Visie Persoonlijke Beschermingsmiddelen bij Incidentbestrijding gevaarlijke stoffen
E. de Maat/C. Maas Versienummer 1.0 Datum: 24 maart 2014
Inhoudsopgave Inhoudsopgave ..................................................................................................................................... 2 1.
Inleiding ................................................................................................................................... 4
2.
Samenvatting ........................................................................................................................... 6
3.
Huidige situatie ........................................................................................................................ 9 Blus- en Chemiepakken (incl. handschoenen+laarzen) .................................................................. 9 Gaspakkenteams ......................................................................................................................... 11
4.
Wet- en regelgeving ............................................................................................................... 13 Basis brandweereenheden en hulpverleningseenheden.............................................................. 13 Eenheden bestrijding van ongeval gevaarlijke stoffen ................................................................ 17 Eenheid voor het verkennen van gevaarlijke stoffen ................................................................... 21
5.
Landelijke concept-visie IBGS ................................................................................................. 23
6.
Bescherming brandweerkleding bij een inpandige grijpredding TNO onderzoek.................... 26 Resultaten .................................................................................................................................... 27
7.
Aanvullende uitgangspunten ................................................................................................. 28 Afweging type PBM’s ................................................................................................................... 28 Snelle redding .............................................................................................................................. 29 Aanvullende taken meetploegen ................................................................................................. 30
8.
Met welke Zeeuwse scenario’s moeten we rekening houden?............................................... 31
9.
Waar zijn de OGS-PBM’s nodig in Zeeland? ............................................................................ 34 Conclusies .................................................................................................................................... 36
10.
Gaspakkenteams Zeeland ...................................................................................................... 36 Slagkracht .................................................................................................................................... 38 Dekkingsnorm .............................................................................................................................. 38 Organisatie per gaspakkenteam en locatie ................................................................................. 38 Waar worden de Snel inzetbare gaspakkenteams geplaatst? .................................................... 39 Afwijking van het Besluit Veiligheidsregio’s: ............................................................................... 40 Redenen om af te wijken van het Besluit Veiligheidsregio’s ........................................................ 40 Restrisico’s ................................................................................................................................... 41 Maatregelen ter beperking van het restrisico ............................................................................. 41 Samenwerking ............................................................................................................................. 41
11.
Ontsmettingseenheid............................................................................................................. 42
12.
Wat is voor IBGS nodig? ......................................................................................................... 42 Bluspak ........................................................................................................................................ 42 Chemielaarzen/chemiehandschoenen ......................................................................................... 43 Vuilwerkpak ................................................................................................................................. 43 MIRG ............................................................................................................................................ 45 Gaspak ......................................................................................................................................... 46 Oefenpakken - vuilwerkpakken ................................................................................................... 47 Oefenpakken - gaspakken ........................................................................................................... 48 Logistieke voorraad ..................................................................................................................... 48 Extra materiaal tbv verkenning ................................................................................................... 48 Extra kledingpakketten tbv decontaminatie................................................................................ 48 Spotdecontaminatie .................................................................................................................... 49
13.
Eindvisie PBM’s bij IBGS ......................................................................................................... 50 Afwegingskader PBM’s ................................................................................................................ 50 Waar en wanneer is een vuilwerkpak nodig? .............................................................................. 51 Criteria van een vuilwerkpak ....................................................................................................... 52 Waar en wanneer is een gaspak nodig? ...................................................................................... 52
Visie PBM’s
Pagina 2
Redenen om af te wijken van het Besluit Veiligheidsregio’s ........................................................ 55 Restrisico’s ................................................................................................................................... 55 Maatregelen ter beperking van het restrisico ............................................................................. 55 Samenwerking ............................................................................................................................. 56 BIJLAGEN
Visie PBM’s
Pagina 3
1. Inleiding Bij het bestrijden van incidenten waarbij sprake is van gevaarlijke stoffen (IBGS) in Zeeland kan naast het standaard bluspak, als extra persoonlijk beschermingsmiddel (PBM), een chemicaliënoveral of gaspak noodzakelijk zijn om de taken van de brandweer op een veilige manier uit te kunnen voeren. Ondanks dat er relatief veel risico’s vanwege gevaarlijke stoffen in Zeeland aanwezig zijn, worden deze extra PBM’s, slechts enkele malen per jaar ingezet. De wijze van optreden en mate van het beschermingsniveau staan momenteel landelijk ter discussie. Ook binnen de eigen Veiligheidsregio zijn er verschillende ideeën over hoe en met welke PBM’s er bij een IBGS moet worden ingezet. Onze regio heeft behoefte aan een visie t.a.v. de PBM’s die noodzakelijk zijn tijdens de bestrijding van incidenten met gevaarlijke stoffen (IBGS). Redenen die hieraan ten grondslag liggen zijn: - Problemen met de gaspakkenteams in 2010 (organisatie, motivatie, geoefendheid en onvoldoende bezetting). Diverse herzieningsvoorstellen voor gaspakkenteams zijn voorgelegd aan het management. Tot op heden is er nog geen definitief besluit genomen om de huidige situatie te wijzigen. - De onlangs geconstateerde problemen met het wegwerpchemiepak en noodoplossing; het opnieuw in gebruik nemen van herbruikbare chemiepakken (Splash 2000) voor de korte termijn. - De aankomende veranderingen van het beleid op landelijk niveau t.a.v. dit onderwerp. De Landelijke visie IBGS stelt terughoudendheid bij het uitvoeren van activiteiten in chemiepakken/gaspakken. Een vuilwerkpak1 kan voldoende zijn. De beleidsvisie dient als basis voor een herziening van het Besluit veiligheidsregio’s. Implementatie van de visie in het Besluit zal naar verwachting gemiddeld 3 tot 4 jaar duren. - De taakstelling zorgt ervoor dat er kritisch moet worden gekeken naar de organisatie en taken. Dit geldt ook voor de toegepaste persoonlijke beschermingsmiddelen. - Een aantal BRZO-inrichtingen heeft een aanwijzing tot een bedrijfsbrandweer. Bij een aantal bedrijven zijn gaspakkenteams aangewezen. De BRZO-inrichtingen willen weten wat de visie van de VRZ is t.a.v. deze PBM’s. - Het project maatwerk Brandweerzorg. Voor dit project moet duidelijk zijn welke visie in Zeeland wordt aangehouden t.a.v. chemiepakken en het specialisme gaspakken. Om een visie te kunnen vormen is allereerst de huidige situatie is zo goed mogelijk uitgewerkt, zodat inzichtelijk is wat er nu aan PBM’s wordt toegepast. Aan de hand van de vigerende wetgeving is toegelicht welke taken de brandweer wettelijk moet uitvoeren en hoe dit in de praktijk wordt toegepast. Aangegeven wordt welke PBM’s daarbij zijn voorgeschreven. Naast de wetgeving is gekeken naar recent uitgevoerde onderzoeken voor PBM’s en de ontwikkelingen die binnen brandweer Nederland op dit gebied spelen. Landelijk is in opdracht van de vakgroep IBGS, een visie IBGS uitgewerkt die inmiddels in de raad brandweercommandanten is gepresenteerd. Deze visie houdt rekening met de uitgangspunten van de landelijke visie. Daarnaast is gekeken naar de werkwijze en onderzoeken van andere regio’s. Vervolgens zijn de regionale risico’s en te verwachten scenario’s in Zeeland uitgewerkt. Dit alles vormt de basis voor het opstellen van de visie PBM’s Zeeland. Met deze visie wordt antwoord gegeven op de volgende vragen: - Wat hebben we aan PBM’s nodig in relatie tot de taken die bij een IBGS worden uitgevoerd? - Waar zijn de PBM’s in Zeeland nodig? - Hoe organiseren we dit binnen onze eigen regio? - Hoe en wanneer gebruiken we deze PBM’s? 1
Een spatdichte extra laag die over de bluskleding wordt gedragen en zonder instructie kan worden aangedaan.
Visie PBM’s
Pagina 4
- Welke restrisico’s zijn aanwezig? In de visie worden een aantal conclusies en aanbevelingen gegeven die nader kunnen worden uitgewerkt in het project maatwerk Brandweerzorg. Daarnaast kunnen deze gebruikt worden bij het ontwikkelen van het OTO-beleid. Deze rapportage geeft de regionale visie voor de komende 3 jaar. De visie is sterk afhankelijk van de regionale en landelijke ontwikkelingen. Na 3 jaar dient te worden nagegaan of de visie nog aansluit op de aanwezige risico’s in Zeeland en het landelijk beleid. Het rapport is opgesteld door Operationele Voorbereiding van de brandweer, in samenwerking met de Zeeuwse AGS-en, diverse medewerkers van materiaalbeheer en inkoop, specialisten Industriële veiligheid en Externe veiligheid. De visie is in concept voorgelegd aan een aantal OVD-en, bevelvoerders en AGS-en. De reacties zijn vervolgens hierin verwerkt. Wanneer in dit rapport over een bluspak als PBM wordt gesproken wordt daarmee bedoeld, de volledige uitrusting van een manschap: bluspak, helm, adembescherming, laarzen en standaard blusof HV handschoenen. Voorheen werd de term ongevallen gevaarlijke stoffen (OGS) gebruikt in plaats van IBGS. Beide termen komen in het rapport voor.
Visie PBM’s
Pagina 5
2. Samenvatting Deze rapportage geeft een beeld van de persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) die noodzakelijk zijn voor alle eenheden die bij Incident Bestrijding met Gevaarlijke Stoffen (IBGS) betrokken kunnen zijn. De PBM’s zijn per eenheid bepaald aan de hand van uit te voeren taken, aanwezige scenario’s en risico’s met gevaarlijke stoffen in Zeeland. De rapportage geeft de onderbouwing t.a.v. de PBM’s en hoe deze veiliger kunnen worden toegepast. Het landelijk Besluit veiligheidsregio’s stelt voorwaarden aan de IBGS-taken van de basiseenheden en specialistische eenheden. Voor PBM’s wordt verwezen naar een ministeriele regeling die echter tot op heden niet is opgesteld. Wel is er een brancherichtlijn uitgewerkt die als een landelijke standaard wordt gehanteerd. T.a.v. de materialen voor basiseenheden is het mogelijk om met gegronde redenen hiervan af te wijken. Een landelijke visie IBGS is in 2013/2014 opgesteld en door de Raad van Regionaal commandanten inhoudelijk goedgekeurd. Hierin is gesteld dat de IBGS-organisatie moet zijn afgestemd op het risicoprofiel van een regio. Het vigerend Besluit Veiligheidsregio’s kent deze risicoafweging niet voor IBGS waardoor een IBGS-organisatie wordt voorgeschreven die praktisch gezien in Zeeland niet uitvoerbaar is en niet in verhouding staat tot de daadwerkelijke risico’s. Voorgesteld wordt om in afwijking van het Besluit veiligheidsregio’s en vooruitlopend op de landelijke visie IBGS, t.a.v. de PBM’s en inrichting van de specialistische eenheid, wel rekening te houden met het Zeeuws Risicoprofiel. In bijgevoegde rapportage zijn de risico’s in Zeeland geïnventariseerd en de mogelijke scenario’s die daarbij kunnen optreden. Voor ieder scenario is per IBGS-taak bepaald welke PBM’s noodzakelijk zijn. Vanuit de risicokaart zijn de risicolocaties bekend en is vervolgens dmv het koppelen van de scenario’s aan locaties, bepaald waar en welke specifieke PBM’s bij een incident met gevaarlijke stoffen noodzakelijk zijn. Conclusies en aanbevelingen:
Algemeen Aandacht procedure voor keuze PBM De bevelvoerder van een tankautospuit gebruikt bij het bepalen van de PBM’s tijdens een incident, als afwegingskaders, het ERIC-kaartenboek en een Beslissing Ondersteunings Schema (BOS). Voorgesteld wordt om daarnaast, bij een snelle redding ook gebruik te maken van de aanvullende uitgangspunten en inzetvoorwaarden zoals beschreven in hoofdstuk 8 van de visie PBM’s. Daarmee kan veiliger worden opgetreden ingeval van een snelle redding. Vakbekwaam blijven Bij het opleiden/trainen/oefenen van bevelvoerders moet extra aandacht worden besteed aan de besluitvorming t.a.v. de toe te passen PBM’s en het veilig optreden daarmee, met name bij een snelle redding. De nadruk ligt bij de bevelvoerders omdat zij als eerste ter plaatse komen en besluiten hoe en waarmee ze gaan inzetten. Veel bevelvoerders zijn onvoldoende bekend met het BOS-schema. PBM’s op Tankautospuit en Hulpverleningsvoertuig Vanwege de grote spreiding van risico’s (risicobepalend daarbij zijn de zwembaden en de routering gevaarlijke stoffen) in Zeeland, is naast de brandweerkleding met standaarduitrusting (helm, laarzen en adembescherming) op alle basiseenheden (TS en HV-eenheid) in Zeeland een vuilwerkpak noodzakelijk. Het vuilwerkpak is minimaal een extra spatdichte laag over het Visie PBM’s
Pagina 6
bluspak. Het pak moet zodanig zijn ontworpen dat een aankleedtijd van circa 3 minuten mogelijk is. Op iedere TS- en HV-eenheid (ongeacht de uitvoeringsvorm) in Zeeland dienen 2 vuilwerkpakken (type 3) te liggen. Geadviseerd wordt om dit te implementeren, nadat het project Maatwerk in Brandweerzorg is afgerond. Daaraan voorafgaand kan de afdeling materiaalbeheer met de afdeling operationele voorbereiding, onderzoeken wat de beste vuilwerkpakken zijn voor Zeeland. Een vuilwerkpak (type 3) kan bij een gaspakkeninzet worden gebruikt door het standby-team, waarmee een snelle redding van eigen personeel in een gaspak kan worden uitgevoerd. Het standby-team wordt geleverd door aanwezige TS-bemanning.
Specialisme Gaspakken Volgens het Besluit veiligheidsregio’s dient een eenheid voor bestrijding van gevaarlijke stoffen binnen 30 minuten te starten met de werkzaamheden op de plaats van het incident. De eenheid bestaat uit een tankautospuit, een gaspakkenteam en een DECO-unit. Zeeland heeft 2 gebieden met een hogere concentratie aan risicovolle bedrijven en activiteiten vanwege gevaarlijke stoffen (het Sloegebied (gebied NOORD) en de Kanaalzone Terneuzen-Sas van Gent (gebied ZUID)). De overige gebieden zijn benoemd als “Gebied OVERIG”. De opslag en werkzaamheden daarmee zijn van zodanige omvang dat bij een incident, er grote effecten naar de omgeving kunnen ontstaan (zie de rampenbestrijdingsplannen van de BRZO-inrichtingen). Een IBGS kan langdurig en onder extreme omstandigheden zijn zodat voor het eigen personeel, de hoogste beschermingsgraad noodzakelijk kan zijn. Het wordt aanbevolen om voor de 2 risicogebieden in ieder geval binnen 30 minuten tenminste één specialistisch gaspakkenteam (SIGT) inzetgereed te hebben en een 2e team binnen 45 minuten. Buiten deze risicogebieden (gebied overig) wordt vanwege de beperktere risico’s, het voldoende geacht om een eerste SIGT binnen 45 minuten beschikbaar te hebben en een 2e team binnen circa 1 uur. Om deze uitgangspunten te kunnen realiseren zijn volgens de klankbordgroep, tenminste 3 SIGT noodzakelijk met een minimum van 2. Het 3e team zou noodzakelijk zijn om te borgen dat voldoende slagkracht beschikbaar blijft, wanneer één team buiten bedrijf zou gaan (ivm vakantie, oefenen, brandweerfeest op post, onderhoud). Vanwege de taakstelling is beredeneerd dat de kosten voor het operationeel houden van 1 extra team, niet in verhouding staan tot de beperkte tijd dat een team buiten werking is. Gesteld dat dit 5 dagen op 1 jaar is, dan betekent dat minder dan 2% van de tijd. Rekening houdend met de taakstelling wordt de minimale variant geadviseerd ofwel 2 SIGT. Tijdens het buiten bedrijf zijn van een team moet dan rekening worden gehouden met een opkomsttijd van maximaal 45 minuten in de risicogebieden en 1 uur in de overige gebieden. SIGT betekent dat wordt gewerkt met de aangepaste procedures van de huidige gaspakkenteams Terneuzen en Sas van Gent. Deze teams zijn vanwege hun aangepaste werkprocedures sneller inzetbaar en hebben daardoor een groter dekkingsgebied.
Visie PBM’s
Pagina 7
Een SIGT heeft voor zijn taakuitvoering een voertuig tot zijn beschikking. Het voertuig wordt niet gebruikt voor andere taken of specialismes. De teamleden kunnen slechts 1 specialisme vervullen. Het SIGT bestaat uit 4 gaspakdragers, 1 bevelvoerder en 1 chauffeur. Per team wordt gerekend met een beschikbaarheid van 300%. Gaspakdragers zijn voldoende opgeleid en geoefend en hebben voldoende affiniteit met de chemische industrie. Met 2 teams kan maximaal circa 80 minuten worden ingezet en is een totaal van 8 gaspakdragers in de regio gegarandeerd. Dit sluit aan bij het gestelde aantal in het Besluit veiligheidsregio’s. De gaspakdragers hebben speciale gaspakken die voldoende resistentie biedt tegen chemicaliën (type 1), koudebestendig is, een flashfire aankunnen en waarbij ademlucht buiten het pak wordt gedragen. Geadviseerd wordt om met de industrie opnieuw af te stemmen welke eigenschappen deze pakken moeten hebben en op welke taken men voorbereid moet zijn.
Samenwerking gaspakkenteams met particuliere bedrijven Voorgesteld wordt om een intentieverklaring op te stellen tussen de BRZO-bedrijven (met gaspakdragers) en de Veiligheidsregio. Daarin wordt de intentie uitgesproken om: o Op verzoek van de Veiligheidsregio of één van de andere BRZO-bedrijven, aanvullende gaspakdragers te leveren in geval van een incident, o Actief oefenmogelijkheden te bieden voor de gaspakkenteams van VRZ, o Kennis beschikbaar te stellen t.a.v. gaspakinzetten bij mogelijke scenario’s bij deze bedrijven. o Specialistische kennis te bieden aan de gaspakkenteams. De beschikbaarheid verschilt per bedrijf en hangt sterk af van de dagelijkse functie van het personeel dat als gaspakdrager kan worden ingezet. Bij de meeste bedrijven zal eerst vervangend personeel moeten worden gezocht. Bij het uitvoeren van deze intentieverklaring kan worden gesteld dat de regio ook na 1 uur nog voldoende slagkracht zal hebben, wanneer zich een groot incident met gevaarlijke stoffen voordoet. In 2006 hebben ICL-IP (voorheen Broomchemie) en Rosier (voorheen Zuidchemie) een contract gesloten met de gemeente Terneuzen waarin is geregeld dat de gemeente Terneuzen, in het kader van de aanwijzing bedrijfsbrandweer, een gaspakkenteam tijdig levert. Gemeente Terneuzen heeft hiervoor 2 snel inzetbare gaspakkenteams (SIGT) opgericht op een kazerne in Terneuzen en Sas van Gent. De bedrijven betaalden daarvoor jaarlijks een vergoeding. Na juridische toetsing bleek dat beide contracten inmiddels vervallen zijn. Desondanks is tot op heden, door alle partijen het contract nageleefd. In december 2013 is aan de bedrijven een rekening verzonden die door beide bedrijven is betaald voor het jaar 2014. Om de goede verstandhouding met de bedrijven de behouden, wordt voorgesteld de contractvoorwaarden minimaal tot eind 2014 aan te houden. Dit heeft tot gevolg dat de structurele besparing pas per 1 januari 2015 effectief kan worden doorgevoerd. In de visie PBM’s is beoordeeld welk team als best kan worden toegepast. Geadviseerd om de volgende teams operationeel te houden: Risicogebied Noord: het team Middelburg (Torenweg) Risicogebied Zuid: het team Sas van Gent Bij het toepassen van deze visie zal de dekking in de ‘ gebieden OVERIG’ niet voor alle situaties binnen de 45 minuten zijn. De gebieden in Schouwen-Duiveland zijn door een 1e team uiterlijk binnen 50 minuten bereikbaar. In Tholen zijn gebieden waar dit oploopt tot maximaal 60 minuten. Daarmee wordt afgeweken van de wettelijke norm.
