VISIE SALDEREN VÓÓR DE METER | WORTMANN & VD VEGT Notitie ‘salderen vóór de meter’ In deze notitie geven wij onze visie op de implementatie van salderen vóór de meter op basis van onze kennis van de markt en de trends die we de komende 10 jaar verwachten. 1.
Inleiding
Zodra digitale meters voldoende ingeburgerd zijn vervalt de noodzaak van de huidige royale saldeerregeling achter de meter (art. 50 lid 2 Wbm). Mogelijk dat dit tegen 2020 staat te gebeuren. Op ‘teruglevering’ hoeft dan geen belastingvoordeel meer te worden gegeven. Wel blijft ook na 2020 overeind dat daadwerkelijk zelfverbruik achter de meter onbelast is. Versobering van de huidige royale saldeerregeling is op zijn plaats. Het geboden fiscale voordeel is groot, en professionele partijen sorteren voor op grootschalige uitnutting ervan. Dat komt de netstabiliteit niet ten goede. Onder het huidige regime hoeven betrokkenen (zelfproducenten én hun leveranciers) geen reële verantwoordelijkheid te nemen voor de door hun op het net ingevoede stroom. Zolang dat op kleine schaal gebeurt is dat geen probleem. Maar op grotere schaal zal dat problemen geven, vergelijkbaar met de problemen op het Duitse net. Versobering van het salderen achter de meter levert negatieve reclame voor de slimme meter. Zoals uit het navolgende zal blijken kan dat nadeel echter in een voordeel worden omgezet. Kern daarvan is de opzet van een ordentelijke regeling van salderen vóór de meter, waarvoor wij onze visie in deze notitie in hoofdlijnen uiteenzetten. Een regeling voor salderen vóór de meter is in voorbereiding. Het lijkt logisch dat deze regeling anticipeert op de grondslag zoals die tegen 2020 zal gelden. Dat betekent dat geen belastingvoordeel wordt gegeven op niet zelf verbruikte stroom. Salderen vóór de meter wordt dan – net als salderen achter de meter in 2020 – beperkt tot de duurzame zelfproductie die ook daadwerkelijk zelf wordt verbruikt. Dat schept duidelijkheid voor de rechtsgenoten. Het bewerkstelligt bovendien een stabiele en innovatie-bevorderende inbedding van salderen in het energiegebouw. Zoals de slimme meter ruimte geeft voor versobering van salderen achter de meter, kan hij juist de hoeksteen worden van het salderen vóór de meter. Aldus kan hij zijn maatschappelijke belofte waar gaan maken. 2.
Drie principes
In onze visie gaan voor de uitvoering van salderen enkele principes gelden. Deze laten zich samenvatten door de termen gelijktijdigheid, nabijheid en verantwoordelijkheid. Het is de combinatie van die drie principes die tot een gedegen inpassing kan leiden van decentrale energie. Gelijktijdigheid en verantwoordelijkheid volgen uit en zijn consistent met de bestaande marktordening. Nabijheid is juist een nieuwe toevoeging aan het marktmodel. I.
Gelijktijdigheid
Tegen 2020 wordt de omvang van salderen achter de meter beperkt tot het directe eigen verbruik (reëel zelfverbruik). Productie en verbruik dienen dan gelijktijdig plaats te vinden. Het surplus (de stroom die door de kleinverbruiker niet direct zelf wordt verbruikt) wordt niet fiscaal beloond. Deze
versie: 1.3
pagina 1 van 6
VISIE SALDEREN VÓÓR DE METER | WORTMANN & VD VEGT is enkel tegen redelijke vergoeding te verhandelen en niet met belastingvoordeel te leveren. Bij salderen vóór de meter kan dat principe nu al worden toegepast. De voordelen ervan zijn legio. Achter de meter komt het principe van gelijktijdigheid vanzelf tot zijn recht (wanneer de teruglevering wordt gemeten). Vóór de meter kan dat op basis van meting en matching van productie en verbruik (kwartierwaarden). II.
