoals gewoonlijk is iedereen al vanaf 19.30 uur graag welkom in het lokaal: “Taverne Rochus", Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. & Jooris van Hulle (°Beernem, 1948) is classicus (Katholieke Universi teit Leuven) Hij was leraar Nederlands en esthetica (1970-2004) en stafmedewerker letteren op het kabinet van de Vlaamse Minister van Cultuur (1995-1999). Recensent Vlaams proza bij Standaard der Letteren (1987-1995) en nu nog bij Leeswolf, Poëziekrant, Kunsttijdschrift Vlaanderen en Tertio. Naast een rits monografieën publiceerde hij o.m. Ik schrijf zoals ik schrijf. Vlaams proza 1980-1990 (1990) en Wilde inkt en ambrozijn. Vlaams proza 1991-1995 (1997). I.s.m. Riana Scheepers stelde hij de bloemlezing samen Verstaan my verlangste. Honderd liefdesgedichten in het Afrikaans (2003). & Mieke de Loof (°1951) is schrijver, socioloog en filosoof en wer kte als wetenschappelijk onderzoeker, docent, chauffeur, dienster in een nachtkroeg en is Kyokushinkai-karateka. En niemand hoort je huilen (1982), een medisch-polemologische studie over de gevaren van een atoomoorlog, schreef ze samen met haar vader. Sinds 2000 werkt ze aan een cyclus van zeven misdaadromans, die zich afspelen in Wenen 1913-1919, met steeds dezelfde hoofdpersoon: Ignatz, jezuïet en geheim agent. Het eerste deel, Duivels offer (2004), werd genomineerd voor de Schaduwprijs (Nederlandse debuutprijs) en kreeg in 2004 de Hercule Poirot-prijs (prijs van de beste Vlaamse misdaadroman van het jaar). Labyrint van de waan (2006), haar tweede Ignatzroman, werd in 2006 genomineerd voor de Hercule Poirot-prijs. ■
Jaja, dat weten we al! - OK, bezoek dan ook eens www.caira.over-blog.com & schrijf gratis in op de newsletters!
22 Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 29 augustus. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Zesde jaargang, nr. 123 31 augustus 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel In het Nederlandse taalgebied wordt nog altijd een vrij strikt onderscheid gemaakt tussen misdaadliteratuur en de ‘echte’ literatuur. Thrillers worden dan ook stiefmoederlijk behandeld, niet alleen door literatuurhistorici, maar ook door literaire critici. Behoren “spannende boeken” niet tot de literatuur? Deze vraagstelling werd vanuit uiteenlopende gezichthoeken benaderd door academici, critici en misdaadauteurs tijdens het colloquium Thriller versus roman: kunstmatige scheidingslijn of familievete?, georganiseerd in september 2007 door de vzw De Diamanten Kogel in het Vlaams-Nederlands Huis deBuren te Brussel. In de reeks “Literatuur in veelvoud” publiceert Garant deze maand de gereviseerde en uitgebreide versies van de papers die op het colloquium zijn gepresenteerd. Thriller versus roman bevat bijdragen van René Appel, Jos van Cann, Jim Madison Davis, Jooris van Hulle, Henri-Floris Jespers, Jan Lampo, Mieke de Loof, Elvin Post, Matthijs de Ridder, Charles den Tex en Felix Thijssen. Centraal staat de zowel theoretische als kritische verkenning van al dan niet vermeende tegenstellingen tussen misdaadroman en literaire roman en hun eventuele relevantie. De geschiedenis en ontwikkeling van de misdaadliteratuur in de Lage Landen komt beschrijvend en analytisch aan bod. Specifieke bijdragen handelen over de (informele) hiërarchie der genres in de Verenigde Staten en over de sociale relevantie van de Zuid-Afrikaanse misdaadliteratuur. Bij het overlijden van Heks Lilo en Jean-Marie Henri Berckmans past eveneens een serene bezinning over de pikorde in de republiek der letteren.
2
& De weblog van de Mededelingen ging van start op 26 januari. Sindsdien werden er 251 bijdragen gepubliceerd. Vandaag kunnen we bogen op 8.572 bezoekers die kennis namen van 29.075 pagina’s tekst. Hun waardering vertoont een duidelijke stijgende curve. In augustus telde de weblog www.mededelingen.over-blog.com 1850 bezoekers, goed voor 6.063 gelezen pagina’s. Tegenover juli betekent dit een stijging met respectievelijk 20,75 % en 40,73 %. ■
Inhoud Necrologisch Heks Lilo Jean-Marie Henri Berckmans Achteruitkijkspiegel Henri-Floris JESPERS: Beeld voor een Monument Caleidoscopisch Bert Lezy Misdaad loont Jan Lampo; De Diamanten Kogel 2008; masterclass prof. dr. J. Madison Davis Door de leesbril bekeken Studiecentrum Franstaligen in Vlaanderen; Cahiers du Centre Pompidou; Wetenschappelijke Tijdingen; Inédit nouveau. Agenda
Necrologisch Heks Lilo De Hagelandse vertellegende Hilde Leenaerts, alias Heks Lilo, Ridder van Het Kapersnest, heeft zo jong nog, het leven verlaten. Tot op het einde vocht ze met een bovenmenselijke dapperheid tegen een agressieve kanker. In het ziekenhuis Gasthuisberg te Leuven, stierf ze op 46-jarige leeftijd op zondag 24 augustus 2008 jl. Hilde Leenaerts is moeder van twee zonen. Daarnaast werkte ze met jongeren die het moeilijk hebben in deze samenleving. Ze ontwikkelde daarmee de kracht om mensen in vervoering te brengen en om ze dingen te laten doen waarvan ze anders alleen maar dromen. Die kracht maakte de vertelster in haar wakker. In het hart van het Hageland, in het Kasteel van Horst, vertelde ze op zulk een wijze dat het verleden levensecht tevoorschijn kwam. Steeds meer werd ze gevraagd om te vertellen. “Ode aan de bomen”, “Er waren eens een…” en “Verhalen uit het Zuiden”, waren geliefkoosde avondprogramma’s die ze op vertelpodia bracht. Voor de kinderen, maar al snel ook voor de volwassenen, werd Hilde Leenaerts de lieve Heks Lilo. Haar toehoorders volgden haar pad door het bos van Oud-Heverlee en ze leerden er over de tijd van gevallen engelen, over geurende sneeuwklokjes, over groenige trollen en over zoveel meer. Haar vertelsels betoverden. Met verhalen, met geluiden en met beeldende bewegingen deed ze groot en klein rollebollen, de handen naar de hemel heffen, de grond van moeder Aarde kussen… Ze maakte ook in de volwassene het kind wakker. Haar faam als vertelster groeide
3 gestaag. Op 11 juli 2005 opende ze de ‘Ghost story walk’ op het internationaal befaamde vertelfestival Alden Biesen. Sedertdien verhaalde ze er jaarlijks met een schare nationale en internationale vertelmeesters. Op de folders en vlaggen van Alden Biesen werd sinds vorig jaar haar afbeelding gezien. De verhalen van Heks Lilo getuigden van een waarachtigheid die in geen school te leren valt. Ze stond echt in het leven. Ze behoorde tenslotte tot het Gilde van de legendarische vertellers. Het heengaan van Heks Lilo slaat een grote leegte bij haar verwanten, in de vertelwereld en bij de bewoners van het Hageland die haar op handen droegen. Doch ook voor ver buiten het Hageland luidt haar dood een groot gemis in. Als één van de weinigen wist ze onder meer met oude legendes, met sprookjes, met wereldverhalen en met magische vertelsels het immateriële cultureel erfgoed voor de huidige en voor de toekomstige generaties levend te houden. Als geen ander gaf ze in onze tijd de kwijnende natuur een stem. Je proefde in haar verhalen het zout van de zee en het zoet van een bron en je hoorde de bossen fluisteren. Heks Lilo is onvervangbaar. Daarom zal ze voor velen een schat van inspiratie blijven. Zo blijft het dolende gezelschap Les Astres de Madame Toutou – verteltheater waarvan zij dé fonkelende ster is – haar luisterrijke gedachtegoed uitdragen. Heks Lilo wordt aan de aarde weergegeven, maar ook de wind die over het kerkhof waait en ook de bladeren die rond haar graf ritselen zullen haar vertellingen verder uitdragen. Haar lijfspreuk luidde tenslotte: Verhalen zijn belangrijk niet omdat ze ons vertellen dat er draken bestaan, maar omdat ze ons vertellen hoe we ze kunnen verslaan. De uitvaartplechtigheid vond plaats op 30 augustus in de St. Catharinaparochiekerk te Kortrijk-Dutsel. ■
Jean-Marie Henri Berckmans Bij het afsluiten van deze aflevering deelt Luc Boudens mij mee dat Jean-Marie Berckmans gisteren overleden is. Hij werd dood aangetroffen in zijn woning. "PS. Ik neem me voor om ook vandaag maar weer eens te proberen er het beste van te maken, maar wat, en ik zou een paar uur stevig willen slapen en dan de dag maar weer alleen zien door te komen, strimpel door het licht, strompel door de duisternis, tot eindgeldige verveling en plots en schielijk overlijden erop volgen.", schreef ooit Berckmans. & Jean-Marie Henri Berckmans (°Mol, 28 oktober 1953) werd door Walter Soethoudt ontdekt. Ik ontmoette hem in 1977 bij de presentatie van Tranen voor Coltrane of Geschiedenis van de revolutie in de Zwarte Panter. Jaren later zag ik hem nog eens bij de presentatie van een van zijn boeken bij Dedalus in het sombere café De Raaf dat best, naar het woord van Zola, omschreven wordt als een “assommoir”. Door omstandigheden zag ik hem vaak tijdens het millenniumjaar tweeduizend. Van Albert Szukalski (1945-2000) en Leon Lemahieu (die allebei in zijn werk figureren) vernam ik geregeld de droevige wederwaardigheden van de man die, ondanks een ongebreidelde creativiteit en soms geniale flitsen, gaandeweg net te zwak en gemakzuchtig werd om zich te kunnen ontpoppen als een schrijver van internationaal formaat. Hij stijgt alleszins met kop en schouders boven het roedel, dat in de race naar erkenning en roem de regels van de marketing angstvallig naleeft. &
4 De Stichting Lezen waakt met loden ernst op de auteurslezingen die zij in toepassing van absurde “leesbevorderlijke” criteria al dan niet betoelaagt. De biografie van Berckmans die door de Stichting aan “klanten” aangereikt wordt klinkt uiteraard uiterst deftig. “Jean-Marie H. Berckmans studeerde één jaar Germaanse filologie in Antwerpen. In die periode begon hij ook te schrijven, manifesteerde zich o.a. als punkdichter maar werd ziek. Van zijn negentiende tot zijn drieëntwintigste was hij afwisselend psychotisch en manisch-depressief en verbleef hij in psychiatrische inrichtingen. Hij herwon zijn geestelijk evenwicht en werd een succesvol zakenman in Italië. Bij zijn terugkeer naar België werd hij opnieuw ziek. Zijn huwelijk liep stuk, hij zei zijn werk vaarwel en nam een leven aan van schrijver-kluizenaar. Berckmans' uitgesproken naturalistisch proza is tegelijk deprimerend en hallucinant, een keiharde schreeuw in zijn schildering van een wereld vol chaos, verwarring, gekte en existentiële wanhoop.” Kluizenaar? Nou ja. In de jaren negentig begon Berckmans naam en faam te maken als performer met Circus Bulderdrang en zijn kompaan Vitalski. “Altijd met het mes op de pols, altijd wild om zich heen slaand, spuwend op alles wat bewoog”, aldus Stijn Tormans in Knack bij een Berckmansportret. & Peter Mangelschots publiceerde op 12 januari 2004 in Goddeau, magazine over muziek en andere (www.goddeau.com) een treffende bespreking van As op Jazzwoensdag, “autobiografie of autobistrografie?”, opgedragen aan Albert Suzkalski (1945-2000): Het boek opent met een indrukwekkende, vreselijk warrige en daardoor dronken-oprechte evocatie van het spetserke en zijn passanten. Maar dan met de dood van moeder — trekt het hoofdpersonage zich terug in zijn huis, Kontainer I in Biotoop Zero. Hij is er overgeleverd aan de drank, zijn vrienden die hem al eens bezoeken en zijn eigen demonen. Alles wordt op zijn beloop gelaten en Kontainer I gaat ten onder in vuiligheid en de keutels van de hond Charlowie, het arme beest. Berckmans beschrijft dit alles op een ongeëvenaarde manier. Literaire hoogstandjes zal de ene zeggen, onsamenhangend gezwam de andere. Feit is dat Berckmans op een heel eigen en compromisloze manier zijn ding doet. Bij momenten heeft hij geweldige invallen - getuige daarvan alleen al de titel van het boek. Vaak vergt het van de lezer ook wel een bijzondere inspanning want zoals gezegd: warrig kan het allemaal wel eens zijn. Voorbeeld daarvan is de jazz die her en der opduikt en waarvan de songs, titels en uitvoerders schijnbaar gratuit worden meegegeven, als was het de achtergrondmuziek van het verhaal. Muziek die er goed zou bij passen, want de taal van Berckmans heeft veel van jazz: schokkerig, vol improvisatie, associatief en met een flits van het genie. Een omschrijving waarmee Berckmans waarschijnlijk wel vrede zou kunnen nemen. Als die uitdrukking tenminste bekend is in zijn eigen, neen eigenzinnig woordenboek. & Vandaag staat te lezen in “De papieren man”, de onovertroffen weblog van Dirk Leyman (www.papierenman.blogstop.com): De kritiek droeg Berckmans bij momenten op handen. Zelfs in Nederland omschreef Arnold Heumakers in De Volkskrant ooit als “Célineske tirades”,
5 die getuigen van een verbeten energie, geschreven in een grimmig Vlaams idioom dat niets pittoresks meer heeft.” De lezers holden voor deze gitzwarte wereld vol kromme wendingen en chaos echter zelden naar de boekhandel. Berckmans kon immers doordrammen en schuwde de litanie en de langdradigheid niet, tot je murw was geslagen. Die beroerde verkoopcijfers leidden tot omzwervingen langs diverse uitgeverijen als Soethoudt, Dedalus, Nijgh en Van Ditmar en Meulenhoff/Manteau. & Over Albert schreef Berckmans: “Vaker dan vaak luisteren wij naar het woord van Szukalski, dat vaak eigenaardige vormen aanneemt”. Dat geldt evenzeer voor Berckmans’ ongelijk oeuvre dat echter treffend illustreert dat de dichter het slechte geweten van zijn tijd belichaamt. In Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 (Amsterdam, Bert Bakker, 2006) wordt J.M.H. Berckmans eenmaal (en dan nog terloops in een opsomming) vermeld. Prof. dr. Hugo Brems bewijst hiermee eens te meer zijn kritische impotentie. Henri-Floris JESPERS Bibliografie: Tranen voor Coltrane (Walter Soethoudt, 1977); Brief aan een meisje in Hoboken. Geschiedenis van de revolutie (Walter Soethoudt, 1977); Vergeet niet wat de zevenslaper zei (Dedalus, 1989); Café De Raaf nog steeds gesloten (Dedalus, 1990); Rock & Roll met Frieda Vindevogel (Dedalus, 1991); Het zomert in Barakstad (Nijgh & Van Ditmar/Dedalus, 1993); Brief aan een meisje in Hoboken. Geschiedenis van de revolutie (Nijgh & Van Ditmar/Dedalus, 1994); Taxi naar de Boerhaavestraat (Nijgh & Van Ditmar/Dedalus, 1995); Bericht uit klein Konstantinopel (Nijgh & Van Ditmar/Dedalus, 1996); Berckmans’ Beste (Nijgh & Van Ditmar/Dedalus, 1997); Ontbijt in het vilbeluik (Houtekiet/De Prom, 1997); Slecht nieuws voor Doctor Paf de Pierennaaier, Pandemonium in de Grauwzone (Houtekiet/De Prom, 1998); Berckmans’ Biotoop Deel 1, Alles wel in Kromsky’s hel (Jef Meert, 2000); Berckmans’ Biotoop Deel 2, Dodezielen op Allerjazzdag (Jef Meert, 2000); Berckmans’ Biotoop Deel 3, Na het baden bij Baxter en de ontluizing van Miss Grace (Jef Meert, 2000); Na het baden bij Baxter en de ontluizing bij Miss Grace (Nijgh & Van Ditmar, 2000); Onderzoek begint (Nijgh & Van Ditmar, 2002); As op Jazzwoensdag, (Meulenhoff /Manteau, 2003); Je kunt geen twintig zijn op suikerheuvel (Meulenhoff/Manteau, 2006).
Achteruitkijkspiegel Beeld voor een monument Op zaterdag 13 september 2008 om 15 uur wordt op het plein aan de Kerkstraat te Antwerpen het standbeeld van Wilfried Pas ter ere van acteur én mens Julien Schoenaerts (30 augustus 1925 – 7 september 2006) onthuld. Anderen hebben zijn carrière (al dan niet correct) in de media gereconstrueerd. Collega’s hebben afscheid genomen van “de grootste”. Hij werd bij leven uitgeroepen tot “theatermonument”. Maar gezelschapsdirecteurs en andere ambtenaren hadden hem
6 gevangengezet in een krijtkring. Hij was een vreemdeling, hij werd gauw een banneling in eigen land. Maar het publiek bleef hem op handen dragen. Mijn verste herinneringen aan Julien Schoenaerts: die onnavolgbaar lijzig uitgesproken opmerking in een Vlaamse film over het ‘négligé’ van een wulpse Ivonne Lex; een eerste ontmoeting aan een tafeltje in Casa Roca aan de Meir te Antwerpen (thans: C&A), waar grootvader me meegenomen had. Die eerste ontmoeting dateert van 1955. Julien was toen al een begrip. Bij de KNS had hij o.m. met Fred Engelen gewerkt (de regisseur wiens twee dichtbundeltjes geïllustreerd werden door grootvader). Ook in de kleinste rol was hij verpletterend. In de tweede helft van de jaren zestig, toen hij in de Amsterdamse Stadsschouwburg bij de Nederlandse Comedie speelde, kwam hij soms in de (oude) VECU (toen nog met ingang aan de Wijngaardstraat) even binnenwippen om te pokeren. Dat ‘even’ dobbelen (in het Antwerps: ‘chapeau spelen’) duurde dan wel tot de vroege uurtjes. Om het halfuur kondigde Julien zijn vertrek aan. De (Amsterdamse) taxi wachtte geduldig. Maar we zagen elkaar ook in minder profane omstandigheden. Zo herinner ik me levendig een lang theologisch gesprek met de toen al (in 1966 of 1967 bij een plechtige communie in Brugge) politiek bepaald niet-correcte pater Marcel Brauns S.J. (1913-1995), wiens doctoraat aan de Theologische Faculteit van de Sociëteit van Jezus te Leuven (Per modum intellectus, ut verbum) ging “over de leer van de voortkomst van den zoon door verstandsteling en haar juiste betekenis bij en naar den H. Thomas van Aquino”, een doorwrocht traktaat dat Brauns luchthartig afdeed als een “proeve van scholastieke helderheid”… De onstuimige jezuïet was gebiologeerd door het mysterie van de H. Drievuldigheid: Het geheim der Goddelijke Persoonlijkheden. Ja, dat was wel van aard om Julien te fascineren. In 1970 verscheen bij Keesing Muriels droom, de eerste bundel verhalend proza van Nic van Bruggen, die ik op donderdag 5 februari in VECU aan pers en publiek presenteerde. Na de voorstelling werd het titelverhaal gelezen door Julien Schoenaerts, begeleid op dwarsfluit door de filosoof-straatmuzikant Sigurd Cochius. Diezelfde dag had hij te Waterschei de stakende mijnwerkers voor de tweede maal toegesproken en hen aangespoord door te zetten. Met Cochius verzorgde hij op zaterdag 7 februari een Happening Poetry in Motion in VECU.
7 Met Nic van Bruggen, Paul de Vree en enkele andere leden van het steuncomité dat we in samenwerking met de kring Vrij Onderzoek (VUB) hadden opgezet om de stakers financieel te steunen, reden we enkele dagen later naar het hoofdkwartier van stakingsleider Gerard Slegers. Was dat in Waterschei of in Genk, ik weet het niet meer. Maar dat Julien present was, vergeet ik nooit. We stonden al op het punt huiswaarts te keren, toen Schoenaerts plots de indrukwekkende rijen rijkswachters in gevechtstenue, ingezet om het “recht op arbeid” te waarborgen, waardig en rustig tegemoet wandelde. Het was al donker en er hing iets van mist in de lucht. Versluierd als het ware door de oranje gloed van de natriumlampen en de kille, grijze damp bij valavond, baadde het tafereel in een ronduit irreële sfeer. Op het ruime plein voor de ingang van de mijn schreed Julien traag voort, plechtig declamerend uit een Griekse tekst (was het toen al de apologie van Socrates?), op eerbiedige afstand gevolgd door zijn destijds onafscheidelijke, rijzige vleugeladjudant Cochius, de man die hem een uit de hemel gevallen pluimpje had geschonken... Julien zou nog vaker gedichten van Nic van Bruggen voorlezen: op 21 november 1970, toen ik de bundel Een kreet van hoog allooi (De Galge) inleidde. Op 15 maart 1972, bij de “receptie en blijde gebeurtenissen” ter gelegenheid van het verschijnen van Nics bundel Een benauwde levenslijn (Paris-Manteau) werden niet alleen Paul Snoek, Patrick Conrad en Wannes van de Velde betrokken, maar ook Julien. Een jaar later sprak hij op klankband de cyclus gedichten van Nic in, die Jetty Roels als argument gebruikte voor haar solo-ballet “Tussen Huis & Jaargetij”, dat op 18 oktober 1973 in première ging. Julien woonde een aantal jaren in dezelfde herenwoning als Pruts (waar trouwens ook Nic en Luc Boudens ooit een appartement hadden en Hugo Claus een atelier betrok), zodat we in uitgesteld relais toch wel altijd in contact bleven. In het begin van zijn gevulde carrière speelde hij in Herman Wouks Muiterij op de Caine een lichtjes gestoorde matroos en in Meeuwen sterven in de haven vertolkte hij een zwervende vreemdeling op de vlucht voor de politie. Kan het metaforischer…? Julien was een prille Maagd, een uitgebrulde Leeuw die het evenwicht van de Balans nog niet nastreeft. Karel Jonckheere stipt aan dat de Maagd zowel de diepten van het onderbewustzijn aftast als de hoogten probeert in te palmen. Dat is Julien op het lijf geschreven. Zijn hele carrière, zijn leven dus (hij was immers geen toneelspeler, hij leefde in een wereld die zijn rijk was) stond in het teken van helle- en hemelvaart. Hij oscilleerde
8 voortdurend tussen zweefvlucht en zwaartekracht, geraakt als hij was zowel door de vleugelslag van de saturnische melancholie als door de vuurpijlen van de stralende zon. Zonnekind en lunatieker tegelijk. Standvastig en wijs – en hulpeloos ook, in zijn drang om het kinderlijke te bewaren. Hij was een zwervende vreemdeling, jawel. De media spraken van “psychische problemen”. Maar die zijn slechts de natuurlijke neerslag van een verziekte maatschappij die het hebben boven het zijn stelt. “Een kleine man die een heel podium vulde”, inderdaad; een groot man die wist dat je als acteur (en ook als mens) “van alle onzekerheden zeker moet zijn, en van alle zekerheden onzeker”. Een mens die wellicht het geheim der persoonlijkheden doorgrond had. Henri-Floris JESPERS
Caleidoscopisch ▲Tot 5 oktober exposeert Bert Lezy tekeningen en prints bij Print Gallery. Hij publiceerde strips en tekeningen in het striptijdschrift Beeldstorm en in Connexion, revue d’art et de littérature. 7 en 21 september is de kunstenaar aanwezig van 15 tot 18 uur. 4 en 5 oktober: signeerweekend. “print gallery" is een ontmoetingsplaats voor iedereen die geïnteresseerd is in tekenkunst, illustratie, strip en animatiefilm. In de tweemaandelijkse solo tentoonstellingen wordt het werk getoond van allerlei soorten tekenaars. Het gaat om mensen die al een zekere naam gemaakt hebben in de verschillende disciplines van het tekenvak, maar ook beloftevolle jonge kunstenaars zullen aan bod komen. Naast de verkoop van originele werken, wordt er bij elke tentoonstelling een beperkte oplage genummerde en door de kunstenaar gesigneerde prints gemaakt, meestal hoge kwaliteit digitale prints, soms ook zeefdruk of offset. Deze prints zijn te koop aan betaalbare prijzen, op die manier zullen zowel verzamelaars als liefhebbers hun gading vinden. ■ PRINT gallery, Muntstraat 8, 2000 Antwerpen. Openingsuren: vrijdag: 13 tot 18 uur; zaterdag en zondag: 11 tot 18 uur.■ www.printgallery.be; http://bertlezy.fotopages.com; www.revueconnexion.over-blog.com
Misdaad loont ▲Jan Lampo debuteert als misdaadauteur: De Engel met de zaag (Davidsfonds, 19,96 €) ligt nu in de boekhandel. Antwerpen, omstreeks 1850. De gruwelijke moord op een jonge prostituee is slechts het begin van een reeks bloedstollende misdaden tegen de bewoonsters van de roemrijke rosse buurt aan de Antwerpse Riedijk. Adjunct-commissaris Sipido en inspecteur Pécher werpen zich in een wilde achtervolging
9 maar de seriemoordenaar die zichzelf “de Engel” noemt, is hen telkens te snel af. Hij laat zijn slachtoffers steeds op dezelfde manier achter: verminkt door een afgezaagde voet. Het ondernemende politieduo komt terecht in een onontwarbaar kluwen van crimineel rioolverkeer, schandalige (kinder) prostitutie en andere louche zaakjes. De Scheldestad van de 19de eeuw vormt het grauwe decor, met haar welig tierende prostitutie, kleurige artiestenmilieu en donkere stegen die menig geheim verbergen. Zelfs het stadsbestuur blijkt het niet zo nauw te nemen met de waarheid… Jan Lampo (°Antwerpen, 1957), historicus (Vrije Universiteit Brussel) en journalist (De Standaard, De Nieuwe) is thans verbonden aan het AMVC-Letterenhuis in Antwerpen. Voor de reeks Musea Nostra van het Gemeentekrediet schreef hij in 1993 de monografie Het Stadhuis van Antwerpen. Hij publiceerde een tiental populair-historische boeken over Antwerpen (onder meer Vermaerde Coopstadt. Antwerpen in de Middeleeuwen, 2000; Het Vleeshuis, 2004) en een bundel boeiende opstellen over Antwerpse schrijvers (Antwerpen in letters, 2005). Jan Lampo schreef ookeen verhalenbundel en twee romans. De jongste daarvan is Emmeke (2001), waarin Emma Clément, de vriendin van Paul van Ostaijen, als hoofdpersonage fungeert. Hij gaf gastcolleges aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen en schreef scenario’s voor de VRT-televisiesoap Thuis. ■ ▲De Diamanten Kogel wordt traditioneel uitgereikt op de derde donderdag van september. Op 18 september 2008 wordt de trofee van Wim Delvoye voor de zevende keer uitgereikt. De jury, bestaande uit Frank van den Auwelant, Ineke van den Bergen, Jos van Cann, Henri-Floris Jespers (voorzitter), Kris Kenis, Jan Lampo, Hugo Seeldraeyers, Geert Swaenepoel en Magali Uytterhaegen, vergaderde te Antwerpen op donderdag 28 augustus. De toplijst werd als volgt samengesteld: 1. René APPEL, Schone handen, Amsterdam, Anthos, 2007, 292 p. 2. Patrick de BRUYN, Passie, Antwerpen, Manteau, 2008, 357 p. 3. Bavo DHOOGE, Stand-In, Westerlo, Uitgeverij Kramat, 2007, 241 p. 4. Lieneke DIJKZEUL, Koude lente, Amsterdam, Anthos, 2007, 284 p. 5. ESCOBER, Ongenade, Amsterdam, Anthos 2008, 359 p. 6. Aad van den HEUVEL, De oorlogsverslaggever, Breda, De Geus, 2008, 303 p. 7. Martine KAMPHUIS, Kift, Amsterdam – Antwerpen, Arbeiderspers, 2008, 268 p. 8. Patricia van MIERLO, De namen van Maria, Amsterdam, De Bezige Bij, 2008, 348 p. 9. Max MORAGIE, Vals gedacht, Antwerpen, Manteau, 2007, 271 p. 10. Elvin POST, Geboren verliezers, Amsterdam, Anthos, 2007, 289 p. 11. Charles den TEX, Cel, Breda, De Geus, 2008, 411 p. 12. Felix THIJSSEN, De blauwe nacht, Amsterdam, Sijthoff, 2007, 367 p. 13. Jac. TOES en Thomas HOEPS, Kunst zonder genade, Breda, De Geus, 2007, 316 p. 14. Herman VEMDE, Tequila sunrise, Arnhem, Ellessy, 2007 p., 322 p. 15. Simon de WAAL, Pentito, Amsterdam, Lebowski, 2007, 303 p. 16. Peter de ZWAAN, De Charlesville Jackpot, Amsterdam, De Bezige Bij, 2008, 285 p. De nominaties worden bekendgemaakt op 4 september. ■ ▲In samenwerking met De Diamanten Kogel vzw en het Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Nederlanden, Universiteit Antwerpen, organiseert het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs zijn eerste masterclass: ‘Successful Criminals Plan; Successful Writers Plot’ door prof. dr. Jim Madison Davis. Universiteit Antwerpen, Prinsstraat 13, Lokaal B003. 17 september van 19 uur tot 22 uur. Leden van het GVM en het GNM: 2 €. Niet-leden: 5 €. U bent van harte uitgenodigd. Reserveer tijdig vooraf: via sms op +32 (0)498 19 80 80 of per mail
[email protected] & Prof. Dr. J. Madison Davis (°Charlottteville, Virginia, 1951) is hoogleraar aan het Gaylord College of Journalism and Mass Communication van de Oklahoma University en voorzitter van de Internationale Vereniging van Misdaadauteurs AIEP-IACW (Asociación Internacional de Escritores Policiacos-International Association of Crime Writers). Naast een welgevulde academische loopbaan
10 publiceerde hij een aantal misdaadromans (o.a.The Murder of Frau Schütz, 1988; White Rook, 1990; Bloody Marko, 1991; Red Knight; 1992; And the Angels Sing, 1996; Alfred Hitchcock in The Vertigo Murders, 2000 – in het Nederlands vertaald als De Vertigo moorden: een Alfred Hitchcock mysterie, 2001; The Van Gogh Conspiracy, 2005; Law and Order, 2007). Murderous Schemes, de bloemlezing die hij samen met Donald E. Westlake samenstelde (Oxford University Press, 1996,) werd door Wall Street Journal uitgeroepen tot “the best book of its kind this year”. In samenwerking met A. Daniel Frankforter publiceerde hij Shakespeare Name Dictionary (1995). Jim Madison Davis werkte o.m. mee aan Early American Life, International Journal of Humanities, Seattle Review, Shakespeare Quarterly en World Literature Today. 30 september 2008 komt Conspiracy And the Freemasons van de pers. ■ ▲Op 18 september 2008 wordt de laureaat van De Diamanten Kogel 2008 gevierd in het Provinciehuis te Antwerpen. De trofee, een oorspronkelijk kunstwerk van Wim Delvoye, wordt uitgereikt door gouverneur Cathy Berx. Sprekers: Serge Muller, Jim Madison Davis en Henri-Floris Jespers. Jan Lampo gaat een kort gesprek aan met de genomineerden. De plechtigheid vindt plaats in de Raadszaal van het Provinciehuis, Koningin Elisabethlei 22 te 2018 Antwerpen. De raad van bestuur van de vzw De Diamanten Kogel bestaat uit: Bob Lebacq (voorzitter), Wim van Rooy (ondervoorzitter), Elien Van Dille (penningmeester), Marie-Paule Andries (secretaris), Marc Delannoye, Henri-Floris Jespers en Serge Muller. Vorige laureaten: Benny Baudewyns (2002), Jef Geeraerts (2003), Bob Mendes (2004), Esther Verhoef (2005), Felix Thijssen (2006), Patrick Conrad (2007). ■
Door de leesbril bekeken ▲Het Studiecentrum Franstaligen in Vlaanderen (SFV) wijdt zich uitsluitend aan het multidisciplinaire wetenschappelijke onderzoek van Franstaligen (in al hun taalkundige diversiteit) binnen de grenzen van het huidige Vlaamse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijke Gewest doorheen de tijd tot op de dag van vandaag. Het SFV werd in februari 2008 opgericht als vereniging zonder winstoogmerk en wordt ondersteund door een wetenschappelijk Comité dat als volgt is samengesteld: Christian Berg (UA); Geert De Baere (Cour de Justice des Communautés Européennes) ; Jacques Caron (Syddansk Universitet – Odense Universitet) ; Roel De Groof (BRIO, VUB) ; Matthijs de Ridder (UA) ; Henri-Floris Jespers (Fondation Ça ira) ; Chantal Kesteloot (CEGES) ; Nathalie Kremer (KUL, Sorbonne) ; Anne Morelli (ULB) ; Marc Quaghebeur (Archives et Musée de la Littérature Bruxelles) ; Frank Seberechts (ADVN) ; Dave Sinardet (UA) ; Herman Van Goethem (UA) ; Piet Van de Craen (VUB) ; Yannick Vanderborght (FUSL, UCL); Astrid von Busekist (Sciences Po); Christophe Verbruggen (RUG); Hans Vandevoorde (RUG). De raad van bestuur van het SFV-CEFF bestaat uit: Emmanuel Van de Putte (voorzitter); Paul Dirkx (ondervoorzitter); Eric Laureys (afgevaardigde bestuurder); Céline Préaux (secretaris), Bambi Ceuppens, Guy Vande Putte en Sophie Wittemans, leden. ■
▲Les Cahiers du Musée national d’art moderne (beter bekend als Centre Pompidou) publiceert « Dada inhumain: le sujet et son milieu » - een van de belangrijkste bijdragen in de jongste jaren tot de analyse van Dada. Maria Stavrinaki ontleent het motto van haar studie aan Apollinaire: “Avant tout, les artistes sont des hommes qui veulent devenir inhumains”, en als inleidende illustratie koos ze een gouache van Hannah Höch, Mechanischer Garten (1920). De toon is meteen gezet. De reïficatie, de verdingelijking die vaak doorgevoerd wordt in dadaïstische tekeningen, schilderijen en assemblages, wordt hier dialectisch in verband gebracht met de ontmenselijking in de kapitalistische maatschappij. De veelvuldige aanwezigheid van (denk-beeldige) machines, raderwerken en werktuigen; de
11 ruimtelijke, planmatige ontleding van objecten; de mechanisering van de mens - dat alles vertolkt een kritische ver-beelding van de relatie van de mens tot zijn materiële omgeving. Centraal in deze aflevering van de Cahiers staat de architectuur: foto’s van de dubbele installatie “Météorologie d’intérieur” van Philippe Rahm (°Lausanne, 1967), met teksten van Alain RobbeGrillet; een gesprek van Christine Macel met Rahm, wiens werk thans te zien is op Manifesta 7 in Zuid-Tyrol en in het najaar op de architectuur biënnale van Venetië; en een grondige studie van Olivier Lugon over “Parole, dessin et projection chez Le Corbusier”. Halverwege de negentiende eeuw wordt een nieuw antisemitisch argument geponeerd: het Joodse volk zou een volk zonder kunst zijn. Dit thema en zijn filosofische en politieke implicaties worden in kaart gebracht door Éric Michaud. Hij benadrukt: Il est remarquable que l’émergence et le développement du thème du juif sans art, sur lequel s’est greffé jusqu’à la Seconde Guerre mondiale celui du juif négateur de l’incarnation de l’esprit national dans l’art, aient coïncidé avec le siècle (1850-1950) où chacune des nations européennes a fait de son art national une idole, lui rendant un véritable culte à travers lequel elle prétendait honorer et l’Esprit de son peuple et la terre d’où ils avaient surgi ensemble. In de rubriek « Notes de lecture » worden o.m. besproken: Kobena Mercer (dir.), Pop Art and Vernacular Cultures, Cambridge (Mass.), MIT Press, 2007, 232 p., ill., 25 $; Erik Verhagen, Jan Dibbets. L’œuvre photographique, Paris, Éditions du Panama, 2007, 256 p., 40 € en Jan Baetens & Hilde Van Gelder (dir.), Critical Realism in Contemporary Art. Around Allan Sekula’s Photography, Louvain-la-Neuve, Presses universitaires de Louvain, 2006, Lievgen Gevaert Series, vol. 4, 207 p., 22,50 €. ■ Les Cahiers du Musée national d’art moderne, no 103, printemps 2008, Paris, Éditions du Centre Pompidou, 126 p., ill., 23 €
▲Het laatste deel van Lode Wils’ uitermate boeiende studie “1830: van de Belgische protonatie naar de natiestaat” verscheen in Wetenschappelijke tijdingen (2007/4). Hij relativeert heel duidelijk de stelling dat vooral taal en godsdienst de oorzaak van de oppositie en van de scheiding waren. De verbittering in België ‘werd vooral gevoed door liberaal verzet tegen het “verlicht despotisch” regime.’ De opstand in Brussel, Leuven en Luik tijdens de laatste dagen van augustus 1830 viseerde de vervanging van het absolutistische regime door een liberaal regime. Dat werd door de unanieme Hollands-protestantes opinie gevoeld of tenminste voorgesteld als een poging om Holland via een parlementaire overmacht te onderwerpen. [De Belgen vormden 62 % van de bevolking van het Verenigde Koninkrijk.] Het klerikale verzet tegen het Staatskirchentum speelde een heel belangrijke rol, maar duidelijk secundair tegenover de nationaal-liberale stuwing tegen het vorstelijk absolutisme in zijn geheel. De taal speelde daarin een geringe rol, evenals het belastingstelsel. De aangevoelde uitsluiting van de Belgen uit het openbare ambt en vooral uit de leiding van de staat, had er een veel groter aandeel in. In een voortreffelijk geadstrueerde bijdrage over het tijdschrift Westland peilt Romain Vanlandschoot naar ‘de verhouding tussen literatuur, Vlaamse beweging en collaboratie 1940-1944’. Hij focust op de rol van Filip de Pillecyn en Jef van de Wiele en, van Duitse zijde, op Rolf Wilkening en Hans Teske. Bij de (lange) voorgeschiedenis van het tijdschrift waren ook vooral Gerard Walschap en uitgever Albert Pelckmans betrokken. Vermeldenswaardig is ook de betrokkenheid van Paul de Vree en René Verbeeck, twee redacteurs van het tijdschrift Vormen (1936-1940), zo ook de medewerking van Piet van Aken en Willy Vaerewijck. (Ik heb daar in de loop der jaren meerdere gesprekken over gevoerd zowel met De Vree als met Vaerewijck, en zal daar te zijner tijd aan de hand van mijn aantekeningen ’t en ’t ander over publiceren.) Luc Vandeweyer publiceert brieven van Ward Hermans aan zijn familie, geschreven na 11 november 1918. Hij voorziet ze van commentaar en schetst aldus gaandeweg een revisionistische visie op het
12 waarheidsgehalte van het ‘martelaarschap’ van de man die de Vlaams-nationalistische geschiedschrijving en hagiografie als ‘houthakker aan de Orne’ inging. In zijn redactioneel gaat Frans-Jos Verdoodt in op die beeldvorming: De zogenaamde ‘houthakkers van de Orne’ waren de enkele Vlaamsgezinde fontsoldaten die in 1918 van het oorlogsfront werden verwijderd en naar een (houthakkers)kamp in Normandië werden gezonden. Zij werden pas enkele maanden nà de wapenstilstand van 11 november 1918 gedemilitariseerd. Mede door de o.m. via Hermans verspreide beeldvorming, waren zij martelaren-van-de-goedezaak, die uitgerekend vanwege hun Vlaamse idealen tot zware arbeid in Franse strafkampen werden verplicht. Hij stelt vast dat ‘het slachtofferbeeld’ Hermans’ loopbaan ‘steeds heeft vergezeld als een aureool’. Diezelfde status zou Hermans overigens toelaten om tot bij zijn dood in 1992 een recurrente financiële ondersteuning te verwerven, o.m. vanwege de organisatie Broederband. & Vorig jaar publiceerde Bert Govaerts in Wetenschappelijke tijdingen (2007/1) een revelerende bijdrage over ‘Wilfried Borms in Belgisch-Congo. Een eenmansgevecht voor het Nederlands in de kolonie’ (zie Mededelingen, nr. 94 de dato 32 mei 2007, p. 15). Nu behandelt hij ‘De zaak van Rechter Grootaert en de strijd om het Nederlands in Belgisch-Kongo. Een symbooldossier uit de jaren vijftig’ (2008/1). Twee schrijnende dossiers waarin eens te meer onmiskenbaar blijkt hoezeer het Belgische establishment, enigszins schijnheilig verdoken maar alleszins hardnekkig, om politieke redenen weigerde afstand te doen van de impliciet als vanzelfsprekend aanvaarde Franstalige dominantie. Zowel de carrière als het persoonlijke leven van Wilfried Borms en Jozef Grootaert werden verbrijzeld onder een administratieve pletmolen. Chantal Kesteloot gaat grondig in op Het kraaien van de haan. Natie en nationalisme in Wallonië sinds 1880 (Gent, 2005), waarin kritiek wordt geleverd op de Encyclopédie du mouvement wallon. Ze komt tot een genuanceerde conclusie die meer dan ooit actueel is (cursivering: HFJ) Côté wallon, il est en effet courant d’opposer les deux mouvements, insistant sur le caractère ethnique du mouvement flamand d’une part et sur le caractère citoyen du mouvement wallon d’autre part. Cette dichotomie semble d’autant plus justifiée qu’audelà de la Belgique, l’approche ethnique est plutôt l’apanage du monde germanique tandis que la démarche citoyenne semble surtout privéligiée par le monde francophone. Derrière cette vision figure bien évidemment une vision positive de soi et négative de l’autre, vision qui, à la fois, cadre dans l’espace belge mais aussi audelà. Le nationalisme de type ethnique est associé à une approche exclusive et antidémocratique (et donc à l’extrême doite) et le nationalisme de type civique à une démarche inclusive, ouverte et donc démocratique. [...] Cette démarcation entre un nationalisme ‘positif’ et un nationalisme ‘négatif’ a récemment fait l’objet d’une relecture critique de la part de quelques grands spécialistes de la question qui ont montré avec pertinence combien cette opposition stricte était non fondée et combien chaque forme de nationalisme contenait à la fois des éléments de type ethnique et des éléments de type citoyen. Over ‘Onderduikers en vluchtelingen na de Tweede Wereldoorlog’ publiceert Frank Seberechts, een aanzet tot diepgaander onderzoek. Hij behandelt ‘ODESSA’als mythe en werkelijkheid; de Vlaamse politieke vluchtelingen na de Tweede Wereldoorlog; het bestaan al dan niet van een Vlaamse ‘ODESSA’-variant; en geeft een summier overzicht van de beschikbare bronnen. Seberechts en Verdoodt bereiden trouwens een studie voor over de uitwijking van Vlamingen naar Zuid-Amerika na de Tweede Wereldoorlog. Met zijn bijzonder boeiend en vernuftig essay over Elsschot als politiek schrijver heeft Matthijs de Ridder een beslissende bijdrage geleverd (Aan Borms. Willem Elsschot een politiek schrijver, Antwerpen/ Amsterdam, Manteau/Meulenhoff, 2007, 232 p., 28,95 €). Dat is ook het oordeel van Luc Vandeweyer, die er in zijn beschouwing over Elsschot en Cyriel Verschaeve op wijst dat Matthijs de Ridder
13 aangetoond heeft hoezeer de romans van Elsschot “aansluiten bij het Vlaams-nationalistische wereldbeeld”. Vandeweyer onthult dat de fameuze brief waarin Elsschot uitbundig hulde brengt aan Cyriel Verschaeve niet gericht was aan Karel Dillen, zoals tot nu toe algemeen aanvaard werd, maar aan Wies Moens. Hij stelt terecht dat Elsschot na de Tweede Wereldoorlog “meermaals voor toenadering tot de radicaalste vleugel van het Vlaams-nationalisme” koos. Het verbaast mij dat hij in dit verband de naam van Ward Hermans niet eens vermeld. & Pieter-Jan van Bosstraeten behandelt de splitsing van de Belgische Socialistische Partij (2008/2). In de literatuur wordt terecht als hoofdoorzaak van de scheiding de interne verdeeldheid inzake het communautaire dossier genoemd. Andere oorzaken worden echter veelal verzwegen of onvoldoende belicht. Van Bosstraeten maakt dankbaar gebruik van twee verklarende documenten die tot op heden nauwelijks behandeld werden in de historiografie, nl. de analyserapporten die door de socialistische partners werden opgesteld na hun scheiding. Die twee cruciale documenten tonen aan dat de grote onenigheid omtrent enkele andere dossiers (bijv. de waterverdragen met Nederland, de staalnijverheid en Zaïre) eveneens hebben bijgedragen tot de splitsing, zo ook het duidelijke verschil in stijl en aanpak. Onder de neutrale titel ‘Het Belgische en Brusselse model ter discussie’ wijdt Harry van Velthoven een grondige, commentariërende bespreking van de bundel Waar België voor staat – een toekomstvisie (Initiatiefnemers: Geert Buelens, Jan Goossens en David van Reybrouck, Antwerpen/Amsterdam, Meulenhoff/Manteau, 2007, 285 p., 19,95 €). De initiatiefnemers van dit boek behoren tot de post-68 generatie, geboren in 1971. Uit het voorwoord blijkt een aantal van hun bekommernissen: verwerping van het Vlaams-nationalisme en het separatisme (de jongste jaren geen taboe meer, naar analogie met het ‘federalisme’ een paar decennia voordien), een post-Belgische reflex maar zonder heimwee naar het unitaire België, aan Franstalingen tonen dat ook in Vlaanderen genuanceerd over deze problematiek wordt gedacht. Inleidend worden een aantal rake kanttekeningen gemaakt. Met ‘Belgitude’ bouwt men geen samenleving op. België voorstellen als een “antidotum voor het bange, verzuurde en bruingebakken Vlaanderen” is een zwaktebod, want het “negeert de talrijke vormen van onverdraagzaamheid, misprijzen en racisme in Franstalig België”. De rekrutering van de auteurs gebeurde echter vooral in gelijkgezinde kringen, zoals de Pavia-groep, wat eerder tot een pensée unique dan tot intellectuele confrontatie aanleiding gaf. ‘Het officiële taalgebruik in Vlaanderen in de negentiende eeuw’ (zowel dus in het Verenigd Koninkrijk als in België) wordt door Lode Wils in kaart gebracht. Hij reageert daarbij op de hem zo kenschetsende manier op een aantal beweringen en stellingen van Roland Willemyns en het Centrum voor Linguïstiek van de VUB. De vlijmscherpe conclusie van zijn uiteenzetting, kennelijk bedoeld als magistrale les, luidt kort en bondig: Het is nodig dat de sociolinguïsten kennisnemen van het vele werk dat door historici werd en wordt verricht. Alleen zo kunnen ze zelf een nuttige bijdrage leveren. Toen Herman Vos voor de Belgische Werklieden Partij koos, koesterde hij wellicht de hoop dat een groep gelijkgezinde Fronters met hem de stap zou wagen. Tevergeefs. Luc Vandeweyer toont dit aan in een onthullende ‘De vertrouwelingen van Herman Vos in 1933. Een brief over zijn afscheid van het Vlaams-nationalisme’. De literaire en politieke persoonlijkheid van Filip de Pillecyn (zie ook de studie van Romain Vanlandschoot over Westland in WT 2007/4 ) wordt door Pieter van Hees behandeld in een aantal kanttekeningen bij de derde aflevering van de Filip De Pillecyn Studies (hoofdredacteur is de slavist Emmanuel Waegemans). ■ Wetenschappelijke tijdingen op het gebied van de geschiedenis van de Vlaamse Beweging. Driemaandelijks tijdschrift uitgegeven door het ADVN, jg. LXVI, nr. 4, september 2007; jg. LXVII, nr. 1, maart 2008; nr. 2, junhi 2008.
14 bonnement: 20 €, over te schrijven op rekeningnummer KBC 733-0215290-77 BIC KREDBEBB 7330 2152 9077 t.n.v. ADVN vzw met vermelding “Wt-abonnement”. ISSN 0774532X.
IBAN BE14
▲Enkele maanden geleden ontdekte de Belgische cineast Patrick Taliercio een prozatekst van Rimbaud (‘Le rêve de Bismarck’), verschenen onder het pseudoniem Jean Baudry in de krant Le Progrès des Ardennes (25 november 1870). Er was heel wat mediabelangstelling. in het septembernummer van Inédit nouveau publiceert de Franse journalist, dichter en theatercriticus Jacques Lucchesi een onuitgegeven, tienregelig vers van Rimbaud, À la Française. Een achter-achternicht van de dichter, ene Sylvie Lacassin-Dunoyer, gaf hem de toelating het gedicht te kopiëren en te publiceren; zij is van mening dat het gedicht “wellicht” van de winter 1871 dateert. Uitgever Paul Van Melle onderstreept dat de herkomst van het vers borg staat voor zijn echtheid … Om bijzonder argwanend te staan tegenover de “ontdekking” van Lucchesi en de publicatie in Inédit nouveau moet je niet eens terugblikken op de beruchte mystificatie rond La Chasse spirituelle, die in 1949 voor een stevig schandaal zorgde (en tot op heden heel wat vraagtekens oproept over de al dan niet bewuste betrokkenheid en medeplichtigheid van een aantal gerespecteerde critici…). Tot het tegengestelde bewezen is, beschouw ik de publicatie in Inédit nouveau als een flauwe grap. & In de altijd lezenswaardige kroniek “à tous mes échos” bespreekt Van Melle uitvoerig de Mededelingen van het CDR en het Bulletin de la Fondation ça ira. Signaleren we ook de vertaling van het gedicht ‘Ins Lesebuch für die Oberstufe’ van Hans Magnus Enzensberger; ‘Borbicule II’, proza van Claude Haumont ; en het redactioneel van Paul Van Melle, gewijd aan Aimé Césaire en de “négritude”. & Op de cover prijkt een tekening van de schilder, dichter en essayist Claude Haumont (°Jemmapes, 21 juni 1936). In 1952 betekende de confrontatie met het werk van Turner, Constable en William Blake een ware openbaring voor de schilder, die zich ook aangetrokken voelde tot het surrealisme (hij publiceerde proza in het tijdschrift van Marcel Mariën, Les Lèvres nues) en niet afkerig van het situationistische discours. Naar het einde van de jaren vijftig evolueerde hij naar een abstract, lyrisch expressionisme, waarbij de figuratie nooit geheel afwezig was. Bertini, Degottex, Zao Wou-ki, Paalen, Toyen en Henri Michaux erkent hij als verwante kunstenaars. Hij komt in contact met de laatste overlevenden van de surrealistische groep van Henegouwen, sluit vriendschap met Achille Chavée en Armand Simon alsmede met André Balthazar, die hem onderdak zou geven bij uitgeverij Le Daily-Bul. Net als Paul Van Melle, de uitgever van Inédit nouveau, is Haumont een oudgediende van de destijds befaamde éditions Marabout. ■ Inédit nouveau, no 224 (septembre 2008), 32 p., ill., 11 av. du Chant d’Oiseaux, 1310 La Hulpe. Jaarabonnement (11 nummers): 35 € te storten op rek. 001-1829313-66 van Paul Van Melle.
Agenda ▲EXLIBRIS: Op woensdag 3 september wordt Mieke de Loof geïnterviewd door Jooris van Hulle. Het interview begint klokslag 21 uur. Zoals gewoonlijk is iedereen al vanaf 19.30 uur graag welkom in het lokaal: “Taverne Rochus", Sint-Rochusstraat 67 te Deurne. Jooris van Hulle (°Beernem, 1948) is classicus (Katholieke Universi teit Leuven) Hij was leraar Nederlands en esthetica (1970-2004) en stafmedewerker letteren op het kabinet van de Vlaamse Minister van Cultuur (1995-1999). Recensent Vlaams proza bij Standaard der Letteren (1987-1995) en nu nog bij Leeswolf, Poëziekrant, Kunsttijdschrift Vlaanderen en Tertio. Naast een rits monografieën publiceerde hij o.m. Ik schrijf zoals ik schrijf. Vlaams proza 1980-1990 (1990) en Wilde inkt en ambrozijn. Vlaams proza 1991-1995 (1997). I.s.m. Riana Scheepers stelde hij de bloemlezing samen Verstaan my verlangste. Honderd liefdesgedichten in het Afrikaans (2003).