Visie PBM’s
Pagina 8
3. Huidige situatie Bij de incidentbestrijding gevaarlijke stoffen (IBGS), gebruiken de eenheden van de Brandweerzorg in Zeeland één van de volgende vier beschermingsniveau’s: 1. blusoverall2 met standaard toebehoren (TS/HV-bemanning) 2. blusoverall met chemiehandschoenen en -chemielaarzen (TS/HV-bemanning) 3. chemiepak met chemiehandschoenen en chemielaarzen (TS/HV-bemanning/DECO/AGS) 4. gaspak met gesealde chemiehandschoenen/-laarzen (gaspakdragers). Bij alle bovenstaande beschermingsniveaus wordt gebruik gemaakt van onafhankelijke ademlucht. Blus- en Chemiepakken (incl. handschoenen+laarzen) Voor de reorganisatie van de Veiligheidsregio Zeeland (dd. 01-01-2013) waren de gemeentelijke korpsen eigenstandig verantwoordelijk voor de basisbrandweerzorg. Dit hield in dat men zelfstandig verantwoordelijk was voor de aanschaf van een TS met bijbehorende materialen, waaronder de benodigde PBM’s zoals bluspakken, chemiepakken, etc. Diverse Zeeuwse gemeenten deden dit in gezamenlijkheid, echter desondanks zijn er binnen de huidige situatie verschillende blus- en chemiepakken aanwezig. De Branchevoorschriften Standaardbepakking voor Brandweervoertuigen (TS en HV) dienen als uitgangspunt, echter deze voorschriften zijn niet altijd gevolgd. Operationeel (Inzetpakken) De volgende pakken zijn momenteel binnen de regio aanwezig: - Bluspakken (diverse merken); - Herbruikbare chemiepakken (incl. handschoenen+laarzen): - herbruikbare splash 900 van Trellchem (Trelleborg); - herbruikbare splash 2000 van Trellchem (Trelleborg); - wegwerp chemiepak Apollo 4000, van Microchem (onlangs afgekeurd). Het verschil tussen de Splash 900 en Splash 2000 is dat bij de 900 serie, ademlucht buiten het pak wordt gedragen. Bij de 2000 serie zit de ademlucht in het pak en komt vanwege uitgeademde lucht het pak bol te staan. Leeftijd pakken De pakken zijn op verschillende data aangeschaft. Ieder pak heeft periodiek onderhoud nodig. Gemiddeld zijn de pakken binnen 10 jaar afgeschreven en dienen deze jaarlijks te worden geïnspecteerd.3 Herverdeling chemiepakken in juli 2013 (noodmaatregel) In 2010 heeft een groot aantal korpsen gekozen voor wegwerp chemiepakken in plaats van de herbruikbare chemiepakken. Inmiddels is ervaring opgedaan met deze chemiepakken. Tijdens oefeningen in het voorjaar 2013 bleken de pakken tijdens het aankleden en het redden van slachtoffers te scheuren. Uit een aantal testen is vastgesteld dat de pakken onvoldoende sterk zijn. Vervolgens is besloten om de wegwerp chemiepakken van de voertuigen te halen en daarvoor in de plaats de Splash 2000 pakken te leggen. Redenen daartoe zijn: - beschikbaarheid van deze pakken binnen de regio; - goede ervaring met deze pakken uit het verleden; - dat andere regio’s na uitvoerig onderzoek naar chemiepakken, opnieuw zijn overgegaan op de herbruikbare pakken. Doorslaggevend daarbij is het hoge kosten aspect vanwege het oefenen met wegwerppakken. 2
Overal waar in dit document verwezen wordt naar een blusoverall, wordt zowel een 1-delig als een 2-delig bluspak bedoeld. 3
Richtlijn NVBR is 5 jaar voor gas en chemiepakken.
Visie PBM’s
Pagina 9
Uitgangspunten noodmaatregel Chemiepakken liggen op alle HV-voertuigen en enkel op TS-voertuigen waarbij in hun dekkingsgebied: - een routering gevaarlijke stoffen ligt (spoor- en wegtransport) - het industriegebied: Sloegebied, Kanaalzone Terneuzen-Sas van Gent of Middelburg bevindt. Zeeland heeft 69 tankautospuiten, 10 HV voertuigen, 2 Flex TS-en, 2 Deco-units en 2 AGS-voertuigen. Op basis van de gestelde uitgangspunten zijn op 45 tankautospuiten en 9 hulpverleningsvoertuigen 2 chemiepakken per voertuig gelegd. Daarnaast liggen er op iedere Deco-unit 4 chemiepakken. De chemiepakken op de AGS-voertuigen zijn ervan gehaald en herverdeeld. Voorraad chemiepakken tbv uitruk Binnen een aantal korpsen lag een voorraad chemiepakken. Daarmee kon een TS na een inzet, direct vervangende chemiepakken op het voertuig leggen en was snel inzetgereed. Bij de acties ten gevolge van de noodmaatregel, is gebruik gemaakt van deze voorraad en van de operationele pakken op voertuigen. Hierbij is tevens geïnventariseerd of oefenpakken nog bruikbaar waren. De volgende verdeling van oefenpakken en uitrukpakken was aanwezig: Gebied Aantal oefenpakken
Bevelanden/Tholen Voormalige korpsen: (Kapelle-Reimerswaal/Goes /Borssele/Tholen) Walcheren/Schouwen-Duiveland Voormalige korpsen: (Vlissingen-Middelburg/Veere/ NoordBeveland/Schouwen-Duiveland Zeeuws-Vlaanderen Voormalige korpsen: (Sluis/Terneuzen/Hulst)
14+ 6 (:10 jaar oud, gebruikt voor wedstrijden) allen Splash 2000
Voorraad uitruk chemiepakken
0
Wegwerppakken (vervallen) + ? 13 2x Wegwerppakken (vervallen) + 12 afgekeurde Splash 2000 pakken
0
Chemiepakken ten behoeve van oefenen Naast de inzetpakken op de uitrukvoertuigen zijn ivm opleiden/trainen/oefenen (OTO) ook PBM’s nodig om hiermee ervaring op te doen en te behouden. Gezien de reorganisatie per 1 januari 2013 is tot op heden het oefenen met chemiepakken, lokaal per gebied geregeld. De volgende situaties zijn aanwezig: - Er wordt geoefend met aparte oefenpakken. - Er wordt geoefend met chemiepakken van inzetbare eenheden. - Er is een voorraad chemiepakken aanwezig. - Er wordt geoefend met wegwerppakken die op voorraad liggen.
Visie PBM’s
Pagina 10
Chemiepakken ten behoeve van opleiding Manschap A Voor de leergang Manschap A zijn ivm met het onderdeel ongevallenbestrijding gevaarlijke stoffen: 24 chemiepakken Splash 2000 noodzakelijk.4 Dit aantal is noodzakelijk vanwege het simultaan lopen van cursussen. Daarnaast zijn 8 paar chemie handschoenen (t.b.v. ontsmetting/ grijpredding) noodzakelijk. Totaaloverzicht aantal chemiepakken (excl. OTO) Aantal Tankautospuiten Hulpverleningsvoertuigen
AGS-voertuigen DECO-unit Oefenen
Opleiden Voorraad Totaal
Aantal Opmerkingen chemiepakken 45 90 80 Splash 2000 10 Splash 900 10 18 Splash 2000 (Axel verwijderd ivm buiten dienst eind 2013) 2 0 2 wegwerppakken, zijn reeds verwijderd 2 8 Splash 900 32 + ?? Wegwerppakken en Splash 2000, veelal oude afgekeurde pakken 24 Nog 12 aankopen?? LB?? 0 huidige situatie 172 + ?? Splash en wegwerppakken
Gaspakkenteams Binnen de nieuwe organisatie van de VRZ (2013) zijn de volgende gaspakkenteams operationeel: - Middelburg (werkt met afgeschreven duikbus en aanhangwagen) - Goes (transport met DECO-UNIT en TS-voertuig) - Tholen (transport met brandweerbus of TS-voertuig) - Terneuzen en Sas van Gent (2 snel inzetbare gaspakkenteams (SIGT) die samen 1 eenheid vormen). Transport per team met apart hiervoor ingericht gaspakvoertuig (Terneuzen combineert dit met het duikteam). De teams in Schouwen-Duiveland en Hulst zijn vanwege problemen met de organisatie, motivatie, geoefendheid en onvoldoende bezetting, buiten bedrijf gesteld. Vanwege beperkte beschikbaarheid bij de teams, met name in de zomerperiode, worden bij een inzet van een gaspakkenteam, direct 3 teams gealarmeerd. Voor 1 januari 2013 waren formeel tussen de Veiligheidsregio en 6 gemeentelijke korpsen (Hulst, Terneuzen, Stadsgewestelijke brandweer Vlissingen-Middelburg, Goes, Tholen en SchouwenDuiveland) afspraken gemaakt dmv bruikleen-overeenkomsten. Hierin stond beschreven dat deze korpsen zelf uitvoering gaven aan de regionale gaspakkentaak en dat de VRZ (toen Regionale brandweer) de gaspakken levert.
4
Dit aantal is noodzakelijk vanwege het simultaan lopen van cursussen.
Visie PBM’s
Pagina 11
Om te voldoen aan het vigerend Besluit 2x Veiligheidsregio’s gaspa zouden, bij het kkent toepassen van de eams Met landelijke dubbe gaspakprocedures 2x le volgens de opleiding gaspa dekki kkent gaspakdrager, 6 teams ng eams nodig zijn met elk 8 2x Met 2x gaspakdragers (per team gaspa dubbe gaspa 24 gaspakdragers en 3 kkent le kkent eams bevelvoerders), op basis dekki eams Met van een opkomstfactor ng Met dubbe van 300%). Praktisch dubbe 2x le le gezien is dit niet gaspadekki dekki uitvoerbaar omdat de 2x kkentng ng meeste brandweergaspa eams kkent posten geen 24 Met eams vrijwilligers hebben. Om dubbe Met le die reden zullen teams dubbe dekki moeten worden opgesplitst over 2 kazernes en zijn er uiteindelijk 12 teams nodig om Zeeland volledig le ng met een opkomsttijd van dekkend te krijgen 30 minuten (zie bijlage 1). Het belasten van 12 posten dekki met dit specialisme (144 gaspakdragers) is ng praktisch gezien niet uitvoerbaar. Reden daarbij is de beperkte bereidheid om als gaspakdrager op te treden. De huidige praktijkervaring leert dat het zelfs onmogelijk is om 7 teams operationeel te houden. Bepaalde gebieden kennen geen of zeer lage risico’s op incidenten waarbij een gaspakkenteam zou worden ingezet. Wanneer men nooit wordt ingezet, werkt dit zeer demotiverend als vrijwilliger. Gaspakdragers moeten daarnaast affiniteit hebben met incidentbestrijding gevaarlijke stoffen. Als alternatief is voorgesteld om (afwijkend van het landelijk Besluit Veiligheidsregio’s) rekening te houden met de risico’s in Zeeland. In 2010 is hiervoor een risico-inventarisatie uitgevoerd, gericht op het risico’s voor incidenten binnen Zeeland waarbij het optreden van een gaspakkenteam noodzakelijk is. Met deze uitgangspunten is een nieuw organisatievoorstel gemaakt voor de Zeeuwse gaspakkenteams welke op 23 april 2012 aan het MT is voorgelegd5. In het advies werd uitgegaan van 4 Snel inzetbare gaspakkenteams (2x onder en 2x boven de Westerschelde). Per team zouden 4 gaspakdragers worden ingezet (bij een opkomstfactor 300 % ofwel 12 per team) waarbij 2 teams gelijktijdig voor 1 incident worden gealarmeerd. Het MT was akkoord met het advies onder voorwaarde dat de adviesnotitie wordt aangehouden en deze af te stemmen met de projectgroep Taakstelling. De herziening van gaspakkenteams maakte onderdeel uit van de moderniseringsslag binnen incidentbestrijding . De reorganisatie van de Veiligheidsregio heeft ertoe geleid dat dit project tot op heden niet is opgepakt. Materiaal De veiligheidsregio heeft destijds gekozen voor de aanschaf van gaspakken van het merk Trellchem type HPS. Daarnaast heeft het korps Terneuzen vanwege de risico’s in de gemeente Terneuzen, gekozen om zelf het aanwezige gaspakkenteam uit te breiden en er 2 snel inzetbare teams van te 5
Adviesnotitie 23 april 2012 aan het MT “Modernisering van de incidentbestrijding bij ongevallen gevaarlijke stoffen”.
Visie PBM’s
Pagina 12
maken. De gemeente heeft daarbij zelf pakken aangeschaft. Men heeft voor de SIGT teams dezelfde type pakken genomen als de Veiligheidsregio voor haar eigen teams. Daarnaast zijn specifieke koudebestendige gaspakken gekocht die bestand zijn tegen vloeibare ammoniak (vanwege aanwezigheid hiervan bij Yara). De gemeente had als afschrijftermijn 5 jaar6 gesteld. De Veiligheidsregio hanteert hiervoor 10 jaar. Totaaloverzicht Gaspakken: Locatie Middelburg Goes Tholen Terneuzen
Sas van Gent
Veiligheidsregio (SGB) (voorraad)
Operationeel* Aantal 4 4 4 8 4** 2*** 4 2** 2*** 8
Oefenpak Aantal 4 4 4 8 4***
8 + opleidingpakken
Totaal 42 32 + opleidingpakken * Standaard is gekozen voor het gaspak Trellchem HPS (Trelleborg) ** Gaspak TST, Alfa type 1, bestand om met koude middelen te werken met een temperatuur tot -80 oC (bv. vloeibare ammoniak: -32 oC) *** Gaspak met ademlucht buiten.
4. Wet- en regelgeving De landelijke wet-/regelgeving beschrijft een aantal eenheden met bijbehorende taken. Voor het veilig kunnen uitvoeren van deze taken zijn PBM’s noodzakelijk. Hierna volgen de relevante artikelen uit de Wet veiligheidsregio’s en het Besluit Veiligheidsregio’s per eenheid en de nadere beschouwing hoe dan met PBM’s wordt omgegaan. De volgende eenheden zijn puntsgewijs uitgewerkt: - Basis brandweereenheid (Tankautospuit) en hulpverleningsvoertuig - Eenheid voor bestrijding van een ongeval met gevaarlijke stoffen - Eenheid voor het verkennen van gevaarlijke stoffen.
Basis brandweereenheden en hulpverleningseenheden Tekstdelen van het Besluit Veiligheid: Art. 3.1.2 Een basis brandweereenheid bestaat uit: a. een bevelvoerder, b. een chauffeur, tevens voertuigbediener, c. twee ploegen van twee manschappen. De eenheid is belast met: a. brandbestrijding en redding; 6
Conform NVBR richtlijn
Visie PBM’s
Pagina 13
b. technische hulpverlening; c. basishandelingen bij de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen; d. ondersteuning bij waterongevallen. De eenheid beschikt over een tankautospuit met uitrusting. Art. 3.1.3 Een ondersteuningseenheid voor redden en blussen op hoogte bestaat uit: a. een bevelvoerder of een manschap, en b. een chauffeur, tevens voertuigbediener. De eenheid is belast met: a. het redden van mensen en dieren op hoogte; b. ondersteuning van basis brandweereenheden bij het blussen op hoogte, en c. het verlenen van hulp op hoogte. De eenheid beschikt over een redvoertuig met uitrusting. Art.3.1.4 Een ondersteuningseenheid voor hulpverlening bestaat uit: a. een bevelvoerder of een manschap a of b, en b. een chauffeur, tevens voertuigbediener. De eenheid is belast met: a. ondersteuning bij het bevrijden van beknelde en ingesloten mensen en dieren; b. ondersteuning van basishandelingen bij de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen; c. ondersteuning bij waterongevallen. De eenheid beschikt over een hulpverleningsvoertuig met uitrusting. Art. 3.1.5 In afwijking van artikel 3.1.2, eerste lid, kan het bestuur van de veiligheidsregio dan wel het college van burgemeester en wethouders besluiten tot een andere samenstelling van basisbrandweereenheden, mits daarmee wordt voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg en geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel. Toepassing van het eerste lid doet geen afbreuk aan de afspraken, bedoeld in artikel 51, vijfde lid, van de wet. Art. 3.1.6 Het bestuur van de veiligheidsregio hanteert bij het vaststellen van de opkomsttijden van een basis brandweereenheid de volgende tijdnormen: vijf minuten bij gebouwen met een winkelfunctie met een gesloten constructie, gebouwen met een woonfunctie boven een gebouw met een winkelfunctie of gebouwen met een celfunctie; zes minuten bij portiekwoningen, portiekflats of gebouwen met een woonfunctie voor verminderd zelfredzamen; acht minuten bij gebouwen met een andere woonfunctie dan bedoeld onder a en b, of met een winkelfunctie, gezondheidszorgfunctie, onderwijsfunctie of logiesfunctie, en tien minuten bij gebouwen met een kantoorfunctie, industriefunctie, sportfunctie, bijeenkomstfunctie of een overige gebruiksfunctie. Indien het bestuur van de veiligheidsregio voor bepaalde locaties opkomsttijden vaststelt die afwijken van de tijdnormen, motiveert het de keuze van de locatie en de mate van de afwijking. Het bestuur Visie PBM’s
Pagina 14
van de veiligheidsregio stelt geen opkomsttijd vast die hoger is dan achttien minuten Art. 3.3.1 Bij ministeriële regeling kunnen ten behoeve van de standaardisatie en uitwisselbaarheid eisen worden gesteld aan het materieel en de uitrusting van de basis brandweereenheden, de ondersteuningseenheden voor hulpverlening en de ondersteuningseenheden voor redden en blussen op hoogte. Beschouwing TS en HV-eenheden in relatie tot PBM’s - PBM’s voor IBGS worden niet op een redvoertuig (hoogwerker) gelegd. Het redvoertuig is dus niet in de beschouwing meegenomen. - Een chauffeur/voertuigbediener heeft in principe, behoudens zijn standaard PBM’s (bluspak, helm, handschoenen en laarzen), geen extra PBM’s nodig. Hij staat met het voertuig in de veilige zone. - Een bevelvoerder stuurt zijn ploegen aan vanaf de opstellijn in de veilige zone. Voor een bevelvoerder kan het soms toch gewenst zijn om ivm beeldvorming een verkenning uit te voeren. Het dragen van een chemie-/gaspak biedt echter teveel beperkingen om zijn ploegleden nog verantwoord en veilig te kunnen aansturen. Tevens moet daarbij rekening worden gehouden met het ontsmetten, hetgeen de nodige tijd inneemt. Beschouwing taken De basiseenheid van de brandweer is de TS. Tot zijn taken behoren het redden van mens en dier en voor het uitvoeren van de “basishandelingen met bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen” . In de toelichting op het besluit is dit beschreven als: De eerst aankomende brandweereenheid richt zich op het verkennen, redden en, voor zover mogelijk met de beperkte middelen, bestrijden van de bron. Daarvoor is de basis brandweereenheid uitgerust met diverse persoonlijke beschermingsmiddelen en zijn de manschappen opgeleid voor dit type werkzaamheden. In het opleidingsboek van 2013 (Manschap A, OGS) wordt enkel gesproken over “een verkenning en snelle redding. Het gaat daarbij om kortdurende, snelle en resultaatgerichte acties. Stabiliserende werkzaamheden worden alleen door chemicaliënpakdragers verricht als het noodzakelijk is en als het mogelijk is binnen de beperkte inzetduur. Voorbeeld “het rechtzetten van een omgevallen vat”. De maximale inzetduur is 1 ademluchtvulling.
