VIJFTIEN JAAR REGISTRATIE VAN GEVERBALISEERDE DRUGGEBRUIKERS IN VLAANDEREN EN BRUSSEL: 1990-2004
Guido Van Hal1 Pierre Van Damme1 Karl Van Cauwenberghe2
1Universiteit
Antwerpen – Campus Drie Eiken Epidemiologie en Sociale Geneeskunde Universiteitsplein 1, B-2610 Wilrijk Universitair Wetenschappelijk Instituut voor Drugproblemen
[email protected]
2Onderzoeksrechter
bij het parket te Antwerpen Universitair Wetenschappelijk Instituut voor Drugproblemen
1
Druk: reprografie Universiteit Antwerpen – Campus Drie Eiken
Copyright: Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden op welke wijze ook, zonder voorafgaande toestemming van de uitgever.
2
No part of this book may be reproduced in any form without written permission from the publisher
INHOUD 1. Inleiding ............................................................................................................................4 2. Materiaal en methode ..................................................................................................6 3. Resultaten ........................................................................................................................9 3.1. Participatie van de parketten ..............................................................................9 3.2. Verbaliserende instantie ......................................................................................11 3.3. De studiegroep......................................................................................................12 3.4. Eerder druggerelateerd contact met justitie ...................................................14 3.5. Drug-karakteristieken ............................................................................................17 3.5.1. Gebruikte producten .................................................................................17 3.5.2. Cannabis ......................................................................................................19 3.5.3. XTC (ecstasy) ...............................................................................................21 3.5.4. Amfetamines................................................................................................23 3.5.5. Heroïne..........................................................................................................25 3.5.6. Cocaïne........................................................................................................27 3.5.7. LSD en andere hallucinogenen................................................................29 3.6. Polydruggebruik ....................................................................................................31 3.7. Topics uit 15 jaar registratie .................................................................................33 3.7.1. Nationaliteit..................................................................................................33 3.7.2. Middelengebruik naar parket...................................................................34 3.7.3. Polydruggebruik naar parket ....................................................................34 3.7.4. Polydruggebruik naar leeftijd....................................................................35 3.7.5. Woonplaats van de gebruikers ................................................................36 3.7.6. Vroeger contact naar leeftijd...................................................................36 4. Discussie .........................................................................................................................37 4.1. Discussie aangaande de methodologie..........................................................37 4.2. Discussie van de resultaten .................................................................................39 5. Conclusie .......................................................................................................................44 6. Referenties .....................................................................................................................46 Annex: juridisch gedeelte .................................................................................................47 Bijlage: registratiesysteem druggebruik Vlaamse parketten + Brussel ......................60
3
Vijftien jaar registratie van geverbaliseerde druggebruikers in Vlaanderen en Brussel: 1990-2004 Guido Van Hal, Pierre Van Damme, Karl Van Cauwenberghe
INLEIDING Er zijn weinig gegevens beschikbaar over het illegale druggebruik in België. De beschikbare informatie wordt in het algemeen vergaard door hulpverlenende instanties gespecialiseerd in het opvangen en behandelen van druggebruikers of door middel van enquêtes in kleine studiepopulaties, over het algemeen scholen[1-2]. Elk van deze gegevens geeft maar informatie over een klein en afgebakend deel van het probleem (middelbare scholieren, druggebruikers die een beroep doen op de hulpverlening, drugsdoden,…). Hoe meer over deze afgebakende delen informatie bekend is, hoe vollediger het zicht op het totale druggebruik zal zijn. Om het illegale gebruik van drugs ook in een andere bevolkingsgroep te bestuderen, werd door de Vakgroep Epidemiologie en Sociale Geneeskunde van de Universiteit Antwerpen in samenwerking met het Antwerps parket een epidemiologisch onderzoek gestart in 1990. Het was voor het eerst in Vlaanderen dat parketgegevens werden geanalyseerd ten behoeve van epidemiologisch drugs-onderzoek. Het initiatief voor dit onderzoek lag bij het Stedelijk Overleg Drugs Antwerpen (SODA). SODA is een platform waarbinnen het drugprobleem in de Antwerpse regio wordt geanalyseerd en de preventie en hulpverlening gecoördineerd. In België zijn er 27 parketten, gelijk verdeeld over het land: 13 in Wallonië, 13 in Vlaanderen en 1 in Brussel. Alhoewel het project in Antwerpen startte, werden over de jaren heen alle 13 Vlaamse parketten en het Brusselse parket erbij betrokken[3-5]. Het doel van dit onderzoek is nuttige informatie verzamelen over druggebruikers die in contact komen met justitie door het bestuderen van de gegevens van de parketten over de jaren heen. Tevens is het de bedoeling door dit onderzoek te kunnen bijdragen tot de voorbereiding en de ondersteuning van het drugpreventiebeleid. Door de specifieke aard van het onderzoek zou het ook mogelijk moeten zijn om na te gaan of er een invloed is van de veranderingen in de wetgeving op het aantal en soort
4
verbalisaties en in welke zin deze zich dan desgevallend manifesteren (meer bepaald met betrekking tot cannabisgebruikers). De onderzoeksvragen zijn:
1. Wat is het profiel van de mensen die wegens hun druggebruik met justitie in contact komen (geslacht, leeftijd, woonplaats, nationaliteit)? 2. Zijn ze reeds vroeger in contact geweest met justitie in verband met druggebruik? 3. Welk product gebruiken ze? 4. Gebruiken ze verschillende producten tegelijk? 5. Zijn er onderlinge verbanden tussen leeftijd, geslacht, woonplaats, product, polydruggebruik en voorgaand contact met justitie? 6. Welke evoluties zijn er over de jaren heen waar te nemen? 7. Welke invloed heeft de recente verandering in de wetgeving op de geregistreerde verbalisaties?
De rapportering van afzonderlijke registratiejaren en vroegere samenvattingen, zijn gedetailleerd terug te vinden in verschillende publicaties[3-13]. In het onderstaande rapport worden de resultaten gepresenteerd van deze onderzoeken vanaf 1991 tot met 2004 en worden de tendensen over deze periode alsook de juridische structuur waarmee de druggebruiker te maken krijgt, geanalyseerd. Voor het startjaar 1990 werden alleen de meerderjarige druggebruikers uit het arrondissement Antwerpen bij het onderzoek betrokken, zodat die registratie moeilijk te vergelijken is met de andere registraties.
5
MATERIAAL EN METHODE De gegevens van de parketten worden verzameld door middel van een enquêteformulier (bijlage). Ieder jaar, enkele weken voor de start van de volgende registratieperiode, stuurt de Vakgroep Epidemiologie en Sociale Geneeskunde een pakket lege enquêteformulieren naar de verschillende parketten in Vlaanderen. Hierop worden door de medewerkers van het parket een aantal gegevens ingevuld van alle druggebruikers die in de registratieperiode in contact komen met één van de deelnemende parketten doordat ze wegens druggebruik zijn geverbaliseerd door een politiedienst (federale politie, lokale politie of andere zoals douane). In principe moet de politie een proces-verbaal (pv) opstellen voor elk misdrijf. Het bezit van illegale drugs is strafbaar volgens de Belgische wetgeving. In de praktijk kan worden vastgesteld dat naargelang het gerechtelijk arrondissement waarin men zich bevindt, er wel grote verschillen bestaan wat het al dan niet verbaliseren betreft in bepaalde situaties. Het enquêteformulier, waarop een aantal gegevens van het pv moeten worden overgebracht, beslaat slechts één bladzijde. Gezien het feit dat een beroep wordt gedaan op de goodwill van het parket en zijn medewerkers, leek het essentieel om de werklast tot een minimum te beperken. Het aantal variabelen dat werd bevraagd, was bijgevolg ook beperkt tot de datum van het pv, de codenaam van de geverbaliseerde (eerste en tweede letter van de voornaam en laatste drie letters van de achternaam), geslacht, geboortedatum, verblijfplaats, vroegere contacten met justitie omwille van druggebruik en de gebruikte producten. De volgende mogelijke producten worden opgesomd: cannabis, XTC, amfetamines, heroïne, cocaïne, LSD en hallucinogenen, medicamenten, methadon, andere opiaten, snuifmiddelen, andere en onbekende producten. XTC wordt sinds 1992 als een aparte categorie van drugs geregistreerd. De categorie ‘andere producten’ wordt sinds 2002 expliciet opgenomen in de enquête om sneller een zicht te krijgen op eventuele nieuwe producten die worden gebruikt. In de loop der jaren werd het enquêteformulier slechts minimaal gewijzigd. Vanaf 1996 worden ook de verbaliserende instantie en de nationaliteit van de gebruiker (zoals vermeld op het paspoort) geregistreerd. Als een parket door de voorraad formulieren heengeraakt, kunnen ze lege formulieren bijbestellen bij de
6
Vakgroep Epidemiologie en Sociale Geneeskunde. Om accidenteel verlies van deze enquêteformulieren te voorkomen, zijn ze in dikker en opvallend oranje papier. Om ervoor te zorgen dat de gegevens vanuit het pv zo correct mogelijk worden overgebracht op het enquêteformulier, is er steeds een handleiding voor het invullen van de enquête bij de lege enquêteformulieren gevoegd. In de meeste parketten zijn het de parketmagistraten zelf die de gegevens uit het pv overbrengen op de enquête. Cruciaal hierbij is wat door de verbaliserende instantie wordt vastgesteld en wat als druggebruik wordt aangezien. Is de geverbaliseerde op heterdaad betrapt tijdens het gebruik van drugs of heeft men enkel een hoeveelheid drugs in zijn bezit gevonden? Naast de loutere vaststelling wordt in het pv echter ook steeds een verklaring van de geverbaliseerde zelf opgenomen en kan uit het pv vaak de context van de situatie worden geschetst. In de praktijk zullen de drugs worden gewogen en eventueel getest. Soms zal er geen twijfel bestaan over welke drugs het gaat. Indien dit wel het geval is, bijvoorbeeld bij een poeder, kan de politie een zogenaamde ‘oriëntatietest’ uitvoeren die toelaat een eerste indicatie te krijgen van het soort drug. Verdere analyses kunnen ook nog gebeuren wanneer de zaak voor de rechtbank wordt gebracht en men het dossier wil vervolledigen. Ook de rechtbank zelf kan een analyse van de producten vragen. Bij een verbalisatie zal er gewoonlijk ook worden gefouilleerd, en kan een bezoek aan de woning gebeuren. Bloedtests op drugs kunnen niet worden afgedwongen (dit kan wettelijk enkel in het kader van de verkeerswetgeving). Ook urinetests kunnen niet worden afgedwongen om druggebruik objectief vast te stellen. Nadat het pv is opgemaakt, wordt het overgemaakt aan de parketten, waar wordt beslist of de zaak wordt geseponeerd, dan wel of de geverbaliseerde zal worden vervolgd. Vanaf dat moment is de persoon in kwestie bekend bij de politie en het parket als overtreder van de drugwet. In geval van recidivisme is de kans op vervolging groter. Zelden zal een geverbaliseerde druggebruiker echter worden verwezen naar de gevangenis. Als uit het pv blijkt dat het niet louter om druggebruikers gaat maar om dealers, wordt er geen enquêteformulier ingevuld. Hetzelfde geldt voor pv’s die het resultaat zijn van speciale acties van de politie, zoals razzia’s in dansgelegenheden en bars. Op die
7
manier wordt getracht het effect van het meten van politieactiviteit terzake te vermijden. Ook werd de politie gevraagd of er speciale acties op het getouw werden gezet in de betreffende periode, zodat hiermee bij de evaluatie rekening kan worden gehouden. Het invullen van de enquêteformulieren gebeurt op basis van de volledige inhoud van het pv-dossier. Er is bijgevolg geen ‘gouden standaard’ om druggebruikers te onderscheiden van personen die enkel drugs in hun bezit hadden of van diegenen die dealen. Rekening houdend met de ervaring van de betrokken parketmagistraten met deze materie, kan echter worden gesteld dat zij het beste geplaatst zijn om de pvdossiers te ‘vertalen’ naar de enquêteformulieren. Belangrijk om te vermelden is ook dat de registratie zich baseert op het in het pv vermelde product, terwijl dit niet noodzakelijk inhoudt dat dit product in een laboratorium werd geanalyseerd om de juiste samenstelling te kennen. Het is ook belangrijk om zich bewust te zijn van het feit dat het in dit soort onderzoek gaat om geverbaliseerde druggebruikers die misschien enkel werden gecontroleerd door de politie omdat ze probleemgedrag stelden. De eerste registratie was beperkt tot de meerderjarigen binnen het parket Antwerpen. Gedurende drie maanden (van 10 september tot en met 10 december) hebben de medewerkers van het parket de enquêteformulieren op basis van de pv’s ingevuld. Vanaf 1991 werd de registratie uitgebreid naar andere parketten binnen Vlaanderen en naar het parket van Brussel en werd ook gevraagd om de pv’s opgesteld tegen minderjarigen te registreren. De periode van 10 september tot en met 10 december werd hierbij behouden. Vanaf 1996 werden ons de gegevens van de meerderjarige gebruikers van het parket Brussel
op
computerdiskette
toegezonden,
wat
de
verwerking
aanzienlijk
vergemakkelijkt. Aanleiding om de gegevens op diskette aan te leveren, was het feit dat de verzameling van de gegevens via de registratieformulieren in 1996 slechts zeer fragmentair was gebeurd. Na een telefonisch contact hierover, bleek de mogelijkheid te bestaan om deze op diskette aan te leveren. Aangezien de diskettegegevens van 1996 pas na de analyse van de gegevens konden worden bezorgd, werden ze niet meer in de analyse opgenomen, tenzij in tabel 1 voor de absolute aantallen. Vanaf 1997
zijn
voor
het
parket
Brussel
de
aangeleverde
diskettegegevens
voor
8
meerderjarigen ook gebruikt voor de analyses. Voor de minderjarigen blijft het systeem met de papieren enquêtes in voege. Dit heeft te maken met het feit dat de gegevens voor minderjarigen afkomstig zijn van de jeugdrechtbank, die een afzonderlijke entiteit vormt. Een probleem bij het aanleveren van de Brusselse gegevens op diskette is het feit dat amfetamine en XTC als één categorie worden opgenomen, zodat een opsplitsing tussen beide onmogelijk is. Soms ontbreken voor een bepaald onderzoeksjaar voor een bepaald parket gegevens over minderjarigen (zie tabel 1). Dat parket wordt dan uitgesloten in de verdere analyse van die gegevens. Om dubbele registratie te voorkómen en de privacy van de geverbaliseerde te respecteren, wordt per gebruiker een combinatie van gegevens gehanteerd (codenaam + geboortedatum + geslacht + woonplaats). Personen die gedurende eenzelfde
registratieperiode
verschillende
keren
wegens
druggebruik
werden
geverbaliseerd, worden slechts één keer meegeteld en dit op basis van het recentste pv. Enquêteformulieren waarbij geen enkel gebruikt product is aangeduid, worden verwijderd. Alle data worden geanalyseerd door de Vakgroep Epidemiologie en Sociale Geneeskunde van de Universiteit Antwerpen. De data worden verwerkt met behulp van het statistische programma Statistica (StatisticaTM-Statsoft TM, 1991). Als de p-waarde kleiner is dan 0,05, wordt dit beschouwd als statistisch significant. Dit betekent dat er een kans is van kleiner dan 5% dat het gevonden verband berust op toeval. Bij statistisch niet-significante resultaten wordt ‘n.s.’ vermeld. Meestal wordt de p-waarde berekend op de Chi-kwadraat-toets en soms, waar aangewezen om te corrigeren voor te kleine aantallen, op de Fishers Exact Test. Ook het aantal vrijheidsgraden (df) wordt weergegeven. Het onderzoek werd goedgekeurd door de Commissie Medische Ethiek van de Universiteit Antwerpen.
RESULTATEN
9
3.1. PARTICIPATIE VAN DE PARKETTEN De evolutie in het aantal deelnemende parketten wordt weergegeven in tabel 1.
10
Tabel 1: Participatie van de verschillende parketten aan het onderzoek en aantal geverbaliseerden per parket per onderzoeksjaar (absoluut aantal)
PARKET
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Antwerpen
406a
486
424
548
491
888
738
958
810
605
610
363a
501a
365 a
329 a
54
71 a
118 a
217
119
331
332
Brugge Brussel
893
Dendermonde Gent
226
Hasselt Ieper
8a
745 a
912 a
579 a
856 a
285 b
1.315
1.077
1.002 a
1.122a
337
423
305 a
170 a
65 a
85
160
307
325
471
482 a
379 a
233
228 a
333 a
313
308
133
192
192
334
370
343
361
278 a
146
181
170
217
245
297 a
369
261 a
12
30
18
18
25 a
33
56
69
37
45
116
90
60
77
69
77
137
191
221
207
176
202
245
329
Kortrijk Leuven Mechelen
126
107
129
74
144 a
101
72 a
92 a
102 a
98a
186 a
146 a
199
154
87
123
132
117
157
207
179
124
177
191
134
149
151
32
50
47
114
91
24
103 a
125
108
124
371
292
191
(204 c)
230
182
221
319
429
409
464
237
347 a
238
127
208
440
348
482
309
282
428
301
214
11
31
28
41
51
83
46
54
94
48
58
3.226 (3.430) 14
2.651
4.461
4.019
4.081
3.725
2.749
3.308
2.984
3.136
13
13
13
13
12
12
12
12
13
Oudenaarde Tongeren Turnhout
69 a
194
131
Veurne Aantal gebruikers Aantal parketten
446 a
406
1.808
1.913
2.363
2.437
1
6
9
10
14
Enkel de meerderjarigen; bonvolledige gegevens; cgeen rekening gehouden met dubbeltellingen (gegevens bezorgd in oktober 1999 - deze gegevens werden niet verder verwerkt.)
a
11
3.2. Verbaliserende instantie Wat de verbaliserende instantie betreft, dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de periode vóór en na de politiehervorming. Vóór de politiehervorming werd het grootste deel van de verbalisaties verricht door de rijkswacht, op ruime afstand gevolgd door de gemeentepolitie en de overige politiediensten (tabel 2a). Tot de overige politiediensten behoren o.a. de gerechtelijke politie, de douane, de zeevaartpolitie en de spoorwegpolitie. Tabel 2a: Percentage verbaliserende instanties vóór de politiehervorming: 1996-2000 Verbaliserende instantie Rijkswacht Gemeentepolitie Overige politie-diensten/anders* Onbekend Totaal
1996 1.779 67,1% 650 24,5% 42 1,6% 180 6,8% 2.651 100%
1997 2.940 65,9% 1.245 27,9% 219 4,9% 57 1,3% 4.461 100%
1998 2.617 65,1% 1.144 28,5% 234 5,8% 24 0,6% 4.019 100%
1999 2.504 61,4% 1.280 31,4% 270 6,6% 27 0,7% 4.081 100%
2000 2.384 64,0% 1.003 26,9% 314 8,4% 24 0,6% 3.725 100%
*B.v.: dossiers komende van andere parketten, rechtstreekse klachten van particulieren.