Verantwoordelijkheid
Een bezwaar tegen saldering zoals dat nu bestaat is dat het uiteindelijk destabiliserend werkt op de stroomvoorziening. Dat komt doordat niemand reële verantwoordelijkheid neemt voor de invoeding. Bij kleinverbruik wordt programma-verantwoordelijkheid genomen op basis van profielen, die minder realistisch worden naarmate er meer zelfproductie vrijelijk op het net wordt ingevoed. Bij een duurzame saldeerregeling moet dat anders. De producent moet de volle reële (programma)verantwoordelijkheid gaan nemen (of doen nemen) voor de invoeding. Het gaat daarbij om meer dan onbalansafrekening achteraf, maar bijvoorbeeld ook om inplanning van de productie in relatie tot het verbruik. III.
Nabijheid
Bedoeling is dat invoeding en onttrekking in elkaars nabijheid gebeuren. Nabijheid kan immers bewerkstelligen dat netwerkkosten verminderen. De vraag is dan wel hoe de nabijheid wordt genormeerd en geïmplementeerd. In essentie betreft nabijheid in relatie tot kostenreductie de aansluiting van invoeding en onttrekking op hetzelfde middenspanningsnet. Implementatie van nabijheid kan wellicht geschieden in afstemming met het stelsel van garanties van oorsprong (GvO’s, waarover later meer). Het nabijheidsprincipe staat contrair op het bestaande marktmodel dat in beginsel juist afziet van prikkels ter afstemming van de geografische opstelling van invoeding en onttrekking. Bij saldering zal die afstemming juist wel worden vereist. De vraag is dan of dit exclusief bij saldering moet gelden of dat het meer generiek in het marktmodel moet worden verdisconteerd. IV.
Combinatie van de drie
Het is de combinatie van nabijheid, gelijktijdigheid en verantwoordelijkheid die maakt dat decentrale duurzame invoeding kan gaan bijdragen aan stabiliteit en kostenreductie in plaats van destabilisering van de energievoorziening. Te grote installaties leiden in dit model tot niet gesaldeerde productie en dus tot een lager rendement. Er zit dan een natuurlijke prikkel in voor een juiste afstemming van vraag en aanbod. Zo wordt bijvoorbeeld voorkomen dat onder de saldeerregeling lokaal meer zon-PV wordt opgesteld dan het net aankan. Problemen zoals thans in Duitsland blijven in Nederland dan uit. 3.
Verdere uitwerking: Verantwoordelijkheid
3.1
Invoeding via kleinverbruiksaansluiting?
Veel gehoord geluid is dat de net-invoeding van de productie via een kleinverbruiksaansluiting (KVaansluiting) zou moeten gaan. Dit ter beteugeling van de effecten. Bij een deugdelijke saldeerregeling is dat echter onnodig. Gelet op het verantwoordelijkheidsprincipe is invoeding via KV-aansluiting zelfs een onjuist criterium. Kleinverbruik impliceert profiel-allocatie. En dat is hier
versie: 1.3
pagina 2 van 6
VISIE SALDEREN VÓÓR DE METER | WORTMANN & VD VEGT ongewenst. Gestuurd moet worden op reële allocatie (op basis van meetwaarden) van de invoeding. Dat vergt aanwezigheid van een dagelijks op afstand uitleesbare meter (doaum). Typisch is dat het geval bij een gecontracteerd transportvermogen > 0,1 MW. Dat komt min of meer overeen met de grootverbruiksgrens. Reële allocatie (op basis van meetwaarden ipv profielen) is ook toe te passen bij lager gecontracteerd transportvermogen. Met de inburgering van slimme meters zal dat op termijn ook gebruikelijker worden. De te hanteren norm moet echter zijn: reële allocatie van de invoeding en daarmee ook alle vereisten en waarborgen die daarvoor benodigd