In de praktijk worden de volgende taken verricht: - Verkennen De incidentsituatie inventariseren en doorgeven aan de bevelvoerder. - Redden van mens en dier Mens/dier terug in een veilige zone brengen. Bij sommige situaties is technische hulpverlening noodzakelijk bijvoorbeeld wanneer een slachtoffer bekneld zit. - Overige basishandelingen (of ondersteuning daarvan) bij het bestrijden van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit bestaat ondermeer uit: Waterwinning opbouwen en het plaatsen van waterschermen (bron- of effectbestrijding), Het opbrengen van schuim, Het aanbrengen van absorptiemateriaal, Eenvoudige bronbestrijding zoals: o het rechtzetten van een vat, o dichtdraaien van een afsluiter of stilleggen van een pomp (schakelaar omzetten) o aanbrengen van een keg, o aanbrengen van een afdichtingskussen, Visie PBM’s
Pagina 15
Voorkomen van verspreiding van het product via riolering of naar lager gelegen gebied, Assisteren tijdens een noodontsmetting, Een basiseenheid kan daarbij gebruik maken van het materiaal van een hulpverleningscontainer of schuimblusvoertuig. Binnen de VRZ zijn er echter geen concrete afspraken gemaakt wat met een chemiepak en met een gaspak wordt uitgevoerd. Zo wordt bijvoorbeeld het aanbrengen van een afdichtingskussen tijdens de opleiding manschap A OGS, aangeleerd. Echter deze actie zal in de praktijk weinig worden toegepast door de bemanning van een TS. Wel wordt deze handeling beoefend. De materialen hiervoor liggen op de HV. Bovenstaande taken zijn mogelijk bij ieder type OGS-incident. De hulpverlener moet deze taken veilig kunnen uitvoeren (ARBO). Afwijking van de ARBO wetgeving is enkel toegestaan, bij repressief optreden waarbij er sprake is van een levensbedreigende situatie voor de slachtoffers en het ingrijpen van de Arbeidsinspectie een belemmering vormt voor de reddingswerkzaamheden. Het veilig uitvoeren van werkzaamheden kan enkel wanneer de hulpverlener hiervoor de juiste materialen en PBM’s tot zijn beschikking heeft. De omgeving van het bron-/effectgebied bij een OGS-incident kan bestaan uit giftige, corrosieve of explosieve stoffen in alle voorkomende concentraties en onder alle fysische omstandigheden. De mogelijke omstandigheden kunnen grotendeels worden ingeschat door vooraf te kijken naar de aanwezige gevaarlijke stoffen in een gebied en daaruit voortkomende risico’s en mogelijke scenario’s. Er zal echter altijd een restrisico blijven. Als basis kan worden gesteld dat ieder type omgeving op elke locatie aanwezig kan zijn. Om op elke situatie te zijn voorbereid, zou een maximale bescherming moet worden toegepast. In de praktijk blijkt dat bij een OGS-incident maar zelden een maximale beschermingsgraad (gaspak) t.a.v. PBM’s noodzakelijk is. De gebiedsindeling van Zeeland, in combinatie met de risico’s, heeft tot gevolg dat in bepaalde gebieden een zeer lage kans aanwezig is, dat deze maximale beschermingsgraad noodzakelijk is (zie hoofdstuk 9 & 10). De ingezette PBM’s worden in eerste instantie bepaald door de bevelvoerder van de eerste eenheid. Dit gebeurt aan de hand van de eerste berichtgeving vanuit de meldkamer en het beeld ter plaatse. Hij weegt daarbij het belang van een redding af tegen het belang van de veiligheid van eigen personeel. De bevelvoerder gebruikt hiervoor het ERIC-kaartenboek en het BOS-1 schema (zie bijlage 2) om te bepalen welke beschermingsgraad moet worden toegepast. Hij kan zelf ook een defensieve, eerste verkenning (laten) uitvoeren. Algemeen wordt gesteld dat bij een redding, de PBM’s van één beschermingsniveau lager mag worden toegepast. Bij OGS incidenten wordt door de meldkamer tevens een OVD-B en AGS gealarmeerd. Zij maken gebruik van het BOS-2 schema om te bepalen welke PBM’s moeten worden toegepast. In hoofdstuk 8 wordt hier nog nader op ingegaan. De PBM’s kunnen bij een grijpredding, worden blootgesteld aan een fysiek hoge belasting. Dit stelt eisen aan de gebruikte PBM’s ten aanzien van trek en scheur weerstand. Een manschap dient bij een verkenningsopdracht nauwkeurig te werk te gaan wanneer men informatie via de porto doorgeeft. In de praktijk blijkt dit vaak lastig te zijn om een goed beeld over te dragen. Bij de presentatie van de visie aan de OVD-en, bevelvoerders en AGS-en is vastgesteld dat meer moet worden geoefend op beeldvorming en het doorgeven van informatie. Dit dient als aandachtspunt te worden meegenomen door de afdeling M(OTO). Wellicht kunnen technische oplossingen zoals het toepassen van een camera deze taak vereenvoudigen. Beschouwing dekking
Visie PBM’s
Pagina 16
Het besluit stelt dat de dekking van TS- en HV-eenheden afhankelijk zijn van de functie van het gebied. Zo geldt voor een woonhuis een andere opkomsttijd dan voor een ziekenhuis. De huidige dekking van TS en HV-eenheden is uitgewerkt in het dekkingsplan 2011. Het Zeeuws risicoprofiel en de risicokaart kunnen worden gebruikt om te bepalen waar er in Zeeland met grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. Immers, daar waar geen of nauwelijks gevaarlijke stoffen zijn, is het risico op en de omvang van een incident veel lager en kan in de meeste gevallen met een lagere beschermingsgraad worden gewerkt. Het dekkingsplan zou afgestemd moeten zijn op het Zeeuws risicoprofiel. Dit is momenteel nog niet het geval. De materialen op een TS en HV mogen afwijken van de standaardbepakkingslijst zoals deze is opgesteld door het IFV (zie beschouwing uitrusting). Afwijkende materialen mogen dus afgestemd zijn op de omgeving waarin men werkt. Bij het bepalen van de dekking zou daarmee rekening kunnen worden gehouden. In het huidig dekkingsplan is hierin niet voorzien. Iedere basiseenheid kan worden gebruikt voor de 6 manschappen die bij een eenheid voor bestrijding van een incident met gevaarlijke stoffen horen (zie eenheid bestrijding van OGS). Beschouwing uitrusting Zoals aangegeven kan bij ministeriële regeling de materialen en uitrusting worden vastgelegd. Tot op heden is er geen ministeriële regeling die een uitwerking geeft van de PBM’s voor een basiseenheid. Door het LFR zijn de Branchevoorschriften Standaardbepakking voor Brandweervoertuigen (TS en HV) opgesteld (versie 3.0). De branchevoorschriften worden als minimum beschouwd. Daarin is t.a.v. OGS-PBM’s aangegeven: Voor TS en HV: 2 chemiepakken, Minimaal type 3 (resistentie 60 minuten)7, zuur en loog bestendig, idem laarzen en handschoenen. Ook uitvoering in disposable chemiepak is mogelijk. Als opmerking is daaraan toegevoegd “ tenzij OGS organisatie anders is ingericht”. Afhankelijk van de OGS organisatie kan een veiligheidsregio hiermee afwijkend omgaan. De branchevoorschriften zijn geen wettelijke eisen, maar zijn gezamenlijke afspraken van Brandweer Nederland. Bij het bewust afwijken van de voorschriften dient dit dus voldoende te worden beargumenteerd. Door de aanwezige PBM’s op een TS of HV af te stemmen op de aanwezige risico’s in een gebied, kan efficiënter worden gewerkt. Bij de verdeling van chemiepakken in Zeeland op TS en HV-voertuigen, zoals in juli is voorgesteld, is rekening gehouden met aanwezige risico’s in een bepaald gebied en is dus onderbouwd afgeweken van de branchevoorschriften. Eenheden bestrijding van ongeval gevaarlijke stoffen Tekstdelen van het Besluit Veiligheid: Art. 4.1.3 Een eenheid bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen bestaat ten minste uit: a. een officier van dienst, b. twee bevelvoerders, c. acht gaspakdragers, 7
Type 3 houdt in dat de beschermende kleding beschermt tegen een directe vloeistofstroom op het pak met vloeibare chemicaliën (EN 943).
Visie PBM’s
Pagina 17
d. zes manschappen a, en e. twee chauffeurs. Een eenheid bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen is belast met: a. het redden van mensen en dieren uit een met gevaarlijke stoffen besmet gebied; b. het bestrijden van de bron van het ongeval met gevaarlijke stoffen, en c. het ontsmetten van hulpverleners en burgers. Art. 4.1.4 Een adviseur gevaarlijke stoffen is belast met: a. het opstellen van een gevaarsinschatting; b. het adviseren van de operationeel leidinggevende van de brandweer over het bestrijden van de bron, en c. het adviseren van de operationeel leidinggevende van de brandweer over de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de omgeving. Art. 4.1.5 In geval van bedreiging van de gezondheid van de bevolking werken een eenheid voor het verkennen van gevaarlijke stoffen, een eenheid bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen en een adviseur gevaarlijke stoffen samen met de in de regio werkzame instellingen, zorgaanbieders, ambulancevervoerders en gezondheidsdiensten, bedoeld in artikel 33, eerste lid, van de wet.
Een eenheid voor de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen en een adviseur gevaarlijke stoffen treden op in aanvulling op de basisbrandweereenheden, bedoeld in artikel 3.1.1. 3. Voor de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen beschikt de regionale brandweer over beschreven procedures voor: a. de aanpak van de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen; b. het verkennen en meten van gevaarlijke stoffen, en c. het waarschuwen en informeren van de bevolking. Art. 4.2.2 Een eenheid bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen begint binnen dertig minuten na alarmering met de uitvoering van haar taken op de plaats van het incident. Een adviseur gevaarlijke stoffen begint afhankelijk van het regionaal vastgestelde risicoprofiel binnen dertig of zestig minuten na alarmering met de uitvoering van zijn taken op de plaats van het incident. Art. 4.3.1 Bij ministeriële regeling kunnen ten behoeve van de standaardisatie en uitwisselbaarheid eisen worden gesteld aan het materieel en de uitrusting van de eenheden voor het verkennen van gevaarlijke stoffen, de eenheden voor de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen, de adviseur gevaarlijke stoffen en de ontsmettingseenheden voor grootschalige chemische, biologische, radiologische en nucleaire incidenten. Beschouwing “gaspakdragers” in relatie tot PBM’s: Beschouwing taken De taken van een eenheid bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen (eenheid OGS) (met daarin 8 gaspakdragers) zijn overeenkomstig met die van de basiseenheden. Naast de basishandelingen bij een OGS hoort ook het “feitelijk bestrijden van het incident in een omgeving waar gevaarlijke stoffen in hoge concentraties aanwezig kunnen zijn”. Visie PBM’s
Pagina 18
Hiervoor worden gaspakdragers ingezet (specialisme) die worden aangestuurd door een bevelvoerder (LIMA). Bij een groot incident kan sprake zijn een van langdurige inzet met PBM’s. Dit stelt hogere kwaliteitseisen aan het materiaal (PBM’s) t.o.v. het materiaal van een basiseenheid. Vanwege de intensieve inspanning bij een inzet wordt tijdens de opleiding Gaspakdrager aangeleerd dat de inzetduur van een gaspakdrager maximaal 1 ademluchtvulling (gemiddeld 20 minuten) bedraagt. Na 1 uur rustpauze mag nogmaals 1 inzet plaatsvinden. De PBM’s worden gedurende de inzet blootgesteld aan hoge concentraties gevaarlijke stoffen. Omdat dit PBM vooral bij incidenten in een industriële omgeving zal worden ingezet en daar veel uitstekende delen voorkomen, dienen deze PBM’s te beschikken over een hoge scheur- en trekweerstand. De bevelvoerders (waaronder de LIMA) geeft instructies en ontvangen informatie rechtstreeks van de gaspakdragers aan de veilige kant van de opstellijn (cold-zone). De bevelvoerders dient behoudens de basisuitrusting, niet te beschikken over extra PBM’s. Het dragen van een chemie-/gaspak biedt teveel beperkingen om zijn ploegleden nog verantwoord en veilig te kunnen aansturen. Tevens moet daarbij rekening worden gehouden met het ontsmetten, hetgeen de nodige tijd inneemt. De gaspakdragers dienen bij een verkenningsopdracht nauwkeurig te werk te gaan wanneer men informatie via de porto doorgeeft. In de praktijk blijkt dit vaak lastig te zijn om een goed beeld over te dragen. Bij de presentatie van de visie aan de OVD-en en bevelvoerders is vastgesteld dat meer moet worden geoefend op beeldvorming. Beschouwing dekking Het besluit stelt in Art. 4.2.2 dat een OGS-eenheid binnen 30 minuten met haar taken begint op de plaats van het incident. Gezien de normtijd van 30 minuten, kan worden gesteld dat het bij extreme omgevingssituaties niet reëel is dat een gaspakkenteam nog een redding moet uitvoeren. De kans is dan aanwezig dat een slachtoffer (zonder PBM’s) inmiddels is overleden. Echter dit hangt geheel af van de situatie. De huidige dekking is uitgewerkt in het dekkingsplan OGS van 2009. Het Besluit veiligheidsregio’s kent geen mogelijkheid om af te wijken van de dekkingsnorm. Het Besluit veiligheidsregio’s biedt niet de mogelijkheid om af te wijken van de PBM’s of dekkingsnorm en dit te relateren aan de aanwezige risico’s in een gebied. Veiligheidsregio Zeeland voldoet momenteel niet op alle locaties in Zeeland aan de gestelde dekkingsnorm van het Besluit veiligheidsregio’s. Beschouwing uitrusting Bij ministeriële regeling kunnen eisen worden gesteld aan het materieel en de uitrusting van een bestrijdingsteam OGS. Het IFV heeft hier geen branchevoorschriften voor opgesteld. Er is landelijk geen ministeriële regeling die hieraan ten grondslag ligt. De omgeving en tijdsduur waarbinnen taken moeten worden uitgevoerd, maakt dat bij de keuze van PBM, de hoogst mogelijke graad van bescherming tegen gevaarlijke stoffen moet worden gekozen. De gestelde eisen liggen echter landelijk niet vast. De hoogste beschermingsgraad is een type 1 pak. Dit houdt in een gasdicht pak bestand tegen vloeibare en gasvormige chemicaliën, aerosols en vaste stof deeltjes.
Beschouwing “OVD” en “AGS” in relatie tot PBM’s: Beschouwing taken Een AGS verzamelt informatie over het incident en de betrokken stoffen. Aan de hand van deze informatie maakt hij een gevaarinschatting en adviseert over de bestrijding van het incident, de Visie PBM’s
Pagina 19
reikwijdte en de te gebruiken PBM’s. Om de gevaarinschatting te maken, gebruikt hij informatie van diverse bronnen (eigen organisatie, informatie locatie, externe gegevens etc.,). Bij complexe situaties is het zinvol dat de AGS ter plaatse zijn eigen beeld vormt en een eigen verkenning uitvoert om een beter advies te kunnen geven. Hij kan hiertoe tijdelijk in een omgeving werken met verhoogde concentraties aan gevaarlijke stoffen. Hetzelfde is van toepassing voor de OVD. De duur van een verkenning bedraagt maximaal 1 ademluchtvulling (20 minuten). De PBM’s dienen gezien de werkzaamheden van de AGS in het brongebied, in mindere mate in bezit te zijn van resistentie tegen trek en scheur schade. Beschouwing dekking De AGS en OVD zijn meestal op een later tijdstip ter plaatse dan de eerste eenheden. Het grote dekkingsbereik zorgt ervoor dat beide functies zowel in gebieden met hoge risico’s moeten werken als gebieden met nagenoeg geen risico’s. Beschouwing uitrusting Landelijk zijn geen voorschriften opgesteld voor PBM’s en is er geen leidraad aanwezig. Gezien de taken moet een AGS kunnen beschikken over een volledige uitrusting t.a.v. bluspak, onafhankelijke en afhankelijke ademlucht, chemielaarzen en handschoenen om in het brongebied te kunnen werken (verkennen, meten). Uit praktijkervaring blijkt dat een vuilwerkpak slechts zeer incidenteel noodzakelijk is. Bij toepassing daarvan dient gebruik te worden gemaakt van de middelen van een tankautospuit of hulpverleningseenheid. De OVD dient als basis eveneens over een volledige uitrusting t.a.v. bluskleding te beschikken. Uit praktijkervaring blijkt dat een vuilwerkpak nagenoeg nooit wordt gebruikt. Bij toepassing daarvan dient gebruik te worden gemaakt van de middelen van een tankautospuit of hulpverleningseenheid. Beschouwing TS DECO (Ontsmetten) in relatie tot PBM’s: Beschouwing taken De manschappen kunnen worden ingezet voor bronbestrijding of voor het helpen bij ontsmetten van de gaspakdragers of burgers (Zie Art. 4.1.3). Een bevelvoerder geeft daarbij leiding aan deze manschappen. Bij een inzet voor bronbestrijding, kan dit plaatsvinden met een vuilwerkpak als PBM, gelijk aan wat is beschreven bij de basis brandweerzorg. Bij het helpen tijdens het ontsmetten kan een besmette gaspakdrager of burger, de manschappen secundair besmetten. PBM’s dienen hierop te zijn afgestemd. Het gaat dan meestal om een lagere concentratie aan gevaarlijke stoffen. Het ontsmetten van slachtoffers en/of eigen personeel,kan in eerste instantie gebeuren dmv een noodontsmetting, dmv een sproeistraal van een TS of onder normale omstandigheden met behulp van een ontsmettingsunit. De ontsmettingsunit is t.b.v. het ontsmetten van eigen personeel en/of het ontsmetten van maximaal 10 burgers. De procedure en uitwerking van het ontsmetten van burgers is opgenomen in de handreiking kleinschalige decontaminatie, werkversie maart 2013. De bevelvoerder geeft instructies aan de veilige kant van de opstellijn (cold-zone) en dient niet te beschikken over extra PBM’s. Beschouwing dekking Volgens Art. 4.1.3 en Art. 4.2.2 gelden voor de TS-deco dezelfde voorwaarden als bij de gaspakdragers (opkomsttijd 30 minuten). Iedere basiseenheid kan worden gebruikt voor de 6 manschappen die bij een eenheid voor bestrijding van een incident met gevaarlijke stoffen horen. Visie PBM’s
Pagina 20
Veelal is de dekkingsgraad van de basiseenheden hoger is dan de dekkingsgraad van het specialisme gaspakdrager en zal dit in de praktijk geen probleem opleveren. Specifiek kijkend naar de taak ontsmetten, is het materiaal (deco-unit) de beperkende factor om aan de opkomsttijd te voldoen. Enkel door het toepassen van een noodontsmetting kan worden voldaan aan de gestelde norm. Binnen Zeeland zijn 2 deco-units aanwezig (Goes en Terneuzen) waaraan een vaste brandweereenheid is gekoppeld. De PBM’s (chemiepak) van deze eenheden moeten zijn afgestemd op de genoemde taken. De PBM’s liggen op de deco-unit. Beschouwing uitrusting De handreiking kleinschalige chemische decontaminatie en het bijbehorende protocol v.3.0 stellen het volgende t.a.v. PBM’s: Er is gekozen voor een uniforme mate van bescherming in de “warm zone”. Zowel de brandweer als het geneeskundige personeel draagt deze beschermingsmiddelen in de “warm zone”. De beschermingsmiddelen komen op de Deco-container te liggen. Voor de “warm zone” geldt als minimale beschermingsgraad de volgende middelen: - oogbescherming - filterbus (ABEK-P3) - nitril handschoenen - overlaarzen (nitril) - wegwerp overall (Tyvek plus) - (eventueel helm en gelaatsmasker met overdruk) Eenheid voor het verkennen van gevaarlijke stoffen Tekstdelen van het Besluit Veiligheid: Art. 4.1.2 1. Een eenheid voor het verkennen van gevaarlijke stoffen bestaat uit: a. een meetplanleider, en b. ten minste vier meetploegen die elk bestaan uit twee verkenners gevaarlijke stoffen. 2. Een meetploeg is belast met het verkennen en meten van gevaarlijke stoffen. Art. 4.2.1 Een meetplanleider begint direct na alarmering met de uitvoering van zijn taken en is binnen dertig minuten na alarmering bij de meldkamer of het regionaal operationeel team. Eén en afhankelijk van de aard van het ongeval een tweede, meetploeg begint binnen dertig minuten na alarmering met de uitvoering van zijn taken op de aangegeven meetlocatie. 3. Afhankelijk van de aard van het ongeval begint een derde of een vierde meetploeg binnen zestig minuten na alarmering met de uitvoering van zijn taken op de aangegeven meetlocatie.
Beschouwing taken De meetploegen voeren de verkenning en metingen uit in het mogelijke effectgebied, daar waar de alarmeringsgrenswaarde is gemodelleerd door de meetplanleider. Het uitvoeren van een meting duurt maximaal 10 minuten (exclusief reistijd). Er is geen maximum gesteld aan het aantal metingen dat een meetploeg moet uitvoeren. De meetploegen in Zeeland worden ook geïnstrueerd om een monster te kunnen nemen.
Visie PBM’s
Pagina 21
Beschouwing dekking De dekking van de meetploegen is volgens Art. 4.2.1 op 30 en 60 minuten gesteld. Het besluit kent geen mogelijkheid om af te wijken van de dekkingsnorm en rekening te houden met de aanwezige risico’s in een regio. In Zeeland wordt voldaan aan de gestelde dekking volgens het landelijk beleid. Tevens is de dekking afgestemd op de risico’s in Zeeland. Beschouwing uitrusting Bij ministeriële regeling kunnen eisen worden gesteld aan het materieel en de uitrusting van een eenheid voor verkenning van gevaarlijke stoffen. Het LFR heeft hier geen branchevoorschriften voor opgesteld. Er is landelijk geen ministeriële regeling die hieraan ten grondslag ligt. Diverse factoren zoals bijvoorbeeld meteo of bronsterkte kunnen voor grote afwijkingen zorgen bij de modellering. Dit kan tot gevolg hebben dat een meetploeg in hogere concentraties, metingen uitvoert dan aanvankelijk werd verwacht. PBM’s dienen hierop te zijn afgestemd. De Zeeuwse meetploegen hebben geen extra beschermingsmiddelen die ze over hun bluspak kunnen aandoen. Wel is er adembescherming voorzien in de vorm een masker met filterbussen waarmee een grote range aan gevaarlijke stoffen wordt gefilterd8. Radioactieve deeltjes worden daarmee eveneens gefilterd. Voor het nemen van monsters dienen ze te beschikken over chemiehandschoenen en bemonsteringsmateriaal (zakken/potjes). SAMENVATTING Wet Veiligheidsregio’s en OGS De Basis brandweereenheden (TS en HV) zijn belast met het redden van mens en dier en het uitvoeren van basishandelingen bij de bestrijding van ongevallen met gevaarlijke stoffen en zijn als eerste ter plaatse. Een OGS eenheid is belast met: redden van mens/dier uit een met gevaarlijke stoffen besmet gebied, het bestrijden van de bron van het ongeval gevaarlijke stoffen en het ontsmetten van hulpverleners en burgers. De eenheid begint binnen dertig minuten na alarmering met de uitvoering van haar taken op de plaats van het incident. De brandweer voert taken uit op het gebied van o.a.: waarschuwen bevolking, verkennen van gevaarlijke stoffen, ontsmetting en geeft advies op het gebied van het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Een meetploeg is belast met het verkennen en meten van gevaarlijke stoffen. In bijlage 3 is een samenvatting gegeven van de functies taken en middelen die in het Besluit Veiligheidsregio’s zijn benoemd.
