VLEERMUIS EN UILEN ONDERZOEK DE HUNGERENBURCHT TOM
TOM Vleermuis- en uilenonderzoek De Hungerenburcht
INHOUDSOPGAVE 1
INLEIDING
1
2
NATUURBELEID EN -WETGEVING
2
3
METHODE
3
4
RESULTATEN
4
5
CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN
7
projectgegevens: RAP03-TOM00015-01a
Rosmalen, 24 oktober 2007
Telefoon: 073 52 33 900
Hoff van Hollantlaan 7
Telefax: 073 52 33 999
E-mail:
[email protected]
Postbus 435
5240 AK
Rosmalen
1 1.1
INLEIDING Aanleiding en opzet
Aanleiding voor dit vleermuis- en uilen- onderzoek vormt de voorgenomen uitbreiding van de kwekerij aan de zuidoostzijde van het gebouwencomplex met kassen, een werkruimte en een bassin voor de opvang van hemelwater ter hoogte van de Hongerenburgweg te Vlijmen. Hiervoor zullen een productie populierenbos, kwekerij, loods en een weiland moeten wijken. In dit kader is reeds een quickscan flora en fauna uitgevoerd op de locatie (Croonen Adviseurs, 2007). Hieruit is naar voren gekomen dat de locatie mogelijk van belang is voor vleermuizen en uilen. Aangezien aantasting van alle vleermuis- en vogelsoorten ook op individuniveau voorkomen dient te worden, is bij een eventuele aanwezigheid van deze soorten in de te kappen beplanting altijd een ontheffing noodzakelijk. In dit kader is inzicht gewenst in de concrete aanwezigheid van vleermuizen en uilen.
1.2
Ligging plangebied
De chrysantenkwekerij De Hungerenburcht B.V. ligt aan de Tuinbouwweg 94 te Haarsteeg in de gemeente Heusden, in het buitengebied ten zuidoosten van de kern Haarsteeg. Zie luchtfoto. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Vlijmen, sectie N, perceelsnummers 265, 1547, 3470 en 3471.
Uitsnede topografische kaart: Ligging Plangebied
1
2
NATUURBELEID EN -WETGEVING
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. In deze wet is de bescherming van inheemse wilde planten en dieren geregeld en deze vormt daarmee de vervanging van een aantal eerdere wetten alsmede de implementatie op nationaal niveau van de soortbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Implementatie van de soortbescherming in bijvoorbeeld bestemmingsplannen is dus in principe niet meer nodig. In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient echter wel rekening te worden gehouden met soortbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. De Flora- en faunawet gaat uit van het 'nee, tenzij'-principe. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. In de wet is een aantal verbodsbepalingen opgenomen dat van belang is bij ruimtelijke ingrepen: Voor beschermde planten op hun groeiplaats geldt het volgende verbod: - Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse soort te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Voor beschermde dieren in hun natuurlijke leefomgeving geldt: - Het is verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. - Het is verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten. - Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. - Het is verboden eieren van dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. Voor ruimtelijke ingrepen is bij het overtreden van de bovenstaande bepalingen een ontheffing (ex artikel 75 Flora- en faunawet, Algemene Maatregel van Bestuur) nodig. Ontheffing en