zijn. Gelet op de kosten en de baten daarvan zal dit enig schaalniveau vereisen. Het is aan de producenten om per geval uit te vinden welk schaalniveau dat moet zijn. In een uitgebalanceerd saldeermodel zitten al voldoende zinvolle beperkingen die wildgroei voorkomen. Beperking van het schaalniveau tot invoeding per KV-aansluiting is voor de inpassing ongewenst én niet goed voor de kosteneffectiviteit van de investeringen van producent én van de in te zetten fiscale stimuleringsruimte. Dat saldeerbare onttrekking (verbruik) wordt beperkt tot kleinverbruik -zoals nu al het geval is in de saldeerregeling ex art. 50 lid 2 Wbm- lijkt mede gelet op de energiebelastingschijven geen bezwaar. 3.2
Rol van het lokale duurzame energiebedrijf (LDE)
De gedachte is dat lokale duurzame energiebedrijven (LDE’s) een rol gaan spelen in de zelfproductie door kleinverbruikers. Het LDE neemt dan de rol op zich van producent. Zoals hiervoor gesteld zou het LDE dan dus ook de volle reële (programma-)verantwoordelijkheid op zich moeten nemen voor de invoeding. Maar hoe zit het met de verantwoordelijkheid voor de met de invoeding samenhangende onttrekking door de participerende kleinverbruikers? In beginsel is de leverancier de EB-plichtige partij. Moeten LDE’s nu leverancier worden om saldering te effectueren? Dat lijkt geen goed idee. Er zit geen reëel bedrijfsmodel in de kleinschalige energielevering door LDE’s. De kosten zullen de baten veruit overtreffen. En de leveringszekerheid is er ook niet mee gediend. Eerder moet worden gedacht aan LDE-federaties en faciliterende energiebedrijven die de suppletielevering en EB-aangifte gaan verzorgen. De belastingdienst zal ook liever een beperkt aantal horizontaal gecontroleerde uitvoerders zien, dan een veelheid van LDE’s die EB-aangifte gaan doen. Voorgaande roept wel vragen op over de verhouding tussen de leverancier (vergunninghouder), het LDE en de vrije leverancierskeuze. Hier zullen contractuele modellen moeten worden ontwikkeld, waarbij ook een toetsende rol van de NMa is weggelegd. De vrije leverancierskeuze kan getrapt worden opgezet: Het LDE kan zelf een leverancier kiezen die voor haar de administratie uitvoert en de suppletieleveringen aan de deelnemers verzorgt. De verantwoordelijkheid voor de invoeding én de onttrekking gaat dan via deze leverancier lopen. Deelnemers blijven vrij om van energieleverancier te wisselen. De mogelijkheid om te salderen is evenwel gekoppeld aan die ene door het LDE gecontracteerde leverancier. Het LDE zelf behoeft geen leveringsvergunning en is zodoende niet genoodzaakt klanten aan te nemen van buiten haar eigen kring (of gebied). Het LDE krijgt hierdoor een vitale rol, hetgeen recht doet aan de maatschappelijke trend. Tegelijkertijd blijft de algehele leveringszekerheid geborgd en onder regulier toezicht.
versie: 1.3
pagina 3 van 6
VISIE SALDEREN VÓÓR DE METER | WORTMANN & VD VEGT Een verdergaande en meer complexe ontwikkeling is pro-rata toedeling van de invoeding aan verschillende leveranciers. Iets dergelijks is op de grootverbruikers gasmarkt al operationeel. De volle verantwoordelijkheid voor de invoeding moet echter voorop blijven staan. Dat betekent dus ook de productieplanning, handelsrisico’s en shaping rondom de saldeerbare productieportefeuille. De verantwoordelijkheid moet niet beperkt blijven tot het onbalansrisico achteraf. Dat zou een gebalanceerd saldeerstelsel teniet doen. 4.