15 Mieke de Loof (°1951) is schrijver, socioloog en filosoof en wer kte als wetenschappelijk onderzoeker, docent, chauffeur, dienster in een nachtkroeg en is Kyokushinkai-karateka. En niemand hoort je huilen (1982), een medisch-polemologische studie over de gevaren van een atoomoorlog, schreef ze samen met haar vader. Sinds 2000 werkt ze aan een cyclus van zeven misdaadromans, die zich afspelen in Wenen 1913-1919, met steeds dezelfde hoofdpersoon: Ignatz, jezuïet en geheim agent. Het eerste deel, Duivels offer (2004), werd genomineerd voor de Schaduwprijs (Nederlandse debuutprijs) en kreeg in 2004 de Hercule Poirot-prijs (prijs van de beste Vlaamse misdaadroman van het jaar). Labyrint van de waan (2006), haar tweede Ignatzroman, werd in 2006 genomineerd voor de Hercule Poirot-prijs. ■ ▲Donderdag 4 september: vernissage van de tentoonstelling werk van Marga in sdworx. Inleiding: Dirk Martens. De expo loopt van 5 tot 26 september, sdworks, Brouwersvliet 2, 2000 Antwerpen. Openingsuren: maandag tot vrijdag, van 9 tot 19u30. ■ ▲Zondag 7 september, 15 uur: lezing door Renée van Hekken, begeleid door Bart Wils (klezmer, Ierse en Spaanse dans). Renée van Hekken brengt gedichten uit haar recente dichtbundels over dans, de zwervende mens en mogratie. Galerij Ludwig Trossaert, Museumstraat 29, Antwerpen. Reserveren is verplicht gezien het beperkt aantal plaatsen: tel : 0475 955 339 of ;
[email protected] ■ ▲Tot ’t nut van ’t algemeen is een debatreeks over de canon: een richtsnoer van kennis over onze cultuur en geschiedenis die we aan nieuwe generaties en nieuwe inwoners willen meegeven. Tijdens vier avonden wordt het prikkelende betoog van begenadigde sprekers gevolg door een ‘Lagerhuisdebat’ met leningen, bezwaren en aanvullingen van academici, schrijvers, critici en beleidsmensen uit Vlaanderen en Nederland. Siegfried Bracke geeft en neemt het woord. Voor de literaire canon wordt het startschot gegeven door Geert Buelens, hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde en directeur van het Departement Nederlands aan de Universiteit Utrecht. Hij publiceerde o.m. Van Ostaijen tot heden (2001) en de essaybundel Oneigenlijk gebruik. Over de betekenis van poëzie (2008). Donderdag 11 september, 20 u. Paleis voor Schone Kunsten, Brussel. Inkom: 5 €. ■ ▲Op zaterdag 13 september om 15 uur wordt op het plein aan de Kerkstraat te Antwerpen het standbeeld van Wilfried Pas ter ere van acteur én mens Julien Schoenaerts onthuld. 15 u Intro: Patricia Beysens, Bob van Brandt, Lieven de Maesschalck Verwelkoming door Bie Franken namens het Werkcomité Toespraak: Gouverneur Cathy Berx Intermezzo: Patricia Beysens en begeleiders Toespraak: Districtsschepen Jan Somers Hommage door kleindochter Ellen Schoenaerts Toespraak: Schepen Philip Heylen Intermezzo: Patricia Beysens en begeleiders Toespraak: Minister Bert Anciaux Onthulling door Minister Anciaux en Schepen Heylen Receptie aangeboden door het District Antwerpen, Wijkcomité Willibrordus en Werkcomité. 16 u Theater Troubleyn, Pastorijstraat 23, in de zaal van het oud-Ringtheater: klankopname: Julien Schoenaerts leest gedichten van Willem Elsschot, Hugo Claus, Karel van de Woestijne e.a. Tot 18 u: rondleidingen in Jan Fabre’s Troubleyn 16 u f-Rtgllry, Huybrechtsstraat 27: tentoonstelling Wilfried Pas – voorstudies Julien Schoenaerts-grafiek voorstelling monografie Julien Schoenaerts – grafiek en poëzie, een uitgave van de Kunstkring Jacques Gorus. ■ : ▲Woensdag 17 september, Universiteit Antwerpen: 19 uur: Masterclass van prof. dr. Jim Madison Davis (zie rubriek: “Misdaad loont”). ■ ▲Donderdag 18 september, Provinciehuis: 19 u 30: Uitreiking van De Diamanten Kogel 2008 (zie rubriek “Misdaad loont”.) ■ ▲Tot 5 oktober: tentoonstelling Bert Lezy bij Print Gallery (zie rubriek “Caleidoscopisch). ■
16
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 29 augustus. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Zesde jaargang, nr. 124 15 september 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel In het Nederlandse taalgebied wordt nog altijd een vrij strikt onderscheid gemaakt tussen misdaadliteratuur en de ‘echte’ literatuur. Zo wees Saskia Noort in een interview op haar pijnlijkste ervaring als schrijfster, namelijk de opmerking van een journalist die haar vroeg: “En wanneer ga je nu eens een echt boek schrijven?” De vraag verraadt een taai vooroordeel, dat overigens niet typisch is voor Nederland. In Vlaanderen wordt de thriller nog altijd beschouwd als een niemendalletje voor de vakantie, een ‘detektiefje’ voor de (ont)spanning. Boeken voor mensen die anders niet lezen. En zelfs in Frankrijk, waar de ‘littérature noire’ (toespeling op de zwarte omslag van de roemruchte ‘série noire’) op de waardering van mandarijnen als Jean-Paul Sartre, Raymond Queneau of Gilles Deleuze mocht bogen, is de situatie blijkbaar niet anders. In de Québecse krant Le Devoir onderstreepte de Franse misdaadschrijfster en archeologe Fred Vargas dat schrijvers van politieromans niet beschouwd worden als echte schrijvers: “Pour le moment, la porte est verrouillée entre les deux littératures.” In de De Volkskrant ging Vargas dieper in op het onderscheid tussen ‘echte literatuur’ (‘littérature blanche’ – een toespeling op de witte, louter typografische cover van gerenommeerde uitgevers) en thrillers (‘littérature noire’): “Ze zeggen dat detectives voor imbecielen zijn die niks anders kunnen lezen. Dat getuigt ten eerste voor minachting van de lezer en bovendien van onbegrip voor de behoefte van de mens aan dit soort romans. In de misdaadroman gaat het om het zoeken naar een oplossing, het is een queeste, precies zoals in de boeken van Balzac en Zola. In de hedendaagse witte literatuur praten schrijvers alleen maar over zichzelf. Nou, wat heb ik daaraan? […] Er worden zoveel boeken geschreven die meteen de vuilnisbak in kunnen, en toch noemen we dat ‘echte literatuur’. Natuurlijk koop je een detective met een ander doel dan een ‘serieus’ boek: om te lopen, om jezelf te helpen, om te leven. Op die manier, zo wordt mij verweten, is de misdaadroman een medicijn. En wat dan nog? Alle literatuur, alle
2
kunst is medicijn voor de mensheid. In kunst gaat het erom dat we iets anders ervaren dan wat de routine ons biedt.” Tegenover de neerbuigende en door geen wetenschappelijk inzicht te schragen uitspraak dat thrillers niet tot de literatuur behoren, staat het populistische vooroordeel, vertolkt door een aantal misdaadauteurs, dat de republiek der letteren een elitair kliekje vormt, bestaande uit parasieten die kwaliteit ontzeggen aan wat goed in de markt ligt. Het komt er op aan de misdaadroman binnen de literatuur te situeren als een genre met eigen waarde en eigen kwaliteiten. En hebben overigens ‘literaire’ auteurs conventies en elementen van de ‘spannende’ romans niet overgenomen? “Literature is news that stays news”, zegt Ezra Pound. En laten we vooral Thornton Wilder niet vergeten: “Literature is the orchestration of platitudes”. Aan de ene kant nieuws dat nieuws blijft, aan de andere kant de orkestratie van platitudes, van zeer alledaagse opmerkingen – maar het is natuurlijk wel de orkestratie, de bewerking die telt. Henri-Floris Jespers & Jos van Cann
Inhoud Achteruitkijkspiegel Prof. dr. Piet Tommissen: Tweemaal DaDa in vogelvlucht Caleidoscopisch Dirk Martens: Marga Beeld voor een monument Theatraal Theater aan de Stroom Misdaad loont De Diamanten Kogel 2008; Thriller versus roman ; nieuwe roman van Felix Thijssen. Door de leesbril bekeken Studiecentrum Franstaligen in Vlaanderen; Dichtbundel van Hugo Schiltz; Boelvaar Poef; David Van Reybrouck in het Frans; Loukianos Sumposion; Na-oorlogse Poolse poëzie; Xtine Mässer; Lief Vleugels; De roze billen van Renoir. Een inleiding in de medische filosofie; Francophonie vivante; Bastaard Sven Gatz; Hugo Raes; Wim van Rooy: multiculturaliteit. Agenda
Tweemaal DaDa in vogelvlucht Voor dit tijdschrift heb ik ooit een tekst over een drietal aspecten van het dadaïsme in het vooruitzicht gesteld (Mededelingen, nr. 60, 15 december 2005, p. 7). Het was een vermetele belofte, want nog steeds voel ik mij niet bij machte haar na te komen. In de hoop dat het me vroeg of laat wél lukt, wil ik thans, bij wijze van Ersatz, eerst via twee teksten ‘bewijzen’ dat DaDa me reeds “in lang vervlogen tijden” fascineerde, om vervolgens enkele paragrafen te bestenden aan de belangstelling voor Dada in de Lage Landen. Aan het tweede luik moet ik schoorvoetend beginnen, want menig aspect ervan werd al grondig belicht door de onvermoeibare hoofdredacteur van dit tijdschrift, vooral in zijn
3 diverse bijdragen in het trimestrieel verschijnend Bulletin de la Fondation Ça ira (Brussel; 1999 e.v.: reeds 34 afleveringen), naar dewelke ik met aandrang verwijs. De welwillende lezer mag me het relatief groot aantal voetnoten niet kwalijk nemen, want ze zijn in eerste instantie bedoeld om hem toe te laten mijn beweringen te verifiëren en/of hem in staat te stellen, via wat titels uit de overvloedige literatuur, over het een of ander thema meer te vernemen. Wat ik over Dada dacht, resp. denk 1. Bij wijze van aanloop. A. Net zoals voor zoveel andere generatiegenoten ging ook voor mij in 1945 een wereld open. Likraak eb voor zover de beurs het toeliet begon ik me een en ander aan te schaffen van het vele dat in de wekelijkse literatuurpagina van de grote kranten besproken en in de boekhandel aangeboden werd. In die tijd was het al existentialisme wat de klok sloeg, stond het absurde theater ter discussie, kende het artistieke leven een reveil, oefende het communisme op heel wat intellectuelen een onmiskenbare aantrekkingskracht uit. En dan spreek ik nog niet over de binnenlandse perikelen die alles behalve van intellectuele aard waren, maar je toch nolens volens tot oordeelvorming dwongen: de mateloze repressie die diepe wonden heeft geslagen, iets later de koningskwestie, enz. Ik ga niet zeggen L’Être et le néant (1943) van Jean-Paul Sartre (1905-1980) begrepen te hebben, maar zijn geschriften L’existentialisme est un humanisme (1946) en Réflexions sur la question juive (1946) leverden geen moeilijkheden maar wel wat wrevel op. L’homme révolté (1947) van Albert Camus (1913-1960) was makkelijker om verteren, La Peste (1947) zelfs puur leesgenot. Anderzijds zal ik wel niet de enige zijn geweest die zich onbehaaglijk voelde tijdens een opvoering van Samuel Becketts (1906-1989) En attendant Godot (1952). En à propos, toen ik de dagboeken van André Gide (1869-1951) op het mij onbekende woord “éparpillement” stiet, kon ik niet vermoeden dat het op mij toepasselijk was: de bekoring om me voor alles en nog wat te interesseren, o.m. voor het thema van de onderhavige bijdrage dat me tot op de dag van heden parten blijft spelen. Natuurlijk las ik ook Engelse werken. Er zijn er twee die me bijzonder fel geboeid hebben: The Managerial Revolution (1943) van James Burnham (1905-1987), aan wie enkele decennia later, toen ik het tot hoogleraar gebracht had en dus geacht werd tot de jaren van verstand te zijn gekomen, een studie heb gewijd1, en Darkness at Noon (1940) van Arthur Koestler (1902-
1
P. TOMMISSEN, ‘Requiem ter ere van James Burnham’, in: Tijdschrift voor sociale wetenschappen (Gent), jg. 33, nr. 1, januari-maart 1988, pp. 48-57.
4 1083), van wie ik in de loop der jaren de meeste boeken en amper drie jaar geleden ook nog een diklijvige biografie2 gelezen heb. Het ware een vergissing te denken dat de Duitse literatuur me onverschillig zou gelaten hebben. Om voor de hand liggende redenen was het dit keer geen kwestie van bijbenen, maar kwam het er op aan, een serieuze achterstand in te lopen. Duitsland was immers tot in 1933 een soort van geestelijk laboratorium, ja een intellectueel luilekkerland geweest. Omdat na de Bevrijding de meeste antiquariaten in het bezit van door verzetlieden uit de bibliotheken van incivieken ontvreemde boeken waren geraakt, lukte het me soms iets interessants op de kop te tikken, bijv. Der Krieg als inneres Erlebnis (1926) van Ernst Jünger (1895-1889), een opus waarvan ik durf beweren dat het mijn intellectuele ontwikkeling in een bepaalde richting gedraineerd heeft. Hoe dan ik, ik contacteerde Duitse auteurs (om er maar één te noemen: Gottfried Benn [1886-1956], tijdschriftredacties, uitgevers. Zodoende geraakte ik relatief vlug met de meest diverse aspecten van een resem themata, om niet te zeggen: problematieken, vertrouwd. Van zodra ik Urbain van de Voorde (18931966) leerde kennen, mocht ik voor de door hem geredigeerde wekelijkse cultuurpagina van de krant De Standaard (Brussel) een paar besprekingen schrijven. En van zodra ik in de redactie van het Antwerpse tijdschrift De Tafelronde gekatapulteerd was, gunde Ivo Michiels (ps. van Rik Ceuppens, °1923) mijn ingezonden teksten een plaatsje in de rubriek ‘Kunst en geestesleven’ die hij wekelijks voor de krant Het Handelsblad (Antwerpen) verzorgde. Vermits deze bijdrage over het dadaïsme handelt, druk ik twee van de drie teksten af, die ik te zijner tijd geschreven heb. Degene die ik elimineer verscheen in het maandblad De Periscoop (Brussel) en handelde over het expressionisme3. De eerste die ik wèl afdruk verscheen in Het Handelsblad; hij bewijst dat ik in 1957 over DaDa voldoende gedocumenteerd was, om er een opstel te kunnen aan wijden. De tweede afgedrukte tekst is een ander geval. De Brusselse uitgever Henry Fagne (ps. van Julien Bernaerts, 1907-1978) had de gewoonte zijn auteurs en zijn vrienden regelmatig te zijnen huize te ontvangen. Bij tijd en wijl organiseerde hij zelfs een mini-colloquium bijv. in het laatste kwartaal van 1971 eentje over het surrealisme. Helaas waren twee deskundigen, Rik Sauwen en Théodore Koenig belet, zodat de dichters Marc. Eemans (1907-1998), Serge Largot (ps. van Ernest Aerts, °1929), Werner Lambersy (°1941) en Erik van Ruysbeek (ps. van Ernest van Eyk, 1915-2004), alsmede dé autoriteit in puncto dadaïsme Marc Dachy (°1952) en ikzelf urenlang van gedachten gewisseld hebben. Over het verloop van de discussie herinner ik me helaas niets meer. 2
Michel LAVAL, L’homme sans concessions. Arthur Koestler et son siècle, Paris, Calmann-Lévy, 2005, 707 p. P. TOMMISSEN, ‘Een aforistische bezinning. Het literair expressionisme’, in: De Periscoop (Brussel), jg. VI, nr. 5, 1 maart 1956, p. 1 en p. 8. 3
5 & B.Ziehier die twee oudere teksten. Ik heb enkel de spelling aangepast, wat me wel niemand ten kwade zal duiden. Bovendien las ik tussen gesloten haakjes ontbrekende voornamen, de naam van de zich van een pseudoniem bedienende auteur, en – voor zover ze me bekend zijn – de levensdata van de geciteerde auteurs in, alsook ontbrekende bibliografische gegevens. Er bleek slechts één correctie nodig en ook in dat geval komt het procédé van de gesloten haakjes goed van pas. De vergissing die die correctie noodzakelijk maakt, is er eentje van formaat: i.p.v. de schilder Robert Motherwell (1915-1991) vernoemde ik zijn uitgever Wittenborn! Hoe me die flater kon overkomen, snap ik gewoon niet. Het is waar dat ik het boek niet bezat en het exemplaar van Paul de Vree (1909-1982) heb ontleend, maar dat was geen reden om die bok te schieten. Ik troost me met het bekende excuus van de oude komische dichter Terentius (19°-159 v.C.) bedacht heeft: homo sum – humani nil a me alienum puto. &
Het dadaïsme als geestelijk avontuur (Het Handelsblad (Antwerpen), 11 juni 1957, p. 5) Toen George Wittenborn [moet zijn: Robert Motherwell] enkele jaren geleden in Amerika de beroemde documentenverzameling Dadapoets and Painters [ - An Anthology, New York: Wittenborn, Schultz, Inc., 1951, XXXII-388p., nr. 8 in de reeks ‘Documents of Modern Art’] voor de druk voorbereidde, werd afgesproken dat Richard Huelsenbeck [1892-1974] de inleiding schrijven zou, en dat deze inleiding, als laatste dadaïstisch manifest, door de nog in leven zijnde vroegere medestichters en medewerkers zou worden mede-ondertekend. Dat vernemende weigerde Tristan Tzara [ps. van Samuel Rosenstock, 1896-1963] plots alle medewerking, dreigde alle ter beschikking gestelde teksten te zullen terugtrekken, en bereikte zelfs dat velen, onder andere Max Ernst [1891-1976], niet langer bereid waren Huelsenbecks proza te viseren! Op het allerlaatste nippertje daagde dan gelukkig [Marcel] Duchamp [1887-1968] op met het voorstel dat én Huelsenbeck en Tzara een inleiding zouden ter beschikking stellen en dat beide teksten slechts door de respectievelijke auteur zouden ondertekend worden. Afgezien van het feit dat deze anekdote uitermate symptomatisch is voor de vrij troebele verhoudingen die steeds schijnen te hebben bestaan tussen de dadaïsten Huelsenbeck en Tzara, onderstreept ze meteen de noodzakelijkheid naar beider getuigenis te grijpen bij het eventueel beoordelen van de eerste fasen van de dadaïstische activiteit. Dit is nog des te
6 meer noodzakelijk wanneer men geconfronteerd wordt met de strijd “um Prioritäten im Dadaismus” waar een afzonderlijk kapittel aan te wijden ware! Nu heeft het toeval gewild – tenzij het woord toeval ook hier misplaatst zou zijn? – dat haast gelijktijdig beide auteurs bijdragen tot de geschiedenis van het dadaïsme hebben gepubliceerd. Eerst verscheen het dure boek van Georges Hugnet [1906-1974]: L’aventure Dada (Galerie de l’Institut, Paris, 1957, 101 p. + [32 p] illustraties, Bfrs 285), waarbij te bedenken valt dat Hugnet de spreekbuis van Tzara is. Zopas kwamen ook op hun beurt Huelsenbecks niet minder dure herinneringen van de pers onder de titel Mit Witz, Licht und Grütze. Auf den Spuren des Dadaismus (Limes Verlag, Wiesbaden, 1957, 152 p. + 1 collage van [Hans] Arp [1886-1966]; Bfrs 157). Men moet niet eens vertrouwd zijn met de feiten en bijzonderheden om vrij vlug te beseffen dat Hugnet ongetwijfeld veel bruikbaar materiaal weet op te dissen over wat er zich in Frankrijk heeft afgespeeld, maar dat hij heel wat minder zadelvast is zodra hij het over de niet-Franse gebeurtenissen heeft. Men vraagt zich zelfs af of zich deze chroniqueur veel moeite getroost heeft om op de hoogte te blijven, vooral wanneer hij op een bepaald ogenblik en wel naar aanleiding van de Malik-Verlag de vraag stelt: “Qu’est-elle devenue sous Hitler?” (p. 51). Terwijl de eigenaar [Wieland] Herzfelde [eig. Wieland Herzfeld, 1896-1988] toch momenteel in Leipzig literatuurgeschiedenis doceert en gemakkelijk bereikbaar is! Huelsenbeck daarentegen heeft het alleen over zijn eigen belevenissen en beperkt zich tot Zürich en Berlijn. Van groot belang is al wat hij meedeelt over Hugo Ball [1886-1927], die door de historici te weinig gewaardeerd wordt bij het behandelen van de dadaïstische agitatie. Nochtans zal zijn appreciatie stellig tegenspraak uitlokken, daar niet alleen Balls vrouw [Emmy Hennings, 1885-1948] de feiten in een ander daglicht heeft gesteld, maar dat ook oude vrienden (Carl Schmitt [1888-1993], Fassbinder [?]) Emmy Hennings’ oordeel geneigd zijn te onderschrijven. Van groot belang is ook dat Hugnet een vrij ongenuanceerd waardeoordeel uitspreekt over de groep in Hannover rond Grootmeester Kurt Schwitters [1887-1948], terwijl Huelsenbeck weerom de Merz-Dichtung in het beste geval wenst begrepen te zien als een romantisch en provincialistisch getint afleggertje van zijn eigen Berlijns, internationaal geverfd dadaïsme. Verheugend is ongetwijfeld dat én Tzara én Huelsenbeck het dadaïsme als een avontuur situeren, als een groot geestelijk avontuur van verdragende betekenis voor de gewezen wapenbroeders. Tzara schrijft bv.: “On peut donc affirmer que la signification des œuvres dada, leur valeur d’exemple, prenait le pas sur toute préoccupation esthétique ou moralisatrice” (p. 9)
7 Huelsenbeck gaat beslist verder en getuigt: “Der Dadaismus ist eine Gesamtreaktion, eine Antwort der ganzen Persönlichkeit auf die undefinierbare Herausforderung der Zeit, nicht nur eine rationalistische und ästhetische Reaktion” (p. 106). Onze auteur brengt er zelfs [Martin] Heidegger [1889-1976] bij te pas, waarbij alleen betreurenswaardig blijft dat hij het blijkbaar uit het geheugen en dus onjuist doet (p. 91)… In dit verband verdient het aanbeveling de zin te herlezen die [Paul] Rodenko [1910-1976] ingelast heeft in zijn artikel “Een mutatietheorie van de literatuurgeschiedenis” in het generatienummer van Maatstaf (1954, juli/aug.-nummer, p. 385): “ook de genen ‘ethiek’ en ‘aesthetiek’ zijn in hoge mate mendelabel’. Ik ben persoonlijk de mening toegedaan dat men vanuit dit gezichtspunt merkwaardige inzichten kan verwerven in het wezen van de moderne en modernste kunstrichtingen en –uitingen. Wie de Handelsbladartikels van Paul de Vree met gepaste aandacht leest zal zulks volmondig beamen en mogelijk zullen deze lezers meteen beseffen waarom Huelsenbeck met zoveel overtuiging de zin durft neerschrijven: “…nannte ich kürzlich Dada den Beginn einer neuen Moral” (p. 143). Het is van hieruit dat het onderzoek moet worden voortgezet! Prof. em. dr. Piet TOMMISSEN (wordt vervolgd)
Caleidoscopisch Marga’s iconen Op 4 september opende Dirk Martens onder grote belangstelling de tentoonstelling van Marga bij SDWorx. Onder de aanwezigen: John Bogaerts, René Broens, Dr E. Colin, Henri-Floris Jespers, Mieke de Loof, Maria Mara, Luc en Thierry Neuhuys, Wim van Roosmaelen, Paul Sternberg en Guy Vandenbranden. De tentoonstelling loopt tot 26 september. sdworx, Brouwersvliet 2, 2000 Antwerpen. Openingsuren: maandag tot vrijdag, van 9 tot 19u30. * Het nu toch al indrukwekkende oeuvre van Marga werd hier al gepresenteerd en belicht (zie Mededelingen nr. 67, 21 maart 2006, pp. 8-12). Het recente werk van Marga (mede geïnspireerd door het spijkerschrift) is niet zomaar te (be)vatten. Door de strak doorgevoerde abstractie – een vorm van bewuste afstandelijkheid die elke vorm van anekdotiek uitsluit – wordt het recente werk van Marga meer dan ooit geheel beheerst door een sterk meditatieve geladenheid. Wie bevorderlijk en heilzaam doordrongen wil worden van de werkzame (en bevrijdende) innerlijke uitstraling van haar geduldig opgebouwde, zen-achtige iconen, diptieken en triptieken, moet daar beslist de nodige tijd voor nemen. Bij de voorbeeldige opstelling van het werk haar werk is Marga andermaal dank verschuldigd aan Wil van Roosmaelen. Hier volgt de tekst van de toespraak van schrijver en kunstcriticus Dirk Martens. Dames en heren, Op de kop tien jaar geleden heb ik mijn eerste boek gepubliceerd. De novellenbundel De man die op het perron sprong. Zo overweldigd was ik toen ik het werk van Marga leerde kennen, dat ik van haar een personage heb gemaakt.
8 Een paar weken geleden kwam ik in het atelier van Marga. Daar stonden ze, die beelden van toen, een galerij van 25 in een grote witte kamer, als op een scène, en ik was er weer helemaal van ondersteboven. De beelden hadden in niets aan kracht ingeboet. Integendeel. Nu staan ze hier. Die prinsessen uit een wereld ooit ergens dragen de collectieve titel “Memories from Another Life”. Ze zijn levensecht. De meeste van die beelden – Marga heeft er in het totaal 54 van gemaakt – zijn dus afdrukken van Marga’s zelf, afgietsels van haar eigen hoofd en naakte bovenlichaam. Narcisme? Exhibitionisme? ‘Ik moest een drager hebben’, vertelt ze, ‘en omdat ik wist wat ik wou zeggen, kon ik dat het beste langs mezelf.’ Marga wordt er na al die jaren en tentoonstellingen overigens nog altijd mee geassocieerd. Dat wil wat zeggen. De vrouwen – zijn het heldinnen of slachtoffers, slavinnen of vorstinnen? – hebben allemaal die blinde in zichzelf gekeerde blik gemeen. Ze zijn beklemmend en beklemd, ze zijn stil en mediteren. Als ze hun hoofd opheffen, is het alsof ze een geluid hebben opgevangen. De beelden zouden eeuwenoud kunnen zijn. Ze verdienen een ander lot dan bij Marga in het atelier te staan. Zet de rij van 25 in een museum en je hebt een publiekstrekker. Oordeel zelf maar. Er zijn ook de levensgrote liggende naakten, ook in gips, ook afgietsels van levende modellen Duidelijk slachtoffers in plaats van vorstinnen. Verbrande lijken. Eternal Evil, altijd vrouwenlichamen. In de lijdende mensheid zijn het altijd de vrouwen, de moeders, de minnaressen die het eerst en het ergst getroffen worden. Marga is gefascineerd door de Deense veenlijken: de ontroerende, maar merkwaardig goedbewaarde lijken van ritueel vermoorde mensen uit het Noorden, zoals de man van Tollund, de man van Grauballe of het meisje van Yde. Mensenoffers uit het verre verleden van onze beschaving. En wij maar afgeven op de bloeddorstigheid van de Maya’s… Toen, halfweg de jaren negentig, begon Marga aan muraal werk. Sinds tien jaar maakt ze geen grote beelden meer. Ze verwerkte wat ze ‘resten van het lichaam’ noemt in kastjes, een abstracte reeks met reminiscenties aan het lichaam, fallussymbooltjes Na die ‘Sanctification’ kwamen ‘Sacred Objects’, eerst gevonden voorwerpen of gedroogde wortels of aubergines, soms zelfgemaakte pakjes, of ‘Sacred Life’, een grote reeks met vrouwengezichten en verpakte geheimpjes in vakjes. Mogelijk de “slechte herinneringen” van daarstraks. Toen volgden minimalistische, sombere diptieken waarin pakjes een rol speelden en waarin altijd hetzelfde herhaald werd, soms met ‘vieze dingen’, omdat de artefacten nu eenmaal geïnspireerd waren door middeleeuwse relikwieën en Afrikaanse fetisjen, die Marga met elkaar trachtte te verzoenen. Het werk werd seriëler en nog soberder, sterk meditatief: memento mori’s met beentjes en botjes of rattenschedeltjes. Lang verzamelde voorwerpjes kregen eindelijk een plekje. Alles in erg donker bruin, bijna zwart. Toen ik Marga vroeg, wat er met de kleur in haar werk gebeurd was, zei ze: ‘Kleur komt er vanzelf niet in. Iets wat verschrompelt, iets dat van de aarde komt, heeft altijd die donkere tinten.’
9 Het donkerbruin werd heel zwart, het werk werd heel ritmisch en ondoordringbaar. ‘Het moest iets ongelooflijks inerts worden’, zegt ze. Toen kwamen de houten blokjes en de houten cilindertjes. Volslagen serieel werk, ondoordringbaar; geïnspireerd door het spijkerschrift. ‘Met de houten blokjes heb ik me voor het eerst gerealiseerd dat het maken van het werk zelf kunst is. Een beetje van de wereld af zijn. Je wordt deel van het geheel. Ik tel de blokjes. En dan mail ik mijn zuster: deze week 5.500 houtjes gelegd’, vertelt Marga nu. ‘Je wordt ouder, meditatiever, introspectiever Het maken biedt me introspectie. Nu is het doe allesbepalend. Vroeger vroeg ik me af: wanneer, terwijl ik al die technische dingen aan het doen ben, wordt het nu eigenlijk een kunstwerk?’ Haar favoriete muziek bij het werk is Gregoriaans of boeddhistisch. Het heeft niets met godsdienst te maken, maar met de ervaring dat die gezongen woorden na een tijd overgaan in een geestesgesteldheid. Die geestesgesteldheid, de meditatieve inhoud van dat seriële werk is in wezen volledig dezelfde als die van de dromende vrouwenbustes. Overweldigend werk om stil bij te worden. De sobere maar begrijpende presentatie die u nu ziet, in deze mooie ruimte, is het werk van Wil van Roosmalen. Hij verdient daarvoor onze dank. Dirk MARTENS
Beeld voor een monument Veel volk op het plein aan de Kerkstraat in Antwerpen, 13 september, waar het beeld voor een monument onthuld werd door Wilfried Pas, minister Bert Anciaux en schepen Philip Heylen. Het grijze weer en de ingetogenheid van het zeer gevarieerde publiek droegen bij tot een wat nostalgische sfeer, die extra onderstreept werd door de pakkende liederen in het Jiddisch van Patricia Beysens, begeleid door Bob van Brandt en Lieven De Maesschalck. In de schijnbaar onschuldige en speelse vorm van een anekdote bracht Ellen Schoenaerts een intelligente hulde aan haar grootvader, “de man die zonder schoenen door het leven ging”. Gouverneur Cathy Berx, districtsschepen Jan Somers, schepen van Cultuur Philip Heylen en minister Bert Anciaux brachten persoonlijke getuigenissen die verder reikten dan de klassieke, gebruikelijke plichtplegingen. Ze lieten niet na te wijzen op de inzet van het werkcomité “Beeld voor een monument”. Een woordvoerder van het werkcomité benadrukte dat het net een jaar geleden is dat uitgerekend op het plein aan de Kerkstraat het idee ontstond voor het monument. Een aantal dingen vielen toen op hun plaats, het oud-Ringtheater, een beeldhouwer die een beeld van Julien wilde maken, een juiste locatie, en enkele enthousiaste mensen. “Zo simpel kunnen de dingen zijn, zo simpel kunnen de dingen lijken te zijn. Wellicht hebben we in ons enthousiasme de problemen soms wél onderschat en knaagde soms de twijfel, maar doorgaan was de énige optie. We hebben dingen bijgeleerd én we hebben dingen afgeleerd, maar… hij staat er… en hij staat er goed!” &
10 In galerie f-Rtgllry werd vervolgens de voortreffelijk opgebouwde tentoonstelling grafisch werk van Julien Schoenaerts en voorstudies van Wilfried Pas geopend. Tussen het talrijke opgekomen publiek: Ans en Piet Berings, Jan van Broeckhoven, Louise Chevalier, Nanine de Croupet, Albert Dierckxsens, Jan Fabre, Wybrand Ganzevoort, Rik Hancké, Pruts Lantsoght, Mieke de Loof, Jan Maniewski, Panamarenko, Luc Pay, Bruno Schoenaerts, Rody Vanrijkel. Het CDR was vertegenwoordigd door Luc Boudens, Jean Emile Driessens, Henri-Floris Jespers en Kris Kenis. & De tentoonstelling in f-Rtgllry, Huybrechtsstraat 27-29 loopt tot en met 21 september. Openingsuren: 13 tot 18 u. Worden te koop aangeboden: Julien Schoenaerts, Grafiek en poëzie, een uitgave van de Kunstkring Jacques Gorus, en de monografie van Henri-Floris Jespers over Wilfried Pas, een uitgave van de Provincie Antwerpen.
Theatraal Het Theater aan de Stroom ab ovo Sinds jaar en dag hebben we met een kliekje vrienden een theaterabonnement. De ‘Maurits Sabbe – Volksuniversiteit’ heeft in lang vervlogen tijden een seizoenprogramma geselecteerd, waarin een erudiete spreker telkens een voorstelling inleidde. Dat kon de auteur zijn, of de vertaler, de regisseur of een theaterwetenschapper tout court. Dat kon ook al eens iemand zijn van buiten de podiumkunsten. Een van de beste inleiders bij voorbeeld was burgemeester Bob Cools, die in volle crisis van zijn college de figuur van Candide van Voltaire kwam toelichten. Erg deskundig en rustig, hoewel net ontsnapt uit het conclaaf in het Zeemanshuis. Remember ? Die initiatie in het theaterleven is een van de vele geslaagde initiatieven van Ernest van Buynder, die in dit geval kon rekenen op het organisatietalent en de inzet van enkele dames. Zodoende konden we dat onderdeel van onze belangstelling toevertrouwen aan bekwame derden, zonder het zelf uit te zoeken. Liever lui dan moe. Dat heeft jaren succesvol gelopen tot de dames er een punt achter zetten. Wegens hun hoge leeftijd en gebrek aan opvolging, zoals in quasi elke vereniging. We voelden ons enigszins verweesd en hebben ons heil gezocht in het ‘Raamtheater’. We moesten het nu wel stellen zonder die gewaardeerde inleidingen en zelf de stukken uitzoeken. Dat is dan opnieuw een groot aantal jaren goed verlopen tot politieke en andere duistere krachten het Raamtheater het leven zuur gingen maken. Evaluaties, beknotte subsidies, podiumdecreten e.a. plaagstoten gingen langzaam maar zeker het Raamtheater wurgen. Ondanks lange petities met vele handtekeningen werd het doodsvonnis voltrokken, wegens niet vernieuwend of wegens repertoiretheater of wegens wat ook. Exit Raamtheater. De theatermensen staan op straat en wij dus eveneens. Maar het theatervolk blijft niet bij de pakken zitten en broedt een nieuwe toekomst uit. Traditioneel staan in Vlaanderen de neuzen nooit in dezelfde richting en worden dus twee groepen gevormd. Uit solidariteit en kuddegeest opteren wij voor ‘Het theater aan de Stroom’ omdat zijn programmaboekje in de smaak van de vrienden valt.
11 De eerste voorstelling is een herneming van Equus door Peter Schaffer met een andere ‘crew’ dan in het Raamtheater. Vermits we toch een eind buiten de stad wonen, begeven wij ons tijdig derwaarts. Vooral omdat we niet vertrouwd zijn met de locatie aan de Ijzerenwaag. Dat blijkt het ‘Augustijnentheater’ te zijn. We hoeven niet aan te schuiven en worden geestdriftig verwelkomd door een charmante jonge man. Een beetje VIP-gevoel is altijd leuk. We zijn namelijk de allereerste bezoekers van hun allereerste voorstelling op die donderdag 4 september. Wisten we niet. We krijgen de glossy brochure ter waarde van 2 € aangeboden en ieder een drankbonnetje voor de Foyer. Terloops wijst hij er op dat de installatie nog niet honderd percent is en zijn kleine toegiften dat willen compenseren. Een kleine vertraging is niet uitgesloten. De belichting b.v. is nog niet alles, maar op dit eigenste moment wordt daar vlijtig aan gewerkt. Alle begrip voor deze kinderziekten, veel succes toegewenst met het nieuwe theater en dank voor de drankjes. De vestiaire is nog niet bemand en draait op zelfbediening. Nog 1 € in the pocket. De barman in de Foyer is een vrijwilliger die voor het eerst in zijn leven met dat ingewikkelde koffieapparaat te doen heeft. Zijn Nederlands verraadt een talent voor het ‘Aantwaarps Theater’. Na enig over en weer gieten van het ene kopje naar het andere, ontstaan twee koffies, een volle kop en een halve. Opnieuw met dank, because gratis, en succes toegewenst voor de toekomst. Stilaan schuifelt er nog wat volk binnen en geraakt de Foyer bijna gevuld. Op het voorziene aanvangsuur van de voorstelling – 20u30 – wordt een kleine vertraging van vijftien minuten gemeld. Maar de bar is open en de aanwezigen kunnen hun sympathie voor het theatergezelschap op die manier omzetten. De barman is nu vertrouwd met zijn koffiemachine en verkondigt luidkeels de diverse mogelijkheden van zijn aanbod. Espresso, Café au lait, Cappuccino, noem maar op.. . Na het verstrijken van het academische kwartuur is de charmante jonge man van de ontvangst terug opgedoken en gaat aan elke tafel vertellen dat het nog wel een kwartuurtje kan duren. Het theatergezelschap pleit overmacht. Een Nederlandse firma heeft dermate de installatie beschadigd dat de tribune moest heropgebouwd worden één dag voor de première. Er komt trouwens een proces tegen die Hollander. Alle begrip en veel succes voor de toekomst. De bar blijft nog ten dienste. Rond 21u is het zover. Het schaarse publiek moet geduldig wachten tot zijn voorganger min of meer geplaatst is. Voor ons wordt het een genante ervaring. Margriet is half invalide, maar kan zich redden op trappen met een leuning. Nu ontbreekt niet alleen de leuning, maar is de laatste opstap zo hoog dat ze er niet meer over geraakt. We zijn allebei bekommerd om de weg terug. Niet bevorderlijk om in de tragedie van Shaffer te gaan leven. Maar de intro van Kurt Dufranq zet het publiek op het goede spoor. Tot onze enorme verbazing is de volgende hoofdspeler die charmante jonge man aan de ingang en van de mededeling in de Foyer. Hij heet Steven De Lelie, en is niet enkel een hoofdrolacteur maar met medeacteur Bob Snijers artistieke leider van de crew. Deze jonge acteur heeft een geloofwaardig ziekelijk personage neergezet. We gaan nog van hem horen. Voor een oudere toeschouwer blijven vroegere rollen van acteurs of actrices te lang in zijn collectief geheugen. Wie Ann Nelissen en
12 Anneleen Cooreman destijds in Pak’hem Stanzi heeft gezien, kan dat niet meer kwijt. In Equus is Anneleen een ‘wijze magistrate’. De tekortkomingen van deze try-out vielen al bij al nog mee, als we de storende lichtonderbrekingen en flitsen buiten beschouwing laten. Met natuurlijk de volgende keer de juiste rijen op de juiste plaatsen, en een veilige trap. Dit keer zijn we als assistent van een rolstoelpatiënt langs de nooduitgang ontsnapt en uit voorzichtigheid niet meer teruggekeerd na de pauze. Daarmee hebben we de vermoedelijk pittige bloot-scene gemist. Ondanks enkele negatieve kanttekeningen kijken we na dit eerste contact optimistisch uit naar het vervolg.. En wensen de boreling alle succes! Jan VAN OOSTENDE
Misdaad loont ▲In samenwerking met De Diamanten Kogel vzw en het Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Nederlanden, Universiteit Antwerpen, organiseert het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs zijn eerste masterclass: ‘Successful Criminals Plan; Successful Writers Plot’ door prof. dr. Jim Madison Davis. Universiteit Antwerpen, Prinsstraat 13, Lokaal B003. 17 september van 19 uur tot 22 uur. Leden van het GVM en het GNM: 2 €. Niet-leden: 5 €. U bent van harte uitgenodigd. Reserveer tijdig vooraf: via sms op +32 (0)498 19 80 80 of per mail
[email protected] & Prof. Dr. J. Madison Davis (°Charlottteville, Virginia, 1951) is hoogleraar aan het Gaylord College of Journalism and Mass Communication van de Oklahoma University en voorzitter van de Internationale Vereniging van Misdaadauteurs AIEP-IACW (Asociación Internacional de Escritores Policiacos-International Association of Crime Writers). Naast een welgevulde academische loopbaan publiceerde hij een aantal misdaadromans (o.a.The Murder of Frau Schütz, 1988; White Rook, 1990; Bloody Marko, 1991; Red Knight; 1992; And the Angels Sing, 1996; Alfred Hitchcock in The Vertigo Murders, 2000 – in het Nederlands vertaald als De Vertigo moorden: een Alfred Hitchcock mysterie, 2001; The Van Gogh Conspiracy, 2005; Law and Order, 2007). Murderous Schemes, de bloemlezing die hij samen met Donald E. Westlake samenstelde (Oxford University Press, 1996,) werd door Wall Street Journal uitgeroepen tot “the best book of its kind this year”. In samenwerking met A. Daniel Frankforter publiceerde hij Shakespeare Name Dictionary (1995). Jim Madison Davis werkte o.m. mee aan Early American Life, International Journal of Humanities, Seattle Review, Shakespeare Quarterly en World Literature Today. 30 september 2008 komt Conspiracy And the Freemasons van de pers. ■ ▲Op 18 september 2008 wordt De Diamanten Kogel voor de zevende keer uitgereikt. De feestelijke plechtigheid vindt plaats in de raadszaal van het Provinciehuis te Antwerpen. De trofee, een oorspronkelijk kunstwerk van Wim Delvoye, wordt uitgereikt door gouverneur Cathy Berx. Voor De Diamanten Kogel 2008 werden 92 titels ingezonden. 16 auteurs haalden de toplijst. Uiteindelijk werden met eenparige stemmen zes romans genomineerd: Escober, Ongenade, Amsterdam, Anthos 2008. Aad van den HEUVEL, De oorlogsverslaggever, Breda, De Geus, 2008. Patricia van MIERLO, De namen van Maria, Amsterdam, De Bezige Bij, 2008. Charles den TEX, Cel, Breda, De Geus, 2008. Felix THIJSSEN, De blauwe nacht, Amsterdam, Sijthoff, 2007. Simon de WAAL, Pentito, Amsterdam, Lebowski, 2007. De jury bestaat uit Frank van den Auwelant, Ineke van den Bergen, Jos van Cann, Henri-Floris Jespers (voorzitter), Kris Kenis, Jan Lampo, Hugo Seeldraeyers, Geert Swaenepoel en Magali Uytterhaegen.
13 De Diamanten Kogel is een initiatief van het GVM (Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs). De prijs bekroont jaarlijks het beste, "spannende", oorspronkelijk Nederlandstalige boek. De bekroonde schrijver ontvangt een trofee, een zilveren boksbeugel van 500gr. met 4 diamanten van 0.35ct elk. De trofee is een origineel kunstwerk van de internationaal gewaardeerde conceptuele kunstenaar Wim Delvoye. Vorige laureaten: Benny Baudewyns (2002), Jef Geeraerts (2003), Bob Mendes (2004), Esther Verhoef (2005), Felix Thijssen (2006), Patrick Conrad (2007). & De raad van bestuur van de vzw De Diamanten Kogel bestaat uit: Bob Lebacq (voorzitter), Wim van Rooy (ondervoorzitter), Elien Van Dille (penningmeester), Marie-Paule Andries (secretaris), Marc Delannoye, Henri-Floris Jespers en Serge Muller. ■ ▲In het Vlaams-Nederlands huis deBuren te Brussel vond op 20 september vorig jaar een colloquium plaats georganiseerd door De Diamanten Kogel: ‘Thriller versus roman: kunstmatige scheidingslijn of familievete?’. Uitgangspunt was dat in het Nederlandse taalgebied nog altijd een vrij strikt onderscheid wordt gemaakt tussen misdaadliteratuur en de ‘echte’ literatuur. Thrillers worden stiefmoederlijk behandeld, niet alleen door literatuurhistorici, maar ook door literaire critici. Behoren ‘spannende boeken’ niet tot de literatuur? Academici, critici en misdaadauteurs, elk vanuit hun invalshoek, gaven een antwoord op deze vraag. De gereviseerde en uitgebreide versies van de papers die op het colloquium zijn gepresenteerd, verschijnen thans gebundeld bij Garant Uitgevers, Antwerpen / Apeldoorn. Centraal staan de zowel theoretische als kritische verkenning van al dan niet vermeende tegenstellingen tussen misdaadroman en literaire roman en hun eventuele relevantie. De geschiedenis en ontwikkeling van de misdaadliteratuur in de Lage Landen komt beschrijvend en analytisch aan bod. Specifieke bijdragen handelen over de (informele) hiërarchie der genres in de Verenigde Staten en over de sociale relevantie van de Zuid-Afrikaanse misdaadliteratuur. Thriller versus roman bevat bijdragen van René Appel, Jos van Cann, Jim Madison Davis, Jooris van Hulle, Henri-Floris Jespers, Jan Lampo, Mieke de Loof, Elvin Post, Matthijs de Ridder, Charles den Tex en Felix Thijssen. Inhoud Jos van Cann & Henri-Floris Jespers (red.): Woord vooraf Jos van Cann & Henri-Floris Jespers: Echte literatuur? 9 Elvin Post: Literaire thriller. Ja of neen? René Appel & Charles den Tex: Familievete? De misdaadroman versus de literaire roman. Jos van Cann: Nederlandstalige misdaadliteratuur? Voor de Tweede Wereldoorlog? Jan Lampo: De Kachel van Maigret of Zielsverhuizing van de Lezer. Matthijs de Ridder: Het complot der estheten. Het spannende verhaal van de Vlaamse letteren. Henri-Floris Jespers : Waardering en misverstand. Georges Simenon en André Gide. Jooris van Hulle: De maatschappelijke relevantie van thrillers. Case-study: de Zuid-Afrikaanse misdaadliteratuur. J. Madison Davis The Pecking Order. The Hierarchy of Genre in the United States. Mieke de Loof: De avonturen van Alice in Literatuurland Felix Thijssen: Als onze taal muziek wordt en ons verhaal een symfonie. Thriller versus roman verschijnt op 18 september. ■ ▲In november verschijnt bij Sijthoff Esperanza, de nieuwe thriller van Felix Thijssen. Diezelfde maand wordt de gevierde auteur 75 jaar. ■
Door de leesbril bekeken ▲Het eerste nummer van het tijdschrift Revue d'Études des Francophones en Flandre - Tijdschrift voor de Studie van Franstaligen in Vlaanderen verschijnt in oktober. Het tijdschrift wordt gepubliceerd door het CEFF-SFV (zie Mededelingen, nr. 123, 31 augustus, p. 9). Op 24 oktober houdt het CEFF-SFV een persconferentie in het SOMA/CEGES te Brussel (Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij / Centre d'Études et de Documentation - Guerre et Sociétés contemporaine. ■
14 ▲Eind september begin oktober verschijnt bij Meulenhoff/Manteau Het gesloten schrijn, een bundel gedichten van Hugo Schiltz met een nawoord van Henri-Floris Jespers. ■ ▲In het redactioneel van de jongste aflevering van Boelvaar Poef, samengesteld met medewerking van Hans Vandevoorde, wordt benadrukt dat Louis Paul Boon en Cyriel Buysse veel gemeen hebben: Beiden schreven voor hun tijd ‘ongebruikelijke’ boeken, beiden werden door de kritiek – niet alleen de katholieke! – hard aangepakt, ‘schrijvers van vuile werken’ genoemd en bijgevolg doodgezwegen. Het werk van Buysse staat dus centraal. Een aantal kenners en liefhebbers belichten facetten van zijn oeuvre en schrijverschap. Luc Geeroms en Willem M. Roggeman geven commentaar op de Jan de Lichte bijeenkomst te Aalst (19 april 2008) en Stefan van den Broeck bespreekt deel 16 van het Verzameld werk van Boon (Arbeiderspers), de bundeling van diens erotisch/pornografische proza. De samenstellers noemen Boons pornografische geschriften vooral parodistisch, al zijn ze niet blind voor het ambigue van Boons prikkelliteratuur. Hugo Raes publiceert herinneringen aan Boon, nl. een fragment uit zijn boek Een aquarel van de tijd: herinneringen en dagboekbladen (Atlas, 2001). Willem M. Roggeman voerde een bijzonder verhelderend gesprek met Frans-Jos Verdoodt, waarover meer in een volgend bericht. ■ Boelvaar Poef, jg. 8, nr. 2/3, september 2008, 127 p., ill., 8,50 €. Abonnement (4 nummers): 35 €. ISSN: 1377-4980. Boelvaar Poef wordt ten behoeve van het L.P. Boon Genootschap uitgegeven door de Stichting Isengrinus, Utrecht. Secretariaat: Geert Goeman, J.V. Biesbroeckstraat 26, B 9050 Gentbrugge.
▲De plaag: het stille knagen van schrijvers, termieten en Zuid-Afrika (Meulenhoff, 2002, 302 blz.) van David Van Reybrouck verscheen in Franse vertaling bij Actes Sud. In La Libre Belgique (22 juni 2008) kreeg hij heel wat lof toegezwaaid door Guy Duplat: 'David Van Reybrouck est un des plus passionnants auteurs flamands actuels. Archéologue et philosophe de formation, il a créé une forme de récit-fiction qui parle de notre monde mieux que les romans.' In Le Monde (4 juli 2008) werd Le Fléau door Florence Noiville, ‘chef adjointe’ van boekenbijlage, uitgeroepen tot niet minder dan een ontdekking : 'Le Fléau est un premier livre inclassable qui force l'admiration. Bref, une découverte... Ce David Van Reybrouck est à l'image de son livre. Un écrivain talentueux, original et drôle, qu'il faut décidément avoir à l'œil.' David Van Reybrouck (°Brugge, 1971), Master in World Archaeology (Cambridge), promoveerde aan de universiteit van Leiden op een proefschrift getiteld From Primitives to Primates: a History of Ethnographic and Primatological Analogies in the Study of Prehistory. ■ ▲Niet alleen Plato schreef een Sumposion. Ook Loukianos van Samosata (ong. 120-180 n.C.), de grappigste der Grieken, vergreep zich aan het eerbiedwaardige genre der filosofische tafelgesprekken. Bij hem echter geen fijnzinnige filosofische redevoeringen over de liefde. Op zijn gastmaal serveert Loukianos academische slapstick van de bovenste plank. Een feestje van filosofen loopt uit de hand en ontaardt in een scène die zo uit een film van Monty Python lijkt te zijn weggeknipt: heren professoren met zilverwit golvende haardos en eerbiedwaardige baarden slaan elkaar met geslepen syllogismen en gebraden gevogelte om de oren, ontwrichten kaken, en steken, elkaar de ogen uit. Of hoe academici toch ook maar mensen zijn. Dit kleine juweeltje van de Griekse meester van de ironie geldt als een grotesk hoogtepunt uit de klassieke literatuur. Vertaler Wannes Gyselinck (°1980) is doctor in de Griekse letterkunde. Van 2004 tot 2008 was hij werkzaam op de universiteit Gent als wetenschappelijk medewerker binnen het kader van het FWOproject Ideologische ernst en literair spel in Flavius Philostratus’ Vita Apollonia. Dit resulteerde in een proefschrift getiteld Talis Oratio, Qualis Vita. Een tekstpragmatische benadering van de poëtica van Flavius Phulostratus’ Vita Apollonii. Hij vertaalde Loukianos’ Sumposion in de geest van Loukianos’ eigen literaire praktijk: onorthodox, baldadig en speels. De bundel verschijnt in oktober.■
15 Onder professoren. Een symposium. Een vertaling van Loukianos’ Sumposion door Wannes GYSELINCK, Leuven, Uitgeverij P, 2008, 64 blz., 14 €. Verzendkosten: 3 €. Bestellen bij Uitgeverij P, Sint-Antoniusberg 9 te 3000 Leuven.
[email protected]
▲Als Nobelprijzen een referentie zijn, doet de naoorlogse Poolse poëzie het bijzonder goed. In 1980 werd de alomtegenwoordige Czesław Miłosz bekroond en in 1996 was het de beurt aan de dichteres Wisława Szymborska. Wat de naoorlogse poëzie bindt, is volgens Miłosz een ‘historisch bewustzijn dat zich voedt met de tragedies van een gemeenschap’. Peetvader van de erudiete cultuurpoëzie Miłosz, ironicus Zbigniew Herbert, publiekslieveling Szymborska en antitraditionalist Tadeusz Róźewicz vertegenwoordigen ‘de oude garde’, die in het eerste kwart van de XXste eeuw het levenslicht zag. Ook Julia Hartwig behoort tot die generatie, alhoewel ze lange tijd in hun schaduw bleef staan. De ‘Nieuwe Golf’ biedt zich aan met Stanisław Barańczak, Adam Zagajewski, Ryszard Krynicki en Ewa Lipska. Zij ontmaskeren in hun gedichten de holle communistische ‘newspeak’. De andere ‘jongeling’ Janusz Szuber maakte pas in de jaren negentig zijn spraakmakend debuut. De tien kopstukken komen in deze bloemlezing aan bod met ouder en nieuwer werk. Ze worden telkens ingeleid door de vertalers en uitgewuifd met een interview. René Smeets is sinds 1999 actief als literair vertaler. Bij Uitgeverij P verschenen o.a. Kiosk (1999) en Lichter dan lucht (2001), vertalingen van Hans Magnus Enzensberger. Kris Van Heuckelom is assistent-professor Poolse taal- en letterkunde aan de KU Leuven. Hij vertaalde reeds heel wat Poolse en Russische literatuur. Maarten Tengbergen vertaalde romans en verhalen uit het Russisch en het Fins. Hij schreef ook een boek over meesterwerken uit de Russische literatuur. De bundel verschijnt in oktober. In 1978 publiceerde Willem M. Roggeman de vertaling van een aantal gedichten van Zbigniew Herbert in de “poëmatheek” De brand in het architectuur-instituut (Walter Soethoudt, 1978). ■ Na de dood stond ik midden in het leven. Kopstukken van de naoorlogse Poolse poëzie. Vertaald door René Smeets, Maarten Tengbergen & Kris Heuckelmom, Leuven, Uitgeverij P, 2008, 320 blz., 29,50 €. Verzendkosten: 3,50 €. Bestellen bij Uitgeverij P, Sint-Antoniusberg 9 te 3000 Leuven.
[email protected] ▲Bij uitgeverij Litera Este verscheen De smaak van wol van Xtine Mässer (°1953), een niet onverdienstelijke dichteres die naast gedichten in een aantal tijdschriften ook een drietal bundels publiceerden. De smaak van wol wordt begeleid door een essay van Guy van Hoof, dat gek genoeg gesplitst en afgedrukt werd als ‘proloog’ en ‘epiloog’, waardoor het allerminst tot zijn recht komt. Geen ISBN-nummer, geen plaats van uitgave, nergens een prijs te vinden, niet eens op het net. Maar wel: met de steun van de Provincie Antwerpen… ■ ▲De poëzie van Lief Vleugels (°Herentals, 1953) kon mij nooit boeien, niet eens ergeren, laat staan overtuigen. Was ik misschien telkens opnieuw in een slechte bui om poëzie te lezen? Ik denk het niet, want ook bij het herlezen sloeg geen enkele vonk over. Al te zeer verknipt proza (een aanvaardbare techniek, mits ze een meerwaarde teweegbrengt). De mythologische allusies en verwijzingen in de bundel In de adem van Zeus (2007) zijn meestal irrelevant. Uitgeverij P kondigt nu de publicatie aan van de bundel Mensen, tekst van Lief Vleugels bij schilderijen van Jef Blancke (°Anderlecht, 1945). Blancke is een dubbeltalent: schilder en schrijver. Hij schreef romans (Blokje om, 1993; Hollenweg, 2000) en publiceerde samen met André Sollie bij P de bundel Jef. ■ Lief VLEUGELS en Jef BLANCKE, Mensen, Leuven, Uitgeverij P, 2008, 80 blz., 22,50 €. Verzendkosten: 3 €. Bestellen bij Uitgeverij P, Sint-Antoniusberg 9 te 3000 Leuven.