Vrijstelling De Flora- en faunawet onderscheid verschillende beschermingsregimes. Alle vleermuissoorten vallen onder het zwaarste beschermingsregime (Tabel 3soorten) van de Flora- en faunawet. Voor soorten van tabel 3 geldt het zwaarste beschermingsregime en is bij ruimtelijke ontwikkelingen geen vrijstelling mogelijk van de ontheffingsplicht. Voor deze soorten dient een ontheffing aangevraagd te worden, welke aan drie criteria wordt getoetst (zware toets): - Er is sprake van een in of bij wet genoemd belang. - Er is geen alternatief. - Het initiatief doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
2
3
METHODE
3.1
Vleermuizen
Er is gewerkt volgens de methode beschreven in de “Handleiding voor het inventariseren en determineren van Nederlandse vleermuissoorten met behulp van batdetectors” (Helmer, Limpens en Bongers, 1987). Gedurende de bezoeken werd het onderzoeksgebied te voet doorkruist, zodanig dat een gebiedsdekkende inventarisatie werd verkregen. Tijdens de bezoeken is met name gelet op kolonie-indicatieve gedragingen zoals onder andere uitvliegen en zwermgedrag van vleermuizen. Daarnaast is er gezocht naar vleermuiskeutels, meststrepen en afgebeten insectenvleugels. Het weer is van invloed op de activiteiten van vleermuizen en daardoor op de doelmatigheid van het inventariseren. Harde wind (meer dan 3 Beaufort), langdurige regenval, dichte mist en temperaturen onder de 12 graden zijn belemmerende factoren. Tijdens deze weersomstandigheden is er niet gewerkt. Het veldwerk is in tien bezoekrondes uitgevoerd van maart tot en met september 2007 met van juni tot augustus elke maand een bezoek in de avond en een bezoek in de ochtend, in september een avondbezoek. Het bezoek in september was met name gericht op roepende mannetjes vleermuizen. Bij de vroege ochtend bezoeken (03.30 tot 05.00 uur) lag de nadruk op het zoeken naar kolonieplaatsen middels inzwermende vleermuizen. De detector was daarbij meesttijds afgesteld op 22 kHz. Tijdens de avondbezoeken is er vooral gelet op uitvliegende vleermuizen en is nagegaan hoe de vleermuizen het terrein gebruiken. De detector was daarbij wisselend afgesteld op 45 kHz. en 25 kHz. Op die manier moeten alle vleermuissoorten waarvan het voorkomen in Nederland bekend is goed te ontvangen zijn.
3.2
Uilen
Drie maal is vanaf zonsondergang tot omstreeks middernacht het onderzoeksgebied bezocht in de maanden maart en april. Hierbij is de aanwezigheid van met name steenuilen na gegaan. Om de trefkans te vergroten is gewerkt met een recorder waarmee de roep van de steenuil werd gereproduceerd.
3 Luchtfoto: Plangebied
4
RESULTATEN
4.1
Resultaten
In het onderzoeksgebied zijn de volgende vijf soorten vleermuizen jagend boven en nabij het perceel waargenomen: - Gewone dwergvleermuis - Ruige dwergvleermuis - Laatvlieger - Gewone grootoorvleermuis - Rosse vleermuis
Pipistrellus pipistrellus; Pipistrellus nathussii; Eptesicus serotinus; Plecotus auritus; Nyctalus noctula.
In en nabij het plangebied zijn twee broedparen steenuilen waargenomen. Uit de onderstaande verspreidingskaart blijkt dat de vleermuizen met name in en rond het populierenbos aanwezig zijn. De bomenlaan langs de Hongerenburgweg en de kassen worden gebruikt door als vliegroute.