Tabel 2b: Percentage verbaliserende instanties ná de politiehervorming: 2001-2004 Verbaliserende instantie Federale politie Lokale politie Overige politie-diensten/anders* Onbekend Totaal
2001 1.065 38,7% 1.470 53,5% 200 7,3% 14 0,5%
2002 248 7,5% 2.687 81.2% 341 10,3% 32 1,0% 3.308 100%
2003 267 8,9% 2.338 78,4% 363 12,2% 16 0,5% 2.984 100%
2004 127 4,0% 2.761 88,0% 236 7,5% 12 0,4% 3.136 100%
*B.v.: dossiers komende van andere parketten, rechtstreekse klachten van particulieren.
Ná de politiehervorming wordt het overgrote gedeelte van de verbalisaties omwille van druggebruik door de lokale politie opgesteld, op het eerste jaar van de hervorming na,
12
waar ook de federale politie nog een groot gedeelte van de verbalisaties voor zijn rekening nam (tabel 2b). 3.3. DE STUDIEGROEP Op de eerste plaats zal een algemeen beeld worden geschetst van de studiegroep. Daarna zal specifieker worden ingegaan op een aantal karakteristieken per registratieperiode. Gedurende de 15 registratieperiodes (van 1990 tot 2004) zijn er in totaal 43.267 mensen wegens druggebruik geverbaliseerd en geregistreerd, verdeeld over de verschillende parketten. Het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke gebruikers blijft over de 15 jaren redelijk constant, namelijk 88% mannen tegen 12% vrouwen (tabel 3), ondanks het feit dat niet elk jaar telkens voor elk parket met de gegevens van de jeugdrechtbanken kon worden rekening gehouden. Geverbaliseerde druggebruikers zijn jonge mensen. De gemiddelde leeftijd ligt over de verschillende registratieperiodes heen steeds onder de 25 jaar. De grootste groep geverbaliseerde gebruikers is in elke registratieperiode te situeren binnen de leeftijdscategorie 18-24 jaar (tabel 4). Ook dit gegeven is uiteraard sterk afhankelijk van de mogelijkheid of de gegevens van de jeugdrechtbanken al dan niet konden worden opgenomen. In de periode van 1996 tot 2004 had tussen 72 en 89% van alle geregistreerde druggebruikers de Belgische nationaliteit (tabel 5).
13
Tabel 3: Geslachtsverdeling van de geverbaliseerde druggebruikers per registratieperiode Geslacht
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
Man
338
1.556
1.700
2.085
2.111
2.809
2.309
3.921
3.574
3.602
3.346
2.434
2.913
2.664
2.744
(83,5%)
(87,5%)
(89,1%)
(88,5%)
(86,9%)
(87,5%)
(87,5%)
(88,2%)
(89,1%)
(88,5%)
(90,0%)
(88,6%)
(88,6%)
(89,4%)
(87,8%)
67
223
208
272
317
403
329
524
436
470
372
312
375
315
383
(16,5%)
(12,5%)
(10,9%)
(11,5%)
(13,1%)
(12,5%)
(12,5%)
(11,8%)
(10,9%)
(11,5%)
(10,0%)
(11,4%)
(11,4%)
(10,6%)
(12,2%)
405
1.779
1.908
2.357
2.428
3.212
2.638
4.445
4.010
4.072
3.718
2.746
3.288
2.979
3.127
Vrouw
Totaal
Tabel 4: Leeftijdsverdeling van de geverbaliseerde druggebruikers per registratieperiode Leeftijd
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
<16 jaar
-
43
26
42
65
119
140
155
96
60
83
94
68
69
60
(2,4%)
(1,4%)
(1,8%)
(2,7%)
(3,7%)
(5,4%)
(3,6%)
(2,5%)
(1,5%)
(2,2%)
(3,4%)
(2,1%)
(2,3%)
(1,9%)
16-17 jaar
-
195
97
176
211
267
502
362
305
260
266
251
193
238
197
(11,0%)
(5,2%)
(7,5%)
(8,7%)
(8,4%)
(19,2%)
(8,5%)
(7,8%)
(6,4%)
(7,2%)
(9,2%)
(6,0%)
(8,0%)
(6,3%)
119
456
483
592
686
1.014
793
1.437
1.303
1.412
1.180
909
989
744
824
(29,4%)
(25,7%)
(26,0%)
(25,4%)
(28,4%)
(31,9%)
(30,3%)
(33,6%)
(33,5%)
(35,0%)
(32,0%)
(33,3%)
(30,6%)
(25,1%)
(26,4%)
125
518
619
686
655
817
563
1.143
1.070
1.100
1.083
725
1.005
904
970
(30,9%)
(29,2%)
(33,4%)
(29,4%)
(27,1%)
(25,7%)
(21,5%)
(26,8%)
(27,5%)
(27,2%)
(29,3%)
(26,6%)
(31,1%)
(30,5%)
(31,1%)
80
328
359
507
429
500
346
615
563
577
522
395
510
546
567
(19,7%)
(18,5%)
(19,4%)
(21,7%)
(17,8%)
(15,7%)
(13,2%)
(14,4%)
(14,5%)
(14,3%)
(14,1%)
(14,5%)
(15,8%)
(18,4%)
(18,2%)
>29
81
234
271
332
368
464
271
560
558
629
559
352
465
462
500
jaar
(20,0%)
(13,2%)
(14,6%)
(14,2%)
(15,2%)
(14,6%)
(10,4%)
(13,1%)
(14,3%)
(15,6%)
(15,1%)
(12,9%)
(14,4%)
(15,6%)
(16,0%)
Totaal
405
1.774
1.855
2.335
2.414
3.181
2.615
4.272
3.895
4.038
3.693
2.726
3.230
2.963
3.118
18-20 jaar
21-24 jaar
25-29 jaar
14
Tabel 5: Nationaliteit van de geverbaliseerde druggebruikers per registratieperiode Nationalitei t Belg Niet-Belg Totaal
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2.027 (82,0%) 446 (18,0%) 2.473
3.317 (74,8%) 1.118 (25,2%) 4.435
3.075 (77,2%) 907 (22,8%) 3.982
2.922 (72,0%) 1.139 (28,0%) 4.061
2.857 (77,0%) 851 (23,0%) 3.708
2.191 (80,2%) 542 (19,8%) 2.733
2.546 (77,6%) 737 (22,4%) 3.283
2.448 (88,7%) 313 (11,3%) 2.761
2.586 (82,8%) 536 (17,2%) 3.122
Door het registreren van de woonplaats kan men een beeld krijgen van de geografische situering van het drugprobleem. In figuur 1 wordt de verdeling weergegeven naar woonplaats van de geverbaliseerden voor de studieperiode van 1999 (gegevens van het parket Brussel buiten beschouwing gelaten).
3.4. EERDER DRUGGERELATEERD CONTACT MET JUSTITIE HIER
WERD
ONDERZOCHT
OF
DE
GEVERBALISEERDE
GEBRUIKER
AL
EERDER
GEVERBALISEERD WERD MET BETREKKING TOT DRUGGEBRUIK. HIERVOOR WERD DOOR DE MAGISTRATEN DIE HET FORMULIER INVULDEN HET ARCHIEF GERAADPLEEGD. HET AANTAL GEVERBALISEERDEN
DAT
AL
EERDER
MET
JUSTITIE
IN
CONTACT
WAS
GEWEEST
SCHOMMELDE DOORHEEN DE VERSCHILLENDE REGISTRATIEPERIODES ROND ÉÉN DERDE (TABEL 6).
15
TABEL 6: AANTAL EN PERCENTAGE EERDER DRUGGERELATEERD CONTACT MET JUSTITIE PER REGISTRATIEJAAR: 1991-2004
16
EERDER 199 199 2 CONTA 1 CT MET JUSTITIE NEE 982 933 54,3% 48,8 % 1 MAAL
395 441 21,8% 23,1 % MEERM 168 244 AALS 9,3 12,8 % % ONBEKE 263 295 ND 14,5 15,4 % % TOTAAL
199 199 199 199 199 199 199 200 200 200 200 200 3 4 5 6 7 8 9 0 1 2 3 4 125 3 53,0 % 408 17,3 % 414 17,5 % 288 12,2 %
143 9 59,0 % 526 21,6 % 302 12,4 % 170
191 3 59,3 % 774 24,0 % 275 8,5 % 264 8,2 %
174 2 65,7 % 436 16,4 % 302 11,4 % 171 6,5 %
285 1 63,9 % 769 17,2 % 659 14,8 % 182 4,1 %
251 2.422 1.81 65,0% 5 8 66,1% 61,6 % 716 610 460 16,4% 18,4% 16,7% 17,5 % 703 734 599 335 17,5 18,0 16,1% 12,2% % % 136 74 116 94 1,8% 2,5% 4,9% 2,8 % 250 1 62,2 % 741
2.14 1.64 1.94 2 7 4 64,8%
55,2%
62,0%
566 518 587 17,1%
17,4%
18,7%
493 420 489 14,9%
14,1%
15,6%
107 399 116 3,2%
13,4%
3,7%
7,0 % 1.80 1.91 2.36 2.43 3.22 2.65 4.46 4.01 4.08 3.72 2.74 3.30 2.98 3.13 8 3 3 7 6 1 1 9 1 5 9 8 4 6
17
Figuur 1:
Verdeling van de geverbaliseerde druggebruikers naar woonplaats, 1999 (gegevens van het parket Brussel buiten beschouwing gelaten)
18
3.5. DRUG-KARAKTERISTIEKEN 3.5.1. Gebruikte producten In tabel 7 wordt per registratiejaar weergegeven in welke mate welke producten werden geregistreerd. Doorheen alle registratieperiodes is cannabis het meest gebruikte product. Het gebruik van heroïne is geleidelijk afgenomen van een kwart tot een derde van de geregistreerde druggebruikers in het begin van de jaren ’90 tot 1517% in 1994-1995 en lijkt sinds 1996 in deze onderzoeksgroep gestabiliseerd rond 7%. Het aandeel van cocaïnegebruikers is stabieler en schommelt tussen de 6-8%. Voor XTC is er in de eerste registratieperiodes een stijging waar te nemen van 6,6% in 1992 tot 17,1% in 1996, gevolgd door een sterke daling in 1997, weer een toename tot 15,3% in 2001 en een stabilisatie rond de 10% in de recentste registratieperiodes. Het amfetaminegebruik kende eveneens een schommelend verloop met een hoogtepunt in 1998 (17,6%), om in 2000 tot een dieptepunt te komen (7,7%), waarna het stabiliseerde rond de 10-13%.
19
Tabel 7: Percentage gebruikte producten per registratiejaar (omwille van het polydruggebruik kan de som groter zijn dan 100%) PRODUCT Cannabis
1991** 1.118 61,8%
519 28,7% 145 8,0% 48 2,7%
1992 1.080 56,5% 117 6,1% 249 13,0% 627 32,8% 207 10,8% 66 3,5%
1993 1.326 56,1% 284 12,0% 349 14,8% 575 24,3% 262 11,1% 69 2,9%
1994 1.465 60,1% 371 15,2% 360 14,8% 423 17,4% 209 8,6% 70 2,9%
1995 2.158 66,9% 385 11,9% 336 10,4% 499 15,5% 252 7,8% 76 2,4%
1996 1.973 74,4% 452 17,1% 327 12,3% 169 6,4% 128 4,8% 70 2,6%
1997 3.466 77,7% 294 8,9% 529 16,0% 258 5,8% 328 7,4% 50 1,1%
1998 3.031 75,4% 315 10,7% 518 17,6% 270 6,7% 321 8,0% 45 1,1%
1999 3.135 76,8% 413 13,4% 379 12,3% 292 7,2% 273 6,7% 38 0,9%
2000 2.908 78,1% 372 14,3% 200 7,7% 289 7,8% 265 7,1% 37 1,0%
2001 2.131 77,5% 374 15,3% 243 10,0% 148 5,4% 165 6,0% 16 0,6%
2002 2.437 73,7% 298 10,3% 327 11,3% 292 8,8% 278 8,4% 12 0,4%
2003 2.216 74,3% 257 9,6% 347 13,0% 216 7,2% 258 8,6% 9 0,3%
2004 2.327 74,2% 352 11,9% 347 11,7% 200 6,4% 234 7,5% 13 0,4%
31 1,7% 10 0,6% 5 0,3% 8 0,4% 39 2,2%
61 3,2% 7 0,4% 2 0,2% 3 0,2% 72 3,8%
67 2,8% 11 0,5% 3 0,1% 3 0,1% 76 3,2%
33 1,4% 13 0,5% 7 0,3% 5 0,2% 48 2,0%
38 1,2% 27 0,8% 2 0,1% 2 0,1% 147 4,6%
37 1,4% 9 0,3% 4 0,2% 7 0,3% 26 1,0%
28 0,8% 26 0,8% 14 0,4% 6 0,2% 77 2,3%
26 0,9% 10 0,3% 5 0,2% 15 0,5% 87 3,0%
29 0,9% 10 0,3% 2 0,1% 0,0% 49 1,6%
8 0,3% 3 0,1% -
13 0,4% 7 0,2% -
1.808
1.913
2.363
2.437
3.226
2.651
4.461
4.019
4.081
3.725
22 0,9% 5 0,2% 2 0,1% 3 0,1% 21 0,9% 16 0,7% 2.749
14 0,5% 6 0,2% 1 0,0% 5 0,2% 30 1,1% 30 1,1% 2.984
6 0,2% 3 0,1% 3 0,1% 6 0,2% 40 1,3% 70 2,2% 3.136
XTC* Amfetamines* Heroïne Cocaïne LSD/ hallucinogene n Medicamente n* Methadon* Andere opiaten* Snuifmiddelen * Onbekend*
240 13,3%
1 0,0% 14 0,5%
Andere* Totaal
4 0,1% 16 0,6% 57 2,0% 3.308
*Bij deze producten is het parket Brussel buiten beschouwing gelaten wat de meerderjarigen betreft voor de registratiejaren 1997-2004, omwille van het anders aanleveren van de gegevens vanaf 1997. **In 1991 werd bij de bevraging nog geen onderscheid gemaakt tussen XTC en amfetamines.
20
3.5.2. CANNABIS Cannabisproducten komen van de plant Cannabis sativa L. Marihuana komt van de fijngehakte en gedroogde bloemtoppen en stengels. Hasj is het harsextract van de geperste plant. Het werkzame deel in de plant heet THC (tetrahydrocannabinol). Dit is 70 keer zo sterk als nicotine, wordt moeilijk afgebroken door het lichaam en kan bijgevolg schadelijke effecten hebben voor het lichaam. Cannabis is een middel met een kalmerende en/of gemoedsversterkende werking. De effecten verschillen naargelang de kwaliteit, de gebruikte hoeveelheid en de ervaring in het gebruik van het individu. Psychische afhankelijkheid is mogelijk. Er is tot op heden geen bewijs dat het verslavend zou werken.
Cannabis is in alle leeftijdscategorieën de meest gebruikte drug maar het meest uitgesproken in de laagste leeftijdscategorieën (tabel 8). Bij zowel mannelijke als vrouwelijke gebruikers blijkt cannabis de meest gebruikte drug, zij het relatief nog iets meer bij mannelijke dan bij vrouwelijke gebruikers.