[email protected]
▲Hoe is nagedacht over medische thema’s zoals lichamelijkheid, ziekte of gezondheid vanuit filosofische hoek? En hoe heeft de evolutie van de geneeskunde op zijn beurt een impact gehad op de filosofie? Deze vragen vormen de rode draad doorheen De roze billen van Renoir. Een inleiding in de medische filosofie (Acco, 216 p., 25 €) van prof.dr. Ignaas Devisch. Het boek wordt vrijdag 10 oktober in de Faculteitenzaal van het UZ Gent voorgesteld. *
16 “Dit en dient oock niet verzwegen dat int leere de philosophie moet voren gaen ende de medecijne volghen”, zo schrijft Paracelsus in 1563. Het is slechts één van de vele bronnen waarin filosofie en geneeskunde met elkaar in verband worden gebracht. Wie vandaag beweert dat het filosofische denken en het medische denken twee handen op één buik zijn, stoot nochtans op wenkbrauwengefrons. Dat ethiek iets met de medische wereld te maken heeft, kan op een grote consensus rekenen, maar filosofie? In De roze billen van Renoir wordt nagegaan hoe in de westerse traditie filosofen de medische wereld hebben beïnvloed en omgekeerd. Het betreft geen geschiedenis van de wijsbegeerte en evenmin die van de geneeskunde. De focus ligt op de wederzijdse wisselwerking tussen die twee terreinen doorheen de tijd, maar ook op de culturele en maatschappelijke context waarbinnen die zich steeds wijzigende verhouding zich heeft afgespeeld. * Prof. dr. Ignaas Devisch is als filosoof verbonden aan de Arteveldehogeschool, de Universiteit Gent en de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij doceert er filosofie, medische filosofie, ethiek en bio-ethiek. Hij studeerde aan de universiteiten van Gent en Brussel en promoveerde in 2002 met een proefschrift over het vraagstuk van de gemeenschap in het werk van Jean-Luc Nancy (Wij. Jean-Luc Nancy en het vraagstuk van de gemeenschap, Leuven, Peeters, 2003). Hij publiceert regelmatig in binnen- en buitenlandse tijdschriften over sociale en politieke filosofie, cultuurfilosofie en medische filosofie. ■ ▲Francophonie vivante (december 2007), het tijdschrift van de « association Charles Plisnier » wijdt heel wat aandacht aan De la guerre de l’ombre aux ombres de la guerre (Brussel, Labor, 2004) van Laurence van Ypersele en Emmanuel Debruyne, met de medewerking van Stéphanie Claisse. De auteurs buigen zich over de vaak verwaarloosde zoniet vergeten geschiedenis van de spionageactiviteiten van Belgen en Fransen uit de noordelijke departementen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Voor rekening van de Belgische, Franse en vooral Britse geheime diensten waren in het bezette gebied zesduizend (karig betaalde) agenten actief. Het landschap van de sluikbladen in België tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt geschetst door Stéphane Brabant. Naar aanleiding van haar jongste boek, Lydia, l’éclat de l’inachevé (ten zeerste aanbevolen...) en van De la guerre de l’ombre aux ombres de la guerre stelt Huguette de Broqueville dat de roman, als genre, beter dan het essay bij machte is ‘de feiten uit het verleden te belichamen en tot leven te brengen’. En ce qu’il diffère de l’essai ou de la biographie, le roman a le pouvoir de plonger au cœur du mentir-vrai de la création littéraire. Comme le chat qui lèche et couture de salive chaque poil de chaque morceau de son corps, sur la trame du déjà-tout-fait, sur le canevas de la réalité, nous assistons aux joyeux mensonges d’une langue mouillée de non-savoir. Car c’est là que se passe la création littéraire, au sein du non-savoir, à la strate la plus profonde, ce point intime et ultime de l’étincelle et sa mise à mots. Le long et allègre processus de la mise à mort du néant, même si le créateur l’a « oublié », le roman seul a le pouvoir de le saisir et de l’élaborer. À cet égard, j’adhère totalement à l’opinion de Broch et de Kundera : « la raison d’être du roman est de dire ce que lui seul peut dire. » Ce petit quelque chose qui fait qu’on y croit. Qui touche à l’intime de l’être. Kenneth White stelde dat we te vaak doof blijven voor de muziek der landschappen. Ze beheerst de aflevering van maart van Francophonie vivante: geschilderde landschappen, stadslandschappen, landschappen uit de wereld der slapeloosheid, landschappen van over het graf… In ‘Feuilleter le paysage urbain en littérature belge actuelle’ neemt Michel Voiturier de lezer op sleeptouw van Brussel naar Lissabon, van Charleroi naar Praag en van Antwerpen naar Rome. Zo ontmoeten we onder meer Jean-Baptiste Baronian, Jean-Pierre Verheggen, Jacques-Gérard Linze, Werner Lambersy en, uiteraard, Guy Vaes. Wanneer Pierre Loze beweert dat hij de neiging vertoont ‘à voir la ville comme une sorte de livre ouvert qu’il suffisait de décrypter’, dan stapt hij in de voetstappen van Marcel Proust die in het woord vooraf tot zijn vertaling van John Ruskin schreef: “Une cathédrale n’est pas seulement une beauté à
17 sentir. Si même ce n’est plus un enseignement à suivre, c’est du moins un livre à comprendre”. De lectuur van de stad stond trouwens al centraal in Notre-Dame de Paris van Victor Hugo.4 De eenvoudige opsomming van plaatsnamen in de poëzie fascineert Pierre Guérande die er een boeiende en verhelderende studie over publiceert onder de titel ‘Tout reposait dans Ur et Jerimadeh’ (een vers van Victor Hugo). Quand le nom seul tient déjà lieu de paysage... Denken we hier aan ‘Toi qui pâlis au nom de Vancouver’ van Marcel Thiry of, in de Nederlandse literatuur, aan de poëzie van Hendrik Carette. ■ Francophonie vivante, driemaandelijks tijdschrift, 80 p., ill. Jaarabonnement : 25 € - Buitenland : 28 €. Te storten op rekening 000-0077863-69 of IBAN BE 71 0000 07786369 BICBPOTBEB 1 van Association Charles Plisnier, Jozef IIstraat, 18, B 1000 Brussel. Losse nummers : 10 € - Buitenland : 13 € (portkosten inbegrepen).
▲In Bastaard, het verhaal van een Brusselaar, vertelt Sven Gatz (°1967) hoe het is om Brusselaar te zijn. Een persoonlijk verhaal dat uitgroeit tot een portret van een fascinerende stad waaraan niemand ontsnapt. Sven Gatz (ex-VU, ex-Spirit) is liberaal volksvertegenwoordiger voor de hoofdstad. Hij leidt de Open Vld-fractie in het Vlaams Parlement en is gemeenteraadslid in Jette. Bastaard verschijnt bij Meulenhoff / Manteau begin oktober. Uitgeverij Luc Pire publiceert de Franse versie uit. ■ ▲In de roman Het smaran, het vikka, de ronko (Bezige Bij, 1973) komt Hugo Raes’ kijk op de wereld het best tot uiting, aldus Wim van Rooy. Dat is dan ook het thema van de lezing die hij op woensdag 15 oktober om 20 u zal houden in De Zwarte Panter, Hoogstraat 70 te Antwerpen. Nadien biedt de Literaire Kring Hugo Raes (LKHR) een receptie aan, met lichte jazz door Sam Stuyck, gitaar en Stijn Wauters, piano. Boon-kenner Kris Humbeeck publiceert een verhelderende tekst over Raes in de Nieuwsbrief van de LKHR. Secretariaat van de LKHR: Siegfried Raes, Eric Sasselaan 77, 2020 Antwerpen. Mail:
[email protected] ■ ▲Op 5 november houdt Wim van Rooy bij ExLibris een lezing over “De malaise van de multiculturaliteit”. Op de achterflap van het gelijknamige boek wordt geprezen als een “kritisch pleidooi voor een bedachtzame omgang met de multicultuur” tegen de “hysterische politieke correctheid” van “contrareactionaire progressivisten” – wat natuurlijk de nieuwsgierigheid prikkelt. De auteur verwijt “culturele trotskisten” en “rare doorgestudeerde kwasten” ongemeen positief en toegeeflijk blijven tegenover de islam, “een godsdienst die volgens Van Rooy volledig in het stadium van de achterlijkheid verkeert”. Bij De Leeswolf maakt het boek geen goede beurt. Recensent Steven Van Bockstael typeert Van Rooys schrijfstijl als “soms zeer bot en dan weer onnodig hermetisch”. Zijn bezwaren tegen het boek blijken echter van fundamentele aard en wijst op kromme bewijsvoeringen. Bovendien, “De malaise van de multiculturaliteit brengt […] een uiterst subjectieve visie op een bijzonder complexe maatschappelijke problematiek, en raakt nooit verder dan het blijven doorbomen over de alomtegenwoordige kritisch-reflectieve houding van het Westen en ‘de scheiding’ tussen kerk en staat, tegenover de afwezigheid van dat alles in de islamwereld (dat deze aspecten schreeuwen om nuancering lijkt niet in Van Rooy op te komen). Dit alles bovendien op basis van een argumentatie die soms eerder aan een toog dan in een boek lijkt thuis te horen, maar gemaskeerd wordt door een uitbundig geciteer van voorname filosofen.” Van Bockstael stelt verder vast dat Van Rooy weinig moeite onderneemt “om andere factoren in ogenschouw te nemen”. Hij denkt er bijvoorbeeld niet aan “om zijn enge religieus-culturele visie aan te vullen met een diepgaande politiek-economische analyse”.
4 Cf. Henri-Floris JESPERS, Guy Vaes ou les mystères de Londres, in : Le Courrier d’Anvers, 30 janvier 1964 ; De stad als metafoor. Een proeve van aarzelende benadering, in: De Tafelronde, XV, nr. 2, zomer 1970, pp. 34-37; De stad als metafoor, in : Diogenes, VI, nr. 4 april 1990, pp. 39-44.
18 Dat laatste had de boel misschien nog een beetje kunnen redden, maar die hoop zullen de meeste lezers een paar honderd bladzijden daarvoor al hebben laten varen. ■ De Leeswolf, een uitgave van het Vlaams bibliografisch, documentair en dienstverlenend centrum Vlabin-VBC, jg. 14, nr. 6, september 2007. Abonnementen (gecombineerd volwassenen en jeugd – de Leeswelp): 115 €, te storten op rek. 001-2372785-47. Abonnementenadministratie:
[email protected].
Agenda ▲Woensdag 17 september, Universiteit Antwerpen: 19 uur: Masterclass van prof. dr. Jim Madison Davis (zie rubriek: “Misdaad loont”). ■ ▲Donderdag 18 september, Provinciehuis: 19 u 30: Uitreiking van De Diamanten Kogel 2008 (zie rubriek “Misdaad loont”.) ■ ▲Vrijdag 19 september 20 u: presentatie in Café De Draak ofte Het Roze Huis van de bundel Mensen van Lief Vleugels (zie rubriek “Door de leesbril bekeken’). Draakplaats, 2600 Berchem. ■ ▲Zondag 21 september, van 20 tot 22: gratis concert met Klezmic Noiz. bruisende klezmertraditionals en eigen nummers. Café Rood-Wit, Generaal Drubbelstraat 42, Berchem (zijstraat Statiestraat). ■ ▲Ex-Libris brengt dit jaar een voortreffelijk programma. Na de opening van het seizoen met het interview van Mieke de Loof door Jooris van Hulle, komen nog drie boeiende sprekers aan het woord. 1 oktober: Joke van den Brandt: “Lambert Jageneau en de zaak Berghmans”. 5 november: Wim van Rooy: “De malaise van de multiculturaliteit”. 3 december: Gerd de Ley: ‘Avonturen met Godfried Bomans. De lezingen beginnen naar goede gewoonte klokslag 21 uur. Iedereen is al vanaf 19.30 uur graag welkom in het lokaal: “Taverne Rochus", Sint-Rochusstraat 67 te Deurne.■ ▲Zaterdag 4 oktober om 15 u: presentatie van de bloemlezing Na de dood stond ik midden in het leven. Kopstukken van de naoorlogse Poolse poëzie. Het Andere Boek, Wereldcultuurcentrum Het Zuiderpershuis, Waalse kaai 14 te Antwerpen. ■ ▲Tot 5 oktober: tentoonstelling Bert Lezy bij Print Gallery (zie rubriek “Caleidoscopisch). ■ ▲8 oktober om 20 uur: presentatie van Onder professoren. Een symposium, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Koningstraat 18, 9000 Gent (zie rubriek ‘Door de leesbril bekeken’). ■ ▲11 oktober om 20 u: voorstelling van Hinkelspel, de nieuwe bundel van Marleen de Crée, met eigen illustraties. Prof. dr. Joris Gerits leidt de bundel in. Galerie De Zwarte Panter, Hoogstraat 70 te Antwerpen. ■ ▲15 oktober om 20 u. Literaire Kring Hugo Raes: Wim van Rooy spreekt over Het smaran, het vikka, de ronko, het boek waarin Hugo Raes’ kijk op de wereld het best tot uiting kom. De Zwarte Panter, Hoogstraat 70, Antwerpen. ■ Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 30 september. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties : RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Zesde jaargang, nr. 125 30 september 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel Maanden geleden al poneerde IMF-topman Dominique Strauss-Kahn de onvermijdelijkheid van publieke interventie om de kredietcrisis de baas te kunnen (Financial Times, 7 april). Volgens de Britse zakenkrant waren echter de meeste politici, vooral in de eurozone, de mening toegedaan dat een uitgebreid overheidsingrijpen niet noodzakelijk is. Maandenlang legden gladde woordvoerders allerhande sussende verklaringen af die in mensentaal niet anders dan flagrante leugens genoemd kunnen worden. Ondertussen is het zover. Om “chaotische en moeilijk beheersbare effecten op de markt” tegen te gaan, met andere woorden om uw en mijn bestwil, worden miljarden geïnjecteerd in financiële instellingen waar decennialang een ongebreidelde graaicultuur hoogtij vierde. De ergste crisis sinds de jaren dertig werd immers
2
veroorzaakt door de twijfelachtige maar winstgevende technieken en financiële producten die door de banken zelf ontwikkeld werden. Het verlies wordt nu van aandeelhouder of marktpartij naar de belastingbetaler doorgeschoven. En, ja hoor, er mogen geen extreem hoge vertrekpremies toegekend worden aan afgedankte managers. Een uiteraard terechte voorwaarde, daar niet van, ware het niet dat ze om louter demagogische redenen gesteld wordt. ■
Inhoud Kritisch Pius XII etcetera Poëtisch De Muzeval Achteruitkijkspiegel Prof. dr. Piet Tommissen: Tweemaal DaDa in vogelvlucht (II) Misdaad loont De Diamanten Kogel 2008: interview smet genomineerden; toespraken van Jos van Cann en HenriFloris Jespers; laureaat Simon de Waal in de media. Door de leesbril bekeken Matthijs de Ridder: Ouverture 1912; Nieuwsbrief Joris van Severen; Franz Hellens: Carnets d’un vieillard : L’Âge et Moi ; Kevin Absillis over het prijzenspel; kwarteeuw Gierik; Pol Hoste over Sybren Polet; Letternieuws; Jan Geerts: de n van iemand. Agenda
Kritisch Pius XII etcetera Een boek krijgt uiteraard veel aandacht als de auteur Verhofstadt (Dirk) heet. Het mag dan het zoveel honderdste werk over Paus Pius XII en de Holocaust zijn. Het boekbedrijf zal er niet om rouwen en de vrijzinnige auteur positioneert zich als historicus bij de non-believers. Dat heet: ‘Pius XII had zich meer kunnen inzetten tegen de Holocaust langs meer dan de louter diplomatische weg’. Je kan van een vrijzinnige niet verwachten dat hij het andersom zou bekijken, tenzij hij een echt historicus is. De confrontatie met Rik Torfs op Canvas (27 september) ging de andere richting uit. Torfs is zeker geen slippendrager van ‘Onze Moeder de Heilige Kerk’, maar kon uit parate kennis, teksten en feiten aanreiken ter verdediging van houding en optreden van Pius XII, waarop Dirk Verhofstadt geen antwoord had, ondanks zijn vele opsporingswerk en verwijzingen in de honderden voetnota’s. Sommige argumenten deden de wenkbrauwen fronsen. Doet het nu echt terzake dat het proces van de zaligverklaring van Johannes XXIII rond is en van Pius XII nog steeds niet? Zelfs voor een historicus en kerkjurist blijkbaar wel. Echt verbazend is de gezamenlijke instemming over wat het boek beoogt of betracht (dat is niet duidelijk): moraal moet komen uit secularisatie, vooral niet uit één - dominante - religie. Alle heil wordt verwacht van
3 multireligiositeit. En zo werpen de bestrijders van het christendom zich op als verdedigers van godsdienstvrijheid en moraal. Walter Pauli geeft in De Morgen (24 september) bij de afsluiter van zijn bespreking een pijnlijke prik: ‘Dat Verhofstadt een paar evidente vallen niet vermijdt, komt omdat hij wel een geschiedenis schrijft, maar zich niet houdt aan de professionele “afstandelijkheid” van de historicus. Hij is en blijft een schrijvend politicus, “a man with a mission”. Hij wil niet zozeer weten, maar overtuigen. Vandaar de soms emotionele ondertoon.’ In onze huisbibliotheek zit John Cornwell met Le Pape et Hitler en ondertitel: ‘L’Histoire secrète de Pie XII’ (Paris, Albin Michel, 1999). Ik herinner me levendig de indrukken op de reis met de ‘Jezuïetentrein’ in 1950 zoals in zijn Prologue. ‘En 1950, en cette “Année sainte” qui vit des millions de pèlerins affluer à Rome pour faire allégeance à la papauté, Eugenio Pacelli, le Pape Pie XII, avait soixante-quatorze ans. Encore vigoureux, cet homme d’un mètre quatrevingt-deux pour soixante-deux kilos et demi marchait d’un pas alerte et portait encore la robe avec élégance…’ Zo hebben we hem niet gezien. Wel als een mummie die rondgedragen werd op de sedes gestatoria, en beantwoordt aan het verdere beeld in de ‘Prologue’: ‘La première chose qui frappait les visiteurs, c’était son extrême pâleur” en Cornwell citeert Pallenberg met ‘La peau tendue sur des traits saillants, presque gris cendre, maladive, faisait penser à un vieux parchemin, note un observateur, mais en même temps, elle avait un côté étonnamment transparent, comme reflétant de l’intérieur une flamme froide et blanche.’ De meeste adolescenten die we waren, hebben dat ook zo ervaren. Dat bleek duidelijk uit de spreekbeurten die elkeen moest geven. Het is merkwaardig dat Cornwell op 485 pagina’s in totaal minder dan 25 pagina’s aan de Holocaust wijdt en nauwelijks evenveel aan de Joden in Rome, ondanks de titel van zijn werk. Wat niet beduidt dat hij de kwestie minimaliseert. Wat denkt u van deze uitspraak: ‘Après s’être rendu complice de la Solution finale en omettant de la condamner, il “aggrava”’ son cas en posant après coup au défenseur du peuple juif. Son plaidoyer pro domo de 1946 le montre clairement : le pape idéal pour la Solution finale se doublait d’un hypocrite.’ Wat kan Verhofstadt daar nog aan toevoegen? Als het nu nog Ludo Abicht was! Jan VAN OOSTENDE
Poëtisch De Muzeval is een reeks poëzieavonden georganiseerd door vzw. Pipelines, elke tweede donderdag van de maand in literair café Den Hopsack, gelegen in het historische centrum van Antwerpen, Grote Pieter Potstraat 24.
4 Telkens leest een Vlaamse of Nederlandse gastdichter voor uit eigen werk, af en toe komt een dichterscollectief aan het woord. De presentatie en inleiding gebeuren doorgaans door Herman J. Claeys en Bart van Peer. Na de pauze is er een vrij poëziepodium waarvoor men zich ter plekke kan inschrijven voor een voordracht van vijf à zeven minuten. Deuren 19.30. Aanvang rond 20 uur. Toegang gratis. & Naast deze reguliere Muzeval-avonden verzorgt vzw. Pipelines ook nog poëtische activiteiten, soms op andere locaties, als partner van een koepelorganisatie zoals Zuiderzinnen (Stad Antwerpen), Circa (Masereelfonds) of Gedichtendag (Poetry International en Stichting Lezen). Signaleren we alvast de eerstkomende activiteiten: Donderdag 9 oktober: Hommage aan J.M.H. Berckmans. Van Jean-Marie Henri Berckmans (1953 – 2008, zie in memoriam, Mededelingen nr. 123, 31 augustus, pp. 3-4) zouden er nog postuum twee romans verschijnen, zo wordt gemeld: Sorry Naomie, Merci Kristien bij Meulenhoff/Manteau en een verhalenbundel bij de nieuwe uitgeverij Vrijdag met de titel Uit het Leven van eenen Wildzang & eene heftig claxonnerende vliegende Zottin.. Zondag 19 oktober, in het kader van CIRCA 2008 (Intercultureel interdisciplinair festival, 2de editie): poëziemiddag in café Le Poète, Dambruggestraat 44, 2060 Antwerpen, van 15u30 tot 17u. - Gratis toegang. Treden op: De Antistresspoweet, Herman J. Claeys, Nana Dankwa, Sabine Luypaert, Roger Nupie, Bart van Peer, Silent Bear, Filip Van Beek, Frans Vlinderman, Frank de Vos. Presentatie en begeleiding: Willem Plugge & Herman J. Claeys.■
Tweemaal DaDa in vogelvlucht (II) Erratum: Bij de eerste aflevering van het opstel van Piet Tommissen werd in de laatste paragraaf een belangrijke voetnoot over het hoofd gezien. Met excuses aan de auteur en de lezers wordt die redactionele slordigheid thans hersteld. “Wie de Handelsbladartikels van Paul de Vree met gepaste aandacht leest zal zulks volmondig beamen en mogelijk zullen deze lezers meteen beseffen waarom Huelsenbeck met zoveel overtuiging de zin durft neerschrijven: “…nannte ich kürzlich Dada den Beginn einer neuen Moral” (p. 143)1. Het is van hieruit dat het onderzoek moet worden voortgezet!” Hierna volgt de tweede aflevering, die met de publicatie van een artikel van Piet Tommissen in Nouvelles à la main / Espaces van start gaat. De slotaflevering, gewijd aan “Dada in de Lage Landen”, verschijnt in het volgende nummer van de Mededelingen. (HFJ) 1
Eén voorbeeld: de met het onderwerp vertrouwde Amerikaanse vorser Anna Balakian (1915-1997) kwam tot de slotsom dat ‘particulary in the United States, where Dada seems to have proved its relevance more than has surrealism, the trend has been to suggest that surrealism was merely the Parisian version of Dada’; cf. haar referaat ‘Dada-Surrealism: Fundamental Differences’, pp. 13-30 in Wolodymyr T. ZYLA (ed.), Proceedings of the Comparative Literature Symposium. Vol. III: From Surrealism to the Absurd, Lubbock (Texas), Texas Tech University, 1970, VI-192 p.; cf. p. 14. De ideale illustratie van Balakians vaststelling is de tiendelige reeks van Stephen C. FOSTER (ed.), Crisis and the Arts. The History of Dada, New Haven (Conn.)/London/München, G.K. Hall & Co, 1996-2005 (deel 7 – ‘The Import of Nothing: How Dada came, saw, and vanished in the Low Countries (1915-1929)’ – stond me helaas niet ter beschikking, alhoewel ik het geruime tijd geleden besteld heb).
5 Over de oorsprongen van het Frans surrealisme (Nouvelles à la main / Espaces (Brussel), jg. XI , 1971-1972, nr. 183, pp. 54-56.) In het raam van mijn opzoekingen over de politieke implicaties van het Frans surrealisme ben ik fataal op het vraagstuk van de genesis van deze belangrijke beweging gestoten. In het vijfde onderhoud dat hij in 1952 aan [André] Parinaud toestond, spreekt André Breton [18961966] over een “incompatibilité d’humeur” en gaat zover te insinueren dat Tzara verantwoordelijk zou zijn voor de sclerose van het Parijse dadaïsme, waardoor het noodzakelijk werd iets anders op te bouwen: het surrealisme [Entretiens 1913-1952, Paris, Gallimard, 1952, 317 p.; pp. 63-71]. [Hans] Richter [1888-1976] is veeleer van oordeel dat in Parijs simpelweg het scenario van Berlijn herhaald werd: het dadaïsme was er ten dode opgeschreven van zodra zich bij Breton de eerste symptomen van een autoriteitscomplex manifesteerden [Dada. Kunst und Antikunst, Keulen, DuMont Schauberg, 1964, 259 p., in de reeks ‘DuMont Dokumente. Serie II: Texte und Perspektiven’; cf. p. 196] Zijnerzijds stelt Huelsenbeck vast dat Breton op een gegeven ogenblik de intieme vriend van Tzara was, doch dat hij zich van de Roemeen afwendde omdat hij onbekwaam was de onzin te bestendigen [Dada. Eine literarische Dokumentation, Reinbek bei Hamburg, Rowohlt, 1964, 300 p., no 33 in de reeks Rowohlt Paperback; cf. p. 22]. Zeer ingenieus is de recente theorie van [Marcel Jean (1900-1993) en] Arpad Mezei [1902-1998], krachtens dewelke het dadaïsme en het surrealisme schakels zijn in een statistische [?] cyclus (Genèse de la pensée moderne dans la littérature française. Essai, Paris, Corrêa, 1950, 231 p.) Deze theorie is ten andere aanwezig, ten minste in de kiem, in enkele paragrafen van het recente boek van Victor Crastre [1903-1983] [Le drame du surréalisme, Paris, éds. Du Temps, 1963, 125 o., in de reeks ‘Les documents du temps’; cf. 121]. In een soort van voor het onderwijs bestemd breviarium [Le surréalisme. Théories, thèmes, techniques, Paris, Larousse, 1972, 286 p., in de reeks ‘Thèmes et textes’] laten [Gérard] Durozoi [°1942] en [Bernard] Lecherbonnier [°1942] aan de geschiedenis van de periode van het eerste manifest een hoofdstuk over ‘L’apprentissage dadaïste’ voorafgaan [pp. 28-33]. Deze opsomming van enkele pogingen om de breuk tussen de dadaïsten van de harde lijn en de latere surrealisten te verklaren, is verre van volledig. Maar de voorbeelden volstaan ruimschoots, want het is steeds hetzelfde Leitmotiv dat weerkeert: een conflict Tzara-Breton ligt aan de geboorte van het surrealisme ten grondslag. Nochtans wil het me voorkomen dat in de meeste gevallen de auteurs de oorzaak als het gevolg beschouwen, en vice versa. Ziedaar de redenen waarom ik me ingespannen heb om de elementen van het dossier andermaal te bekijken. Ik vertrek van een grondig onderzoek van de feiten, waaruit duidelijk blijkt dat het dadaïsme succes
6 gekend heeft in de zogeheten Germaanse, het surrealisme in de zogeheten Romaanse landen. Dat is zodanig waar dat Gisela Steinwachs [°1942] nog recent de afwezigheid van een echte surrealistische stroming in Duitsland onderstreept heeft [Mythologie des Surrealismus oder die Rückverwandlung von Kultur in Natur. Eine strukturelle Analyse von Bretons ‘Nadja’, Neuwied/Berlin, Luchterhand, 1971, XII-189 o., nr. 40 in de ‘Sammlung Luchterhand’; cf. p. VII]. Vandaar mijn stelling, gebaseerd op de mentaliteit der volkeren: een Latijnse geest, doordrongen van het cartesiaanse sap, is onbekwaam om geruime tijd te vertoeven in een klimaat van vernieling, afbraak, nihilisme. Hij is natuurlijk nieuwsgierig en exploiteert gedurende een vrij korte periode gretig de regionen die naar de afgrond leiden, voelt echter snel de onweerstaanbare behoefte om de leegte op te vullen, te scheppen, uit te vinden, op te bouwen. Deze stelling verklaart misschien gelijktijdig de aantrekkingskracht die bepaalde auteurs en kunstenaars op Breton uitgeoefend hebben. Bij gebrek aan plaatsruimte om mijn argumenten te ontwikkelen, beperk ik er me toe die idee hier gewoon te formuleren, met de bedoeling ze later in een gespecialiseerde publicatie te ontwikkelen. & 1.2. Ik verzaak aan een evaluatie post festum van de zonet afgedrukte teksten. Sinds het verschijnen van de eerste – in feite een probeersel – is over het thema dadaïsme zeer veel literatuur verschenen en onze kijk op het fenomeen en zijn menigvuldige aspecten er aanzienlijk op verbeterd. Niettemin onderschrijf ik ten volle het oordeel van de eminente Franse specialist Philippe Sers (°1940): ‘Dada reste, en tout état de cause, dans la création artistique du vingtième siècle, une constellation insuffisamment explorée.’2 Aan de tweede tekst – meer dan een probeersel ! – zou ik een stelling willen toevoegen: op één uitzondering na waren de –ismen der 19de en der 20ste eeuw van bij de start persoonsgebonden of zijn ze het geworden. Daarmee bedoel ik dat men mag stellen, zonder de prestaties van talloze denkgenoten te kleineren, dat men i.p.v. van futurisme en surrealisme even goed van marinettisme en bretonisme kan spreken: Filippo Tommaso Marinetti (1876-1944) en André Breton hadden de touwtjes stevig in handen en konden zich de luxe veroorloven deze of gene ‘schuinsmarcheerder’ te excommuniceren.3 De talrijke publicaties waarin Marinetti centraal staat en het aantal biografieën dat aan Breton gewijd werd (en wordt) zijn van aard mijn zienswijze te bevestigen. Er is echter meer. De sinds 1969 in Parijs woonachtige futurisme-kenner bij uitstek Giovanni Lista (°1943) windt er geen 2
Philippe SERS, Sur Dada. Essai sur l’expérience dadaïste de l’image. Entretiens avec Hans Richter, Nîmes, J. Chambon, 1997, 231 p. ; cf. p. 6. 3 Veelzeggend is de titel van het boek van Clifford BROWDER, André Breton. Arbiter of Surrealism, Genève, Droz, 1967, 214 p.; cf. p. 177: ‘In judging André Breton, one judges Surrealism, for rarely has an organized literary movement reflected so keenly and so consistently the ideas of a single man.’
7 doekjes om: ‘C’est la mort de Marinetti, en 1944, qui amène la dissolution de fait du mouvement futuriste’.4 Wat Breton betreft, Jean Schuster (1929-1995) kondigde op 4 oktober 1969 in de krant Le Monde de opdoeking van de surrealistische groep aan, maar het waarheidsgehalte van zijn getuigenis werd terstond door gewezen medestanders betwist.5 De hoger bedoelde uitzondering op de algemene regel is het dadaïsme. In 1916 in Zürich ‘geboren’, ontstonden binnen de kortste keren in Berlijn, Keulen, Hannover, Genève, Parijs en elders kernen met een eigen geaardheid: geen van hen verdedigde een eigen aanpak maar ze gingen wel op dezelfde wijze (agitatie, tumultueuze happenings) tewerk. Dat is meteen de reden waarom sommige getuigen van het eerste uur weigeren van dadaïsme te spreken en het steevast over Dada hebben: in hun ogen ging het blijkbaar niet om een –isme, eer om een geesteshouding. In de veronderstelling dat ze juist is, impliceert mijn stelling het einde van een –isme van zodra de ‘hoofdmenner’ uitvalt. Volgens mij komt er geen neo-futurisme en geen neosurrealisme. Pogingen om de twee –ismen nieuw leven in te blazen liepen tot dusver op een fiasco uit: het in 1989 in Grenoble gestart trimestrieel tijdschrift Volonté futuriste. Futurisme européen révolutionnaire ging na een 25-tal nummers in 1992 ter ziele en van het in 1990 in Parijs door ultra-marxisten gesticht neo-futuristisch tijdschrift Ovra (= Œuvre & volonté révolutionnaire en art) zijn maar een paar (drie?) nummers verschenen; even vruchteloos is geprobeerd geworden een neo-surrealisme van de grond te krijgen. De twee stromingen leven in de vorm van epitheta voort: futuristisch en surrealistisch worden op menige gebeurtenis en/of situatie toegepast, zonder dat zulks in hoofde van de gebruiker enige voorkennis over het futurisme of het surrealisme vergt. De voorgaande redenering gaat niet op voor het dadaïsme, dat eigenlijk nooit weg is geweest. Het heeft dus weinig zin over post-dadaïsme te spreken. Daarentegen is het verantwoord de vraag naar een pre-dadaïsme te stellen. Vooraf een soort van entrée en matière. In zijn Second manifeste du surréalisme (1930) etiketteert Breton namelijk het vraagstuk van eventuele voorlopers als een steriele bezigheid: ‘En matière de révolte, aucun de nous ne doit avoir besoin d’ancêtres. Je tiens à préciser que slon moi, il faut se défier du culte des
4
G. LISTA, Le Futurisme, Paris, Terrail, 2001, 207 p.; cf. p. 197. A. J. SCHUSTER, ‘Le qautrème chant’, in: Le Monde (Paris), nr. 7960, 4 oktober 1969, literaire rubriek, p. IV. De volledige tekst werd afgedrukt in : José PIERRE (°1927) (ed.), Tracts surréalistes et déclarations collectives 1922-1969. Tome II : 1940-1969, Paris, Le Terrain vague, 1982, XXIX-462 p. ; cf. pp. 289-295 en een uitvoerige toelichting p. 434. B. Schusters versie wordt ontkracht door Alain Joubert (°1936), die aan de kwestie een gans boek heeft gewijd: Le mouvement des surréalistes ou Le fin mot de l’histoire. Mort d’un groupe, naissance d’un mythe, Paris, Nadeau, 2001, 375 p. 5
8 hommes, si grands apparemment soient-ils.’6 Lautréamont (ps. van François Ducasse, 18091887) was voor hem de enige uitzondering.7 Ik ga geen beroep doen op de andersluidende resultaten van het werk van bevoegde vorsers, doch weiger gewoon te geloven dat de denkende mens in staat is gelaarsd en gespoord uit de fameuze ‘cuisse de Jupiter’ ter wereld te komen. Mag ik eraan toevoegen dat men voorlopers kan hebben, zonder er zich bewust van te zijn? Ik denk aan de grote Guillaume Apollinaire (ps. van Wilhelm Apollinaris de Kostrowitzky, 1880-1918), die er geen benul van had dat zijn calligrammes al eeuwenlang bekend waren.8 En aan de schilder en kunstcriticus Jean Stevo (1914-1974), die poneerde dat de grote Oostendse schilder Léon Spilliaert (1881-1946) ‘peut être considéré comme un des précurseurs du surréalisme’.9 Wassily Kandinsky (1886-1944) staat buiten kijf. Maar er wordt minder rekening gehouden met het feit dat hij zich door het anarchisme aangetrokken voelde en Mikhail Bakunin (18141876) grondig bestudeerd heeft. Is van die passie geen spoor terug te vinden in zijn dadaïstische periode? Voorts is bekend dat hij met de Franse literatuur vertrouwd was en zelfs werk van enkele auteurs vertaald heeft. Weinigen vernoemen helaas Henri Martin Barzun (1881-1973), die volgens mij een grote rol heeft gespeeld.10 Het geval Ball is slechts een voorbeeld onder vele. Om dit onderdeel van mijn bijdrage in schoonheid af te sluiten, veroorloof ik me nog een kleine digressie over de manier waarop DaDa in Parijs is terechtgekomen. Tristan Tzara heeft Apollinaire in 1917 een exemplaar van de publicaties Dada 1 en Dada 2 toegestuurd. Die weigerde echter zijn medewerking te verlenen ‘à une revue si bon que puisse être son esprit, qui a pour collaborateurs des Allemands, si Ententephiles qu’ils soient.’11 Maar hij heeft die nummers wel laten lezen door Breton toen die hem een bezoek bracht.12 Recent kwam een nieuw gegeven aan het licht. Tzara heeft na de oorlog die nummers en de inmiddels 6
A. BRETON, ‘Second manifeste du surréalisme (1930)’, pp. 775-833 in dezelfde : Œuvres complètes. Tome I, Paris, Gallimard, 1988, LXXII, 1798 p., in ‘Bibliothèque de la Pléiade’ ; cf. p. 784. Breton heeft later één en ander afgezwakt. 7 Ik beveel in dit geval aan Max CHALEIL (ed.), ‘Lautréamont’, speciaal nummer van Entretiens (Rodez), 1971, nr. 30, 237 p.; aldaar pp. 35-111 een herdruk van het Lautréamont-nummer van het tijdschrift Le Disque vert (Paris / Bruxelles, 1925), waarin Bretons antwoord op een brief om medewerking (p. 93). 8 Cf. Antoine CORON, ‘Avant Apollinaire, vingt siècle de poèmes figurés’, pp. 24-45 in de indrukwekkende catalogus van de expositie Poésure et peintrie. ‘D’un art, l’autre’ (Marseille), Paris, Seuil, 1993, 656 p. 9 J. STEVO, ‘Le surréalisme et la peinture en Belgique’, pp. 55-63 in : L’Art belge (Brussel), januari 1968 (Magritte-nummer) ; cf. pp. 55-56. 10 Léon SOMVILLE, Devanciers du surréalisme. Les groupes d’avant-garde et le mouvement poétique 19121925, Genève, Droz, 1971, 217 p., nr. 116 in de reeks ‘Histoire des idées et critique littéraire’ ; cf. pp. 114-146 : ‘Le dramatisme. H.-M. Barzun. Men lette op de titel van het boek. 11 Michel SANOUILLET (°1924), ‘Sur trois lettres de Guillaume Apollinaire à Tristan Tzara’; pp. 5-12 in La Revue des lettres modernes (Paris), nr. 104-107 (Apollinaire-nummer), 1964, 185 p. ; cf. p. 9. 12 A. BRETON, Entretiens (1913-1952) avec André Parinaud [1924-2006] e.a., Paris, Gallimard, 1952, 317 p. ; cf. p. 52.
9 uitgekomen twee nieuwe, naar de door Adrienne Monnier (1892-1955) in Parijs uitgebate Maison des Amis des livres gestuurd, waar de mettertijd invloedrijk geworden auteur Jean Paulhan (1894-1968) op de valreep hun terugzending kon beletten: hij ‘récupéra les exemplaires, sur lesquels tombèrent Breton et Louis Aragon [1897-1982]. Ou comment Dada fut introduit en France.’13 Welke versie is de juiste? Of vult de ene de andere aan? Prof. em. dr. Piet TOMMISSEN (wordt vervolgd)
Misdaad loont ▲Interviews met de zes genomineerden voor De Diamanten Kogel 2008 (die met zeven zijn, Escober zijnde Esther en Berry Verhoef) verschenen op Ezzulia.nl, een (aanbevolen) ontmoetingsplaats voor liefhebbers van boeken. Ze kregen onder meer de vraag opgediend waarom er geen Vlaamse auteurs genomineerd werden. Escober: “We houden het te weinig bij om hier een gefundeerde mening over te kunnen hebben. De jury kan met deze lijst in elk geval niet worden beticht van politiek correcte keuzes.” Aad van den Heuvel: “Het wachten is op de opvolgers van Bob Mendes en Jef Geeraerts.” Patricia van Mierlo: “Ik heb geen idee, want het lijkt dat er genoeg talent in Vlaanderen zit. Dus, collega’s daar: aan de slag!” Charles den Tex: “Vorig jaar is de prijs nog door een Vlaming gewonnen, door Patrick Conrad. Dit jaar niet. Dat bektent niets anders dan dat dit jaar de jury de zes boeken van Nederlandse schrijvers beter vond. Kan volgend jaar weer anders zijn.” Felix Thijssen: “Dat weet ik niet. Ik bewonder Jef Geeraerts; vorig jaar was er een Vlaamse winnaar met een erg goed boek. Simon de Waal: “Het zal een moeilijke keuze van de jury geweest zijn.” Felix Thijssen stelde vast: “Ik won de Diamanten Kogel al met m’n vorig boek, Het diepe water, dat betekende meteen een derde druk, dus het effect is altijd positief.” (Bron: www.ezzulia.nl ) ■ ▲Bij de uitreiking van De Diamanten Kogel 2008 wees Jos van Cann op de toenemende populariteit van de misdaadliteratuur, wat duidelijk tot uitdrukking komt in een aantal feiten. “Ten eerste staat het genre al jaren op de eerste plaats in de bibliotheken als het gaat om de meeste populaire categorie boeken bij de lezers. Daarnaast zijn er de verkoopcijfers. Verleden jaar werden er in Nederland – en ik denk dat je dan ook mag spreken van het Nederlandstalige taalgebied – meer misdaadromans, thrillers en detectives verkocht dan andere literaire fictie. Waarvan acte. Op de derde plaats kreeg de uitreiking van de Gouden Strop – de Nederlandse tegenhanger van de Diamanten Kogel – in 2007 eindelijk het cachet dat de prijs al lang verdiende. Voor het eerst vond er namelijk, mede op initiatief van de CPNB, de Commissie voor Propaganda van het Nederlandse Boek – de Nacht van het Spannende Boek plaats in de Melkweg in Amsterdam. Dat was zo’n succes dat men er als de kippen bij was de manifestatie dit jaar opnieuw met veel succes te doen plaatsvinden. 13
Laure MURAT (°1967), Passage de l’Odéon. Sylvia Beach, Adrienne Monnier et la vie littéraire à Paris dans l’entre-deux-guerres, Paris, Fayard, 2003, 369 p., in de reeks ‘Histoire de la pensée’ ; cf. p. 38 en p. 326.
10 Ook het internet draagt bij aan deze populariteit. Websites als Crimezone, Ezullia, misdaadromans.nl lieten afgelopen jaar een sterke groei zien. Kwantitatief en kwalitatief. En ook in de traditionele media werd een discussie gevoerd over de kwaliteit van de misdaadliteratuur van eigen bodem en of de spannende boeken nu wel of niet in het vakje literatuur thuishoorden. Een retorische vraag, wat mij betreft. Met andere woorden: er was meer dan genoeg voor de vzw De Diamanten Kogel om op 20 september 2007 in het Vlaams-Nederlands Huis deBuren te Brussel een colloquium te organiseren onder de titel: Thriller versus roman: kunstmatige scheidingslijn of familievete? Dit colloquium bleef niet zonder gevolgen. Tijdens de bijeenkomst zelf al benadrukte Carlo van Baelen, directeur van het Vlaams Fonds voor de Letteren, dat de adviescommissie van het Fonds subsidie-aanvragen voor misdaadromans met dezelfde criteria beoordeelt als alle andere literaire romans. Hij riep de auteurs van misdaadromans op om de proef op de som te nemen en niet te aarzelen een aanvraag bij het Fonds te doen binnen de bestaande reglementering. Daar heeft het Fonds in een aantal gevallen al positief op gereageerd. Een ander gevolg, tussen aanhalingstekens, was dat er voor de Schaduwprijs, de prijs voor het beste spannende debuut van afgelopen jaar, maar liefst 17 boeken werden ingestuurd. Ook de juryleden van de Gouden Strop werd bedeeld met een record-aantal inzendingen 75. De jury van de Diamanten Kogel brak dat record echter weer spoedig: 92 inzendingen lagen voor ter beoordeling. Een laatste resultaat van het genoemde colloquium verschijnt vandaag: het boek Thriller versus roman.” Jos van Cann dankte Serge Muller, wiens materiële steun zowel het colloquium als deze publicatie mede mogelijk heeft gemaakt en uitgeverij Garant die bereid was deze publicatie op te nemen in de reeks ‘Literatuur in veelvoud’. Hij nam de gelegenheid te baat om een passende hulde te brengen: “Tot slot wil ik nog één naam noemen. Die van Diny van de Manakker. Zij is op 5 augustus overleden. Diny was eindredacteur bij Vrij Nederland en stond – samen met Rinus Ferdinandusse - aan de wieg van de Detective en Thrillergids van VN. Haar bijdrage aan de ontwikkeling van de misdaadliteratuur in Nederland is van grote waarde geweest. Zonder haar hadden wij hier wellicht niet gestaan.” & [Jos van Cann (°1954) is jurylid van De Diamanten Kogel en penningmeester van het Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs. Hij schreef de gezaghebbende Moordgids (Utrecht, Signature, 2004), nam in De Diamanten Kogel 2002-2006 (Antwerpen, De Diamanten Kogel, 2007) de bijdragen over Aad van den Heuvel, Felix Thijssen en Esther Verhoef voor zijn rekening en publiceerde in Thrillers versus roman (Antwerpen / Apeldoorn, Garant, 2008) het beschrijvende en analytische opstel ‘Nederlandstalige misdaadliteratuur? Voor de Tweede Wereldoorlog?’.] ■
▲Bij de uitreiking van De Diamanten Kogel in de raadszaal van het Provinciehuis Antwerpen, sprak Henri-Floris Jespers namens de jury. Hij belichtte onder meer de zes genomineerde romans. Mevrouw de gouverneur, Dames en Heren, Collega’s en vrienden,
11
Rimbaud schreef de bekende woorden: “Je est un autre”. Ik ben geen ander, maar wel een meervoud. Wat sommigen er ook over mogen denken, ben ik slechts de spreekbuis van mijn collega juryleden die ik hier allen, zonder uitzondering, publiekelijk wil danken voor hun voorbeeldige inzet. Het aanbod aan misdaadliteratuur is in Vlaanderen en Nederland de voorbije jaren gestaag gestegen. Voor De Diamanten Kogel 2008 werden niet minder dan 92 titels ingezonden. Voor de Schaduwprijs voor de beste spannende debuutroman in de Nederlandse taal werden dit jaar maar liefst 19 boeken ingezonden. Allemaal signalen dat de markt voor het Nederlandstalige spannende boek commercieel interessant is. De breedte is er in elk geval. En binnen dat brede aanbod bieden onze misdaadauteurs ook ruimte voor veel diversiteit in aanpak en onderwerp: historische misdaadverhalen, whodunnits, mystery, psychologische thrillers, factionthrillers, groots opgezet internationale intriges…. het is allemaal aanwezig in het ruime aanbod misdaadliteratuur. Verbreding is goed, verbreding is uitstekend, maar er is ook verdieping nodig. Slordigheden, onwaarschijnlijkheden en miskleunen dienen uit de plot weggewerkt te worden. Het kan het serieux van het genre enkel ten goede komen. Op dat vlak moet er ongetwijfeld nog sterk aan de weg te worden getimmerd door de auteurs én door de eindredactie. De jury kan zich niet van de indruk ontdoen dat uitgevers in zuid én noord daar te weinig in investeren. In een voortreffelijk geadstrueerd artikel in De Standaard van 6 juni verwoordde John Vervoort zijn ontgoocheling over het aanbod Vlaamse thrillers. Toch haalden Patrick de Bruyn, Bavo Dhooge en Max Moragie (laten we hem maar annexeren…) de toplijst, in gezelschap van gevestigde waarden als René Appel, Elvin Post, Peter de Zwaan. Anderzijds onderstreepte John Vervoort in zijn artikel dat thrillerauteurs voor de eerste keer, volledig terecht, subsidies kregen van het Vlaams fonds voor de Letteren. “Het genre van het spannende boek verdient die financiële input, maar het verdient ook uitgevers die hun schrijvers intensief begeleiden en schrijvers die voor niets minder dan een perfecte zin gaan.” Mevrouw de gouverneur, Dames en Heren, Collega’s en vrienden, Ik ben een meervoud, de zwakke stem van de jury die uiteindelijk met eenparige stemmen zes romans nomineerde. Met Ongenade levert Escober (symbiose van Esther en Berry Verhoef) het waardige slot van een unieke trilogie waarin Sil Maier verschijnt als een van die romanpersonages die een langer leven beschoren is dan de tijd van de lectuur en ongenadig in het geheugen van de lezer blijven spoken. Het tweede deel van de trilogie, Onder druk, werd genomineerd voor De Gouden Strop en bekroond met De Diamanten Kogel 2005. Bij de prijsuitreiking werd de roman getypeerd als Stoere actiethriller vol vaart, tevens een diepgravende psychologische roman in sombere tonen. De sterke plot, vernuftige wendingen en de krachtige en levendige karaktertekening van de personages maken er een boek van dat je moeilijk kan wegleggen. Dit geldt onverminderd voor Ongenade. Om met zichzelf te kunnen leven moet vechtmachine Sil Maier een hellevaart door zijn verleden maken. Opnieuw een snoeiharde, nerveuze, insnijdende actiethriller, een verhaal vol vaart en scherp als een mes, waarin psychologie en motivatie van de personages een in de volle betekenis van het woord tragische dimensie vertonen. Iedereen krijgt klappen, lichamelijk en geestelijk. Niemand
12 komt als overwinnaar tevoorschijn. Hoofdpersoon en lezer moeten verder met hun herinneringen. In De oorlogsverslaggever wordt de “actualiteit” door Aad van de Heuvel gebruikt als speelveld – op “old school”, maar niet minder beklijvende wijze. ‘Een actuele thriller over politiek Nederland’. Zelden dekte een ondertitel zo de lading, aldus Jos van Cann. “Alle aspecten van de hedendaagse samenleving komen genadeloos aan bod: (moslim)terrorisme, opkomst extreem rechts, zakenmensen die via die rechtse partijen politieke macht kopen, het machtsspel van de politiek, meer of minder geheime diensten op de achtergrond en – uiteraard – de media. Dit gegoten in een spannend avontuur van een oorlogsverslaggever wiens exvriendin om het leven komt bij een terroristische aanslag in Istanbul. Zo luidt tenminste de officiële versie, maar die strookt niet met de feiten, ontdekt Martin Mendes.” De roman van Bekende Nederlander Van den Heuvel is uitstekend geschreven, met vaart, goede plot en dito karakters en getuigt op beheerste wijze van grote maatschappelijke betrokkenheid. Het getormenteerde hoofdpersonage blijft je als lezer bij. Vakwerk van de bovenste plank, dat bovendien moeiteloos aanleiding kan geven tot een serie. Het Sahararaadsel (2004) van Aad van den Heuvel werd genomineerd voor De Diamanten Kogel 2005. Theaterregisseur, scenarioschrijfster en scriptdokter Patricia van Mierlo heeft haar entree als misdaadschrijfster niet gemist. Met De namen van Maria schuwt ze de uitdagingen en de daarbij gepaard gaande risico’s niet. Geweld en gevoel spelen tikkertje in een razendsnel kader dat verrassend rekbaar is. Extreme personages, extreme omstandigheden, een gecompliceerd maar toch best geloofwaardig verhaal dat stuitert van Nederland naar Columbia, van drugshandel naar Hells Angels, van Dresden naar een door het drugskartel ondergraven Schiphol. Decors, personages en sfeer zijn uitbundig maar treffend neergezet. Patricia van Mierlo jaagt de lezer over alle hoeken van de aardbol en door een pakhuis thema’s, problemen en onderwerpen. Bovendien hanteert ze ook een soort humor dat geen plaats kent voor beperkingen. Terechte Gouden Strop 2008-winnaar Charles den Tex is voorbeeldig op dreef in Cel, zijn tweede over Michael Bellicher, eveneens hoofdpersonage in de vorige – met de Gouden Strop 2006 bekroonde en voor de Diamanten Kogel 2007 – genomineerde thriller, De macht van meneer Miller. In een boek vol spanning en vaart, dat de lezer bij het nekvel grijpt en meesleept in een werveling van beangstigende avonturen, bewijst Charles den Tex eens te meer zijn meesterschap. Het individu moet het afleggen tegen misdadigers (met diverse graden van slechtheid) en overheidsdiensten die “het 'het persoonlijke' pletten onder een zelfs uitgeroepen 'algemeen belang', aldus Ineke van den Bergen. Met behulp van computers, sites, systemen en netwerken, “worden mannen in de brede zin van hun edele delen ontdaan, gecastreerd, gestript tot op het bot, en als persoon gewist of omgevormd tot een would-be koelbloedige misdadiger.” In De blauwe nacht flikt Felix Thijssen een knap kunstje door twee hoofdpersonages uit zijn omvangrijke oeuvre in één verhaal onder te brengen : good-guy, ex-rechercheur versus ruwe bolster, blanke pit die het niet zo nauw met de wet en de regels neemt. De plot is verrassend, maar geniaal bedacht en sluitend. Gaandeweg de ontknoping krijgt de, wat vreemde titel van het boek de uitleg die hij vraagt. Personages, vorm en stijl zijn in Thijssens vertrouwde
13 handen als altijd gedegen middelen om er voor te zorgen dat ook De blauwe nacht het niveau van zijn voorganger, Het diepe water (waarvoor hij in 2006 De Diamanten Kogel ontving), evenaart. Van het etiket 'literair' op thrillers moet Felix Thijssen niets hebben, dat staat toch ook niet op 'witte' literatuur? Toch jongleert hij ook in deze thriller weer virtuoos met woorden, karakters, emoties en milieus. In dit negende deel van de Max Winter-serie zijn de zegeningen van de schrijver te herkennen, zoals hij ze zelf omschreef in zijn fel opgemerkte referaat op het colloquium in het Vlaams-Nederlands huis deBuren, vorig jaar : de verrukking van de goede inval, de mooie metafoor, de kloppende plot, de taal die muziek kan worden en het verhaal van een symfonie. Een spannende symfonie, wel te verstaan. Cop vs Killer (Gouden Strop en De Diamanten Kogel nominatie 2005) liet zien dat de Amsterdamse rechercheur en (scenario)schrijver Simon de Waal, ook in staat is een uitstekende politieroman te schrijven. Pentito is weer degelijk vakwerk. De auteur heeft kennis van zaken en weet ook hoe een verhaal te vertellen. Macht, geld, angst, wraak, de meeste personages hebben een goede reden om elkaar naar het leven te staan. En neem Napels: niets is er wat het lijkt. Politie, politiek, maffia, ze zijn allemaal inwisselbaar. De Waals Pentito is een vogeltje dat zingt. En in die middens dien je je bek dicht te houden.Wie binnen spreekt leeft, wie buiten spreekt sterft, luidt een Italiaans maffia-gezegde. Wie binnen zijn werk doet, en buiten schrijft, wint, zou een Nederlands gezegde kunnen zijn. De roman heeft tentakels ook in Nederland, Duitsland en België. Een rechercheur die over recherchewerk schrijft staat niet per se garant voor een goed boek. Maar Simon de Waal weet zijn praktijkkennis uitstekend in zijn thrillers te verwerken, in een stilettoscherp verhaal. Geloof hem maar. Hij heeft een revolver. En een mooie hand van schrijven, aldus Ineke van den Bergen. Een boek dat je alleen kan dichtklappen als het uit is. Een boek ook dat verfilmd mag worden. (HFJ) & Gouverneur Cathy Berx maakte de naam van de laureaat bekend: Simon de Waal en overhandigde hem de trofee. & De receptie werd bijgewoond door onder meer misdaadauteurs Benny Baudewyns, Jim Madison Davis (voorzitter International Association of Crime Writers), Roel Janssen (voorzitter Genootschap van Nederlandstalige Misdaadauteurs), Bob Mendes, Mieke de Loof (voorzitter Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs), Patricia van Mierlo, Charles den Tex, Esther en Berry Verhoef, Simon de Waal; criticus John Vervoort; Roland van Wanrooy, webmaster misdaadauteurs.be; Jeroen Beghin, columnist misdaadromans.nl; bestuursleden van de vzw De Diamanten Kogel: ere-ambassadeur Bob Lebacq (voorzitter); Wim van Rooy (ondervoorzitter); Marie-Paule Andries (secretaris); Elien van Dille (penningmeester), mr. Marc Delannoye en Serge Muller; de voltallige jury: Frank van den Auwelant, Ineke van den Bergen, Jos van Cann, Henri-Floris Jespers (voorzitter), Kris Kenis, Jan Lampo, Geert Swaenepoel, Hugo Seeldraeyers en Magali Uytterhaegen; Nour Eddine Maidane, die de videopresentatie verzorgde; Luc de Vos, maker van Wim Delvoye’s inmiddels ingeburgerde boksbeugel; Ben Holemans, CFO Rex Mining Cy, Marcus Lubovich, diamond trader, Paul Sternberg, algemeen secretaris van de Federatie der Belgische Diamantbeurzen, Henry Thieren, expert in diamant; de grafische kunstenaars Joke van den Brandt, Frank-Ivo van Damme, RodeS en Jan Scheirs; acteur Erik van Herreweghe; Inez Meter, stadsdichteres van Gouda; zangeres Rita de Neve, cineast Guy Lee Thijs; Manu van der Aa (Departement Letterkunde, Universiteit Antwerpen); prof. ir. René Steurs (Hogeschool Antwerpen) John Bel (voorzitter ExLibris), Reinaert de Vos-kenner René Broens; Jan Vaes (Davidsfonds); meden van de raad van toezicht en sponsors van de Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Ans en Piet Berings, Nanine de Croupet, Albert Dierckxsens, Dirk Maeyens, John Henschen, Maria Houthoofd, Pruts Lantsoght, Karin Lebacq, Paula Mortelmans, Luc en Thierry Neuhuys, Robin de Salle.