Boven: Verspreiding Steenuil Onder: Verspreiding vleermuizen ● = Gewone dwergvleermuis O = Ruige dwergvleermuis L = Laatvlieger G = Gewone grootoorvleermuis R = Rosse vleermuis
4
Gewone dwergvleermuis De dwergvleermuis is de meest algemeen voorkomende soort van Nederland. Hij verblijft hoofdzakelijk in gebouwen (spouwmuren, dakbetimmering, onder daken, enz.). Dwergvleermuizen zijn op zich plaatstrouw, maar ze verhuizen relatief vaak en gebruiken daarbij meerdere min of meer vaste verblijfplaatsen. Het hele populierenbos wordt intensief gebruikt door gewone dwergvleermuizen. Er zijn echter geen inzwermende of uitvliegende dwergvleermuizen waargenomen. Ruige dwergvleermuis De ruige dwergvleermuizen is een vrij algemeen voorkomende soort in Nederland. Kraamgroepen zijn in Nederland nauwelijks gevonden. Roepende territoriale mannetjes en paarverblijven zijn in Nederland gevonden in nest- en vleermuiskasten, boomholtes, achter daklijsten en betimmeringen, maar ook onder pannen of in spouwmuren. Solitaire mannetjes en kleine groepen zijn gevonden in spleten en gaten in bomen, achter loshangend schors en in kasten. Ze gebruiken meerdere verblijfplaatsen en verhuizen relatief vaak. Ze jagen tot op 5 à 10 km van de verblijfplaats, waarbij de vliegroutes zoveel mogelijk lijnvormige structuren volgen. De ruige dwergvleermuis is alleen tijdens het avondbezoek in juni waargenomen. Er zijn echter geen inzwermende of uitvliegende dwergvleermuizen waargenomen. Laatvlieger De laatvlieger is in Nederland algemeen en komt nagenoeg overal voor. Landelijk gezien gaat het de laatste jaren echter steeds minder goed met de laatvlieger. Net als bij bijvoorbeeld de huismus nemen de aantallen behoorlijk af. De soort is dan ook voorgedragen om opgenomen te worden op de nieuwe rode lijst voor zoogdieren die eind 2007 wordt vastgesteld. Laatvliegers verhuizen wel, maar zijn erg plaatstrouw. Soms wordt een kolonie jaren achtereen als zomer- en winterverblijf gebruikt. Soms bewonen ze een netwerk van geschikte onderkomens binnen een beperkt gebied, hooguit enkele honderden meters uit elkaar. De laatvlieger is regelmatig jagend waargenomen langs de randen van het populierenperceel. Er zijn echter geen inzwermende of uitvliegende dwergvleermuizen waargenomen. Gewone grootoorvleermuis De gewone grootoorvleermuis komt verspreidt over heel Nederland voor maar nergens in grote aantallen. De soort is sterk gebonden aan kleinschalig landschap en bosgebieden en is in de open polderlandschappen in West- en Noord-Nederland een zeldzaamheid. Ze worden zowel op zolders, achter betimmeringen, daklijsten en vensterluiken, in spouwmuren en onder dakpannen, als in holten en spleten in bomen en in vleermuiskasten gevonden. De (kraam)groep leeft in een netwerk van een groot aantal bij elkaar gelegen verblijfplaatsen. De dieren verhuizen vaak. Ze jagen in de directe omgeving van de verblijfplaats tot op circa drie kilometer afstand. Ze volgen lijnvormige structuren als vliegroute, maar in bos of heel kleinschalig landschap vliegen ze gewoon overal doorheen.
5
De grootoorvleermuis is tijdens drie bezoeken waargenomen met name in de eikenbomenlaan langs de Hongerburgerweg. Rosse vleermuis De rosse vleermuis komt in Nederland vrij algemeen voor. Rosse vleermuizen zijn typische bewoners van oude bomen, maar tegelijkertijd zijn ze gebonden aan open, waterrijk landschap. Rosse vleermuizen gebruiken vooral boomholten (o.a. spechtengaten) voor kraamkolonies, als winterverblijven en verblijfplaatsen van paartjes en individuele dieren. De rosse vleermuis is twee maal kort jagend waargenomen, waarna de dieren doortrokken. Steenuil Steenuilen leven in diverse halfopen landschappen. Het zijn de kleinst uilen die in Nederland voorkomen. Favoriet zijn extensief gebruikte graslanden en andere kleinschalige agrarische gebieden. De aanwezigheid van heggen, houtwallen en (knot)bomenrijen is van groot belang. Gebroed wordt in holen; in Nederland vaak in knotwilgen, boerenschuren en konijnenholen. Het voedsel bestaat uit insecten, regenwormen en kleine zoogdieren. Een van de steenuilen broedt waarschijnlijk bij de woning aan de Tuinbouwweg. Een andere steenuil zit bij de woningen aan de Voordijk. Op de verspreidingskaart staan de waarnemingen aangegeven met een driehoek, dit wil zeggen dat een roepend volwassen exemplaar (mannetje) is waargenomen, de exacte locatie niet is niet nader onderzocht. Het populierenperceel ligt op de grens van de twee broedterritoria.