8
Het betreffen filterbussen van het type ABEK-P2 of ABEK-P3.
Visie PBM’s
Pagina 22
5. Landelijke concept-visie IBGS Op 1 november 2013 heeft de Raad van brandweercommandanten de eindconcept Visie Incident Bestrijding Gevaarlijke Stoffen9 (IBGS) geaccepteerd. Een concept van deze visie is op 1 mei per mail naar de Veiligheidsregio Zeeland toegezonden met het verzoek om aan te geven of we opmerkingen hebben. Opmerkingen zijn terug te vinden in bijlage 4. De samenvatting van het eindconcept is in dit document verwerkt. Bij het opstellen van deze visie is gekeken hoe Incidentbestrijding Gevaarlijke Stoffen (hierna te noemen IBGS) binnen de brandweer het best kan worden vormgegeven. De volgende vragen hebben bij de ontwikkeling van de visie centraal gestaan: 1. Gaat de wet(gever) over de ‘wat’-vraag en de veiligheidsregio over de ‘hoe’-vraag? 2. De ‘wat’-vraag nader bekeken: - Wat zijn de taken van de brandweer op het gebied van IBGS? - Moet de brandweer alle taken op het gebied van bron- en effectbestrijding uitvoeren? - Is de brandweer ook verantwoordelijk voor het waarschuwen van de bevolking, alle ontsmettingstaken en alle opruimwerkzaamheden? 3. De ‘hoe’-vraag nader bekeken: - Als de taken op het gebied van IBGS gedefinieerd zijn, hoe voert de brandweer deze taken dan optimaal uit? Met welke eenheden en beschermingsmiddelen bijvoorbeeld en met welk handelingsperspectief? De vragen zijn beantwoord aan de hand van een literatuurstudie, interacties met het veld en analyses van een aantal realistische scenario’s. Op basis van de uitkomsten is de nieuwe Visie IBGS opgesteld. Wat blijft behouden uit de huidige IBGS-organisatie? De eerstelijns eenheden bij IBGS zijn en blijven: TS, HV (als materialenwagen), OvD en AGS. De AGS (in het veld) en bij complexe incidenten de AGS-OT voldoen ook in de nieuwe situatie aan het kwalificatiedossier AGS en het Besluit Personeel Veiligheidsregio’s. Wat zijn de voorgestelde veranderingen? De opschaling bij IBGS is conform die bij brand. Dus Klein IBGS betekent alarmering van 1 TS etc. Het chemiepak wordt vervangen door een vuilwerkpak. Dit is een spatdichte extra laag die over de bluskleding wordt gedragen en zonder instructie is aan te trekken. De brandweer is niet verplicht zelf een inzet in gaspak te kunnen doen, het is mogelijk hiervoor afspraken te maken met buurregio’s of private partijen. Het Regionaal Risicoprofiel is leidend in de operationele voorbereiding van een veiligheidsregio. Opleiding en oefening van personeel worden aangepast op de visie met als belangrijke pijlers risicobewustzijn, probleemanalyse, taakverantwoordelijkheid en (on)mogelijkheden van de slagkracht. Een kwadrantenmodel IBGS ontwikkelen als onderdeel van de Brandweerdoctrine en ondersteuning bij opleiding en oefening. De uitrusting / standaardbestekken van de eenheden worden aangepast op de visie. Er wordt gebruik gemaakt van de schuimeenheid (peloton specialistische blussing conform leidraad grootschalig brandweeroptreden) voor het beheersen van de effecten van incidenten. 9
Documentdatum: 19 oktober 2013
Visie PBM’s
Pagina 23
Introductie van de Basis Ontsmettingseenheid (BOE); hiervoor kunnen de ‘oude deco-units’ gebruikt worden. De toepassing van de BOE is breder dan alleen ontsmetting. De BOE wordt ingezet bij ‘vuile klussen’ waarbij afspoelen na afloop van de inzet wenselijk is (bv. IBGS, brand, inzet in gierkelder). De taken van de CBRN-steunpuntregio’s worden beperkt tot de ontsmetting. Zij hebben hiervoor de beschikking over een grootschalige ontsmettingseenheid (hierna: GOE). De GOE kan ook worden ingezet voor grootschalige arbeidshygiënische ontsmetting. Bovendien kan de GOE aanvullende expertise leveren. De taken van de verkenningseenheid brandweer (voorheen WVD of meetplanorganisatie) worden uitgebreid met verkenning, schouwen en monstername. De inzetmogelijkheden worden uitgebreid.
De voorstellen moeten nog nader uitgewerkt worden in specialistische projectgroepen. Dit is een onderdeel van het vervolgtraject, de implementatie van de visie. Voor het vervolgtraject worden de volgende aandachtspunten meegegeven:
Aanpassen van de Wet veiligheidsregio’s en onderliggende besluiten en regelingen. Opstellen van een Leidraad Incidentbestrijding Gevaarlijke Stoffen ter vervanging van de Leidraad Ongevallenbestrijding Gevaarlijke Stoffen. Omvormen van de meetplanorganisatie tot een verkenningsorganisatie. Inbedden van arbeidshygiëne en arbeidshygiënische maatregelen in het standaardoptreden. Herzien c.q. opstellen van standaardbestekken/uitrustingsstaten voor eenheden betrokken bij IBGS (TS, HV, DA-AGS, DA-OVD, BOE, GOE, schuimeenheid, verkenningseenheid). Opstellen van minimale functionele eisen voor de in de standaardbestekken opgenomen middelen en persoonlijke uitrustings- en beschermingsmiddelen. Doorontwikkelen van het kwadrantenmodel IBGS. Uitwerken en uniformeren van afspraken met Defensie. Intensiveren van samenwerking met Defensie. Intensiveren van samenwerking met steunpuntregio’s en GOE’s. Intensiveren van samenwerking met private partijen. Opstellen handelingsperspectief terroristische incidenten voor eerstelijns eenheden. Uitwerken en borgen van het IBGS-kostenplaatje. Aanpassen van les- en leerstof. Aanpassen van de opleiding inzake IBGS. Handreiking opstellen voor het bepalen van de operationele sterkte op basis van regionale risicoprofielen.
De visie bekijkt opnieuw de taken op het gebied van bron- en effectgebied, het verkennen en waarschuwen van de bevolking en het ontsmetten. Daarbij wordt ook de visie van PBM’s gegeven. In de visie is een aantal scenario’s uitgewerkt en is gekeken welke eenheden daarvoor moeten worden ingezet en PBM’s daarbij moeten worden toegepast. De noodzakelijke eenheden en daarbij behorende taken zijn opgenomen in bijlage 11. Een aantal van deze scenario’s kunnen worden gebruikt bij het vormen van de regionale Visie PBM’s Zeeland.
Taken op het gebied van bron- en effectbestrijding Wettelijk gezien heeft de brandweer tot taak het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan brand. Dit betekent technisch dat de brandweer in staat moet zijn
Visie PBM’s
Pagina 24
maatregelen te nemen die de blootstelling van mensen en dieren aan gevaarlijke stoffen beperken of bestrijden. Deze maatregelen kunnen zowel bestaan uit het wegnemen van de bron (bronbestrijding) als het voorkomen en beperken van verspreiding (effectbestrijding). Voor het wegnemen van de bron kan het nodig zijn technische werkzaamheden aan bijvoorbeeld een procesinstallatie of transportmiddel uit te voeren. Behoudens kleine acties als het dichtdraaien van afsluiters is het voor de brandweer over het algemeen een onmogelijke opgave werkzaamheden aan dergelijke installaties uit te voeren. Dit gezien de risico’s, het niet voorhanden zijn van de benodigde middelen/gereedschappen en in veel gevallen ook de onbekendheid met de installatie. Hiertoe wordt benadrukt dat het merendeel van de taken met een bluspak met ademlucht en chemiehandschoenen kunnen worden uitgevoerd, eventueel aangevuld met een vuilwerkpak (zie persoonlijke bescherming). Afhankelijk van het risico kan een regio daar een eigen keuze in maken. Naast de taken staat ook de verantwoordelijkheid ter discussie. In hoeverre is de brandweer verantwoordelijk voor het uitvoeren van de taken in het bron- en effectgebied en waarvoor kan de eigenaar van een bedrijf verantwoordelijk worden gesteld? Aangaande de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven geldt het volgende: Er bestaat een ‘European Responsible Care security code’. Responsible Care is een vrijwillig initiatief van de chemische industrie om te komen tot continue verbetering van haar prestaties op het gebied van milieu, gezondheid, veiligheid en beveiliging. Het Responsible Care-principe helpt chemische bedrijven veilig, economisch en met zorg voor toekomstige generaties te opereren.10 Op een bedrijventerrein heeft een bedrijf te maken met de zorgplicht vanuit de Wet Milieubeheer. Op grond van de Wet veiligheidsregio’s kan een bedrijf worden opgelegd aanvullende maatregelen te nemen om risico’s voor de omgeving te beperken. Dit kan ook zijn de verplichting een bedrijfsbrandweer op te richten. Als er iets gebeurt bij het transport van gevaarlijke stoffen buiten het bedrijfsterrein, kan een bedrijf op basis van de Wet Bodembescherming worden verplicht opruimwerkzaamheden te verrichten. Als daar een inzet bij hoort van werklieden in gaspakken, dan wordt dit opgenomen in het plan van aanpak en zal de klus aan een gecertificeerde onderaannemer worden toevertrouwd. De veroorzaker (het betreffende bedrijf) draait privaatrechtelijk op voor de kosten. De brandweer blijft in dergelijke gevallen procesverantwoordelijk voor het beperken van het restrisico. Dit betekent dat de brandweer de hoogste graad van bescherming moet organiseren. Bovenstaande onderbouwt het standpunt dat de brandweer zich in zal spannen om acute effecten van gevaarlijke stoffen op mens en dier te verminderen (zoals vastgelegd in de Wvr). Deze inspanning geldt niet voor de overige werkzaamheden, waarbij geen sprake is van het wegnemen van acuut gevaar. Opruimwerkzaamheden bijvoorbeeld zijn dus geen taak van de brandweer. Moet elke regio alles kunnen? Naast het vraagstuk over de taken van de brandweer, is het belangrijk te differentiëren naar risicogebieden: de juiste brandweerzorg op de juiste plaats op de juiste tijd. Waarbij niet elke regio alles moet kunnen. Zie hiertoe de Visie Grootschalig Brandweeroptreden. 10
Feuillet RC_SecurityCode_V4-1
Visie PBM’s
Pagina 25
Persoonlijke bescherming De huidige chemiepakken zijn zo ver doorontwikkeld (bijvoorbeeld de Splash 2000) dat ze eigenlijk niet meer geschikt zijn voor klussen waarvoor de brandweer ze gebruikt. In eerste instantie waren de pakken bedoeld als een spatdichte beschermlaag over de bluskleding. Het huidige chemiepak lijkt echter veel op de gaspakken die worden gebruikt in de opleiding en bij oefeningen. Daarnaast is de bluskleding steeds beter geworden. Deze bestaat tegenwoordig uit meerdere lagen die water- en vochtafstotend zijn. Eén van de lagen die wordt toegepast heeft ook een resistentie tegen bepaalde gevaarlijke stoffen. Gezien de werkzaamheden die moeten worden verricht heeft de brandweer bij incidenten met gevaarlijke stoffen genoeg aan een soort regenpak met een spatdichte beschermlaag. Dit noemen we het vuilwerkpak. Dit pak kan worden gebruikt bij alle ‘vuile’ klussen en is primair bedoeld om de uitrusting schoon te houden. De belangrijkste voorwaarde die gesteld moet worden aan een vuilwerkpak is dat het snel kan worden aangetrokken. IBGS-organisatie Op basis van de beschouwing van de realistische scenario’s en de uitwerking van de ‘wat’- ‘hoe’vragen, kan worden geconcludeerd dat de gewenste IBGS-organisatie bestaat uit: 1. Basiseenheid brandweer, tankautospuit (TS). 2. Basis-Ontsmettingseenheid (BOE). 3. Grootschalige Ontsmettingseenheid (GOE). 4. Schuimvormend Middel eenheid (SVM). 5. AGS in het veld (AGS-veld). 6. AGS-OT ten behoeve van het Actiecentrum Brandweer. 7. Coördinator Verkenningseenheid (CVE). 8. Verkenningseenheden. 9. Specialistische IBGS-eenheid. De taken zijn uitgewerkt in bijlage 11. Vervolg De Raad Brandweercommandanten heeft op 1 november 2013 ook vervolgopdracht gegeven voor het implementeren van de visie, hetgeen wordt gecoördineerd door de Vakgroep IBGS. Dit betekent dat op termijn de wetgeving hierop zal moeten worden aangepast. Aanpassen van wetgeving duurt enkele jaren. Tot die tijd dient OGS te zijn uitgevoerd volgens de huidige Wet en het Besluit Veiligheidsregio’s. Bij het opstellen van deze regionale visie zal, waar mogelijk, wel worden geanticipeerd op de inhoud van de nieuwe landelijke visie IBGS omdat hierin de nieuwste inzichten zijn verwerkt op het gebied van IBGS en toe te passen PBM’s.
6. Bescherming brandweerkleding bij een inpandige grijpredding TNO onderzoek In opdracht van het ministerie van BZK en de brandweerregio Amsterdam en Amstelland heeft TNO onderzoeken uitgevoerd naar beschermende kleding die de brandweer gebruikt bij een inzet met toxische stoffen. De kleding is in een laboratorium getest onder praktijkomstandigheden. Daarbij is niet naar de daadwerkelijke resistentie van vloeistoffen op het pak gekeken maar enkel naar de dampen die bij toxische stoffen vrijkomen. Deze kunnen via lekken in het blus-, chemie- en gaspakken op de huid komen en kan via de huid het lichaam binnendringen. Een geschikte maat voor het gevaar van huidopname van toxische dampen is de Alarmeringsgrenswaarde (AGW). Bij dit onderzoek is specifiek aandacht besteed aan een grijpredding en gekeken welke bewegingen daarbij worden gemaakt. Daarbij is tevens de duur van activiteiten van een grijpredding vastgesteld. Uit een aantal praktijkoefeningen blijkt het volgende: Visie PBM’s
Pagina 26
- een verkenningsopdracht duurt tussen de 3 en 14 minuten - een grijpredding duurt in totaal meestal korter dan 5 minuten - het ontsmetten en uitkleden nam nog eens ca 30 minuten in beslag. Bij een grijpredding ondergaat de beschermende werking van de kleding de grootste belasting. Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van een protectiefactor. Een protectiefactor is een factor die de verhouding weergeeft van het verlaagd risico door de beschermende werking van het pak, ten opzichte van wanneer er geen specifieke extra beschermende middelen worden gedragen (factor is dan 1). Daarbij is rekening gehouden met het relatieve risico van opname van een stof door de huid. Resultaten Voor een bluspak met onafhankelijke ademlucht ligt de protectiefactor tussen de 2 en 20. Voor een grijpredding is een protectiefactor van 3 een redelijke benadering. Een chemiepak met een protectiefactor van 100 wordt als een redelijke afsluiting beschouwd. Praktijktesten met beschermende kleding waarbij de bewegingen van een grijpredding zijn uitgevoerd leveren de volgende gemiddelde resultaten: - Afgeplakt bluspak levert gemiddeld geen andere protectiefactor op. - Een Hoodpak (enkel het bovenstuk van een splash 1000 chemiepak) ligt tussen de 20 en 1595. - Het afplakken met een Hoodpak levert waarden op tussen de 20-605. - Een Tychem F wegwerp chemiepak ligt tussen de 5,7 en 605. - Een Splash 2000 pak ligt tussen de 95 en 1.8 mln. Aan de hand van de protectiefactor is voor een worst case scenario en voor een gunstiger scenario bij verschillende stoffen berekend wat mbv een bluspak, een kritische verblijftijd is. Als voorbeeldstof is chloor genomen in een worst-case situatie. Deze situatie houdt in dat er sprake is van een grote hoeveelheid (200-1000 kg chloor) die inpandig is vrijgekomen met een slechte ventilatievoud (0,6). Wanneer in deze omstandigheden een grijpredding met bluskleding wordt gedaan, geldt bij een protectiefactor van 3 (bluskleding) een kritische verblijftijd van 10,6 minuten (theoretische berekening). Dit betekent dat brandweerpersoneel dus 10 minuten hierin kan werken voordat via de huid, een kritische hoeveelheid wordt opgenomen. Wanneer een hogere protectiefactor wordt gebruikt, lagere concentraties of een hogere ventilatievoud geldt, kan er langer in worden verbleven. Voor een aantal stoffen is bij een aantal vaste protectiefactoren bepaald wat de kritische verblijftijd is. TNO geeft als aanbeveling voor een grijpredding het volgend schema aan: AGW of ERPG-2 Beschermend Pak > 150 mg/m3 (extreme omstandigheden) Standaard bluspak >70 mg/m3 (klein incident, goede ventilatie Standaard bluspak 20-150 mg/m3 Tweedelig chemiepak + Standaard bluspak ≤ 20 mg/m3 Splash 2000 of gaspak (niet getest) Gebruik van deze resultaten In de landelijke visie OGS zijn deze aanbevelingen niet overgenomen. Dit blijkt uit de PBM’s die bij de activiteiten bij een aantal scenario’s zijn opgenomen. Werkgroepleden van de visie OGS stellen dat de regio’s zelf de keuze van hun persoonlijke beschermingsmiddelen moeten kunnen maken en dat dit moet worden bepaald aan de hand van de eigen risico’s in de omgeving. Wel zal in een nadere uitwerking van de visie, met de protectiefactoren worden gewerkt11. 11
Volgens H. Schreurs en F. Tessink
Visie PBM’s
Pagina 27
Op dit moment is landelijk geen vaste protectiefactor voor vuilwerk of chemiepak die als basis kan dienen. Een aantal regio’s (Veiligheidsregio Brabant Noord en Rotterdam Rijnmond) heeft een protectiefactor van 1000 aangehouden voor een chemiepak. In Rotterdam Rijnmond is naast een chemiepak ook een echt vuilwerkpak (vocht-/bacterie-/viruswerend) op het voertuig gelegd. Hiervoor is geen protectiefactor gesteld. Volgens de rapportage van TNO, zou een protectiefactor van 100 al een redelijke afsluiting geven bij het uitvoeren van een snelle redding. Dit kan als uitgangspunt worden aangehouden. Aan als extra voorwaarde voor het bluspak worden gesteld dat het goed aansluit op andere PBM’s (helm/schoenen/etc..) zodat een betere dampdichtheid en dus protectiefactor wordt bereikt.