&
14 Fotografische verslagen op www.mededelingen.over-blog.com, www.misdaadauteurs.be, www.diamantenkogel.be, www.crimezone.nl, www.misdaadromans.nl. ■ ▲Pentito in de media. ‘De Waal is rechercheur en schrijft scenario’s voor politieseries. Dat merk je. Hij schrijft vlot, de dialogen kloppen en de plot van Pentito komt realistisch over. Rechercheur Nick Meere is slachtoffer van een ogenschijnlijk lukrake aanslag. Maar lukraak bestaat niet in politietermen, dus als hij weer aan het werk wil, wordt hij afgescheept met kleine dossiers, totdat bewezen is wie of wat er achter de aanslag zat. Hij komt in contact met een “pentito”, een maffiaspijtoptant, die voor geen geld wil worden uitgeleverd aan Italië, en dus bereid is om Nick te voorzien van cruciale informatie, bijvoorbeeld over de verblijfplaats van een in Italië ontvoerde senator. De contacten van Nick met zijn sidekick en met politiemensen in Italië leveren een stel spannende en soms ook komische scènes op. Op een nuchtere, maar daarom juist ontroerende manier schetst De Waal daarnaast nog de innerlijke strijd die Nick moet leveren met de fysieke en emotionele naweeën van de aanslag. Knap werk’ **** VN Thrillergids 'Zeer degelijke policier van de hand van rechercheur en scenarioschrijver Simon de Waal. Het bij vlagen zeer gewelddadige verhaal over een spijtoptant van de Italiaanse maffia is sfeerrijk en munt uit door research. De Waal – enkele jaren geleden al eens genomineerd met Cop vs Killer – begint tot de vaste waarden van het genre te behoren.' Gertjan de Vries, NRC Handelsblad 'Een ingenieus verhaal waarin meerdere complexe verhaallijnen elkaar treffen, om elkaar heen draaien en voor tal van verrassingen zorgen. Pentito is keihard maar ook vol mededogen, snel maar beheerst, fantasie maar ook realiteit, Nederlands maar ook Italiaans. Een steengoede thriller van een steengoede schrijver' - Crimezone.nl 'Hard, heftig, scherp politie (schrijf) werk' - Ineke van den Bergen, de Volkskrant 'Simon de Waal is een geboren verteller, hij weet een verhaal goed uit te werken en mooi op te schrijven.' - Gijs Korevaar, Algemeen Dagblad 'De Waal doet opnieuw een serieuze gooi naar de prijzen, want het boek mag er wezen.' Peter Kuijt, De spanningsblog 'Met ‘Pentito’ heeft De Waal vakwerk afgeleverd: een verhaal met kop, staart én ballen. Hier schrijft een auteur met kennis van zaken en dossiers.' – GPD '...een verhaal met een kop en een staart, en ballen' – GPD (Bron: Crimesite.nl) ▲Op uitnodiging van het Genootschap van Vlaamse Misdaadauteurs, in samenwerking met De Diamanten Kogel en het Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Nederlanden, hield prof. dr. Jim Madison Davis op woensdag 17 september een masterclass aan de Universiteit Antwerpen: “Successful Criminals Plan; Successful Writers Plot”. Hij werd namens het GVM begroet door Mieke de Loof en namens het ISLN ingeleid door Matthijs de Ridder. Vertrekkend zowel van de Poëtica van Aristoteles als van recent onderzoek over het koopgedrag van lezers, formuleerde prof. J. Madison Davis in twee sessies van telkens 50 minuten verhelderende vergelijkende inzichten over het meest fundamentele aspect van elk verhaal, nl. de plot (Gr.: mythos). De kernbegrippen van de aristotelische poëtica blijven actueel: verwikkeling, ontwikkeling, omkering, herkenning, misrekening, zuivering of purgatie (katharsis). Ze werden expliciet of impliciet door Jim Madison Davis getoetst aan films (Casablanca, Dolores Clairborne en The Birds), maar ook bijvoorbeeld aan de Ilias van Homerus, die hij meesterlijk analyseerde vanuit het gezichtspunt van de plot. De (bij wijlen allerminst van humor en ironie gespeende) masterclass werd druk bijgewoond door crimewriters, producers, scenaristen en dialoogschrijvers. ■
15 ▲De Standaard Uitgeverij maakt bekend dat Simon de Waal een bijzonder boek zal publiceren in samenwerking met Appie Baantjer. Deze ‘Baantjer & De Waal’ zal in het voorjaar van 2009 verschijnen bij Uitgeverij Lebowski. Appie Baantjer publiceerde in september 2008 zijn laatste boek over ‘De Cock met C-O-C-K’, er verscheen ook een biografie over zijn leven en werk. Baantjer en De Waal kennen elkaar al 25 jaar als rechercheurs bij de Amsterdamse politie. De Waal is ook vaste scriptschrijver van de Baantjer televisieserie. ■
Door de leesbril bekeken ▲Ouverture 1912. Literatuur en Vlaamse Beweging aan de vooravond van de Grote Oorlog – zo luidt de titel van de pas verschenen studie van Matthijs de Ridder. Het boek zal t.z.t. besproken worden. Ziehier alvast hoe het omschreven wordt op de achterflap. Op 11 augustus 1912 werd Hendrik Conscience op grootse wijze herdacht. Naar schatting 200.000 mensen kwamen die dag naar Antwerpen om eer te bewijzen aan de man die zijn volk heeft leren lezen. Maar hoe geletterd dit volk ondertussen ook was geworden, het was deze mensen niet alleen om literatuur te doen. In de marge van de Conscienceherdenking werd een maatschappelijke en culturele discussie gevoerd, die zou leiden tot een polarisering binnen en een voorzichtige radicalisering van de Vlaamse Beweging. Ouverture 1912 vertelt het verhaal van een bijna vergeten jaar in de Vlaamse literatuurgeschiedenis, waarin bekende en veel minder bekende schrijvers hardop nadachten over de toekomst van ‘Vlaanderen’. De erfenis van Conscience, maar ook die van Gezelle, Rodenbach en zelfs Richard Wagner, werd heroverwogen. De opstandige geschriften van Vermeylen werden tegen het licht gehouden en er werd gezocht naar ‘de nieuwe mensch’. Dat gebeurde niet alleen in discussies en pamfletten, maar ook in romans, gedichten en toneelstukken, die tot dusver vrijwel onbestudeerd zijn gebleven. Ouverture 1912 vormt zo een verrassende geschiedenis van een literatuur in beweging, waarin behalve door grote figuren als Vermeylen, De Mont en Van de Woestijne de aandacht wordt opgeëist door schrijvers als René de Clercq, André de Ridder en de totaal vergeten vooroorlogse literatuurvernieuwer M. B. Ledegouwer. Gelijktijdig verscheen Thriller versus roman, waarin een essay van Matthijs de Ridder opgenomen werd: “Het complot der estheten. Het spannende verhaal van de Vlaamse letteren”. Matthijs de Ridder is verbonden aan het L.P.Boon documentatiecentrum (Universiteit Antwerpen/ Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Nederlanden). Hij schreef Aan Borms. Willem Elsschot, een politiek schrijver, bezorgde de Verzamelde verzen van Gaston Burssens en is co-editeur van het Verzameld werk van Louis Paul Boon. ■ Matthijs DE RIDDER, Ouverture 1912. Literatuur en Vlaamse Beweging aan de vooravond van de Grote Oorlog, Antwerpen, AMVC-publicaties 11, 2008, 384 p., ill., 22,50 €. Matthijs DE RIDDER, “Het complot der estheten. Het spannende verhaal van de Vlaamse letteren”, in: Jos VAN CANN & Henri-Floris JESPERS (red.), Thriller versus roman, Antwerpen / Apeldoorn, 2008, 142 p., 15,90 €.
▲In de jongste aflevering van het driemaandelijkse tijdschrift van het Studiecentrum Joris van Severen publiceert prof. dr. Piet Tommissen een bijdrage tot de studie van het tijdschrift Ter Waarheid (1921-1924). Vertrekpunt van zijn verkenning en situering zijn twee artikels. Het eerste is van de hand van Fernant Berckelaers (M. Seuphor) en verscheen in Het Overzicht (nr. 7-8, oktober 1921; het tweede verscheen anoniem in Ça ira! (nr. 18, mei 1922). Georges van Severen besprak Ça ira! in het nummer van Ter Waarheid van april 1921. Hij schreef o.m. wat volgt: Het tijdschrift heeft geen gemeenzaam programma […], maar al de schrijvers verdedigen en huldigen dezelfde gedachte: het moderne in de plastische
16 kunsten – Internationalisme – Absoluut antimilitarisme – De noodzakelijkheid der sociale revolutie – De autonomie voor Vlaanderen. […] Ça ira! is een sympathiek tijdschrift. Zijn zeer jonge geweldige zelfzekerheid en twijfelloos idealisme, is een blijde verschijning. Er zit geloof in en liefde in overmoed ook … zeker … maar als een frissche wind is het. Het anonieme artikel in Ça ira! over Ter Waarheid werd door Piet Tommissen vertaald en in zijn bijdrage opgenomen. Ziehier de integrale tekst: Zeer zeker het beste kritisch tijdschrift dat in Vlaanderen verschijnt. Elk nummer is een vrij volledig overzicht van het intellectueel gebeuren zowel in binnen- als buitenland. De internationale kronijken zijn opgesteld met grote kennis van zaken en met een scherpe zin van de moderne ideeën in de verschillende domeinen waarin ze zich manifesteren. Hoogstens valt te betreuren dat Ter Waarheid t.o.v. de Franse letteren van een zeker exclusivisme blijk geeft. Door zich op hetzelfde standpunt als L’Art libre te plaatsen, schijnt ons het tijdschrift een té overdreven belang te hechten aan de dichters van de Abbaye. Dat is des te betreurenswaardiger omdat de jonge Vlaamse poëzie al te graag een ietwat verouderd humanisme cultiveert, waardoor ze aan de Duitse en de Noord-Europese literaturen schatplichtig is. Ofschoon het logisch en verantwoord is dat de Vlaamse literatoren deze laatste invloeden ondergaan, ware het nochtans wenselijk dat ze zich, wat de Franse dichters betreft, meer zouden interesseren voor hen die geheel en al van hun ras verschillen. De Vlaamse poëzie heeft onbetwijfelbaar meer te leren van Cendrars en Cocteau dan van Duhamel of Vildrac. P. Tommissen verwijst naar de ‘Chronique de Flandre’ van de anonymus S, verschenen in de eerste aflevering van Ça ira! Uit onderzoek staat thans onweerlegbaar vast dat René Victor (1897-1984) de auteur van dit merkwaardige stuk is. ■ Piet TOMMISSEN, À propos “Ter Waarheid”, in: Nieuwsbrief Joris van Severen , XII, 4e trimester 2008, pp.4-9. Paddevijverstraat 2, B 8900 Ieper
▲Franz Hellens (1881-1972) was gelieerd met Eddy du Perron, die model stond voor een personage uit Moreldieu (Paris, Albin Michel, 1946). Mijn belangstelling voor de Gentse meester werd echter in eerste instantie gewekt door Paul Neuhuys, die hem met Max Elskamp en Jean Cocteau rekende tot de drie schrijvers die hem daadwerkelijk op zijn levensweg in poeticis “begeleid” hebben. De publicatie van een tot dusver onuitgegeven werk van Hellens, hoe weinig weerklank dit ook vond, ervaar ik dus als een evenement. Dr. Sourour Ben Ali Memdoub bezorgde de geannoteerde tekstuitgave van Carnets d’un vieillard : l’Âge et Moi, een manuscript dat ze ontdekte in de Koninklijke Bibliotheek Albertina te Brussel. Hellens zelf beschouwde dit manuscript als een « kapitaal werk », wellicht het enige waarin hij zijn grenzen bereikte. Mevrouw Sourour Ben Ali Memdoub schreef niet alleen een verhelderende inleiding, maar selecteerde ook een aantal citaten uit teksten van Hellens rond dezelfde thema’s (tijd, ouderdom en dood) die ze de lezer gul als toemaat schenkt. In Carnets d’un vieillard geeft Hellens de volle maat van de maestria van zijn beklijvend proza waarvan hij alle toonaarden feilloos bespeelt. Het gaat helemaal niet om een ars moriendi, maar integendeel om een les in levensintensiteit: “Vivre dans toute l’intensité de l’être”. Ik denk daarbij onweerstaanbaar aan Montaigne, Marcel Jouhandeau, Julien Green, aan beschouwingen die Marguerite Yourcenar zo overtuigend legt in de mond van keizer Adrianus en, natuurlijk, aan de beklemmende lyrische Chronique van Saint-John Perse en het stoïcijnse maar zo secure De Senectute van Cicero. Hellens bespeelt zowel de thema’s van
17 Horatius (Eheu ! fugaces, Posthume, Posthume, labuntur anni...) als die van Cicero (Emori nolo : sed me esse mortuum nihil aestimo). Hellens kan als schoolvoorbeeld gelden van de writer’s writer: gewaardeerd door zijn broeders in het vak, geïgnoreerd door het grote publiek, al werden zijn romans uitgegeven door de meest toonaangevende Parijse uitgevers. Hij was zich daar scherp van bewust. In zijn onuitgegeven dagboek noteerde hij op 1 januari 1972, minder dan drie weken voor zijn overlijden: « Dans dix ans, quand ma personne sera réduite à une poignée de poussière, on m’aura complètement oublié. Mes livres dormiront de leur belle mort dans la poussière des bibliothèques. Si, par hasard, un de ces ‘rats’ qui fréquentent ces cimetières, mettra la main sur l’un deux, le titre l’ayant surpris, il en feuilletera peut-être quelques pages, puis le reglissera dans sa tombe. » &
Op de voorbeeldige site www.literair.gent.be wijdt dr. Nicole Verschoore (zie eerdere berichten) een indringende beschouwing aan Franz Hellens, waarin ze terecht onderstreept dat hij een romancier, dichter en essyist van internationale betekenis en bekendheid was. Zijn werk verscheen inderdaad in meer dan twintig talen maar is in het Nederlands taalgebied nauwelijks bekend. “Voorloper van het surrealisme in zijn literair proza en zijn poëzie, stichtte Hellens drie avant-garde tijdschriften Signaux de France et de Belgique, Le disque vert en Cahiers du Nord. Voornamelijk Le disque vert werd tijdens het interbellum een internationale draaischijf. Door zijn belangstelling voor de droom en de fantastische wegen van de ervaring besteedde hij, lang voor het surrealisme, aandacht aan Freud en later ook aan Jung. Hij formuleerde de bevindingen van zijn 35 jaar omgaan met de droom in La vie seconde ou Les songes sans la clef (1945). De romans van Hellens steunen op juxtapositie, het samenbrengen van losse passages die ofwel een autobiografische evolutie tekenen (in Le naïf, 1926), ofwel de innerlijke ontwikkeling schetsen die een ontdekking wordt dank zij de droom en zijn thema's. Hellens reconstrueerde de dromen om ze begrijpelijk te maken in waaktoestand, hopende dat ze het verborgene in de zichtbare wereld en de intieme mens zouden openbaren. Op de diepere zin van de gebeurtenissen komt het aan. Mélusine ou la robe de saphir (1920) is hiervan een eerste voorbeeld. Er volgen meerdere romans en ruim tien bundels fantastische verhalen, Les hors-le-vent (1919), Réalités fantastiques (1922), Nouvelles réalités fantastiques (1941), Herbes méchantes et autres contes insolites (1961) ... tot de anthologie Contes et nouvelles (1977). Alle gaan in dezelfde richting als Le naïf en Mélusine. Was Hellens in de eerste helft van zijn leven voornamelijk prozaïst en uitgever van tijdschriften, in de tweede helft keerde hij terug naar de poëzie of schreef hij proza-meditaties over de hoge leeftijd en over de manier om intellectueel ten volle van het leven te genieten. In 1933 ontving hij de driejaarlijkse staatsprijs voor zijn verhalenbundel Fraîcheur de la mer. &
De eerste geschriften van Neuhuys over Hellens dateren 1921. Zijn essay “Hellens ou la fantastique acceptation du réel” verscheen in december 1971, kort voor het overlijden van zijn vriend. In zijn laatste bundel, L’Agenda d’Agénor (1984) zal hij het eerste gedicht van de cyclus “Que sont nos amis devenus” aan Hellens wijden:
18 Franz Hellens Excelle à déceler la somme d’énergie d’un objet inanimé jusqu’au fétichisme de Bass-Bassina-Boulou Sur le ponton du Steen haut lieu du monde mon grand ami des lettres évoque l’humour de Mélusine par des Conseils aux Inhumés Dada n’était pour lui qu’un coup d’épée dans l’eau Et dans la forêt de Louveciennes je l’entends encore bougonner comme contre son gré: Aucune bête n’est sale seul l’homme est une sale bête qui s’obstine à salir sa furtive planète (HFJ) Franz HELLENS, Carnets d’un vieillard : L’Âge et Moi, Clermont-Ferrand, Presses Universitaires Blaise Pascal, Collection Centre de Recherches sur les Littératures modernes et contemporaines / Textes, 2007, 228 p., 15 €.
▲ In de rubriek “Gedachte” van De Morgen (24 september, p. 20) legt Kevin Absillis uit waarom zoveel literaire bekroningen onder vuur liggen. Hij wijst daarbij op de felle kritiek op de Gouden Uil en de Diamanten Kogel. Zijn conclusie luidt onomwonden: Hun impact en legitimiteit nemen juist toe naarmate het protest aanwelt en de schandaalsfeer uitdijt (de Man Booker Prize en de Nobelprijs zijn de beste voorbeelden). Het prijzenspel lijkt uiteindelijk dus om één regel te draaien: iedereen wint, ook wie verliest. Zo bekeken is de Gouden Uil nog niet vleugellam en lijkt het evenzeer voorbarig om de Diamanten Kogel af te schrijven als een losse flodder. Het antwoord van Simon de Waal op de vraag of de bekroning met De Diamanten Kogel voor extra verkoop in Nederland en Vlaanderen gaat zorgen, ligt geheel in het verlengde van Absillis’ analyse: “Misschien, op termijn, zal het je naam goed doen. Ik denk niet dat mensen nu meteen naar de boekhandel rennen om Pentito te kopen, daar is de prijs nog niet ‘groot’ voor. Maar ik heb het idee dat de Diamanten Kogel, qua bekendheid, inmiddels aardig naar de Gouden Strop toe begint te trekken.” & [Kevin Absillis (Duffel, °1980) studeerde Germaanse taal- en letterkunde (1998-2002) en internationale politiek (2002-2003) aan de Universiteit Antwerpen. Verrichtte van 2004 tot 2007 als wetenschappelijk medewerker van het Louis Paul Boon-documentatiecentrum onderzoek naar de geschiedenis en werking van de Belgische uitgeverij A. Manteau. Publiceerde hierover naast bijdragen in diverse tijdschriften het boek Een kleine uitgeverij van stand (L.P. Boon-documentatiecentrum / Demian, 2005). Organiseerde in februari 2006 samen met Katrien Jacobs (Studie- en documentatiecentrum Hugo Claus) het congres 'Van Hugo Claus tot hoelahoep. Vlaanderen in beweging (1950-1960)' [zie HenriFloris Jespers, Naar een herwaardering van de jaren vijftig, in: Mededelingen van het CDR, nr. 122, 15 augustus 2008, pp. 2-6]. Een selectie van de op dit congres gepresenteerde bijdragen verscheen in 2007 bij Garant. Absillis voltooide begin 2008 een proefschrift over de geschiedenis van uitgeverij A.
19 Manteau: Literaire kwaliteit uit Arm Vlaanderen. Uitgeverij A. Manteau en de verzelfstandiging van het literaire veld (1932-1971).] ■
▲Een kwarteeuw Gierik, literair tijdschrift met initiatief: 100 = 4 x 25 (= 3 x 8 + 1)! Nummer 100 bevat de bijdragen van vijfentwintig auteurs. “Acht auteurs publiceerden in een ver of niet zo ver verleden in dit tijdschrift, acht auteurs verschenen recent, acht auteurs maken voor het eerst hun opwachting. En, omdat we het aan ons profiel verschuldigd zijn, brengen we één debuut. Drie keer acht. Plus één”, aldus redactiesecretaris Dimitri Bontenakel. Hij onderstreept dat de toekomst een vraagteken is: “Na honderd nummers staan we aan een kruispunt. We kunnen alle kanten uit en hoeven daarbij geeneens rekening te houden met de spelregels van mecenassen en andere stuurlui. Welk pad te bewandelen met 101?” Nummer 100 wordt voorgesteld in het Letterenhuis (Minderbroedersstraat, 2000 Antwerpen op dinsdag 7 oktober om 19u30. Stichters Guy Commerman en Erik Van Malder worden in de bloemetjes gezet na 25 jaar Gierik. Voordien is er een ontvangst door schepen van onderwijs, economie en werk Robert Voorhamme op het Antwerpse stadhuis.■ ▲Pas nu lees ik de feestrede die Pol Hoste (°1947) uitsprak tijdens de viering van de tachtigste verjaardag van Sybren Polet (°1924). Hij sloeg daarbij nagels met koppen. Men moet het boek Het postmoderne uitgelegd aan onze kinderen van JeanFrançois Lyotard niet hebben gelezen om te begrijpen dat de hedendaagse roep tot vereenvoudiging van het taalgebruik in de literatuur voornamelijk getuigt van angst en wanhoop waarbij men zijn toevlucht zoekt in cultuurpessimisme en politiek totalitarisme. Men moet niet aan de universiteit hebben gestudeerd om in te zien dat een oproep tot minder academisme in de literatuur zich van een demagogische retoriek bedient om uiteindelijk ook de verkleutering te laten beginnen in de poëzie en het proza, nadat de essayistiek bijna geheel uit de literaire fondsen is verdwenen. Men moet niet door de spiegel van zijn eigen verbeelding zijn gestapt om in te zien dat een oproep tot meer realisme in de literatuur zich van een demagogische retoriek bedient om niet alleen de gedachtewereld van het literaire met de grond gelijk te maken maar vooral om te verhinderen dat deze literaire wereld verder richting zou geven aan de manier waarop de werkelijke wereld zich ontwikkelt. De rede van Pol Hoste is te lezen op www.literairtijdschriftparmentier.nl ■ ▲Letternieuws, het driemaandelijkse tijdschrift van Kalligrafia (Vlaamse Vereniging ter Bevordering van de Kalligrafie), houdt zijn lezers op de hoogte van trends in het nationale en internationale kalligrafiegebeuren, tentoonstellingen, wedstrijden en cursussen. Het tijdschrift is echter niet uitsluitend vakgericht, en kan eenieder aanspreken die belangstelling heeft voor de cultuur van het boek in de breedste zin van het woord. De jongste aflevering vestigt onder meer de aandacht op de tentoonstellingsmap Im Zaubergarten der Schrift (Akademie der Künste Berlin, 24,80 €, ISBN 978-3-88331-121-0, www.adk.de/kalligraphie ). Letternieuws brengt daarbij twee platen van Friedrich Poppl (1923-1982). In de rubriek “Letterkunde & Letterkunst” gaat Jooris van Hulle in op de poëzie van dichter, essayist en beeldend kunstenaar Renaat Ramon. Over zijn visuele poëzie zegt Ramon zelf: “Ze heeft haar wortels in het samengaan van woord en beeld. Het komt erop aan beide te laten samenvallen. Wat mij in de eerste spreekt aanspreekt, is de vorm van concrete poëzie die louter met letters, tekst en teken werkt.” Verder verneemt de lezer bijvoorbeeld dat de catalogus van het museum Meermanno thans geraadpleegd kan worden op internet (www.catalogus.meermanno.nl ).
20 De Vlaamse Vereniging ter Bevordering van de Kalligrafie is een van de grootste Europese kalligrafieorganisaties met tientallen bekwame lesgevers. In samenwerking met het gemeentebestuur van Westerlo organiseert de vereniging de Internationale Prijs Kalligrafie. Voorzitter Joke van den Brandt (°1937) is een kalligrafe met internationale faam. Ze richtte de vereniging op in 1987 en bouwde ze uit tot een grote culturele vereniging. Voor haar pionierswerk ontving Joke van den Brandt in 1999 de Visser-Neerlandia Cultuurprijs. ■ Letternieuws, 20ste jg., 3de trimester 2008, 72 p., ill. Abonnement: 30 € (België), 35 € (andere landen). Windmolenstraat 7, 2660 Hoboken of
[email protected]
▲Van Jan Geerts (Hoogstraten, 1972) verscheen zopas de bundel De n van iemand. De dichter hanteert een zintuiglijke beeldspraak, kan speels uit de hoek komen en beschikt daarbij over de gave zonder zwaarwichtigheid een haast metafysische dimensie over te brengen in de alledaagsheid en over te dragen op de lezer. Zijn debuut, Tijdverdriet en andere seizoenen (2004) werd enthousiast onthaald. Hij bevestigde zijn talent met zijn tweede bundel, Een volle maan met onze handen ernaast (2005).■ Jan Geerts publiceerde in de tijdschriften Deus ex Machina, De Brakke Hond, Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, Kunsttijdschrift Vlaanderen en Het Liegend Konijn. Jan GEERTS, De n van iemand, Leuven, P, 2008, 62 p., 14 €.
Agenda ▲Zaterdag 4 oktober om 15 u: presentatie van de bloemlezing Na de dood stond ik midden in het leven. Kopstukken van de naoorlogse Poolse poëzie. Het Andere Boek, Wereldcultuurcentrum Het Zuiderpershuis, Waalse kaai 14 te Antwerpen. ■ ▲Tot 5 oktober: tentoonstelling Bert Lezy bij Print Gallery (zie rubriek “Caleidoscopisch). ■ ▲8 oktober om 20 uur: presentatie van Onder professoren. Een symposium, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Koningstraat 18, 9000 Gent (zie rubriek ‘Door de leesbril bekeken’). ■ ▲11 oktober om 20 u: voorstelling van Hinkelspel, de nieuwe bundel van Marleen de Crée, met eigen illustraties. Prof. dr. Joris Gerits leidt de bundel in. Galerie De Zwarte Panter, Hoogstraat 70 te Antwerpen. ■ ▲15 oktober om 20 u. Literaire Kring Hugo Raes: Wim van Rooy spreekt over Het smaran, het vikka, de ronko, het boek waarin Hugo Raes’ kijk op de wereld het best tot uiting kom. De Zwarte Panter, Hoogstraat 70, Antwerpen. ■
▲Tot 16 november exposeert Nancy Slangen (°1966) schilderijen en collages bij arteVentuno. Openingsuren: van donderdag tot en met zondag, van 11 tot 18 uur. Blaesstraat 96 B, 1000 Brussel. Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 30 september. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties: RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Zesde jaargang, nr. 126-127
20 oktober 2008
Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel “Er was ergens een show op tv met een stelletje acteurs & schrijvers en niemand had ooit van Le Clézio gehoord; stijl: de Zweedse Academie kiest wel vaker voor totaal onbekende personages”, zo wist CDR-medewerker Luc Boudens te melden – dat is het oordeel van de PK’s. Het kwaad wortelt dieper. Van Ostaijen wist het al: belangstelling voor literatuur hebben onze landgenoten niet. Hun voorkeur gaat naar de “dagbladletterkundige”.Vandaag zijn ze dus gewillig en weerloos overgeleverd aan de marketingsuprematie van het Imperium. Buiten het Amerikaanse Mekka, geen heil in het gelijkgeschakelde Vlaanderen. De people-mentaliteit domineert. Branie en grote bek zijn troef. Typisch voorbeeld: in De Morgen (15 oktober) krijgt de zogenaamde “ophefmakende” briefwisseling van mediahoeren Bernard-Henri Lévy & Michel Houellebecq twee volle pagina’s, terwijl Le Clézio het moet stellen met een bescheiden kaderstuk.■
2
Inhoud Nobelprijs literatuur: J.M.G. Le Clézio Feestelijk Emeritaat van prof. dr. Joris Gerits Dossier De dood van het tijdschrift Gierik Poëtisch Hugo Schiltz: “Een weemoed niet te stuiten…” Caleidoscopisch Ontdek de Brusselse begraafplaatsen 40 jaar De Zwarte Panter: een andere avant-garde. Misdaad loont Nominaties Hercule Poirot-prijs Achteruitkijkspiegel Prof. dr. Piet Tommissen: Dada in de Lage Landen: A. Vlaanderen Door de leesbril bekeken Nieuwe roman van Suzanne Binnemans Tilia en het architecturale erfgoed van Watermaal-Bosvoorde Charles Simic vertaald door Joris Ivens. Agenda
&
Nobelprijs literatuur: J.-M. G. Le Clézio Jean-Marie Gustave Le Clézio (°1940) verscheen als een meteoor in de wisselende hemel van de Franse literatuur. Met zijn debuut, Le procès-verbal (1963; Prix Renaudot) leverde de jonge prozaschrijver een meesterstuk en verwierf meteen een heel aparte plaats in het literaire landschap. De emblematische titels van zijn volgende romans (La Fièvre, 1965; Le déluge, 1966; L’extase matérielle, 1967; Terra Amata, 1967; Le livre des fuites, 1969) illustreren de onbeperkte ambitie van zijn poëtisch-filosofische bezinning. De romans van Le Clézio ontvouwen zich in de hedendaagse wereld, maar roepen een pregnant gevoel op van tijdloosheid, van spanning tussen het middelpunt en het oneindige. Gefascineerd door de werkelijkheid, door de materie en het taalmateriaal, beleeft de schrijver als het ware een stoffelijke, ruimtelijke extase die hij feilloos op de lezer weet over te brengen. & La guerre (1970), wellicht zijn sterkste roman, vertoont verwantschappen met een anoniem epos. De concrete spanningen van de postmoderne maatschappij metamorfoseren tot natuurverschijnselen. Zo ontstaat een presocratisch universum waarin de oorlog inderdaad vader van alle dingen is, waarin alles altijd in beweging is, van neutronen en protonen tot werelddelen. Le plan se défaisait sans cesse. Rien n’était définitif. Il n’y avait que le mouvement.
De oorlog begon, niemand weet waar of hoe. Er zal nooit vrede heersen, niemand zal ooit overwinnen. Zelfs wie zeventig jaar in zijn kamer opgesloten blijft, zal de oorlog zien, de
3 uitroeiing van de gedachte gadeslaan. De oorlog is overal, en als hij er is, dan is dat het teken ‘dat er iets aan het ontstaan is’. Net als de pest bij Camus verschijnt de oorlog als een kwaal, een woekerend gezwel waar iedereen door aangetast wordt. Massificatie, depersonalisatie, luchtvervuiling, voortdurende beweging en onrust, lawaai, scherp licht, razend verkeer: oorlog is de globale verschijningsvorm van de totalitaire, globale maatschappij, de verzamelnaam voor alle vormen van verdrukking en maatschappelijke agressie op de innerlijkheid van het individu. Cela se passait donc en retrait, à la troisième personne. Il n’y avait plus de place pour je.
De enkeling moet uit zichzelf treden, zo diep in zichzelf kijken dat hij niets meer herkent. Be grijpen is een illusie: alles is verworden tot taal of teken, precies omdat er geen hoop meer is op synthese. Alleen zijn betekent : trachten te begrijpen. Maar, être avec tous, dans le grand tourbillon, ce n’est pas comprendre.
Niemand heeft nog een gezicht, het bewustzijn is uitgedoofd. De mens leeft in een labyrint. Dit is erger dan oorlog, dit duurt langer en er zijn geen overwinnaars. Een ononderbroken beweging die niemand nog kan bevatten. De personages van La guerre zijn voortdurend op stap in een wereldstad, wat aanleiding is tot adembenemende “beschrijvingen”: een jukebox, een warenhuis, een kruispunt, een gloeilamp, een psychedelische bar. Of nog, de onvergetelijke pagina’s over een luchthaven bij nacht: La nuit, les aéroports sont blancs. Il y a dans les grands halls vides cinquante soleils qui brillent ensemble.
De voortdurende verwondering om alledaagse dingen dwingt Le Clézio tot een onafgebroken en gespannen aandacht: Il y a tant de choses à saluer, partout dans la ville. Il y a tant de choses à apprendre, à voir. Personne ne s’émerveille de rien. Les gens vivent au milieu de miracles, et ils n’y prennent garde.
& Zowat veertig jaar geleden poneerde de schrandere criticus Roger Kanters terecht: Après la guerre, il restera un ‘no man’s land’ où M. Le Clézio est notre seule vraie avant-garde.
& Uit de (oppervlakkige) lezing van de reacties in de Nederlandstalige media blijkt voldoende dat het oeuvre van Le Clézio slechts eenzijdig gekend is. Commentatoren beperken zich dus noodgedwongen tot variaties op de door nieuwsagentschappen aangereikte thema’s. ‘Nomade’, ‘kosmopoliet’, ‘milieubewust’, ‘behoeder van primitieve culturen’,’humanist’: in de berichtgeving wordt aldus een reducerend, eenzijdig beeld van de Nobelprijswinnaar
4 opgehangen, waarbij stilzwijgend wordt voorbijgegaan aan de thematische en technische bijdrage van Le Clézio tot de metamorfoses van de roman. Het grensverleggende karakter van zijn proza kan nochtans niet genoeg onderstreept worden. Daarom heb ik nadrukkelijk gefocust op zijn vroege werk, dat m.i. niet alleen de grootste aandacht verdient maar bovendien meer dan ooit actueel blijkt. & Het proces-verbaal verscheen in 1964 bij De Bezige Bij. Het zou nog meer dan drie decennia duren vooraleer een Nederlandse uitgever het waagde het werk van Le Clézio onder de aandacht te brengen. Bij De Geus verschenen de roman Gouden vis, de biografie Diego en Frida, en de vertellingen Angoli Mala, In volle zee, Omwentelingen en De Afrikaan. De Geus werd er niet rijker mee, maar bewees dat er nog taaie uitgevers met smaak bestaan. Uitgever Eric Visser (Volkskrant, 9 oktober): Er is bijna niets leverbaar van die zes titels. Enkele honderden exemplaren in totaal.
In volle zee en Omwentelingen worden momenteel herdrukt en zullen binnenkort weer beschikbaar zijn. & Naar aanleiding van de bekroning van Le Clézio haalde Margot Dijkgraaf een treffende herinnering op (NRC Handelsblad, 9 oktober): Zeven jaar geleden sprak ik Le Clézio in Parijs, hij was op doortocht, kwam uit Oezbekistan en was onderweg naar Mexico. Het woestijnzand zat nog in zijn schoenen. Hij citeerde versregels van de Turkse dichter Rumi: ‘Wat is meer waard, het bevel voeren over tienduizend man of vrij zijn in een vruchtdragende eenzaamheid?’ ‘Het is beter vrij te zijn in eenzaamheid’, luidde zijn antwoord, dan machtig in gevangenschap. Ik ben gericht op mensen die zo’n soort eenzaamheid hebben verkozen, niet op diegenen die heersen, handelen en zich bezig houden met hun imago.’
Al bij zal geen verrassend antwoord van de man die zijn D.E.S. haalde met een verhandeling over La Solitude dans l'œuvre d’ Henri Michaux… Henri-Floris JESPERS
Feestelijk 365 noten bij 365 Op 2 oktober, in de KBC te Antwerpen, geen academische zitting maar een gevoelige viering op mensenmaat. Aanleiding: het emeritaat van prof. dr. Joris Gerits. Prof. dr. Alain Verschoren, de kersverse rector van de Universiteit Antwerpen, onderstreepte in zijn welkomstwoord de wenselijkheid emeriti te koesteren en ze bijgevolg te blijven betrekken bij het onderwijs. Vice-decaan van de Faculteit Letteren & Wijsbegeerte (UA) prof. dr. Bruno Tritsman nam de gelegenheid te baat om, en passant, de sfeer van “onder professoren” ironisch op te roepen.
5 Uit het gesprek van uitgever Harold Polis met Joris Gerits bleek hoe beslissend de ontmoeting met de dichter Hugues C. Pernath voor de gevierde wel was. Als bijdrage tot de biografie van Pernath verwoordde Walter van den Broeck een sprekende herinnering aan een familiereünie in 1967. Carlo van Baelen, directeur van het Vlaams Fonds voor de Letteren, wees op de uitzonderlijke verdiensten van Gerits als voorzitter van het Fonds. Aan de hand van onder meer een aantal verzen van Pernath bracht Peter Holvoet-Hanssen een subtiele en ontroerende vriendengroet in de vorm van een meditatie over het menselijk tekort; de dichter was kennelijk zelf aangedaan: hij overschreed de hem toegemeten spreektijd met slechts een vijftal minuten – une fois n’est pas coutume. Tot besluit van een laatste gespreksronde met Harold Polis bracht Joris Gerits bij wijze van levensles een citaat van Jorge Luis Borges en zong hij als dank voor de aanwezigen een lied van Orlando di Lasso. Tot slot werd het eerste exemplaar van 365 voetnoten voor Joris Gerits aan de gevierde overhandigd door prof. dr. Piet Couttenier, voorzitter van het Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Nederlanden (UA). De groep Kimiz (Christel Borghlevens, Filip Verneert, Roman Korolik en Johan De Baedts) bracht vrolijk weemoedige muzikale intermezzi met eigen composities en Jiddische, Turkse en Bulgaarse traditionals. & Omdat Joris Gerits in zijn beschouwingen over literatuur nauwelijks voetnoten gebruikt, kreeg hij nu aan het eind van zijn carrière 365 noten cadeau bij het dagboek dat hij in het voorjaar van 2007 bij Manteau / Meulenhoff heeft gepubliceerd onder de titel 365. Uit 365 werden een vierhonderdtal lemma's geselecteerd. Potentiële medewerkers werden uitgenodigd om twee van die lemma's van een voetnoot te voorzien – liefst geen encyclopedische toelichting maar wel een puntige tekst met een persoonlijke insteek, indien mogelijk verbonden met de vele activiteiten of de persoonlijkheid van Joris Gerits. Hierbij werd de simpele regel gehanteerd: wie eerst komt, eerst maalt. Dat het coördineren van dit originele project geen sinecure was, ligt voor de hand… Het resultaat is alleszins boeiend. 365 noten voor Joris Gerits verscheen als bijzondere aflevering van Revolver, met bijdragen van onder meer Benno Barnard, Johan de Boose, Walter van den Broeck, Geert Buelens, Piet Couttenier, Marleen de Crée, Jozef Deleu, Luc Devoldere, Sus van Elzen, Peter Holvoet-Hansen, Pol Hoste, Katrien Jacobs, Henri-Floris Jespers, Roland Jooris, Marc Kregting, Ivo Michiels, Ramsey Nasr, Roger M.J. de Neef, Joris Note, Joseph Pearce, Koen Peeters, Harold Polis, David van Reybrouck, Matthijs de Ridder, Adriaan De Roover, Eric Spinoy, Lucienne Stassaert, Peter Theunynck, Jan Vanriet, Bart Vervaeck, Carla Walschap, Georges Wildemeersch, Frank Willaert en Dietlinde Willockx. Namens de initiatiefnemers schreven Katrien Jacobs, Matthijs de Ridder en Dietlinde Willockx een korte inleiding waar ze ongetwijfeld evenveel plezier aan beleefd hebben als de lezer…■ 365 noten voor Joris Gerits, Antwerpen, Revolver 139, jg. 35/2, september 2008, 130 p., ill., 8 €. Joris GERITS, 365. Dagboek, Meulenhoff / Manteau, Antwerpen / Amsterdam, 2007, 317 p., 22,50 €.
Dossier De dood van het literaire tijdschrift Gierik
6 Donderdag 2 oktober werd Joris Gerits gevierd naar aanleiding van zijn emeritaat. Carlo van Baelen, directeur van het Vlaams Fonds voor de Letteren wees toen nadrukkelijk op de verdiensten van Joris Gerits. Als voorzitter van het VFL heeft Gerits in hoge mate bijgedragen tot de objectivering van de criteria, aldus de directeur van het VFL. Objectieve criteria? Dat is kennelijk niét het oordeel van Ferre Denis. Dat blijkt voldoende uit zijn artikel “De dood van het literaire tijdschrift Gierik”, verschenen in de jongste aflevering van De Auteur, het driemaandelijkse tijdschrift van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen. Ferre Denis trekt heftig tegen tegen het VFL, meer bepaald tegen de commissie tijdschriften. Hij neemt geen blad voor de mond en aarzelt niet ernstige beschuldigingen te formuleren: Ook nu heeft het almachtige Vlaams Fonds VOOR de Letteren VFL beslist: het tijdschrift Gierik voldoet niet aan de eisen van VFL. Na jaren vechten tegen de commissie tijdschriften, die vol zit met mensen die rechter en partij, heeft Gierik in het zand moeten bijten. Tijdens de vakantie werden hun alle subsidies afgenomen. De belangenvermenging die ervan aan de basis ligt is aantoonbaar. De vriendjespolitiek bij het politiecorps is er klein bier tegen. Het systeem zit ook veel perverser in elkaar omdat het fondsbestuur, zonder scrupules, in de commissies mensen kan benoemen die de financiële belangen van enkele leden van het fondsbestuur moeten veilig stellen. Het is een schande Gierik een gebrek aan kwaliteit te verwijten, aldus Ferre Denis. Hij onderstreept dat sinds de oprichting van het VFL in 2000 zes of zeven tijdschriften van het literaire landschap verdwenen: Alle tijdschriften die met de tijd geen journalisten of professoren of docenten in hun redactie hebben opgenomen, moesten eruit. Gierik werd door Guy Commerman en Erik van Malder gesticht in het najaar van 1983. Commerman publiceert in De Auteur een reactie op de beslissing van het Fonds. Hierna volgt een ruim citaat uit dit document.
Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift: een kwarteeuwigheid… Bedoeld als een studentikoze, literaire grap groeide het buiten alle verwachting uit tot een heus literair tijdschrift. In de beginjaren waren grappen en grollen, literaire buitenbeentjes en ludieke aliassen van de partij. Zelfrelativering en creativiteit vierden toen hoogtij. Op tien jaar stond iedereen versteld dat Gierik qua abonnementen het tweede grootste van Vlaanderen was geworden. Tot spijt van wie het benijdt (nog altijd). Gierik kwam in aanmerking voor subsidiëring en dat betekende meteen het einde van het onorthodoxe, want de redactie trachtte financieel te overleven, maar moest zich daarom plooien naar de academische en gortdroge normen van de geldschieters. Gierik bouwde in de loop der jaren een stevige reputatie op wat betreft het publiceren van debutanten. In een onderzoek dat vorig jaar door het Vlaams Fonds voor de Letteren werd uitgevoerd, bleek dat Gierik het best van alle literaire tijdschriften scoorde in de debutantenaangelegenheid. Van de debutanten
die
de
laatste
vijf
jaren
in
Vlaamse
literaire
tijdschriften
7 publiceerden/debuteerden, vonden er 23 een reguliere uitgever: 18 auteurs verschenen in Gierik, dit is 80 %. […] In 25 jaar publiceerde Gierik & NVT 12.000 bladzijden literatuur, waaraan circa 1.500 auteurs uit 5 werelddelen meewerkten, 550 debutanten maakten hun opwachting, waarvan er 180 een uitgever konden overtuigen. […] Er werden 50 themanummers
samengesteld
en
veelal
werd
er
een
link
gelegd
naar
maatschappelijke en sociale toestanden (extreem rechts in de literatuur, eros en god, pornografie, darwinisme, rede en geloof, migratie, allochtone auteurs), maar evenzeer kwam Antwerpen vaak aan bod (Antwerpen in 1933, Paul van Ostaijen, Paul Snoek, het tijdschrift NUL, Roger van de Velde, Franstalige schrijvers in Vlaaanderen, Willem Elsschot). Een 40-tal Waalse auteurs werden in vertaling voorgesteld. Wat bij een adviseur de reactie uitlokte dat het toch ongehoord was dat Vlaams subsidiegeld diende om Waalse auteurs te promoten. En dat Gierik dus maar van de subsidielijst moest worden geschrapt: BHV avant la lettre! Dat Gierik steeds de verdediging van het “vrije woord” opnam, werd als een verzuilde en achterhaalde gedachte bestempeld. Een 5-tal jaar geleden maanden de Fondsadviseurs de redactie aan “om zich te distantiëren van een bepaalde zuil”. Ondanks schriftelijke vraag om opheldering hebben we nooit antwoord gekregen welke zuil er eigenlijk werd bedoeld. Waarschijnlijk niet de hunne?! Op 11 juli 2008 (0, griezelig sarcasme!) werd ons bericht dat Gierik niet langer in aanmerking wam voor Fondssubsidiëring. Reden: gebrek aan kwaliteit wat betreft teksten en thema’s en weinig of geen impact op het literaire landschap. Zowat heel literair Vlaanderen en Nederland zijn net een tegenovergestelde mening toegedaan. Wie gelijk heeft, is totaal onbelangrijk. Dat zullen de volgende vijfentwintig jaren wel uitwijzen na een tweede kwarteeuwigheid van Gierikdwarsliggerij en originaliteit. […] Guy COMMERMAN Op de vraag om een bijkomende reactie over de beslissing van het Vlaams Fonds voor de Letteren het tijdschrift Gierik niet langer te subsidiëren, kregen we van Guy Commerman een apoloog die we hierna publiceren. ■
Het tijdschriftenlandschap Het heeft me heel wat kopbrekens bezorgd. Ik heb het daarom ook aan menigeen gevraagd. Niemand kon me een sluitend antwoord geven. Nu ja, zo wat vage omschrijvingen omtrent invloed en beschikbaarheid, maar een concrete, alles verklarende invulling van het begrip
8 kreeg ik nergens te horen. ‘De bijdrage van het tijdschrift aan het tijdschriftenlandschap is te beperkt.’ Dat schreven tijdschriftenadviseurs. Nergens stond vermeld hoe men tot dat besluit gekomen was. Geen enkel voorbeeld, geen enkele bewijsvoering, geen enkel argument. Wat doe je met zo’n gratuite zinsnede? Daar sta je dan, in dat onbeschrijfelijke landschap, want zeggen de Fransen: un paysage n’est nullement un pays sage. Dus gingen we op zelfonderzoek, er zat niets anders op. Aangezien men het over een landschap had, zouden we dus maar verder van deze ecologische beeldspraak gebruik maken. Een literair landschap is slechts boeiend, interessant, mysterieus en avontuurlijk als er een zo groot mogelijke diversiteit van gewassen en bomen in terug te vinden is. De hoogte van de bomen, de soorten, de spanwijdte van de takken, de verschillen in ouderdom, de opeenvolging van de jaarringen spelen hoegenaamd geen rol in de beoordeling van het landschap. De mogelijke vruchten van de bomen (eikels, beukennootjes, appels, pruimen, abrikozen, kersen, katjes, bramen, kastanjes ...) wijzen op een onuitputtelijk smakenpalet. De wortels spreiden zich in breedte en diepte en wroeten zich voorwaar een weg naar om het even waar er water is. Hier en daar sieren zelfs enkele bloemen de hoofden van de woudbewoners (magnolia’s, goudenregen, acaciabloemen, bloesems allerlei). Elke bast is anders, met veel en weinig barst, maar niet te min om een liefdesverklaring in het hart te kerven en te dragen. Kortom, geen enkele boom neemt een blad voor de mond. Al wie wil groeien en bloeien in dergelijk bladgrondlandschap krijgt alle kansen, groeikrampen inbegrepen. Niemand wordt geveld, geveild, besneden, gesnoeid of verbrand. Men mag zaaien en planten en enten en oogsten, overal en in het wilde weg. Er is niet één plaats die geen plaats kan bieden. U merkt op dat ik het alleen maar over bomen heb? Inderdaad, ik had over hun kruinen gezien: in dit landschap krioelt het vanzelfsprekend van bosschages, onderhout, varens en mossen en hier en daar wordt zelfs een toefke onkruid geduld. Een kale plek, waar de zon even mag meespelen, ontbreekt niet in het schouwspel. En dan overal bloemen: een boeket van bosviooltjes, meiklokjes, boterbloemen en lelietjes-vandalen. Enkele geleerde paddestoelen bieden onderdak aan zwammende kabouters. Mocht de literatuur zich thuisvoelen in dit landschap, dan wil ik er zelfs over schrijven. Wat ik dus ook doe. Een literair tijdschrift lezen in zo’n landschap moet deugddoend zijn. Beide bestaan en ademen aldus in eenheid, spreken dezelfde taal. Het landschap wordt een letterenhuis met duizend ramen en deuren, die voortdurend openstaan, waar iedereen binnen en buiten loopt, kan vertoeven, opleven en inspiratie opdoen. Een uitgelezen plek om de tijd op schrift te stellen, als tijdschrift bijvoorbeeld.
9 Dan bestaat er ook de andere opvatting. Dat een tijdschriftenlandschap moet beantwoorden aan herkenbaarheid, aan ordening, onderhoud (met een ‘d’ deze keer), essayistische monocultuur en streng prozaïsch beheer. Kortom, een toonbeeld van literaire homogeniteit. Enkel de erkende boomsoorten mogen in rechte rijen worden aangeplant, elke stam met de nodige meters afstand gescheiden van de volgende stam. Streng, onafgebroken bosbeheer ontmoedigt elke vorm van wildgroei. Een toevallig verdwaalde plant, die niet gepland was (weer met een ‘d’) wordt zonder letterkundig pardon gerooid en afgevoerd, aangezien zijn bijdrage tot het landschap als minderwaardig en verstorend wordt ervaren. In het midden van dit landschap werd een brede, wandelweg van verharde aarde aangelegd, die het kuieren veilig stelt zonder gevaar om zich te schrammen aan een wispelturige, ongehoorzame tak of te wulps doornroosje. Voorwaar een landschap voor alle mogelijk angsthazige academici en hun bevriende recensenten die zich aan de vooraf strikte en veilige regeltjes wensen te houden en zeker niet in een literair oerwoud wensen te verdwalen, waar allerlei ongekende en ongetemde gevaren loeren. Wat men al kent, biedt zekerheid en veiligheid. Wat niet dadelijk herkend wordt, wordt ook niet erkend. In dergelijk landschap ontmoet iedereen iedereen op de veilige wandelweg en niemand loopt iemand in de weg. Iedereen kent iedereen en loopt nooit verloren, want er is altijd wel iemand die de juiste weg wijst. In geval van nood is er nog altijd de boswachter, die zich als gewillige adviseur aandient. Hij weet alles over de hoge bomen, zelfs de namen van de stamvaders en hoe statig en eerbiedwaardig ze constant blijven groeien en wegens hun onfeilbare getrouwheid aan de natuurlijke aard der literaire dingen uiteindelijk zullen worden gelauwerd, zelfs als ze geen laurierboom zijn. Als nieuwe aanplanting in dit landschap debuteren is haast ondenkbaar, tenzij in de schaduw van een bekroonde woudreus. Doodgewone lezers en abonnees mogen dit elitaire park slechts betreden bij vertoon van een bijzonder commissiepasje dat in zeer uitzonderlijke omstandigheden als aanmoediging en stimulans wordt verleend. Voorwaarde is echter dat men na het bezoek geen kritiek op het conceptuele aspect van het landschap mag leveren. Een literair tijdschrift dat zich niet aanpast aan deze literaire bestaanszekerheid wordt in de op regelmatige afstand geplaatste vuilnisbakken op het vooraf getraceerde wandelparcours onverbiddelijk gedumpt. De boswachter zorgt wel voor de dagelijkse schoonmaak. Opgeruimd staat netjes, zingt hij opgeruimd. Allons écrivains de la patrie ... of zoiets van die aard, je ne trouve pas le terme exact. Het is overduidelijk, nu weet ik het: er bestaan dus twee soorten van tijdschriftenlandschap. Een onbeschrijfelijk en een onbeschreven, een voor woudlopers en een voor boswachters, een voor lettervreters en een voor letterproevers.
10 Jammer dat van al die bomen na verloop van tijd ook nog papier wordt gemaakt. Maar laten we ons daar vooral niet te ‘bedrukt’ over maken. Een onbeschreven blad vindt zijn weg wel. Gisteren ontmoette ik nog een boswachter die paniekerig rondtuurde. De WEG kwijt?, vroeg ik hem. Hij begreep niet wat ik bedoelde, ik heb hem toch maar voortgeholpen. Je haalt toch niet de ‘kaas’ van iemand zijn brood... Ik bood hem ook mijn tijdschriftenschandlap aan. Guy COMMERMAN Gelet op het belang van de beslissing van het Vlaams Fonds voor de Letteren zullen we in de eerstkomende aflevering van de Mededelingen van het CDR niet alleen grondig terugblikken op een kwarteeuw Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift, maar ook peilen naar de merites van het tijdschrift. ■
Poëtisch Hugo Schiltz: “Een weemoed niet te stuiten…” Bij Meulenhoff / Manteau verscheen zopas Het gesloten schrijn, postume gedichten van Hugo Schiltz (1927-2006). Het was zijn onbetwistbare wil die gedichten aan de openbaarheid prijs te geven. Het is geen dichtbundel. Althans niet in de algemeen aanvaarde betekenis. Het is geen demonstratie van poëtische ambities noch een poging om plaats te nemen in de galerij der schone letteren. […] Het is een poëtisch verpakt levensverhaal en dito meditatie, met hiaten en met een zwaar overwicht van de periode waarin mens- en maatschappijbeeld vaste vorm krijgen.
Mij werd gevraagd een kort nawoord te schrijven, waaruit hier een ruim citaat volgt. Hij was een man van het woord. Hij kon bondig, helder en overtuigend formuleren. Hij schreef snel en haast zonder doorhalingen, hield moeiteloos technische parlementaire tussenkomsten of redevoeringen om de eigen, soms weifelende achterban over de streep te krijgen. Op het witte scherm was hij een geduchte debater. En zijn boeken zijn ongetwijfeld het herlezen waard: ze hebben niets aan actualiteit ingeboet. Het lijk wel of hij improviseerde – en dat was ook zo: wat is improviseren anders dan telkens opnieuw proviand toveren uit een schijnbaar onuitputtelijke voorraad? Dat alles in dienst van, neen, dank zij, een overtuiging – een begrip dat in postmoderne tijden niet langer gangbaar, laat staan geldig is. Hugo Schiltz was vertrouwd met het woord als wapen – en dat was hem toevertrouwd. & Als knaap en adolescent heeft Schiltz (27 oktober 1927 - Edegem, 5 augustus 2006) de oorlog, de bezetting, de bevrijding en de repressie bewust meegemaakt. De hier gebundelde gedichten dateren grotendeels van kort na de Tweede Wereldoorlog en dienen dus mee in dat perspectief gelezen te worden. Hier wordt het woord gehanteerd als wapen, ja, als defensief wapen tegen de innerlijke ontreddering, maar vooral als opbouwend instrument tot bevrijdende bezinning en zelfanalyse. Dat de precieze autobiografische dimensie(s) van een aantal kerngedichten uit die periode wellicht voorgoed onopgehelderd zal blijven, hoeft geen betoog en heeft geen belang. De opdracht en de exacte datering van die gedichten wijzen er echter op dat de lezer bewust geconfronteerd wordt met belangrijke zoniet beslissende momenten uit het bestaan van de schrijver.
11 Hugo Schiltz was vertrouwd met het woord als confrontatie met zichzelf – en ook dat was hem toevertrouwd. & Wie Hugo Schiltz gekend heeft als connoisseur van blauwe Ming of amateur van contemporaine kunst, als daar zijn de meditatieve monochrome schilderijen van ons beider vriend Jef Verheyen, “peintre flamant”(1932-1984), zal wellicht verbaasd staan over de wat overjaarse, soms vandaag gekunsteld klinkende zegging van de hier aangeboden gedichten. Hij erkent echter volmondig de nadrukkelijk “aanwijsbare stijlinvloed van de grote dichters die behoorden tot het klassieke pakket van de collegejaren”, die aan de aandachtige lezer niet zal ontsnappen. Daarnaast was Jan van Nijlen een van zijn lievelingsdichters; het thema van diens metaforisch “Bericht aan de reizigers” loopt dan ook als een filigram door Schiltz’ gedichten. & Al werd hij door sommigen voor volleerd machiavellistische diplomaat uitgescholden, Minister van Staat Hugo Schiltz behoort tot een idealistische generatie die van haar leermeesters had geleerd dat je in dienst van de gemeenschap moet staan. Hij heeft daar ook, op zijn manier, de onvermijdelijke prijs voor betaald (en de lof en erkenning voor gekregen). Hij heeft er echter vaak naar gehunkerd bevrijd te zijn “van harnas of habijt”.