6
5
CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN
5.1
Conclusie
Alle vleermuizen zijn jagend in en rond het populierenperceel waargenomen. Reeds vroeg in de avond zijn er foeragerende vleermuizen aanwezig. De dieren trekken via de Hongerenburgweg en de kassen van en naar het perceel (zie kaart). Op het perceel zijn geen roepende mannetjes vleermuizen waargenomen. Er kan worden geconcludeerd dat het populierenperceel een grote ecologische waarde heeft en van belang is als foerageergebied voor met name de laatvlieger, gewone grootoorvleermuis, gewone en ruige dwergvleermuis. In de omgeving van het plangebied zijn weinig foerageermogelijkheden voor vleermuizen aanwezig. Dientengevolge zal verdwijnen van het populierenbos (mogelijk significante) invloed hebben op de foerageermogelijkheden van de vleermuiskolonies in de omgeving van het plangebied. Geadviseerd wordt dan ook om een ontheffing artikel 75 van de Flora- en Faunawet aan te vragen. Een ontheffing Flora- en Faunawet moet aan een aantal voorwaarden voldoen (zware toets): 1. er is sprake van een dwingende reden van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten 2. er is geen alternatief 3. ‘doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort’. Daarnaast is het van groot belang dat de bomenlaan langs de Hongerenburgweg behouden blijft. Deze wordt gebruikt als trekroute, verwijdering van dergelijke elementen zijn moeilijk te compenseren. Binnen de huidige plannen blijft deze laan behouden. De vliegroutes langs de kassen zijn van minder belang en zullen met de voorgestane ontwikkelingen weliswaar veranderen maar niet verdwijnen of aangetast worden. De uitvoering van het plan zal weinig invloed hebben op de foerageer mogelijkheden voor de in de omgeving aanwezige steenuilen. De eventuele aanleg van een hakhoutstrook (zie hfst. 5.2) kan op termijn mogelijke nestplaatsen voor steenuilen opleveren.
5.2
Compenserende en mitigerende maatregelen
Om de verstorende effecten van de voorgenomen ingreep op de aanwezige beschermde vleermuizen zoveel mogelijk te beperken kunnen compenserende en mitigerende maatregelen worden getroffen. Voor het verkrijgen van een ontheffing Flora- en Faunawet eist het ministerie van LNV over het algemeen dat dergelijke maatregelen worden getroffen. Een voorwaarde van compenserende maatregelen is vaak dat ze voorafgaand of uiterlijk gelijktijdig moeten worden uitgevoerd met de verstorende ingreep. Het verlies aan foerageergebied kan gecompenseerd worden met de aanleg van een structuurrijke strook. Door een optimaal foerageergebied aan te leggen, kan met een kleiner oppervlakte volstaan worden dan het huidige populierenbos. Vleermuizen hebben een voorkeur voor een combinatie van groene, struikige elementen afgewisseld met enkele hogere bomen en water (zoals sloten en poelen). Het verdient dan ook de aanbeveling een hakhoutstrook van ongeveer 15 meter breed langs de (bestaande of nieuwe) 7
sloot aan te leggen met verspreid enkel hogere bomen. Bij de inrichting van het compensatiebosje kan gestreefd worden naar een gevarieerd klein hakhoutbosje of een brede houtsingel bij voorkeur gecombineerd met een poel of sloot. Op deze wijze wordt een zeer geschikte vleermuishabitat gecreëerd. Met name in de randzones van bosjes kan variatie bereikt worden door het creëren van meer geleidelijke overgangen tussen de opgaande beplanting en het omliggende (agrarisch) gebied. Hierbij kan gestreefd worden naar een goed ontwikkelde mantel (struikgewas) en zoom (ruigtekruiden) van de