21
Tabel 8: Aantal cannabisgebruikers per leeftijdscategorie en geslacht, per registratiejaar en percentage t.o.v. alle geverbaliseerde druggebruikers in die leeftijds- of geslachtscategorie Leeftijd <16 jaar 16-17 jaar 18-20 jaar 21-24 jaar 25-29 jaar >29 jaar p-waarde χ2 (df) Geslacht Mannen Vrouwen p-waarde χ2 (df)
1991 n=1096 37 86,0% 159 81,5% 321 70,4% 294 56,8% 170 51,8% 115 49,2% 0,00000 χ2=92,4 (5)
1992 n=1043 21 80,8% 70 72,2% 312 64,6% 358 57,8% 167 46,5% 115 42,4% 0,00000 χ2=65,5 (5)
1993 n=1310 27 64,3% 130 73,9% 402 67,9% 395 57,6% 225 44,4% 131 39,5% 0,00000 χ2=123,4 (5)
1994 n=1456 50 76,9% 155 73,5% 457 66,6% 417 63,7% 209 48,7% 168 45,7% 0,00000 χ2 =94,3 (5)
1995 n=2133 72 87,8% 211 79,3% 771 74,9% 557 67,2% 280 54,7% 242 51,3% 0,00000 χ2 =151,2 (5)
1996 n=1956 123 87,9% 406 80,6% 606 76,0% 415 73,0% 242 69,9% 164 60,5% 0,00000 χ2 =56,1 (5)
1997 n=3301 141 91,0% 301 83,1% 1.198 83,4% 885 77,4% 442 71,9% 334 59,6% 0,00000 χ2 =163,4 (5)
1998 n=2955 88 91,7% 273 89,5% 1.083 83,1% 830 77,6% 371 65,9% 310 55,6% 0,00000 χ2 =239,5 (5)
1999 n=3106 46 76,7% 204 78,5% 1.174 83,1% 851 77,4% 420 72,8% 411 65,3% 0,00000 χ2 =84,3 (5)
2000 n=2885 75 90,4% 225 84,6% 1.001 84,8% 865 79,9% 374 71,6% 345 61,7% 0,00000 χ2=147,6 (5)
2001 n=2115 74 78,7% 198 78,9% 768 84,5% 570 78,6% 281 73,0% 224 63,6% 0,00000 χ2=74,5 (5)
2002 n=2395 59 86,8% 175 90,7% 826 83,5% 753 74,9% 322 63,1% 260 55,9% 0,00000 χ2=191,7 (5)
2003 n=2.99 60 87,0% 212 89,1% 626 84,1% 665 73,6% 374 68,5% 262 56,7% 0,00000 χ2=155,1 (5)
2004 n=2315 51 85,0% 166 84,3% 683 82,9% 708 72,7% 402 70,9% 305 61,0% 0,00000 χ2=96,3 (5)
n=1099 988 63,5% 111 49,8% 0,00008 χ2=15,5 (1)
n=1078 982 57,8% 96 46,2% 0,001 χ2=9,7 (1)
n=1323 1.187 56,9% 136 50,0% 0,03 χ2=4,7 (1)
n=1459 1.306 61,9% 153 48,3% 0,00000 χ2 =21,3 (1)
n=2152 1.934 68,9% 218 54,1% 0,00000 χ2 =34,0 (1)
n=1962 1.743 75,5% 219 66,6% 0,0005 χ2 =12,0 (1)
n=4445 3.090 78,8% 367 70,0% 0,00000 χ2 =20,1 (1)
n=3024 2.752 77,0% 272 62,4% 0,00000 χ2 =44,0 (1)
n=3126 2.796 77,6% 330 70,2% 0,0004 χ2 =12,4 (1)
n=2901 2.640 78,9% 261 70,2% 0,0001 χ2=14,4 (1)
n=2.130 1.914 78,6% 216 69,2% 0,0002 χ2=13,5 (1)
n=2424 2.199 75,5% 225 60,0% 0,00000 χ2=40,3 (1)
n=2211 2.008 75,4% 203 64,4% 0,00004 χ2=17,0 (1)
n=2319 2.083 75,9% 236 61,6% 0,00000 χ2=35,1 (1)
22
3.5.3. XTC (ECSTASY) XTC wordt langs de mond ingenomen in pilvorm en het werkzame bestanddeel is MDMA (3,4-methyleendioxy-meth-amphetamine, dit is een synthetisch amfetaminederivaat). XTC heeft een algemeen stimulerende werking, de XTC-gebruiker kent een milde euforie, gevoelens van sereniteit en kalmte; woede en vijandigheid verdwijnen en er is een verhoogde sensualiteit. Het gevaar van dit soort amfetaminederivaten is dat ze een vernietigende werking op het centraal zenuwstelsel kunnen uitoefenen. Het gebruik op langere termijn kan leiden tot leverbeschadigingen en een ontreddering en wezenlijke verandering in de psyche. XTC-gebruik wordt gekenmerkt door tolerantie en het werkt verslavend (lichamelijk en psychisch).
XTC wordt het meest gebruikt door geverbaliseerden onder de 21 jaar (tabel 9). In 1998 en 1999 is het gebruik van XTC in alle leeftijdscategorieën toegenomen om in de jaren daarop te stabiliseren. Op de registratiejaren 1998 en 1999 na, werd XTC steeds relatief meer gebruikt door vrouwen.
23
Tabel 9: Aantal XTC-gebruikers per leeftijdscategorie en geslacht, per registratiejaar en percentage t.o.v. alle geverbaliseerde druggebruikers in die leeftijds- of geslachtscategorie Leeftijd <16 jaar 16-17 jaar 18-20 jaar 21-24 jaar 25-29 jaar >29 jaar p-waarde χ2 (df) Geslacht Mannen Vrouwen p-waarde χ2 (df)
1992 n=109 0,0% 18 18,6% 46 9,5% 32 5,2% 6 1,7% 7 2,3% 0,00000 χ2 =58,8 (5)
1993 n=282 4 9,5% 27 15,3% 107 18,1% 92 13,4% 41 8,1% 11 3,3% 0,00000 χ2 =54,8 (5)
1994 n=364 12 18,5% 52 24,6% 142 20,7% 96 14,7% 39 9,1% 23 6,3% 0,00000 χ2 =67,1 (5)
1995 n=381 7 8,5% 39 14,7% 151 14,7% 105 12,7% 49 9,6% 30 6,4% 0,00005 χ2 =27,2 (5)
1996 n=450 13 9,3% 109 21,6% 160 20,1% 99 17,4% 44 12,7% 25 9,2% 0,00000 χ2 =34,8 (5)
1997* n=288 6 3,9% 31 8,6% 109 10,4% 72 9,2% 41 9,7% 29 8,0% n.s.
1998* n=304 11 11,6% 30 9,8% 94 9,9% 96 12,7% 44 11,6% 29 8,1% n.s.
1999* n=406 11 18,3% 43 16,6% 155 14,4% 109 13,4% 50 12,4% 38 8,7% 0,02 χ2 =13,1 (5)
2000* n=367 10 12,2% 44 16,5% 135 15,5% 105 14,4% 46 14,8% 27 8,4% 0,04 χ2=11,8 (5)
2001* n=372 13 13,8% 42 16,8% 135 16,7% 92 14,4% 57 16,4% 33 11,5% n.s.
2002* n=296 7 10,3% 23 12,0% 102 11,8% 84 9,3% 48 10,6% 32 8,3% n.s.
2003* n=256 1 1,5% 25 10,5% 65 9,9% 93 11,4% 46 9,4% 26 6,7% 0,03 χ2=12,6 (5)
2004* n= 352 10 16,7% 30 15,2% 112 14,3% 109 11,9% 49 9,2% 42 9,2% 0,01 χ2=14,6 (5)
n=117 101 5,9% 16 7,7% n.s.
n=284 244 11,7% 40 14,7% n.s.
n=371 305 14,4% 66 20,8% 0,003 χ2 =8,64 (1)
n=382 329 11,7% 53 13,2% n.s.
n=451 393 17,0% 58 17,6% n.s.
n=294 249 8,7% 45 10,8% n.s.
n=315 282 10,9% 33 9,6% n.s.
n=413 365 13,6% 48 12,4% n.s.
n=371 330 14,2% 41 15,0% n.s.
n=373 314 14,7% 59 20,0% 0,017 χ2=5,7 (1)
n=295 249 9,8% 46 13,3% 0,048 χ2=3,9 (1)
n=257 220 9,2% 37 12,9% 0,049 χ2=3,9 (1)
N=352 298 11,5% 54 14,7% n.s.
*Parket Brussel buiten beschouwing gelaten omwille van het anders aanleveren van de gegevens sinds 1997 waarbij geen onderscheid kan worden gemaakt tussen XTC- en amfetaminegebruikers.
24
3.5.4. Amfetamines Amfetamines zijn ontdekt in de medische wereld rond 1927 als synthetische producten. De gangbare vorm is deze van pillen of wit poeder. Het wordt meestal geslikt (pillen) of ingespoten (poeder). Deze producten worden meestal gebruikt om het uithoudingsvermogen te verlengen en om het vermoeidheidsgevoel te onderdrukken. Andere effecten zijn een verhoging van de waakzaamheid en het zelfvertrouwen en een euforische stemming. De lichamelijke gevolgen van het gebruik van amfetamines zijn onder andere een verhoogde bloeddruk, hartkloppingen en transpiratie. Door het verlies van de eetlust leeft het lichaam op reserves en treedt vermagering op. Er is een zeer sterke psychische afhankelijkheid.
In de beginjaren ’90 worden amfetamines vooral gebruikt door geverbaliseerden jonger dan 21 jaar (Tabel 10). In 1995 zien we een daling in het gebruik bij de minderjarige gebruikers
(jonger
dan
18
jaar)
en
een
verschuiving
naar
de
hogere
leeftijdscategorieën. In de tweede helft van de jaren ’90 zien we dat het gebruik zich evenrediger verspreidt over alle leeftijdscategorieën om in de laatste registratiejaren (2003 en 2004) een hoger percentage te vertonen bij een hogere leeftijd. Amfetamines worden relatief meer door vrouwen gebruikt, met in 1998 zelfs een stijging naar 24,7% van alle geregistreerde vrouwen die amfetamine gebruikten.
25
Tabel 10: Percentage amfetaminegebruikers naar leeftijdscategorieën en geslacht, per registratiejaar en percentage t.o.v. alle geverbaliseerde druggebruikers in die leeftijds- of geslachtscategorie Leeftijd <16 jaar 16-17 jaar 8-20 jaar 21-24 jaar 25-29 jaar >29 jaar p-waarde χ2 (df) Geslacht Mannen Vrouwen p-waarde χ2 (df)
1991 n=207 2 4,7% 18 9,2%
1992 n=244 2 7,7% 27 27,8%
1993 n=347 8 19,1% 35 19,9%
1994 n=358 12 18,5% 44 20,9%
1995 n=334 4 4,9% 16 6,0%
1996 n=325 6 4,3% 42 8,3%
1997* n=506 15 9,7% 45 12,5%
1998* n=499 8 8,4% 48 15,7%
1999* n=373 6 10,0% 19 7,3%
2000* n=197 5 6,1% 20 7,5%
2001* n=242 4 4,3% 19 7,6%
2002* n=326 4 5,9% 6 3,1%
2003* n=347 6 8,7% 9 3,8%
2004* n=345 3 5,0% 15 7,6%
85 18,6% 66 12,7% 16 4,9% 20 8,6% 0,00000 χ2 =42,1 (5)
87 18,0% 78 12,6% 27 7,5% 23 8,5% 0,00000 χ2 =44,3 (5)
109 18,4% 117 17,1% 49 9,7% 29 8,7% 0,00000 χ2 =33,3 (5)
118 17,2% 92 14,0% 52 12,1% 40 10,9% 0,004 χ2 =17,2 (5)
109 10,6% 105 12,7% 60 11,7% 40 8,5% 0,008 χ2 =15,5 (5)
112 14,1% 84 14,8% 45 13,0% 36 13,3% 0,0006 χ2 =21,5 (5)
182 17,4% 128 16,3% 68 16,1% 68 18,7% 0,04 χ2 =11,4 (5)
160 16,9% 132 17,5% 81 21,3% 70 19,7% 0,04 χ2 =11,3 (5)
117 10,8% 108 13,3% 54 13,4% 69 15,8% 0,01 χ2 =14,6 (5)
55 6,3% 60 8,2% 29 9,3% 28 8,7% 0,48 χ2=4,5 (5)
68 8,4% 68 10,7% 44 12,6% 39 13,6% 0,01 χ2=14,5 (5)
107 12,4% 94 10,4% 57 12,6% 58 15,1% 0,0004 χ2=22,7 (5)
60 9,2% 128 15,7% 77 15,7% 67 17,1% 0,00000 χ2=41,8 (5)
76 9,7% 127 13,8% 62 11,6% 62 13,6% 0,01 χ2=14,3 (5)
n=210 169 10,9% 41 18,4% 0,001 χ2 =10,6 (1)
n=248 209 12,3% 39 18,8% 0,01 χ2 =6,3 (1)
n=349 298 14,3% 51 18,8% n.s.
n=358 297 14,1% 61 19,2% 0,01 χ2 =5,9 (1)
n=336 287 10,2% 49 12,2% n.s.
n=327 271 11,7% 56 17,0% 0,006 χ2 =7,4 (1)
n=526 439 15,3% 87 20,8% 0,005 χ2 =7,9 (1)
n=518 433 16,7% 85 24,7% 0,0003 χ2 =12,8 (1)
n=378 310 11,5% 68 17,6% 0,001 χ2 =10,8 (1)
n=199 166 7,2% 33 12,0% 0,004 χ2=8,3 (1)
n=243 191 8,9% 52 17,6% 0,00000 χ2=21,9 (1)
n=326 256 10,1% 70 20,2% 0,00000 χ2=30,9 (1)
n=346 286 12,0% 60 20,8% 0,00002 χ2=17,9 (1)
n=347 279 10,8% 68 18,5% 0,00002 χ2=18,7 (1)
*Parket Brussel buiten beschouwing gelaten omwille van het anders aanleveren van de gegevens sinds 1997 waarbij geen onderscheid kan worden gemaakt tussen XTC- en amfetaminegebruikers.
26
3.5.5. Heroïne Heroïne behoort tot de opiaten, deze producten komen van de plant Papaver somniferum. De vruchtdozen worden ingesneden en afgeschraapt, het bruinachtig vocht dat aldus vrijkomt is de ruwe opium. Elke plant levert ongeveer 5 gram ruwe opium en opium bevat ongeveer 15% morfine. Heroïne is een product gemaakt op basis van morfine, het is poedervormig of korrelig met een wit tot beige of roze kleur en met een scherpe azijngeur. Het meest voorkomend gebruik is door intraveneuze injectie, maar men kan het ook opsnuiven, roken of eten. Bij injectie van plusminus ¼ gram treedt de zogenaamde “flash” op, dit wordt ervaren als een orgasme over het ganse lichaam. Na de flash treedt een roestoestand op gekenmerkt door een gevoel van rust en welzijn, geborgenheid, warmte en welbehagen. De tolerantie treedt vrij snel op en er ontstaat snel een sterke psychische afhankelijkheid, na verloop van tijd ontstaat er ook een lichamelijke afhankelijkheid.
Heroïne wordt vooral geregistreerd bij gebruikers ouder dan 24 jaar (tabel 11). Er is voor elk registratiejaar een duidelijk hoger percentage heroïnegebruikers waar te nemen in de hogere leeftijdscategorieën. Het geregistreerde heroïnegebruik is over de jaren heen sterk gedaald. In de eerste helft van de jaren ’90 werd dit product nog veel geregistreerd, vooral bij +20-jarigen en in mindere mate ook in de leeftijdscategorie 18 tot 20 jaar. Vanaf 1994 is er een daling in het gebruik van heroïne bij de groep beneden 25 jaar. Bij de groep 25 jaar en ouder wordt de daling in het gebruik pas geregistreerd vanaf 1996. Heroïne wordt relatief meer door vrouwen gebruikt.
27
Tabel 11: Percentage heroïnegebruikers naar leeftijdscategorieën en geslacht, geverbaliseerde druggebruikers in die leeftijds- of geslachtscategorie Leeftijd < 16 jaar 16-17 jaar 18-20 jaar 21-24 jaar 25-29 jaar >29 jaar p-waarde χ2 (df) Geslacht Mannen Vrouwen p-waarde χ2 (df)
1991 n=512 2 4,7% 13 6,7% 70 15,4% 189 36,5% 153 46,7% 85 36,3% 0,0000 χ2 =171,1 (5)
1992 n=623 0,0% 5 5,2% 79 16,4% 211 34,1% 177 49,3% 149 55,0% 0,00000 χ2 =208,4 (5)
1993 n=571 0,0% 5 2,8% 79 13,3% 167 24,3% 195 38,5% 125 37,7% 0,0000 χ2 =182,8 (5)
1994 n=419 1 1,5% 3 1,4% 51 7,4% 97 14,8% 139 32,4% 128 34,8% 0,0000 χ2 =244,3 (5)
1995 n=491 0,0% 2 0,8% 62 6,0% 113 13,6% 165 32,2% 149 31,6% 0,0000 χ2 =336,3 (5)
1996 n=166 0,0% 7 1,4% 17 2,1% 47 8,3% 49 14,2% 46 17,0% 0,00000 χ2 =145,3 (5)
1997 n=249 1 0,6%
n=509 444 28,5% 65 29,2% n.s.
n=625 544 32,0% 81 38,9% n.s.
n=572 501 24,0% 71 26,1% n.s.
n=421 359 17,0% 62 19,6% n.s.
n=496 418 14,9% 78 19,4% 0,02 χ2 =5,0 (1)
n=168 146 6,3% 22 6,7% n.s.
28
per registratiejaar en percentage t.o.v. alle
0,0% 23 1,6% 57 5,0% 68 11,1% 100 17,9% 0,00000 χ2 =256,5 (5)
1998 n=252 0,0% 3 1,0% 28 2,1% 58 5,4% 64 11,4% 99 17,7% 0,00000 χ2 =203,4 (5)
1999 n=286 0,0% 10 3,8% 44 3,1% 63 5,7% 75 13,0% 94 14,9% 0,00000 χ2 =135,3 (5)
2000 n=285 1 1,2% 7 2,6% 55 4,7% 55 5,1% 44 8,4% 123 22,0% 0,00000 χ2=201,2 (5)
2001 n=143 1 1,1% 4 1,6% 26 2,9% 37 5,1% 30 7,6% 45 12,8% 0,00000 χ2=65,1 (5)
2002 n=283 0 0,0% 1 0,5% 34 3,4% 99 9,9% 71 13,9% 78 16,8% 0,00000 χ2=113,8 (5)
2003 n=215 0 0,0% 2 0,8% 33 4,4% 67 7,4% 56 10,3% 57 12,3% 0,00000 χ2=53,8 (5)
2004 n=199 1 1,7% 3 1,5% 19 2,3% 59 6,1% 56 9,9% 61 12,2% 0,00000 χ2=73,0 (5)
n=255 216 5,5% 39 7,4% n.s.
n=268 229 6,4% 39 8,9% n.s.
n=292 252 7,0% 40 8,5% n.s.
n=289 250 7,5% 39 10,5% 0,05 χ2=3,8 (1)
n=147 128 5,3% 19 6,1% n.s.
n=288 236 8,1% 52 13,9% 0,0003 χ2=13,1 (1)
n=216 189 7,1% 27 8,6% n.s.
n=200 164 6,0% 36 9,4% 0,01 χ2=6,0 (1)
3.5.6. Cocaïne Cocaïne komt van de heester Erythroxylum coca, deze plant kan driemaal per jaar geoogst worden via de gedroogde bladeren. Cocaïne is een wit tot geelwit kristallijn poeder, soms vochtig of kleverig. Het wordt meestal gesnoven, ook wordt het intraveneus gespoten, gerookt of ingeslikt. Cocaïne heeft een zeer kortdurend stimulerend effect op geestelijk en lichamelijk vlak. Bij het spuiten ervaart men een intens kalmerende euforische roestoestand. Cocaïne wordt gekenmerkt door een sterke psychische afhankelijkheid.