Verdere uitwerking: gelijktijdigheid
4.1
Smart grid-innovatie
Het bedrijfsmodel van smart-grids wordt sterk beïnvloed door de energiebelasting (hierna: EB). Commodity- en onbalansprijsprikkels tikken nauwelijks door in de EB-belaste eindprijs voor de kleinverbruiker. Een stabiele hoge EB in combinatie met salderen vóór de meter kan smart-grids desondanks een sterk bedrijfsmodel bieden. Het gelijktijdigheidsprincipe is daarvan de kern. Dit stimuleert de kleinverbruiker om zijn verbruik actief af te stemmen op zijn productie (‘demand response’). Met toenemende invoeding van zonnestroom is dat ook gewenst. En met de introductie van elektrisch rijden wordt het zelfs essentieel. Onder het gelijktijdigheidsprincipe kan de verbruiker zijn EB-voordeel vergroten naarmate hij zijn verbruik beter weet af te stemmen op zijn duurzame zelfproductie. Dat schept de basis waarop een smart-grid ondanks hoge EB economisch bestaansrecht krijgt. De verbruiker raakt bewust betrokken bij ‘zijn’ energievoorziening. De administratieve uitvoering krijgt meerdere functies: balansbewaking, inzicht verschaffen en fiscale verantwoording. Die administratieve uitvoering is geen extra last, maar een nieuwe economische activiteit. In een dergelijk saldeer-model zijn slimme meters benodigd. Dat kan tegenwicht bieden aan de negatieve beeldvorming rond slimme meters in relatie tot salderen achter de meter. De slimme meter wordt dan dienstbaar aan een stabiel model voor volwassen vormen van lokale duurzame zelfvoorziening. 4.2
Forfaitaire bepaling van gelijktijdigheid
Gelijktijdigheid kan ook forfaitair worden bepaald op basis van profielen. Dat voorkomt dat de drempel voor veel LDE’s te hoog zou worden. Uit vergelijking van de profielen van kleinverbruik en zon-PV volgt dat een typische kleinverbruiker alle productie uit zijn panelen daadwerkelijk verbruikt, wanneer hij 1/6 van zijn jaarbehoefte dekt uit zon-PV. Meer moet forfaitair ook niet worden vergund om incentive voor de reële gemeten variant (slimme meters en smartgrid) te bewaren. Bij saldering op profiel is de hoeveelheid die maximaal gesaldeerd mag worden dan de mindere van (1/6*verbruik; zelfproductie). Introductie van deze limiet bevordert het gebruik van slimme meters. Bij een verbruik van 3000 kWh en een zon-PV-productie van 2000 kWh wordt ongeveer 1000 kWh zelf verbruikt en 1000 kWh teruggeleverd. Je zou dan willen dat je 1000 kWh (ofwel 1/3) zou mogen salderen. Dat is twee keer zoveel als 1/6 van het verbruik (500 kWh). Dit moet echter niet forfaitair worden vergund maar wel op basis van meting van productie en verbruik. Je moet je reële zelfverbruik dan (doen) aantonen op basis van de feitelijke waarden. Zo ontstaat een incentive voor gebruik van slimme meters en ontwikkeling van slimme netten.
versie: 1.3
pagina 4 van 6
VISIE SALDEREN VÓÓR DE METER | WORTMANN & VD VEGT 4.3
Beperking aan de zelfproductie
Saldering van zelfproductie is per deelnemer beperkt tot het eigen verbruik. Het surplus (de energie die door de deelnemer niet zelf wordt verbruikt) wordt niet fiscaal beloond. Deze is enkel tegen marktprijs te verhandelen en niet met belastingvoordeel te leveren. Toepassing van het gelijktijdigheidsprincipe is een verzwaring van deze beperking op de zelfproductie. Als norm zal een afnemer in beginsel tot 1/6 van zijn jaarverbruik in een zonnepark participeren. Door inzet van smart-grid innovatie (‘demand response’) kan dit aandeel dan weer worden vergroot. Maar ook dan is er de beperking die zon-PV nu eenmaal heeft. 100% dekking van het eigen verbruik door een groot surplus aan te houden wordt praktisch onmogelijk. LDE’s kunnen zonneparken rendabel exploiteren voor zover ze participerende afnemers hebben met saldeerbaar energieverbruik. Het creëren van grote capaciteitsoverschotten is bedrijfseconomisch onhaalbaar. 5.
Verdere aandachtspunten
5.1
Duurzame zelfvoorziening
Op de één of andere manier zal er een juridische betrekking moeten bestaan tussen productie en verbruik. Vanuit de aard van het salderen hangt deze betrekking samen met duurzame zelfvoorziening, ofwel zelfproductie voor eigen verbruik. Maar hoe deze zelfvoorziening te structureren? Te overwegen is dit aan de markt over te laten. Het hoeft niet alleen om (mede)eigendom van productiemiddelen te gaan. Dat zou de mogelijkheden voor LDE’s ernstig beknotten. Het kan bijvoorbeeld ook worden gebaseerd op ‘in gebruik geven’ van duurzaam productievermogen aan kleinverbruikers. Bijkomende vraag is of het salderen vóór de meter ook een mogelijk aanbod wordt van commerciële energiebedrijven aan hun klanten (kleinverbruikers), of dat het wordt voorbehouden aan LDE’s. En zo dat het geval is, op welke manier? En is dat wel EU-proof? 5.2
Vrij fluctuerende EB-tarieven?