& Op La Libre.be (11 oktober 2008) publiceerde Christian Laporte, politiek socioloog, medewerker bij Le Vif/l’Express, journalist bij Le Soir en vandaag bij La Libre Belgique, een korte beschouwing over Het gesloten schrijn: ‘Un autre regard sur le Schiltz du temps de guerre’. Hij stelt dat de postume gedichten van Hugo Schiltz (1927-2006) licht werpen op zijn ‘période collaborationniste’. Le recueil poétique […] qui vient de sortir chez Meulenhoff / Manteau n’interpellera pas que les amateurs d’un Néerlandais aussi finement ciselé que les miniatures flamandes du Moyen-Âge… Il apporte aussi un regard nouveau sur la jeunesse du ministre d’État de la VU. Et plus particulièrement sur le temps de la collaboration en 40-45.
Schiltz was inderdaad tijdens de bezetting lid van de ééngemaakte jeugdbeweging. Na de Bevrijding werd hij als zestienjarige enkele maanden geïnterneerd, een beslissende ervaring waar hij zelden gedetailleerd over sprak, tenzij tegenover intimi. Laporte brengt terecht in herinnering dat Schiltz in een van zijn laatste interviews verklaarde dat hij zwaar genoeg geboet heeft ‘pour quelques coups de tambour’, expliquant que son engagement était plus flamand qu'ouvert à l'idéologie nazie. Un label de famille : nombre de ses aïeux avaient été ‘des rebelles’, ici au sein du Meetingpartij, là au sein du Vlaams Front ‘au nom d'un certain idéalisme flamand’.
In
hoeverre
enkele
introspectieve
gedichten
eventueel
dateren
van
Schiltz’
interneringsperiode is een vraag die nog kritisch onderzocht moet worden. Laporte gaat er evenwel van uit dat dit wel het geval is en dat ze die idealistische instelling van de jongeman bevestigen. Les poèmes écrits en prison confirment cette approche tout en montrant, comme le souligne l'homme de lettres Henri-Floris Jespers dans un commentaire, que le verbe y était utilisé comme une arme contre un grand bouleversement intérieur.
12 De vroegste gedichten hebben in ieder geval niets van een oratio pro domo; ze getuigen integendeel van een intellectuele zelfkritiek die een ingrijpend bewustwordingsproces op gang brengt. Ze werpen vooral licht op Schitz’ afrekening met zijn ‘période collaborationniste’. 'Il avait du reste tourné le dos à l'extrémisme fasciste dès sa remise en liberté’, aldus Christian Laporte. & Nu is het wachten op de biografie van Schiltz door Paul Huybrechts (°1946), ex-journalist bij De Morgen en voormalig directeur van De Tijd, die exclusief toegang kreeg tot het volledige archief van de staatsman, inbegrepen zijn dagboeken en persoonlijke notities. HFJ Hugo SCHILTZ, Het gesloten schrijn, Antwerpen / Amsterdam, Meulenhoff / Manteau, 79 p., 19,95 €. Met een nawoord van Henri-Floris Jespers.
Caleidoscopisch Funeraire rondleidingen: Ontdek de Brusselse begraafplaatsen Om de waarde van het funerair erfgoed te accentueren organiseert Epitaaf vzw rondleidingen op enkele uiterst waardevolle Brusselse begraafplaatsen. Deze rondleidingen, die voorzien zijn in het Nederlands én in het Frans, zijn uitgewerkt door leden van deze vereniging van Funeraire archeologie. Praktisch: afspraak toegang begraafplaats, 3 €, kinderen gratis tot 13 jaar Art nouveau op de begraafplaats van Brussel (Kerkhof van Brussellaan, Evere): 26 oktober 2008, 14.00.u Lang werd verondersteld dat de art nouveau te frivool en werelds was voor funeraire toepassingen. Een wandeling op de begraafplaats van Brussel (Evere) langs art nouveau grafmonumenten bewijst het tegendeel. De art nouveau kwam er voor het eerst aan bod in 1897 in het monument van dokter De Walsche naar een ontwerp van architect Louis S’Jonghers en ontketende een ware golf van art nouveau graftekens. De florale art nouveau wordt dankbaar aangegrepen en gekoppeld aan de funeraire symboliek. Een hoogtepunt op de wandeling is het monument van de familie Verheven (1911) naar ontwerp van architect Victor Horta. Begeleiding: Marcel Celis en Linda Van Santvoort De oude begraafplaats van Ukkel (Dieweg, Ukkel): 2 november 2008, 14.00.u De oude begraafplaats van Ukkel is één van de, zoniet dé charmantste dodenakker van Brussel. Ze werd precies een halve eeuw gesloten en is inmiddels beschermd als landschap. Dat neemt niet weg dat de funeraire architectuur er in een ongelijke strijd verwikkeld is met de overwoekerende natuur. Naast graven van voorname bankiersfamilies als de Allards, de Errera's of de Lamberts, de omstreden politicus Charles Woeste of de striplegende Hergé, maakt het lagergelegen joodse gedeelte een bezoek aan Dieweg méér dan de moeite waard. Begeleiding: Anne-Mie Havermans en Bénédicte Verschaeren De begraafplaats van Elsene (Boondaalsesteenweg 478, Elsene): 9 november 2008, 14.00.u De begraafplaats van Elsene weerspiegelt de dynamiek, en het artistieke en multiculturele karakter van deze gemeente. Victor Horta ontwierp het grafteken voor de familie Solvay en werd hier zelf ook begraven. Fascinerend is het graf van Marcel Broodthaers. Op het graf van Charles de Coster treurt Tijl Uylenspiegel. De nabijheid van de Kazernewijk verklaart het hoog aantal uiterst interessante militaire graftekens. In bepaalde lanen is de sfeer van Elsenblock voelbaar, door de graftekens die van deze oude begraafplaats werden overgebracht. Naast de levensbeschouwelijke tekens is de typische funeraire symbolentaal opvallend aanwezig. Sprekend is het graf van Emile Cauderlier, waarop een
13 treurende man een levensdraad doorknipt. Begeleiding: Anne-Mie Havermans en Bénédicte Verschaeren. ■
40 jaar De Zwarte Panter: een andere avant-garde In december 1968 exposeerde Lily van Oost (1932-1997) als eerste in de nieuwe galerie De Zwarte Panter, op de hoek van de Oude Beurs en de Wisselstraat te Antwerpen. De opening werd “geheel in de sfeer van het jonge artistieke klimaat van de Scheldestad gehouden”, aldus Remi de Cnodder. Naast de inleiding van Paul Vaucaire (1918-1982)1 werd er voor een muzikale omlijsting gezorgd door Wannes van de Velde en Flor Hermans. In De Nieuwe Gazet onderstreepte Lode van Muylder dat Van Oost “weet wat schilderen is en dat is een niet te onderschatten kwaliteit”. De vlijtige en alomtegenwoordige criticus Remi de Cnodder (1919-1997) noteerde in Het Volk: “De galerij De Zwarte Panter is een bescheiden ruimte, maar toch hebben de inrichters heel wat zorg besteed om er het kunstwerk onder behoorlijke voorwaarden voor te stellen, en zelfs waar de schilderijen van Van Oost felle kleuraccenten bevatten worden deze alleszins gaaf behouden in dit salon. Begrijpelijkerwijze leent de ruimte zich hier voornamelijk voor grafisch werk, omdat een keuze van schilderijen eerder te beperkt moet blijven. (…) Lily van Oost die als eerste exposante aan de beurt komt, bewijst hoe zij in haar kunst geleidelijk tot een zelfstandigheid komt. Zij weet thans heel wat meer uit de verfmaterie te halen, en ook haar vormgeving is persoonlijker en rijker geworden. Het is vooral emotie en droom die zij vermengt en waarbij de realiteit steeds verder van de uitbeelding komt te liggen. Onbetwistbaar is deze schilderes op de goede weg om een eigen artistieke wereld te scheppen.”
De meeste galeries, ook in Antwerpen komen en gaan. De naam van de, laten we zeggen kleurrijke voormalige zaak (die trouwens voor politionele aandacht zorgde…) werd gewoon overgenomen, omdat het toch maar om een voorlopig initiatief ging. Galeries komen en gaan, ook in Antwerpen. Niemand kon toen bevroeden dat De Zwarte Panter geschiedenis zou schrijven, ook initiatiefnemer Adriaan Raemdonck (°Pepingen, 16 oktober 1945) niet. Ik was aanwezig op de vernissage van Lily van Oost en kon ook niet voorspellen dat ik er nog tentoonstellingen van Albert Szukalski (1945-2000) en Wilfried Pas zou openen en vaker het woord zou voeren bij literaire manifestaties. Dank zij de taaie inzet van Adriaan Raemdonck (en zijn bemiddelend talent, eigen aan de Weegschaal…) kan De Zwarte Panter nu na veertig jaar gehuldigd worden met een dubbeltentoonstelling. In de Koningin Fabiolazaal wordt een overzicht gebracht van de unieke zeefdrukaffiches en grafische edities van De Zwarte Panter (tot 30 november 2008), terwijl in het Museum Plantin-Moretus / Prentenkabinet kunsthistoricus Johan Pas een keuze toont uit het galeriearchief (vernissage op 29 oktober om 19 uur – tot 25 januari 2009). Pseudoniem van Paul de Hasse, gewezen redactiesecretaris van Le Matin en journalist bij Le Soir. Paul Vaucaire was een doorgewinterde en schrandere kunstcriticus en literatuurkenner. 1
14 HFJ
Misdaad loont ▲De jury van de Knack Hercule Poirot-prijs heeft de nominaties voor de beste Vlaamse misdaadroman van 2008 bekendgemaakt. Niets is ooit, Toni Coppers, Manteau Pitbull, Deflo, Manteau Kwelgeest, Kisling & Verhuyck, De Arbeiderspers De engel met de zaag, Jan Lampo, Davidsfonds De Shatila erfenis, Joris Tulkens, Houtekiet Een bespreking van de vijf kanshebbers vindt u in Weekend Knack van woensdag 29 oktober. De winnaar wordt bekendgemaakt op vrijdag 31 oktober om 11 uur tijdens de Boekenbeurs in Antwerpen (Oranje Zaal). Op die prijsuitreiking is ook het grote publiek welkom. De laureaat ontvangt een geldprijs van 5000 euro en een gegraveerde Waterman-pen. ■
2. Dada in de Lage Landen A. Vlaanderen2 1. Wereldoorlog I heeft voor gevolg gehad dat ook in Vlaanderen gedurende een relatief korte tijdspanne een revolutionair klimaat kon gedijen. Het was gericht tegen het systeem, dit is tegen de toestanden en de personen, dat de samenleving met vier jaar miserie opgezadeld
had.
Men
dacht
ethisch,
een
houding
die
zich
manifesteerde
in
Vlaamsgezindheid, in pacifisme, in bewondering voor de Russische Revolutie, in een artistieke revolte. In een beachtenswaardige studie spreekt Michel Huysseune (°1959) van ‘wensdromen’3. Ook in Vlaanderen werd vroegtijdig op het dadaïsme geattendeerd. Dat men het er moeilijk mee had er zich een mening over te vormen, is niet verwonderlijk: de nieuwe ‘kunststroming’ was niet bevorderlijk voor oordeelvorming, noch in gunstige noch in tegendraadse zin. Toch verrast de ernst waarmee zich Paul-Gustave van Hecke (1887-1967), onder het pseudoniem John Meylander, reeds in juni 1920 over het fenomeen gebogen heeft.4 Het thema komt in diverse werken en studies ter sprake, o.m. in het verzamelwerk Avant-garde in België (1917-1929), Brussel, Gemeentekrediet, 1992, 271; het betreft een catalogus uitgegeven n.a.v. een in Brussel en Antwerpen getoonde expositie. 3 Over dat klimaat, cf. M. HUYSSEUNE, ‘Een nieuwe kunst in een nieuwe samenleving? Wensdromen van een contesterende generatie in de jaren na de eerste Wereldoorlog’, in: Ons Erfdeel (Rekkem), 30ste jg., nr. 5, november-december 1987, pp. 689-700. 4 J. MEYLANDER (ps. van P.-G. van Hecke), ‘Dada’, in Het roode Zeil (Brussel), 1ste jg., nr. 5, 15 juni 1920, pp. 193-203. Over deze dynamische voortrekker, in de wandeling Tatave genoemd, cf. de bijdragen in de catalogus uitgegeven n.a.v. een tentoonstelling in Brussel: Hommage à Paul-Gustave Van Hecke, Brussel, André de Rache, 1969, 172 p. Doch ook Henri-Floris JESPERS, Floris Jespers en de Gay Twenties, Antwerpen, Deus ex Machina, 1989, 130 p.; cf. o.m. pp. 29-35. 2
15 Circa vijftien jaar later stelde Roger Avermaete (1893-1988) in een boek zeventien ‘moderne’ kunststromingen voor. In het korte kapittel over het dadaïsme staan fouten, doch ons moet hier enkel de omschrijving interesseren: het ‘is eigenlijk kunstbeweging’ maar ‘een zeer belangrijk psychologisch verschijnsel’ dat ‘nochtans in verband met de kunst’ staat en men ‘als gesloten [kan] beschouwen’.5 Vandaar, zo voegde hij eraan toe, werd het dadaïsme door het publiek nog minder begrepen dan het kubisme en het futurisme. Inderdaad, het merkwaardige tijdschrift Ça ira!6 ging ter ziele na de publicatie van een aan het dadaïsme gewijd nummer (november 1921) (cf. infra 2.A.3 al. 3). Terloops gezegd, de door Neuhuys voor Ça ira! gewonnen medewerker Georges Marlier (1898-1968) heeft iets later (1925) in het door de Vlamingen Van Hecke en (de Gentse hoogleraar) André de Ridder (1888-1961) gerunde, in Antwerpen verschijnende maar in het Frans gestelde tijdschrift Sélection een originele studie aan het dadaïsme gewijd.7 Ietwat eerder was het Nederlandse weekblad De nieuwe Amsterdammer (oplage: 4000 exemplaren) hetzelfde lot beschoren geweest: het hield met ingang van 1 januari 1921 op te verschijnen, omdat de adverteerders een bepaalde redactionele voorkeur afwezen. Dus mag men de oorzaak van die ‘mislukking’ niet gelijkschakelen met de oorzaak van het échec van Ça ira! In het geval van De nieuwe Amsterdammer was het meningsverschil van politieke aard: de twee partijen dachten totaal verschillend over de communistische leiders Lenin (ps. van Wladimir Iljitsch Ulianov; 1870-1924), Trotzky (ps. van Leo Bronstein; 1879-1940, Bela Kun Roger AVERMAETE, Moderne kunststrekkingen, Antwerpen, Lectura, s.d. [ca 1925], 119 p.; cf. pp. 95100. Over hem, cf. o.a. Désiré DENUIT, Roger Avermaete, le non-conformiste, Bruxelles, Fonds Mercator, 1979, 271 p., in de reeks ‘Arcade’. 6 Over dat tijdschrift (1920-1924; 20 nummers), cf. o.m. Henri CHOPIN (1922-2008), ‘Ça ira!’ in: Collection OU (Ingatestone, Essex, Engeland), nr. 7, 1977, pp. 29-45 (Franse tekst) en 66-78 (Engelse vertaling). Er bestaat een door ¨P. Neuhuys ingeleide herdruk (Brussel, Jacques Antoine, 1973). Ook Georges-Henri DUMONT (°1920), ‘La Revue Ça ira!: de militantisme communiste à la fascination de Dada’, pp. 585-590 in v.a. (eds), Lettres ou ne pas lettres. Mélanges de littérature française de Belgique offerts à Roland Beyen [°1935], Leuven, Presses Universitaires de Louvain, 2001, 650 p., nr. 14 in de ‘Serues D. Litteraria’ van de reeks ‘Symbolae’. 7 A. Georges MARLIER, ‘Conséquences de Dada’, in: Sélection (Antwerpen), 4de jg., nr. 9, juni 1925, pp. 257-265. Dit opstel is in zoverre merkwaardig, dat een parallellisme tussen het dadaïsme en een bepaald Oosters denken (in casu ‘l’esprit hindou’) geponeerd wordt. De latere kunstcriticus Marlier was een klasgenoot van Neuhuys op het Atheneum te Antwerpen; hij huwde in 1922 de schilderes Alice Frey (1895-1981) en werd in hetzelfde jaar de redactiesecretaris van Sélection. Zeer belangrijk is Marlier boek La peinture dans le monde d’aujourd’hui, Antwerpen, Ça Ira, 1936, 73 p.; hierin heeft hij het over de impact van de mondiale beurskrach van 1929 e.v. op het kunstgebeuren, zodat Virginie Devillez (°1973) zich als volgt uitdrukt in de samenvatting van haar licentiaatsverhandeling ‘Les peintres belges dans la tourmente. Du krach économique à la Seconde Guerre mondiale, in: CHTTPBEG ( = Mes Cahiers d’histoire du temps présent) (Brussel), jg. 1997, nr. 2, pp. 35-66 : « Marlier est in des premiers en Belgique à élargir la notion de crise économique en l’englobant dans une crise plus vaste, celle de toute une société en proie à un malaise moral, social et politique » (p. 40. B. Vlamingen die Franstalige tijdschriften oprichten. Men leze bijvoorbeeld R. Avermaetes interessant artikel ‘Diagnose de la Belgique’, in: Europe (Paris), nr. 126, 15 juni 1933, pp. 291-301. 5
16 (1886-1939).8 Het opdoeken van Ça ira! daarentegen moet – ik zei het al – gerelateerd worden aan de door de Leuvense hoogleraar Marcel Janssens (°1932) gediagnosticeerde intellectuele onvolwassenheid ofte gebrekkige mentale weerbaarheid in Vlaanderen (in mindere mate in Nederland) voor, tijdens en geruime tijd na Wereldoorlog I – een problematiek waar ik thans niet nader kan op ingaan.9 Voor zover ik zie heeft het tot 1931 geduurd alvorens het verschijnen van een tijdschriftartikel van de gewezen dadaïst Georges Ribemont-Dessaignes (1884-1974) voor de dichter Pieter Geert Buckinx (1903-1979) de geschikte aanleiding was om even over het dadaïsme te mijmeren.10 2. Na Wereldoorlog II is de toestand er op verbeterd en wel in tweevoudig opzicht: wat de informatie over het dadaïsme als zodanig én wat ons inzicht over zijn impact in het vooroorlogse Vlaanderen betreft. Ten aanzien van het eerste punt verwijs ik naar een korte beschouwing van de hand van Willy Roggeman (°1934), dichter, essayist en – zeer belangrijk! – leerling van de welhaast legendarische Gentse hoogleraar Herman Uyttersprot (1909-1967), en naar een degelijke Antwerpse licentiaatsverhandeling over het dadaïstisch en surrealistisch toneel.11 Voorts naar een nummer van het tijdschriftje Oprispingen (Koksijde), gevuld met de presentatie en korte citaten van en korte citaten (vaak aforismen) uit werk van twaalf dadaïsten12, een studie van Erik Slagter (°1939) over de betekenis van het dadaïsme
De nieuwe Amsterdammer, nr. 310, december 1920: ‘… De redactie kreeg tegen zich de eigenaar (de beschikker over leven en dood) van alle enigszins omvangrijke week- en dagbladen: de adverteerder. De redactie had nl. naar de grootheid der veel bewonderde doch dode revolutionfiguren: Mirabeau, Danton, Robespierre, de grootheid aangetoond en eveneens bewonderd van de levenden: Lenin, Trotzky, Bela Kun… Deze vrijmoedigheid beviel niet aan het honderdtal Nederlanders dat over de advertenties beschikt en ’t blad – ondanks zijn oplage van bijna 4000 – naar volkomen kapitalistische ondergang leidde.’ Deze (aan de moderne schrijfwijze aangepaste) passus ontleen ik aan het tijdschriftenoverzicht in Ter Waarheid (Gent), 1ste jg., nr. 1, 1 januari 1921, p. 56; de recensent betreurt het verdwijnen. 9 Marcel JANSSENS, ‘Vlaanderen en de avant-garde’, in: Ons Erfdeel (Rekkem), 24ste jg., nr. 1, januarifebruari 1981, pp. 5-17. In geval van een grondige analyse van deze studie moet m.i. rekening worden gehouden met nog andere publicaties ter zake, o.m. de referatenbundel samengesteld door Geert BUELENS (°1971), Matthijs DE RIDDER (°1979) en Jan STUYCK (°1971), De trust der vaderlandsliefde. Over literatuur en Vlaamse Beweging 1890-1940, Antwerpen, AMVC-Letterenhuis, 2005, 209 p. 10 Pieter Geert BUCKINX, ‘Van dada langs het surrealisme naar een zuiverder vormgeving’, in: Hooger Leven (Leuven), 5de jg., nr. 31, 2 augustus 1931, p. 1231. 11 (a) Willy ROGGEMAN, Literair labo, ’s-Gravenhage/Rotterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2de druk, 1965, 185 p., nr. 8 in de reeks ‘Nieuwe Nijgh boeken’; cf. pp. 70-71: ‘Dada-huba-dada!’. (b) Régine VAN BELLE, ‘Le théâtre dadaïste et surréaliste en Belgique’, in Aarevue (Luik), nrs. 9977, pp. 2-7) en 102-103 (januari-maart 1978, pp. 2-22) [de tekst], nr. 105 (april-mei 1978; pp. 2-8: tekst; pp. 9-18: voetnoten], nr. 106-107 (mei-juli 1978; pp. 2-42; bibliografie). 12 Oprispingen, jg. 5, nr. 1, s.a. (1981?), 24 p. [= “Dada-nummer”]. 8
17 voor de experimentele en de concrete poëzie13, een reactie van het tijdschrift Gard-Sivik (Antwerpen) in de vorm van een losbladig pamflet op een in het Stedelijk Museum van Amsterdam georganiseerde DaDa-expositie.14 Ook het tweede punt scoort niet slecht. Alvorens er nader op in te gaan weze het me echter toegelaten mijn verwondering uit te drukken over het misleidend karakter van het onderdeel “DaDa Vlaanderen” in Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift: in de veertien pagina lange bijdrage van de bevoegde kunsthistoricus Wim Meewis (°1924) moet DaDa in België het met amper drie pagina’s stellen, komt het thema niet eens ter sprake in het artikel van de historicus Dirk Martin (°1951), beantwoordt enkel de uitvoerige (47 p.) studie van Henri-Floris Jespers (°1944) aan de beloftevolle titel op de voorpagina.15 Te noteren dat Meewis de situatie in België reeds in een 22 jaar eerder als ‘fragment’ bestempelde studie over “Dadaïsme en contingentie” helemaal links had laten liggen.16 Opgelet: het gaat hier louter om vaststellingen, die uiteraard geen afbreuk doen aan de intrinsieke waarde van de teksten van Meewis en Martin. Zowel in de onvolprezen eindverhandeling van Rik Sauwen (°1947) als in de studie van de inmiddels overleden Jean Paul Bier wordt ruiterlijk toegegeven dat het dadaïsme in België en a fortiori in Vlaanderen ter discussie heeft gestaan, maar niet tot groepsvorming heeft geleid.17 Dixit Théodore Koenig (1922-1997) komen slechts enkele tweetalige Vlamingen in België als dadaïst in aanmerking: “Les Dadaïstes belges qui se manifestèrent à l’époque dorénavant ‘classique’ sont: Clément Pansaers, Paul Joostens, Michel Seuphor.”18 Die 13 A.. Erik SLAGTER, Holland dada en de rol van het dadaïsme voor experimentele en konkrete poëzie, in: Ons Erfdeel (Rekkem), jg. 17, nr. 4, september-oktober 1974, pp. 509-522. Deze auteur hernam het thema in de door hem ingeleide brochure Visuele poëzie. Een bloemlezing konkrete en visuele gedichten, Brussel/Den Haag, Manteau, 1977, 62 p. B. Deze genealogie – want daar is het tenslotte om te doen – had Paul DE VREE reeds vroeger uit de doeken gedaan: Poëzie in fusie, Lier, De Bladen voor de Poëzie, 1968, 127 p.; cf. pp. 5-56. 14 Gard-Sivik (Antwerpen), jg. 13, nr. 3, 1958, losbladige bijlage. 15 ‘Dada Vlaanderen”, in: Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift (Antwerpen), jg. 17, nr. 3, herfst 1999, pp. 174; cf. pp. 5-18 (Meewis), 19-26 (Martin), 27-74 (Jespers). 16 Wim MEEWIS, ‘Dadaïsme en contingentie’, in: Nieuw Vlaams Tijdschrift (Antwerpen), jg. 30, nr. 3 en 4, resp. maart en april 1977, pp. 185-216 resp. 283-311. 17 (a) Rik SAUWEN, L’esprit dada en Belgique, Leuven, K.U.L., 1969, X-348 gepolycopieerde p.; de auteur heeft er twee samenvattingen van gepubliceerd: de eerste onder de ‘boek’-titel in Cahiers de l’association internationale pour l’étude de dada et du surréalisme (Parijs), nr. 4, 1970, pp. 115-128, de tweede onder de titel ‘Dada à l’heure belge’, in: Sources. Revue de la Maison de la Poésie Namur (Namen), februari 1998, pp. 49-59. (b) Jean Paul BIER, ‘Dada en Belgique’, in : Jean WEISGERBER [°1924] (ed.), Les avant-gardes littéraires en Belgique, Brussel, Mabor, 1991, 450 p., in de reeks ‘Archives du futur’ ; cf. pp. 289-312. 18 Théodore KOENIG, ‘Dada’, pp. 194-196 in Phantomas (Brussel), jg. 18, nr. 1, 1971, 356 p. ook in het afzonderlijk uitgegeven onderdeel ‘La Belgique sauvage’, pp. 189-318); cf. p. 194. Koenig, chemicus van beroep, richtte met de surrealist Marcel HAVRENNE (1912-1957) en met Joseph NOIRET (°1934) [hij en Christian DOTREMONT (1922-1979) vertegenwoordigden in 1948 België toen in Parijs Cobra
18 uitspraak is niet helemaal correct, want nog andere kunstenaars verdienen, zij het met de nodige omzichtigheid, een eervolle vermelding. Er is eerst en vooral Paul van Ostaijen (1896-1928). Gedurende zijn verblijf in Berlijn heeft hij diverse –ismen leren kennen en er de invloed van ondergaan; vandaar gat hij ook korte tijd met het dadaïsme geflirt heeft.19 Paul Neuhuys (1897-1984) is een geheel ander geval: hij betoonde sympathie maar engageerde zich niet; hij heeft nochtans DaDa in Vlaanderen uitvoerig én zakelijk voorgesteld20 en er in latere jaren nog enkele keren met kennis van zaken over geschreven.21 Koenig begaat vooral de vergissing E.L.T. Mesens (1903-1971) onvermeld te laten.22 In weerwil van een gebrekkige opleiding beschouwde die zich al vroegtijdig als een geboren musicus. Begin december 1921, tijdens een bezoek aan de componist Erik Satie (1866-1925), maakte hij in Parijs kennis met verschillende dadaïsten. In 1923 publiceerde hij zelfs in Mécano 23 en hij was mede-oprichter van de efemere dadaïstisch
tot stand kwam] het tijdschrift Phantomas (1953-1981) op. Over dat belangrijk tijdschrift, cf. o.m. AnneElisabeth HALPERN, ‘Phantomas, des irréguliers en or’, in: Europe (Paris), jg. 83, nr. 912, april 2005 (themanummer: ‘Les surréalistes belges’), pp. 258-266, alsook J.-B. B. [= Jean-Baptiste BARONIAN], ‘La plus belle revue du monde’, in: Magazine littéraire (Paris), nr. 158 (themanummer ‘Littérature en Belgique’), 1971, pp. 29-31. 19 A. Over deze kwestie, cfr. o.m.(a) Paul DE VREE, ‘Paul van Ostaijen en het dadaïsme’, pp. 5-143 in: Paul DE VREE & Henri-Floris JESPERS, Paul van Ostaijen, Brugge / Antwerpen, De Galge, 1967, 256 p., nr. 14 in de reeks ‘Galgeboekjes’; (b) Michel HUYSSEUNE, ‘Le constructivisme’, pp. 313-336 in: J. WEISGERBER (ed.), o.c., pp. 324-326: ‘Van Ostaijen et Dada: solutions dissidentes’. B. Van Ostaijen wordt door Marc DACHY een ‘para-dadaïste’ genoemd in het door hem samengesteld dossier ‘Avant-gardes et nouvelle typographie au début du siècle’, nr. 66 in de tijdschriftreeks Actualités des arts plastiques, Paris, CNDAO-Distribution, 1985, 74 p.; cf. p. 41. 20 Paul NEUHUYS, ‘Quelques poètes. IV’, in : Ça Ira (Ekeren), nr. 14, 1921, pp. 53-67; cf. pp. 56-67: ‘Dada’. 21 Paul NEUHUYS, Mémoires à dada, Bruxelles, Le Cri, 1996, 305 p., in de reeks ‘Les Évadés de l’oubli’. De titel van het opus werd bedacht door Neuhuys’ jongere vriend en bewonderaar Guy IMPERIALI (1934-2004) die ook een ‘Préface’ schreef (pp. 7-10); over hem, cf. het bio-bibliografisch lemma van Henri-Floris JESPERS in: Bulletin de la Fondation Ça ira (Brussel), nr. 19, september 2004, pp. 35-38. Over dit thema, cf. Henri-Floris JESPERS, Genealogie van de herinnering, Antwerpen, The Private Press, 1993, 111 p.; cf. pp. 31-50: ‘Paul Neuhuys of: De glimlach van Dada’ 22 Over hem, cf. Christiane GEURTS-KRAUSS, E.L.T. Mesens. L’alchimiste méconnu du surréalisme. Du dandy dadaïste au marchand visionnaire, Bruxelles, Labor, 1998, 186 p., in de reeks ‘Archives du futur’. Van hem : (a) Stéphane MASSONET (°1966) (ed.), Dada terminus. Tristan Tzara – E.L.T. Mesens : Correspondance choisie, Bruxelles, Devillez, 1997, 151 p., in de reeks ‘Patrimoine’ ; (b) Robert WANGERMÉE (°1920), E.L.T. Mesens, Moi je suis musicien. Écrits sur la musique, Bruxelles, Devillez, 1998, 212 p., in de reeks ‘Patrimoine’. 23 A. E.L.T. MESENS, ‘…waar de maes K [bedoeld is de schilder Karel Maes, 1900-1974] en Scheldwoorden vloeien…”, in: Mécano (Leiden/Paris), nr. 4-5 (het witte nummer; niet gepagineerd), p. 7. B. Mécano, 4 niet gepagineerde afleveringen telkens in een andere kleur: nr. 1, geel (1922, 8 p.), nr. 2, blauw (1922, 8 p.), nr. 3, rood (1922, 8 p.), nr. 4-5, wit (1923, 16 p.). Er bestaat een fraaie herdruk met een Engelstalige inleiding door J. Leering en een inhoudstafel (samen 4 p.), Vaduz (Liechtenstein), Quarto Press.
19 getinte tijdschriften Œsophage en Marie.24 Op het einde van 1926 voltrok hij evenwel, in het kielzog van Paul Nougé (1895-1967) en diens vrienden, de zwenking naar het surrealisme. Bijgevolg doet zijn verblijf in Londen (alwaar hij 1938-1940 en 1946-1951 een galerie uitbaatte) hier verder niets ter zake. 3. Wat nu gezegd over de drie ‘echte’ dadaïsten? Om te beginnen met Paul Joostens (18891960): hij is een curieus geval. Niemand minder dan Paul Neuhuys heeft in een monografie over deze kunstenaar onderstreept dat hij zichzelf via DaDa gevonden heeft en dat zijn dichtbundel Salopes
25
“één deer meest onbetwistbare Dada-teksten” is. Een prachtig
voorbeeld van zijn toenmalige dadaïstische ingesteldheid is de ‘novelle’ die hij (via Seuphor) voor het enige nummer van het in Parijs verschenen tijdschrift Documents internationaux de l’Esprit nouveau (1927) geschreven heeft.26 Circa 1925 haakte Joostens af om rond 1955 naar de dadaïstische schaapstal terug te keren. Steeds volgens Neuhuys is het Dada-retabel uit 1957 “veelbetekenend” voor het heraanknopen bij de vroegere periode.27 Fernant Berckelaers (1901-1999), bekend geworden onder het pseudoniem Michel Seuphor, heeft in een oneindig beter overzicht dan het supra vermelde van Avermaete, zijn kennis over en zijn appreciatie van de schakeringen binnen de dadaïstische internationale de revue laten passeren. Zijn “propres écrits de jeunesse de 1923 à 1928” vermeldt hij slechts en passant28; ze komen uitvoerig aan bod in een opstel dat een jaar later (1966) verschenen is.29 De enige echte, onvervalste dadaïst in dit land is Clément Pansaers (1885-1922) geweest. Over zijn in menig opzocht afwisselingrijk leven bestaat betrouwbare literatuur, waaruit Œsophage (Brussel), één nummer, maart 1925, niet gepagineerd (= 14 p.), bevat geen specifieke bijdrage van Mesens; aan de herdruk (Brussel, Devillez, 1993, in de reeks ‘Fac-Similé) gaat een (ook voor Mesens informatieve) inleiding (‘Œsophage: mode d’emploi, drie niet gepagineerde p.) van Rik SAUWEN vooraf. Marie (Brussel), drie nummers (het tweede = 2-3), de eerste twee zijn niet gepagineerd, het laatste wel (8 p.). Aan de herdruk (Brussel, Devillez, 1993, in de reeks ‘Fac-Similé) gaat een niet gepagineerde inleiding (4 p.) van Pierre-Yves SOUCY (°1948) vooraf 25 Paul JOOSTENS, Salopes. Le quart d’heure de rage ou soleil sans chapeau, Antwerpen, Ça ira, 1927, niet gepagineerd (8 p.). Er bestaat een fotostatische herdruk : Antwerpen, Petraco-Pandora, 1995. 26 Paul JOOSTENS, ‘Règle de jeu’, in: Documents internationaux de l’Esprit nouveau (Paris), nr. 1, 1927, niet gepagineerd ; over dit tijdschrift, cf. de « Préface » (3 p.) van Hubert Juin (1926-1987) in de reprint van het nummer (Paris, jean-Michel Place, 1977). 27 Paul NEUHUYS, Paul Joostens, Brussel, Elsevier, 1961, 40 p. in de reeks ‘Monografieën over Belgische kunst’; cf. pp. 5-16 (tekst) en 17-40 (afbeeldingen). De reeks verscheen in het Nederlands en in het Frans. De tekst van Neuhuys werd in het Nederlands vertaald door August Corbet (1907-1964). 28 (a) M. SEUPHOR, Le style et le cri. Quatorze essais sur l’art de de siècle, Paris, Seuil, 1965, 287 p., in de reeks ‘Pierres vives’ ; cf. pp. 77-94 : ‘L’Internationale Dada’ (cf. p. 94, voetnoot 1) en pp. 108-123 : ‘Cercle et carré’. Van het tijdschrift Cercle et carré (1930 ; drie nummers) verscheen een door Seuphor ingeleide herdrukt (Paris, Place, 1977, s.p. = 37 p.). (b) M. SEUPHOR ‘Perspective sur Dada, années vingt’in: Cahiers de l’association internationale pour l’étude de dada et du surréalisme (Paris), no 1, 1966, pp. 43-48. (c) Michel Seuphor. Une vie à angle droit. Propos recueillis par Christiane Germain [°1938] et Paul Haim [°1921], Paris, La Différence, 1988, 193 p., in de reeks ‘Entretiens’ ; cf. pp. 43-66. 29 M. SEUPHOR, o.c., p. 94, voetnoot 1 ; l.c., voetnoot 37. 24
20 blijkt dat lang niet alle vragen beantwoord zijn.30 Hij liet in Ça ira een bijdrage verschijnen en stelde het dada-nummer samen dat het einde van het tijdschrift inluidde: ‘Ce numéro Dada fut notre perte, car si nos rangs grosissaient, nous souffrions d’une sordide pénurie d’abonnés. Au point que Willy Koninckx proposait d’insérer dans chaque numéro un bulletin de désabonnement pour la facilité de nos lecteurs.’31 4. Na 1945 zijn nu en dan in Vlaamse kranten en weekbladen korte of langere recensies verschenen. Ik vernoem lukraak een uitvoerige van Huelsenbecks documentatieboek, een andere van Tzara’s vertaalde manifesten, een derde naar aanleiding van de Nederlandse vertaling van Neuhuys’ gedichten, een vrij lange van een in het Nederlands vertaald werkje van Huelsenbeck.32 Een speciale vermelding verdienen twee recensies van een vertaald boek van Pansaers: in de titel van het eerste valt het begrip ‘luiheid’, in de titel van het tweede het begrip ‘vlijt’ op. Vier Dada-tentoonstellingen werden besproken: Düsseldorf (1971), Parijs (1995) en Heerlen (1997)33; de vierde, reusachtige tentoonstelling in het Centre Pompidou (2005-2006) werd in de krant De Standaard over meerdere pagina’s en in de krant De Morgen (15 oktober 2005) over een volledige pagina uitgesmeerd. Vermeldenswaard zijn voorzeker een artikel over de naar Israël geëmigreerde dadaïst van het eerste uur Marcel Janco (eig. Iancu, 1895-1984) en een soort van apotheose van Walter Serner (ps. van Walter Eduard Seligmann, 1889-1942?).34 De cineaste Greta Deses (°1922) heeft in opdracht van het Ministerie van Nationale Opvoeding anno 1966 de grote momenten van het ‘eerste’ dadaïsme in een film vastgelegd (productiehuis: Prociné). Deze film werd o.m. in de krant De Standaard geloofd. Twee jaar later verstrekte de cineaste er in de Brusselse zaal Caryatide toelichtingen bij, waarop een Cf. (a) het aan hem gewijd en door Marc. DACHY samengesteld dubbelnummer van Plein Chant (Bassac), no 30-40, 1988, 221 p. Ook Henri-Floris JESPERS, ‘De duistere achtergrondden van een achteloze dadaïst’, in: Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift (Antwerpen), jg. 18, nr. 66, lente 2000, pp. 6673. (b) Rossano ROSI, ‘L’éternel retour du Pan-pan au cul’, pp. 29-37 in Textyles. Revue des lettres belges de langue française (Brussel), nr. 8, november 1991, 391 p. [themanummer : ‘Surréalismes de Belgique’ – men lette op de titel !]. (c) Frank DE CRITS, ‘Clément Pansaers : een vergeten dadaïst’, in : Kreatief (Wevelgem), jg. 16, nr. 4, oktober 1982, pp. 112-114. 31 Paul NEUHUYS, Mémoires à dada, o.c., p. 88. 32 (a) E. OTTEVAERE, ‘Het dadaïsme’, in: De Standaard der letteren (Brussel), 21 november 1964 (over Huelsenbecks boek Dada. Eine kleine Dokumentation); (b) Paul VERHUYCK, ‘Dadamanifesten voor het eerst gebundeld’, in De Standaard (Brussel), 18 februari 1999; (c) Pascal CORNET, ‘Kort: Paul Neuhuys, Dada! Dada?, in: De Morgen (Antwerpen), 11 oktober 2000, p. 19; (d) Eric MIN, ‘Het dadaïsme voor beginners verklaard, in: De Morgen (Antwerpen), 23 januari 2002, p. 28. 33 (a) H.V., ‘Kurtt Schwitters en Dada’, in: Knack (Roeselaere), jg. 1, nr. 2, 25 februari 1971, p. 51; (b) ‘Dadaïsme van Schwitters’, in: De Standaard (Brussel), 19 januari 1995, p. 16; (c) Dan HOLSBEEK, ‘Dadaïsten op veldtocht in Nederland’, in: De Standaard (Brussel), 19 maart 1997, p. 9. 34 (a) Jaak VELTMANS, ‘Artiesten in Israël hebben hun “kibboets”. Dadaïst redde Ein-Hod van zekere verwoesting’, in: De Standaard (Brussel), 24 februari 1966, p. 10; (b) Bert BULTINCK (°1947), ‘De echte vader van Dada’, in: De Morgen (Antwerpen), 15 maart 2000, p. 23. 30
21 levendige discussie volgde; het succes was dermate groot ‘dat heel wat mensen tegen heug en meug naar huis moesten keren” en de inrichters zich verplicht zagen die avond nog eens over te doen.35 Is het dadaïsme in Vlaanderen aan een wedergeboorte toe? Er zijn aanwijzingen in die zin: ik verwijs naar een uitspraak van de blinde dichter Marcel van Maele (°1931) en naar mijmeringen van zijn collega Kurt De Boodt (°1969).36 Prof. em. dr. Piet TOMMISSEN (Slot volgt)
Door de leesbril bekeken ▲Dinsdag 28 oktober wordt Prooi, de nieuwe roman van Suzanne Binnemans, voorgesteld in het CC Colibrant te Lier (Deensesteraat 6-7, vanaf 20 uur). Suzanne Binnemans (°1961, ps. van Martine Kennes) v olgde een lerarenopleiding Nederlands, Engels en Duits, maar stapte na haar studie in het bedrijfsleven. Ze werkte in de personeelsadministratie en de marketing, maar ze verkoos een zelfstandige loopbaan als grafisch ontwerper en copywriter. Behalve romans publiceerde ze artikelen, verhalen en gedichten, voornamelijk in het literaire tijdschrift Gierik & NVT. Zij is bestuurslid van het PEN-centrum Vlaanderen en doceert proza en autobiografisch schrijven aan de Antwerpse SchrijversAcademie. Binnemans debuteerde in 1988 met de roman De woorden van Elisabeth (Nioba) en werd meteen gewaardeerd voor haar eigen stijl: in vrij nuchtere bewoordingen en beschrijvingen zonder franje, creëert zij een kil decor waarin de meest intense gevoelens tot hun recht komen. Na de roman Trefwoord: Wraak! (Houtekiet, 1990) werd ze opgenomen in het fonds van uitgeverij In de Knipscheer: Scheidslijnen: dubbelroman (1988), Vertrekken (2003) en nu Prooi. Centraal in haar werk staan sociale thema's als gebrek aan communicatie, relatieconflicten, afwijkend sociaal gedrag en isolement. ■ Suzanne BINNEMANS, Prooi, Haarlem, In de Knipscheer, 2008, 128 p., 14,50 €. (www.indeknipscheer.nl)
▲ Het Centrum voor Lokale Geschiedenis van Watermaal-Bosvoorde geeft een bescheiden maar niet minder interessant tijdschrift uit, Tilia, een verwijzing naar de legendarische Drie Linden. In de jongste aflevering wandelt Jan De Paepe van Watermaal tot Bosvoorde, een dorp aan de rand van het Zoniënwoud. Hij besteedt vooral aandacht aan het rijke architecturaal erfgoed van de gemeente. Aan de Léopold Wienerlaan signaleert hij de villa in Art Nouveaustijl (1902) gebouwd door architect Jules Barbier voor Eugène Keym en de villa Lagrange (nr. 96) in Vlaamse neorenaissancestijl die jarenlang bewoond werd door de gebroeders Lagrange, die beiden een militaire carrière maakten. Nochtans zijn beiden beter gekend omwille van hun bijdrage aan en hun wetenschappelijke ontdekkingen op het vlak van de fysica. Eugène kon, dank zij de vrijgevige bijdrage van Ernest Solvay in het park van de Sterrewacht van Ukkel een ondergronds seismologisch station bouwen waar op 21 maart 1899 de eerste kleine aardbeving van ons land op wetenschappelijke wijze werd gemeten en opgeslagen. Charles verwierf bekendheid als aanhanger van de zogenaamde theorie van de “sociale fysica”, doe door Majoor Brück ontwikkeld werd. […] Volgens deze theorie zou de mensheid zich op de wereldbol overeenkomstig een welbepaald en vast geometrisch net ontwikkelen en, zoude volkerengeschiedenis een onderdeel van de 35
(a) R.H. MARIJNISSEN (°1923), ‘Greta Deses evoceert historische happenings van voor 50 jaar’, in: De Standaard (Brussel), 13-14-15 maart 1967, p. 10 (met foto’s en een technische fiche); (b) ‘Filmfestival in Antwerpen: Dada, vampieren en de Passie van ons Heer’, in: De Standaard (Brussel), 20 februari 1969, p. 10; (c) ‘Dada-bis donderdag in Brusselse Caryatide’, in: De Standaard (Brussel), 19-20 oktober 1966, p. 4 (aldaar de citaten). 36 (a) Roel RICHELIEU VAN LONDERSELE (°1952), ‘Marcel van Maele’, in: VWS-Cahiers (Harelbeke), jg. 29, nr. 1, januari-februari 1994, 16 p.; cf. p. 4 (o.m.: ‘Dada is groot & het surrealisme is zijn profeet’); (b) Pascal CORNET, ‘Nooit gedaan met beginnen’, en Anneleen DE COUX, ‘In levensnaam’, in: Poëziekrant (Gent), jg. 32, nr. 4, juni 2008, pp. 8-15 en 71-72.
22 mathematische wetenschap vormen. Lagrange was docent aan de militaire School en een van zijn leerlingen was onze toekomstige koning, Albert de Eerste. Jan De Paepe is wel erg kies in zijn benadering van de inzichten van Brück en Lagrange. Ik kan er niet aan weerstaan enkele kanttekeningen aan toe te voegen. Majoor Remy Brück (1818-1870) onderzocht het aardmagnetisme en constateerde dat de subtiele variaties in dit veld een diepgaande invloed uitoefenen op de ontwikkeling van de mensheid. Na een jarenlange duik in de natuurkundige en historische literatuur zag hij dat ieder volk twee stadia van ieder 516 jaar doorloopt. Deze stadia hingen volgens hem nauw samen met het aardmagneetveld. De gang der wereldgeschiedenis werd in zijn handen een natuurkundig probleem. De destijds beroemde Belgische wiskundige Charles Lagrange (1851-1932), lid van de Koninklijke Academie van België, werkte Brücks theorie verder uit. Hij kwam tot de slotsom dat dezelfde periode niet alleen terug te vinden is in de verhoudingen van de grote piramide van Gizeh, maar ook dat de geografische verschuiving van wereldrijken in het avondland een dergelijke periodisering kent en dus ook nauw samenhangt met het aardmagnetisme. Op grond van zijn inzichten waarschuwde Lagrange als docent de aankomende officieren tijdens zijn colleges dat België zich in militair-strategisch opzicht niet moest richten op Frankrijk maar op Engeland. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bepaalde een aanhanger van de cyclische theorie van Brück-Lagrange, generaal Emile Galet, de strategie van het leger. Hij werd hierin gesteund zoniet aangespoord door koning Albert I, wiens (geheime) initiatieven om aparte vredesonderhandelingen aan te knopen (die haaks staan op de mythe van de “RidderKoning”) ook in dat perspectief moeten geplaatst worden. Emile Galet en andere volgelingen van deze ‘magnetische geschiedenis’ zullen het strategische denken binnen de militaire staf lange jarenlang blijven domineren en hebben tevens de neutraliteitspolitiek van koning Leopold III (al dan niet beslissend) beïnvloed. (Cf. in dit verband ‘De wet van Brück, een historisch enigma’, hoofdstuk zes, pp. 169-185 in: Piet TOMMISSEN, Nieuwe buitenissigheden, La Hulpe, Apsis, 2007, waarvan fragmenten in de Mededelingen van het CDR verschenen.) Of hoe onmiskenbaar ‘esoterische’ denkbeelden onderhuids werkzaam zijn…
& Jan De Paepe schetst uiteraard ook de geschiedenis van de tuinwijk ‘Le Logis’, onlosmakelijk verbonden met modernistische stedenbouwkundigen als Louis van der Swaelmen en Jean-Jules Eggerickx. Hij vraagt ook aandacht voor de Kruisboogsquare met, op nr. 3 de villa gebouwd door Stanislas Jasinski. Vlaamse neorenaissance, cottagestijl, Art Nouveau, Art Déco, functionele architectuur of bewoonbare machines à la Corbusier: Watermaal-Bosvoorde beschikt over een rijk erfgoed dat jammer genoeg de bekendheid niet geniet waar het recht op heeft. Daar moet dringend iets aan gedaan worden!■ Tilia, tijdschrift van het Centrum voor Lokale Geschiedenis van Watermaal-Bosvoorde, nr. 10, juli-augustusseptember 2008, Gratèsstraat 7, 1170 Watermaal-Bosvoorde. Het Centrum voor Lokale Geschiedenis is open elke dinsdag van 15i30 tot 19 u en op afspraak.
▲Joris Ivens’ vertaling van Hotel insomnia (1992) van Simic wordt op de Boekenbeurs te Antwerpen voorgesteld op 9 november om 12u30 in de gele zaal van Antwerp Expo. Bij diezelfde gelegenheid wordt ook Na de dood stond ik midden het leven. Kopstukken van de naoorlogse Poolse poëzie voorgesteld (zie mijn bericht van 10 september op www.mededelingen.over-blog.com). Charles Simic (°Belgrado, 1938) immigreerde in 1954 naar de VS. Hij debuteerde in 1967 en kreeg in 1990 de Pulitzer voor poëzie. In 1995 werd hij verkozen als lid van Amerikaanse Academie voor Kunsten en Letteren. In 2007 werd hij door James Billington, bibliothecaris van het Congress, geselecteerd als vijftiende Poet Laureate Consultant in Poetry (de Amerikaanse variante van de Britse Poet Laureate). Billington benadrukte The range of Charles Simic's imagination is evident in his stunning and unusual imagery. He handles language with the skill of a master craftsman, yet his poems are easily accessible, often meditative and surprising. He has given us a rich body of highly organized poetry with shades of darkness and flashes of ironic humor. Eveneens in 2007 kreeg hij van de Academy of American Poets de Wallace Stevens Award, goed voor 100.000 $. Simic is professor emeritus in Engelse literatuur en creatief schrijven aan de Universiteit van New Hampshire. & Joris Ivens (°Diepenbeek, 1954) is een van die lett erkundigen (een begrip dat dringend aan herwaardering toe is) die ver van de schijnwerpers belangrijke bijdragen leveren tot de bonae litterae.
23 Hij publiceerde drie dichtbundels: Galerie De Taxus (Antwerpen, Manteau, 1987); Egyptisch zwart (Leuven, Leuvense Schrijversactie, 1993); Perkament/Testament (Leuven, P, 2001), Alles bij elkaar (Leuven, P, 2005). In 2008 viel Joris Iven ten prooi aan de meest moderne ontwikkelingen op het internet en publiceerde hij een e-book met gedichten in het Engels, in een vertaling van John Irons: Parchment, Testament. ( www.lulu.com/content/1892728 ). Naast talrijke vertalingen in tijdschriften bracht hij in boekvorm poëzie van Nâzim Hikmet (Turkse gedichten, Gent, Masereelfonds, 1982; De mooiste van Hikmet, Tielt / Amsterdam, Lannoo / Atlas, 2003), Tahar Ben Jelloun (De amandelbomen zijn aan hun verwondingen bezweken, Gent, Masereelfonds, 1981) en Sujata Bhatt (Naaktzwemmen in de geschiedenis. Een keuze uit haar gedichten, Leuven, P, 2006). In 2009 verschijnt een vertaling van de Amerikaanse auteur Raymond Carver (1938-1988), onder de titel Dun als balsahout. Samen met zijn vriend H. Ter-Nedden bracht hij een bundel opstellen onder de titel Uit de bek van de hel. Schrijvers in Latijns-Amerika (Leuven, Kritak,1980). Ivens’ toneelstuk De plicht van Pakowski (1991) werd in 1994 opgevoerd door het CampusToneel in Leuven. Een aantal monologen wacht nog op een creatie: De klacht van Lawino (2007), Over de schadelijkheid van tabak (een bewerking van de theatermonoloog van Anton Tsjechov) en De repliek van Ocol (2008). Vertalingen en essays van Joris Ivens verschenen onder meer in: Bzzlletin, De Gids, De Revisor, Kreatief, Kruispunt, Kultuurleven, Nieuw Vlaams Tijdschrift, Nieuw Wereld Tijdschrift en Revolver. ■ Charles SIMIC, Hotel Slapeloosheid, Leuven, P, 2008, 96 p., 19 €.