Cocaïne wordt vooral gebruikt in de hogere leeftijdscategorieën: vooral vanaf de leefstijdscategorie 21-24 jaar gedurende de eerste jaren van de registratie en vanaf de leeftijdscategorie 25-29 jaar sinds de registratie van 1996 (Tabel 12). Net als voor heroïne, is er voor cocaïne een duidelijk hoger percentage gebruikers waar te nemen in de hogere leeftijdscategorieën. Cocaïne wordt relatief meer door vrouwen gebruikt.
29
Tabel 12: Percentage cocaïnegebruikers naar leeftijdscategorieën en geslacht, per registratiejaar en percentage t.o.v. alle geverbaliseerde druggebruikers in die leeftijds- of geslachtscategorie LEEFTIJD < 16 jaar 16-17 jaar 18-20 jaar 21-24 jaar 25-29 jaar >29 jaar pwaarde χ2 (df) Geslacht Mannen Vrouwen pwaarde χ2 (df)
1991 n=142 0,0% 11 5,6% 26 5,7% 37 7,1% 32 9,8% 36 15,4% 0,00004 χ2 =27,7 (5)
1992 n=198 0,0% 4 4,1% 31 6,4% 65 10,5% 56 15,6% 42 15,5% 0,00000 χ2=32,4 (5)
1993 n=258 4 9,5% 7 4,0% 46 7,8% 86 12,5% 66 13,0% 49 14,8% 0,0002 χ2 =23,7 (5)
1994 n=206 1 1,5% 4 1,9% 43 6,3% 61 9,3% 48 11,2% 49 13,3% 0,00000 χ2 =35,7 (5)
1995 n=248 0,0% 4 1,5% 39 3,8% 61 7,4% 65 12,7% 79 16,7% 0,00000 χ2 =114,7 (5)
1996 n=125 2 1,4% 8 1,6% 20 2,5% 28 4,9% 31 9,0% 36 13,3% 0,00000 χ2 =80,5 (5)
1997 n=319 4 2,6% 10 2,8% 44 3,1% 84 7,3% 74 12,0% 103 18,4% 0,00000 χ2 =172,6 (5)
1998 n=309 0,0% 3 1,0% 48 3,7% 56 5,2% 82 14,6% 120 21,5% 0,00000 χ2 =246,0 (5)
1999 n=265 0,0% 4 1,5% 37 2,6% 54 4,9% 63 10,9% 107 17,0% 0,00000 χ2 =185,4 (5)
2000 n=262 6 7,2% 2 0,8% 39 3,3% 50 4,6% 57 10,9% 108 19,3% 0,00000 χ2=190,4 (5)
2001 n=164 2 2,1% 6 2,4% 33 3,6% 36 5,0% 42 10,6% 45 12,8% 0,00000 χ2=62,3 (5)
2002 n=264 0% 2 1,0% 41 4,1% 73 7,3% 74 14,5% 74 15,9% 0,00000 χ2=106,0 (5)
2003 n=256 0% 3 1,3% 33 4,4% 78 8,6% 53 9,7% 89 19,3% 0,00000 χ2=106,5 (5)
2004 n=231 1 1,7% 3 1,5% 25 3,0% 65 6,7% 58 10,2% 79 15,8% 0,00000 χ2=94,4 (5)
n=144 125 8,0% 19 8,5% n.s.
n=207 180 10,6% 27 13,0% n.s.
n=262 223 10,7% 39 14,3% n.s.
n=208 175 8,3% 33 10,4% n.s.
n=250 195 6,9% 55 13,6% 0,00000 χ2 =21,2 (1)
n=128 109 4,7% 19 5,8% n.s.
n=326 271 6,9% 55 10,5% 0,004 χ2 =8,2 (1)
n=321 265 7,4% 56 12,8% 0,0001 χ2 =14,8 (1)
n=273 231 6,4% 42 8,9% 0,05 χ2 =3,8 (1)
n=265 223 6,7% 42 11,3% 0,001 χ2=10,1 (1)
n=165 136 5,6% 29 9,3% 0,014 χ2=6,1 (1)
n=276 228 7,8% 48 12,8% 0,002 χ2=10,0 (1)
n=258 227 8,5% 31 9,7% n.s.
n=233 200 7,3% 33 8,6% n.s.
30
3.5.7. LSD en andere hallucinogenen Dit zijn algemene bewustzijns- en/of waarnemingsveranderende middelen. LSD is een synthetisch wit, kristalachtig poeder. Gezien de zeer kleine dosis die nodig is voor het gebruik, is het, opgelost in een vloeistof, kleurloos, geurloos en smaakloos. Het heeft soms ook het uitzicht van kleine korrelvormige pilletjes. Het wordt vooral gebruikt langs de mond. Typisch voor LSD is de waarnemingsstoornis (kleuren worden helderder, geluid kan men voelen, muziek kan men zien). Soms is er sprake van depressie en psychotische symptomen. Een lichamelijke afhankelijkheid werd niet vastgesteld, maar er kan wel een sterke psychische afhankelijkheid ontstaan.
LSD is typisch een drug van de jaren ’60 die, blijkens het aantal geregistreerde geverbaliseerden, een heropflakkering kreeg in de eerste helft van de jaren ’90 (Tabel 13). Tot en met 1993 kwam het vooral voor in de lagere leeftijdscategorieën (jonger dan 21 jaar). Van 1994 tot en met 1996 is er over alle leeftijdscategorieën sprake van een zekere nivellering, met na 1996 een daling in het gebruik.
31
Tabel 13: Percentage LSD-gebruikers naar leeftijdscategorieën en geslacht, per registratiejaar en percentage t.o.v. alle geverbaliseerde druggebruikers in die leeftijds- of geslachtscategorie Leeftijd < 16 jaar 16-17 jaar 18-20 jaar 21-24 jaar 25-29 jaar >29 jaar p-waarde χ2 (df) Geslacht Mannen Vrouwen p-waarde χ2 (df)
1991 n=48 3 6,9% 11 5,6% 20 4,4% 10 1,9% 2 0,6% 2 0,9% 0,0002 χ2 =23,9 (5)
1992 n=65 1 3,8% 13 13,4% 22 4,6% 17 2,7% 8 2,2% 4 1,5% 0,00000 χ2=35,8 (5)
1993 n=67 3 7,1% 9 5,1% 26 4,4% 16 2,3% 6 1,2% 7 2,1% 0,003 χ2 =17,4 (5)
1994 n=70 3 4,6% 6 2,8% 25 3,6% 23 3,5% 9 2,1% 4 1,1% n.s.
1995 n=75 2 2,4% 9 3,4% 28 2,7% 24 2,9% 5 1,0% 7 1,5% n.s.
1996 n=70 5 3,6% 28 5,6% 17 2,1% 14 2,5% 4 1,2% 2 0,7% 0,0001 χ2 =24,5 (5)
1997 n=47 0,0% 6 1,7% 19 1,3% 14 1,2% 4 0,7% 4 0,7% n.s.
1998 n=43 0,0% 3 1,0% 13 1,0% 15 1,4% 5 0,9% 7 1,3% n.s.
1999 n=38 0,0% 0,0% 12 0,8% 14 1,3% 7 1,2% 5 0,8% n.s.
2000 n=36 1 1,2% 6 2,3% 16 1,8% 10 1,4% 2 0,6% 1 0,3% n.s.
2001 n=16 0 0% 2 0,8% 4 0,4% 3 0,4% 4 1,0% 3 0,9% n.s.
2002 n=11 0 0% 1 0,5% 2 0,2% 4 0,4% 3 0,6% 1 0,2% n.s.
2003 n=9 0 0% 0 0% 1 0,1% 3 0,3% 3 0,5% 2 0,4% n.s.
2004 n=13 0 0% 0 0% 9 1,1% 2 0,2% 1 0,2% 1 0,2% 0,03 χ2=12,5 (5)
n=47 40 2,6% 7 3,1% n.s.
N=66 57 3,4% 9 4,3% n.s.
n=69 61 2,9% 8 2,9% n.s.
n=70 57 2,7% 13 4,1% n.s.
n=75 66 2,3% 9 2,2% n.s.
n=70 56 2,4% 14 4,3% n.s.
n=50 46 1,2% 4 0,8% n.s.
n=45 38 1,1% 7 1,6% n.s.
n=38 33 0,9% 5 1,1% n.s.
n=37 36 1,6% 1 0,4% n.s.
n=16 12 0,5% 4 1,3% n.s.
n=12 10 0,3% 2 0,5% n.s. FET*
n=9 8 0,3% 1 0,3% n.s. FET*
N=13 13 0,5% 0 0% n.s. FET*
*Fishers Exact Test
32
3.6. Polydruggebruik Bij polydruggebruik wordt er gekeken naar het aantal druggebruikers dat volgens het pv meer dan 1 product gebruikt (tabel 14).
33
Tabel 14: Polydruggebruik in percentage per registratiejaar
Aantal
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
1 product
82,6
76,8
78,2
82,1
84,0
85,0
78,7
85,5
83,9
86,8
84,6
84,7
87,2
87,7
2 producten
14,1
17,5
16,7
13,5
11,7
10,5
17,3
11,3
13,5
10,6
11,7
12,7
10,2
9,8
3,3
5,7
5,2
4,4
4,4
4,5
4,0
3,2
2,6
2,6
3,7
2,6
2,6
2,5
producten
> 2 producten
Een opvallend aspect aan het polydruggebruik is dat de meest gebruikte combinaties veranderden doorheen de tijd (tabel 15). Daar waar begin jaren ’90 nog veel combinaties van cannabis, amfetamine, heroïne en cocaïne voorkwamen, zijn er vanaf 1996 vooral combinaties van cannabis, XTC en amfetamine. Tabel 15: De meest gebruikte combinaties bij polydruggebruik per registratiejaar
Meest gebruikte combinaties Meest gebruikt
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997*
1998*
1999*
2000*
2001*
2002*
2003*
2004*
Canna bis en heroïne
Canna bis en heroïne
Canna bis en heroïne
Canna bis en heroïne
Canna bis en XTC
Canna bis en XTC
Canna bis en XTC
Canna bis en XTC
Canna bis en amfetamin e
Canna bis en amfetamin e
Canna bis en amfetamin e
Canna bis en Heroïne
XTC en amfetamine
Canna bis en amfetamin e
Canna bis en amfetamin e
Canna bis en amfetamin e
Canna bis en amfetamin e Canna bis en XTC
Canna bis en amfetamin e Canna bis en XTC
Canna bis en XTC
Canna bis en amfetamin e
Canna bis en amfetamin e Canna bis en XTC
Canna bis en XTC
2de meest gebruikt
Canna bis en amfetamin e XTC en amfetamine
3de meest gebruikt
Canna bis en cocaïn e
Cocaïn e en heroïne
Cocaïn e en heroïne
Cocaïn e en heroïne
Canna Canna Canna XTC en XTC en bis en bis en bisen amamamamXTC fetamin fetamin fetamin fetamin e e e e *Omwille van het samen registreren van XTC en amfetamines in Brussel, is dit parket buiten beschouwing gelaten.
XTC en amfetamin e
XTC en amfetamin e
XTC en amfetamin e
XTC en amfetamin e
XTC en amfetamin e
Canna bis en amfetamin e
34
35
3.7. Topics uit 15 jaar registratie Er zijn heel wat meer interessante analyses mogelijk dan diegene die hierboven zijn gerapporteerd. Het is niet haalbaar om al deze analyses in dit rapport te verwerken. Om een indruk te geven van de mogelijkheden, worden hieronder enkele ‘topics’ behandeld. In principe is het mogelijk om deze analyses voor de ganse registratieperiode uit te voeren. De originele databestanden zijn immers nog beschikbaar. De hieronder vermelde topics zijn meestal het resultaat van een specifieke vraag tot analyse van bepaalde gegevens. 3.7.1. Nationaliteit Naast de indeling ‘Belg-Niet-Belg’, kan er ook verder worden nagegaan uit welke streken de niet-Belgen afkomstig zijn. Dit is gebeurd voor 1996, met volgend resultaat (tabel 16): Tabel 16: Nationaliteit van de geverbaliseerde druggebruikers (1996) Nationaliteit
Aantal (%)
Belgisch
2.027 (76,5%)
Europese Unie (15 landen)
278 (10,5%)
ex-Oostblok
4 (0,2%)
Maghreb*
52 (2,0%)
Overig Afrika
59 (2,2%)
Zuid-Amerika
5 (0,2%)
Azië
6 (0,2%)
Ander land
19 (0,7%)
Niet-Belg zonder nadere aanduiding
23 (0,9%)
Onbekend
178 (6,7%)
Totaal
2.651 (100,0%)
*Algerije, Libië, Marokko, Mauretanië, Tunesië
36
3.7.2. Middelengebruik naar parket Heel boeiend is het ook om te zien dat naargelang het parket dat de druggebruikers registreert, de producten waarvoor een pv wordt opgemaakt sterk kunnen verschillen. Dit werd b.v. nagetrokken in 1995 (tabel 17). Tabel 17: Middelengebruik in procent van alle geverbaliseerde gebruikers, naar parket (1995)* Drug
Antw
Brus
Dend
Gent
Hass
Iepe
Kort
Leuv
Mech
Oud
Turn
Veur
r Can.
66,7
67,5
66,7
61,9
65,3
55,6
83,8
79,6
58,8%
76,1
52,9
58,1
Her.
11,6
29,0
5,6
16,5
16,4
11,1
5,9
9,9
1,8
4,4
2,4
9,7
XTC
12,7
8,2
15,5
6,4
12,8
22,2
10,3
19,7
22,8
8,7
18,7
0,0
Amf.
10,0
4,8
12,9
12,8
11,4
5,6
20,6
0,0
21,1
23,9
20,3
3,2
Coc.
7,9
12,2
0,7
7,0
5,5
5,6
2,9
0,0
9,7
0,0
3,3
16,1
LSD
1,2
1,8
4,0
4,3
2,3
0,0
4,4
2,8
0,0
13,0
2,4
0,0
Med.
1,9
1,1
0,7
2,1
0,0
0,0
0,0
0,0
2,6
0,0
0,0
0,0
Meth
0,8
2,2
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Snui
0,0
0,0
0,0
0,3
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Opia
0,1
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
Onb.
4,4
2,3
6,9
8,2
0,5
0,0
0,0
5,6
7,9
0,0
8,1
16,1
*Gebruik van een middel sluit gebruik van een ander middel niet uit
3.7.3. Polydruggebruik naar parket Het in 3.7.2. besproken item, houdt uiteraard ook verband met het vóórkomen van polydruggebruik naargelang het parket. In 1991 werd dit verband duidelijk vastgesteld (tabel 18). Tabel 18: Polydruggebruik in percentage van geverbaliseerde gebruikers, naar parket (1991) Parket
1 product (%)
2 producten (%)
>2 producten (%)
Antwerpen
82,1
15,4
2,5
Turnhout
69,6
20,3
10,1
Gent
77,4
14,6
8,0
Mechelen
83,3
15,1
1,6
Brussel
86,8
11,4
1,8
Ieper
100,0
-
-
p= 0,000 (χ2)
37
3.7.4. Polydruggebruik naar leeftijd Men zou kunnen verwachten dat het polydruggebruik toeneemt met de leeftijd. We zien echter dat er niet altijd een verband is tussen polydruggebruik en leeftijd. zo werd voor 1992 het verband nagegaan tussen minder- en meerderjarigen en polydruggebruik (tabel 19). Tabel 19: Polydruggebruik naar minder- en meerderjarige geverbaliseerden (1992) Aantal producten
<18-jarigen
18-jarigen en +
1 product
92 (74,8%)
782 (81,0%)
2 producten
19 (15,4%)
126 (13,0%)
>2 producten
12 (9,8%)
58 (6,0%)
Totaal
123 (100,0%)
966 (100,0%)
p=0,163 (χ2)
Dit verband bleek niet statistisch significant maar op basis van de data, kan worden vastgesteld dat polydruggebruik relatief meer voorkwam bij minderjarigen dan bij meerderjarigen. Als het polydruggebruik wordt bekeken naar leeftijdscategorie, kan worden vastgesteld dat polydruggebruik in alle leeftijdscategorieën vóórkomt en dus ook reeds op lage leeftijd aanwezig is. Dit geldt voor de registratieperiode 1996, zoals in tabel 20 wordt aangetoond maar ook voor de andere registratieperiodes kan dit worden vastgesteld. Tabel 20: Polydruggebruik naar leeftijd (1996) Aantal producten 1 product 2 producten >2 producten Totaal
<16 jaar
16-17 jaar
18-20 jaar
21-24 jaar
25-29 jaar
>29 jaar
128 (91,4%) 8 (5,7%) 4 (2,9%) 140 (100,0%)
428 (84,9%) 49 (9,7%) 27 (5,4%) 504 (100,0%)
682 (85,6%) 84 (10,5%) 31 (3,9%) 797 (100,0%)
473 (83,3%) 63 (11,1%) 32 (5,6%) 568 (100,0%)
286 (82,7%) 42 (12,1%) 18 (5,2%) 346 (100,0%)
230 (84,9%) 33 (12,2%) 8 (3,0%) 271 (100,0%)
p = 0,299; Chi-kwadraat = 11,82; df = 10
38
3.7.5. Woonplaats van de gebruikers In Figuur 1 werd reeds duidelijk gemaakt dat geverbaliseerde druggebruikers over het ganse Vlaamse grondgebied en daarbuiten zijn terug te vinden. Doordat de postcode wordt gevraagd, kan soms zelfs binnen een gemeente nauwkeurig worden nagegaan uit welke districten of wijken er geverbaliseerde gebruikers werden geregistreerd. Dit is nagegaan voor Antwerpen, naar aanleiding van de eerste registratie in 1990 (tabel 21). Tabel 21: Aantal geverbaliseerde druggebruikers naar woonplaats via postcode (1990) Gemeente/district Antwerpen* Deurne* Schoten Borgerhout* Hemiksem Brussel en omstreken Geen adres in België Andere/ Onbekend Totaal
Aantal (%) 215 (53,0%) 12 (3,0%) 14 (3,4%) 23 (5,7%) 8 (2,0%) 15 (3,7%) 31 (7,6%) 88 (21,7%) 406 (100%)
*Districten van de gemeente Antwerpen
3.7.6. Vroeger contact naar leeftijd Zoals te verwachten, is er een statistisch significant verband aan te tonen tussen de leeftijd
van
de
druggebruiker
druggebruikers ouder dan
en
vroegere
verbalisaties.