7. Aanvullende uitgangspunten Bij iedere inzet, dus ook bij een OGS-inzet, moet ernaar worden gestreefd om zoveel mogelijk te werken met het standaard bluspak. De voordelen daarvan zijn dat dit bij iedere vrijwilliger een vertrouwd en bekend pak is, het als standaarduitrusting wordt gedragen, direct inzetbaar is en dus een positieve bijdrage levert aan de snelheid van uit te voeren werkzaamheden tijdens een OGSinzet. Voor het redden van een slachtoffer bij een OGS incident is snelheid belangrijk om de totale ontvangen dosis door het slachtoffer beperkt te houden. Het huidige bluspak is gezien het vele gebruik wereldwijd, ver doorontwikkeld. Het moet voldoen aan de EN 469. De leverancier moet dit met certificaten kunnen aantonen. De EN 469 schrijft een aantal permeatietesten voor met chemicaliën. Het gaat daarbij om zuren (36 % zoutzuur en 40 % zwavelzuur), een loog (40 % natronloog) en een vluchtig organisch component (o-xyleen). Deze stoffen mogen niet doordringen. Beperkte absorptie is wel mogelijk. In bijlage 5 is meer informatie opgenomen over deze testen. Als een bluspak aan dergelijke eisen voldoet, kan worden gesteld dat het bluspak een eerste beschermingslaag (barrière) biedt tegen een groot aantal vloeibare giftige en bijtende stoffen. Gasvormige stoffen en dampen worden daarmee beperkt afgeschermd. Dit blijkt ook uit het rapport Beschermende werking van brandweerkleding bij inpandige grijpredding van TNO (zie hoofdstuk 7). Brandweer Terneuzen heeft in Zweden op een trainingscentrum ervaring opgedaan met het gas ammoniak. Daarbij heeft men in een bluspak met ademlucht in een ruimte gestaan met een hoge concentratie (ca 12.000 ppm) ammoniak. Hieruit bleek dat men ca 15 minuten in deze ruimte kon verblijven12. Daarna begon op de plaatsen waar men transpireerde, irritatie aan de huid op te treden. Het gas reageert met vocht tot een ammonia wat een hoge pH geeft. Algemeen kan worden gesteld dat stoffen met een hoge pH minder snel tot een hoge irritatie leiden dan stoffen met een zeer lage pH (zuren). De gevolgen van een loogverbranding zijn vaak wel weer groter dan een zuurverbranding. Afweging type PBM’s Standaard wordt binnen brandweer Nederland voor het bepalen van het PBM, het naslagwerk ERICkaarten of chemiekaarten in combinatie met het BOS-schema gehanteerd door bevelvoerders, OVD en AGS-en. Algemeen wordt gesteld dat een snelle redding met een lagere beschermingsgraad wordt uitgevoerd. Dit wordt ook in Zeeland toegepast. Uit oefenavonden blijkt dat niet alle bevelvoerders bekend zijn met het BOS-schema. Dit geldt met name voor bevelvoerders die niet recent (> 5 jaar) de opleiding hebben gevolgd. 12
Volgens E. Dieleman, deelnemer van deze training d.d.:
Visie PBM’s
Pagina 28
Snelle redding Het zonder meer toepassen van een lagere beschermingsgraad kan tot onveilige situaties voor eigen personeel leiden wanneer dit ondoordacht gebeurd. De afweging is situatie afhankelijk en zal in eerste instantie door de bevelvoerder worden gemaakt omdat die met zijn eenheden vaak als eerste aankomt. Naast de info van het ERIC-kaarten boek en het BOS-schema betrekt de bevelvoerder bij zijn afwegingen, de verwachte effecten t.a.v. de aanwezige risico’s, bij het toepassen van één of meerdere snelle bronbestrijdingsmaatregelen. Wanneer daardoor een veiligere situatie ontstaat, kan voor de snelle redding met een lagere beschermingsgraad worden gewerkt. Bronbestrijdingsmaatregelen die de concentratie van een gevaarlijke stof kunnen reduceren zijn: - Het afschuimen van een plas. - Het direct ventileren van een ruimte waardoor de concentratie aan gevaarlijke stof afneemt. Dit kan evt. geforceerd dmv. het toepassen van een ventilator. - Het plaatsen van een waterscherm. - Het wegspuiten van de verontreiniging zodat men wel bij het slachtoffer kan. - Het dichtdraaien van een afsluiter. Dit vereist kennis van de stof en kennis van de effecten die kunnen ontstaan bij het toepassen van bovengenoemde maatregelen. Bij twijfel of onvoldoende informatie moet de AGS worden geraadpleegd. Voorgesteld wordt dat de bevelvoerders voor het bepalen van de PBM bij de taak “ snelle redding”, het volgende schema toepast:
UITGANGSPUNTEN
Gebruikte PBM’s(1, 2)
INZETVOORWAARDEN(3)
- Buitenlucht met zekerheid goede ventilatie
Bluspak, Chemielaarzen, Chemiehandschoenen
- Vermijd contact met een Vloeistof/ vloeistof verdicht gas - Vermijd verhitte gassen/dampen - Geen ontstekingsgevaar - In zichtbare geconcentreerde damp/wolk of inpandig: max. 10 min - Bij irritatie op de huid of bij directe afbreuk PBM’s, direct terugtrekken
Bluspak + Vuilwerkpak met chemielaarzen chemiehandschoenen, of gaspak
- Vermijd contact met tot vloeistof verdicht gas - Vermijd verhitte gassen/dampen - Geen ontstekingsgevaar - Bij irritatie op de huid of bij directe afbreuk PBM’s, direct terugtrekken
- Inpandig met slechte ventilatie, 1 ruimte, aangrenzend aan veilige ruimte - én < 200 liter of kg per verpakking (4) betrokken bij het incident - én géén huidopname stof Inpandig met zekerheid op goede ventilatie Alle overige situaties: - vraag advies AGS
1
: Gebruik altijd adembescherming : Bij snelle besluitvorming en twijfel, kies een hogere beschermingsgraad of raadpleeg eerst een AGS 3 : Indien niet aan de inzetvoorwaarden kan worden voldaan moeten eerst bronmaatregelen worden genomen en/of een hoger beschermingsniveau van het PBM worden genomen. 4 : Volume of massa is per verpakkingseenheid, meerdere verpakkingen met een maximale inhoud van 200 l of kg in 1 ruimte is dus mogelijk (bijvoorbeeld een PGS15 loods). Niet betrokken verpakkingen met een inhoud van > 200 l of kg in dezelfde ruimte is ook mogelijk. 2
Visie PBM’s
Pagina 29
De bevelvoerder moet een informatiebron hebben waarmee hij vaststelt of sprake is van een huidopname stof. De AGS kan aangeven of er sprake is van een huidopname stof. De AGS dient daarom bij een OGS incident met een slachtoffer, gelijktijdig te worden gealarmeerd. Aanvullende taken meetploegen De meetploegen worden naast het uitvoeren van metingen ook ingezet voor het waarnemen en het nemen van monsters (bijvoorbeeld bij een asbestbrand). Dit sluit aan bij de landelijke concept-Visie IBGS. De ploegen hebben monsternamemiddelen ontvangen maar beschikken niet over enige beschermende kleding of ontsmettingsmiddelen tbv eigen kleding. Indien ze in een besmet gebied moeten meten of bemonsteren is enkel adembescherming aanwezig. De pakken kunnen echter ook besmet geraken. Soms is men te ver van het bronincident en een opstellijn waar een ontsmettingsstraat is voorzien. De meetploegen die met een personenvoertuig of busje rijden, hebben geen mogelijkheid om een noodontsmetting uit te voeren. In dergelijke situatie zou men het eigen voertuig besmetten. Voorgesteld wordt om iedere meetploeg van eenvoudige stof/spatdichte wegwerpoveralls te voorzien die ze over de bluskleding en laarzen dragen. Omdat een meetploeg bij inzet soms op meerdere meetpunten moet meten of monsters moet nemen en daarbij per voertuig naar een ander punt moet rijden, wordt voorgesteld om 6 wegwerpoveralls en 6 paar overschoenen per meetploeg beschikbaar te stellen. Zodra men in het schone gebied komt (opstelling voertuig), dient de wegwerpoverall van binnen, naar buiten te worden gestript en in een plastic zak te worden gedeponeerd samen met de overschoenen. Eenvoudige medische handschoenen zijn voldoende voor de meetploegen. Deze zijn bij iedere meetploeg in bezit. De meetplanleider dient te waken over de juiste PBM’s
Visie PBM’s
Pagina 30
8. Met welke Zeeuwse scenario’s moeten we rekening houden? In de landelijke concept-visie OGS zijn OGS-scenario’s uitgewerkt om te bepalen hoe het incident kan worden aangepakt en met welke middelen. Er is specifiek aandacht geschonken aan de situaties waarbij een afweging moet worden gemaakt tot gebruik van standaard brandweerkleding, een vuilwerkpak/chemiepak of gaspak. Een team van ervaringsdeskundigen heeft hiertoe 7 realistische scenario’s uitgewerkt. Zoals in de visie gesteld is hiertoe een sturingsdriehoek versus OGS-eenheden opgesteld. Voor zover dit mogelijk is wordt van deze scenario’s gebruik gemaakt.
Landelijk specialisme
Afwijking
Standaard afwijking
Standaard incident
Afhankelijk van regionaal risicoprofiel
(Inter)regionaal specialisme
Hoe meer het incident afwijkt van de standaard, des te meer zal de brandweer zich richten op effectbestrijding in plaats van bronbestrijding
Basisbrandweerzorg
Er is nagegaan of de 7 scenario’s van de visie OGS, voldoende zijn voor de regio Zeeland. Aan de hand van regionale kennis en ervaring van AGS-en en met behulp van de informatie van de Risicokaart werd vastgesteld dat Zeeland een aantal risico’s heeft waarvoor aanvullende ‘ Standaard scenario’s’ en ‘ Afwijkende scenario’s’ kunnen worden uitgewerkt. De 7 landelijke scenario’s en aanvullende Zeeuwse scenario’s zijn uitgewerkt in bijlage 6 waarbij deze gebaseerd zijn op de uitgangspunten van de landelijke visie OGS en aanvullende uitgangspunten (hst. 8). Per scenario en per activiteit zijn de PBM’s bepaald die noodzakelijk worden geacht. Dit levert het volgend resultaat op:
Visie PBM’s
Pagina 31
De Zeeuwse AGS-en erkennen de volgende OGS-scenario’s in Zeeland: Standaard incidenten: Scenarionummer
Uitgangspunten Scenario’s
Landelijke scenario’s 1 Kleine lekkage, brandbare vloeistof, matig giftig 2 Grote lekkage, brandbare stof, matig giftig
3
4
Voorbeeld standaardscenario
Lekkage jerrycan (25 l) benzine inpandig Wegtransport: gekantelde tankwagen (25m3) benzine
Kleine lekkage, giftige vloeistof
Lekkage IBC (1 m3), Aniline Inpandig
Kleine lekkage, bijtende giftige vloeistof
Lekkage IBC ( 1 m3), Zoutzuuroplossing 36 % Inpandig
Scenario’s Veiligheidsregio Zeeland 9 Matige lekkage zeer giftig gas 10 Matige lekkage zeer giftige oxiderend gas (inpandig) 11 Stofdeeltjes 12 Lekkend, brandbaar gas
Chem. Handsch. Laarzen
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
- Menging mestput - Zwembad, reactie zuiveringsproducten (peroxide/zoutzuur/loog) Asbestbrand Lekkage gasflessen in gasflessendepot
13
Hierbij is uitgegaan van een type 4 pak
14
waadpak of duikpak (droogpak) is ook een mogelijkheid
Visie PBM’s
Bluspak Ademlucht EX-meter
Vuil werk 13 Pak
14
Gas pak
Vergelijkbare scenario’s in Zeeland
Lekkage vat met olie, Lekkage van emballage < 200 liter bij PGS 15 loods of bestrijdingsmiddelenopslag. - Lekkage Tankwagen met andere vloeibare brandstof (diesel, gasolie) - Lekkage tankwagon met brandbaar product - Lekkage opslagtank boven/ondergronds met vl. brandstof. - Lekkage van emballage bij Kleine chemische bedrijven (Geen BRZO) - Lekkage van emballage bij PGS 15 opslagen - Bestrijdingsmiddelenopslag - Lekkage van emballage > 200 liter verpakking, bij kleine chemische bedrijven (Geen BRZO) - Lekkage van emballage > 200 liter verpakking bij PGS 15 opslagen (incl. buitenopslag) - Incident met alle mestopslagen en voerkuilen
X
X
X X
- lekkage chemicaliën bij waterzuiveringinstallaties - Alle gewone of Chemische branden -
Pagina 32
Afwijkende incidenten met (inter)regionaal of landelijk specialisme: Scenarionummer
Uitgangspunten Scenario’s
Landelijke scenario’s 5 Grote lekkage giftig bijtend brandbaar gas 6
Matige lekkage zeer brandbare giftige vloeistof 7 Grote lekkage bijtende giftige vloeistof Scenario’s Veiligheidsregio Zeeland 8 Matige lekkage, giftig bijtend gas (inpandig 13 Straling die vrij komt bij RA-incident incl. vrijkomende Radeeltjes/gassen 14 Scheepvaartincident met vrijkomende gevaarlijke stoffen 15 Cocktail aan chemische stoffen 16 Biologische besmetting 17 Tankwagen gekoeld giftig gas
Voorbeeld standaardscenario
Bluspak Ademlucht EX-meter
Chem. Handsch. Laarzen
Vuil werk Pak
Gas pak
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Biologisch Laboratorium
X
X
X
Wegtransport: 3 Lek tankwagen 25 m NH3
X
X
X
Wegtransport: Gekantelde tankwagen 25 m3 Ethyleenoxide Spoorwegtransport: Lekkende tankwagon beladen met Acrylonitril (42 m3) Wegtransport: Lekkende tankwagen beladen met Broom (20 m3) Ammoniak koelinstallatie Skihal Inpandig/uitpandig Wegtransport Incident met open RA-bron
Scheepvaarttransport Aanvaring tanker beladen met salpeterzuur XTC-lab
Vergelijkbare scenario’s in Zeeland
- Lekkage ethyleenoxide bij tankwagon
- Lekkage tankwagon
15
X
16
X
X
12
- Lekkage zoutzuur of salpeterzuur bij tankwagen - Lekkage zoutzuur of salpeterzuur bij tankwagon - Lekkage Broom bij tankwagon - Lek bij Ammoniak koelinstallaties bij veemhuizen, fruittelers, fritesfabrieken (volgens PGS 13) - Incident met gesloten RA-bron (situatie afhankelijk)
- Scheepvaartincident met lekkende containers gevaarlijke stoffen - Incident met tankcontainers (geen gastankers!) - ingestorte PGS 15 Loods - incident met biologische besmetting ziekenhuis - Poederbrief incident - tankwagon met giftig gas (ammoniak of anders)
X
15
In de meeste situaties zal geen gaspak nodig zijn. Mocht er toch sprake van zijn dan moet hiervoor een speciaal gaspak worden gebruikt, geschikt om te werken met chemicaliën met lage temperatuur 16
Vuilwerkpak: type 4, 5 is voldoende
Visie PBM’s
Pagina 33
Ivm de aanwezige kerncentrales in en nabij Zeeland is een nucleair incident is eveneens mogelijk in Zeeland. De persoonlijke beschermingsmiddelen worden apart uitgewerkt voor alle hulpverleningsdiensten. Voor het uitvoeren van de taken in het effectgebied door de brandweer (meten/ontsmetten/overig) wordt een vuilwerkpak (type 5 en 6) met overlaarzen en handschoenen, incl. adembescherming met speciale Ra-filterbus, als voldoende bescherming geacht. De beschermende kleding voor inzet in het brongebied wordt afzonderlijk beschouwd en niet in dit document meegenomen.
9. Waar zijn de OGS-PBM’s nodig in Zeeland? Bovengenoemde (en vergelijkbare) scenario’s zullen hoofdzakelijk aanwezig zijn op locaties met risico’s die een dergelijk incident kunnen veroorzaken. De Zeeuwse risicokaart geeft de risico’s in Zeeland aan. De gegevens van de kaart zijn afkomstig uit het Risicoregister. Het is een wettelijke taak voor de Gemeenten en Provincie om de gegevens in het risicoregister actueel te houden. De kaart kent echter een aantal beperkingen: - Externe veiligheidsmedewerkers van de Veiligheidsregio geven aan dat de gegevens niet voor 100 % correct zijn. - In het risicoregister wordt gewerkt met een drempelwaardentabel (bijlage 7) die voor verschillende bedrijfstypen een categorieaanduiding hanteert. In de drempelwaardentabel wordt uitgegaan van een minimale hoeveelheid gevaarlijke stoffen die een risico buiten een bedrijf (inrichting) kunnen veroorzaken. Inrichtingen die minder dan deze hoeveelheden hebben worden niet geregistreerd. Echter, ook daar kunnen incidenten gebeuren, waarvoor een PBM noodzakelijk is. - Daarnaast is de routering gevaarlijke stoffen op de kaart slechts gedeeltelijk opgenomen. Omdat er geen andere informatiebronnen zijn, is hiermee gewerkt. De kaart zal voor ca 90 % (inschatting) dekkend zijn. De risico’s zijn gekoppeld aan de beschreven basis scenario’s en bijzondere scenario’s die in Hoofdstuk 9 zijn uitgewerkt. Daarbij geldt dat: Bij ieder standaard incident wordt minimaal bluspak+ademlucht (evt. met chemielaarzen/ handschoenen) gebruikt. Scenario 1 kan zich in heel Zeeland voordoen. Daarom wordt gesteld dat een bluspak met chemielaarzen/handschoenen voor alle eenheden in Zeeland een minimale vereiste is. Deze PBM’s zullen dus grafisch niet in kaart worden gebracht. Een XTC-lab kan in de hele regio worden aangetroffen. Voorgesteld wordt om hiervoor bij de verdeling van PBM’s geen rekening te houden, aangezien hierbij sprake is van een illegale activiteit en daarmee een bovenmatig risico wordt veroorzaakt. Het transport van gevaarlijke stoffen en de scenario’s die zich daar kunnen voordoen, maken dat een vuilwerkpak en gaspak beschikbaar moeten zijn op deze routeringen. Kijkend naar de tellingen die Rijkswaterstaat heeft uitgevoerd op de routeringen, dan kan worden gesteld dat op een aantal routes slechts een beperkt aantal transporten plaatsvindt waar wel een vuilwerkpak noodzakelijk is maar geen gaspak. Dit blijkt uit een eerder uitgevoerde risicoinventarisatie t.b.v. herzieningsvoorstellen gaspakkenteams. In bijlage 8 is de risico-inventarisatie uitgevoerd met gegevens van de risicokaart, het Omgevingsplan 2012-2018, de routering gevaarlijke stoffen, gegevens van RWS (risico-inventarisatie t.b.v. herziening gaspakkenteams) en uit een inventarisatie van locaties van zwembaden. Dit levert de volgende plaatjes op:
Visie PBM’s
Pagina 34
Overzicht risicobronnen met gevaarlijke stoffen waarbij een vuilwerkpak noodzakelijk kan zijn
Geconcludeerd wordt dat de locaties over heel Zeeland verspreid liggen. De verspreiding wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de aanwezige zwembaden die nagenoeg overal in Zeeland zijn gesitueerd. Afhankelijk van het gekozen zuiveringsproces kunnen bij een zwembad bijtende en giftige chloordampen ontstaan. De lage grenswaarde van chloor maakt dat een inpandige grijpredding bij een wat grotere machinekamer, minimaal met een vuilwerkpak moet worden uitgevoerd17. Er is op dit moment onvoldoende informatie bekend om inzichtelijk te maken wat de omvang van machinekamers is en het type zuiveringsproces. Dit dient nader worden uitgezocht (oa. via bereikbaarheidskaarten). Een gaspak kan voor incidenten bij bedrijven in Zeeland noodzakelijk op de volgende locaties: Overzicht risicobronnen met gevaarlijke stoffen waarbij een gaspakinzet noodzakelijk kan zijn
17
Conform TNO onderzoek: Beschermende kleding bij een inpandige grijpredding
Visie PBM’s
Pagina 35
Conclusies - Op basis van de huidige informatie over risico’s kan worden geconcludeerd dat in heel Zeeland scenario’s voorkomen waarvoor een vuilwerkpak noodzakelijk is als PBM. - Naast de aanwezige bedrijven en bedrijfsterreinen en wegroutering voor ADR-stoffen, zijn vooral de Zwembaden, de risicobronnen die maken dat het vuilwerkpak op alle bluseenheden van Zeeland nodig is. De volgende gebieden hebben een verhoogde concentratie van risico’s, waarbij een gaspak noodzakelijk kan zijn tijdens een incident: o Kanaalzone Terneuzen – Sas van Gent o Sloegebied Middelburg-Vlissingen-Borssele o Gebied tussen het Sloegebied en Brabant. - Risico’s zijn ook aanwezig buiten de aangegeven concentratiegebieden omdat de meeste hoofdroutes in Zeeland zijn aangewezen als routering voor ADR-wegtransport. De transportaantallen geven aan dat op deze routes minder dan 100 transporten met giftige/corrosieve (brandbare) stoffen per jaar plaatsvindt.
10.
Gaspakkenteams Zeeland
Als aanvulling op de TS en HV-eenheden kan een specialistisch team incident bestrijding gevaarlijke stoffen (IBGS) noodzakelijk zijn om verdere stabilisatie van een incident uit te voeren. Dit team beschikt over beschermende pakken (gaspakken) met een hogere beschermingsgraad dan de vuilwerkpakken. Opruimwerkzaamheden behoren niet tot deze taken, tenzij dit noodzakelijk is om het incident te stabiliseren. Dit specialisme is noodzakelijk wanneer werkzaamheden (langdurig) moeten worden uitgevoerd bij hogere concentraties giftige stoffen en/of wanneer er sprake is van specialistische werkzaamheden. Activiteiten bestaan uit het dichten van lekkages (evt. uitvoeren van sleutelwerkzaamheden), het uitvoeren van bronbestrijdingsmaatregelen bij chemische industrie en ADR-transportongevallen (weg/spoor). De gaspakdragers zijn daartoe voldoende opgeleid en beoefend en hebben affiniteit met de chemische industrie. Het volledig dekkend krijgen van Zeeland (voldoen aan het Besluit Veiligheidsregio’s), betekent dat er 12 gaspakkenteams met elk 4 gaspakdragers per team nodig zijn (ofwel 12 x 4 x opkomstfactor 3 = 144 gaspakdragers). Praktisch gezien is dit niet realiseerbaar voor de Veiligheidsregio Zeeland. Voorgesteld wordt om enkel teams te stationeren op locaties met een hogere concentratie aan risico’s. Aan de hand van de Zeeuwse risico’s volgens de Zeeuwse risicokaart en vervoersgegevens van Rijkswaterstaat, in combinatie met de te verwachten standaardscenario’s met bijbehorende PBM’s, is bepaald waar in Zeeland een gaspakkenteam tijdens een inzet noodzakelijk kan zijn (zie volgende figuur).