Agenda ▲Tot en met 9 november neemt Pieter Fannes aan de groepstentoonstelling "schetsen" in Printgallery te Antwerpen deel. Hij toont een selectie jazztekeningen die gebaseerd zijn op live-schetsen van de muzikanten op Gent Jazz en Jazz Middelheim. Een aantal schetsen kunnen alvast bekeken worden op users.skynet.be/pieterfannes, maar voor het echte werk zal je toch moeten afzakken naar de tentoonstelling. Print Gallery, Muntstraat 8, Antwerpen. Openingsuren: donderdag op afspraak, vrijdag van 13 tot 18u, zaterdag en zondag van 11 tot 18u. Tijdens de tentoonstelling zijn er ook prints van de tekeningen te koop. Voor meer info kan je surfen naar www.printgallery.be■ ▲Tot 2 november: Institut des Beaux-Arts Henry Luyten. Jean Henry “Hendrik” Luyten, (1859 - 1945), medestichter van de Antwerpse kunstenaarskring ‘Als ich kan’, genoot als impressionist een internationale faam. "Een eeuw geleden was in Brasschaat het Institut des Beaux-arts Henry Luyten in volle bloei. Jonge artiesten uit heel Europa en de Verenigde Staten werden toen aangetrokken door Henry Luytens grote internationale reputatie als kunstschilder, om er te komen studeren in een nog ongerepte landelijke omgeving." In zijn instituut werd Margherita Mara Corradini (1880-1964) een hartsvriendin en Caroline Auguste Hedwig Behnisch (18731963) zijn tweede vrouw. Henry Luyten heeft door een royale schenking van zijn eigen werk aan zijn geboortestad Roermond de aanzet gegeven voor de oprichting van het Stedelijk Museum Roermond in 1932. De zalen die naar hem zijn genoemd heeft architect Jos Cuypers speciaal ontworpen voor Luytens schilderijen. Hendrik Luyten schilderde een icoon van de Vlaamse Beweging, het “Gulden doek van Vlaanderen”, een soort pantheon van Vlaamse prominenten van Jacob van Artevelde tot Daens via Erasmus en Rubens. Een hoogstandje in portretkunst van ruim drie op bijna vijf meter met tientallen BV's avant la lettre. Zaal Antverpia, St-Antoniuslei 95-97, Brasschaat, tot en met 2 november; maandag gesloten, dinsdag - vrijdag van 10 tot 12 u en van 13 tot 18 u; zaterdag – zondag van 10 tot 18 u. Inkom gratis. Pandora heeft een monografie gepubliceerd. ■ ▲Ex-Libris brengt dit jaar een voortreffelijk programma. Na de opening van het seizoen met het interview van Mieke de Loof door Jooris van Hulle, komen nog drie boeiende sprekers aan het woord. 5 november: Wim van Rooy: “De malaise van de multiculturaliteit”. 3 december: Gerd de Ley: ‘Avonturen met Godfried Bomans. De lezingen beginnen naar goede gewoonte klokslag 21 uur. Iedereen is al vanaf 19.30 uur graag welkom in het lokaal: “Taverne Rochus", Sint-Rochusstraat 67 te Deurne.■
24 e
▲13 november 2008:120 Muzeval: donderdag. Gastdichter: Vitalski. De Antwerpse Nachtburgemeester (spreekt). Inleiding en presentatie door Herman J. Claeys en Bart van Peer. Deuren 19.30 uur - aanvang 20.00 uur. Gratis toegang. Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat 24, 2000 Antwerpen. Officieel debuteert Vitalski op zijn veertiende, met enkele gedichten in het tijdschrift Diogenes. Het jaar daarna volgen kortverhalen in De Brakke Hond. In zijn periode als germanist (1988-1993) aan de Antwerpse universiteit wint Vitalski tweemaal op rij de ‘interuniversitaire literaire wedstrijd’. Hij heeft daarna een theatergroep opgericht, vanaf 1994 “Circus Bulderdrang” genoemd. Deze groep ontpopt zich steeds meer als een absurdistische rockgroep met een krachtige literaire oriëntatie. Na het uiteenvallen van Circus Bulderdrang richt Vitalski verscheidene muziekgroepjes op. Hij speelt als gastacteur diverse stukken bij de Zwarte Komedie en richt inmiddels ook De Ysfabrik op, een radicaal dadaïstisch figurentheater. In 2005 is Vitalski het officiële gezicht van de Boekenbeurs. Vanaf het jaar 1999 ontplooit Vitalski zich voornamelijk als een vertolker van one man shows. Deze voorstellingen houden het midden tussen comedy en meer vertellende conference. De meest markante van de laatste maanden is ‘Mijn leven met Yves Leterme’. http://www.vitalskiblog.blogspot.com ■ ▲Tot 16 november exposeert Nancy Slangen (°1966) schilderijen en collages bij arteVentuno. Openingsuren: van donderdag tot en met zondag, van 11 tot 18 uur. Blaesstraat 96 B, 1000 Brussel. ■ ▲Tot 1 februari 2009: Terugblikken in het verleden: werken van Thomas Lange (°Berlin, 1957) uit de collectie Würth. "Deze Duitse kunstenaar laat zich graag inspireren door het verleden, mythologie en religie. De werken van Thomas Lange hebben een abstract uitgangspunt. Hij schildert zijn figuren, bijna zoals een watermerk dat je niet meteen waarneemt. In de schilderijen schemeren beeldfragmenten door de verflagen heen zoals op verweerde fresco's." Kunstforum Würth, Everdongelaan 29, Turnhout. Maandag tot en met zondag van 10 tot 17 uur. Inkom: 2 € p.p. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 6 november. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght Schrijf u gratis in op de Newsletter van
© Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties: RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Zesde jaargang, nr. 128
6 november 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel Over de presidentiële campagne in de VS hebben werd alles en nog meer gezegd. De verleiding is natuurlijk groot daarop in te gaan, maar ik zal er aan weerstaan. U bent al genoeg om de oren geslagen met de geleerde uiteenzettingen van de professionele commentatoren… CNN bracht de voortreffelijkste soap van het decennium. De moderne versie van een klassiek epos. Uitmuntende découpage. Feilloze regie. Boeiend spektakel. Niks zwart/wit, neen, kleurrijk en genuanceerd. Sociale vrijheid zonder individuele vrijheid is slavernij; individuele vrijheid zonder sociale vrijheid is een privilege.Kan de nieuwe president dit tergende dilemma oplossen? Met Barack Obama als president-elect is het imago van de VS al tot ongekende hoogten opgekrikt. Met Barack Obama als president zal het wereldleiderschap van de VS meer dan ooit krachtig bevestigd worden. Ceterum censeo: Coca-Cola of Pepsi-Cola? Alleszins cola. ■
2
Inhoud Gedicht Hendrik CARETTE, Een openlijk vermaan aan een verborgen liefde Dossier De dood van het tijdschrift Gierik Lezing Joke VAN DEN BRANDT: Lambert Jageneau & de zaak Berghmans Poëtisch Prof. dr. Frans-Jos VERDOODT: dichter-steenkapper, dichter-kalenderscheurder Caleidoscopisch Brieven van Floris Jespers aan Roosje Misdaad loont Hercule Poirot-prijs: Deflo Door de leesbril gelezen Dimitri Verhulst en Louis Paul Boon Achteruitkijkspiegel Prof. dr. Piet TOMMISSEN: Dada in de Lage Landen: Nederland Agenda
Gedicht Een openlijk vermaan en een verborgen liefde Voor E. Verpale Eet een grote bruine rat en in geen geval een zwarte benige kat of stroop en stoof een dik konijn (bij voorkeur een Vlaamse reus). Doe als Amélie Nothomb en drink dag na dag één liter groene thee. Lurk dan aan een lange Turkse waterpijp en wacht rustig op de nacht. Trouw nooit meer met een vrouw, maar staar naar de kleurloze foto’s (de lichtdrukmalen) in dat wonderboek van die Fenomenale Feminateek. Verzoek een blozende Lola (geen grillige Lolita) in Lijfland of Litouwen. Zoek die Black box van Oz in ons aller Odessa en jeremieer niet meer. Hendrik CARETTE
Dossier De dood van het tijdschrift Gierik De teerling is geworpen: het Vlaams Fonds voor de Letteren heeft Gierik voor subsidiëring geschrapt (zie hier de berichten van 29 september en 6, 7 en 23 oktober). Of het tijdschrift zal blijven voortbestaan weet ik niet. Ik heb er doelbewust voor gekozen geen contact op te nemen met de redactie. Het gaat me immers hier niet om de toekomst van Gierik, wel om de m.i. meer dan betwistbare beslissing van het VFL. Na lezing van de elektronische editie van de Mededelingen van het CDR (nr. 126-127, 20 oktober) reageerde Julien Weverbergh meteen in Bokblog. Hij bestempelde de beslissing van het Fonds als “schandelijk” (www.wever-bergh.com): Er is slechts één gedrukt tijdschrift waarvoor ik me nog kan neerzetten om het met plezier te lezen: Gierik. Aan mijn tijdschriftenplezier komt een einde. &
Gierik bleef altijd eigenzinnig, weinig voorspelbaar en bracht dus weinig offers aan de idolen van de markt. Dat wreekt zich, vroeg of laat. Maar wanneer je terugblikt, dan stel je met de
3 nodige afstand vast dat er in de loop der jaren heel wat boeiends in het “literair tijdschrift met initiatief” verscheen. Wat treft mij nu, even vluchtig bladerend in oude jaargangen en in mijn aantekeningen? Toneel van Jan Fabre en Stijl Devillé (nr. 97); een aanvechtbare maar daarom juist niet minder lezenswaardige studie van Toon Esch over Kaas van Willem Elsschot (nr. 96); gedichten van Alain Germoz en Werner Lambersy door Guy Commerman (nr. 96); de aflevering over “multicreatieven” (nr. 95), met o.m. Luc Boudens, Bavo Dhooge en Renaat Ramon); bijdragen van Fernand Auwera, Frans Denissen en Weverbergh (nr. 94); de “aangespoelden” Jelica Novakovic, Hazim Kamaledin, René Depestre, Abdou Sow en Kostas Mavroudis; de bijdrage van Jan Lampo over de Antwerpse haven in de letteren en de beschouwingen van Lieven David over Bourdieu (nr. 89); het essay van Marc Galle over Maeterlinck; het opstel van Olivier Boehme en Matthijs de Ridder over conservatieve revolutie en literatuur in Vlaanderen tijdens het interbellum; de beschouwing van Dirk Martin over Alfred Rosenbergs ideologen en de toekomst van België (nr. 88); de meeste bijdragen in het speciaal nummer over migratie (nr. 87); Wim van Rooy over het multiculturele ideaal; de revelerende dagboekachtige aantekeningen van theatermonster Tone Brulin en het interview met de Franstalige Vlaamse romancière Nicole Verschoore (nr. 86); alweer Tone Brulin (nr. 84); de aflevering “Laveloze letters” samengesteld door Micheline de Ridder (nr. 82); de prominente aanwezigheid van Kenneth White in nr. 78; de beschouwingen over Fransschrijvende Vlamingen van Christian Berg, Jacqueline Caenberghs, Danny de Laet, Jan Lampo, Bart Vonck en Paul Willems (nr. 75); de benadering van Ward Ruyslinck door Paul van Aken en Jean Weisgerber (nr. 63); de beschouwingen over de Amerikaanse en Russische roman door resp. Wim van Rooy en August Thiery (nr. 60); het nummer over De Nevelvlek, een baanbrekende bijdrage tot de herwaardering van de jaren vijftig (nr. 57); enz. Eigen lof stinkt, maar het zou van hypocrisie getuigen indien ik mijn eigen bijdragen niet zou vermelden waar ik nu opnieuw mee geconfronteerd word. In “Vlaanderen: van droom tot nachtmerrie” gaf ik de primeur van de briefwisseling Max Elskamp/Paul Neuhuys aan Gierik (nr. 76) alvorens ze te publiceren in Textyles (“Max Elskamp et Paul Neuhuys: correspondance inédite”, nr. 22, 2002, pp. 67-81) Marie Gevers stond centraal in “De dichter behoort tot een minderheid in ballingschap” (nr. 75) en Dada in Vlaanderen in “Paul Neuhuys en Ça ira (nr. 64). In die drie bijdragen werd dankbaar gebruik gemaakt van eerder ontoegankelijke en daarom onuitgegeven bronnen. En dan laat ik hier nog essays over de onmogelijke identiteit bij Alain Germoz (nr. 65), over het proza van Paul Snoek (nr. 72) of over de duistere achtergronden van Dada-President Clément Pansaers (nr. 66). En moet hier nog gewezen worden op het dubbelnummer 49-50, gewijd aan Paul van Ostaijen, met bijdragen van o.m. Sjoerd van Faassen & Hans van den Boef, Paul Hadermann, Dirk Martin, Wim Meewis, Anne Marie Musschoot, Annie Reniers en Michel Seuphor… &
Het beschermcomité van Gierik bestaat uit leden “die hun morele en daadwerkelijke steun toezegden en hun intellectueel, creatief en maatschappelijk gewicht in de waardenschaal leggen om het tijdschrift mede in stand te houden”. Ik beperk me hier tot het vermelden van de leden die op het vlak van theater, poëzie, essayistiek, maatschappelijke, kunst- en literaire kritiek hun sporen verdiend hebben: Ludo Abicht, Peter Benoy, Frans Boenders, Lionel Deflo, Bart F. M. Droog, Walter Groener, Rik Hancké, Wim Meewis, Frans Redant, Lucienne Stassaert en Rik Torfs. &
Name dropping? Inderdaad. In Bokblog schrijft Weverbergh:
4 Het argument van belangenvermenging: daar heb ik oor naar, dat wil ik gretig geloven, en ik vermoed intuïtief dat Denis gelijk heeft. Maar om mij compleet over de streep te krijgen, wil ik in plaats van verbaal lawaai liefst feiten. Denis moet namen noemen en aantonen dat commissielid A (of zijn levenspartner) ook nog zitting heeft in de redactie van het blijvend gesubsidieerde tijdschrift Uppeldepup, of dat hij regelmatig of uitsluitend in dat (deze) tijdschrift(en) publiceert. Verder zou het bijzonder nuttig zijn voor leken als ik, als alle commissieleden worden voorgesteld. Welnu, Ferre Denis (“De dood van het literaire tijdschrift Gierik”, in: De Auteur, driemaandelijks tijdschrift van de VVL, september 2008, pp. 5-6) heeft wel degelijk namen genoemd: Stijn Geudens (Streven), Leen Boereboom (Muziek en Woord), Elke Brems (KUL), Alexander Roose (UG), Sven Vitse (DW B). Ik heb het commentaar van Ferre Denis niet geciteerd, omdat ik het nogal voortvarend en overtrokken vind. Bovendien is het onproductief. Wie er ook in een commissie (of in een jury) moge zetelen, het verwijt van belangenvermenging zal immers altijd opduiken, zeker in hoofde van wie zich onrechtvaardig behandeld voelt of gewoon uit de boot valt. Waar het echt om gaat is de manier waarop een commissie haar taak waarneemt. En dat geldt des te meer voor het VFL. De taak (in dit geval) van de commissie tijdschriften bestaat er niet in een eigen visie te ontwikkelen en door te drukken, maar de door de gemeenschap ter beschikking gestelde subsidiegelden rechtvaardig te verdelen. Commissieleden dienen daarbij de minimale objectiviteit op te brengen, afstand te doen van eigen opvattingen. De beslissing Gierik niet langer in aanmerking te nemen voor subsidiëring op grond van “gebrek aan kwaliteit wat betreft teksten en thema’s” en “weinig of geen impact op het literaire landschap” (zie de verklaring van Guy Commerman in de reeds aangehaalde aflevering van De Auteur) is onaanvaardbaar. Name dropping? Jazeker. Namen noemen is hier op zijn plaats, want het aanmatigende oordeel van vijf scherprechters blijkt zwaarder door te wegen dan dat van de medewerkers en beschermende leden die zich inzetten voor Gierik. &
Ach ja, ik kan ook een rubriek volschrijven met geërgerde kritiek op Gierik – of op andere tijdschriften die wel rijkelijk bedeeld worden door het Fonds. Maar daar gaat het niet over. Van de debutanten die de jongste vijf jaar publiceerden en / of debuteerden in Vlaamse literaire tijdschriften vonden er 23 een reguliere uitgever, waarvan 18 auteurs publiceerden in Gierik, dit is tachtig procent. En voor het overige ben ik het, une fois n’est pas coutume, met De Morgen (6 april 2004) volmondig eens: Geschrapte tijdschriften hekelen ‘postmoderne monocultuur’: Commerman en Deflo vrezen dat op termijn enkel ‘prestigieuze, luxueuse en/of modieuze bladen nog hun zaligmakende postmoderne poëtica zullen mogen uitdragen. Het veelkleurige en inhoudelijke gevarieerde tijdschriftenlandschap in Vlaanderen wordt door deze onverantwoorde ingreep (van hooguit vijf mensen!) in de toekomst verschraald tot een postmodernistische monocultuur die het leeuwendeel van de subsidies binnenrijft. Hier raken we de kern van de problematiek: neen, geen belangenvermenging, wel een genadeloze wegwals. Henri-Floris JESPERS
Lezing Joke van den Brandt over Lambert Jageneau & de zaak Berghmans (I)
5 Dichter, kunstkenner, radioman en mystificator Lambert Jageneau (1925-1984) was een uiterst boeiende persoonlijkheid die niet altijd de grens trok tussen waarachtige autofictie en biografische waarachtigheid. Dichter Jan Berghmans (°1938) brak door in 1963. Zo uiteenlopende critici als Paul de Vree en Hubert Lampo bezongen zijn uitzonderlijk talent, hij werd geïnterviewd door de BRT en Humo, en gold zowat als een literaire ster en dichtwonder. Tot Jaak Brouwers op 29 november 1967 in Het Laatste Nieuws de verrassende vraag stelde: “Is Jan Berghmans Lambert Jageneau?”. Op 1 december werd Berghmans ontmaskerd tijdens een voor hem bijzonder pijnlijke radio-uitzending in aanwezigheid van een deurwaarder – een verhaal dat in details verteld wordt door Jan van Rompaey in De koningin was in twee stukken. De naam Lambert Jageneau blijft in litteris onlosmakelijk verbonden met de geruchtmakende, meesterlijke en op sommige punten nog altijd raadselachtige mystificatie rond Jan Berghmans, destijds voorpaginanieuws in Vlaanderen en Nederland. In zijn zo pittig boek De verlakkers stelt Wim Zaal (1991) dat het zelden gebeurt “dat een vlechtwerk van mystificatie en plagiaat, waarvan de oplossing voor iedereen zichtbaar verwerkt is, toch jarenlang onopgemerkt blijft”. Ik ben ervan overtuigd dat de rol van bepaalde literatoren uit de omgeving van Berghmans nader onderzoek verdienen. In de Franse rechtsleer spreekt men over “conviction intime”, en die overtuiging hoeft niet beredeneerd te worden. Op uitnodiging van de kring ExLibris gaf Joke van den Brandt op 1 oktober een lezing over “Lambert Jageneau & de zaak Berghmans” (zie het bericht van 29 september). Niemand is beter geplaatst dan de beroemde kalligrafe om de man en de kunstenaar ten voeten uit op te roepen. HFJ Uit eenzaamheid moest ik voor anderen zingen Al vroeg er niemand waarom ik zo zong En mij vergeefs in vreemde bochten wrong Na elk lied van winters die vergingen En immer vroeg ik om een goed gelaat Ging als een vreemde tussen vreemdelingen Alleen mijn handen vol herinneringen Jasmijn en anjers hunkerend langs de straat Toch als ik zing van sterren en van stenen Richt ik mijn aarde als een voortuin in En als de laatste vogels zijn verdwenen Begin ik aan de droom van een gezin Met een prinses verkleed als herderin Alleen het andere waarvan cello’s zingen Laat zich niet door een spiegeling verdringen Dit gedicht kan een Leitmotiv zijn voor deze lezing. Alles is erin vervat : het achrosticon (de eerste letters van elk vers vormen van onder naar boven de naam Lambert Jageneau) de verwijzing naar de fundamentele eenzaamheid van de hypergevoelige Lambert en zijn naïeve, romantische hunker naar een eenvoudig leven met een gezin. In zijn boek Artis Amore heeft Henri-Floris Jespers op meesterlijke wijze een ontroerend portret geschetst van Lambert Jageneau. De zaak Jageneau- Berghmans wordt er uitgebreid behandeld en in het aangevoerde materiaal is grote volledigheid betracht. Ik wil hier echter als bevoorrechte getuige vertellen over Lambert Jageneau , en spreken over hem is onmogelijk zonder “de zaak“ te belichten. Als ergens in het boek Artis Amore Kurt van Eeghem beweert dat hij de grootste moeite had om niet in lachen uit te barsten als ik beweerde dat Lambert Jageneau een genie is kan ik hem dat niet kwalijk nemen. Hij kende Lambert niet. Zelfs zijn beste vrienden kenden hem niet. Ikzelf kan nu, na 24 jaar slechts met moeite alle facetten van zijn boeiende persoonlijkheid samenbrengen, hoewel hij mij in zijn
6 laatste levensjaar ooit toevertrouwde: “er is nooit iemand geweest die mij gekend heeft zoals jij mij kent”. Lambert was zeker een genie. Begaafd met een fenomenaal geheugen, had hij een enorme kennis van Chinees porselein en antiek, van geschiedenis en literatuur, en was hij vooral ook geniaal in het scheppen van een levenstoneelstuk waarin hijzelf tegelijkertijd de hoofdrol speelde en tevens instond voor de regie en de rekwisieten. In 1954, ik was zestien, begon ik onder invloed van een bevlogen lerares, Franse poëzie te lezen: Apollinaire, Mallarmé, Éluard, Prud’homme, Leconte de Lisle, Verlaine, Villon, Rimbaud. In de Nederlandse poëzie had ik reeds mijn voorkeuren : Van Nijlen, Marsman, Smit, Vasalis, Leopold en vele anderen. Toen ons op school de klassieke grondbegrippen van de poëzie bijgebracht werden en we vertrouwd raakten met jambe, trochae, dactylus en anapest, stafrijm volrijm en alliteratie, haalde ik steeds de meeste punten voor mijn verzen waarin we het geleerde moesten toepassen. Gevolg: ik begon gedichten te schrijven. Zonder iemand iets te zeggen stuurde ik enkel verzen naar een jeugdtijdschrift onder het pseudoniem Veerle van Turnhout. Tot mijn grote verbazing werden ze onmiddellijk gepubliceerd en kreeg ik een brief van de redacteur die mij wilde ontmoeten. Hoewel wij thuis tamelijk vrijgevochten waren, uit noodzaak eigenlijk want mijn ouders hadden een drukke patisserie in de hoofdstraat van het provinciestadje Turnhout, was dit niet zo simpel. Ik kon niet zomaar ontsnappen en even naar Brussel gaan. Na enkele wederzijdse brieven en vluchtige afspraken verflauwde het contact en verdween de man uit mijn leven zonder dat ik zijn naam kende of hij de mijne. In onze briefwisseling gebruikte ik mijn pseudoniem en het postadres van mijn vriendin M. Loix. Mijn post ging naar Lambert Raimond in de Abdijstraat 33 te Brussel. We schrijven nu 2 juni 1979. De betreurde televisiereporter Jan Geysen (die op 56-jarige leeftijd jammerlijk verongelukte in Spanje) heeft een aantal kunstenaars van zeer verscheiden pluimage uitgenodigd voor een boottocht op de vaart van Damme. Frank-Ivo en ikzelf zijn van de partij. Er is catering aan boord. Terwijl de camera zich beweegt van het ene groepje naar het andere wordt er gezongen, geacteerd, geïnterviewd en genoten van hapjes en drank. Van de opnames zullen Jan Geysen en Rudy Reusens een film monteren voor de 11-juli- viering op de BRT. De op dat ogenblik nog zeer jonge Fred Brouwers interviewt. Met de hem eigen virtuositeit tekent Frank-Ivo de portretten van de aanwezigen. Als de boot aanmeert te Damme begeeft iedereen zich naar een leegstaand schoolgebouw waar de gasten onthaald worden op een receptie. Na enkele korte toespraken mag ik Frank-Ivo’s bladen overhandigen aan de geportretteerden. Als het de beurt is aan Lambert Jageneau drukt hij mij een briefje met een telefoonnummer in de hand. Enige tijd later belde ik hem op de BRT. En we spraken af te Antwerpen waar we elkaar na die tijd geregeld ontmoetten. Ik was opgetogen toen ik hoorde dat hij dé L.J. was van de poëzie-mystificatie. Ik had immers eind jaren zestig de hele controverse die rond deze zaak ontstaan was gevolgd in kranten, tijdschriften en op de radio. Op 10 oktober 1979 waren we uitgenodigd op een verjaardagsfeestje bij vrienden te Schilde. Daar ik wist dat Lambert jarig was op 4 oktober had ik voor hem een boek van Van Schaegen gekocht. Om hem te plezieren had ik als opdracht een vers met achrosticon gemaakt.
7 Terwijl ik dit schrijf hoor ik weer haarscherp elk woord. Lambert opende het boek, las mijn tekst en zei: “ Je maakt mij niet wijs dat dit de eerste maal is dat je een vers schrijft”. Ik antwoordde “ Nee hoor, ik heb vroeger wel eens gedichten gestuurd naar een zekere L.R. die ze heel goed vond.” Het antwoord van Lambert sloeg bij mij in als een bom: “ Dan ben jij Veerle” Dat moment van herkenning bepaalde de volgende vijf jaren van ons leven… voor Lambert waren het de vijf laatste. Die zin heeft hij later ook verwerkt als achrosticon in Het lichtboek van Lilith. Hoewel Henri-Floris Jespers in zijn boek Artis Amore een uitgebreid en goed gedocumenteerd verslag geeft van de zaak J.B. laat ik hier Lambert zijn verhaal doen, zoals ik het hem zo vaak hoorde vertellen: “In 1962 krijg ik het bezoek van een jongmens die een reportage moet maken over de bekende en beruchte vervalsingskwestie Vermeer- Vermeegeren. Ik voel dat hij er geen benul van heeft waarover het eigenlijk gaat en schrijf voor hem een schema en geef hem alle mogelijke informatie.Als hij hoort dat ik dichter ben vraagt hij of hij mij zijn verzen mag laten lezen. Het blijken rijmelarijen te zijn zoals een twaalfjarige die zou schrijven.” Hier laat ik even Frank-Ivo van Damme aan het woord, die van 1952 tot 1958 het jongerentijdschrift Pijpkruid uitgaf. “In 1954 kwam de 16-jarige Jan Berghmans op onze redactie zijn versjes aanbieden. Om van zijn gezeur af te zijn hebben we er uiteindelijk eentje gepubliceerd. Later zou Jan Berghmans aan Tony Rombouts verklaren dat hij jarenlang verwoed meewerkte aan Pijpkruid. Niets is minder waar. In geen enkel verslag komt zijn naam voor en op de tientallen foto’s van redactieraden, manifestaties en tentoonstellingen van Pijpkruid is er slechts één foto te vinden waarop Jan voorkomt. Nog één of tweemaal lieten we ons verleiden om een kwatrijntje op te nemen, maar toen hij in 1956 De kleine Poort uitgaf leverde Gregor Boude, pseudoniem van Frans Schittecat, een vernietigende kritiek op deze bundel.” Lambert:” Jan was gefascineerd door alles wat ik hem bijbracht over poëzie. Er ging een wereld voor hem open. Tijdens één van onze gesprekken , waarin ik hem trachtte diets te maken dat goede poëzie schrijven iets anders is dan al dat experimentele gedoe liet ik mij ontvallen dat ik gemakkelijk een hele bundel hedendaagse poëzie kon schrijven in enkele dagen tijds. We vonden dit eigenlijk allebei een schitterend idee en maakten een plan de campagne. Ik zou verzen schrijven à la de experimentelen, we zouden ze uitgeven onder de naam van J.B. In korte tijd schreef ik een aantal gedichten, pastiches eigenlijk op bestaande gedichten. Dit was het ontstaan van de bundel Antimaterie die door Jan in eigen beheer en onder zijn naam werd uitgegeven. Maandenlang verliepen zonder bericht van Jan tot ik vernam dat Antimaterie bekroond was op de Poëziedagen te Wemmel. Na enkele dagen krijg ik Jan aan de telefoon. Ik zeg: “Jan, nu is ons moment gekomen en gaan we deze grap wereldkundig maken”. Wat antwoordt Jan ?: “Lambert, ik ben nu beroemd! Laat mij beroemd!” Na enige tijd komt Jan bij mij en vraagt nieuwe gedichten. Toen ik even de kamer uit was heeft hij de kans gezien om enkele van mijn verzen uit een map te halen. Tot mijn ontzetting merk ik dat even later mijn verzen onder zijn naam verschijnen. Uit zelfverweer en een behoefte om de waarheid bekend te maken besloot ik van dan af het spelletje mee te spelen en aan Jan gedichten af te leveren waarin mijn naam verscholen zat . Vijf jaar lang heeft het geduurd vooraleer men ontdekte dat de gedichten van Jan Berghmans achrosticons bevatten of inhoudelijk verwezen naar de mystificatie.” Laat later anderen dit lezen Al is het moeilijk misschien
8 Mocht het dan zijn dat toch één wezen Begrijpt waarnaar ik uit blijf zien En daarom diende er gezwegen Rapunzel ter herinnering Terwijl een koekoek allerwegen Jaar in jaar uit mijn naam verving Al klinkt uit honderden verhalen Geen naam meer op die wij verstaan En mocht daarop ten enenmale Niet vers na vers ten gronde gaan Eerst later wordt mijn spoor bekend Als alles wat ik heb geschreven Uit een voor mij gemaskerd leven Toen het hele spel begon kende niemand Jan Berghmans maar ook Lambert Jageneau was niet bekend in de literaire wereld. Door het succes van Antimaterie en vooral door de lovende kritieken van o.a. Hubert Lampo, Jozef Van Hoeck, Willy Vaerewijck en Karel Jonckheere had Jan zich vele belangrijke vrienden gemaakt.Niemand ontdekte de mystificatie of liever niemand maakte de mystificatie bekend. Want Jaak Brouwers was al minstens één jaar voor de publicatie in het Nieuw Vlaams Tijdschrift op het spoor gekomen van de achrosticons. Dat hij toen al op de hoogte was van de achrosticons bewijzen 2 brieven van W. Vaerewijck aan Jaak : 1. “Bijgaand 6 gedichten van Berghmans voor NVT. Zij zijn met formidabel veel zwier geschreven. Jij waarschuwde me voor mystificatie. Besnuffel ze eens en zeg mij of je zwavel of onraad ruikt.” 2. “Mag ik je vragen om me dringend de gedichten van Jan Berghmans terug te sturen? De auteur wordt nerveus en jij weet best hoe opgewonden dichters te werk gaan.” En wat te denken van de eigen bundel die Jaak schonk aan Lambert waarin hij bij volgend gedicht een opdracht schreef: Kroongetuige Niemand is beter op de hoogte Van het verzanden Dan deze droogte. Voordat ik u verbinden kon Met taal aan tong Aartsengelen staan tussen ons. De opdracht luidde : “Voor Lambert . Lees maar, er staat wel wat er staat.” Lambert, op het matje geroepen door Jaak, vroeg met grote aandrang om te wachten met de bekendmaking. Jaak adviseerde Willy om de gedichten niet te publiceren om redenen die hij later zou meedelen. Het leescomité van het NVT vond Brouwers’ argumentatie (terecht) te zwak en besloot de gedichten op te nemen. Ook de mannen van tijdschrift Heibel, Frans Depeuter, Robin Hannelore en Walter Van den Broeck hebben nooit geloof gehecht aan het dichterschap van Jan Berghmans. In hun blad hebben zij zich vaak vrolijk gemaakt om de ernst waarmee J.B. de beroemde dichter speelde terwijl zij hem door en door kenden en wisten dat het met zijn minieme culturele bagage onmogelijk was dat hij zulke gedichten schreef.
9 Steunend op geruchten en een gedicht dat gepubliceerd werd in het programma van een Middag van de Poëzie in de Residentieschouwburg te Brussel licht De Standaard op 28 november 1967 een tip van de sluier op. Ondertussen tracht Lambert ander bewijsmateriaal te verzamelen. Met hulp van zijn collega’s bij de BRT (Lambert was toen medewerker aan het wekelijks satirisch programma “Echo” van Jan Van Rompaey) werden microfoons geplaatst in zijn appartement en er werd een één uur durend gesprek met Jan Berghmans opgenomen. Dit gesprek was ontluisterend voor Jan Berghmans, het werd Lambert nadien vaak kwalijk genomen. Toch was het onthutsend bewijsmateriaal. Het werd op 4 december uitgezonden in “Trammelant”, eveneens een programma van Jan Van Rompaey. Toen was de bal voorgoed aan ’t rollen. In talrijke kranten in België en Nederland verschenen uitgebreide artikels met ronkende koppen: “De poëtische mystificatie”, “Ongehoord precedent in Vlaamse letterkunde”, “Schreef een ander Jan Berghmans gedichten”, “Literaire rel zonder voorgaande”, “Jageneau contra Berghmans”, “Mystificatie rondom dichtbundel in België”, “Wie heeft ze geschreven en geschaafd?”, “Twee vaders voor één literaire baby?” enz. Maar wat Lambert oorspronkelijk bedoeld had als een goede grap keerde zich al snel tegen hemzelf én tegen Jan Berghmans . Beide kwamen er gehavend uit . Toch was voldoende bewezen dat Lambert de dichter was. In vele artikels werd gezegd dat mettertijd zou aangetoond worden wie verder bleef dichten . Jan heeft nog wel romans geschreven, maar ook hier bestaan de grootste twijfels over het vaderschap. Lambert is echter blijven dichten. Het bundelen van al zijn verzen zou een erg dik boek opleveren. Spijtig dat van alles wat hij nadien geschreven heeft er slechts enkele werken zijn gepubliceerd en dan nog in bibliofiele privé uitgaven, zodat ze niet echt in de openbaarheid kwamen. Bij degenen die na de onthulling een bittere pil te slikken kregen, bleef de argwaan tegenover Lambert bestaan. Dit maakte hem vaak diep ongelukkig . Velen van hen en zelfs dezen die overtuigd waren van zijn gelijk, behielden een gevoel van onbehagen omdat in vele artikels Lambert afgeschilderd werd als de wolf die een onschuldig lam in de val gelokt had. Wie hem steeds is blijven steunen is Jaak Brouwers, die misschien wel zijn beste vriend was; ze hadden immers veel gemeen: een grote belangstelling voor Oosterse kunst, het belang van vakkennis, interesse voor vervalsers in de kunst, radicaal tegenover experimentele kunst (hoewel Jaak daarin wel iets toleranter was) ongenoegen tegenover charlatans, belangstelling voor vervloekte dichters enz, Ondanks alle negatieve ervaringen kon Lambert veel plezier beleven aan het vertellen van het Berghmansavontuur dat bij elk nieuw contact tot de gespreksstof behoorde. Lambert had daardoor ook de smaak van de mystificatie te pakken gekregen . Zo beleefden wij samen enorm plezier aan het gebruiken van achrosticons in elkaars werk. Maar dat is weer een ander verhaal. Lamberts leven is treffend en gevoelig beschreven door Henri-Floris Jespers Toch heb ik bij het herlezen van Artis Amore enkele hiaten ontdekt die ik zou kunnen aanvullen met recent teruggevonden brieven en getuigenissen. Vooral in verband met Lamberts obsessieve gehechtheid aan zijn “collectie” en zijn wanhopige verliefdheden die hem dreven tot onmogelijke beloften omdat hij wist dat scheiden van Fernande Leclercq (de vrouw met wie hij tot het einde van zijn leven getrouwd bleef) het verlies van al zijn kunstschatten zou betekenen.
10 Door zijn complexe persoonlijkheid was het vaak moeilijk om hoogte te krijgen van Lambert; maar al wie de moeite en tijd nam om hem beter te leren kennen werd beloond met de vriendschap van een man waarvan een andere goede vriend Jef Anthierens zegde Lambert was niet lief, hij was liefdevol!” In ons gezin heeft hij de laatste jaren van zijn leven gevonden waar hij zijn hele leven naar op zoek was: mensen om van te houden, een gezin waar hij met zijn romantische ziel deel van uitmaakte. Op 19 februari 1984 zaten we in de Ancienne Belgique te Brussel aan het diner bij de jaarlijkse bijeenkomst
van
de
Vereniging
van
Vlaamse
Letterkundigen.
De
verzamelaar
van
literatuurmemorabilia en gelegenheidsdichter Freek Dumarais stak mij na de maaltijd een briefje toe met volgend vers: Lambert van kin over oor heen de vingertoppen in de haren de brede rechterhand met pinkring ter ondersteuning van zijn denken met ongekende antiquarische waarde met geborgenheid der angsten zich bundelend in zijn bevlekte stem elke dag lijkt vaak een dodenwake een oneindig peilen in roerselen hem belagend zijn wijsheid schuilt in het klagende onteigenen van voorvaderlijke liefde in zijn hart geïnjecteerd Toen zijn moeder, voor wie hij een excessieve adoratie had overleed in 1983 kwamen de epilepsie aanvallen, waaraan hij reeds vanaf zijn tiende leed in alle hevigheid terug. Op 22 juni 1984 zaten we te Brussel aan tafel. Hij was uitzonderlijk stil en na het eten nam hij het verzameld werk van J.H. Leopold en las mij volgend gedicht : Om mijn oud woonhuis peppels staan “ mijn lief, mijn lief , o waar gebleven” een smalle laan van natte blaren, het vallen komt Het regent, regent eender te hooren “mijn lief,mijn lief, o waar gebleven” en altijd door en den treuren uit, de wind verstomt. Het huis is hol en vol duisternis “mijn lief, mijn lief, o waar gebleven” gefluister is boven op zolder, het dakgebint. Er woont er een “mijn lief, mijn lief, o waar gebleven met leege oogen en die zijn vrede en rust niet vindt. Ik voelde een zeldzame beklemming terwijl ik dit las. Toen gaf hij mij het boek en zei: “Dat moet je later nog af en toe lezen.”
11 De volgende dag woonden we in Herentals een lezing bij van de dichter Jan Veulemans. Lambert was diep onder de indruk, praatte nadien nog geruime tijd met Jan en er werd afgesproken om elkaar nog eens te ontmoeten. Daarna reden we naar Antwerpen waar in “De Blauwe Gans “ onze wekelijkse tafelronde met Henri-Floris Jespers en Maarten Thijs plaatsvond. Vele vrienden wisten van deze bijeenkomsten en vaak vormde zich een bont gezelschap rond onze tafel. Die avond was bijzonder geanimeerd, we waren met velen en Lambert genoot van het samenzijn. Hoewel hij van plan was om de trein naar Brussel te nemen werd het later en later. Ik trachtte hem te overhalen om in Ekeren te slapen wat hij meestal deed in het weekend, maar hij wilde absoluut naar huis. Ik bracht hem naar Brussel en hij bezwoer mij hem ’s morgens om 8 uur met de telefoon te wekken.Toen ik hem vergeefs trachtte te bereiken reed ik naar Brussel met een bang voorgevoel. Lambert , die we zo hadden liefgehad was overleden Hij was achtenvijftig. Joke VAN DEN BRANDT
Poëtisch Dichter-steenkapper, dichter-kalenderscheurder ▲Frank de Vos (°1956) debuteert met de dichtbundel In Omstandigheden, een uitgave van Berghmans uitgevers. Op de cover prijkt “Man in blue” van Francis Bacon. De bundel werd op 3 oktober in galerie De Zwarte Panter te Antwerpen door Frans-Jos Verdoodt voorgesteld. Hier volgt de tekst van zijn toespraak.■ Geachte kunstminnaars, geachte kunstenaars in het algemeen en dichters in het bijzonder, daaronder begrepen de zogenaamde “gevestigden” en de zogenaamde “aanstormenden”, Als ik die aanspreking uitspreek - wat bijna klinkt als een alliteratie – dan verwijlen mijn gedachten als “ouderling” – ik ben namelijk voor de Tweede Wereldoorlog geboren – dan verwijlen mijn gedachten nog even naar de bijna vergeten generatie artiesten-dichters hier in Antwerpen. Een generatie van wie enkelen zich hier destijds zo graag de Pink Poets lieten noemen. Een begrip dat een aantal mensen onder u zich wellicht nog best kan herinneren? Precies zoals vele jongeren vandaag, bezaten zij groot artistiek talent en tegelijk ook veel talent voor (bijna) bacchantische queesten. Antwerpen is nooit een brave stad geweest en vele kunstenaars beleefden er – ook na de chaotische maar geestverfrissende jaren zestig – een heel apart leven. Dat slingerde hen letterlijk en figuurlijk doorheen een hype wereld die zich bevond tussen de huidige en de toenmalige Zwarte Panter en de toenmalige VECU. Dat roemruchte wereldje van figuren als Hugues Pernath en Nic Van Bruggen en Henri-Floris Jespers en anderen slaagden er toentertijd zelfs in om een brave en christelijke politicus, die later een zeer aanzienlijk staatsman zou worden, te begeleiden van een leven van volstrekte ascese naar een leven als volstrekte libertijn. Dat is natuurlijk geschiedenis. Zoals
die
zwarte
panter
in
het
portiek
boven
de
deur,
dat
is
ook
geschiedenis.
En niet alleen geschiedenis, maar ook zo’n raadselachtige verschijning. Een panter, ja. Maar een zwàrte panter, waar vindt men die nog, tenzij in het weleer buitenissige Antwerpen en in de eindeloze steppen van Java en India. Zwart van kleur, ja. Maar als je er met een fel licht op schijnt, dan ontwaart men nog de vlekkentekening van de gewone panter. Waarmee ik wil zeggen dat ook de artiest in de
12 zwarte panter – of omgekeerd: de zwarte panter in de artiest - nog de vlekkentekeningen van het waarachtige dagelijkse leven vertoont. De dagelijkse kwetsbaarheid, de dagelijkse drift, de dagelijkse eenzaamheid en honger. Beste vriend Frank, Ik weet dat u geporteerd bent voor de klassieke kunst en de klassieke auteurs. En daarom wil ik hier aan het begin van mijn korte inleiding de namen van twee Romeinse dichters naar voren schuiven, nl. Ovidius (43 v.c.- 18 n.c.) en Cicero (11-43 v.c.). Die twee Romeinen waren natuurlijk onvervalste en na te volgen dichters. Maar zij waren ook redenaars. En u weet dat Ovidius minder bespraakt was dan zijn voorganger Cicero. En ik troost mij hier als inleider deze avond met de gevleugelde woorden van de snedige woordkunstenaar Cicero “Fac tantum incipias, sponte disertus eris”, begin te spreken en uw welbespraaktheid zal wel volgen. Hopelijk, zou ik zeggen. Want een groot redenaar zal wel niemand onder u in mij ontwaren. Tot nog toe was het misschien wel eerder zoals u in uw vers (“Monumentenzorg”) zo treffend hebt verwoord: Ik hotter en stotter ik val uit balans en cadans ik blaas en kaak mijn letters. Mocht u zich tot hiertoe nogal verveeld hebben bij de slechte balansen en de slechte kadansen van mijn woorden, dan is er dus, geloof hechtend aan de geciteerde woorden van Cicero, toch nog hoop op gevoelige beterschap. Hoop op meer mondigheid Of om het men een vers uit gedicht “Dèja vu “te zeggen: wij spraken mondig menig gesprek. Mooi allitererend, wij spraken mondig menig gesprek. Zoals je zou kunnen zeggen – maar dat is dan een onbesuisd vers van mij, voor deze gelegenheid gekoppeld aan een degelijk vers van u – “wij waren gehoekt en gehoofd” en “spraken mondig menig gesprek”, wij hadden scherpe hoeken aan ons karakter en wij hadden een koppig hoofd. Ik verzin maar wat. Als ik in een bioscoopzaal naar een film zit te kijken en er verschijnt een heel mooi landschap, met een ondertitel erbij die vertelt hoe mooi dat landschap wel is, dan is het voor mij eigenlijk reeds een beetje over. Datzelfde gevoel heb ook als ik een kunstwerk bekijk, en bij wijze van toepassing eveneens bij een gedicht. Ik voel mij namelijk niet in staat om te verklaren waarom een gedicht goed en mooi is. Poëzie lezen is voor mij geen wetenschap, die moet gesteund zijn op wat Immanuel Kant, de zuivere oordelen noemde, oordelen die universeel zijn, meetbaat, algemeen, in parameters te vangen. Ik zal mij dus niet de bevoegdheid en evenmin de bekwaamheid aanmeten om te oordelen waaróm uw poëzie poëzie is, waarom zij goed is, degelijk, solide. Misschien voegt zich daarbij ook het feit dat uw werk “geen gemakkelijke poëzie “ is, zoals de inleider bij uw bundel, Martin Carette, stelt. En ik volg uw inleider trouwens tevens in zijn beklijvende wenk dat wij “bereid moeten zijn op weg te gaan”, dus deze poëzie te lezen.
13 Dit gezegd zijnde, wil ik u natuurlijk niet onthouden wat ik denk over wat poëzie in het algemeen is of kan zijn, als een verschijnsel, als een fenomeen dat dit soort uniciteit van verzen en dichtbundels creëert. Een paar weken geleden stond ik de kerk van Santa Maria sopra Minerva in Rome nog tegenover een onafgewerkt gebleven van Michelangelo. Daar moest ooit door Michelangelo nog heel wat aan weggekapt worden, maar de kwaliteit van de figuur die nog moest verschijnen werd toch reeds duidelijk. Er zat dus echte, potentiële kunst in verborgen. Ik durf dat te vergelijken met poëzie: soms is zijn niet voldoende af om “vol” te zijn, “af” te zijn. Het is de bijna grappige tegenstelling van vol en ledig. Maar de poëzie is er reeds in aanwezig. Gewoon, zonder dat je daar parameters kunt op kleven, zonder dat men het kan verklaren. Het is klaar, het is verklaard. Roland Jooris vertelde een paar weken geleden op Klara (Ramblas, 25 september) nog dat poëzie voor hem een vorm van kaalkappen is. Het kaalkappen van een zware steen, tot de alleen essentie over blijft. De dichter als beeldhouwer. En Roland Jooris, die nu toch wel de kaalkapper bij uitstek is, Roland Jooris bevestigde de dromerige gedachten die ik enkele dagen voordien nog had gekoesterd bij dat bijna-beeld van Michelangelo in Rome. Toen ik enkele ochtenden geleden een blaadje weghaalde van mijn scheurkalender – waarlijk een ritueel in mijn leven, net zoals het ontbijten en zoals het lezen van de grollen van Hagar de Verschrikkelijke in de krant – toen ik dat scheurblaadje weghaalde, toen bedacht ik eigenlijk een andere bepaling voor de poëzie. Ik presenteer die huis- en keukenwijsheid hier voor wat zij waard is: een dichter is iemand die zijn levensverhaal kan neerschrijven op de weinige witte deeltjes die resten op de achterkant van dat kleine, afgescheurde blaadje van die kleine scheurkalender. Alles wel beschouwd, liggen die twee typeringen, die van het steenkappen en die van het schrijven op het kalenderblaadje heel dicht bij elkaar. De dichter-steenkapper kapt elke brok steen weg die er niet meer nodig is voor het pure beeld. De dichter-kalenderscheurder slaagt er in om zich spontaan te beperken tot enkel hoekjes wit en daarop zijn leververhaal te schrijven. Akkoord, beste vrienden, akkoord beste Frank, het zijn slecht metaforen. Bescheiden metaforen. Maar, om nogmaals de titel van de bundel van Frank te parafraseren, “in [de] omstandigheden” waarin wij ons hier bevinden, kunnen wij eens even de proef op de som trachten te leveren. En dus uw bundel in de hand nemen. Ik garandeer u bijna dat de proef lukt. Want die proef is makkelijker dan via de alchemie hout in goud veranderen. Frans-Jos VERDOODT
Caleidoscopish Brieven van Floris Jespers en Roosje Het album van de Larense patriciersdichter Roosje van Lelyveld (1896-1976) dook pas vorig op. Roosje woonde in Laren in de villa ‘Rozenhoeve’ waar haar ouders met grote regelmaat gasten ontvingen. Deze gasten, veelal afkomstig uit artistieke kringen, vereerden Roosje met een notitie, een tekening, een gedicht of iets dergelijks in haar album.
14 In M, het maandblad van NRC Handelsblad, wijdde Lien Heyting een lang artikel aan dit uniek kunsten literair-historisch object, dat tot 22 maart getoond wordt in het Singer Museum te Laren. De Stichting Singer Memorial Foundation werd opgericht in 1954 op initiatief van mw. Anna SpencerBrugh, de weduwe van de Amerikaanse impressionistische schilder William Henry Singer Jr. (18681943). De stichting beheert de nalatenschap van het echtpaar Singer, bestaande uit een grote collectie kunstwerken, een museum, een theater en hun voormalige woonhuis met tuin, Villa De Wilde Zwanen. Dank zij J. W. Henschen en Jos van Cann, die beiden zo vriendelijk waren mij op eigen initiatief een exemplaar van M toe te zenden, verneem ik het bestaan van blijkbaar belangrijke brieven van Floris Jespers aan Roosje van Lelyveld. Eerst een summiere terugblik. & Mijn overgrootvader, Emiel Lodewijk Martin Jespers (3 mei 1862 – 6 mei 1918) was een beeldhouwer die in de traditie van Carpeaux werkte. Door José Boyens werd hij getypeerd ‘als een uiterst bekwaam vakman, die, waar het pas gaf, zijn beelden wist te doordringen met dat vleugje tederheid en melancholie dat veel werk kenmerkt op het einde van een cultuurperiode’. Emiel Jespers nam deel aan een hele rits internationale salons in Beieren, Frankrijk, Nederland, Spanje en de VS. Zijn temperament en levensstijl noopten hem tot voortdurende arbeid – al was zijn gezondheid zwak – en geen bestelling was hem te min. Hij stelde een paar keer tentoon samen met de schilder Evert Pieters (1856-1932), die na zijn opleiding aan de Antwerpse academie in contact bleef met kunstenaars uit de Scheldestad. Toen Antwerpenaren in de zomer van 1914 hun door de Duitse legers bedreigde stad massaal ontvluchtten, werd het gezin Jespers gesplitst. Emiels vrouw en haar zwangere oudste dochter zochten hun toevlucht in Frankrijk, terwijl haar man met zijn zonen Oscar (1887-1970) en Floris (18891965), hun jongste zus Wiesa en de grote sint-bernardshond, gastvrij onderdak vonden bij Evert Pieters in Blaricum. Spoedig keerden ze terug naar huis. & Liene Heyting weet nu te melden dat uit de ‘lange en tedere’ brieven van Floris Jespers aan Roosje blijkt dat hij ‘in oktober 1914 weer naar Antwerpen was teruggekeerd’. ‘Niets, zelfs niet haar eigen dagboek, brengt ons zo dicht bij de jonge Roosje van Lelyveld als de brieven van Floris Jespers’, aldus Liene Heyting, die daar dieper op ingaat: Jespers vertelt in zijn brieven aan Roosje uitvoerig over de ellendige toestand in het door de Duitsers bezette Antwerpen en over de vreselijke ravage die de bombardementen hebben aangericht. Hij wil niet ‘in de puinhopen blijven leven’, hij komt moeilijk tot werken, maar in november 1914 heeft hij toch een nieuw schilderij gemaakt, ‘een zicht op de daken met regen, dat komt wel met de stemming nu overeen.’ Steeds weer komt hij terug op de ‘schoone tijd bij mr. Pieters doorgebracht’. […] Zo memoreert hij een avond in het atelier van Evert Pieters die hij ‘zou kunnen schilderen’: ‘Mijn broer in den grooten stoel met het rugkussen, ik op de pianostoel, een tabouret in ’t midden met een kopje thee erop, en op de groote lange ateliersofa uzelfs, met donker kleed, en geribd velouren, vaal garancekleurig lijfje, de handen
15 zaamgevouwen op de overeengelegde knieën en de haren als groote juffer opgedaan, in druk gesprek over schilders. Dien avond was voor mij heerlijk, veel te gauw voorbij.’ & Enkele weken na de dood van zijn vader huwde Floris Jespers op 18 juni met Olympe Gardien, die net als hij in 1914 was gevlucht, waar ze tot medio 1915 in Bergen-op-Zoom verbleef. Ze hadden elkaar leren kennen in november 1915. Het was mijn grootmoeder die tegenover mij af en toe geheimzinnig maar met veelzeggende blik gewag maakte van een ‘een meisje uit Holland’… & Liene Hyeting publiceert een portretschetsje door Floris Jespers (‘waarschijnlijk van de schilder Evert Pieters’), bij een brief aan Roosje. Het is gedateerd 24 oktober 1914 ‘in volle vitesse getekend in de trein naar Amsterdam / voor de lieve Jufvrouw Roosje van Lelyveld’. Is het vermetel te stellen dat het schilderij gereproduceerd zonder enig commentaar als ‘Portret, 1914’ in de catalogus (p. 32) van de retrospectieve Floris Jespers in het PMMK te Oostende (2004-205) een portret van Evert Pieters is? Henri-Floris JESPERS Pol DE MONT, ‘Evert Pieters en Emiel Jespers’, in: De Vlaamsche School, nieuwe reeks VII, Antwerpen, 1894, p. 187. J., ‘Uit Antwerpen’, in: Onze Kunst, XIV, Antwerpen, juli-december 1908, p. 252. Paul VAN OSTAIJEN, ‘Emiel L.M. Jespers. Zijn leven – Zijn kunstenaarsloopbaan’, in: De Antwerpsche Courant, jg. IV, nr. 127, 12 mei 1918. José BOYENS, Oscar Jespers, Antwerpen, Stichting Mercator Plantijn, 1982. Henri-Floris JESPERS, ‘De onbekende voorouder’, in: Deus ex Machina. Driemaandelijks tijdschrift voor hedendaagse kunst, nr. 51, september 1989 Liene HEYTING, ‘Alles voor Roosje’, in: M, Het maandblad van NRC Handelsblad, oktober 2008, pp. 38-49.
Jan Scheirs bij Preud’homme Onder de naam Taste of Art® Antwerpen vullen 7 kunstenaars en 7 toprestaurants uit de regio Antwerpen elkaar op een heel smaakvolle manier aan. Tijdens Taste of Art® worden in de deelnemende restaurants gedurende een jaar speciale Taste of Art®-menu’s aangeboden. De gerechten worden opgediend op een door een kunstenaar ontworpen onderbord, welke na afloop als cadeau meegenomen mag worden. Met een gang langs de restaurateurs kunnen liefhebbers aldus een unieke collectie kunstborden bij elkaar krijgen. De volgende kunstenaars hebben een bijdrage geleverd: Sanja Camilovic (Neuze Neuze), Olivier Sevilo (A la Ville), Jan Scheirs (P. Preud’Homme), Gerdine Duijsens (Brasserie Terrace Café, Hilton), Leo de Jong (Fine Eastern Restaurant Moy Fa), Ronny Ivens (Bistrot En Passant) en fotograaf Luc Peeters (De Peerdestal). Binnenkort zullen ook borden van Bruno Vekemans verkrijgbaar zijn bij De Godevaart. Taste of Art is afgeleid van Met Kunst aan Tafel in Oostende, waar het evenement zeer succesvol in 2004 van start ging.
16 Het eerste bord werd donderdagochtend 30 oktober in Hilton Antwerpen door initiatiefnemer Gerard Gielen overhandigd aan Schepen van Cultuur Philip Heylen. ■
De Zwarte Panter in Museum Plantin-Moretus Het tweede luik van de dubbeltentoonstelling “een andere avant-garde,” werd gisteren onder grote belangstelling geopend in het Museum Plantin-Moretus / Prentenkabinet te Antwerpen. Terwijl in de gerenoveerde Fabiolazaal een overzicht wordt gebracht van de zeefdrukaffiches en grafische edities van de galerie, toont het Museum Plantin-Moretus een buitengewoon boeiend documentair ensemble. Kunsthistoricus Johan Pas dook in het archief van de galerie en selecteerde foto’s, correspondentie, persknipsels, video’s en kleine kunstwerkjes die de bezoeker deelachtig maken aan de geschiedenis van Vlaanderens oudste galerie voor hedendaagse kunst. & Veertig jaar Zwarte Panter… De talrijke inleidingen van altijd even bevlogen huisredenaar Michel Oukhow, ooit mijn leraar geschiedenis en toen (en nu in de eeuwigheid) Pink Poet-broeder; Paul de Vree, ook al PP die meer dan wie ook met zijn poesia visiva de kruisbestuiving tussen beeld en woord illustreerde; Marcel van Maele, wiens plastisch werk in feite literaire metaforen zijn; Simon Vinkenoog die Roger de Neefs jazzgedichten inleidt; gouverneur Camille Paulus die bij de opening van een tentoonstelling van Wilfried Pas dreigend onderbroken wordt door een aangeschoten egotripper; Lucienne Stassaert die naar aanleiding van de voorstelling van weet ik weel wiens bundel uit plaatsvervangende schaamte haast door de knieën gaat bij het aanhoren van de speech van haar mede-inleider; Bart Vonck die doctoraal Lucienne inleidt; uitgever Leo Peeraer die meestal in extremis opduikt; het komisch duo dat ik uit barmhartigheid niet vernoem; een intelligente maar (écht toevallig en zielig dronken) inleider die er toch het beste probeert van te maken; enzovoort, enzoverder, ik citeer zomaar lukraak uit het geheugen. Aan de eerste tentoonstelling die ik in inleidde (dat was, denk ik, in de eerste helft van de jaren zeventig) hou ik een sterke herinnering. Albert Szukalski had voor de vervaardiging van een aantal werken een beroep gedaan op onze gemeenschappelijke vriend, de minzame en kunstzinnige topfourreur Benoit, die vaak met fotograaf Gerald Dauphin werkte. Albert, nooit verlegen om enige creatieve ingeving, had Benoit weten te bewegen een jachtluipaard ter beschikking te stellen bij wijze mascotte bij de vernissage. Benoit had mij verzekerd dat die cheetah geheel ongevaarlijk was, en ik was gerustgesteld. Maar toen het zover was, de galerie was gewoon stampvol, werd ik wel overvallen door de angst dat die aristocratische kat wel eens uit evenwicht kon geraken door de drukte, een nog smeulende sigarettenpeuk op de grond, ongewenste intimiteiten of wist ik wel wat. Maar toen ik het woord nam was ik zozeer gefascineerd door het dédain van het fascinerende roofdier dat elk gevoel van onbehagen meteen verdween. In het Museum Plantin-Moretus staat een werk van Szukalski te zien. Fred Bervoets begeleidde Albert in zijn laatste weken met een bewonderenswaardige maar vanzelfsprekende toewijding. Wie zal ooit de herinneringen van Fred aan Albert in Nevada op schrift stellen?