Het
zijn
vooral
18 die al eerder wegens druggebruik werden
geverbaliseerd. Ook is duidelijk dat het aantal contacten met justitie toeneemt met de leeftijd. Hieronder volgen de resultaten voor het registratiejaar 1995 (tabel 22). Tabel 22: Vroegere contacten met justitie omwille van druggebruik naar leeftijd (1995) Leeftijdscategorie
Geen contact
vroeger
<16 jaar 16-17 jaar 18-20 jaar 21-24 jaar 25-29 jaar >29 jaar Totaal
82 (78,8%) 183 (76,6%) 668 (73,9%) 464 (63,5%) 219 (49,6%) 235 (55,4%) 1.851 (65,1%)
1 maal contact 17 (16,3%) 46 (19,2%) 190 (21,0%) 211 (28,9%) 161 (36,4%) 115 (27,1%) 740 (26,0%)
vroeger
2 of vroegere contacten 5 (4,8%) 10 (4,2%) 46 (5,1%) 56 (7,7%) 62 (14,0%) 74 (17,5%) 253 (8,9%)
meer
Totaal 104 (100,0%) 239 (100,0%) 904 (100,0%) 731 (100,0%) 442 (100,0%) 424 (100,0%) 2.844 (100,0%)
p<0,00000; Chi-kwadraat = 150,8; df = 10
39
4. DISCUSSIE 4.1. Discussie aangaande de methodologie Aan de hand van de registratie via de Vlaamse parketten en het parket van Brussel kan een aantal gegevens rond druggebruik in kaart worden gebracht. De voor- en nadelen van deze vorm van registratie werden ook uitvoerig beschreven in een andere publicatie[13]. Hieronder worden de voornaamste voordelen opgesomd. - Informatie over een moeilijk onderwerp als illegaal druggebruik wordt op deze manier beschikbaar. Tot en met 1997 (het begin van de databank Polis van de toenmalige rijkswacht) waren er helemaal geen cijfers met betrekking tot geregistreerd illegaal druggebruik. - Informatie die anders niet zou worden gebruikt, wordt nu wel nuttig verwerkt. -
Deze vorm van registratie is eenvoudig en goedkoop. Aangezien de gegevens reeds beschikbaar zijn, is het niet nodig een nieuwe structuur op te zetten. De grootste taak voor de parketmedewerkers is om de gewenste gegevens uit hun dossiers te halen en op de voorziene enquêteformulieren over te brengen. Alhoewel
er
slechts
enkele
basisgegevens
worden
gevraagd
en
het
enquêteformulier beperkt is tot één bladzijde, kan dit toch een aanzienlijke taak worden als vele honderden dossiers op die manier op enquête moeten worden overgebracht. Niettegenstaande hiervoor een beroep wordt gedaan op de goodwill van de parketmedewerkers, leidde dit tot nu toe niet tot grote moeilijkheden. Nu en dan haakt een parket af omwille van personeelstekort. Daartegenover staat dat het parket van Antwerpen bereid was om het onderzoek in plaats van gedurende de ‘normale’ drie maanden, tot een volledig jaar uit te breiden: van 10 september 2004 tot 10 september 2005. Het probleem van het overbrengen van de dossiergegevens op de enquête kan ook worden omzeild door de gegevenstransfer elektronisch te laten verlopen. Sinds de registratie van 1997 wordt aan de verschillende parketten gevraagd of dit mogelijk is. Tot nu toe is echter enkel het parket van Brussel hierop effectief ingegaan. Op dit moment wordt vanuit de Vakgroep Epidemiologie en Sociale
40
Geneeskunde van de UA gewerkt aan een eenvoudig programma dat door de verschillende parketten kan worden gebruikt om de gegevens elektronisch te verzamelen en door te sturen. Het is dan ook te verwachten dat dit in de toekomst voor meer parketten dan alleen Brussel het geval zal zijn. - De registratie is volledig: het gaat om alle druggebruikers die in die periode met de deelnemende gerechtelijke arrondissementen in contact kwamen omwille van hun druggebruik. Aangezien bijna alle parketten deelnemen, gaat het om een grote groep geverbaliseerden. Daartegenover staat dat er in Vlaanderen vaak maar schaarse gegevens bekend zijn over illegaal druggebruik. - Het gaat om een langetermijnstudie. Zo kan men trends en evoluties bekijken. Er
zijn
ook
nadelen
verbonden
aan
deze
specifieke
manier
van
gegevensverzameling. Zij worden hieronder opgesomd. - Het gaat enkel om gebruikers die een pv kregen. Men kan op die wijze dus geen overzicht krijgen over ‘het’ druggebruik. Een efficiëntere detectie van drugs of een accurater invullen van de gegevens kan immers leiden tot een stijging van het aantal geverbaliseerden. Bovendien wordt slechts gedurende drie maanden geregistreerd. Ook dit heeft enkel als bedoeling om de belasting voor de parketmedewerkers binnen de perken te houden. Wellicht kan door de uitbreiding van de registratie tot een volledig jaar in het parket van Antwerpen meer inzicht worden verkregen in het eventueel vertekende karakter van de cijfers omwille van de beperkte registratieperiode. Toch is het interessant om op te merken dat sommige trends die zichtbaar worden door ons onderzoek, door het werkveld worden bevestigd. De piek in LSD-gebruik in 1992 die door het parkettenonderzoek werd vastgesteld, werd ook waargenomen door de drughulpverleners. Ook de toename van het druggebruik in de eerste helft van de jaren 1990, zoals vastgesteld door het parkettenonderzoek, werd bevestigd door cijfers van de Verenigde Naties[14]. - De registratie is verweven met het wettelijk apparaat. Dit houdt in dat gebruikers van legale drugs zoals alcohol, tabak of geneesmiddelen, onmogelijk kunnen worden geregistreerd door middel van deze vorm van gegevensverzameling. Ook zullen bepaalde personen worden geregistreerd die in andere landen niet door de politie zouden worden geverbaliseerd omdat de wetgeving er anders is.
41
- De registratie is ook afhankelijk van de motivatie van het betrokken politiekorps voor het bekeuren van het druggebruik. Het is duidelijk dat politiekorpsen die een topprioriteit maken van illegaal druggebruik, intensiever op zoek zullen gaan naar illegale druggebruikers dan politiekorpsen waar illegaal druggebruik geen topprioriteit vormt. In die zin kan het registratiesysteem zoals hierboven beschreven, worden gezien als een afspiegeling van de politieactiviteiten eerder dan van illegaal druggebruik. Om een bias op dit vlak zoveel mogelijk te voorkómen, werden razzia’s niet opgenomen in de enquête en de politiediensten werd achteraf gevraagd of er speciale acties hadden plaatsgevonden gedurende de registratieperiode. Bovendien zal door de longitudinale manier van werken worden gecompenseerd voor deze mogelijke vorm van vertekening. - Er is geen externe controle over de juistheid van de ingevulde gegevens. Het invullen gebeurt door het parketpersoneel. Privacy-overwegingen maken het echter niet eens wenselijk dat een buitenstaander deze gegevens zou verzamelen. Bovendien is er geen reden om aan te nemen dat de invulling van de enquêtes door het parketpersoneel niet correct zou gebeuren. - Juist omdat de accuraatheid en volledigheid van de registratie afhangen van het parketpersoneel, zou er een onderregistratie kunnen zijn door praktische problemen of te weinig interesse. Door het tweetalige karakter van Brussel-Hoofdstad leek het praktische probleem van onderregistratie zich vooral hier voor te doen. Door het elektronisch aanleveren van de gegevens door het parket van Brussel sinds 1996 is dit probleem echter opgelost. - De verbalisant zal ook vaak alleen maar het gebruik van die producten toegeven waarvan hij het gebruik niet meer kan ontkennen. De gegevens uit dit onderzoek zijn niet gebaseerd op bloed-, urine- of haartesten maar op datgene wat tijdens het proces-verbaal wordt vastgesteld. Dit kan leiden tot een onderschatting van het probleem, vooral van zogenaamde harddrugs. Gebruik van cannabis zal men sneller toegeven[15]. 4.2. Discussie van de resultaten In totaal werden van 1990 tot en met 2004 van 43.267 druggebruikers gegevens uit het pv geregistreerd. Het kan hier soms om dezelfde personen gaan want hoewel
42
per registratieperiode de dubbels werden verwijderd, werd dit niet gedaan doorheen de registratieperiodes. Cannabisgebruikers vormen doorheen alle registratieperiodes de grootste groep geverbaliseerde druggebruikers. Dit blijft ook zo na de wetswijziging waardoor cannabisgebruik door meerderjarigen niet meer wordt vervolgd indien aan bepaalde voorwaarden werd voldaan (zie annex). Uit de cijfers is in elk geval geen wijziging in het verbalisatiegedrag merkbaar wat cannabis betreft. Na cannabis, worden XTC en amfetamines het meest vastgesteld. XTC-gebruikers vormden in 1996 en van 1999 tot en met 2001 in Vlaanderen de tweede grootste groep geverbaliseerde druggebruikers. Uit de gegevens van de recentste registratieperiodes blijkt dat er meer amfetaminegebruikers dan XTC-gebruikers worden geverbaliseerd[16]. De volgorde cannabis – amfetamines – XTC wordt, als men het druggebruik nagaat voor België, ook vastgesteld door het Europees observatorium in Lissabon[17]. Zowel
het
aandeel
geverbaliseerde
cocaïnegebruikers
als
het
aandeel
geverbaliseerde heroïnegebruikers stabiliseert sinds 1996 tussen de 5 en de 9% van alle geverbaliseerde druggebruikers. Doorheen de verschillende registratieperiodes kan
worden
vastgesteld
dat
in
het
ene
registratiejaar
het
percentage
heroïnegebruikers hoger ligt dan dat van de cocaïnegebruikers en in het andere registratiejaar het aandeel cocaïnegebruikers hoger ligt dan dat van de heroïnegebruikers. LSD komt slechts marginaal voor. Met een piekje van 3,5% van alle geverbaliseerde druggebruikers in 1992 maar nooit meer hoger dan 1% sinds 1999. De overige categorieën (medicamenten, snuifmiddelen, andere opiaten, methadon en onbekend) komen slechts sporadisch voor. De categorie ‘andere’ werd geregeld ingevuld vanaf 2002. In de meeste gevallen gaat het dan om GHB (gamma-hydroxy-boterzuur), vaak verkeerdelijk vloeibare XTC genoemd (respectievelijk 30, 13 en 25 keer in 2002, 2003 en 2004). Daarnaast werd ook speed genoemd (9, 10 en 1 keer). De overige ‘andere’ producten kwamen
43
slechts zeer zelden voor (paddestoelen 6 keer in 2002 en 1 keer in 2003, de overige producten worden nog minder geregistreerd). De populatie van geverbaliseerde druggebruikers bestaat vooral uit mannen. Tussen 1990 en 2004 schommelde het percentage mannen tussen 83,5 en 90%. Dit resultaat is consistent met andere prevalentiestudies rond druggebruik in het algemeen in België. Alhoewel de verhouding tussen mannen en vrouwen varieert afhankelijk van de bestudeerde groep, is het aantal mannelijke gebruikers altijd veel groter, zij het dat de man-vrouwratio nooit zo uitgesproken was dan in onze studie. Uit vragenlijsten in Vlaamse scholen kwam naar voren dat 7,2% van de jongens ten minste één keer drugs had gebruikt, terwijl dit slechts 2,5% was bij de meisjes[2]. Wel komen er in onze studie relatief meer vrouwen dan mannen voor in de lagere leeftijdsgroepen. Het zou kunnen dat de proportie vrouwen in onze studie onderschat is doordat druggebruik door vrouwen minder verdacht overkomt bij de politie of dat er een hogere tolerantie is ten aanzien van vrouwen, zodat ze minder worden geverbaliseerd. Andere mogelijke verklaringen zijn dat de jongens de drugs bijhouden voor hun liefjes/vriendinnen of dat meisjes iets minder geneigd zijn om joints te rollen wegens het wat te mannelijke imago[18]. De gemiddelde leeftijd van de bestudeerde groep druggebruikers ligt steeds rond 22-23 jaar en de jongste geverbaliseerde gebruikers zijn 12-13 jaar. Het is opmerkelijk dat bij kinderen van onder de 16 jaar al processen-verbaal worden opgemaakt omwille van druggebruik. Alhoewel het in ons onderzoek niet wordt aangetoond, is het plausibel om aan te nemen dat er een latentieperiode verloopt tussen de start van het experimenteren met drugs en het contact met justitie. De werkelijke startleeftijd van het druggebruik zou dus zelfs lager kunnen liggen. Dit zou een stimulus moeten zijn om de preventiecampagnes in het secundair onderwijs en zelfs in de laatste jaren van de lagere school voort te zetten of uit te breiden. Alhoewel de omvang van het aantal geverbaliseerde tieners substantieel is, blijft de leeftijdsgroep van 18 tot 24 jaar de voornaamste risicogroep. Ze zijn mobieler dan de jongere druggebruikers waardoor ze zichzelf gemakkelijker kunnen bevoorraden. Door deze hogere mobiliteit lopen ze echter een hoger risico om door de politie te worden geverbaliseerd. Alhoewel de gegevens van de jeugdrechtbank niet steeds
44
voor alle parketten beschikbaar waren en dit een zekere vertekening kan geven in bepaalde resultaten, zou dit toch kunnen verklaren waarom ze doorheen de 15 registratiejaren een zo belangrijk aandeel hebben binnen de hele groep van geverbaliseerden (tussen 51,8 en 62,2%). Het probleem is dat het heel moeilijk is om deze groep te bereiken voor curatieve en preventieve acties. Gelijkaardige patronen van leeftijdsverdeling als in onze studie werden gepubliceerd door de Verenigde Naties: in 1994 was 10,5% van de Belgische druggebruikers jonger dan 18 jaar, terwijl 28% tussen 18 en 20 jaar jaar was. Vergeleken met 1993, vonden zij een lichte stijging bij de jongste leeftijdsgroep[14]. De nationaliteit van de geverbaliseerde gebruikers werd pas vanaf 1996 geregistreerd. Over het algemeen kan worden gesteld dat door de Vlaamse parketten en het parket van Brussel voornamelijk Belgische druggebruikers worden geverbaliseerd. Van 1996 tot 2004 bezat tussen de 72 en de 89% van de geregistreerde druggebruikers de Belgische nationaliteit. Tot en met 1996 blijkt uit onze studie dat XTC populair was in de leeftijdscategorie van 16 tot 24 jaar (de ‘party age’). Het gebruik van XTC door de jongeren uit deze groep werd toen vooral toegeschreven aan de ‘rave- en megadiscocultuur’ die in die periode zijn hoogtijdagen vierde. Na 1996 is het aandeel XTC-gebruikers in de verschillende leeftijdscategorieën gelijkmatiger verdeeld. Amfetamine komt redelijk constant voor in dit onderzoek, met een éénmalige terugval tot 7,7% van de geverbaliseerde gebruikers in 2000; de enige keer dat het onder de 10% zakte. In 1998 gebruikte 17,6% van de geverbaliseerde druggebruikers amfetamines. Wat opvalt bij de amfetaminegebruikers is dat tot 1995 amfetamine voornamelijk gebruikt werd door jongeren (jonger dan 21 jaar), maar dat er vanaf 1995 een meer gelijke verspreiding is van het gebruik over alle leeftijdsgroepen en vanaf
2001
zelfs
een
duidelijk
groter
aandeel
gebruikers
in
de
hogere
leeftijdsgroepen.
45
Tot en met 1995 was heroïne na cannabis de meest gebruikte drug, na 1995 daalt het gebruik flink en het algemene gebruik van heroïne lijkt in dit onderzoek redelijk gestabiliseerd. Voor cocaïne, dat vooral in de jaren ’80 veel werd gebruikt, is het aandeel van de geverbaliseerde gebruikers sinds 1993 nooit meer boven de 10% gestegen. Heroïne en cocaïne worden relatief meer door vrouwen gebruikt. Het LSD-gebruik is behoorlijk afgenomen sinds het begin van de jaren ’90 en komt bijna niet meer voor in onze registratie. Vanaf 1996 werd ook de verbaliserende instantie geregistreerd. Van 1996 tot en met 2000, ging het dan vooral om de rijkswacht en de gemeentelijke politie. Na de politiehervorming, vanaf 2001, gaat het vooral om de federale en lokale politie. Uit de gegevens 1996-2000 blijkt dat voornamelijk de rijkswacht de verbaliserende instantie is (in ongeveer 2 op 3 gevallen) en dat de gemeentelijke politie een kwart tot een derde van de verbalisaties uitvoerde. Voor de periode 2001-2004 is er duidelijk sprake van een overgangsjaar in 2001, waarin ongeveer 40% van de verbalisaties gebeurde door de federale politie. Vanaf 2002 zien we dat het aandeel verbalisaties door de federale politie nooit 10% bereikt en dat het voornamelijk de lokale politie is die verbaliseert, steeds met een aandeel van meer dan 80% van alle geregistreerde verbalisaties. Uit figuur 1 kan worden vastgesteld dat geverbaliseerde druggebruikers verspreid over het land zijn terug te vinden. Dit fenomeen is een constante doorheen de registratieperiodes. Tussen de parketten merken we soms grote verschillen voor wat het soort drug betreft waarvoor druggebruikers worden geverbaliseerd. Met name voor XTC blijken er grote regionale verschillen te bestaan wanneer het aandeel van XTC-geverbaliseerden
ten
aanzien
van
alle
geverbaliseerden
omwille
van
druggebruik wordt beschouwd. Dit zou als oorzaak kunnen hebben dat de lokale politie meer of minder een prioriteit maakt van de XTC-problematiek maar ook de nabijheid van bekende dancings en discotheken kan hierin een rol spelen.