Visie PBM’s
Pagina 36
In Zeeland wordt het noodzakelijk geacht om specialistische IBGS teams in deze regio in stand te houden vanwege: - de aanwezige BRZO-bedrijven die handelingen verrichten met zeer giftige stoffen (in grote hoeveelheden), waarvoor enkel een gaspak voldoende bescherming biedt. - de daarbij behorende transporten van en naar deze specifieke BRZO-bedrijven. Daarbij wordt het scheepvaarttransport buiten beschouwing gelaten, omdat dit niet snel bereikbaar is en dergelijke incidenten in de toekomst zullen worden bestreden door het in oprichting zijnde MIRG team. Rekening houdend met de inhoud van de landelijke concept-visie IBGS, wordt voorgesteld om, afwijkend van het landelijk besluit, de normtijden af te stemmen op de aanwezige risico’s en te verwachten scenario’s in Zeeland. Hieruit volgt dat er 2 gebieden zijn waar een concentratie van risico’s aanwezig is (zie gele gebieden in de figuur). Een veilige inzet met gaspakdragers kan enkel wanneer er een team stand-by staat aan de opstellijn. Het team is bedoeld voor het snel redden van de gaspakdragers. Op basis van de resultaten van het TNOonderzoek wordt het voldoende geacht dat het stand-by team een vuilwerkpak toepast (dat voldoet aan de uitgangspunten, die in deze visie zijn opgenomen). Dit is afwijkend van de landelijke standaardprotocollen en de huidige Zeeuwse inzetprocedures. De resultaten van het TNO onderzoek geven Visie PBM’s
Pagina 37
aan dat vuilwerkpakken een voldoende hoge protectiefactor kunnen bieden om een gaspakdrager te redden. Er wordt daarbij rekening gehouden dat een redding ca. 10 minuten duurt en contact met de vloeistof op het pak mogelijk is. Slagkracht Als slagkracht wordt voorgesteld om in Zeeland minimaal 8 gaspakdragers operationeel te hebben. Met 8 gaspakdragers kan tenminste 1 uur worden ingezet. Bij zeer grote inzetten biedt dit voldoende tijd om extra slagkracht vanuit andere regio’s of het bedrijfsleven te regelen. Dekkingsnorm Vanwege de aanwezige risico’s en mogelijke scenario’s in Zeeland wordt voorgesteld dat tenminste één gaspakkenteam binnen maximaal 30 minuten inzetbaar is in gebieden waar een verhoogde concentratie aan risico’s aanwezig is. In de overige gebieden is een gaspakkenteam binnen ca. 60 minuten inzetbaar. Gezien de beperkte risico’s in deze overige gebieden en vanwege het minimaal aantal noodzakelijke inzetten met gaspakkenteams de afgelopen 5 jaar in Zeeland (0 tot 2 inzetten per jaar18) wordt dit aanvaardbaar geacht. Bij het toepassen van snel inzetbare gaspakkenteams (SIGT) kan een groter dekkingsgebied worden bereikt omdat de teamleden, aanrijdend worden aangekleed en daardoor sneller inzetbaar zijn. Daarbij dient ieder team over een geschikt voertuig te beschikken. In de gebieden Organisatie per gaspakkenteam en locatie Op basis van de slagkracht en dekkingsnorm is het niet mogelijk om 8 gaspakdragers op 1 post te plaatsen (rekening houdend met een beschikbaarheidsfactor van 3). De gaspakdragers dienen minimaal over 2 teams te worden verdeeld (dus 2x4 gaspakdragers). Een team bestaat daarnaast uit 1 bevelvoerder en 1 chauffeur. Uitgaande van een beschikbaarheidsfactor van 3 zijn er 12 gaspakdragers, 3 bevelvoerders en 3 chauffeurs per team noodzakelijk ofwel 18 functionarissen. Dit levert een hoge belasting op voor een post. Bij inzet van een Sigt team worden 2 gaspakdragers door 2 helpers(eveneens gaspakdrager) aanrijdend aangekleed en zijn dus direct inzetbaar bij aankomst. De aanwezige TS bemanning moet dan 2 manschappen in een vuilwerkpak gereed maken (tbv een snelle redding van de ingezette gaspakdragers). De helpers van het gaspakkenteam (eveneens gaspakdragers), dienen zich na aankomst bij het incident ook direct aan te kleden en nemen de stand-by taak over. De chauffeur en medewerkers van TS eenheden assisteren bij het aankleden. Bij het toepassen van deze werkwijze kan reeds met één SIGT-team een eerste gaspakinzet worden uitgevoerd. Voorgesteld wordt om de gaspakkenteams te stationeren op of nabij de locaties met een hogere concentratie aan risico’s. Zeeland kent twee gebieden met een hogere concentratie aan risico’s (zie figuur). Echter wanneer de teams op posten gestationeerd zijn die zich in de risicogebieden bevinden, is het mogelijk dat de manschappen met dit specialisme al zijn ingezet op de eerste TS/HV-eenheden. In het dekkingsplan dient hiermee rekening te worden gehouden. Wanneer deze uitgangspunten worden genomen volgt hieruit: 18
Het gaat hierbij niet om het aantal alarmeringen maar om het aantal inzetten waarbij daadwerkelijk met een gaspak moet worden ingezet. Visie PBM’s
Pagina 38
- één team boven de Westerschelde (omgeving Sloe-A58), - één team onder de Westerschelde (kanaalzone Terneuzen of Sas van Gent). Bij de terugkoppeling van deze visie met een aantal OVD-en en bevelvoerders is aangegeven dat 2 teams het minimum is. Praktisch gezien mag een post met dit specialisme dan niet meer buiten dienst worden gesteld. Voorbeelden als vakantieperiode, een brandweerfeest , materiaalonderhoud of oefeningen maken dat een post soms buiten dienst moet worden gesteld. Om nog voldoende slagkracht te behouden wanneer één team noodgedwongen buiten bedrijf wordt gesteld en te kunnen garanderen dat binnen Zeeland 8 gaspakdragers te allen tijde kunnen worden geleverd, wordt geadviseerd om een 3e team operationeel te houden. Van de twee beschreven gebieden kent de kanaalzone de meest risicovolle situaties. Voorgesteld wordt om in geval van een derde team, dit te plaatsen in de kanaalzone Terneuzen - Sas van Gent. Bij een incident waarbij een gaspakkenteam noodzakelijks is, worden minimaal 2 teams gelijktijdig gealarmeerd (volgens KVT). Bij incidenten in de genoemde risicogebieden zal na inzet van het eerste team (15-20 minuten), in vele gevallen het 2e team zijn gearriveerd om evt. direct een tweede inzet te doen of als backup team te dienen. Waar worden de Snel inzetbare gaspakkenteams geplaatst? De dekking van de bestaande teams is zodanig dat daarmee de genoemde risicogebieden binnen de 30 minuten kunnen worden gedekt. Het is onmogelijk om binnen de gestelde tijd 1 team te gebruiken voor beide gebieden. Momenteel zijn er 5 teams operationeel, waarvan 2 snel inzetbare teams. Om te bepalen welke 2 teams het meest geschikt zijn, zijn bepalende criteria voor het in stand houden van een gaspakkenteam, per team beoordeeld met een score: 1= zeer laag, 2 is laag, 3=gemiddeld, 4=goed 5=zeer goed. Ieder criterium wordt gelijkwaardig gewogen. Criteria
Team Middelburg
Team Goes
Team Terneuzen
Omgeving/sterkte van de post Dekkingsrendement gerelateerd aan risicogebied Motivatie binnen de post Op de post staat 1e lijns TS voor incidentbestrijding industrie Uitruktijd Dag: Avond/Nacht/Weekend:
5
5
4
Beoordeling: Beschikbaarheid Gaspakdragers (400 %) Lima’s (100 %) Chauffeurs (100 %) Visie PBM’s
Team Tholen
3
Team Sas van gent 5
5
5
3
1
4
3
3
4
5
Nee
Nee
Ja
Ja
Nee
5:43
-
8:59 8:19
4:26 2:53
2:57
2 D 340 100 140
1 D 240 0 100
3 D 490 150 250
5 D 520 100 190
2 D 170 0 90
ANW 590 150 360
ANW 410 0 100
ANW 690 360 200
ANW 720 100 230
3
ANW 740 130 180 Pagina 39
Conclusie beschikbaarheid:
Probleem Dag
Probleem Dag + ANW
Geen Probleem
Geen Probleem
Probleem Dag
Beoordeling: Andere specialismes
2 Geen
1 Duiken HV RedVoertuig WTS 1000 Boot team?
4 Duiken+RRT Waterwagen Schuimblus systeem Verbrugge systeem Bootteam Ademlucht container
3 Deco
2 Meetploeg
Beoordeling: 5 2 2 3 3 Totaal: 22 17 20 23 16 Op basis van bovenstaande geadviseerd om de volgende teams operationeel te houden: Risicogebied Noord: het team Middelburg Risicogebied Zuid: het team Sas van Gent. Voor het Risicogebied Zuid geldt zowel voor de post Sas van Gent als Terneuzen, dat de aanwezige TS kan worden gealarmeerd voor incidentbestrijding bij de naastgelegen industrie. Dit heeft tot gevolg dat op dat moment geen volledig gaspakkenteam meer kan worden ingezet. Dit kan enkel worden ondervangen door in het alarmeringsvoorstel, de TS van de post te koppelen aan het gaspakkenteam, in geval er een OGS-incident aanwezig is. De bevelvoerder van de TS dient in overleg met de bevelvoerder van het gaspakkenteam te bepalen of ze samen voldoende gaspakdragers hebben. Het gaspakkenteam dient dan als eerste te gaan rijden. In dat geval zou een TS-4 voldoende kunnen zijn. Afwijking van het Besluit Veiligheidsregio’s: De organisatie wordt ingericht aan de hand het risicoprofiel in Zeeland. Bij het toepassen van dit voorstel wordt niet meer voldaan aan het Besluit veiligheidsregio’s omdat: - Slechts één team met 4 gaspakdragers in plaats van 8 gaspakdragers is binnen de 30 minuten in de genoemde risicogebieden aanwezig. - De normtijd van 30 minuten niet wordt gehaald buiten de genoemde risicogebieden. Op de uiterste randen van Zeeland is een team van 4 gaspakdragers ipv 8 gaspakdragers pas binnen 60 minuten onder de genoemde voorwaarden inzetbaar. - Er wordt afgeweken van de standaard aankleedprocedure die in de gaspakopleiding wordt aangeleerd. In plaats daarvan wordt een snelle aankleedprocedure toegepast (SIGT). - Er wordt tijdelijk met een standby-team gewerkt met een lagere beschermingsgraad t.a.v. de toegepaste beschermende kleding. In afwijking van de landelijke visie IBGS zullen de gaspakkenteams wel werkzaamheden moeten kunnen uitvoeren aan industriële installaties en transportmiddelen. De gaspakdragers kunnen met speciale gaspakken werken die koudebestendig zijn en pakken waarbij ademlucht buiten het pak wordt gedragen. Redenen om af te wijken van het Besluit Veiligheidsregio’s Omwille van de volgende redenen wordt het verantwoord geacht om toch af te wijken van het Besluit Veiligheidsregio’s: - De geografie van Zeeland maakt dat de inzetnorm praktisch gezien niet haalbaar is voor het specialisme gaspakken. Enkel met 12 gaspakkenteams kan aan het besluit worden voldaan. Visie PBM’s
Pagina 40
-
-
-
-
Enkel op de risicolocaties waar grote hoeveelheden (zeer) giftige stoffen aanwezig zijn, bestaat de mogelijkheid dat een gaspakkenteam nodig is. Deze visie koppelt de locaties van mogelijke risico’s (lees vraag) aan de daarbij behorende behoefte (lees aanbod) waardoor voor de veiligheidsregio ook een juiste verhouding in kosten versus baten ontstaat. De risico’s buiten de genoemde risicogebieden zijn aanwezig maar blijven zeer beperkt. Een eerste inzet (redding en stabilisatie) kan in die gebieden, bij de meeste scenario’s met de beschikbare middelen van de eerste eenheden worden uitgevoerd. Daarbij gebruikt men 2 stuks type 3 vuilwerkpak per eenheid. De eerste eenheden richten zich hoofdzakelijk op het beperken van de risico’s naar de omgeving. De bestaande gaspakkenteams hebben tot op heden slechts enkele inzetten gehad (0-2 inzetten per jaar voor heel Zeeland). Gezien de beperkte frequentie van voorkomen wordt het als een verantwoord en acceptabel restrisico beschouwd, dat bij incidenten in buitengebieden (met veel beperktere kans op voorkomen) het maximaal 15 minuten langer duurt alvorens wordt opgetreden. De resultaten van het TNO-onderzoek19 tonen aan dat het voldoende veilig is om het standby-team van een koppel ingezette gaspakdragers, te voorzien van een vuilwerkpak type 3. Een snelle redding (max 10 minuten inzet) is verantwoord wanneer de protectiefactor van het vuilwerkpak voldoende is. Omdat bekend is waar de gaspakdragers worden ingezet en daarmee contact is, kan een evt. redding van een eigen gaspakdrager, gecontroleerd en snel (binnen 10 minuten) worden uitgevoerd.
Restrisico’s - Geringe kans dat niet tijdig met de juiste PBM’s wordt ingezet in de overige nietrisicogebieden. - Verhoogde kans op schadeclaims wanneer het langer duurt voordat met de juiste PBM’s wordt ingezet en daardoor een incident meer is geëscaleerd. Maatregelen ter beperking van het restrisico - Een goede instructie aan bevelvoerders en andere leidinggevende kan het risico op inzet met verkeerde PBM’s reduceren. - Wanneer een kwalitatief goed vuilwerkpak met hogere resistentie (type 3 ipv 4) op alle TS/HV-eenheden ligt, verlaagt dat het risico van de ingezette manschappen. Daarnaast dient men in te zetten op het voorkomen van uitbreiding van het incident en op het beperken van de effecten van een incident, dit in afwachting van een gaspakkenteam die zal inzetten op de daadwerkelijke bronbestrijding. Samenwerking Daarnaast wordt voorgesteld om een intentieverklaring op te stellen waarin samen met de BRZObedrijven welke gaspakdragers hebben, de intentie door deze bedrijven wordt gegeven om o Op verzoek van de Veiligheidsregio of één van de andere BRZO-bedrijven, aanvullende gaspakdragers te leveren in geval van een incident, o Actief oefenmogelijkheden te bieden voor de gaspakkenteams van de VRZ, o Kennis beschikbaar te stellen t.a.v. gaspakinzetten bij mogelijke scenario’s bij deze bedrijven. o Specialistische kennis te bieden aan de gaspakkenteams. Dit kan zijn vanuit de bedrijfsbrandweren van DOW, Zeeland Refinery, Arkema, ICL-IP, Yara, Cargill en/of Rosier. Gaspakdragers kunnen als backup dienen of wanneer extra slagkracht moet worden
19
TNO onderzoek: beschermende werking van brandweerkleding bij een inpandige redding 25 juli 2009
Visie PBM’s
Pagina 41
vrijgemaakt. In overleg met Yara kan worden nagegaan, hoe om te gaan met de koudebestendige gaspakken. Het samenwerken met buurregio’s biedt momenteel weinig mogelijkheden: - Regio Midden en West Brabant heeft in Bergen op Zoom op dit moment een gaspakkenteam. Het is voor de regio momenteel echter onduidelijk of ze dit team in de toekomst behouden. - Regio Rotterdam Rijnmond, de gaspakken liggen op iedere TS-eenheid. De aanrijdtijden naar de risicogebieden liggen op ca 1 uur en zijn daarmee niet acceptabel, wanneer dit wordt afgezet tegen de risico’s in Zeeland. - Samenwerking met België. Ook daar worden gaspakken gebruikt. De procedures en organisatie zijn afwijkend. Kan een Belgisch team tijdig aanwezig zijn? Gezien de aanwezige risico’s wordt geadviseerd om gaspakkenteams in eerste instantie binnen de eigen regio te hebben georganiseerd. Voor extra capaciteit kunnen evt. ook afspraken met België worden gemaakt. Geadviseerd wordt om afspraken in een later stadium te maken. In eerste instantie moeten we het zelf goed geregeld hebben.
11.
Ontsmettingseenheid
Een apart advies herziening deco units is opgesteld waarin een nieuwe organisatiewijze voor decontaminatie is voorgesteld. Binnen dit document wordt het (wettelijk) kader beschreven evenals de huidige situatie binnen Zeeland en de buurregio’s Rotterdam Rijnmond en Midden-West Brabant. Tot slot wordt gebaseerd op optimale dekking van risico’s een herzieningsvoorstel gedaan. Zie voor verder informatie het document: “Advies herziening deco units”.
12.
Wat is voor IBGS nodig?
Zoals uit de standaard scenario’s blijkt, hebben we hiervoor de volgende PBM’s nodig: - bluspak - chemielaarzen/chemiehandschoenen - vuilwerkpak type 3 - gaspak - wegwerp overal type 4&5 (enkel tbv nucleaire incident) – hier niet nader uitgewerkt - eenvoudige beschermende overal type 5&6 (tbv echte vuilwerk klussen) - oefen vuilwerkpakken en oefengaspakken - opleidingspakken - extra materialen - PBM’s decontaminatie Hierna volgt een toelichting per persoonlijk beschermingsmiddel. Bluspak Voor veel OGS-incidenten is een bluspak met chemielaarzen/handschoenen voldoende als PBM. Het bluspak heeft reeds een basisbescherming voor zuren/logen en organische stoffen. Dit blijkt uit de eisen die aan dit pak worden gesteld bij aanschaf daarvan. Een bluspak moet voldoen aan de EN 469. Voorgesteld wordt om als extra eis aan de bluskleding te stellen dat deze kleding goed aansluitmogelijkheden biedt op de andere PBM’s die worden gedragen zoals: blushelm, laarzen, handschoenen. Daarmee moet worden voorkomen dat dampvorming op de huid wordt beperkt. Omgekeerd geldt dit ook voor de blushelm, laarzen en handschoenen.
Visie PBM’s
Pagina 42
Chemielaarzen/chemiehandschoenen De laarzen en handschoenen dienen bestand te zijn tegen de meeste gevaarlijke stoffen. Brandweer Nederland hanteert hiervoor meestal nitril handschoenen/laarzen (zie bijlage 9). Voor aromatische koolwaterstoffen (benzeen, tolueen) en chloorhoudende koolwaterstoffen biedt een Viton handschoen, een betere bescherming. Nitrilhandschoenen zijn hierbij enkel voor kortstondige werkzaamheden geschikt. Voorgesteld wordt om op iedere TS tenminste 4 paar nitril laarzen en handschoenen te leggen. Een gaspakkenteam dient 4 st. Nitrilhandschoenen en 4 paar Vitonhandschoenen op het voertuig te hebben. Wanneer sprake is van een combinatie OGS/HV klus, dient soms een keuze te worden gemaakt tussen chemiehandschoenen en werkhandschoenen. In een aantal situaties kan de gevaarlijke stof, erg heet of juist heel koud zijn. Isolerende handschoenen (zgn. Cryo-Gloves) kunnen daarom ook noodzakelijk zijn. Omdat dit niet vaak voorkomt, is het voldoende dat 4 paar van deze handschoenen bij ieder gaspakkenteam aanwezig zijn. Op de decontaminatie-units dienen 4 paar Nitrilhandschoenen te liggen. T.b.v. het veilig omkleden dienen tevens 4 paar badslippers aanwezig te zijn. Voor iedere eenheid geldt dat de handschoenen voldoende aansluiten op het pak dat wordt gedragen. De lengte van de mouwen dienen hierop te zijn afgestemd.