Thans wordt gedacht aan jaarlijks te bepalen verlaagde EB-tarieven voor salderen vóór de meter. Om meerdere redenen is dat ongewenst. 1) Op deze onzekere basis zijn risico’s niet te calculeren en wordt financiering ernstig gehinderd. 2) Een verlaagd EB-tarief wegens duurzaamheid staat onder directe controle van Europa en is tijdelijk en niet structureel. Saldering vóór de meter heeft meer potentie dan (tijdelijke) stimulering van zon-PV alleen. Het kan een structurele verbetering zijn van het energiemarktmodel en economische basis bieden voor intelligente netten, ondanks de hoge EB. Dit is het geval wanneer nabijheid, gelijktijdigheid en verantwoordelijkheid op zinvolle wijze in de regeling worden ingebed. Het zou zonde zijn wanneer deze potentie wordt teniet gedaan door een niet-structurele stimulering middels een tijdelijk verlaagd EB-tarief. Beter is het saldering te enten op onbelastheid van duurzame lokale energie-zelfvoorziening. Dat is ook consistent met de 2020-visie voor het salderen achter de meter. Ook daar is het reële duurzame zelfverbruik een onbelaste activiteit. Dat is een juist en rechtvaardig beginsel, dat niet naar believen gewijzigd kan worden. Noch door Den Haag. Noch door Europa. Daarop kun je een duurzaam
versie: 1.3
pagina 5 van 6
VISIE SALDEREN VÓÓR DE METER | WORTMANN & VD VEGT systeem bouwen. Het lokale (niet-grensoverschrijdende) karakter maakt het in beginsel ook nietEuropa-relevant. 5.3
Verhouding met GvO’s
De saldeerbare zelfproductie moet duurzaam zijn. Ze mag echter niet twee maal als duurzaam kunnen worden benut; éénmaal als duurzame zelfvoorziening en éénmaal als verhandelbare GvO. De verhouding met het GvO-stelsel moet worden bezien. Op zijn minst zal een saldeerbare zelfproductie-installatie geen vrij verhandelbare (Europese) GvO’s mogen verkrijgen. Die installatie zou dan als zodanig moeten worden geregistreerd. Langs deze weg zijn wellicht ook andere relevante zaken te regelen zoals:
voorbehoud tot een bepaalde vorm van energieproductie (bijvoorbeeld zon-PV); een toets ter voorkoming van samenloop van salderen vóór de meter en SDE; en de nabijheid van productie en verbruik.
6.
Samenvatting
Voorgaande visie beoogt salderen vóór de meter verantwoord en structureel in te bedden in de systematiek van het bestaande energiegebouw. Belangrijke elementen daarin zijn gelijktijdigheid, nabijheid en verantwoordelijkheid voor invoeding en onttrekking. Legitimerend beginsel is de duurzame zelfvoorziening door kleinverbruikers, al dan niet in georganiseerd verband. Het stelsel kan zo worden opgezet dat het relatief laagdrempelig is te benutten (forfaitaire gelijktijdigheid) maar ook een sterk incentive geeft voor ‘slimme netten’ en ‘demand response’. Slimme meters doen de noodzaak van de huidige zeer royale regeling van ‘salderen achter de meter’ vervallen. Tegelijkertijd bieden ze de mogelijkheid voor een slimmere en duurzamere methode van salderen vóór de meter. Aldus kan wildgroei onder de huidige saldeerregeling worden afgeremd en kan worden overgeschakeld op verantwoorde inpassing van decentrale energie. 15 november, 2012 mr Edgar Wortmann, Elannet B.V. drs René van der Vegt, VDV Energy B.V. Mede mogelijk gemaakt door Qurrent Renewable Energy B.V.
versie: 1.3
pagina 6 van 6