46
Meestal worden ongeveer 4 van de 5 druggebruikers geverbaliseerd omwille van het gebruik van slechts één drug. In de overige gevallen worden personen met meer dan één drug geverbaliseerd. Tussen de 10 en de 17% krijgt een pv omwille van het gebruik van twee drugs. Slechts 2,5 tot 5% van de geverbaliseerden wordt betrapt met het gebruik van meer dan twee producten. Het is logisch dat bij de gebruikers die met meer dan één product worden geverbaliseerd, combinaties met cannabis hoog scoren. Toch zien we in de registratieperiodes 1996 en 1997 dat de combinatie XTC-amfetamines op de tweede plaats komt en vanaf 1998 tot en met 2004 op de derde plaats. In de registraties van 1992, 1993 en 1994 komt de combinatie cocaïneheroïne op de derde plaats. In alle overige gevallen, is er sprake van een combinatie met cannabis in de top-3 van gebruikte combinaties. Aangezien het voor de verbalisant voordelig is om het gebruik van zo weinig mogelijk drugs toe te geven, kan worden verwacht dat het polydruggebruik in onze studie is onderschat[15]. Wat de vroegere contacten met justitie omwille van druggebruik betreft, zijn er drie categorieën opgenomen: ‘geen vroegere contacten’, ‘éénmalig vroeger contact’ en ‘twee of meer vroegere contacten’. Over het algemeen kan voor iets meer dan 60% van de geverbaliseerden geen vroeger dossier worden teruggevonden binnen hetzelfde parket. Voor 17 tot 25% van de geverbaliseerden kan één dossier worden teruggevonden en tussen de 10 en de 18% heeft meer dan één keer in het verleden contact gehad met het parket omwille van druggebruik.
5. CONCLUSIE
47
Jaarlijkse registratie van druggebruikers via de parketten toont aan dat via een eenvoudige en goedkope registratie toch interessant materiaal kan worden verzameld over een onderwerp waarover weinig informatie bestaat. Vooral het feit dat dit onderzoek op lange termijn plaatsvindt, biedt de mogelijkheid om vergelijkingen doorheen de tijd te maken; een perspectief dat vaak ontbreekt in onderzoek naar druggebruik en druggebruikers. In het bijzonder voor het sturen van preventiecampagnes lijken de gegevens hun nut te kunnen hebben. Uiteraard vormen de gegevens uit dit rapport maar één facet van het druggebruik in Vlaanderen en Brussel. Om een globaal beeld te krijgen van het druggebruik in Vlaanderen,
moeten
gegevens
van
de
verschillende
facetten
worden
samengelegd. Hierbij kan worden gedacht aan de gegevens uit de VADleerlingenbevraging, registraties bij de hulpverlening, informatie uit de nationale gezondheidsenquête, enz. Binnen SODA wordt ook getracht om een registratie op te starten waarbij de gegevens uit de verschillende sectoren op een uniforme manier worden samengelegd en waarbij het mogelijk is dubbele registraties uit te sluiten. In ieder geval kan de registratie van druggebruikers via de parketten hierin zijn plaats krijgen. Een belangrijke voorwaarde om dit onderzoek te blijven voortzetten, is een beperkte, doch continue financiële ondersteuning, die op dit moment ontbreekt. Hierdoor loopt het onderzoek het gevaar te worden stopgezet en konden en kunnen zeker niet alle detailanalyses voor elk registratiejaar worden uitgevoerd.
6. REFERENTIES
48
[1] Kinable H. Bevraging van Vlaamse leerlingen in het kader van een Drugbeleid Op School. Syntheserapport schooljaar 2003-2004. Brussel: VAD, 2004. [2] Navarro F, Piette D, Maes L, Peeters R, Prevost M, Stevens AM. La consommation de drogues illicites chez les jeunes de l’enseignement secondaire de Belgique: différences Nord-Sud. Rev Epidemiol Sante Publique 1996; 44:395-406. [3] Van Damme P, Clauwers M, Van Hal G, Peeters R. Drug use in prisoners. Letter to the editor. Brit Med J 1991; 302:1464. [4] Van Cauwenberghe K, Van Damme P, Van Hal G. Registratie-onderzoek van druggebruikers door middel van parketgegevens. Panopticon 1993; 14: 526-36. [5] De Groote K, Van Hal G, Van Damme P, Van Cauwenberghe K. Registratie en retrospectief onderzoek van druggebruikers in twaalf parketten in Vlaanderen en Brussel – 1995. Welzijnsgids, Noden, Verslaving (losbladig). Diegem: Kluwer Editorial, 1997; 23: 17-40. [6] Van Cauwenberghe K, Van Damme P, Van Hal G. Registratie-onderzoek van druggebruikers door het Parket Antwerpen. VAD-berichten 1991(3): 1-4. [7] Van Cauwenberghe K, Van Damme P, Van Hal G. Registratie-onderzoek van druggebruikers door het Parket Antwerpen. Panopticon 1991; 12(6): 526-36. [8] Van Cauwenberghe K, Van Damme P, Van Hal G. Registratie-onderzoek van druggebruikers door het Parket - 1991. VAD-berichten 1993(1): 9-16. [9] Lievens A, Van Hal G, Van Damme P, Van Cauwenberghe K. Registratie en retrospectief onderzoek van druggebruikers door een aantal parketten in Vlaanderen – 1993. T Alc Drugs 1994; 20: 115. [10] Van Hal G, Van Damme P, Van Cauwenberghe K. Registratie en retrospectief onderzoek van druggebruikers door een aantal parketten in Vlaanderen. Intern rapport, 1994. [11] Van Hal G, Van Damme P, Oemar J, De Groote K, Van Cauwenberghe K. Illegaal druggebruik in Vlaanderen en Brussel. Een zevenjarig onderzoek via de parketten. Intern rapport, 1997. [12] Van Hal G, Oemar J, Van Damme P, Pepermans K. Illegaal druggebruik in Vlaanderen (België), een achtjarig onderzoek bij de Vlaamse parketten en het parket van Brussel (1990-1997). Intern rapport, 1998. [13] Van Hal G, De Groote K, Van Damme P, Pepermans K, Van Cauwenberghe K, Meheus A. Pros and cons of an illicit drug users’ registration system by means of judicial data in Flanders (Belgium). Public Health 2001; 115(1): 70-7. [14] Commission des stupéfiants des Nations Unies. Questionnaire Destiné aux Rapports Annuels pour 1995. Programme des Nations Unies pour le Controle International des drogues. Vienne: Centre International de Vienne, 1995.
49
[15] Fendrich M, Xu Y. The validity of drug use reports from juvenile arrestees. Int J Addict 1994; 29(8): 971-85. [16] Van Hal G. Registratie van geverbaliseerde XTC-gebruikers. XTC-gebruik zoals vastgesteld aan de hand van de processen-verbaal, geregistreerd door de Vlaamse parketten en het parket van Brussel, in: Decorte T (red.). Ecstasy in Vlaanderen. Een multidisciplinaire kijk op synthetische drugs. Acco: Leuven, 2005: 145-59. [17] Scientific Institute of Public Health - Unit of Epidemiology. Belgian National Report on Drugs 2001. Extended Version. Commissioned by the European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction. Lisboa, 2001. Beschikbaar op http://www.iph.fgov.be/reitox/reitoxen/birn2001.pdf. [18] Rijkswacht, Centraal Bureau der Opsporingen. Jaarrapport Drugs 1999. Brussel, 1999.
50
Annex: Juridisch gedeelte Inleiding In deze bijdrage wordt een kort overzicht gegeven van de nieuwe drugwetgeving en het drugbeleid dat aan de basis hiervan ligt. Eerst wordt kort de nieuwe drugwetgeving besproken en vindt u een overzicht van de strafrechtelijke gedragingen en sancties zoals ze nu van toepassing zijn. Nadien volgt een overzicht van de Ministeriële richtlijn die in grote lijnen het strafrechtelijk beleid vastlegt dat moet gevolgd worden door de parketten bij de toepassing van deze nieuwe wetgeving. 1. Overzicht van de drugwetgeving Als basiswetgeving geldt nog steeds de Wet van 24 februari 1921. Deze wet werd in 2002 licht gewijzigd en in 2003 grondig aangepast. Naast de basiswet zijn er nog de twee Koninklijke Besluiten resp. van 1930 voor de verdovende middelen en van 1998 voor de psychotrope stoffen. Ook in deze K.B.’s werden verschillende wijzigingen aangebracht. Let wel ten aanzien van minderjarigen verandert er eigenlijk niets. Meer concreet zijn de wijzigingen met betrekking tot cannabis enkel van toepassing op meerderjarigen. Om een globaal overzicht te hebben over de fundamentele wijzigingen willen we in deze inleiding een en ander toelichten. 1.1 Wet 24 februari 1921 Nieuwe titel De titel van de wet werd aangepast. Er werd aan toegevoegd dat de wet ook handelt over de stoffen die gebruikt kunnen worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen. Dit is logisch, aangezien de regeling omtrent de aanmaakproducten voor psychotrope stoffen wordt opgenomen in de wet (zie het nieuwe art. 2quater). In het nieuwe art. 1 wordt nu aan de Koning (en dus niet meer aan de regering) de bevoegdheid verleend om, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de volgende aspecten te regelen en er toezicht over te houden: de invoer, de uitvoer, de doorvoer, de vervaardiging, de bewaring, dit wil zeggen de opslag onder de vereiste voorwaarden, de etikettering, het vervoer, het bezit, de makelarij, de verkoop en het te koop stellen, het afleveren of het aanschaffen, tegen betaling of kosteloos, van giftstoffen, slaapmiddelen, verdovende middelen, ontsmettingsmiddelen en antiseptica alsook de teelt van planten waaruit deze stoffen kunnen worden getrokken.
51
Eenzelfde bevoegdheid wordt toegekend voor de psychotrope stoffen (andere dan verdovende middelen en slaapmiddelen) die afhankelijkheid kunnen teweegbrengen, en voor stoffen die gebruikt kunnen worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen. Bestraffing - verzwaring Wat de bestraffing betreft, zit de belangrijke wijziging in art. 2bis en het nieuwe art. 2ter van de wet.. Het nieuwe art. 2bis verwijst nu naar het onderscheid dat gemaakt wordt in de aangepaste K.B.’s.(respectievelijk art. 26bis, 28 en 40bis, 45 van de K.B.’s). Concreet handelt het hier over het onderscheid dat gemaakt wordt tussen drie categorieën inbreuken (zie verder) en het onderscheid dat gemaakt wordt tussen cannabis en de andere drugs. Dit maakt het mogelijk dat voor bepaalde inbreuken met betrekking tot cannabis enkel nog politionele straffen gelden. Het nieuwe art. 2ter geeft aan de Koning de bevoegdheid de misdrijven te bepalen die in afwijking van het art. 2bis voortaan enkel gestraft zullen kunnen worden met politionele in plaats van correctionele straffen. De correctionele rechtbank blijft wel bevoegd om van deze overtredingen kennis te nemen. Hiertoe werd het art. 137 van het Wetboek van strafvordering eveneens aangepast. Anderzijds wordt de strafmaat voor het merendeel van de inbreuken waarbij geen verzwarende omstandigheden voorhanden zijn zoals voorzien in art. 2bis §2, verzwaard. Daar waar de rechter vroeger kon kiezen tussen gevangenisstraf en geldboete, moet de rechtbank nu steeds én een geldboete én een gevangenisstraf uitspreken, behalve voor het gemaakte onderscheid naar cannabis toe, waarnaar in art. 2ter verwezen wordt (cfr. het nieuwe art. 2bis van de Wet). De strafverzwaring is dus merkwaardig genoeg niet van toepassing op de misdrijven die als misdaad omschreven worden in art. 2bis §§2, 3 en 4. De wetgever heeft immers §5 van art. 2bis niet aangepast, zodat voor dit soort inbreuken de geldboete facultatief blijft, terwijl men juist zou verwachten dat hiervoor zeker de strafverzwaring zou doorgevoerd worden. Concreet betekent dit dat voor de inbreuken waarbij enkel sprake is van invoer, vervaardiging, vervoer, aanschaf en bezit van cannabis voor persoonlijk gebruik enkel een geldboete kan uitgesproken worden. In geval van nieuwe herhaling geldt ofwel een politionele gevangenisstraf ofwel een politionele geldboete ofwel beiden (art. 26bis 2° en art. 28§2, 2° van het K.B. van 1930). Ook wanneer deze feiten gepaard gaan met openbare overlast blijft die laatste mogelijkheid bestaan maar hier handelt het dan wel over correctionele straffen (art. 26bis 2° en art. 28§2, 2°). Voor alle andere categoriën van inbreuken die hier niet onder vallen heeft de wetgever dus een effectieve strafverzwaring doorgevoerd door de verplichting in te voeren om steeds én een gevangenisstraf én een geldboete uit te spreken. Zijn de verzwarende omstandigheden zoals omschreven in art. 2 bis§ 2, 3 of 4 voorhanden dan kan de rechtbank echter nog steeds gevangenisstraf en/of geldboete uitspreken. Precursoren Het nieuwe art. 2quater neemt de strafbaarstelling omtrent de zogenaamde precursoren (producten die aangewend kunnen worden om drugs te vervaardigen)
52
op in de wet van 1921. Het desbetreffende K.B. van 26 oktober 1993 werd in overeenstemming hiermee aangepast. Onderhouden van toxicomanie binnen een therapie Het louter onderhouden van toxicomanie blijft strafbaar overeenkomstig art. 3§ 3 van de wet, maar in 2002 werd in art. 3 een § 4 bijgevoegd waarbij gesteld wordt dat de behandeling met vervangingsmiddelen verstrekt door een beoefenaar van de geneeskunde niet bestraft kan worden overeenkomstig art. 3 § 3 van de wet. Onder de vermelde behandeling wordt verstaan elke behandeling die bestaat in het voorschrijven, toedienen of afgeven aan een verslaafde patiënt van verdovende middelen bij wijze van geneesmiddel en die, in het kader van een therapie, de verbetering van de gezondheid en de levenskwaliteit van de patiënt beoogt en indien mogelijk tot diens ontwenning leidt. Dit is een belangrijke verbetering naar druggebruikers toe. Aangezien het nu wettelijk voorzien is dat zij in het kader van een behandeling vervangingsmiddelen kunnen voorgeschreven krijgen kan er geen discussie meer zijn omtrent dit soort van behandelingen en kunnen geneesheren die aan de opgelegde voorwaarden voldoen ook met een gerust hart hun beroep uitoefenen. Het enige probleem dat hier nog bij bestaat is dat er voor de toepassing van dit art. nog een K.B. moet uitgevaardigd worden dat de lijst van de vervangingsmiddelen vastlegt alsook een aantal voorwaarden om dergelijke behandelingen toe te passen. Hierbij moet ondermeer ook vastgelegd worden hoeveel patiënten per arts in behandeling mogen genomen worden, welke begeleiding de arts moet bieden en welke bijscholing hij moet gevolgd hebben en hoe de contacten moeten verlopen tussen de voorschrijvende arts en een gespecialiseerd centrum of een netwerk voor behandeling. We kunnen alleen maar hopen dat hier snel duidelijkheid in komt zodat deze innoverende wetsbepaling spoedig zijn volledige uitwerking kan krijgen in de praktijk. gebruik in groep niet langer strafbaar De nieuwe drugwet schaft de strafbaarstelling van het gebruik in groep volledig af. Hiertoe werd het eerste lid van het oude art. 3 volledig opgeheven. Conform hiermee werd ook art. 9 van de drugwet aangepast. Bijzondere herhaling en verschoningsgronden Art. 5 en art. 6 van de wet (bijzondere herhaling en verschoningsgronden) blijven ongewijzigd. Huiszoeking Art. 6bis dat huiszoeking dag en nacht toelaat in bepaalde gevallen werd aangepast. Daar waar privé-lokalen vroeger te allen tijde betreden mochten worden, waarvan vermoed werd dat er drugs in groep gebruikt werden, kan dit nu niet meer. Dit is uiteraard een logisch gevolg van het afschaffen van de strafbaarstelling van het gebruik in groep. Anderzijds blijft deze bijzondere huiszoeking mogelijk voor alle lokalen die dienen voor het vervaardigen, bereiden, bewaren of opslaan van drugs. Bovendien is ze nu
53
ook mogelijk voor die lokalen waar drugs worden gebruikt in aanwezigheid van minderjarigen. Dit ligt ook in de lijn van de visie achter het nieuwe drugbeleid waarbij men ten aanzien van minderjarigen strenger wil optreden. Art. 6bis blijft dus een belangrijke uitzondering op het principe van de onschendbaarheid van de woning. Toepassingsgebied van art. 9 uitgebreid Ook art. 9 dat bepaalt dat zelfs indien de betrokkene niet voldoet aan de voorwaarden zoals bepaald in art. 3 en 8 van de wet van 29 juni 1964 toch in aanmerking kan komen voor opschorting, uitstel en probatie, werd aangepast. Het toepassingsgebied van dit art. werd uitgebreid. Vroeger kwam enkel het gebruik in groep of het op onwettige wijze met het oog op eigen gebruik vervaardigen, verkrijgen of onder zich hebben van drugs in aanmerking voor de toepassing van dit art. Thans valt het gebruik in groep weg omdat het niet meer strafbaar gesteld wordt (zie hoger) en wordt er aan toegevoegd dat ook diegenen die met het oog op eigen gebruik, kosteloos of tegen betaling het gebruik voor anderen hebben vergemakkelijkt, of drugs hebben verkocht of te koop hebben aangeboden, voorzover dit niet gepaard gaat met de verzwarende omstandigheden zoals bepaald in art. 2bis §2b en §§ 3 en 4, in aanmerking komen voor het gunstregime zoals voorzien in art. 9. Openbare overlast of problematisch gebruik en art. 40 WPA Tot slot werd een volledig nieuw art. 11 ingevoegd dat bij de toepassing in de praktijk wellicht nog voer zal zijn voor veel discussie. In §1 van dit artikel werd bepaald dat wanneer het gaat om meerderjarigen van wie vastgesteld wordt dat zij in het bezit zijn van een gebruikershoeveelheid cannabis “die niet vergezeld gaat met openbare overlast of met problematisch gebruik”, politieambtenaren – in strijd met art. 40 WPA – geen PV meer hoeven op te stellen maar enkel tot registratie moeten overgaan. Hierin wordt dus duidelijk bepaald dat het niet problematisch cannabisgebruik of het cannabisgebruik dat niet voor overlast zorgt door meerderjarigen niet meer geverbaliseerd wordt, maar enkel moet geregistreerd worden. Voor minderjarigen veranderde er echter op dit punt niets en moest steeds proces-verbaal opgesteld worden, ook als het over niet problematisch gebruik ging en ook als er geen overlast werd veroorzaakt. Hoe de registratie van meerderjarigen evenwel moest gebeuren wordt niet gespecifiëerd. Uit de Ministeriële richtlijn van 16 mei 2003 leren we wel dat het om een anonieme registratie zou moeten gaan. Men kan zich afvragen welk nut een dergelijke anonieme registratie heeft in het licht van het vooropgestelde beleid waarbij het de bedoeling is van de druggebruiker zoveel mogelijk te volgen en in te grijpen wanneer het nodig is. Een registratie op naam zou daar een handig hulpmiddel bij zijn, maar volgens de MR zou dit niet kunnen. In §2 en §3 werden respectievelijk de begrippen ‘problematisch gebruik’ en ‘openbare overlast’ toegelicht. Problematisch gebruik werd omschreven als gebruik dat gepaard gaat met een graad van verslaving die de gebruiker niet langer de mogelijkheid biedt zijn gebruik te controleren en dat zich uit door psychische en lichamelijke symptomen. Onder openbare overlast werd verstaan de openbare overlast bedoeld in artikel 135 §2, 7° van de Nieuwe Gemeentewet. Lectuur van dit artikel maakt ons echter niet
54
veel wijzer, en wellicht had de wetgever dit ook begrepen, want in het nieuwe art. 11 §3 werd ook nog verwezen naar het Verdrag van 1988 tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen waarin als openbare overlast wordt omschreven: “het bezit van cannabis in een strafinrichting, in een opvoedingsinstituut of in het gebouw van een maatschappelijke instelling of in hun onmiddellijke omgeving, of op andere plaatsen waar minderjarigen samenkomen voor onderwijs, sport en andere gezamenlijke bezigheden.” Vanuit de praktijk kwam de opmerking dat een en ander tot veel discussies zou kunnen leiden en eigenlijk niet werkbaar zou zijn. En al gauw bleek dan ook dat deze wetswijziging niet kon gehandhaafd worden. Met het arrest van het Arbitragehof dd. 20 oktober 20041 werd het art. 16 van de wet van 3 mei 2004, waarbij het nieuwe artikel 11 werd ingevoerd in de drugwet van 1921, vernietigd.