opgaande beplanting. Concreet zou dit ingevuld kunnen worden door enkele populieren te behouden en daarbij een gevarieerde ondergroei met mantel richting de kassen te maken. Behalve de landschappelijke en ecologische voordelen van een dergelijke randbegroeiing is een bijkomend voordeel dat ook de beschaduwing van aanliggende glastuinbouw wordt beperkt. Om met name de hakhoutstrook geschikt te maken en te houden voor vleermuizen is het wel belangrijk om het aanbrengen van verlichting zoveel mogelijk te voorkomen. Nagenoeg alle vleermuissoorten zijn gevoelig voor lichtverstoring. Geadviseerd wordt om op het terrein geen verlichting aan te brengen. Lage armaturen met wit licht die naar beneden uitstralen vormen geen belemmering voor vleermuizen. De kwekerij ‘Hungerenburcht bv’ maakt gebruik van assimilatieverlichting. Bij de uitbreiding van het kassencomplex in fase 1 zullen maatregelen genomen worden, zodat de lichtemissie voldoende wordt afgeschermd. In fase 2 wordt bij de herstructurering ook ter plaatse van de bestaande kas afscherming toegepast. Na de realisatie van beide fases voldoet de chrysantenkwekerij daarmee aan de uitgangspunten van de convenant afgesloten met Stichting Natuur en Milieu (SNM). Daarin is afgesproken dat in 2008 alle bedrijven hun lichtemissie met 95% reduceren door de boven- en zijkanten van de kas af te schermen. Hierdoor zijn de effecten van licht op de vleermuizen naar verwachting beperkt. Tijdens met name de kraamperiode zijn de vleermuizen erg afhankelijk van goede foerageermogelijkheden voor de verzorging van de jongen. De dieren vliegen minder ver van de verblijfplaats en moeten vaker terug. De kap van de bestaande bomen en aanleg van nieuwe elementen dienen te worden uitgevoerd buiten deze kwetsbare perioden (kraamperiode). Waarbij het van belang is dat tijdens deze periode voldoende foerageermogelijkheden aanwezig zijn. Figuur: jaarcyclus vleermuizen, belang van foerageergebied is met name tijdens de kraamperiode zeer groot. Jan Feb Mrt Apr Mei Jun Jul Aug Sep Okt Nov Dec Winterslaap Zwangerschap ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ Kraamperiode Trek- en paartijd
Mogelijk komen er ook andere verbetermaatregelen in de omgeving door plannen / projecten van derden. De gemeente Heusden heeft het voornemen om een nieuwe groenzone te creëren, parallel aan de Voordijk. Dit zal de verbinding worden van de foerageergebieden met het grote natuurgebied aan de noordzijde van de Inlaatdijk ter hoogte van de Kavelingweg. Tevens is er overleg gaande met Staatsbosbeheer voor een
8
groencompensatie aan de noordzijde van de Voordijk als gevolg van de Ruimte voor Ruimte ontwikkeling aan de Willy van den Berkstraat.
5.3
Aanbeveling
Er zijn daarnaast tegenwoordig inmetselbare en onderhoudsvrije vleermuisverblijven ontwikkeld die ook door gebouwbewonende vleermuizen, zoals laatvliegers en dwergvleermuizen kunnen worden gebruikt. Vleermuiskasten kunnen als verblijfplaats voor boombewonende vleermuissoorten gebruikt worden. Zie voor meer informatie over de plaatsing en bouw van dergelijke kasten: http://www.vleermuis.net/. Het aanbrengen van vleermuiskasten fungeert weliswaar niet als compensatie van het foerageergebied, op deze wijze wordt wel gegarandeerd dat voldoende vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zullen blijven voor de betreffende populaties. Deze positieve maatregelen zijn veelal eenvoudig en met geringe meerkosten bij de ontwikkelingen in te passen.
Rosmalen, 24 oktober 2007 Croonen Adviseurs b.v.
9