17 & Hier wil ik bij wijze van coda het recente gedicht van Werner Spillemaeckers, ook al een Pinkbroeder, integraal opnemen. Schulstraat 2 Er is een poorter omgekomen; de strot verbrijzeld door afkeer en ongunst. Keelkristallen kokhalzen zwartere wijn. Wittgenstein. De linkerhand gonst als befluisterde appelbomenbloesem. In zijn luisteren. Er is een poorter komen wonen op de (au balcon!) balusters aan de overkant. Gedaante. Dragan speelt nog kaske en het maske van Dix Otto kust Jean-Marie zijn hand. Wandelt Van Schoonbeke Elsschot palazzo. Er is een poorter waargenomen. Blikglijvlucht langsover de façadebuste des huizes tandarts Cunha. Kazematten vensterpoorten spiegelen springtime (yeah !) naar het beloken overhuis waar Teddy Wilson. Wilson. Er waakt een Szukalski gedaante. Zij b(ek)lijft. Henri-Floris JESPERS
Misdaad loont ▲Op de Boekenbeurs in Antwerpen is de Hercule Poirot Prijs 2008 uitgereikt. De prijs voor beste Vlaamse misdaadroman ging naar Pitbull van Luc Deflo. Pitbull is de dertiende thriller van Deflo sinds hij in 1999 debuteerde met Naakte zielen. Zijn debuut werd net als zijn boeken Sluipend gif (2003) en Ademloos (2006) genomineerd voor de prijs. De jury koos voor Pitbull omwille van zijn meeslepende plot, overtuigende stijl en wervelende ritme. “Deflo dringt genadeloos, maar met veel empathie, binnen in de psyche van een luguber misdadiger die in de allereerste plaats een ziek mens blijkt te zijn. Spontaan rijst bij de lezer van deze zwarte psychologische thriller de vraag naar de grens tussen goed en kwaad.” Vijf titels werden genomineerd: • Toni Coppers, Niets is ooit, Manteau • Deflo, Pitbull, Manteau • Kisling & Verhuyck, Kwelgeest, Arbeiderspers • Jan Lampo, De engel met de zaag, Davidsfonds • Joris Tulkens, De Shatila erfenis, Houtekiet Juryleden van de prijs waren dit jaar voorzitter Jan Haeverans (Weekend Knack), Fred Braeckman (De Morgen, Weekend Knack, VRT), Lukas De Vos (VRT), Jean-Paul Mulders (Weekend Knack), Patrick Van Gompel (VTM), Tessa Vermeiren (Weekend Knack), Katrien Vervaele (auteur jeugdboeken) en John Vervoort (Het Nieuwsblad-De Standaard). De Poirot Prijs van het weekblad Knack wil de Vlaamse misdaadauteurs steunen. De onderscheiding is goed voor 5.000 €. ■
Door de leesbril gelezen ▲Op de website Cutting Edge staat een recensie van het laatste boek van Dimitri Verhulst: Godverdomse dagen op een godverdomse bol. Dit boek zat gratis bij Humo van 23 september/ Het boek wordt in de recensie een “goed boek” genoemd. Man kan daar anders over denken: het is ronduit flauw! “Louis Paul Boon lijkt wel een bastaardkleinzoon te hebben” kun je lezen. Dat is ronduit
18 beledigend voor Boon. Dit nogal opgeklopte werk wordt tevens vergeleken met de fenomenale De Kapellekensbaan… Een vergelijking die van geen kant past en dus absoluut niet opgaat. ■ BoonBerichten. Mededelingen van het Louis Paul Boon Genootschap. Verschijnen naar hartelust. Nummer 49, november 2008.
2. Dada in de Lage Landen B. Nederland 1. Slechts weinigen zal bekend zijn dat Nederlanders van bij de start bij DaDa betrokken waren: het echtpaar Otto (1884-1957) en Adya C. van Rees (-Dutihl, 1876-1959) – beide waren schilder – behoorden tot de ‘groep’ van Zürich en aarzelden niet in 1918 het beroemde manifest mee te ondertekenen; Paul Citroen (1896-1983), student aan een Berlijnse kunstacademie, frekwenteerde reeds belangrijke kunstenaars nog vooraleer die zich achter de vlag DaDa schaarden.1 In Nederland zelf is het er eigenaardig aan toe gegaan. Vooraleer die bewering te staven, moet ik er attent op lmaken dat dè sleutelfiguur opzettelijk twee namen gebruikte: als Theo van Doesburg (ps. van C.E.M. Küpper de Ferrand, 1883-1931) gaf hij De Stijl, als I.K. Bonset Mécano uit. Over de beweegreden die aan deze mystificatie ten grondslag heeft gelegen, wordt nog geredetwist, temeer daar in De Stijl het dadaïsme geen slechte beurt maakte.2 Het was de zigeheten ‘veldtocht voor het dadaïsme’ die in Nederland voor de nodige deining heeft gezorgd. Daaronder worden een reeks avondoptredens verstaan, tijdens dewelke Kurt Schwitters, Theo van Doesburg en zijn tweede echtgenote Nelly (eig. Petronella van Moorsel, 1899-1975), een begaafde pianiste, de naar Nederland geëmigreerde Hongaar Vilmos Huszár (1884-1960)3, en enkele anderen, alleen of samen, in 1923)23 achtereenvolgens in Den Haag, Amsterdam, Den Bosch, Delft, Drachem, Haarlem, Leiden,
1 Er bestaat een degelijk overzicht van het dadaïsme in Nederland, zodat ik niet ga herhalen wat in dat opus te lezen staat. Ik viseer Karel SCHIPPERS (ps. van Gerard Stigler, °1936), Holland Dada, Amsterdam, Querido, (1974), 2000, 247 p. 2 A. Over Van Doesburg en zijn echtgenote, cf. K. SCHIPPERS, o.c., pp. 34-49 resp. 50-61. Significatief voor Van Doesburgs poëzie is de anthologie Nieuwe woordbeeldingen. De gedichten van Theo van Doesburg, Amsterdam, Querido, 1975, 111 p. (cf. pp. 101-110) het ‘Nawoord’ van K. Schippers). Interessant voor zijn positie is Jan BECKETT, ‘Dada, Van Doesburg and De Stijl, in: Richard SHEPPARD (ed), DaDa? Studies of a Movement, Chalfort St Giles (IK), 1980, IV-152 p.; cf. p. 1-25. B. Over Mécano, cf. de vorige aflevering, voetnoot 22, B. 3 Sjarel EX en Els HOEK, Vilmos Huszár, schilder en ontwerper. De grote onbekende van De Stijl, Utrecht, Reflex, 1985, 229 p. Uit dit boek werd een hoofdstuk onder de ondertitel van het opus voorafgedrukt in Vrij Nederland (Amsterdam), 2 maart 1985, pp. 20-29.
19 Rotterdam en Utrecht de blijde boodschap gingen verkondigen.4 Hun optreden lokte soms vanuit het publiek felle reacties uit en in de pers was men niet altijd mals voor deze ‘happenings’.5 Hierbij dient aangemerkt dat de zogeheten Merz-Dichtung in feite een ‘speciaal’ dadaïsme was ontsproten aan het brein van Schwitters toen de Berlijnse Dadagroep hem de stoel voor de deur zette. Hoe dan ook, het eerste nummer van het tijdschrift Merz dat Schwitters anno 1923 in Hannover boven de doopvont hield, stond volledig in het teken van ‘Holland Dada’.6 Het ware onverstandig geen gewag te maken van het tijdschrift i 10 (Amsterdam, 1927) van Arthur Lehning (1899-2000), die niet toevallig de auteur van een biografie van Bakoenin is. Immers, ofschoon het een internationale revue was die openstond voor diverse kunstuitingen en door (toen!) actuele politiek en sociale standpunten en ontwikkelingen, kregen ook dadaïstische koplopers resp. sympathisanten, o.m. Schwitters, Huszár, Arp, Piet Mondria(a)n (1872-1944), plaatsruimte om hun zegje te doen.7 2. Ik heb in punt 1.C § 6 van deze bijdrage de opportuniteit van het begrip pre-dadaïsme bepleten. Thans krijg ik de kans er even nader op in te gaan. Inderdaad, het onderwerp werd in Vlaanderen vroegtijdig behandeld in een artikel waarover in de literatuur nauwelijks of niet (ik denk: nooit) gerept wordt. De mij onbekende Nederlander D.A. de Graaf citeert in extenso een sonnet van 1871 uit het z.g. album zutique en concludeert: “de latere Zutisten vormen feitelijk een voorbode van ‘Dada’”. Zijn besluit liegt er niet om: “Uit een en ander blijkt wel, dat ik het niet eens ben met degenen, die de Dadaïsten willen vereenzelvigd zien met menschen die zich op papier uitleven bij een typografische bachanaal. Ik zal niet zeggen, A. Over de ‘veldtocht’, cf. K. SCHIPPERS, o.c., pp. 62-101. B. Aan enkele dezer soirées werden publicaties gewijd, o.m. (a) W. DE GRAAF, In Haarlem snoot ik mijn neus, zei Schwitters me. Dada in Spaarnestad. Een reconstructie, Haarlem, Peetoom, 1987, III-44 p., nr. 7 in de reeks ‘Haarlemse verkenningen’; (b) August Hans DEN BOEF (°1949) en Sjoerd VAN FAASSEN (°1949) (eds.), Dada Den Haag. Van Haagsche Kunstkring tot Haagsche TramwegMaatschappij, Den Haag, Artoteek, 1999, 34 p. Informatief is voorts Theo VAN DOESBURG / Kurt SCHWITTERS, Holland’s bankroet door Dada (samengesteld door Hubert E. VAN DEN BERG [°1963]), Amsterdam, Ravijn, 1995, 186 p., in de ‘Arsenaal Reeks’. 5 H. VAN DEN BERG (ed.), ‘A Victorious Campaign for Dadaism? Dada in the Dutch Daily Press in 1923. Newspapers Reports and Commentaries on the Dutch Dada Tour’, pp. 441-488 in: Harriett WATTS (ed.), o.c. Deze bijdrage brengt, na een inleiding, de Engelse vertaling van een aantal persverslagen, gevolgd door een bibliografie. 6 A. Merz (Hannover), nr. 1 (‘Holland DaDa’), januari 1923, 16 p. B. Uit de overvloedige literatuur over Schwitters, cf. Elinor S. SHAFFER, ‘Kurt Schwitters, Merzkünstler: art and word-art, in: Word & Image (London), jg. 36, nr. 1, januari-maart 1990, pp. 100118, en Stefan THEMERSON, Kurt Schwitters in England, London, Gaberbochus Press, 1958, 62 p. Ook het themanummer Schwitters van Bzzlletin (Den Haag), jg. 25, nr. 229, oktober 1996, 78 p. 7 Toke VAN HELMOND (ed.), i 10 – Sporen van de avant-garde, Heerlen, Abp (= Algemeen burgerlijk pensioenfonds), 1994, pp. 15-19; cf. p. 19. 4
20 dat zij zich daar wel eens aan hebben overgegeven in gezelschap van aanstellers, maar het wezen van het dadaïsme is in die buitensporigheden niet gelegen.’8 Natuurlijk zijn de zutisten9 niet de enigen die als voorlopers van DaDa, als pre-dadaïsten mogen beschouwd worden. Ik denk o.m. aan een artikel waarin getracht wordt Roemenië als de bakermat van de 20ste-eeuwse avant-garde, het dadaïsme inbegrepen, voor te stellen.10 Of aan het geval New York waar een Duchamp voorwerpen maakte en / of bewerkte, die hij in 1915 readymades doopte en die weldra tot de rang van kunst verheven werden. Over die ontwikkeling oordeelde de kunstenaar A. Carel Willink (1900-1983) als volgt: “Nu men zijn tandarts met zijn eigen rekening, maar dan wel ingelijst en getekend als kunstwerk, kon betalen, was alles mogelijk. De afbraak was compleet…”11 3. Voor Nederland geldt hetzelfde wat ik over Vlaanderen vertelde: na 1945 begon de belangstelling toe te nemen. Ik vermeld slechts twee artikels over Tzara en eentje over Serner.12 Dat Schwitters uitvoeriger aan bod kwam is niet verwonderlijk: het commentaar bij de hem gewijde tentoonstellingen in Keulen (1978) en Hannover (1986) is vrij omvangrijk.13 Er valt evenwel een initiatief te signaleren: in januari 1959 liep in een vleugel van het Stedelijk Museum van Amsterdam een DaDa-expositie; ze werd niet op gejuich onthaald, wel integendeel14, en in Vlaanderen zelfs ‘bestreden’ (cf. supra 2. A, punt 2, § 1). Het ware van mijnentwege een vergissing niet te signaleren dat ook de avant-gardekunstenaar Cesar Domela Nieuwenhuis (1899-1992), een randfiguur van het dadaïsme, recht
8
D. A. DE GRAAF, ‘Prae-dadaïsme’, in: Werk. Letterkundig Maandschrift, Brussel / Den Haag, jg. 1, nr. 2, 1939, pp. 15-19; cf. p. 19. 9 De zutisten waren een groep van een twintigtal literatoren wier gids tussen herfst 1871 en voorjaar 1872 de handgeschreven Album zutique was. Het betreft 102 gedichten van Paul Verlaine (1844-1896), Arthur Rimbaud (1854-1891) en Charles Cros (1842-1888), bedoeld als reactie op de Parnassiens in de vorm van pastiches van beroemde auteurs van dat ogenblik én van zichzelf. Voor de ‘idealen’ van deze informele groep (bijv. over de homosexualiteit), cf. Denis SAINT-AMAND en David VRIJDAGHS, ‘La biographie dans l’étude des groupes littéraires. Les conduite de la vie zutique et surréalistes’, in COnTEXTES (Luik, elektronisch tijdschrift), nr. 3, juni 2008, 20 p.; cf. de vijf laatste p. 10 Stefan BACIU (1918-1993), ‘Jacques Costin [1895-1970]: Vorbote des Dada’ – ik bezit een fotocopie zonder bibliografische gegevens. 11 Cf. de excerpten in Karl RIHA (°1935) en Jörgen SCHÄFER (eds), DADA total. Manifeste, Aktionen, Texte, Bilder, Stuttgart, Reclam, 1994, 384 p., in de ‘Reihe Reclam’; cf. pp. 185-202: ‘DADA New York’. Willinks citaat ontleen ik aan een artikel van zijn hand, pp. 20-22 overgenomen in de aan zijn werk gewijde catalogus, in: Mededelingen van het Centraal Museum Utrecht, nr. 23-24, september 1978; cf. p. 21. 12 (a) Wim ZAAL (°1935), ‘Dada + Bromtol + Poëzie’ (Over Tzara), in: Elseviers Magazine (Amsterdam), 18 maart 1978, p. 141; (b) Rob VERHEIJEN, ‘Walter Serners vrolijke niets. Dadaïstische misdaad verhalen aan de vergetelheid ontrukt’, in: Vrij Nederland (Amsterdam), 27 maart 1982, pp. 39-40. 13 (a) Betty VAN GARREL, ‘De sporen van een legendarische dadaïst’, in NRC Handelsblad (Rotterdam), 17 november 1978,p. X; (b) Dian POUW, ‘Kurt Schwitters in Hannover’, in: Vrij Nederland (Amsterdam), 22 februari 1986, pp. 20-27. 14 Geurt BRINKGREVE, ‘Een trap tegen de cultuur’, in: Elseviers Weekblad (Amsterdam), cultureel supplement no 421, 17november 1978, p. 2.
21 heeft gehad op een waarderend stuk.15 Belangrijker waren alleszins figuren als de gebroeders Evert (1880-1958) en Thijs Rinsema (1877-1947) en H.N. Werkman (1882-1945), om slechts het door Schippers gepresenteerd trio te vernoemen.16 Vlugger dan in Vlaanderen lieten in het Noorden post-dadaïsten van zich horen, o.m. Lucebert (ps. van Lubertus Swaanswijk, 19241994). Sinds kort bekent de dichter Hans Clavin (ps. van Hans van der Heijden, °1946) zich zelfs openlijk tot het dadaïsme. Dat in Nederland wel degelijk belangstelling bestaat, bewijzen twee feiten. Primo twee experimenten die in Leiden uitgevoerd werden, met de bedoeling de invloed van DaDa op het denken (bij voorkeur van kinderen) na te gaan. De conclusies waren vrij positief, doch de onderzoekers drukten zich toch voorzichtig uit.17 Secundo de DaDa-reeks die de in Nijmegen gevestigde uitgeverij Vantilt in 1998 op stapel zette. Reeds een zevental deeltjes zijn verschenen: ze werden, op twee na, vertaald en becommentarieerd door de in Parijs woonachtige Vlaming Jan H. Mysjkin (°1955)18. Of deze reeks in 2009 voortgezet wordt, is nog ongewis.
Exodus Hoe gaat de lezer mijn bijdragen beoordelen? Ik ware al tevreden mocht hij de complexiteit van het aangesneden thema beseffen en er zich rekenschap van geven dat het einde van de tunnel nog niet in zicht is. Om hem desondanks mild te stemmen, besluit ik met een krasse uitspraak van niemand minder dan Paul Claudel (1868-1955). Die schreef namelijk in de destijds veel gelezen krant Comœdia (Parijs) van 17 juni 1925 deze memorabele zin: « Quant aux mouvements actuels, pas un seul ne peut conduire à une véritable rénovation ou
William ROTHUIZEN, ‘Avant-garde kunstenaar Cesar Domela Nieuwenhuis: “Ik was de jongste van de club’”, in: Vrij Nederland (Amsterdam), jg. 47, 28 april 1986, pp. 15 en 21. 16 K. SCHIPPERS, o.c., pp. 114-129 (de gebroeders Rinsema) en 130-143 (Werkman). 17 V.a. (eds), ‘De invloed van Dada io het verhalend, metaforisch en abstract denken’, in: Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie en haar grensgebieden (Amsterdam), jg. 34, nr. 6, 1979, pp. 357-371. 18 In deze reeks zijn verschenen: Tristan TZARA, 7Dadamanifesten, 1998, 96 p. Francis Picabia, Jezus Christus Quibus, 1999, 64 p. Hugo BALL, Tenderenda de fantast, 2000, 96 p. Clément PANSAERS, Apologie van de luiheid, 2000, 64 p. (vertaler : Rokus Hofstede). Richard HUELSENBECK, En avant Dada, 2001, 80 p. Raoul HAUSMANN, In den beginne was Dada, 2002, 94 p. Een avond Cabaret Voltaire, 2003, 96 p. Clément PANSAERS, Pan Pan voor de Poeper van de Neger Naakt & Bar Nicanor, 2003, xx p. (vertaler : Rokus Hofstede). Aangekondigd is: Dan Dada doe uw werk! Avant-gardistische poëzie in de Lage landen (samengesteld door H. VAN BERG en G. BUELENS, 2008, ca. 96 p. 15
22 création. Ni le dadaïsme, ni le surréalisme qui ont un seul sens : pédérastique ».19 Van humor gesproken... Prof. em. dr. Piet TOMMISSEN
Agenda ▲Ex-Libris brengt dit jaar een voortreffelijk programma. Na de opening van het seizoen met het interview van Mieke de Loof door Jooris van Hulle, komen nog drie boeiende sprekers aan het woord. 3 december: Gerd de Ley: ‘Avonturen met Godfried Bomans. De lezingen beginnen naar goede gewoonte klokslag 21 uur. Iedereen is al vanaf 19.30 uur graag welkom in het lokaal: “Taverne Rochus", Sint-Rochusstraat 67 te Deurne.■ e
▲13 november 2008:120 Muzeval: donderdag. Gastdichter: Vitalski. De Antwerpse Nachtburgemeester (spreekt). Inleiding en presentatie door Herman J. Claeys en Bart van Peer. Deuren 19.30 uur - aanvang 20.00 uur. Gratis toegang. Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat 24, 2000 Antwerpen. Officieel debuteert Vitalski op zijn veertiende, met enkele gedichten in het tijdschrift Diogenes. Het jaar daarna volgen kortverhalen in De Brakke Hond. In zijn periode als germanist (1988-1993) aan de Antwerpse universiteit wint Vitalski tweemaal op rij de ‘interuniversitaire literaire wedstrijd’. Hij heeft daarna een theatergroep opgericht, vanaf 1994 “Circus Bulderdrang” genoemd. Deze groep ontpopt zich steeds meer als een absurdistische rockgroep met een krachtige literaire oriëntatie. Na het uiteenvallen van Circus Bulderdrang richt Vitalski verscheidene muziekgroepjes op. Hij speelt als gastacteur diverse stukken bij de Zwarte Komedie en richt inmiddels ook De Ysfabrik op, een radicaal dadaïstisch figurentheater. In 2005 is Vitalski het officiële gezicht van de Boekenbeurs. Vanaf het jaar 1999 ontplooit Vitalski zich voornamelijk als een vertolker van one man shows. Deze voorstellingen houden het midden tussen comedy en meer vertellende conference. De meest markante van de laatste maanden is ‘Mijn leven met Yves Leterme’. http://www.vitalskiblog.blogspot.com ■ ▲Tot 16 november exposeert Nancy Slangen (°1966) schilderijen en collages bij arteVentuno. Openingsuren: van donderdag tot en met zondag, van 11 tot 18 uur. Blaesstraat 96 B, 1000 Brussel. ■ ▲Tot 1 februari 2009: Terugblikken in het verleden: werken van Thomas Lange (°Berlin, 1957) uit de collectie Würth. "Deze Duitse kunstenaar laat zich graag inspireren door het verleden, mythologie en religie. De werken van Thomas Lange hebben een abstract uitgangspunt. Hij schildert zijn figuren, bijna zoals een watermerk dat je niet meteen waarneemt. In de schilderijen schemeren beeldfragmenten door de verflagen heen zoals op verweerde fresco's." Kunstforum Würth, Everdongelaan 29, Turnhout. Maandag tot en met zondag van 10 tot 17 uur. Inkom: 2 € p.p. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 20 november. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties: RodeS, Brussel.
Laure MURAT (°1967) Passage de l’Odéon. Sylvia Beach, Adrienne Monnier et la vie littéraire à Paris dans l’entre-deux-guerres, Paris, Fayard, 2003, 369 p., in de reeks ‘Histoire de la pensée’, p. 266. 19
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Zesde jaargang, nr. 129
21 november 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel Merkwaardig toch, hoe in de talrijke huldebetuigingen het literaire werk stricto sensu van Wannes geheel onvermeld blijft. Dat literaire critici, globaal genomen, geen aandacht opbrachten voor zijn dagboeken, is hemeltergend. Het is niet het moment om hier grondig op in te gaan. De lezers van de Mededelingen houden dit echter te goed… & Het nieuwe Genootschap Van Ostaijen vzw zetelt in het geboortehuis van de dichter, Lange Leemstraat 53 te Antwerpen. Een eerste, efemere VO-genootschap werd opgericht door Paul de Vree, hierin gesteund door prof. Herman Uyttersprot; het tweede kwam er onder impuls van
2
Gerrit Borgers, bezorgde enkele fraaie uitgaven, maar na de promotie van Gerrit was de fut eruit. Derde keer, goede keer? ■
Inhoud Belijdenissen Rik LANCKROCK, Mijn geloof Hendrik CARETTE, De tien wetten van mijn wrede nooit bevredigde Muze Dossier John HEUZEL De dood van een tijdschrift: Kruispunt Kritisch Henri-Floris JESPERS, Twee voetnoten voor Joris Gerits Achteruitkijkspiegel Henri-Floris JESPERS, Liane Bruylants’ Astraal bekroond Wannes van de Velde over Hugues C. Pernath Door de leesbril bekeken Luc Bungeneers; musical Daens; Bulletin ça ira; Tom Lanoye, Obama & Phara; nieuwe bundel van Nolens; Totempalen voor Doel; Film over Henri Chopin; Guy Prieels en de Boekenbeurs; Letterkunde; Poëziekrant; Jean Cocteau en België; Genootschap Van Ostaijen. Agenda
Belijdenissen Mijn geloof Als men niet gelooft, wat gelooft men dan? vroeg Umberto Eco zich af. Ik geloof nog steeds in de sterfelijkheid van de mens en zeker niet in het eeuwig leven, behalve dan in de natuur, al is ook dat niet zeker want onze aarde zal ooit vergaan door de schuld van de mensen. Ik geloof beslist niet in bovenaardse wezens, goden en profeten, al geef ik graag toe dat er mogelijk krachten bestaan die het bevattingsvermogen van de mens overstijgen. Waarin ik echter diep geloof zijn de principes van het agnosticisme, van de vrijmetselarij en van het humanisme, al heeft mijn geloof in de positieve facetten van de mens een flinke deuk gekregen.
3 Ik geloof zeker niet in religies die door hun fanatisme vast leiden tot weerzinwekkend en misdadig gedrag. Ik geloof alleszins zeker dat de geldzucht zorgt voor schandalen in alle sectoren van de samenleving. Ik ben dus heel zuinig met mijn geloof, maar niet met mijn afkeer voor grote, schijnheilige, bedrieglijke en leugenachtige woorden van vele machthebbers die onze maatschappij ontzettend verpesten. Rik LANCKROCK Oktober 2008
De tien wetten van mijn wrede nooit bevredigde Muze 1. Niet woorddronken worden. 2. Nooit de fout begaan haar te willen vernederen, epateren of charmeren, zij blijft een heilige hysterica, een Bloemaerdinne, een moeder of een Hogere Dochter van Hadewijch die zich niet zomaar laat verleiden of verkrachten. 3. Nooit denken haar in levende lijve ooit nog terug te zien : wat je zingt is een verre echo van haar sapfisch gezang. 4. Niet jezelf verraden door omwille van goedkoop succes verzen te maken die je alleen in de ivoren toren of te midden van de woestijn nooit gepreveld, geschreeuwd of gemompeld zou hebben. 5. Nooit denken dat de andere dichters haar beter en hoger of dieper kunnen aanroepen of toezingen. Haar liefde eist een heel leven. Blijf op het platteland of in deze verachtelijke steden zo lang mogelijk leven. Word immuun. Word een aboriginal. Word haar geliefde. Gooi de ballast van uw opgetuigd schip. En vergeet dat Rilke heeft bestaan! (Deze laatste zin was een aanmaning van Slauerhoff aan Vestdijk). 6. Dichters die niet willen of niet kunnen luisteren met een innerlijk oor zijn veelal mooipraters in het moeras. 7. Altijd voor ogen houden dat degenen die nu het meest succes hebben bij het zogenaamde grote publiek binnen honderd jaar niet meer worden gelezen of beluisterd. Volgens de eeuwigheidtheorie is de ster die vandaag schittert morgen al weer uitgedoofd. 8. Wie zijn Muze bemint en bewondert, vindt geen andere vertroosting. De stille en moeizame beklimming van haar steile puntige Parnassus is de enige weg naar het zilverblauwe ijle gebergte waar zij verblijft. 9. Slechts de namen der grote bergbeklimmers leven voort. De namen van de sherpa’s worden vergeten. 10. Het geloof in mijn Muze is een gestreng geloof (een geheime geloofsleer) dat ik alom en allerwegen heb beleden, in vele dorpen en steden, in rokerige achterafzaaltjes
4 waar mijn omfloerste stem begon te gonzen en te trillen. Wie haar stem niet heeft aanhoord, kent niet de genade van het woord. Hendrik CARETTE
Dossier De dood van een tijdschrift: Kruispunt Na de publicatie van het dossier over Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift vroeg ik John Heuzel waarom hij de publicatie van zijn boeiend tijdschrift Kruispunt staakte.. Hierna volgt zijn antwoord. HFJ
Je vraagt me iets over het kapseizen van mijn Titanic. De rechtstreekse aanleiding was mijn pensioen. Eindelijk tijd om mijn bibliotheek te lezen en eens buitengaats te gaan. Een andere gewichtige reden was de plotse dood van mijn medeplichtige. Tony de Schacht heeft meer dan twintig jaar Kruispunt gedrukt. Kon ik elders nog een dergelijke vertrouwensrelatie opbouwen? Kon ik nog een drukker vinden die dezelfde condities aanbood? Toon me die idealist. Kruispunt kreeg subsidie van het ministerie van Cultuur. Jarenlang BEF 20 000. Later BEF 50 000. Patrick Dewael was een blauwe maandag onze minister. De subsidie schoot omhoog tot BEF 200 000. Waarom heeft Patrick Dewael zijn ambitie niet ingetoomd moest hij zonodig opschuiven in de pikorde? Een onheilsvlaag bracht ons Luc Martens. Zijn commissie (met o.a. Marcel van Nieuwenborgh) vond dat tijdschriften professioneler moesten zijn. Zijn ooit meer douceurtjes uitgereikt aan tijdschriften? De commissie verwerd tot een normloos gezelschap. Anne Reniers (lid) nam niet eens kennis van de toegezonden tijdschriften en beweerde boudweg Kruispunt niet te kennen. Die commissies (collectie chromosomenongelukjes) konden tijdschriften dus ongestoord doodknijpen. Bert Anciaux heeft meer werk gemaakt van zijn zakdoeken (om uit te huilen) dan van zijn eigenlijke werk. Luc Martens en Bert Anciaux: onder hun regentschap werd het Fonds geboren en verder gebakerd. Wie een aanschouwelijke voorstelling wil van geld dat over de balk wordt gegooid, moet maar naar het VFL googelen. De provincie West-Vlaanderen had een voorbeeldig subsidiebeleid. De provinciebesturen hebben een mannetje van het Rekenhof op hun dak gekregen. De oude procedure deugde ineens niet meer. Met de reservevorming achter de hand konden de rekenmeesters subsidie terugschroeven. (Ik geloof niet dat de provincies gelukkig zijn met die gang van zaken.) Voor de belastingdienst moest ik een paar keer per jaar formulieren indienen.
5 De nieuwe vzw-wetgeving bracht nog meer administratief werk mee. De post vond dat ook zij een stuk chagrijn moest worden. Geen nazendingen meer, bemoeiingen met periodiciteit en reclame en almaar stijgende tarieven. Men kan licht bevatten dat die ingrepen en voorschriften wezenlijk bijdroegen tot een sterke redactionele werking. Door al die grapjes kon ik de subsidie meteen aan een boekhouder doorstorten. En nog wat bijpassen. Ik heb dan ook besloten af te zien van alle verdere aanvragen en heb er nog meer dan vroeger voor gezorgd dat Kruispunt zelfbedruipend was: (steun)abonnementen en losse verkoop. (Is mijn boekhoudkundige knowhow legendarisch, Joost de Handelsreiziger heeft me nooit in de steek gelaten.) Laat het dus duidelijk zijn: de subsidiefarce heeft Kruispunt niet genekt. De verdedigers van de tijdschriftenbelangen (ministers, de laatste commissies, het VFL met zijn mekkerende opperhoofd Carlo van Baelen) hebben echter al gedaan wat in hun vermogen lag om hun onwelgevallige tijdschriften van de vleespotten te verjagen. De commissie en het VFL hebben nooit hun normen omschreven. Wat is - zelfs in hun ogen kwaliteit? Ooit moest een tijdschrift representatief zijn om subsidie te kunnen beuren. Een oplage van minimaal driehonderd vijftig exemplaren was de norm. Gehuil bij Yang en Kreatief. De norm werd bijgesteld op driehonderd. Ik heb toen voorgesteld om vijf jaar lang alle subsidies op te schorten en te zien wie daarna nog in leven en representatief was. Ik wacht nog altijd op antwoord. John HEUZEL
Kritisch Voetnoten voor Joris Gerits Twee voetnoten bij het dagboek van Joris Gerits, 365 (Manteau/Meulenhoff, 2007, pp. 69-71, 170 en 308) gepubliceerd naar aanleiding van het emeritaat van prof. Gerits in “365 voetnoten voor Joris Gerits” (Revolver 139, jg. 35, nr. 2, september 2008; zie Mededelingen nr. 126-127, 20 oktober 2008, pp; 4-5).■
Vrijdag 26 februari 1971: Fransschrijvende Vlamingen lezen poëzie in de privé-club VECU. Nic van Bruggen leidt Paul Neuhuys, Guy Vaes en Henri-Floris Jespers in. Tussen het publiek: Hugo Schiltz en de surrealistische collagist en fotograaf Leo Dohmen. Het klimaat van de Antwerpse microkosmos is altijd bevorderlijk geweest voor merkwaardige ontmoetingen. Een halve eeuw eerder publiceerden Clément Pansaers en Theo van Doesburg, Henriette RolandHolst en Charles Plisnier in Neuhuys’ tijdschrift ça ira (1920-1923), waarin het werk van Paul van Ostaijen, Frank van den Wijngaert, Eug. De Bock, Paul Verbruggen en Wies Moens besproken
6 wordt. De gelijknamige uitgeverij publiceert Paul Joostens, Marcel Lecomte en Henri Michaux. Paul Neuhuys was een veelzijdige vakman, extreem aangetrokken door de extremen, poeta doctus begiftigd met de gave van de verwondering. Zijn oeuvre omspant een periode van zeventig jaar: van Belle Époque over dada tot concrete poëzie en OULIPO. & Ruim twintig jaar geleden gaf Eric Defoort een lezing over Joris van Severen in de achterzaal van een (inmiddels verdwenen) taverne aan de Frankrijklei te Antwerpen. Je kon de Dinaso’s zo uit het publiek plukken: keurig gekleed, voorname houding, bedachtzaam en hoffelijk in de formulering van hun vragen of bedenkingen. Ik heb het hen vaak horen zeggen: “De Leider drukte een blijvende stempel op zijn volgelingen, gaf hen een gevoel van eigenwaarde”. Die stempel bleek echter inhoudelijk erg oppervlakkig: na de moord op de Imperiale Staatsman door de Franse soldateska verloor zijn aanhang elk houvast, en je vindt Dinaso’s zowel in de radicale collaboratie als in het verzet terug. De man die met Tagore en Oktober dweepte, de Vlaamsnationalist die groot-belgicist werd, de impliciete aanhanger van de leer der dubbele waarheid, heeft in sociaal en mentaal erg uiteenlopende kringen meer invloed gehad dan doorgaans bevroed wordt – denk maar aan Cobra Dotremont of Paribas Naessens. Henri-Floris JESPERS
Liane Bruylants’ Astraal bekroond Vijftig jaar geleden ging de poëzieprijs van de Provincie Antwerpen naar Liane Bruylants. In de republiek der letteren gebruikte niemand de officiële terminologie, nl. “premie voor een verdienstelijke dichtbundel”, ook mijn vriend Hugues C. Pernath niet, die de prijs in 1967 te beurt was gevallen. Het was kennelijk een vruchtbaar jaar, want de jury werd geconfronteerd met een lijst van niet minder dan 170 dichtbundels. De auteurs die krachtens de reglementen niet in aanmerking komen en de werken die om voor de hand liggende redenen van kwaliteit niet in het geding konden komen, werden in de eerste schiftingen afgevoerd zodat het aantal titels tot ongeveer de helft gereduceerd werd. Uiteindelijk ging het tussen de tweede bundel van Eddy van Vliet (1942-2002), Duel (Brugge, Desclée de Brouwer, 1967) en Astraal begrip (Antwerpen, Libris, 1966) van Liane Bruylants. Als verslaggever werd Paul Collet (alias Maxim Kröjer, 1901-1979) aangeduid. In het verslag aan de Bestendige Deputatie werden de twee bundels als volgt getypeerd:
7 Duel van E. van Vliet is een belangrijke bundel omwille van het behandelde thema: het vechten met zichzelf in een ogenschijnlijk absurde wereld, een zoeken naar inzicht dat de dichter voert naar een vitaal optimisme. Omwille van de vorm ook: visionair en persoonlijk maar toch afstand nemend van de z.g. ‘geheimtaal’ die de lectuur van sommige dichters zo moeilijk maakt. Taalvaardigheid en een sereen levensgevoel zijn de voornaamste kwaliteiten van deze bundel. Astraal begrip van Liane Bruylants heeft als centrale gedachte het pogen door te dringen tot de kern van het leven. De dichteres zoekt het vooral in de eenvoud van de verwoording die de lezer voor geen problemen plaatst en werkt daardoor direct in op de verbeelding en het gevoel. Zo bereikt zij een sterke expressiviteit die de meest abstracte thema’s doorlicht en doet leven. Weet zij zich niet altijd feilloos op dezelfde hoogte te houden toch is de bundel door originaliteit van de opzet en door zijn verantwoorde woordkunst een onderscheiding waar. De Provincie loofde ook een “premie” uit “voor een verdienstelijk toneelwerk, radio- of T.V.spel”. De lijst aan de jury voorgelegd bestond uit zestig toneelstukken, 8 T.V.-spelen, twee radiospelen en een poppenspel. De jury was kennelijk niet onder de indruk: “Over het algemeen bleek de kwantiteit de kwaliteit te overtreffen”. Na een drietal schiftingen, bleven vier werken over: het toneelstuk Helena op Ithaka van Marnix Gijsen, het poppenspel Neuze neuze rommelpot van Luc ter Elst (pseudoniem van Valère Lamsens, 1929-1994), het T.V.-spel Autostrada van Jos Vandeloo en het radiospel De duisternis van Liane Bruylants. Over haar luisterspel was de jury vol lof: Schrijfster beheerst haar medium. Het gaat hier om een man die, na een vliegtuigongeval, de duisternis van de anonimiteit verkiest en daardoor in botsing komt met de maatschappij die hem kwijt wil. De mens moet iemand zijn die op een steekkaart geclassifieerd kan worden. In korte frequenties weet de auteur de wederwaardigheden van haar held, die in een andere identiteit is overgegaan, te suggereren. Het abstracte van de idee werd voortreffelijk geconcretiseerd.
Geheimschrift spijkers een stuk touw dingen dood vuur houtskool langzaam iets anders en vorderen beitel en steen en dan taal zonder besef
8 babel van de ene mens tot de andere babel Veel weerklank in de kritiek kreeg Astraal begrip niet. Maar dat ook wel te maken met de egelstelling van Frans en Liane. Wim Zaal onderstreepte dat hun werk “geruisloos verscheen” bij hun eigen uitgeverijtje Libris: Het werd niet bij de boekhandels aangeboden en wegens onverschilligheid voor de kritiek ook niet aan de kranten gestuurd. Er tekenden net genoeg vrienden en diehards op om de kosten te dekken.1 Onverschilligheid voor de kritiek is een deugd, maar niet noodzakelijk een keuze. Er was immers meer. Liane had niet alleen een voltijdse dagtaak in het onderwijs, maar ook een tweede, veeleisender taak thuis… Waarom zou je je bekommeren om de ijdelheid der vluchtige erkenning, wanneer je dagelijks de kracht moet opbrengen om te blijven overleven, de sterkte om te blijven zwoegen – en het innerlijke vermogen om taai tegen de bierkaai te vechten? Liane kon zich niettemin verheugen om een eresaluut van de expressionistische wereldverbeteraar Geert Pijnenburg (alias Geert Grub, 1896-1980), codirecteur met Michel Seuphor van het roemruchte tijdschrift Het Overzicht (1921-1925); en van de bij de experimentelen aanleunende dichter Willem M. Roggeman (°1935), opvolger van Jan Walravens als cultuurredacteur bij de krant Het Laatste Nieuws. “Onomwonden: ik ben geneigd Astraal begrip van Liane Bruylant met geestdrift in te halen. Ik voel de vleugelslag die het doet en voel me opgeheven”, aldus Geert Pijnenburg. Ik aanzie Astraal begrip voor een lang gedicht; een thema met herhalingen als in een muzikale kompositie en naar de geest verwant met ‘Dat ben jij’ van Andreas Der Mouw, een Nederlands brahmaan of bouddhist van uit het begin onzer eeuw.2 Willem M. Roggeman waardeert de uitgepuurde poëzie van Bruylants. In uiterst korte verzen van meest één tot drie woorden, waarin de werkwoorden meestal zijn weggelaten, brengt deze dichteres […] een boodschap van menselijkheid en verdraagzaamheid. Eenzaamheid, de dualiteit man en vrouw, het verlangen naar en de vreugde van kinderen vormen de inhoud van deze expressieve gedichten.3 &
Wim ZAAL, De buitenbeentjes. 36 schrijvers die ik heb gekend, Nieuwegein, Uitgeverij Aspekt, 1995, p. 37. 2 Geert PIJNENBURG, Twee dichtbundels, in: De Nieuwe Dag, 12 januari 2007. 3 Willem M. ROGGEMAN, Op de leestafel. Acht dichters, in: Het Laatste Nieuws, 20-21 augustus 1967. 1
9 Beide critici behandelen haar bundel samen met Denkbeeldig vertoon van Frans Buyle. Dat is nu eenmaal haar (zelfverkozen) lot… Hoe dan ook, Liane zal zich wel gelukkig gevoeld hebben, die vrijdag 5 december 1969 toen ze in Mechelen de prijs uitgereikt kreeg door gouverneur Dries Kinsbergen en ontspannen kon genieten van de gerookte forel met raifort saus en de kalkoentjes fine champagne, van de Hannapier White Imperial en vooral van de Château de Sales Pomerol 1962. Enkele jaren later zou ik haar voor de eerste keer ontmoeten. En dat was ook al bij een feestelijke gelegenheid. Henri-Floris JESPERS
Wannes van de Velde over Hugues C. Pernath ▲Naast literaire hommages en beschouwingen bundelt het Pernath-nummer van het Nieuw Vlaams Tijdschrift dat ik in 1976 samenstelde, enkele bijdragen met biografische inslag. Pas in de tweede helft van de jaren tachtig begon ik vrij stelselmatig getuigenissen over Pernath te verzamelen. Zo kreeg ik begin de jaren negentig een tekst van Wannes van de Velde, keurig uitgetypt, met enkele eigenhandige correcties. Zijn getuigenis kon ik naar goeddunken gebruiken. Ik herinner me niet of ik die tekst ooit in een publicatie citeerde of verwerkte. Het spookt wel door mijn hoofd dat Wannes zelf die jaren later gebruikte voor een column in Knack. Wat er ook van zij, dit getuigenis verdient het aan de vergetelheid ontrukt te worden.■
(nota’s in verband met Pernath) De avond voor ik naar het leger moest, dat was in september 1958, ben ik naar ‘Het Zevende Zegel’ gaan kijken, van Ingmar Bergman; het verhaal van Antonius Bloch, de gotische ridder die een partij schaak verliest tegen een valsspelende Dood. Het heeft me geholpen me te ledigen. Want ik wilde het totale fatalisme. Als verdoofd ben ik door de nacht naar huis gelopen. Ik zag mezelf als die eenzame ridder, bleek, stil, weerloos tegen de valstrikken van kille demonen. Ik zou me niet meer verdedigen. Morgen ga ik binnen. Meer is er nu niet. Niet denken. Alles is illuzie, het loont de moeite niet er ongelukkig om te worden. Zo hield ik mijn onzeker lot op min of meer kunstmatige wijze in de hand. ’s Anderendaags reed ik met de trein naar Mechelen. Het landschap had evengoed op zijn kop kunnen staan: de bomen met hun wortels in de licht en hun kruinen in de grachten. Het kanaal een stomme streep ergens in de wolken boven of onder Mechelen. Mechelen? Wat was dat? Een stugge naam met een paar ronde letters, die onaangenaam belgisch klonk. Ik bedoel belgisch zoals ik het niet graag wilde zien; een symbool dat willekeurig over mijn vlees en mijn geest zou gaan beschikken alsof het de doodnormaalste zaak ter wereld betrof. Maar die wereld was nu iets ijls, iets dat me niet meer beroerde, ver van me af was gedreven terwijl ik achterbleef op een slijkerige oever, een schim tussen andere schimmen zonder naam: recruten, bange meeuwen op een verzuurd eiland.
10 Het was de totale leegte, en ik vond het goed zo, omdat er geen andere oplossing was. Ik zat gevangen in de klemmen van een perverse willekeur: het leger. Erger kon me voorlopig niet overkomen. En ik was in evenwicht met mijn lot, gereed om alles te aanvaarden zoals het zich aan me zou voordoen. Mijn ego stond op nul, uitgevlakt waren al mijn nobele dromen van een pure wereld waarin plaats zou zijn voor schoonheid. Zo stond ik, gewapend met leegte, naast mijn koffer tussen de andere koffers van andere verwaaide vogels op de betonnen kazernevloer, bleek, ziek tot in het diepste van mijn gekwetste jeugd. Toch vond ik een zekere vrede in de berusting; een dun masochisme. Maar die vrede, hoe relatief ook, werd algauw verstoord door een onverwachte verschijning. Daar, voor mijn ogen, stond de dichter Hugues Pernath, in het uniform van 1e sergeant majoor. Het was een donderslag. Duizenden obscene duivels lachten me uit, bonkten me met hun vuisten op ogen en oren. Nee; ik was niet gek geworden, het was geen hallucinatie. Het was de dichter. Een beroepsmilitair! Een boeffer! Dit mocht niet, kon niet. Ik wilde niet dat een kunstenaar van zijn gehalte zijn ziel aan de oorlogsgoden verkocht. Dat het zijn recht was dit te doen kwam niet bij me op. Ik was een verbeten antimilitarist en zou dat tijdens mijn dienst nog meer worden, maar dat een mens ook het recht heeft om voor een militaire carrière te kiezen kon (of wilde) ik me niet voorstellen. Geen vijf minuten later zag ik ook Dan van Severen daar rondlopen in het uniform van 1e luitenant. Ik moet eerlijk bekennen dat ik toen wél even gedacht heb spoken te zien. 2 Hugues Pernath. Onbeholpen, angstig, alleen. Een eenzame koning op het strand van een rijk zonder zielen. Het onbehagen van zijn kale kamer in de Mechelse kazerne. Het te zwakke peertje aan het plafond. De foto aan de muur: de schreeuwende schedel van een Japans soldaat, levend verbrand in zijn pantserwagen. Dit hoofd, met de voor eeuwig versperde kaken en het gesmolten vlees, de leeggekookte oogkassen, werd door GI’s van de romp gescheiden, neergezet op de rand van de geblakerde tank, en aldus gefotografeerd. Het is een gil van stilte, een nooit meer te slaken miserere. Wannes van de Velde In de tweede Pernath-lezing, gehouden op 10 oktober 2002, heeft Joris Gerits de foto van de “schreeuwende schedel” in context gebracht. Cf. Joris Gerits, Over een soldaat, Antwerpen, Hugues C. Pernath Fonds, 2002, 32 p.■ .
11
Door de leesbril bekeken ▲De Antwerpse schepen Luc Bungeneers (Open Vld) is door de dierenrechtenvereniging Gaia verkozen tot 'meest verdienstelijke schepen voor dierenwelzijn'. Gaia-voorzitter Michel Vandenbosch prijst het gedetailleerd bestuursakkoord voor dierenwelzijn dat de stad Antwerpen geschreven heeft. Hij is ook in de wolken met de gedrevenheid van Bungeneers.■ ▲Op zaterdag 4 oktober ging de musical Daens in première. Studio 100 had kosten, noch moeite gespaard voor wat betreft de realisatie. De twee uur en half durende musical werd uitstekend bevonden. De gehele cast ontving een minutenlange staande ovatie. De Volkskrant vond de musical artistiek gezien alles behalve imponerend. Het creatieve team is blijven steken in lijdzaamheid en clichés, tamelijk obligate teksten, nogal simpele melodieën en een zeer wisselend niveau van artiesten. De hoofdrol, vertolkt door Lucas van den Eynde heet te timide te zijn, te flets… Op www.zangtalent.be daarentegen wordt Daens een waar feest genoemd. Het artistiek team heeft een gigantische topcast weten te strikken. “De musical werd enorm enthousiast onthaald met spontane applausmomenten en luid buldergelach en op het einde hier en daar traantjes”. (Bron: BoonBerichten. Mededelingen en berichten van het Louis Paul Boon Genootschap. Verschijnen naar hartelust. Nummer 49, november 2008.) ■ ▲De deputatie in zitting van 23 oktober heeft Henri-Floris Jespers aangeduid als vertegenwoordiger van de provincie Antwerpen in de jury voor het toekennen van de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provincies 2008 voor een monografie en voor een essay. ■ ▲Op de cover van de jongste aflevering van het Bulletin de la Fondation Ça ira (nr. 35) prijkt een futuristisch lino van Edmond van Dooren, gepubliceerd in Het Overzicht van 9 september 1921. Dadakenner Rik Sauwen wijdt een grondige bijdrage aan de Antwerpse vormingsjaren van Michel Seuphor (1901-1999): “De Berckelaers à Seuphor: une jeunesse anversoise dans les années vingt”. De romancière Nicole Verschoore publiceert een historische terugblik pour mettre fin, une fois pour toutes, au préjugé francophone sur le “flamand langage du peuple” et le “français langage des lettrés”. La fin de la méprise procure un bon départ à l’analyse des lettres belges de Flandre. Luc en Thierry Neuhuys publiceren spitse herinneringen aan Maurice van Essche (1890-1964). HenriFloris Jespers publiceert enkele aantekeningen over dada en het surrealisme en schetst een portret van Paul Neuhuys (1897-1984) als lesgever aan de Volkshogeschool Instituut Emile Vandervelde te Antwerpen. In de rubrieken “Notes de lecture”, “En bref” en “Signalements” komen recente publicaties over het surrealisme van o.m. Christian Bussy, Xavier Canonne en Jérôme Duwa aan bod, alsmede de tijdschriften Indications, Infosurr, Inédit nouveau, Septentrion en Francophonie vivante; verder aantekeningen over Franz Hellens, Paul Willems, Henry Bauchau, Bob Mendes, Hugo Claus en David van Reybrouck. ■ Bulletin de la Fondation Ça ira, 50, chaussée de Vleurgat, 1050 Bruxelles. Abonnement (vier nummers): 20 €, te storten op rek. 068 – 2287225 – 89. Een proefnummer kan gratis aangevraagd worden via
[email protected] Voor meer info, zie www.caira.over-blog.com
▲Tom Lanoye over Obama bij Phara: opgewonden bakvis ? Frank Thevissen is niet mals voor het zelfgeproclameerde geweten van Vlaanderen: Phara nodigde Tom Lanoye uit om commentaar te leveren bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen. Is haar volgende gast Natalia om de situatie in Oost-Congo toe te lichten? Tom Lanoye was op 27 oktober speciaal naar de studio van Phara afgezakt om als sterk geïnteresseerde, deskundig commentaar te leveren bij de campagnes voor het Amerikaanse presidentschap. Ik weet niet sedert wanneer Tom Lanoye zich in de race voor het Amerikaanse presidentschap interesseert, maar die hobby moest van uiterst recente datum zijn. De auteur werd immers niet gehinderd door enige kennis van de wijze waarop
12 Amerikaanse presidentskandidaten al decennialang hun hyperprofessionele verkiezingscampagnes op poten zetten. Als nieuwbakken campaignwatcher kwam Lanoye dan ook verwondering en verbazing tekort. Op die manier was het niet eens mogelijk om zelfs maar de schijn van geïnteresseerde amateur hoog te houden, want Lanoye ontmaskerde zichzelf in geen tijd als een volslagen campagneanalfabeet. […] Gezien de expertise en de kennis van Lanoye beperkt bleef tot een opeenstapeling van ergerlijke en genante onkunde, kon ook deze dwaasheid er nog rustig bij. 'Deze campagne gaat over future en change', zo analyseerde Lanoye ijverig verder. Dat elke Amerikaanse presidentsverkiezing een eeuwige heruitvinding van het warm water is en 'verandering' wereldwijd het Leitmotiv voor elke zichzelf respecterende electorale campagne, was blijkbaar niemand rond de tafel opgevallen. […] De volledige tekst op www.achterhetnieuws.be■ ▲Bij WPG-uitgevers te Antwerpen werd gisteren de nieuwe bundel van Leonard Nolens voorgesteld. Woestijnkunde werd ingeleid door Piet Piryns, redactrice Mirjam van Hengel overhandigde het eerste exemplaar en Leonard Nolens las vijf gedichten. De uitnodiging vermeldt dat Nolens meer dan tien jaar had gewerkt aan zijn vorige bundel (Bres, bekroond met de VSB Poëzieprijs 2008). “De voorbije drie jaar zocht hij opnieuw aansluiting bij de meer intimistische schriftuur van zijn vroegere gedichten. Het resultaat is Woestijnkunde. Ook hierin gaat Nolens het experiment niet uit de weg. Hij neemt risico’s. Daarzonder is dichten de moeite niet waard. Hij onderzoekt hoeveel autobiografische loslippigheid zijn poëzie verdraagt. Of zijn gedichten nu portretten schilderen van allang verklonken feesten in het ouderhuis, een recente openhartoperatie of een liefdespaar in Venetië, altijd garandeert een tegelijk lyrische en zakelijke toon de formele kracht van de noodzaak waaruit zijn poëzie ontstaat.” ■ ▲Totempalen in Ruigoord en Christiania als idee voor Doel. De voorbije zomer werd er in de Culturele Vrijhaven Ruigoord bij Amsterdam een Axis Mundi, d.i. een wereldas, onthuld in de vorm een totempaal die deze krachtplek markeert. Het dorp Ruigoord, gelegen in de petrochemische IJhaven van Amsterdam, heeft een vergelijkbare voorgeschiedenis als Doel, maar werd tenslotte grotendeels van de sloop gered doordat het in 1972 bezet werd en sindsdien nog steeds bewoond wordt door een kunstenaars- en schrijversgemeenschap. (www.ruigoord.nl) Ook op een andere bijzondere locatie, namelijk de vrijstad (fristaden) Christiania bij Kopenhagen, werd zo’n 'wereldas' geplaatst, als symbool van een groeiend netwerk van culturele vrijplaatsen. www.christiania.org “From the 8th till the 20th of July the ABC (Het Amsterdamse Ballongezelschap of Ruigoord) stayed at Christiania, to organize a tribal meeting with the Christianites. We wanted to establish a creative and spiritual bond and to make a statement about the global importance of alternative, experimental societies. We declared Christiana a center of the world by raising a so-called Axis Mundi. On the 18th of July a collective ritual was conducted to inaugurate Christiania as center of the world. The Axis Mundi, Totempoles of centers of consciousness, of positive power and peace, were made by several sculptors. Everyone was invited to make a mask for the ritual. We are the rebels of peace, harmony , beauty and yes, good old love in a world of competition and paranoia. Let's celebrate... “ Beide totempalen werden ontworpen door de Amsterdamse dichter-kunstenaar Aja Waalwijk (www.wittereus.net/aja/index.html), die nu ook betrokken wordt bij de totempaal die in de zomer van 2009 te Doel zal worden opgericht. Aja Waalwijk en de Antwerpse beeldhouwer Willem Plugge zullen samen leiding geven aan groep kunstenaars uit Antwerpen en Amsterdam om dat “doel” gestalte te geven. Donderdag 12 februari 2009 is Aja Waalwijk gastdichter op de 124ste poëzieavond “De Muzeval”van vzw. Pipelines in artistiek podiumcafé Den Hopsack, Grote Pieter Potstraat 24 te 2000 Antwerpen. Daarbij zal hij desgevraagd het totemproject samen met de vereniging Kunstdoel toelichten (www.kunstdoel.net). [H JC]
13 ▲Eén jaar geleden, op 15 december 2007, gaf Henri Chopin in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel een fantastische performance, die tevens zijn laatste publieke verschijning was. Twee weken hierna verliet Chopin ons op zijn 85ste. Hij laat een enorm corpus achter zich, bestaande uit opnames, grafische kunstwerken, geschriften, films en ontelbare publicaties die uit zijn dubbel leven als artiest en uitgever voortkomen. Hij werd in 1922 geboren in Parijs, was één van de stichters van de klankpoëzie en groeide uit tot een ware legende, mede omdat hij de 20ste eeuw en alle avant-gardes doorkruiste met een onaantastbare vitaliteit. Enerzijds was Chopin verkenner van het klankuniversum van de stem en van het lichaam door het gebruik van opnames en versterking, anderzijds publiceerde hij werken van Burroughs, Hausmann, Gysin, leden van Fluxus alsnog vele anderen. Op 18 december 2008 wordt in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel de film van Frédéric Acquaviva en Maria Faustino De Henri à Chopin, le dernier pape vertoond. De door Chopin hemzelf bestelde film, waarvan hij op voorhand de lengte had bepaald (meer dan 3 uur), beeldt de verscheidene activiteiten van de artiest af en geldt als het ultieme testimonium. We krijgen er live performances te zien, het thuis creëren van plastische kunstwerken, interviews op hotel en in een galerij die een retrospectieve van zijn werk organiseerde. Een eerbetoon aan één van de belangrijkste dichters van de 20ste eeuw, die tot op het laatste moment zijn wonderbaarlijke daadkracht behield. Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel. 18 december, 19u30. Tickets: 5 €. Zie bijdragen op www.caira.over-blog.com : Hommage à Henri Chopin, 27 januari, 2002: Chopin à Beaubourg, 27 januari; Chopin à Bruxelles, 28 januari; Chopin: Nul n’est prophète en son Paris, 28 januari; Henri Chopin: Paul Neuhuys, Ça ira and Dada (9 afleveringen verschenen tussen 14 mei en 1 juni); La poésie sonore d’Henri Chopin fut bel et bien révolutionnaire, 11 juni; Mosaïque pour un chaman, 14 juli ; Hommage à Henri Chopin, 18 november. ■
▲Wat heeft Guy Prieels (zie Mededelingen nr. 109, 8 januari 2008, pp. 12-13; nr. 112, 21 februari 2008, pp. 7-8; nr. 116, 22 april 2008, p. 13) op de Boekenbeurs geleerd? “Dat schrijven ondergeschikt is gemaakt aan het koken van soep. Dat boeken vervangen zijn door marketingproducten. Dat de televisietronie de schrijver zijn pen heeft afgepakt. Dat de Boekenbeurs is overgenomen door Dag Allemaal. Dat [zijn uitgever] volgend jaar zou moeten uitpakken met een overlevingspakket voor de behoeftige schrijver op basis van lettersoep naar een gesmaakt recept dat ik u zal ter hand stellen en dat ik u aanraad ter plaatse te bereiden.” (Bron: Bokblog, 17 november, www.wever-bergh.com) ■ ▲Renaat Ramon publiceert in Poëziekrant een overzichtelijk en voortreffelijk geïllustreerd essay over Theo van Doesburgs dubbelganger: ‘X-Beelden. De Stijl en de concrete experimenten van I.K. Bonset’. De onderliggende problematiek, nl. de niet vanzelfsprekende ontmoeting tussen dada en constructivisme, wordt met lichte maar trefzekere toetsen geschetst. Het is nu wachten op Ramons boek over de concrete en sonore poëzie. ‘Aralia japonica’ een ‘vlinderachtig-mooi gedichtje’ van Alice Nahon wordt in de kijker gezet door Manu van der Aa, wiens definitieve biografie zopas verscheen: Ik heb de liefde liefgehad. Het leven van Alice Nahon (Lannoo, 400 p., 22,50 €). Met als motto ‘Dat men met volle handen geen vlinders vangen kan’ brengt Marcel van Maele acht gedichten. In de rubriek ‘Column’ brengt Eva Gerlach beklijvende beschouwingen. Dit is slechts een greep uit de jongste aflevering van Poëziekrant. Na een korte periode van stagnatie is Poëziekrant sinds twee, drie jaar opnieuw uitgegroeid tot een lezenswaardig, breed informatief tijdschrift. N’en déplaise à Yves T’Sjoen, wiens pamflet Een beeld van poëzie (Garant, 2006) de literatuurgeschiedenis zal ingaan als, ja, als wat…?■ Poëziekrant, jg. 32, nr. 7, oktober 2006, 76 p., ill., 7 €.