De verspreiding van de federale drugnota, de slechte communicatie hierover en de discussies die hierna gevoerd werden binnen de uitvoerende en wetgevende macht hadden reeds voor de nodige verwarring gezorgd op het terrein2. Uiteindelijk heeft men die verwarring uit de wereld willen helpen door de wijziging van de drugwetgeving die in 2003 werd doorgevoerd. De wetgever heeft die onduidelijkheid dus niet kunnen indijken en het Arbitragehof heeft de wetgever teruggefloten. De reden hiervoor is dat volgens het Arbitragehof het art. 11 het legaliteitsbeginsel schendt. Dit beginsel betekent dat de burger voldoende duidelijkheid moet krijgen omtrent welk feit juist strafbaar is gesteld. Op de volgende punten vindt het Arbitragehof dat er onvoldoende duidelijkheid bestaat.
1. het begrip gebruikershoeveelheid De gebruikershoeveelheid werd niet opgenomen in de wettekst, maar de wetgever heeft dit aan de uitvoerende macht overgelaten. Via de Ministeriële richtlijn van 16 mei 2003 heeft men hieraan willen tegemoetkomen, maar volgens het Arbitragehof moet de opdracht van de wetgever aan de uitvoerende macht om de hoeveelheid te bepalen bestaan in het ondubbelzinnig bepalen van een welomschreven hoeveelheid. Het Hof toont aan dat hieraan niet voldaan is aangezien in de Ministeriële richtlijn het bezit van een gebruikershoeveelheid cannabis onder meer wordt bepaald op basis van subjectieve elementen (bv. gebrek aan aanwijzingen inzake verkoop of van smokkel, of het bezit van een hoeveelheid cannabis die in een enkele keer of binnen maximum 24 uur kan worden gebruikt). 2. het begrip problematisch gebruik Vooreerst stelt het Hof vast dat er een verschil bestaat tussen de Nederlandse en Franse tekst. Volgens de Nederlandse tekst dient onder problematisch gebruik verstaan te worden : gebruik dat gepaard gaat met een graad van verslaving die de gebruiker niet langer de mogelijkheid biedt zijn gebruik te controleren en dat zich uit door psychische en lichamelijke symptomen. In het Frans staat er “un usage qui s’accompagne d’un degré de dépendance qui ne permet plus à l’utilisateur de contrôler son usage, et qui s’exprime par des symptômes psychiques ou physiques”. Doordat er in het Nederlands psychische en lichamelijke symptomen vereist zijn en in het Frans psychische of lichamelijke is deze bepaling al dubbelzinnig.
Bovendien stelt het Hof dat het problematisch gedrag niet gemeten wordt aan de invloed die de betrokkene heeft op zijn omgeving, maar dat er enkel gerefereerd wordt naar zijn persoonlijke toestand. Aldus wordt aan de politieambtenaren gevraagd de psychologische, medische en sociale toestand van de B.S. 28 oktober 2004 Cfr. Corr. Rb. Namen, 31 oktober 2003, met noot K. Van Cauwenberghe, Vigiles, november 2004, nummer 4, p. 132. 1 2
55
cannabisgebruiker te beoordelen. Een dergelijke interpretatiebevoegdheid is volgens het Hof een bron van rechtsonzekerheid en niet in overeenstemming met het legaliteitsbeginsel. De auteurs van dit rapport vinden overigens dat men moeilijk van een politieambtenaar kan verwachten dat hij/zij de toestand van de cannabisgebruiker zou kunnen beoordelen. Dit is een louter medische/psychologische aangelegenheid waarvoor een politieambtenaar niet opgeleid is en door hem/haar dus ook niet kan beoordeeld worden. 3. het begrip openbare overlast Ook hier vindt het Hof dat dit begrip onvoldoende duidelijk omschreven wordt3. De wettekst verwijst wel naar een artikel van de Nieuwe Gemeentewet en naar het Verdrag van de Verenigde Naties van 20 december 1988, maar uit analyse van deze teksten blijkt dat het begrip openbare overlast daar niet in omschreven wordt. De omschrijving die dan wel werd opgenomen in het nieuwe art. 11 van de drugwet is volgens het Hof ook niet bruikbaar. De omschrijving van openbare overlast door de wet verwijst in de eerste plaats naar het bezit van cannabis in bepaalde gebouwen of hun onmiddellijke omgeving. Het Hof vindt het moeilijk om af te bakenen wat moet worden verstaan onder “een gebouw van een maatschappelijke instelling” of onder “onmiddellijke omgeving”. Tevens wordt cannabisbezit geacht openbare overlast te veroorzaken op “plaatsen waar minderjarigen samenkomen voor onderwijs, sport en andere gezamelijke bezigheden”. Die omschrijving is volgens het Hof dermate ruim dat voor elk gebruik van cannabis door een meerderjarige, op een plaats die toegankelijk is voor minderjarigen, proces-verbaal moet worden opgesteld. Door het ambigu karakter van de omschrijving van het begrip openbare overlast voldoet de wettekst dus niet aan het legaliteitsbeginsel. Het thans vernietigde art. 11 bevatte een constructie die een soort gedoogbeleid heeft ingevoerd voor niet problematisch cannabisgebruik door meerderjarigen waarbij geen openbare overlast voorhanden was. De bedoeling was dat politiediensten enkel nog tot registratie overgingen van dergelijke feiten in de omstandigheden omschreven door art. 11. Nu dit artikel vernietigd werd keren we in feite terug naar de toestand van voor de wetswijziging waarbij normaal gezien telkens P.V. moet opgesteld worden van elk feit van cannabisbezit, zelfs in het geval van een meerderjarige die slechts een gebruikershoeveelheid bij zou hebben en geen problematisch gebruik vertoont en geen openbare overlast veroorzaakt. Art. 11 voerde immers een uitzondering in op het principe van art. 40 van de Wet op het Politieambt4. Nu het art. vernietigd werd, valt die uitzondering ook weg en moet er dus telkens P.V. worden opgesteld. De vraag is evenwel of dit in de praktijk nog veel zin heeft. Momenteel is er nog geen nieuwe wetswijziging doorgevoerd, maar er is wel een nationale circulaire uitgevaardigd, uitgaande van de Minister van Justitie en het College van procureurs-generaal dd. 25 januari 2005 (B.S. 31 januari 2005, in werking getreden op 1 februari 2005. Samengevat wordt hierin het volgende vervolgingsbeleid vooropgesteld: 1. Aan het bezit van cannabis door een meerderjarige voor persoonlijk gebruik wordt de laagste vervolgingsprioriteit gegeven tenzij er verzwarende omstandigheden voorhanden zijn, of tenzij er een verstoring is van de openbare orde
Zie ook VAN CAUWENBERGHE K., Handhavingszakboekje Drugs 2004, Kluwer, p. 20 Art. 40. De bij een politieambtenaar ingediende klachten of aangiften, alsook de nopens misdrijven verkregen inlichtingen en gedane vaststellingen worden opgenomen in processen-verbaal die aan de bevoegde gerechtelijke overheden worden toegezonden.
3 4
56
2. Het bezit van een hoeveelheid cannabis van maximum 3 gram of één geteelde plant, door een meerderjarige persoon, zonder dat er enige aanwijzing inzake verkoop of handel aanwezig is, word geacht voor persoonlijk gebruik te zijn. Met verzwarende omstandigheden wordt bedoeld diegenen die opgenomen zijn in artikel 2bis van de drugwet (betrokkenheid minderjarigen, blijvende ziekte of dood tot gevolg, lid of leider van een vereniging). Met verstoring van de openbare orde wordt bedoeld : het bezit van cannabis in een strafinrichting of in een instelling voor jeugdbescherming; het bezit van cannabis in een onderwijs- of gelijkaardige instelling of in hun onmiddellijke omgeving (dit zijn de plaatsen waar de leerlingen zich verzamelen of elkaar ontmoeten, zoals een halte van het openbar vervoer of een park in de nabijheid van een school); het ostentatief bezit van cannabis in een openbare plaats of een plaats die toegankelijk is voor het publiek (bv. ziekenhuis). De procureur des Konings kan echter bijzondere richtlijnen uitvaardigen rekening houdend met de lokale omstandigheden. Ook kunnen bijzondere richtlijnen worden verspreid naar aanleiding van bepaalde massabijeenkomsten. Tot slot wordt in de nieuwe richtlijn bepaald dat voor de hogeromschreven gevallen vermeld onder punt 2 de politiediensten slechts een vereenvoudigd P.V. moeten opstellen. Hierbij moet niet overgegaan worden tot inbeslagname van de aangetroffen cannabis. Als de betrokkene er zelf afstand van doet moet dit onverwijld vernietigd worden door de daartoe aangestelde verantwoordelijke van het betreffende politiekorps. Bij deze circulaire zou ik toch volgende bedenking willen maken. De wetgever zou er best spoed achter zetten om een nieuwe wettekst te maken die voor iedereen duidelijkheid schept. Men kan een dergelijke aangelegenheid niet laten afhangen van Ministeriële richtlijnen. Bovendien moet ook de vraag gesteld worden of een Ministeriële richtlijn een vernietigde wettekst kan vervangen. Wetten komen tot stand in het Parlement, een Ministeriële richtlijn is een eenzijdig opgelegde maatregel uitgaande van de uitvoerende macht. M.i. kan de richtlijn hier dus niet dienen als depannage van een vernietigde wettekst. Het legaliteitsbeginsel dat door het Arbitragehof heel duidelijk en terecht in de schijnwerper werd gezet vereist klare taal uitgaande van een bevoegd orgaan, meer concreet de wetgever. De strafrechtsbedeling in het algemeen en het strafrechtelijk omgaan met de drugproblematiek in het bijzonder kunnen er alleen maar baat bij vinden. Het is dan ook te hopen dat het debat in het Parlement snel terug geopend wordt en dat men tot een heldere oplossing komt.
1.2 De uitvoeringsbesluiten In uitvoering van de Wet van 1921 zijn er verschillende koninklijke besluiten uitgevaardigd die enerzijds over verdovende middelen en anderzijds over psychotrope stoffen handelen. De twee basisbesluiten zijn die van 31 december 1930 (B.S. 10 januari 1931) handelend over de verdovende middelen en die van 22 januari 1998 (B.S. 14 januari 1999) handelend over psychotrope stoffen. Beide K.B.’s werden in 2003 grondig gewijzigd en aangevuld door het K.B. van 16 mei 2003 (B.S. 2 juni 2003). aanpassing titel Vooreerst wordt de titel van beide KB’s aangepast om het accent dat thans in het beleid wordt gelegd op preventie en hulpverlening, te benadrukken. Dit is in de titels nu terug te vinden in de woorden ‘risicobeperking’ en ‘therapeutisch advies’.
57
Risicobeperking en therapeutisch advies In dit verband wordt in beide KB’s respectievelijk een hoofdstuk IIbis en een hoofdstuk IVbis ingevoegd met als hoofding “Risicobeperking en therapeutisch advies”. In deze hoofdstukken vinden we vooreerst de indeling in drie categorieën van misdrijven in verband met drugs. Het is belangrijk te signaleren dat thans de teelt van cannabisplanten uitdrukkelijk opgenomen is als inbreuk, daar waar dit vroeger niet het geval was. De categoriën zijn: - eerste categorie: de misdrijven van invoer, vervaardiging, vervoer, aanschaf en bezit van slaap- en verdovende middelen, alsmede de teelt van cannabisplanten voor persoonlijk gebruik, en de misdrijven van invoer, vervaardiging, vervoer, aanschaf en bezit van psychotrope stoffen (art. 26bis, 2°, resp. art. 40bis, 2°). Een eigenaardigheid hierbij is dat, ook al lopen de twee K.B.’s blijkbaar volledig gelijk, in het K.B. van de psychotrope stoffen de vermelding “voor persoonlijk gebruik” weggevallen is. Gelet op de basisfilosofie van de aanpassingen denken we dat we ervan moeten uitgaan dat het hier om een slordigheid van de wetgever gaat. - tweede categorie: de misdrijven van de eerste categorie die gepaard gaan met de verzwarende omstandigheden bedoeld in art. 2bis van de wet van 24 februari 1921 (art. 26bis 3°, resp. art. 40bis, 3°); - derde categorie: de inbreuken op de voornoemde wet van 24 februari 1921 andere dan bedoeld in categorie 1 en 2 (art. 26bis 4°, resp. art. 40bis, 4°). Tevens wordt in deze hoofdstukken aangeduid wat voor de verbaliserende overheid een indicatie van problematisch gebruik juist betekent. Namelijk de vaststelling van een gebruik van slaap- en verdovende middelen, respectievelijk psychotrope stoffen dat problematisch zou blijken ingeval dat de betrokkene door zijn gedrag een gevaar voor de maatschappij of voor zichzelf schijnt te zijn, door middel van de gestandaardiseerde testbatterij bedoeld in artikel 61bis §2, 1° van de wet betreffende de politie over het wegverkeer gecoördineerd op 16 maart 1968.(art. 26bis, 5°, resp. art. 40bis, 5°) In de nieuwe hoofdstukken wordt verder een omschrijving gegeven van de therapeutische adviseurs, het therapeutisch advies, de case-manager justitie en de case-manager volksgezondheid, en wordt aangegeven in welke gevallen de procureur des Konings, de onderzoeksrechter, of de rechter ten gronde via de case-manager justitie de zaak kunnen voorleggen aan een therapeutisch adviseur voor een therapeutisch advies. De procureur des Konings, de onderzoeksrechter, of de rechter ten gronde bepaalt de termijn binnen dewelke het advies moet uitgebracht worden. Die termijn mag in principe niet langer zijn dan een maand (art. 26sexies, resp. art. 40 sexies). Voor de praktijk blijft het echter zeer onduidelijk wat het juiste profiel is van de justitiële casemanager en onder welke overheid deze zal functioneren. Enkel in de Ministeriële richtlijn wordt een vage omschrijving gegeven van wat de justitiële case-manager zou moeten zijn : zij zijn belast met de coördinatie van het netwerk van hulpverlening met inachtneming van de bijzonderheden en de bevoegdheden van eenieder alsmede van het beroepsgeheim en het geheim van het gerechtelijk onderzoek en van opsporingsonderzoek. Zij fungeren als bemiddelaar tussen de gerechtelijke instanties, het netwerk van hupverlening voor therapeutisch advies en de sociale sector. En daar zullen we het mee moeten doen… Feit is dat bij het opstellen van deze tekst deze justitiële case-managers nog niet werden aangesteld en dat er helemaal geen zekerheid bestaat over wanneer dit zal gebeuren. Bestraffing Naar bestraffing toe zijn het nieuwe art. 28 van het KB van 1930 en het nieuwe art. 45 van het KB van 1998 van groot belang. Hierin wordt nu het onderscheid gemaakt naar bestraffing volgens het product en volgens de hoger vermelde categorie waartoe het vastgestelde
58
misdrijf behoort. Er wordt teruggekoppeld naar het nieuwe art. 2ter van de wet van 1921 (zie hoger) zodat bepaalde inbreuken nu slechts een overtreding worden.