Wegwerp overal type 5,6 T.b.v. vuilwerkklussen met niet giftige stoffen, bijvoorbeeld vetten, mest etc, kan op de HV-containers een aantal stofdichte, waterafstotende wegwerpoveralls worden gelegd. Daarmee wordt voorkomen dat de bluspakken die in aanraking komen met stoffen, naderhand moeten worden weggegooid omdat de vuile bluspakken niet meer voldoende kunnen worden reiniging. De overall kan over een blusoverall worden gedragen en heeft een beschermingsgraad type 5&6. De overall moet functioneel zijn om de taken verkennen, redden en stabiliseren van een incident mee te kunnen uitvoeren, waarbij hoofdzakelijk sprake is van vuile omgeving en er sprake is van een hulpverleningssituatie. De overalls (4 stuks) liggen enkel op een HV-eenheid. Daarnaast liggen er voor grote decontaminatieklussen, 20 stuks vuilwerkoverallen op beide Deco-units. Voorgesteld wordt om deze aan te houden. Voor de meetploegen wordt eveneens geadviseerd om t.b.v. bemonstering type 5&6 overalls beschikbaar te stellen. Voorgesteld om per meetploeg 6 overalls beschikbaar te hebben. Daarnaast wordt voorgesteld om per meetploeg 6 paar overschoenen beschikbaar te stellen. Vuilwerkpak Een vuilwerkpak is een extra beschermende laag over het bluspak tegen chemicaliën. Dit kan een extra chemicaliënoverall zijn of een 2-delig chemicaliënpak. Ook een chemicaliënschort wordt benoemd voor het uitvoeren van een eerste verkenning/snelle redding. Bij een chemicaliënschort wordt enkel het voorste lichaamsdeel beschermd. Op basis van de volgende redenen, wordt gesteld dat een chemicaliënschort weinig meerwaarde biedt t.o.v. bluspak met chemielaarzen/handschoenen - Vanuit arbo-overweging wordt gesteld dat te allen tijde voldoende bescherming moet worden geboden aan een medewerker (conform ALARA-principe). - Bij een inpandige snelle redding is vaak vooraf niet goed bekend wat men kan tegenkomen. Zie hiertoe de rapportage en conclusies van TNO “Beschermende werking van brandweerkleding bij een inpandige grijpredding”. Als vuilwerkpak wordt daarom voorgesteld, om een pak te gebruiken dat de bluskleding volledig afdekt. Visie PBM’s
Pagina 43
Het maakt voor de taken (snelle redding/verkenning en eerste stabilisatie) van de eerste eenheden niet uit of gebruik gemaakt wordt van een wegwerppak of herbruikbaar chemiepak. Beide pakken bieden tegenwoordig een vergelijkbare resistentie tegen chemicaliën. Omdat een herbruikbaar pak vaker moet kunnen worden ingezet, is de materiaalsterkte en deugdelijkheid meestal beter dan bij een wegwerppak. De keuze voor een wegwerp- of herbruikbaar pak is hoofdzakelijk een kostenafweging. Omdat OGS inzetten niet vaak voorkomen, ligt het gebruik van de pakken hoofdzakelijk bij het oefenen en tijdens het opleiden. In deze visie zijn de kosten niet verder uitgewerkt. Andere voorwaarden die moeten worden meegewogen bij de keuze van een pak zijn: De beschermingsgraad. De huidige landelijk branchevoorschriften stellen een type 3 pak voor. De visie OGS heeft het over een type 4 pak. Zoals eerder gezegd is bij een inpandig incident niet altijd duidelijk wat men tegenkomt. Daarom is het vanuit ARBO oogpunt veiliger zijn om een type 3 pak te kiezen. Het kostenverschil tussen een type 3 en type 4 pak zijn niet bekend en dienen te worden uitgewerkt. Beide opties dienen nader te worden onderzocht. De organisatiekeuze van gaspakken kan mede bepalen of voor een type 4 of type 3 pak wordt gekozen. T.a.v. de dampdichtheid wordt als voorwaarde gesteld dat er minimaal sprake moet zijn van een protectiefactor van 100. Daarbij wordt gerefereerd aan de rapportage van TNO. Snelheid Randvoorwaardelijk is dat het pak snel kan worden aangetrokken. De huidige aankleedprocedure van een chemiepak, maakt dat een chemiepakdrager pas na ca 10 minuten inzetbaar is. Rekening houdend vanaf de start van het incident gebeuren de volgende handelingen: - melding incident via 112 door degene die het incident heeft ontdekt - alarmering blusploegen - aanrijden naar kazerne - aandoen bluskleding - aanrijden naar het incident (tussentijds contact met meldkamer om informatie te verzamelen). Deze eerste handelingen nemen (afh. van de locatie tov de kazerne) ca 10 minuten in beslag. Dit betekent dat pas na 20 minuten een verkenning en/of snelle redding met de extra beschermingslaag kan worden uitgevoerd. Wanneer het slachtoffer binnen ca 5 minuten naar een veilige omgeving kan worden gebracht, is het slachtoffer ca 25 minuten in een omgeving met gevaarlijke stoffen geweest. De eigenschappen van de gevaarlijke stof en de ontvangen dosis op het slachtoffer bepalen de gevolgen voor het slachtoffer. De tijdsduur van het contact met de stof is bepalend voor de totale ontvangen dosis. Andere Veiligheidsregio’s hebben aangegeven dat het mogelijk is om een chemiepak in ca 3 minuten aan te doen wanneer niet meer volgens de landelijke aankleedprocedure wordt gewerkt (BrabantNoord). Dit betekent een tijdswinst van 7 minuten. Voorgesteld wordt om een minimale aankleedtijd, naast de resistentie als randvoorwaarde te stellen en de landelijke aankleedprocedure te verlaten. De materialen dienen vooraf te zijn gekeurd en geseald zodat de gebruiker een garantie heeft dat het pak in orde is.
Visie PBM’s
Pagina 44
Het aantrekken moet vergelijkbaar zijn met een jas of regenpak dat wordt aangedaan. Een streeftijd van 3 minuten moet worden aangehouden20. Opleiding/instructie De Visie-OGS stelt dat het pak eenvoudig, zonder aparte instructie moet kunnen worden aangedaan. Sterkte Het pak is voldoende sterk om een slachtoffer mee te redden. Functioneel - het pak is functioneel om de taken mee uit te kunnen voeren - het moet eenvoudig kunnen worden gecombineerd met het dragen van ademlucht - de pakdrager moet externe geluiden of zijn portofoon kunnen horen. Deze geluiden mogen niet worden overstemd door het kraken van het pak. Vertrouwen De gebruikers moeten vertrouwen hebben in het pak. Aantal vuilwerkpakken Moeten er 2 of 4 vuilwerkpakken op iedere TS/HV-eenheid worden gelegd? Deze vraag is voorgelegd aan een aantal OVD-en en bevelvoerders. Achtergrond van de vraag is dat bij een snelle redding ook een stand-by team gereed moet staan. Omdat bij een snelle redding al voor een lager beschermingsniveau kan worden gekozen, dient het standby-team dus wel eenzelfde bescherming als het ingezet personeel te hebben. Indien 2 pakken op een voertuig liggen kan feitelijk dan geen redding worden uitgevoerd. Voor het snel uitvoeren van een redding met vuilwerkpak zouden er feitelijk dus 4 pakken op het voertuig moeten liggen. Echter rekening moet ook rekening worden gehouden met de volgende argumenten: Bij een OGS incident zal meestal terughoudender wordt gereageerd om direct in te zetten t.o.v. brand. Er zal meer aandacht worden besteed aan een inzetplan. Op het HV-voertuig liggen ook chemiepakken. Hoewel de HV waarschijnlijk iets later komt, is er volgens de aanwezigen meestal voldoende tijd om een stand-by team met de chemiepakken van de HV gereed te maken. Bij een slachtoffer zal daarnaast snel naar middelOGS worden opgeschaald en kan de tweede TS ook voor het stand-by team worden ingezet, mochten deze eerder ter plaatse zijn. Om die redenen wordt het niet noodzakelijk geacht om 4 pakken per eenheid op de voertuigen te leggen. Afgesproken dat de opschaling in combinatie met de terughoudendheid in optreden (afstemming inzetplan), voldoende redenen zijn om het bij 2 vuilwerkpakken te houden per eenheid. Daarnaast is dit ook in overeenstemming met met de brancherichtlijn dus is er geen sprake van een landelijk afwijkende situatie. Per decontaminatie-unit zijn minimaal 4 vuilwerkpakken noodzakelijk. T.b.v. het begeleiden van eigen personeel of slachtoffers in de ontsmettingsstraat. MIRG Voor de MIRG-teams wordt uitgegaan van vergelijkbare uitgangspunten als de vuilwerkpakken. Als extra uitgangspunt wordt gesteld dat de ademlucht buiten het pak moet worden gedragen. Daarmee blaast het pak zich minder op en kan beter in kleine ruimten worden opgetreden. De ademluchtfles
20
Dit kan mogelijk tot een grotere oefeninspanning leiden dan momenteel gebruikelijk.
Visie PBM’s
Pagina 45
en het toestel dat wordt gedragen dient daarbij met een extra beschermhoes te worden afgeschermd dat van een gelijkwaardig materiaal is gemaakt. Gaspak Het pak dient bestand te zijn tegen alle situaties die onder type 1 vallen (EN 943-1,2): Gasdichte beschermende kleding bestand tegen vloeibare en gasvormige chemicaliën, aerosols en vaste stof deeltjes. Onder het gaspak wordt een standaard katoenen werkoverall gedragen om hyperthermie te voorkomen. Overige voorwaarden: Chemische resistentie Het moet minimaal 20 minuten bestand zijn tegen alle voorkomende giftige stoffen in de regio Zeeland. Sterkte Het pak is voldoende sterk om een slachtoffer mee te redden. Functioneel - het pak is functioneel om de gestelde taken mee uit te kunnen voeren - het pak moet eenvoudig kunnen worden gecombineerd met het dragen van ademlucht - de pakdrager moet externe geluiden of zijn portofoon kunnen horen. Deze geluiden mogen niet worden overstemd door het kraken van het pak. Vertrouwen De gebruikers moeten vertrouwen hebben in het pak. Resistent tegen koude Een inzet waarbij gekoeld, vloeibaar, giftig of bijtend gas vrijkomt is mogelijk. Ter bescherming van de manschappen wordt bij dergelijke situatie aanbevolen om een gaspak (incl. de juiste onderkleding) te dragen welke bestand is tegen koude situaties (tot -80 oC). Geadviseerd wordt dat er binnen Zeeland ten minste 4 speciale gaspakken beschikbaar zijn, die hiertegen bestand zijn. Deze stoffen zijn het meest in de Kanaalzone Terneuzen-Sas van Gent aanwezig. De huidige pakken die hiertoe zijn aangeschaft en op de post Koegors Terneuzen liggen, zijn inmiddels afgeschreven. Resistent tegen warmte In de industriële omgeving is het ook mogelijk dat bescherming moet worden geboden in een toxische en tevens brandgevaarlijke omgeving (bijvoorbeeld incident met benzeen). Bij dergelijke situaties wordt momenteel gekozen om een chemiepak (bescherming toxische omgeving) met daaronder een bluspak (bescherming brandbare omgeving) te dragen. Het gaspak wordt dan niet gebruikt omdat dit pak in combinatie met een bluspak zeer oncomfortabel werkt. Het gaspak is dikker dan een chemiepak en isoleert daardoor beter met als gevolg dat er minder warmte wordt afgevoerd. Daarom is vooral in de zomermaanden de kans op hyperthermie mogelijk, bij gebruik van het bluspak in een gaspak. Bij de huidige gaspakken dient een katoenen overall als onderkleding te worden gedragen en is er daardoor geen bescherming tegen een brandbare omgeving. Het gebruik van externe luchtaansluiting kan een gaspak koelen en kan in sommige situaties een oplossing bieden. Nadeel is dat dit bij een brandbare omgeving, bij brand een extra gevaarlijke situatie kan opleveren omdat de luchtslangen niet tegen hitte bestand zijn.
Visie PBM’s
Pagina 46
Vanwege de toxische omgeving zou het in sommige situaties beter zijn dat een PBM wordt gebruikt met een resistentie, vergelijkbaar met een gaspak. Het pak zou daarnaast hittebestendig moeten zijn en antistatisch om te voorkomen dat de brandbare stof ontsteekt. Industriële omgeving Procesinstallaties in de industrie worden vaak dicht op elkaar gebouwd. Hierdoor is soms maar beperkte ruimte aanwezig. Bij de huidige pakken wordt ademlucht binnen het pak gedragen waardoor het pak zich met de uitgeademde lucht opblaast. Om te kunnen werken in nauwe ruimten wordt aanbevolen om in Zeeland minimaal 4 gaspakken type 1 beschikbaar te hebben, waarbij de ademlucht buiten het gaspak wordt gedragen. Over de ademluchtcylinder dient dan een extra beschermhoes te worden aangebracht. De huidige pakken die hiertoe zijn aangeschaft liggen op de post Koegors in Terneuzen. Combinatie van beschermingsfactoren
Geadviseerd wordt om een gaspak te kiezen dat bovenstaande situaties zoveel mogelijk combineert. Inmiddels zijn er gaspakken op de markt die resistentie bieden tegen een toxische omgeving en daarnaast hitte werend zijn (bestand tegen flashfire), koudebestendig zijn en antistatisch zijn. De pakken zijn in twee versies beschikbaar, een pak waarbij ademlucht binnen het pak wordt gedragen of een pak waarbij ademlucht buiten het pak wordt gedragen. Geadviseerd wordt om dergelijke type pakken in afstemming met BRZO-bedrijven aan te schaffen en na te gaan welke mogelijkheden er zijn om dergelijke pakken samen aan te schaffen. Communicatie In de huidige situatie is de communicatie tussen de chemiepakdragers of gaspakdrager en bevelvoerder slecht. Woorden zijn vaak slecht verstaanbaar (te zacht of vervormd). Daarbij zorgt het pak voor een extra storend geluid. Dit komt omdat met name omdat de spreeksleutel van de portofoon op borsthoogte in het pak hangt en de chemie/gaspakdrager met ademlucht op in het pak zit. Het gevolg is dat deze vaak slecht te verstaan is. Dit kan leiden tot verkeerde of niet begrijpbare informatie of opdrachten en daarmee mogelijk gevaarlijke situaties. Het communicatieprobleem is door alle bestaande gaspakkenteams aangegeven, maar is ook bij de manschappen die een chemiepak dragen, bekend. Inmiddels hebben de leveranciers alternatieven op de markt gebracht. De microfoon en luidspreker zitten daarbij in of rond het masker. Een aantal gaspakkenteams heeft op eigen initiatief testen gedaan met verschillende types. Iedere test levert een positief resultaat op waarbij een veel betere communicatie mogelijk is. Om de veiligheid te kunnen garanderen wordt geadviseerd om in ieder geval bij de gaspakkenteams, maskers te hanteren waarbij de speaker en microfoon in het masker zit. Daarnaast kan worden afgewogen of 2 maskers met microfoon en luidspreker ook op de Deco-units en op elke tankautospuit moet worden gelegd zodat dit ook door de vuilwerkpakdragers kan worden toegepast. Bij implementatie hiervan, dient dit dan ook bij de oefenpakken te worden meegenomen. Aandachtspunt bij aanschaf is dat de maskers eenvoudig kunnen worden gedemonteerd en gereinigd. Oefenpakken - vuilwerkpakken De TS en HV-eenheden oefenen met vuilwerkpakken die volledig vergelijkbaar dienen te zijn met de inzetpakken zodat praktijkomstandigheden het best worden gesimuleerd. De oefenpakken hoeven ten aanzien van de resistentie en damp- of vloeistofdichtheid niet te voldoen aan de kwaliteit van de Visie PBM’s
Pagina 47
inzetpakken, omdat bij een oefensituatie nooit met een echte chemische stof wordt gewerkt. Een klein scheurtje in het pak is dus acceptabel. De pakken moeten na iedere inzet worden gecontroleerd. Voorgesteld wordt om aparte keuringseisen te stellen voor de oefenpakken die aan de hand van een taakrisicoanalyse door het management zijn vastgesteld. Daarmee wordt voorkomen dat een onveilige situatie zou kunnen ontstaan bij gebruik van een oefenpak. Op de oefenpakken moeten duidelijk zijn aangegeven dat sprake is van een oefenpak. Voorgesteld wordt om op een aantal centrale locaties in Zeeland de oefenpakken te leggen welke aldaar worden uitgegeven en na gebruik worden gekeurd. Indien sprake is van wegwerppakken, hoeven geen extra keuringseisen te worden gesteld. Tijdens een oefening kan het pak mogelijk een aantal keer worden ingezet. Na aanschaf van het pak, kan dit apart worden getest waarna dit als standaard kan worden gehanteerd tijdens oefeningen. Het arbo en veiligheidsaspect zijn daarbij bepalend. De aanschaf en verdeling van pakken t.b.v. oefenen, ligt bij de afdelingen materiaal en logistiek en OTO. Oefenpakken - gaspakken De gaspakeenheden oefenen met oefenpakken die volledig vergelijkbaar dienen te zijn met de inzetpakken zodat praktijkomstandigheden het best worden gesimuleerd. De oefenpakken hoeven ten aanzien van de resistentie en damp- of vloeistofdichtheid niet te voldoen aan de kwaliteit van de inzetpakken, omdat bij een oefensituatie nooit met een echte chemische stof wordt gewerkt. Een klein scheurtje in het pak is dus acceptabel. De pakken moeten na iedere inzet worden gecontroleerd. Voorgesteld wordt om aparte keuringseisen te stellen voor de oefenpakken die aan de hand van een taakrisicoanalyse door het management zijn vastgesteld. Daarmee wordt voorkomen dat een onveilige situatie zou kunnen ontstaan bij gebruik van een oefenpak. Op de oefenpakken moeten duidelijk zijn aangegeven dat sprake is van een oefenpak. M.b.t. de speciale gaspakken wordt geadviseerd om per type pak, hiervoor minimaal 4 oefengaspakken binnen de regio beschikbaar te hebben, zodat de teams daarmee ook kunnen oefenen. Logistieke voorraad Na een inzet is het mogelijk dat pakken en materiaal moeten worden schoongemaakt, gerepareerd en gecontroleerd. Daarnaast kan het noodzakelijk zijn dat pakken of materiaal periodiek onderhoud of een keuring moeten ondergaan. Om eenheden zo min mogelijk buiten dienst te stellen, wordt voorgesteld om op één locatie in Zeeland, een extra voorraad aan pakken en materiaal te houden die kan worden gebruikt bij één van de beschreven mogelijkheden. De locatie, aantallen en hoeveelheden dienen door de logistieke afdeling te worden bepaald. Voorgesteld wordt om minimaal rekening te houden met een gelijktijdige uitval van 4 eenheden. Extra materiaal tbv verkenning Zoals eerder aangegeven kan het toepassen van een mini-camera op de helm van een verkenner, mogelijk een meerwaarde geven om een goede beeldvorming te krijgen bij de bevelvoerder, OVD-B en AGS. De ontwikkelingen hierop gaan snel. Voorgesteld wordt om dit nader te onderzoeken. Dit kan tevens de besluitvorming t.a.v. gebruik van de juiste PBM’s ten goede komt. Een dergelijke camera dient tenminste explosieveilig te zijn uitgevoerd. Overige voorwaarden dienen te worden afgestemd met de afdeling automatisering. Extra kledingpakketten tbv decontaminatie De decontaminatie-units dienen ook te worden ingezet voor het ontsmetten van slachtoffers. Er wordt landelijk vanuit gegaan dat er maximaal 10 slachtoffers mee kunnen worden ontsmet. Visie PBM’s
Pagina 48
Voorgesteld om 10 gesealde kledingpakketten op de Deco-units te leggen. De kleding biedt enige bescherming tegen koude, indien eigen kleding besmet is en niet kan worden gebruikt. Een kledingpakket bevat tenminste: - 1 handdoek - ondergoed met katoenen onderhemd - katoenen overall - sokken - slippers of eenvoudig schoeisel - poncho - aludeken. Spotdecontaminatie In de laatste handreiking Kleinschalige chemische decontaminatie (2013) is aangegeven dat naast de decontaminatie-units op de TS en HV-eenheden ook Spot-decontaminatiemateriaal moet worden gelegd. Daarbij staat aangegeven dat er tevens wegwerpoveralls aanwezig moeten zijn. In bijlage 10 is een overzicht opgenomen van de noodzakelijke materialen. Bij de eerstvolgende herziening van de Brancherichtlijn t.a.v. materialen op TS en HV-eenheden, zal dit materiaal eraan worden toegevoegd. Hieruit volgt dat de volgende PBM’s per eenheid t.b.v. spotdecontaminatie eveneens noodzakelijk zijn: - 1 FFP3-mond/neusmasker - 1 douchemuts - 1 zwembril - 2 verpakte papieren handdoeken - 2 aludekens - 2 wegwerpoveralls - 2 paar noodschoeisel.
Visie PBM’s
Pagina 49
13.