▲De Académie royale de langue et de littérature françaises de Belgique hield op 6 maart 2004 een openbare zitting gewijd aan Jean Cocteau en België. Met de traditionele vertraging verscheen zopas de overdruk uit het Bulletin van de Academie. Jammer genoeg krijgen dergelijke publicaties weinig weerklank.
14 David Gullentops (VUB) geeft een overzicht van de huldebetuigingen die Cocteau bracht aan Belgische schrijvers, nl.: Paul Neuhuys, Clément Pansaers, Franz Hellens, Odilon-Jean Périer, Robert Goffin, Carlos de Radzitsky, Ernst Moerman, Dominique Rollin, Maeterlinck. De referaten van Jean-Baptiste Baronian en Pierre Caizergues verdienen eveneens een aparte vermelding. De eerste brengt de relatie tussen Cocteau en Simenon – ‘une amitié jouant à cache-cache’ – onder het voetlicht; de tweede handelt over Cocteau en Dotremont, - ‘la rencontre de deux solitudes’. Komt verder aan bod: Cocteau en zijn Belgische componisten (Malou Haine), Robert Goffin en Cocteau, “de zachte reus en de koorddanser” (Marc Danval), de minder bekende Belgische surrealist Ernst Moerman (Dominique Nasta) en de hulde van Cocteau aan koningin Elisabet (David Gullentops). Tot slot, een interessant dossier over Cocteau en de Belgische radio, samengesteld door Angie Van Steerthem. Cocteau et la Belgique? ‘België’ en ‘Belgisch’ wordt hier stilzwijgend gelijkgesteld met ‘Franstalig’… Bien sûr! Zoniet was het onontkoombaar geweest te wijzen op de beslissende invloed van Cocteau op Paul van Ostaijen, bijvoorbeeld. Bulletin de l’ARLLF, Tome LXXXII, 2004, nr. 1-2; overdruk, [149 p.].
▲Jean Emile Driessens (CDR) weet te melden dat de dichter Dirk Rochtus, docent Internationale Politiek aan de Lessiushogeschool in Antwerpen, vorig jaar het geboortehuis van Paul van Ostaijen aan de Lange Leemstraat, 53 heeft gekocht. Daar zetelt het nieuwe Genootschap Van Ostaijen vzw (het derde, indien ik de tel niet kwijt ben…).■
Agenda ▲Ex-Libris 3 december: Gerd de Ley: ‘Avonturen met Godfried Bomans. De lezing begint naar goede gewoonte klokslag 21 uur. Iedereen is al vanaf 19.30 uur graag welkom in het lokaal: “Taverne Rochus", SintRochusstraat 67 te Deurne.■
▲Schetsen & Verkennen. Tekeningen in Oost-Indische inkt van Jan Scheirs. Strantwerpen & Portretten, Les Bastides, Jazzy & Lichamelijk. Vernissage donderdag 11 december vanaf 18 uur. Schepen van Cultuur Philip Heylen opent de tentoonstelling om 19 uur. Vrijdag 12 december, van 15 tot 21 uur; zaterdag 13 december, van 14 tot 20 uur; zondag 14 december, van 15 tot 20 uur. Expozone Transit ; De Coninckplein 21, 2060 Antwerpen ■ ▲Tot 1 februari 2009: Terugblikken in het verleden: werken van Thomas Lange (°Berlin, 1957) uit de collectie Würth. "Deze Duitse kunstenaar laat zich graag inspireren door het verleden, mythologie en religie. De werken van Thomas Lange hebben een abstract uitgangspunt. Hij schildert zijn figuren, bijna zoals een watermerk dat je niet meteen waarneemt. In de schilderijen schemeren beeldfragmenten door de verflagen heen zoals op verweerde fresco's." Kunstforum Würth, Everdongelaan 29, Turnhout. Maandag tot en met zondag van 10 tot 17 uur. Inkom: 2 € p.p. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 12 december. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties: RodeS, Brussel.
1
Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie Zesde jaargang, nr. 130 17 december 2008 Redactiesecretariaat: Henri-Floris Jespers, Marialei 40, 2018 Antwerpen.
[email protected]
Redactioneel Zappen bevordert ongetwijfeld het intellectuele zwalpen en zwammen, wat dan weer leidt tot onderhuidse overgevoeligheid voor totalitaire bacillen. Kleine oorzaken kunnen verstrekkende gevolgen hebben, dat weten we zo stilaan. De meeste bloemlezingen hebben een behoorlijk zap-gehalte.Ze zijn zelden spraakmakend. Dat kan alvast niet gezegd worden van Hotel New Flandres. 60 jaar Vlaamse poëzie 19452005, een mijlpaal waarover meer in de volgende afleveringen. De ook hier aangeklaagde schrapping van de subsidie voor het tijdschrift Gierik heeft Weverbergh geïnspireerd tot een aantal kritische stukken (zie bokblog op www.wever-bergh.com) waarin hij in de beste BOK-traditie fors uithaalt tegen het literaire establishment. Komt er opnieuw leven in de literaire brouwerij? ■ Inhoud In memoriam Marie-Jo GOBRON Wannes VAN DE VELDE Jef DENKENS Carl RIDDERS Proza Rose VANDEWALLE, Late brief aan de Sint Caleidoscopisch Jan Bucquoy verlaat België : feest in de Marollen Door de leesbril bekeken Lucienne Stassaert bekroond door de Vereniging van Vlaams-Nationale Auteurs; Bonner Krimi-Archiv; provinciale prijzen; Ça ira!; Romaneske; expo Jan Scheirs overdonderend succes.
2
Necrologisch Marie-Jo Gobron (Roesbrugge-Haringe, 1 maart 1916 – Brugge, 3 november 2008)
Marie-José Coevoet, de oudste van vijf kinderen, bracht haar jeugd door te Poperinge, waar haar vader een baksteenoven runde. Na de economische crisis, ingezet met de beurskrach van New York (1929), verliezen de ouders van Marie-Jo, Firmin Coevoet (1884-1971) en Marceline Camerlynck (1884-1963), het grootste deel van hun bezittingen. Ze vestigen zich te Brugge. Marie-Jo wordt afgesneden van de weidse ruimten van haar gelukzalige kinderjaren. In 1961 zou ze getuigen: J’eus à Poperinge une enfance merveilleuse. Mon pays vallonné, argileux et fleuri de houblon devint mon plus bel héritage. J’y goûtai toutes les joies de la liberté; une liberté presque outrancière lorsque je me remémore nos prairies, nos vergers, nos jardins, la cour de l’usine et tout ce qui était au-delà et que je m’adjugeai. L’habitude des grands espaces a fait de moi une dévorante, le jour que je fus coupée d’eux. Haar heimwee naar die « grands espaces » zal haar poëzie rijkelijk voeden. & In 1942 wordt Marie-Jo verliefd op de schilder en musicus Roger Gobron (1899-1985), die een relatie heeft met zijn model, Fabienne Roman (1909-1990). In 1944 beslissen Marie-Jo, Roger en Fabienne samen te leven en vestigen ze zich in het dorpje te Oost-Eeklo. Twee jaar later treedt Roger in het huwelijk met Marie-Jo; ze verhuizen naar Eeklo, mét Fabienne. Caprine, de zuster van Roger, is getrouwd met de dichter Maurice Carême die de literaire roeping van Marie-Jo beslissend zal beïnvloeden. Als strenge en geduldige meester leert hij me wat transpositie is en initieert mij in de ware poëzie. Ontmoetingen met dichters bij hem huis leiden tot hoogst heilzame confrontaties, en na een periode van vallen en opstaan begin ik op m’n eigen vleugels te vliegen. Laat me stellen dat ik schrijf sinds 194748. In 1951 wordt Marie-Jo Gobron onderscheiden met de Prix Marcel Wyseur. In een gesprek met Claude Vial ( La Flandre libérale, 22 september 1951) onderstreept ze dat Villon haar lievelingsdichter is, gevolgd door Apollinaire, Verlaine en Henri Michaux. Et n’oublions pas Verhaeren. Je me sens très proche de lui, peut-être tout simplement parce qu’il est Flamand. In 1953 valt Gobron de Prix Hubert Krains te beurt.
3 Datzelfde jaar wordt haar enige zoon geboren, Jean-Noël. Terwijl Marie-Jo buitenshuis als verpleegster werkt, neemt Fabienne de jongen onder haar hoede. Van 1941 tot 1961 was Marie-Jo werkzaam als bezoekende verpleegster aan het dispensarium van Eeklo; in 1961 werd ze inspectrice voor West- en Oost-Vlaanderen van het Belgisch Nationaal Werk ter bestrijding der tuberculose. Houles, de bekroonde bundel, verschijnt in 1955 en wordt gunstig onthaald door de kritiek. Ze mocht bovendien bogen op persoonlijke lofbetuigingen van o.m. Paul Neuhuys, Noël Ruet, Norge, Gérard Prévot, zonder Julia Tulkens en André Demedts (die een bespreking publiceerde in Het Nieuwsblad) te vergeten. Johan Daisne schreef haar: Quel message magnifiant, ce coup d’archet qui est en même temps un splendide coup de balai dans l’art ordurier de nos jours. Naar aanleiding van Gobrons tweede bundel, De visage à visage (1961) publiceert de dichteres en gezaghebbende critica Marie-Claire d’Orbaix een bijdrage van een volle pagina in Le Journal des Poètes. Andrée Sodenkamp, Paul Neuhuys, Norge, Franz Hellens, Pierre Albert-Birot, Henri Cornélus en Louis Dubrau betuigen hun waardering. Eveneens in 1961 verschijnt de befaamde Anthologie de la troisième décade (1950-1960), een publicatie van La Maison du Poète, uitgever van het Journal des Poètes. Pierre-Louis Flouquet neemt niet minder dan zeven gedichten van Gobron op. In 1962 verhuist de familie, steeds in het gezelschap van Fabienne, naar Brugge. Roger Gobron sterft in 1985, Fabienne vijf jaar later. & Terwijl Instants (1984), Gobrons derde bundel, weinig weerklank krijgt in de pers, zijn het nu Jeanine Moulin, de schrandere en erudiete exegeet van Nerval en Apollinaire, alsmede de dichters Pierre Menanteau en Lucienne Desnoues die zich waarderend uitspreken. Name dropping? Misschien, maar dit wijst er genoegzaam op dat Gobron gedoemd werd een writer’s writer te blijven. Gedoemd of… uiverkoren? & De welluidende naam Marie-Jo Gobron was mij al opgevallen in Les Soirées d’Anvers, de cahiers die Paul Neuhuys in de eerste helft van de jaren zestig uitgaf, maar mijn belangstelling voor haar werk werd pas onweerstaanbaar gewekt door de voortreffelijke monografie van Jan van der Hoeven (Bibliotheek van de Westvlaamse Letteren, XXIII, 4, 1988), die onomwonden stelde dat de bescheidenheid “de stille tragedie” is van de rijke persoonlijkheid van Gobron, die zonder enige rancune, met haar warme aandacht steeds bij anderen en niet in het minst bij haar zoon, de begaafde kineast, dag aan dag, roem en erkenning aan zich voorbij ziet gaan. Zo te zien pareert zij deze counters met de glimlach, wel beseffend dat de vreugde van het dichterschap in het schrijven zelf ligt, afgezien van de waarde die de wisselvallige smaakmakers eraan toekennen. & We wisselden al een paar jaar brieven toen ik in de herfst van 1990 Marie-Jo Gobron toevallig ontmoette bij de erudiete en eigenzinnige Brugse boekhandelaar Arthur van de Velde. Dat was kort na de publicatie bij de éditions Saint Germain des Prés te Parijs van haar vierde bundel, Paysage intérieur. De tijd was rijp om een essay aan haar oeuvre te wijden. Het verscheen in augustus 1991. & In 2001 publiceerde Marie-Jo Gobron haar enige bundel in het Nederlands, Onder de maretak. De illustraties zijn van de hand van Roger Gobron over wie Alcyon film in 1999 een monografie uitgaf. Jan van der Hoeven schreef een kort nawoord waarin hij niet aarzelde te verwijzen naar Louise Labé.
4 Essentieel lijkt mij de pendelbeweging tussen de verrukking, ingekleurd met een vleugje erotiek, en het acute besef van vergankelijkheid, van tijdelijkheid. […] Bij een dichteres van haar gehalte mag het duidelijk zijn dat poëzie uiteindelijk het finale redmiddel is, ‘het bloedeigen woord tot genoot’. In deze fundamenteel ernstige en authentische belijdenislyriek verlegt een gepaste dosis speelsheid af en toe de dominerende accenten, echter zonder te bagatelliseren. Zoals in elke poëzie die aanspraak maakt op existentiële authenticiteit valt ook hier bij Marie-Jo Gobron een opvallende identiteit waar te nemen tussen haar persoonlijkheid en haar lyrische projectie ervan. Dat laatste was ook de boodschap die Gobron mij meegaf in een lange opdracht: ‘de bundel is wat ik ben, zonder veel franjes en hindernissen’. Dr Luc R.C. Deleu hield een fundamentele lezing met als onderwerp “De zes ayatana’s in de poëzie van Marie-Jo Gobron”. Hij verduidelijkte dat ayatana zintuig betekent in het Pali, een taal nauw verwant aan het Sanskriet. Volgens de boeddhistische psychologie bestaan er zes zintuigen, de vijf bekende en de geest. Elk zintuig wordt in verband gebracht met een gewaarwording: de ogen met het zien, de oren met het horen, de tong met het proeven, de neus met het ruiken, het lichaam met de tastzin en de geest met zijn neigingen. Dr Deleu onderstreept dat Gobron ‘in een goed beheer van die zintuigen’ leeft: ‘ze verfijnt het gebruik ervan’. Om een gedicht te schrijven beroept de dichteres zich op het geheugen van haar gewaarwordingen, indrukken en beroeringen, een geheugen zonder sentimenteel residu of existentieel stof. Deze ervaringen, gefilterd in het labo van de geest, worden bouwstenen die resulteren in pure poëzie. […] De dichteres verzint en bezint. Ze verliest zich nooit in details en futiliteiten. […], bespeelt haar taal wonderwel en de gedichten zorgen voor rake verrassingen. Een klankexpressionistische melopee alterneert met een ballade, een elegie wisselt af met een liedje van spijt om de tijd die verstrijkt. […] De bundel Onder de maretak kent allerlei toonaarden. Zowel direct als indirect, omfloerst en nevelig, flamboyant als uitdagend, meeslepend of boordevol enthousiasme. Soms wordt een vers uitgefluisterd met verstilling en verstomming, dan weer neemt de dichteres geen blad voor de mond. Haar lyriek is zowel impressionistisch als expressionistisch, met de bedrieglijke schijn van een spontaan elan en vertolkt met de nodige aandrift. De toonaard klinkt ernstig niet ernstig, de ondertoon vaak guitig. Maar de gedichten blijven steeds autonoom en sluiten anekdotiek uit. Haar poëzie is geen reconstructie van de realiteit maar wordt zelf werkelijkheid. & In 2002 speelde Marie-Jo op haar hoge leeftijd mee in La Strada van Federico Fellini en Tulio Pinelli, een productie van de Koninklijke Toneelvereniging De Valk. Ze koestert een rits literaire projecten, waaronder de publicatie van Mimi, haar eerste roman, en van Souvenirs, de bundeling van een dertigtal novellen; een achttal bundels liggen klaar om uitgegeven te worden en ze begint te werken aan een tweede roman. Sinds jaren maakte Marie-Jo Gobron bij gelegenheid collages die ze met de naam Marichou tekende. Ze werden tentoongesteld te Brugge (galerie ’t Leerhuys, 2001; galerie Mansarde, 2003) en Bergen (Espac’Art Gallery, 2004). Jean-Noël Gobron, cineast en auteur van de intimistische kunstdocumentaire Portrait de mon père aquarelliste, (1987) waarin Marie-Jo even verschijnt, beëindigde dit jaar de kroniekfilm Portrait de ma mère poète, een zestig minuten durende documentaire over leven en werken van zijn moeder. &
5 Zowel in haar non-conformistisch leven als in haar poëzie ging Marie-Jo Gobron haar eigen weg, bescheiden en vastberaden. “Une force de la nature”, schreef Maurice Carême; en die kracht wortelde in haar jeugd: Toen ik als kind voor het eerst op de hoogste duin van Koksijde kroop, voelde ik het. Ik werd als het ware deel van de natuur en dat joeg me schrik aan. Gelijktijdig vroeg ik me af of dit de geboorte van de poëzie in mij was. Haar vitalistische gretigheid kende geen perken en was te fel om zich te laten ondergraven door welke zwarigheden ook. Ze typeerde zichzelf als “une dévorante”, en je moet dat in alle betekenissen van het woord vertalen. “Et vous devez du cœur dévorer ces leçons (Molière, L’École des femmes, III, 1)… Marie-Jo Gobron eiste voor zichzelf de vrijheid op om alles te zeggen, alles te denken, alles te voelen. “De poëzie laat het ons toe, zei ze, dank zij haar vergeeft men ons heel wat vermetelheden…”
Wannes van de Velde (Antwerpen, 29 april 1937 – 10 november 2008) Merkwaardig toch, hoe in de talrijke huldebetuigingen het literaire werk stricto sensu van Wannes onvermeld bleef. Dat literaire critici, globaal genomen, geen aandacht opbrachten voor zijn pregnante, gebalde, sec, soms onderkoelde (maar je voelt de bliksem onder de sneeuw) maar altijd pakkende dagboeken is gewoon hemeltergend. (Het is wellicht niet het moment om hier grondig op in te gaan, maar de lezers van de Mededelingen houden dit te goed. Wanneer Wannes’ literair werk dan toch even aan bod komt in de media, dan wordt hij meestal getypeerd als “artistieke duizendpoot”. De bundeling van enkele schamele verzen van de zoveelste verliefde dichter wordt meestal begeleid door dure en diepgravende woorden – zo hoort het blijkbaar -, maar Wannes is een ‘duizendpoot’, “iemand die velerlei werkzaamheden verricht, zeer actief en handig is” (Van Dale). Velerlei werkzaamheden verrichten, zeer actief en handig zijn – dat alles heeft een connotatie van postmoderne oppervlakkigheid en haastig dilettantisme (in de pejoratieve betekenis van het woord). Niet voor niets betekent ‘duizendpoot ook ‘dienstmeisje dat voor allerlei diensten gebruikt wordt’. Wannes is nu precies iemand die jarenlang uiteenlopende disciplines grondig en hardnekkig verkend en geïntegreerd heeft, een toonbeeld van vakmanschap dat precies haaks staat op de handigheidjes van de idolen van de markt. In zekere zin was hij al altijd het slachtoffer van zijn bescheidenheid – en van zijn gebrek aan handigheid (wat een compliment is). Ik heb veel talenten maar ja: het is vooral er heel koppig mee bezig zijn. Omdat de dingen die je doet in het geijkte patroon geen plaats vinden. En je moet er geld voor over hebben want je verdient er niks mee. Van mijn muziek heb ik nooit kunnen leven. Ik heb ook al die jaren moeten werken zonder een echt statuut. Dan ging ik schrijven of lesgeven om mijn brood te verdienen. En dat zingen, dat doe je... (denkt na) omdat je niet anders kunt. & De verdiensten van Maestro Wannes van de Velde als volkszanger werden genoegzaam onderstreept. Op een ogenblik dat het allerminst salonfähig was, ontpopte hij zich als archeoloog van het volkslied. Na de toevallige ontdekking van een exemplaar van Chants populaires des Flamands de France (1856) van de musicoloog en etnoloog Edmond de
6 Coussemaker (1805-1876), stichter van het Comité Flamand de France, ging hij zich verdiepen in liedboeken en deed veldwerk, oude liederen optekenend uit de volksmond. In 1966 verscheen zijn eerste LP en koos hij definitief voor de artiestennaam Wannes omdat er al een liedjeszanger actief was onder de naam Wim van de Velde. Als tweede stem zong Annie Arnould mee, de vrouw van Nic van Bruggen. Het was in die tijd dat ik Wannes in De Muze leerde kennen. De kaalslag die Antwerpen toen teisterde wekte zijn verontwaardiging en hij stond algauw met nauwelijks ingehouden woede op de barricaden. Bij de KNS ging op 16 november 1968 Live like pigs van John Arden (°1930) in première, een scherp stuk over de explosieve confrontatie tussen twee incompatibele werelden: een familie marginalen die in een sociale woning gehuisvest werd en hun ogenschijnlijk fatsoenlijke buren. Door de “sanering” van de oude binnenstad, die door Wannes aangeklaagd werd in het Lied van de neus of in het Nieuw lied op de Antwerpse urbanisatie, was het stuk bijzonder actueel en kende dan ook een overweldigend succes. Vertaler Pernath had de ambitie een eigen, aangepaste taal te smeden. Net als regisseur Beukelaers was hij gekant tegen het gebruik van dialect en vond maar geen oplossing. Het was Wannes die Hugues en François wist te overtuigen gekuist dialect te gebruiken, wat destijds beslist not done was. De pers was niet meteen gunstig, soms zelfs ronduit vernietigend. Het werd echter een van de meest succesvolle voorstellingen van de KNS: 17.000 toeschouwers op drie weken. & Het succes van Mistero buffo en John Wilms’ Uit de parochie van miserie was mede te danken aan de bijdrage van Wannes. Hij was een perfectionist. Dat heb ik kunnen waarderen toen hij de omslavignet ontwierp voor mijn dichtbundel Les Provinces intérieures (1993) en tijdens de repetities, toen hij het korte maar pakkende flamenco-intermezzo verzorgde in mijn stuk Hartelik de uwe, Paul van Ostaijen dat in 1996 bij de KNS opgevoerd werd. De cante jondo vertolking van Wannes’ Spaanse vertaling van Melopee zag ik als een hulde aan Cocteau, de dichter die meer dan wie ook gewaardeerd werd door Van Ostaijen. De gezongen bijdrage van Wannes was een rappel aan het medaillon met Pablo Picasso en matador Luis Miguel Dominguín in het onvergetelijke Le testament d’Orphée. Ik ben Frans Redant nog altijd dankbaar dat hij dat materieel mogelijk maakte, en Wannes omdat hij meteen op mijn voorstel inging. Dank zij Wannes en zijn muzikanten werd die verrassende Spaanse Melopee bij elke voorstelling een uiterst pakkend en door het publiek kennelijk gesmaakt moment. Ondertussen had ik Wannes ertoe aangezet brieven over het poppenspel te schrijven en De komst van de Grand Macabre gepubliceerd, de meesterlijke vertaling van het stuk van Michel de Ghelderode dat hij samen met Marc Peeters maakte. Ik meen me ook te herinneren dat hij werkte aan een vertaling van Le siège d’Ostende. Wannes gaf les aan Studio Herman Teirlinck en ging dan achteraf een kopje koffie (of een zuinig witteke) drinken in Bato Batu. Zo zagen we elkaar vanaf het begin van de jaren negentig enkele keren per week in de late middag in het dorp, meestal in het gezelschap van Luc Boudens. Het was tijdens een van die ontspannen gesprekken dat er zoiets plaatsvond als een hoogst opmerkelijke Jungiaanse synchronisatie in verband met Paul Neuhuys – een haast “magisch-realistisch” verhaal dat ik hier ooit wel uit de doeken zal doen. Samenvattend komt het hierop neer dat Wannes, Luc en ik, in bijzijn van de tweelingen Luc en Thierry Neuhuys, een bezoek brachten aan Paul Neuhuys’ huis aan de Cruyslei te Deurne – waar Wannes een tweede verbijsterende verrassing te wachten stond: een boodschap uit een gedroomd verleden… Onze laatste ontmoeting onder vier ogen staat in mijn geheugen gegrift. Hij was toen al aangetast door de gesel waar hij uiteindelijk aan bezweek. We brachten de avond en een stuk van de nacht bij mij thuis door. Hoe het precies kwam, weet ik niet meer, maar hij gaf mij een
7 meesterlijke uiteenzetting over de ontwikkeling van de flamenco die hij wanneer nodig onderbrak door gezongen illustraties. Dat is de rechtstreekse aanleiding waarom ik hem als laatste hulde op het net bedacht met twee merkwaardige cantaores. Gij die dit leest, luistert naar www.mededelingen.over-blog.com en www.caira.over-blog.com, 10 november 2008). & De gelegenheid plastisch werk van Wim van de Velde te zien werd niet al te vaak geboden, al was hij ook op dat vlak sinds het prille begin van de jaren zestig actief. De meditatieve plastische uitdrukking was zowat Wannes’ geheime tuin, waarin hij rust vond. Hij was misschien vooral bekend als sterke xylograaf, maar zijn aquarellen, penseel- en inkttekeningen, die iets Oosters hebben, hebben niet altijd de aandacht gekregen die ze zonder meer verdienden. Net zoals in de kunst van het boogschieten komt het er op vanuit de volle leegte meteen doel te treffen. Boogmeester Kenzo Awa zegt dat het er op aankomt, zichzelf vergetend, niet langer te denken: “ik” richt of “ik” tref, maar te ervaren dat “het” richt en “het” doel treft. Wanneer “het” zich manifesteert bij de leerling, buigt de Meester. Kijk tien jaar lang naar bamboe, word zelf bamboe, vergeet dan alles en – schilder. Meesterschap bereik je slechts wanneer je er niet langer aan gehecht bent. Naar het einde van de weg, twee metamorfosen van het verborgen licht: tuchtvolle helderheid en glanzende volheid. De verstrooide voorbijganger mag dan nog denken dat het eenvoudig is – en dat is het ook, maar niet in de betekenis die hij aan het woord een-voudig hecht… & Wannes de Velde werd bekroond met de Szukalski Award (1989), de Arkprijs van het Vrije Woord (1997), de Premio Andalucía van de gemeente Ayamonte in Huelva (2000), de Klaracarrièreprijs (2003), de Klara Muziekprijs voor beste wereldmuziek (2007). De Stichting Conservatorium Antwerpen gaf hem de titel van Maestro honoris causa. Hij was vooral de enige échte Antwerpse stadsdichter. & Wannes publiceerde drie dichtbundels: Gedichten (Antwerpen, Lepel, 1966), Man in landschap (Antwerpen, Nioba, 1989) en Ketter onder de maan (Antwerpen, Nioba, 1992). Hij vertaalde poëzie van de flamencozangeres Amparo Cortès (Met een lint vol jasmijnen, Leuven, P, 2003). Bij Paradox Pers verscheen de bundeling aantekeningen In de tijd (2000) en bij P te Leuven Een wad in de tijd (1997), Flamencoschetsen (2001) en de twee forse dagboeken Tijdsnede (2004) en Beloken dagen (2007). De bundel liederen De klank van de stad verscheen in 1999 bij Houtekiet. Nu maar hopen dat uitgeverij P het voortouw zal nemen om het volledige oeuvre van Wannes te publiceren. Ondertussen krijgt Wannes hier het laatste woord: Een van de zegeningen in mijn leven is dat ik niet op het slagveld heb moeten sterven. Dat zou pas erg zijn, dat is boosheid van mensen. Vechten helpt niet. Je moet meedoen. De mensen die je proberen te helpen, tegemoetkomen. Vechten is kwaad zijn, vernietigen. Daar geraak je nog dieper van in de put. Ergens is het ook accepteren. Ik ben geen boeddhist, maar wat dat betreft geloof ik hetzelfde. Ne kleine mens is machteloos. Er worden beslissingen genomen boven onze hoofden. Met dat besef moet je iets doen. Ik kan liederen maken, schrijven, en vooral nadenken. Je moet je weg zoeken. Zo lucide en sereen mogelijk voortgaan. Wat niet gemakkelijk is omdat je in een wereld staat die je bombardeert met zijn mediocriteit en platitudes. De huidige samenleving vind ik zeer vulgair en agressief.
8
Jef Denkens (6 oktober 1924 – 30 november 2008) Als verjaardagsgeschenk kreeg ik ooit van Jef een gebonden exemplaar van Twintig jaar later van Alexandre Dumas, het vervolg op De drie musketiers. Wij scheelden immers op de kop twintig jaar. Na het avontuur van de tentoonstelling Matrakkensabbat, een verhaal dat ik wel ooit te boek zal stellen, was het Jef Denkens die de privé-club VECU (Vereniging voor Europese Cultuuruitwisseling) van de ondergang redde, hiertoe aangezet door Nic van Bruggen. Jef was zaakvoerder van het dynamische en destijds snel expanderende Antwerpse bedrijf Combori (Comptoir de Boulons et Rivets), gevestigd op Linkeroever. Bij de technische vertalingen die ik ten behoeve van de Franse tak van het bedrijf in Lyon maakte, had ik meer hulp van de werkvloer dan van welk gespecialiseerd woordenboek ook. Onder impuls van Jef nam de werking van de VECU een hoge vlucht. In de tweede helft van de jaren zeventig werd hij dan als voorzitter opgevolgd door Gustave Breugelmans (19302007, zie in memoriam in Mededelingen nr. 87 de dato 5 februari 2007). Jef Denkens was een captain of industry met een sterk ontwikkeld sociaal gevoel, een kordate decision maker met verstand van synthese. Hij was een man van weinig woorden, een man van zijn woord. Met hem kon je paarden eerlijk stelen. Zijn vrouw Ange (geboren Peleman) was een nuchtere femme de tête met veel zin voor humor en ironie, een kwaliteit die zij met haar echtgenoot deelde. Haar vroegtijdig overlijden na een langdurige ziekte was een bijzonder zware slag voor hem. Ik heb veel van Jef Denkens geleerd, en op een belangrijk moment in mijn leven, in 1975, is zijn raadgeving beslissend geweest. Ik ben hem daar altijd erkentelijk voor gebleven. De jongste jaren zag ik hem nog maar zelden, maar ik kreeg wel geregeld nieuws over hem van Pruts die hem vaker zag. Enkele jaren geleden bracht hij me een kort bezoek: hij kwam het volledige archief van de VECU bij mij thuis afleveren. Een tijdperk was voorgoed afgesloten. Jef Denkens was erevoorzitter van Lions Club Antwerpen Linkeroever en lid van onder meer Probus, Oxaco Senioren en De Santen.
Carl Ridders (Roosendaal, 30 juni 1958 – Antwerpen, 7 december 2008) Zondag 7 december in de late middag nam te Antwerpen de acteur, regisseur en vertaler Carl Ridders vrijwillig afscheid van het leven. Hij leed aan ALS (amyotrofe lateraal sclerose), een progressieve neuromusculaire aandoening waarbij zenuwen langzaam afsterven, wat tot verlamming leidt. Hij vond nog de kracht om pakkende blogs te schrijven De jongste maanden verslechterde zijn toestand aanzienlijk. Carl koos bewust en weloverwogen voor euthanasie. Carl Ridders acteerde in stukken van Jean Genet (De verrukking, De Paravents of het beweegt) en regisseerde Saint Genet. Hij speelde in Onder vuurblauwe hemel naar Georges Bataille en in De komst van de Grand Macabre van Michel de Ghelderode (in de gespierde
9 vertaling van Wannes van de Velde). Met Robert de la Haye en Hans Van Cauwenberghe bracht hij een sterke vertolking in Yasmina Reza’s Kunst (vertaald door Walter Tillemans en geregisseerd door Tom Van Bauwel). Hij bracht een sterke monoloog naar Le roi des aulnes van Michel Tournier (Goncourt 1970) waarbij hij zelf zowel voor de tekst als voor de scenografie tekende. Hij regisseerde Yup naar Bret-Easton Ellis. & Bij een ruimer publiek was Carl Ridders bekend als Claude in Het Sacrament van Hugo Claus en, op het kleine scherm, als dokter Koen Laenen in de reeks Spoed en als Woppy in Wizzy & Woppy. In Flikken speelde hij een gastrol als kunstdief. Carl Ridders was een gepassioneerde en compromisloze acteur en regisseur. Carrièreplanning was hem geheel vreemd. Daar heeft hij ook de prijs voor betaald. & Het was in de herfst van 1986 dat ik in café Pallieter op het Mechelseplein aangesproken werd door een wat tengere, blonde jongeman die mij niet zonder enige op die plek ongewone en alleszins onverwachte bedeesdheid – of was het een voor ouderwets versleten vorm van innerlijke hoffelijkheid ? – de vraag stelde of ik bij gelegenheid bereid was zijn vertaling van Jean Cocteau’s Orphée in te kijken. Neen, hij was er nog niet mee rond, maar ik zou er wel wat van vernemen. Ik verzekerde hem dat ik dat graag ging doen. Daar bleef het dan bij, toen. Dat “graag doen” was trouwens ook niets meer dan een spontane uitdrukking van verstrooide beleefdheid. Ik behoor nu eenmaal tot het slag verdwaalden dat moeilijk neen kan zeggen. Wat had ik mij nu weer op de hals gehaald? Enerzijds was ik blij verrast dat een jonge acteur belangstelling had voor Cocteau, de oude tovenaar die ik nooit ontmoet heb maar met wie ik enkele brieven wisselde in de prille jaren zestig, toen ik de voortvarendheid van de jeugd nog niet had afgelegd; anderzijds, ik moet het bekennen, stond ik vrij sceptisch tegenover het ongetwijfeld goed bedoelde opzet. Cocteau vertalen is immers geen sinecure. De blonde jongeman zou dat wel spoedig genoeg ervaren, en wat ik als een tijdelijke bevlieging zag, zou wel spoedig bekoelen… Jongeren laten zich een poos gewillig verleiden door het klatergoud dat Cocteau’s naam als een aura omringt, weinigen zijn doortastend, geduldig en hardnekkig genoeg om door te dringen tot de geheimzinnige kern van zijn ijzingwekkend oeuvre. Mijn argeloze belofte verbond mij in feite tot niets. Ik zou wel nooit meer wat dan ook vernemen over dit vermetel opzet. Zo leerde ik Carl Ridders kennen. Achteraf vernam ik terloops dat Wilfried Adams hem aangespoord had om mij over zijn project aan te spreken. Het was dan ook door Wilfrieds toedoen dat ik hem later een paar keer thuis op visite kreeg – zij het dan in omstandigheden die allerminst met vertaalwerk te maken hadden. En wanneer ik Carl toevallig ‘s nachts tegen het lijf liep, wat vaak gebeurde, dan liet ik nooit na te informeren naar de stand van zijn werk – een staaltje van onschuldige plagerij, kwestie van hem te confronteren met zijn ongetwijfeld al lang opgegeven voortvarendheid. Ik vergiste mij deerlijk.
10 Groot was mijn verbazing toen hij plots in juni 1988 meldde dat zijn vertaling voltooid was en ik enkele dagen later het eerste deel van het typoscript ontving, spoedig gevolgd door het tweede. Op een nacht sloeg ik in bed met stijgende verwondering aan het lezen: in de tastbare stilte klonk de tekst mij vertrouwd in de oren en werd ik opnieuw gevat door de heldere magie van die meteen herkenbare cocteliaanse tongval – die geconcentreerde, ernstige speelzucht die in elke woordspeling, in elk concetto een geheel eigen universum herbergt, verbergt en tegelijk onthult. Met groot vakmanschap was Carl Ridders erin geslaagd de zo eigen toon van Cocteau – “la musique intérieure” – schijnbaar moeiteloos weer te geven. In de daarop volgende weken hielden we bij mij thuis twee lezingen van het stuk. Tijdens die séances nam ik de Franse tekst voor mijn rekening, gevolgd, repliek na repliek, door Carls vertaling die, gedragen door de menselijke stem, nog scherper tot haar recht kwam. Het doel van Carl stond van meet af vast: hij zou Orphée regisseren, al moest hij er zelf een hellevaart voor ondernemen. Medio september 1988 nam hij contact op met de “Société des Amis de Jean Cocteau”. De teerling was geworpen. De tijd ging tergend traag voorbij. We werden beiden zenuwachtig. Plannen werden gesmeed om samen naar Parijs te trekken. Een persoonlijk gesprek zou wel sneller vruchten afwerpen dan brieven. Tot bleek dat het toeval niet bestaat: uitgerekend op 11 oktober 1988, dag op dag een kwart eeuw na de sterfdag van Cocteau, lag in Carls bus een brief van Édouard Dermit – “Monsieur Cégeste lui-même”: carte blanche voor publicatie, regie en opvoering. “En dan zeggen ze dat er geen voortekenen bestaan”, stelde Carl laconiek vast. Ik publiceerde de vertaling in 1990 – maar tot een opvoering kwam het niet. In tegenstelling tot wat Carl dacht, bleek het voorteken niet gunstig. Hij ondernam enkele pogingen, het kwam bijna tot een akkoord met een Nederlands gezelschap, maar het project strandde op Carls compromisloosheid. Bij wijze van hommage zullen in de volgende aflevering Carls Aantekeningen bij een gedroomde voorstelling gepubliceerd worden. & De blogs die Carl tot zijn laatste dag publiceerde vormen een aangrijpend dagboek, een document humain van uitzonderlijke gehalte (http://carlridders.blogspot.com). Ziehier zijn afscheid: Morgen zullen tot op het einde Mijn dierbaren Mij uitgeleide doen Het liefst zou ik nog veel meer mensen daar bij hebben Maar zo groot is het huis nu ook weer niet Vergeef mij dat ik niet iedereen persoonlijk Heb vaarwel gezegd Dat was me te zwaar geloof me Het paardje is moe Ik ben er zo klaar voor Dus laat me gaan Uiteindelijk ga ik jullie alleen maar voor Dus doe alle rituelen Zeg mijn Kaddisj Namaste my beloved En
11 Word weer verliefd Op nieuwe of ouwe lieven dat maakt niet uit Op de kunst Of op de lente Maar, aapekes, word verliefd And there was silence in the House of Judgment. Henri-Floris JESPERS
Proza Late brief aan de Sint Beste Sinterklaas, Ik ben een oud meisje van acht en negentig. Als u naar Avondvrede komt, zal u me dan niet vergeten? Ik lig hier maar de godganse dag te staren naar het plafond. Soms vraag ik me af of ik nog leef en soms zou ik liever hebben dat Zwarte Piet me voorgoed kwam halen. Dat is gelukkig niet altijd zo, want af en toe krijg ik nog bezoek en dan ben ik bij pozen zo blij dat ik er buiten adem van raak, maar na een uurtje gaat mijn bezoek weer weg en dan begint het opnieuw. De afzondering. Het wachten. Uren en uren aan een stuk. Ik weet niet meer waar en wie ik ben, vergeet hoe ik mijn mond moet open doen. Men haalt mijn eten dan gewoon weer weg en zegt dat ik niet wil en ik blijf liggen met alweer dat knagend gevoel. In de verte hoor ik soms klanken, stemmen van mensen die langskomen, soms hoor ik ook kleine kinderen die ik graag eens zou vastpakken, maar ze komen jammer genoeg nooit tot bij mijn deur. Allen stoppen aan de lift, verdwijnen in dat gat. Sinterklaas, ik vraag u geen speelgoed, enkel maar een stukje chocola, een beetje marsepein maar asjeblief kom me af en toe eens uit dat bed halen, zet me rechtop in zo’n stoel, zodat ik door het raam kan kijken. Dat ik kan zien of er nog bomen zijn en wolken. En dat ik eindelijk weer eens de zon op mijn huid kan voelen. Laat me gewoon mens zijn. Ik ben geen plant. Ik sterf van eenzaamheid. Uw Angèleke Rose VANDEWALLE
Caleidoscopisch Jan Bucquoy verlaat België : feest in de Marollen Jan Bucquoy staat op het punt België te verlaten. Hij trekt naar Frankrijk. Jan zal eerder het omgekeerde beweren en zeggen dat België hem verlaat. Het land dat steeds zijn voornaamste bron van inspiratie was, lijkt immers op springen te staan. Het België zoals hij het kent, neemt hij met zich mee om op locatie het België-verhaal opnieuw op te bouwen. Zijn vertrek mag zeker niet gezien worden als een vlucht, maar eerder als een internationalisering van zijn Belgisch concept vooraleer België volledig verdwijnt.
12 Jan Bucquoy heeft zich steeds bezig gehouden met de vraag wat het nu eigenlijk betekent om Belg te zijn. Wat houdt die Belgische identiteit precies in? Met beide voeten op de grond en met een brede glimlach heeft Bucquoy heilige huisjes naar hartelust gesloopt. Zijn oeuvre is gefundeerd vanuit een rebellie, een onvrede met hoe onze maatschappij functioneert en hoe de mensen zich gedragen in de hedendaagse samenleving. Spektakelman Jan heeft er nooit om verlegen gezeten om dat op zijn eigengereide manier duidelijk te maken. Galerie [mana.art] Vossenstraat 28 te 1000 Brussel organiseert bij wijze van afscheid een persoonlijke tentoonstelling met als veelzeggende titel “Tintin, Milou, le Roi …et moi”. Tot 11 januari.■
Door de leesbril bekeken Rechtzetting In tegenstelling tot een vorig bericht, werd het nieuwe genootschap Van Ostaijen niet opgericht door de dichter Dirk Rochtus. Het geboortehuis van Paul van Ostaijen (1896-1928) aan de Lange Leemstraat 53 werd vorig jaar aangekocht door Dirk Rochtus, advocaat aan de balie van Antwerpen, en Annelies Peeters, advocaat aan de balie van Turnhout. Mr. Rochtus richtte het nieuwe genootschap samen met Tom Peeters, Filip van Bergen en Valere Vereecke. Hij is de neef (en naamgenoot) van de dichter Dirk Rochtus, docent Internationale Politiek aan de Lessiushogeschool Antwerpen. “Het komt wel vaker voor dat er hieromtrent vergissingen gebeuren”, aldus mr. Dirk Rochtus in een bericht aan het CDR. Ook alerte lezer Lukas de Vos wees ons op die jammerlijke uitglijder. Met excuses aan Dirk en Dirk… HFJ ▲De Dr. Ferdinand Snellaert-prijs 2008 van de Vereniging van Vlaams-Nationale Auteurs (VVNA) werd toegekend aan de Antwerpse schrijfster Lucienne Stassaert (°1936) voor haar dichtbundel In de laai van het vuur (Leuven, Uitgeverij P, 2007). In deze verhalende bundel wordt het leven verteld van de Franse beeldhouwster Camille Claudel (1864-1943), leerlingen van Rodin. De bundel is geïllustreerd met foto’s van enkele dramatische sculpturen. In ’t Pallieterke van 17 december staat te lezen: De dichteres Lucienne Stassaert toont in deze bundel opnieuw haar fascinatie voor en soms geestesverwantschap met grote vrouwen uit de universele wereld van kunst en poëzie. Zo hertaalde zij onze Brabantse mystica Hadewijch en vertaalde ze de Amerikaanse dichteressen Sylvia Plath en Emily Dickinson. Na haar dichterlijke evocatie van de schilderijen van Rachel Baes (vriendin van Verdinasoleider Joris van Severen), in de bundel Als later dan nog bestaat (2003), geeft de dichteres hier gestalte aan haar bewondering voor én aan haar medevoelen met de geniale beeldhouwster Camille Claudel, die door haar eigen moeder en door haar beroemde broer, de grote katholieke schrijver Paul Claudel, ten onrechte “verbannen” werd naar een psychiatrische instelling. In 1913 werd zij in haar eigen atelier overweldigd en in een krankzinnigengesticht opgesloten. Stassaert evoceert haar leven in al zijn grilligheid en felheid, van Camilles kinderjaren tot het ontluisterend einde, in volslagen eenzaamheid, wanhoop en bitterheid. De prijs zal worden uitgereikt in de lente van 2009, hoogstwaarschijnlijk in Leuven. Vorige laureaten van de Snellaert-prijs waren o.m. de prozaschrijvers Jet Jorssens en Willy de Bleser, de filologen Cyriel Moeyaert en Frans Debrabander, de dichters Erik Verstraete en Albert Devos en de historici Romain Vanlandschoot en Pieter Jan Verstraete. ■ ▲Krimi-Tipp (KT) is een uitgave van het Bonner Krimi Archiv [Sekundärliteratur]. Drijvende kracht van KT is Thomas Przybilka (quizvraag: in welke roman van een Vlaamse misdaadauteur wordt een personage met dezelfde naam opgevoerd?).
13 In de jongste aflevering (KT 51, mei-december 2008, 100 p.) wordt Thriller versus roman gesignaleerd, alsmede het boek dat ter gelegenheid van De Diamanten Kogel 2006 gepubliceerd werd. Die „Diamanten Kogel“ ist der Preis, der im flämischsprachigen Belgien für den besten Kriminalroman des Jahres vergeben wird. Von Konzeptkünstler Wim Delvoye entworfen, macht die „Diamanten Kogel“ im Bücherregal der Preisträger wirklich etwas her: Die Kugel besteht aus 500 Gramm Sterling Silber und ist mit vier Diamanten (0,35 Karat pro Stück) besetzt. Im September 2007 ging die Auszeichnung an Patrick Conrad für seinen Kriminalroman „Starr“. […] Zuvor hatten die belgischen und niederländischen Krimischriftsteller ein Kolloquium organisiert, auf dem u.a. der Stellenwert des misdaadroman (Krimi) im Kontext der Literatur niederländischer (resp. flämischer) Sprache diskutiert wurde. Weiterhin beschäftigten sich Vorträge mit der Geschichte und der Entwicklung der Kriminalliteratur in den Niederlanden. Jim Madison Davis, Professor an der University of Oklahoma, referierte über Kriminalliteratur in den USA und Jooris van Hulle liferte eine „case-study“ zum südafrikanischen Kriminalliteratur. Jos van Cann (Journalist und Autor des Nachschlagewerks Moordgids) und Henri-Floris Jespers (Literaturwissenschaftler) haben die Vorträge gesammelt und den Reader Thriller versus roman herausgegeben. Beide Herausgeber dürften den Lesern des Krimi-Tipp nicht unbekannt sein, ebenso wie andere Autoren dieses Reader, da im Krimi-Tipp bereits verschiedendlich auf ihre Publikationen hingewiesen wurde. […] & Weiter oben habe ich auf den Reader Thriller versus roman herausgegeben von Cann & Jespers hingewiesen. Henri-Floris Jespers war so freundlich, und hat mir diesen Reader, der fast noch die Restwärme der Druckerei aufwies, zugeschickt. Seiner Sendung beigefügt hat er De Diamanten Kogel 2002 – 2006, eine Broschüre mit verschiedenen Aufsätzen zur Kriminalliteratur beziehungsweise zu verschiedenen Kriminalschriftsteller/innen. Diese Broschüre erschien 2006 in einer Auflage von 500 Exemplaren, war nie im Handel erhältlich und ist daher in den Niederlanden und Belgien ein gesuchtes Objekt der Begierde von (Spezial-)Bibliotheken und Sammlern. Da der Krimi-Tipp sich nicht ausschließlich nur als review-newsletter versteht sondern auch zeitweise auch als Informationsbulletin zur Kriminalliteratur, erlaube ich mir daher den Hinweis auf diese Broschüre. Inhalt […]. In 2009 worden twee afleveringen van Krimi-Tipp gepland. ■ Jos van CANN & Henri-Floris JESPERS, Thriller versus roman, Antwerpen, Garant Uitgevers, 142 p., 15,90 €. 97890-441-2363-1
▲De provinciale prijzen voor letterkunde 2009 zijn voorbehouden voor een monografie en een essay én voor een verzenbundel. De provinciale commissie voor letterkunde vergaderde op 17 november en stelde de jury’s als volgt samen: Monografie en essay: Luc Daems, Staf Schoeters, Ludo Simons, Marc Somers en Wim van Rooy. Poëzie: Frans Boenders, Roger de Neef, Joris Gerits, Henri-Floris Jespers en Katelijne van der Hallen. Voor de jury’s voor het Publicatiefonds voor Poëzie, Essay en Novelle voor 2009 werden volgende leden aangesteld: Poëzie: Annick Cuynen, Freddy de Schutter, Henri-Floris Jespers. Essay: Luc Daems, Geert Swaenepoel, Jan Vorsselmans. Novelle: Suzanne Binnemans, Jan Lampo, Ludo Simons. ■ ▲Professor Roland Beyen werd bekroond met de driejaarlijkse prijs Michel de Ghelderode. In de jongste aflevering van het Bulletin de la Fondation Ça ira blikt uit terug op de bewogen etappes van zijn onderzoek. Op vraag van de schilder zelf schreef Alain Germoz medio de jaren vijftig een monografie over Paul Joostens. Een paar jaar geleden dook de tekst terug op. Hij wordt thans gepubliceerd als belangrijke bijdrage tot de literatuur over Joostens. Hoe de tekst topt stand kwam en waarom de monografie uiteindelijk niet verscheen wordt uit de doeken gedaan door Henri-Floris Jespers, die ook een dossier aan Marie-Jo Gobron wijdt. Recente publicaties geven aanleiding tot grondige besprekingen, onder meer de dichtbundel van Alain Germoz, Le Contraire de la chose (Anvers, Archipel, 2008) en L'art, un sens à ma vie. Autobiographie et rencontre d'artistes, de memoires van Yves Bossut (Bruxelles, Racine, 2008). De beslist ondermaatse
14 studie van Mélanie Alfano over La Lanterne Sourde 1921-1931. Une aventure culturelle internationale (Bruxelles, Racine, 2008) wordt grondig afgekamd. Bulletin de la Fondation Ça ira, nummer 36, december 2008. Abonnement 2009 (vier nummers) : 25 € te storten op rek. 068 – 2287225 – 89.
▲De Vereniging van Leuvense Romanisten, VLR) heeft het driemaandelijkse tijdschrift Romaneske uit. Roland Beyen, de onvermoeibare editeur van de correspondentie van Michel de Ghelderode, helpt een aantal misverstanden uit de wereld betreffende de verhouding van de dramaturg tot de Nederlandse taal en letterkunde, de Franse letteren in België, de Vlaamse beweging en België. Na dit heldere en grondige betoog van Beyen kan nu meer dan ooit gesteld worden: de mot zit in de mythe. ■ Romaneske, driemaandelijks tijdschrift, XXXIII (2008), 2. Benedict Vanclooster, Meibosstrat 23, B 8820 Torhout.
[email protected]
▲Veel belangstelling bij de opening door schepen van Cultuur Philip Heylen van de tentoonstelling schetsen en tekeningen (Strantwerpen & Portretten, Les Bastides, Jazzy & Lichamelijk) van Jan Scheirs bij Expozone Transit te Antwerpen. De wethouder maakte het publiek nieuwsgierig door mysterieus te zinspelen op een blijkbaar groots project van de kunstenaar dat hij met aandacht volgt. À suivre, dus. Waren o.m. aanwezig: kunstenares Sara Pessoa, Adriaan Raemdonck (De Zwarte Panter), Perre Margalef (Margalef & Gipponi Gallery), cineast Harry Kümel, presentator en schrijver Jo de Poorter, acteurs en actrices Chadia Cambie, Tania Poppe, Karin de Visscher, Guillaume Devos en Erik van Herreweghe, choreografen Brigitte Derks en Martin Michel, costuumontwerper Arno Bremers, musicus Christoph Skerath, romancière Mieke de Loof (voorzitter van het Genootschap Vlaamse Misdaadauteurs), enkele lezers van deze Mededelingen (René Broens, Pruts Lantsoght, Karin Lebacq, Paula Mortelmans…). Het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie was vertegenwoordigd door Henri-Floris Jespers, Kris Kenis en Robin de Salle. Schepen Heylen wees er in zijn openingsrede op dat het niet volstaat schouderklopjes uit te delen om een kunstenaar te steunen. Dat viel blijkbaar niet in dovemansoren, want de verkoop was zonder meer overweldigend…■
Agenda ▲Tot 1 februari 2009: Terugblikken in het verleden: werken van Thomas Lange (°Berlin, 1957) uit de collectie Würth. "Deze Duitse kunstenaar laat zich graag inspireren door het verleden, mythologie en religie. De werken van Thomas Lange hebben een abstract uitgangspunt. Hij schildert zijn figuren, bijna zoals een watermerk dat je niet meteen waarneemt. In de schilderijen schemeren beeldfragmenten door de verflagen heen zoals op verweerde fresco's." Kunstforum Würth, Everdongelaan 29, Turnhout. Maandag tot en met zondag van 10 tot 17 uur. Inkom: 2 € p.p. ■
Dit is exemplaar nr.
bestemd voor
De volgende aflevering verschijnt gedateerd 1 januari 2009. Indien u de Mededelingen verder wenst te ontvangen, gelieve uw maandelijkse bijdrage tijdig te storten op rekeningnummer 320 – 0084130 – 04 ten name van C. Lantsoght © Henri-Floris Jespers, Antwerpen, en de auteurs. © Illustraties: RodeS, Brussel.