2. De strafbare gedragingen en de strafrechtelijke sanctie strafbare gedragingen De meest voorkomende strafbare gedragingen worden beschreven in de reeds vermelde uitvoeringsbesluiten van de Wet van 24 februari 1921. In deze uitvoeringsbesluiten vindt men de handelingen terug die men, behoudens vergunning toegekend door de Minister van Volksgezondheid, niet mag stellen. Andere strafbare gedragingen zijn dan weer in de wet zelf terug te vinden. Deze strafbare handelingen worden verder besproken bij de verschillende cases. strafrechtelijke sancties Welke strafrechtelijke sanctie van toepassing is, kan men voornamelijk in de artikelen 2bis, 2ter, 2quater, 3 en 4 van de Wet van 1921 terugvinden. De strafrechtelijke sancties kunnen zijn: gevangenisstraf, geldboete (te vermenigvuldigen met 5 gelet op de thans geldende opdecimen voor de bedragen uitgedrukt in Euro), ontzetting uit de rechten zoals beschreven in de artikelen 31 en 33 van het Strafwetboek, verbeurdverklaring, tijdelijke of definitieve sluiting van een drankgelegenheid of andere inrichting, tijdelijke of definitieve ontzetting uit het recht om een drankgelegenheid of een andere inrichting te exploiteren, tijdelijke of definitieve ontzetting om het beroep van geneesheer of veearts, of een paramedisch beroep uit te oefenen.
Gevangenisstraf en geldboete Deze strafrechtelijke sancties zijn sedert de wijziging van de drugwetgeving in 2003 grondig door elkaar geschud. Vooreerst is er het nieuwe art. 2ter van de wet. Hierin wordt voorzien in politionele straffen voor de in het KB aangeduide overtredingen. Voor het KB van 1930 wordt dit gepreciseerd in het nieuwe art. 28 §2 en voor het KB van 1998 in het nieuwe art. 45 §2. Het is in deze artikelen dat nu het onderscheid gemaakt wordt tussen cannabis, cannabisplanten, tetrahydrocannabinol, de isomeren en hun stereochemische varianten hiervan enerzijds en andere drugs anderzijds. Overeenkomstig de verschillende categorieën van misdrijven voorzien in resp. art. 26bis en 40bis van de KB’s wordt ook de bestraffing bepaald. Voor de misdrijven van de eerste categorie nl. de invoer, vervaardiging, vervoer, aanschaf en bezit voor persoonlijk gebruik van cannabis (art. 26bis 2°) en de invoer, vervaardiging, vervoer, aanschaf en bezit van tetrahydrocannabinol, de isomeren en de stereochemische varianten (art. 40bis 2°) onderscheidt men de volgende strafmaten : - geldboete van 15 tot 25 EUR voor de eerste overtreding; - geldboete van 26 tot 50 EUR in geval van herhaling binnen een jaar na de eerste overtreding; - gevangenisstraf van acht dagen tot een maand en geldboete van 50 tot 100 EUR in geval van nieuwe herhaling binnen een jaar na de tweede veroordeling;
59
(art. 28§2 1° en art. 45§2 1°) Let wel de correctionele rechtbank blijft bevoegd. Voor de misdrijven van dezelfde categorie nl. dezelfde inbreuken met betrekking tot cannabis (merkwaardig genoeg vermeldt het art. 45§2, 2° hier gewoonweg cannabis terwijl hier normaal ook tetrahydrocannabinol, de isomeren en de stereochemische varianten had moeten staan, aangezien cannabis niet voorkomt in het K.B. van 1998 ! Opnieuw een slordigheid van de wetgever ?) die gepaard gaan met openbare overlast geldt de volgende strafmaat : - gevangenisstraf van 3 maanden tot 1 jaar en/of een geldboete van 1.000 tot 100.000 EUR (art. 28§2, 2° en art. 45§2, 2°) Voor de misdrijven van de eerste categorie die betrekking hebben op andere slaap- en verdovende middelen dan cannabis of die betrekking hebben op andere psychotrope stoffen dan tetrahydrocannabinol, de isomeren en de stereochemische varianten hiervan en voor de misdrijven van de tweede en derde categorie geldt de volgende strafmaat: - gevangenisstraf van 3 maanden tot 5 jaar en een geldboete van 1.000 tot 100.000 EUR (art. 28§2, 3° en art. 45§2, 3°) voor de wanbedrijven - gevangenisstraf zoals aangeduid in art. 2bis § 2, 3 en 4 en/of een geldboete van 1.000 tot 100.000 EUR. voor de misdaden
Al naargelang er verzwarende omstandigheden voorhanden zijn kan de gevangenisstraf dus verhoogd worden naar opsluiting van 5 tot 10 jaar, opsluiting van 10 tot 15 jaar of opsluiting van 15 tot 20 jaar en blijft de geldboete 1000 EUR tot 100.000 EUR (art. 2bis § 2, 3, 4, 5 en 3 Wet 24 februari 1921) maar in dit geval is de geldboete facultatief. Voor het overige blijven de meeste straffen zoals voorzien in de drugwet bestaan : denk maar aan de bijzondere verbeurdverklaring, de sluiting van bepaalde instellingen, en de ontzetting uit bepaalde beroepen.
3. Ministeriële richtlijn van 16 mei 2003 (B.S. 2 juni 2003) Deze nieuwe richtlijn vervangt de bestaande circulaire van 8 mei 1998 nopens het vervolgingsbeleid inzake bezit en detailhandel van illegale verdovende middelen en is ook in werking getreden op 2 juni 2003. De nieuwe richtlijn is zoals de vorige bindend voor alle leden van het openbaar ministerie, maar er wordt meteen aan toegevoegd dat bij toepassing van het opportuniteitsbeginsel de parketmagistraat kan afwijken van de richtlijn op voorwaarde dat dit behoorlijk gemotiveerd kan worden. Wat er uiteindelijk met de zaak gebeurt ligt dan weer in handen van de rechter die in volle onafhankelijkheid beslist. Ook een onderzoeksrechter die een zaak in onderzoek krijgt via het parket handelt de zaak af in volle onafhankelijkheid en is dus niet gebonden door de richtlijn. In de praktijk wordt er echter wel rekening mee gehouden. BEGINSELEN VAN HET VERVOLGINGSBELEID
60
In een hoofdstuk getiteld “Beginselen van het vervolgingsbeleid” geeft deze richtlijn in zes onderafdelingen gedetailleerde instructies hoe met de vaststellingen van druginbreuken moet omgesprongen worden. 1. Algemeen Onder dit deel worden de algemene beginselen van de wet en de Koninklijke Besluiten samengevat. 2. Afgeleide producten van cannabis
Bezit voor persoonlijk gebruik Hierin wordt bevestigd dat het bezit van cannabis een misdrijf blijft ook in het geval van persoonlijk gebruik. Het bezit voor persoonlijk gebruik wordt omschreven als een hoeveelheid cannabis die in een enkele keer of binnen maximum 24 uur kan worden gebruikt. Als er geen aanwijzingen zijn van verkoop of smokkel beschouwt de richtlijn een hoeveelheid van 3 gram cannabis als zijnde bezit voor eigen gebruik. Cannabis onder andere vormen (olie, snoep, …) valt hier niet onder, aldus de richtlijn.
Teelt van cannabisplanten voor persoonlijk gebruik Onder teelt van cannabisplanten voor persoonlijk gebruik wordt verstaan het bezit van een hoeveelheid vrouwelijke cannabisplanten die niet kan worden gebruikt voor louter een productie die de behoeften voor persoonlijk gebruik overstijgt, te weten één plant.
Geen pv vooor persoonlijk gebruik van cannabis Voor de politiediensten betekent dit alles dat, behoudens de hierna vermelde uitzonderingen, ten aanzien van niet-problematische gebruikers die geen enkele openbare overlast veroorzaken geen proces-verbaal meer moet opgesteld worden. Wel moeten de feiten politioneel geregistreerd worden. Het is merkwaardig dat in een erratum op de Ministeriële richtlijn hieraan wordt toegevoegd dat deze registratie anoniem moet gebeuren. Men kan zich de vraag stellen wat het nut van deze anonieme registratie dan wel is. Op grond van deze vaststellingen moet wel maandelijks een samenvattend proces-verbaal opgesteld worden dat aan het parket wordt overgemaakt. Dit PV vermeldt voor elk feit : plaats en datum, aard van het gebruik, beschrijving van de goederen in het bezit van de betrokkene.
Uitzonderingen Op de regel van het niet opstellen van een PV bestaan echter wel enkele uitzonderingen. Er moet wel een PV worden opgesteld o ingeval de dader geen verblijfplaats of vaste woonplaats heeft in België; o ingeval het misdrijf betrekking heeft op vrouwelijke cannabisplanten; o ingeval het misdrijf is vastgesteld in een arrondissement waarin de dader van het misdrijf niet is gedomicilieerd. Ook deze P.V.’s mogen volgens het reeds genoemde erratum de identiteit van de betrokkene niet vermelden. Ook hier kan men zich afvragen wat het nut dan nog kan zijn van het opstellen van een PV.
61
Steeds pv in volgende gevallen De politieambtenaar moet echter altijd PV opstellen: o bij aanwijzingen van problematisch gebruik o bij openbare overlast o bij verzwarende omstandigheden, waaronder gebruik in aanwezigheid van minderjarigen
Afhandeling van de pv’s door het parket Bij aanwijzing van problematisch gebruik is het volgens de MR aangewezen dat de betrokkene wordt doorverwezen naar de diensten bevoegd voor de hulpverlening. Gaat het bezit gepaard met openbare overlast dan moet al naar gelang de aard, de comibnatie en de ernst van de feiten alsook van de persoonlijkheid van de betrokkene de case-manager justitie (die dus momenteel nog niet bestaat) worden ingeschakeld. De parketmagistraat heeft dan de mogelijkheid om over te gaan tot : o seponering met, eventueel, waarschuwing door de politie en/of doorverwijzing naar een gespecialiseerde dienst voor hulpverlening aan drugverslaafden of naar een gespecialiseerde oriëntatiedienst voor drugverslaafden o pretoriaanse probatie (seponering van de zaak waarbij de betrokkene bepaalde voorwaarden moet naleven zoals geen recidive, wegblijven uit het drugmilieu, ontwenning) o verval van strafvordering mits betaling van een geldsom De vraag blijft of deze maatregelen wel realistisch en zinvol zijn wanneer het gaat om louter cannabisgebruik dat problematisch zou zijn of dat overlast veroorzaakt. Het doorverwijzen naar hulpverlening voor problematisch cannabisgebruik lijkt me niet evident omdat het problematisch karakter van het gebruik niet zomaar vast te stellen is. De pretoriaanse probatie voor cannabisgebruik vergt heelwat bijkomende inspanning van de toch reed overbevraagde parketmagistraten om een en ander doeltreffend op te volgen. En het louter betalen van een geldsom houdt geen enkele hulpverlenend effect in, wat toch de bedoeling was van het nieuwe beleid.
3. Andere illegale drugs
Steeds pv opstellen Voor alle andere drugs dan cannabis moet steeds, dus ook ingeval van bezit voor eigen gebruik, PV worden opgesteld. De richtlijn wijst hiebij op het onaanvaardbare risico dat voor de gezondheid gevormd door het bezit voor persoonlijk gebruik van andere slaapmiddelen, verdovende middelen en psychtrope stoffen dan de afgeleide producten van cannabis.
62
Afhandeling van de pv’s door het parket De richtlijn geeft dan opnieuw in concreto aan hoe het parket moet reageren al naargelang het gaat om bezit voor eigen gebruik of niet. De richtlijn geeft meer bepaald aan hoe gebruik kan gemaakt worden van alternatieve maatregelen teneinde druggebruikers naar hulpverlening te oriënteren.
Beperkt bezit met het oog op eenmalig of occasioneel persoonlijk gebruik De parketmagistraat heeft de mogelijkheid om over te gaan tot: o seponering met waarschuwing van de politie en eventueel informatieverstrekking over het hulpnetwerk o verval van de stafvordering mits betaling van een geldsom
Bezit gepaard gaande met openbare overlast of problematisch gebruik Hier kan de parketmagistraat naar gelang de aard, de combinatie en de ernst van de feiten, alsoook van de persoonlijkheid van de betrokken en nadat eventueel de justitiële casemanager is ingeschakeld met het oog op therapeutisch advies overgaan tot: o seponering na doorverwijzing naar een gespecialiseerde dienst voor hulpverlening aan drugverslaafden of naar een gespecialiseerde orëntatiedienst voor drugverslaafden o pretoriaanse probatie o het verlenen van verval van strafvordering mits betaling van een geldsom Hoe een en ander in praktijk moet uitgewerkt worden blijft momenteel onduidelijk. Zoals reed vermeld zijn de justitiële case-managers nog niet aangesteld en is ook de hulpverlening nog niet afgestemd op de nieuwe organisatie. 4. Verzwarende omstandigheden Indien er verzwarende omstandigheden voorhanden zijn moet het parket het dossier steeds voor de rechtbank brengen. Het gaat hier om volgende verzwarende omstandigheden: o De dader was lid of leider van een vereniging die de drugs levert o De misdrijven zijn gepleegd ten aanzien van minderjarigen o Het druggebruik heeft bij anderen een ongeneeslijk lijkende ziekte, een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, het volledig verlies van een orgaan, een zware verminking of zelfs de dood veroorzaakt. 5. Detailhandel Voor de detailhandel wijst de richtlijn op het onderscheid dat moet gemaakt worden tussen de verkoop van drugs in kleine hoeveelheden enkel met het oog op winstbejag en de verkoop van drugs om persoonlijk gebruik te financieren. Voor de eerste categorie moet strenger worden opgetreden. Tevens vestigt de richtlijn terecht de aandacht op het feit dat de hoeveelheid van de aangetroffen drugs geen beslissend gegeven is om de aard van de verkoop te bepalen. Men moet ook rekening houden met de ronselaars (die geen drugs bezitten) en met de technieken van gespreide verkoop. 6. Druggerelateerde criminaliteit Ook hier is de regel dat altijd PV moet worden opgesteld, maar aan de parketmagistraat wordt de mogelijkheid geboden na eventuele tussenkomst van de case manager om rekening te houden met de individuele situatie van de betrokkene teneinde een eventuele doorverwijzing naar hulpverlening mogelijk te maken.
63
In het laatste hoofdstuk van de richtlijn worden de nodige organisatorische instructies gegeven voor de parketten. Deze instructies zijn grotendeels een bevestiging van de bestaande werkwijze. Nieuw is wel dat bepaald wordt dat in verband met vaststellingen inzake personen die niet in België verblijven, onmiddellijk een afschrift van het PV naar de buitenlandse gerechtelijke overheden moet worden gestuurd. Nieuw is ook dat in de richtlijn uitdrukkelijk wordt bepaald dat niet gebruikte injectiespuiten en/of naalden niet in beslag mogen genomen worden door de politiediensten en dat deze onmiddellijk moeten worden teruggegeven.
CASE-MANAGER JUSTITIE In dit laatste hoofdstuk vinden we ook een algemene omschrijving van wat de casemaanger justitie zou moeten zijn : zij zijn belast met de coördinatie van het netwerk van hulpverlening met inachtneming van de bijzonderheden en de bevoegdheden van eenieder alsmede van het beroepsgeheim en het geheim van het gerechtelijk onderzoek en van opsporingsonderzoek. Zij fungeren als bemiddelaar tussen de gerechtelijke instanties, het netwerk van hupverlening voor therapeutisch advies en de sociale sector.
Besluit De nieuwe drugwet is een poging om het nieuwe beleid inzake drugs te vertalen in wetteksten. Of die poging geslaagd kan genoemd worden is nog maar de vraag. De teksten roepen soms meer vragen op dan dat ze oplossen en hoe de dagdagelijkse praktijk zowel wat de gebruikers zelf, als de hulpverlening als justitie hiermee zullen omgaan blijft nog maar de vraag. De aanvankelijke slechte communicatie rond de drugnota van 2001 blijft blijkbaar verder spoken door de teksten van de nieuwe wetgeving. Toch willen we niet te pessimistisch zijn. De nieuwe wetteksten leunen o.i. nauw aan bij de bestaande praktijk om in de mate van het mogelijke druggebruikers die in aanraking komen met politie en justitie naar de hulpverlening te oriënteren. De vraag blijft echter of de bestaande structuren voldoende uitgerust zijn om deze toestroom aan te kunnen. We zien wel dat opnieuw vanuit de praktijk pogingen gedaan worden om toch een invulling te geven aan het nieuwe beleid zoals nu in Gent door het parket onlangs werd gestart met het project proefzorg waarbij druggebruikers vanuit het parket rechtstreeks doorverwezen worden naar hulpverlening. Dit lijkt me een moderne invulling van de pretoriaanse probatie. En zo zien we dat een beleid opnieuw wordt aangestuurd vanop het terrein.
64
BIJLAGE REGISTRATIESYSTEEM DRUGGEBRUIK VLAAMSE PARKETTEN + BRUSSEL 10 september - 10 december 2000 Parket Gent DATUM: ......./......./2000 VERBALISERENDE INSTANTIE: Rijkswacht Gemeentelijke Politie Gerechtelijke Politie Andere (spoorwegpolitie, zeevaartpolitie, douane)
CODENAAM: 1ste en 2de letter voornaam + laatste 3 letters achternaam
NATIONALITEIT:
Belg niet-Belg: Europese Unie ex-Oostblok Maghreb (Mauretanië, Libië, Marokko, Tunesië, Algerije) Overig Afrika Zuid-Amerika Azië ander land: ..............................................................................................................................
GESLACHT: Vrouw
Man
GEBOORTEDATUM : 2
0
VERBLIJFPLAATS: postnummer + gemeente (geen adres in België = 9999)
REEDS VROEGER(E) CONTACT(EN) MET JUSTITIE I.V.M. DRUGS : Neen
Ja
Meerdere
MIDDELENGEBRUIK: Cannabisproducten
Medicamenten
65
XTC
Methadon
Amfetamines
Andere opiaten
Heroïne
Snuifmiddelen
Cocaïne
Onbekend
LSD en Hallucinogenen
66