Eindvisie PBM’s bij IBGS
Afwegingskader PBM’s De basis brandweer eenheden (TS eenheden + HV-eenheid) hebben als taken het verkennen, redden van mens/dier en het uitvoeren van een eenvoudige stabilisatie. Standaard wordt het bluspak met onafhankelijke ademlucht met bluslaarzen en blushandschoenen gehanteerd. De bevelvoerder moet met behulp van het BOS-1 schema en het ERIC-kaartenboek, het beschermingsniveau van zijn ingezette eenheden bepalen. Bij twijfel of bij een OGS incident waarbij een slachtoffer betrokken is, stemt hij af met de OVD-B of AGS. Volgt uit de eerste afweging een chemie- of gaspak, dan dient de bevelvoerder voor de taak “snelle redding”, de volgende stappen te doorlopen om te bepalen of hij toch met een lagere beschermingsgraad kan werken: 1. Kan met behulp van eenvoudige bronbestrijdingsmaatregelen, de situatie zodanig veilig worden gesteld dat geen chemiepak of gaspak hoeft te worden gebruikt (hoofdstuk 8). Daarbij wordt ook rekening gehouden met de effecten die deze maatregelen kunnen geven. 2. Gebruik onderstaand afwegingskader voor het bepalen van het PBM voor de snelle redding: UITGANGSPUNTEN Gebruikte PBM’s(1, 2) INZETVOORWAARDEN(3) - Buitenlucht met zekerheid goede ventilatie - Inpandig met slechte ventilatie, 1 ruimte, aangrenzend aan veilige ruimte - én < 200 liter of kg per verpakking (4) betrokken bij het incident - én géén huidopname stof Inpandig met zekerheid op goede ventilatie Alle overige situaties: - vraag advies AGS
Bluspak, Chemielaarzen, Chemiehandschoenen
- Vermijd contact met een Vloeistof/ vloeistof verdicht gas - Vermijd verhitte gassen/dampen - Geen ontstekingsgevaar - In zichtbare geconcentreerde damp/wolk of inpandig: max. 10 min - Bij irritatie op de huid of bij directe afbreuk PBM’s, direct terugtrekken
Bluspak + Vuilwerkpak met chemielaarzen chemiehandschoenen, of gaspak
- Vermijd contact met tot vloeistof verdicht gas - Vermijd verhitte gassen/dampen - Geen ontstekingsgevaar - Bij irritatie op de huid of bij directe afbreuk PBM’s, direct terugtrekken
1
: Gebruik altijd adembescherming : Bij snelle besluitvorming en twijfel, kies een hogere beschermingsgraad of raadpleeg eerst een AGS 3 : Indien niet aan de inzetvoorwaarden kan worden voldaan moeten eerst bronmaatregelen worden genomen en/of een hoger beschermingsniveau van het PBM worden genomen. 4 : Volume of massa is per verpakkingseenheid, meerdere verpakkingen met een maximale inhoud van 200 l of kg in 1 ruimte is dus mogelijk (bijvoorbeeld een PGS15 loods) 2
De bevelvoerder moet in dit geval een informatiebron hebben waarmee hij vaststelt of sprake is van een huidopname stof. De AGS hem hierover informeren. Bij een klein OGS-incident wordt standaard een TS, OvD en AGS gealarmeerd21. Bij twijfel of een inpandige redding mogelijk is, stemt de bevelvoerder direct na alarmering met de AGS af, welke PBM moet worden gebruikt. Een gaspak is 21
De nieuwe landelijke IBGS visie geeft aan dat bij een klein OGS nog enkel een TS wordt gealarmeerd. Dit is voorgesteld ivm standaardisatie tbv de landelijke alarmeringsclassificatie. De bevelvoerder zal in dat geval direct een AGS moeten vragen via de meldkamer. Visie PBM’s
Pagina 50
een beschermingsmiddel waarvoor specialistische kennis en vaardigheid noodzakelijk is om deze toe te kunnen passen. Algemeen kan worden gesteld dat het gaspak niet wordt toegepast als PBM voor het redden van een slachtoffer. Gaspakkenteams zijn noodzakelijk wanneer werkzaamheden (langdurig) moeten worden uitgevoerd bij hogere concentraties giftige stoffen en/of wanneer er sprake is van specialistische werkzaamheden. Activiteiten bestaan uit het dichten van lekkages (evt. uitvoeren van sleutelwerkzaamheden) en het uitvoeren van bronbestrijdingsmaatregelen bij chemische industrie en ADR-transportongevallen (weg/spoor). Uit oefeningen en vanuit de praktijkervaring van AGS-en, OVD-en en bevelvoerders blijkt dat het afwegingskader t.a.v. het bepalen van de juiste PBM, onvoldoende bekend is waardoor verkeerde PBM’s worden gebruikt en daardoor een onveilige situatie ontstaat voor het eigen personeel of een slachtoffer dat onnodig lang in een onveilige situatie blijft liggen omdat wordt gekozen voor een vuilwerkpak terwijl ook met een bluspak kon worden gered. Geadviseerd wordt om bevelvoerders meer te trainen op deze afweging zodat een veilige keuze wordt gemaakt t.a.v. de PBM’s die moeten worden toegepast bij een snelle redding. Dit vereist extra inspanning vanuit de afdeling OTO. Waar en wanneer is een vuilwerkpak nodig? Aan de hand van de Zeeuwse risico’s volgens de Zeeuwse risicokaart en vervoersgegevens van Rijkswaterstaat, in combinatie met de te verwachten standaardscenario’s met bijbehorende PBM’s, is bepaald waar in Zeeland een vuilwerkpak tijdens een inzet noodzakelijk kan zijn (zie volgende figuur).
Geconcludeerd wordt dat de locaties over heel Zeeland verspreid liggen. De verspreiding wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de aanwezige zwembaden die nagenoeg overal in Zeeland zijn gelegen. Afhankelijk van het gekozen zuiveringsproces kunnen bij een zwembad bijtende en giftige chloordampen ontstaan. De lage grenswaarde van chloor maakt dat een inpandige grijpredding bij Visie PBM’s
Pagina 51
een wat grotere machinekamer, minimaal met een vuilwerkpak moet worden uitgevoerd22. Er is op dit moment onvoldoende informatie bekend om inzichtelijk te maken wat de omvang van machinekamers is en het type zuiveringsproces. Dit dient nader worden uitgezocht (oa. via bereikbaarheidskaarten). Per TS/HV-eenheid worden 2 vuilwerkpakken voldoende geacht. Dit sluit ook aan bij de landelijke brancherichtlijn. Bij het inzetten van een koppel met vuilwerkpak moet ook een standby-team gereed staan met een gelijkwaardig beschermingsniveau als dat van het ingezet team. Deze vuilwerkpakken komen van de HV-eenheid of een 2e TS. Criteria van een vuilwerkpak Het vuilwerkpak voldoet ten minste aan de volgende criteria: - Er is geen opleiding of specifieke procedure nodig om het pak aan te doen. - Het is snel aan te trekken (aankleedtijd: max. 3 minuten). - Het is voldoende sterk om een slachtoffer mee te redden. - Het is functioneel om de werkzaamheden mee uit te kunnen voeren. - Het is minimaal spatdicht en biedt, gecombineerd met chemielaarzen en handschoenen hiertoe voldoende bescherming (minimaal type 3). - Het moet eenvoudig kunnen worden gecombineerd met het dragen van ademlucht. - Gebruiksgemak. - Er dient voldoende vertrouwen in het pak te zijn bij de gebruikers. Zie hoofdstuk 13, waarin de criteria zijn toegelicht en tevens een aantal voorwaarden is gesteld aan noodzakelijke randapparatuur. Dit geldt ook voor de oefenpakken. Dit vuilwerkpak wordt zowel bij de basiseenheden als bij de ontsmettingseenheden (Deco-TS) toegepast. Waar en wanneer is een gaspak nodig? Als aanvulling op de TS en HV-eenheden kan een specialistisch team incident bestrijding gevaarlijke stoffen (IBGS) noodzakelijk zijn om verdere stabilisatie van een incident uit te voeren. Dit team beschikt over beschermende pakken (gaspakken) met een hogere beschermingsgraad dan de vuilwerkpakken. Opruimwerkzaamheden behoren niet tot deze taken, tenzij dit noodzakelijk is om het incident te stabiliseren. Het volledig dekkend krijgen van Zeeland (voldoen aan het Besluit Veiligheidsregio’s), betekent dat er 12 gaspakkenteams met elk 4 gaspakdragers per team nodig zijn (ofwel 12 x 4 x opkomstfactor 3 = 144 gaspakdragers). Praktisch gezien is dit niet realiseerbaar voor de Veiligheidsregio Zeeland. Voorgesteld wordt om enkel teams te stationeren op locaties met een hogere concentratie aan risico’s. In Zeeland wordt het noodzakelijk geacht om specialistische IBGS teams in deze regio in stand te houden vanwege: - De aanwezige BRZO-bedrijven die handelingen verrichten met zeer giftige stoffen (in grote hoeveelheden), waarvoor enkel een gaspak voldoende bescherming biedt. - De daarbij behorende transporten van en naar deze specifieke BRZO-bedrijven.
22
Conform TNO onderzoek: Beschermende kleding bij een inpandige grijpredding
Visie PBM’s
Pagina 52
Rekening houdend met de inhoud van de landelijke concept-visie IBGS, wordt voorgesteld om, afwijkend van het landelijk besluit, de normtijden af te stemmen op de aanwezige risico’s en te verwachten scenario’s in Zeeland. Op basis van deze gegevens en de uitgangspunten bij de vuilwerkpakken is in Hoofdstuk 11 een organisatievoorstel t.a.v. gaspakkenteams uitgewerkt. Voorgesteld wordt om 3 gaspakkenteams in Zeeland te behouden: - één team boven de Westerschelde (omgeving Sloe-A58), - twee teams onder de Westerschelde (kanaalzone Terneuzen of Sas van Gent). Om nog voldoende slagkracht te behouden wanneer één team noodgedwongen buiten bedrijf wordt gesteld en te kunnen garanderen dat binnen Zeeland 8 gaspakdragers te allen tijde kunnen worden geleverd, wordt geadviseerd om een 3e team operationeel te houden. Uitgangspunten gaspakkenteams In Hoofdstuk 11 zijn de uitgangspunten nader toegelicht voor dit organisatiemodel. Hierna volgt een opsomming van de uitgangspunten: - Als slagkracht dienen in Zeeland minimaal 8 gaspakdragers operationeel te zijn. - Er wordt gebruik gemaakt van snel inzetbare gaspakkenteams. Elk team beschikt over een eigen voertuig. - Een operationeel team bestaat uit 1 bevelvoerder, 4 gaspakdragers, 1 chauffeur. - Gaspakdragers zijn voldoende opgeleid en beoefend om deze specialistische taak te vervullen en hebben affiniteit met de chemische industrie. - Een gaspakkenteam heeft enkel als hoofdtaak het verder stabiliseren van het incident. - Het standby team wordt geleverd door de eerste TS/HV-eenheden. Daarbij wordt een vuilwerkpak gebruikt. - Het redden van een gaspakdrager duurt gemiddeld 10 minuten. - De helpers van het gaspakkenteam (eveneens gaspakdragers), dienen zich na aankomst bij het incident ook direct aan te kleden en nemen de standby taak over - In de gele gebieden (zie figuur) is binnen een half uur een gaspakkenteam inzetbaar. - In de rode gebieden (zie figuur) is een gaspakkenteam maximaal binnen een uur inzetbaar. - Er wordt gebruik gemaakt van snel inzetbare gaspakkenteams. - Er wordt rekening gehouden met een beschikbaarheidsfactor van 3. Dit betekent dat er 12 gaspakdragers, 3 bevelvoerders en 3 chauffeurs per team noodzakelijk ofwel 18 functionarissen. - De gaspakdragers kunnen met speciale gaspakken werken die koudebestendig, hittebestendig zijn en pakken waarbij ademlucht buiten het pak wordt gedragen. Voor de overige uitgangspunten t.a.v. de gaspakkenteams wordt verwezen naar hoofdstuk 11. De gaspakken en oefengaspakken voldoen aan de uitgangspunten die in hoofdstuk 13 zijn opgenomen. Dit houdt tevens in dat er minimaal 4 speciale gaspakken in Zeeland beschikbaar zijn die geschikt zijn tegen een koude omgeving, een brandgevaarlijke omgeving en industriële omgeving. Visie PBM’s
Pagina 53
Ook worden in dit hoofdstuk een aantal voorwaarden gesteld aan randapparatuur zoals communicatiemiddelen en adembescherming. Bij het toepassen van deze werkwijze kan met één SIGT-team een eerste gaspakinzet worden uitgevoerd. Locatie Voorgesteld wordt om de gaspakkenteams te stationeren op of nabij de locaties met een hogere concentratie aan risico’s. Zeeland kent twee gebieden met een hogere concentratie aan risico’s (zie figuur). Echter wanneer de teams op posten gestationeerd zijn die zich in de risicogebieden bevinden, is het mogelijk dat de manschappen met dit specialisme reeds zijn ingezet op de eerste TS/HVeenheden. In het dekkingsplan dient hiermee rekening te worden gehouden. - Om deze uitgangspunten te kunnen realiseren dient volgens de klankbordgroep tenminste 3 snel inzetbare gaspakkenteams operationeel te hebben met een minimum van 2. Het 3e team is noodzakelijk om te borgen dat voldoende slagkracht beschikbaar blijft, wanneer één team buiten bedrijf zou gaan (ivm vakantie, oefenen, brandweerfeest op post, onderhoud). Vanwege de taakstelling is beredeneerd dat de kosten voor het operationeel houden van 1 extra team, niet in verhouding staat tot de beperkte tijd dat een team buiten werking is. Gesteld dat dit 5 dagen op 1 jaar is, dan betekent dat minder dan 2 % van de tijd. - Rekening houdend met de taakstelling wordt de minimale variant geadviseerd ofwel 2 snel inzetbare gaspakkenteams. Tijdens het buiten bedrijf zijn van een team moet dan rekening worden gehouden met een opkomsttijd van maximaal 45 minuten in de risicogebieden en 1 uur in de overige gebieden. Rekening houden met de afweging van de posten en de genoemde uitgangspunten volgt hieruit: - één team boven de Westerschelde dat wordt ingevuld door de post Middelburg (omgeving SloeA58), - één team onder de Westerschelde dat wordt ingevuld door de post Sas van Gent(kanaalzone Terneuzen- Sas van Gent). Alarmering Bij een incident waarbij een gaspakkenteam noodzakelijks is, worden minimaal 2 teams gelijktijdig gealarmeerd (volgens KVT). Bij incidenten in de genoemde risicogebieden zal na inzet van het eerste team (15-20 minuten), in vele gevallen het 2e team zijn gearriveerd om evt. direct een tweede inzet te doen of als backup team te dienen. Als ontsmetting kan in eerste instantie een noodontsmetting of eenvoudige ontsmetting worden gekozen, totdat de DECO-eenheid door de DECO-TS is opgesteld. Omdat bij dit voorstel minder gaspakkenteams beschikbaar zijn, wordt voorgesteld om per DECO eenheid, 2 deco-TS-en te voorzien. Afwijking van het Besluit Veiligheidsregio’s: De organisatie wordt ingericht aan de hand het risicoprofiel in Zeeland. Bij het toepassen van dit voorstel wordt niet meer voldaan aan het Besluit veiligheidsregio’s omdat: - Slechts één team met 4 gaspakdragers in plaats van 8 gaspakdragers is binnen de 30 minuten in de genoemde risicogebieden aanwezig. - De normtijd van 30 minuten niet wordt gehaald buiten de genoemde risicogebieden. Op de uiterste randen van Zeeland is een team van 4 gaspakdragers ipv 8 gaspakdragers pas binnen 60 minuten onder de genoemde voorwaarden inzetbaar. Visie PBM’s
Pagina 54
Er wordt afgeweken van de standaard aankleedprocedure die in de gaspakopleiding wordt aangeleerd. In plaats daarvan wordt een snelle aankleedprocedure toegepast (SIGT). - Er wordt tijdelijk met een standby-team gewerkt met een lagere beschermingsgraad t.a.v. de toegepaste beschermende kleding. In afwijking van de landelijke visie IBGS zullen deze teams wel werkzaamheden moeten kunnen uitvoeren aan industriële installaties en transportmiddelen. -
Redenen om af te wijken van het Besluit Veiligheidsregio’s Omwille van de volgende redenen wordt het verantwoord geacht om toch af te wijken van het Besluit Veiligheidsregio’s: - De geografie van Zeeland maakt dat de inzetnorm praktisch gezien niet haalbaar is voor het specialisme gaspakken. Enkel met 12 gaspakkenteams kan aan het besluit worden voldaan. - Enkel op de risicolocaties waar grote hoeveelheden (zeer) giftige stoffen aanwezig zijn, bestaat de mogelijkheid dat een gaspakkenteam nodig is. Deze visie koppelt de locaties van mogelijke risico’s (lees vraag) aan de daarbij behorende behoefte (lees aanbod) waardoor voor de veiligheidsregio ook een juiste verhouding in kosten versus baten ontstaat. - De risico’s buiten de genoemde risicogebieden zijn aanwezig maar blijven zeer beperkt. Een eerste inzet (redding en stabilisatie) kan in die gebieden, bij de meeste scenario’s met de beschikbare middelen van de eerste eenheden worden uitgevoerd. Daarbij gebruikt men 2 stuks type 3 vuilwerkpak per eenheid. De eerste eenheden richten zich hoofdzakelijk op het beperken van de risico’s naar de omgeving. - De bestaande gaspakkenteams hebben tot op heden slechts enkele inzetten gehad (0-2 inzetten per jaar voor heel Zeeland). - Gezien de beperkte frequentie van voorkomen wordt het als een verantwoord en acceptabel restrisico beschouwd, dat bij incidenten in buitengebieden (met veel beperktere kans op voorkomen) het maximaal 15 minuten langer duurt alvorens wordt opgetreden. - De resultaten van het TNO-onderzoek23 tonen aan dat het voldoende veilig is om het standby-team van een koppel ingezette gaspakdragers, te voorzien van een vuilwerkpak type 3. Een snelle redding (max 10 minuten inzet) is verantwoord wanneer de protectiefactor van het vuilwerkpak voldoende is. Omdat bekend is waar de gaspakdragers worden ingezet en daarmee contact is, kan een evt. redding van een eigen gaspakdrager, gecontroleerd en snel (binnen 10 minuten) worden uitgevoerd. Restrisico’s - Geringe kans dat niet tijdig met de juiste PBM’s wordt ingezet in de overige nietrisicogebieden. - Verhoogde kans op schadeclaims wanneer het langer duurt voordat met de juiste PBM’s wordt ingezet en daardoor een incident meer is geëscaleerd. Maatregelen ter beperking van het restrisico - Een goede instructie aan bevelvoerders en andere leidinggevende kan het risico op inzet met verkeerde PBM’s reduceren. - Wanneer een kwalitatief goed vuilwerkpak met hogere resistentie (type 3 ipv 4) op alle TS/HV-eenheden ligt, verlaagt dat het risico van de ingezette manschappen. Daarnaast dient men in te zetten op het voorkomen van uitbreiding van het incident en op het beperken van de effecten van een incident, dit in afwachting van een gaspakkenteam die zal inzetten op de daadwerkelijke bronbestrijding.
23
TNO onderzoek: beschermende werking van brandweerkleding bij een inpandige redding 25 juli 2009
Visie PBM’s
Pagina 55
Samenwerking Daarnaast wordt voorgesteld om een intentieverklaring op te stellen waarin samen met de BRZObedrijven welke gaspakdragers hebben, de intentie door deze bedrijven wordt gegeven om o Op verzoek van de Veiligheidsregio of één van de andere BRZO-bedrijven, aanvullende gaspakdragers te leveren in geval van een incident, o Actief oefenmogelijkheden te bieden voor de gaspakkenteams van de VRZ, o Kennis beschikbaar te stellen t.a.v. gaspakinzetten bij mogelijke scenario’s bij deze bedrijven. o Specialistische kennis te bieden aan de gaspakkenteams. Dit kan zijn vanuit de bedrijfsbrandweren van DOW, Zeeland Refinery, Arkema, ICL-IP, Yara, Cargill en/of Rosier. Gaspakdragers kunnen als backup dienen of wanneer extra slagkracht moet worden vrijgemaakt. In overleg met Yara kan worden nagegaan, hoe om te gaan met de koudebestendige gaspakken. Het samenwerken met buurregio’s biedt momenteel t.a.v. de gaspakkenteams geen mogelijkheden omdat het bij de buurregio’s niet duidelijk is hoe ze op langere termijn het gaspakkenteam willen organiseren.
Visie PBM’s
Pagina 56
BIJLAGEN 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Volledige dekking gaspakkenteams volgens het Besluit Veiligheidsregio’s BOS schema’s Samenvatting uitgangspunten PBM’s Brief reactie conceptvisie IBGS 08-03-2013 EN testen bluskleding Zeeuwse scenario’s Drempelwaardentabel risicokaart Risico-inventarisatie Zeeland Beschermingsmateriaal Decontaminatie materialen landelijke visie IBGS - taken per eenheid
Visie PBM’s
Pagina 57