1
Vier evangelisten, één Evangelie Er is maar één Evangelie. Toch hebben wij in de Bijbel van dat ene Evangelie vier beschrijvingen, door vier verschillende mensen, elk op zijn eigen wijze. Die van Matthéüs, Markus en Lukas hebben veel overeenkomst en worden daarom wel de synoptische evangeliën genoemd, terwijl Johannes een eigen weg gaat. Matthéüs schrijft voor Joden, Lukas voor Grieken, Markus staat daar tussenin. Matthéüs tekent de Heere Jezus als de gekomen Messías uit het huis van David, Markus als de Koning der wereld, Lukas als de Heiland van zondaren, Johannes als de Eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid.
De synoptische evangeliën kennen naast grote overeenstemming ook een grote verscheidenheid. Dat heeft te maken met het doel dat hun voor ogen stond. Matthéüs schrijft zijn evangelie om aan te tonen dat Jezus van Nazareth de aan Israël beloofde Messías is. Hij richt zich dan ook voornamelijk tot (christenen uit de) Joden. Telkens lezen we bij hem ‘opdat vervuld zou worden hetgeen gesproken is door de profeet ...’ Vanwege dat doel houdt hij niet altijd streng de chronologische volgorde aan. Meer dan eens voegt hij redenen van Christus, bij onderscheiden gelegenheden gesproken, samen tot één geheel. Markus ontleende de stof voor zijn evangelie aan de prediking van Petrus, wiens jarenlange medewerker hij was. Hij schrijft het in Rome, voor christenen voornamelijk uit de heidenen, Romeinen. Zijn doel is, de Zoon des mensen te doen kennen als de Zoon van God. Lukas was zelf een christen uit de heidenen, een Griek, man van beschaving. Hij heeft zijn evangelie geschreven voor Theophilus, een hoge, ontwikkelde Romein. Johannes heeft een sterk beschouwende inslag. Hij geeft vooral de redenen des Heeren. Hij predikt Christus als het vleesgeworden Woord. Uit alles blijkt, dat hij schreef voor reeds gevestigde christelijke kerken, om ze op te bouwen in de kennis des Heeren. Voorrecht Zo ontvangen we het ene Evangelie uit vier bronnen. Wat is dat een groot voorrecht! Van vier zijden worden we ingelicht. Elke evangelist heeft weer andere dingen naar voren gebracht, omdat hij een ander mens was, die zijn boek weer met een ander doel geschreven heeft. Elke evangelist had zijn oorspronkelijke lezers op het oog. Hij gaf die woorden en daden des Heeren door, die voor dat doel van belang waren. Daardoor heeft elk van die vier getuigenissen iets eigens. De Heilige Geest heeft gebruik gemaakt van de eigen aard van elke schrijver. Matthéüs, de Jood, de gewezen tollenaar van Kapérnaüm; Markus, de metgezel van Paulus en later van Petrus (we zien het haastige en spontane karakter van Petrus in Markus’ evangelie, al was het alleen maar in het woordje ‘terstond’, dat Markus 41 maal gebruikt); dokter Lukas (wat kunnen we uit de beschrijving van de genezingswonderen bij hem telkens weer zien dat daar een arts schrijft!); en Johannes, de apostel der liefde. Zo kunnen we ook schrijven over de zendbrieven. Paulus, Jakobus, Petrus, Johannes en Judas. Hoe blijkt uit hun brieven dat het vijf verschillende mannen met elk hun eigen aard waren! We zien het bij de profeten: Jesaja, de adelaar der profeten, de machtige profeet van Gods heiligheid; Jeremía, de schuchtere priesterzoon, een eenzame zuchter, man van smarten; Amos, de ossenherder; Zefánja, de prins uit het huis Davids, die de prinsen het oordeel aanzegt, enzovoort. Dat vaststellen is volstrekt niet iets nieuws. Dat was aan vorige geslachten ook goed bekend.
2
Ieder die de Bijbel kent, weet, dat elke bijbelschrijver onder de inspiratie van Gods Geest zijn persoonlijkheid en eigenschappen heeft behouden. Was zijn geest beschouwend aangelegd, hij schreef zoals Johannes schreef, indien meer logisch, hij redeneerde als Paulus. Het heeft de Heere behaagd, Zijn instrumenten te gebruiken overeenkomstig hun eigen aard. En toch is het resultaat van hun arbeid het onfeilbare Woord van God. Nieuw? Waarom we dit hier schrijven? Omdat er in de gereformeerde gezindte een geest is gaan waaien, die de indruk wekt, alsof dit voor reformatorische mensen wel iets heel nieuws is. Wij hebben hier voor ons het blad Koers van 20 maart. Daarin staat een artikel onder een kop met grote vette letters: ‘Gods schrijvers waren geen machines’. Daarboven wordt in iets kleinere letters een predikant genoemd, die ‘pleit voor Schriftgebruik zonder oogkleppen’. Heel het artikel suggereert, dat onze gereformeerde gezindte veel mensen telt, die als het om de Bijbel gaat, wél met oogkleppen lopen, en die denken dat de bijbelschrijvers wél machines waren. De geïnterviewde predikant is drs. H. de Leede, rector van het hervormd seminarium in Doorn. Opmerkelijk is, dat wat het interview ons openbaart over De Leedes eigen Schriftvisie, eigenlijk niet eens erg afwijkt van wat onder ons gebruikelijk is. Alleen, het wordt in Koers gepresenteerd op een wijze die van het begin tot het eind polariseert en polemiseert tegen de mensen die met oogkleppen zouden lopen. De Koers-medewerker maakt in zijn inleiding al direct denigrerende opmerkingen over ‘degelijke, orthodoxe van kaft-tot-kafters, die iedere afwijking van Gods Woord bestraffen met het plakkaat dwaling’, voor wie het vanzelfsprekend is ‘een paar termen te roepen die het territorium goed afbakenen’, zoals ‘vasthouden aan Gods onfeilbaar Woord’. Zo werkt dat niet meer, aldus de schrijver, Constantijn Geluk. ‘Het past niet bij deze tijd de ogen te sluiten.’ Dan raakt hij in gesprek met drs. De Leede, een man die gelukkig van jongs af al ‘niet gehinderd was door een bepaald vooropgezet fundamentalisme’. ‘Volgens De Leede hebben veel mensen onbedoeld een verkeerde visie op de wijze waarop God de bijbelschrijvers heeft gebruikt. “Er wordt soms gedacht dat de bijbelschrijvers soort actuarissen waren, die precies neerschreven wat de Heilige Geest hen dicteerde. Deze mechanische inspiratieleer is echter een doodlopende hulpconstructie. Ik vind het een grote vergissing om de onfeilbaarheid van Gods Woord te koppelen aan deze leer.”’ ‘Wanneer je tot de ontdekking komt dat God de bijbelschrijvers niet als machines heeft gebruikt, maar volledig inschakelt, komt de Bijbel zelf veel meer tot zijn recht. Als je bijvoorbeeld erkent dat er in de Bijbel liederen staan, die vanuit dat genre Gods lof bezingen, ga je uit zulke delen ineens heel andere dingen opdiepen’, aldus drs. De Leede. Individualiteit Wanneer ik zoiets lees, is mijn eerste gedachte altijd: ‘Anders dan wat?’ Waarom wordt dat niet concreet gemaakt? Nu is het een algemeenheid. En wie zijn toch die mensen, wie hier een ‘mechanische inspiratieleer’ wordt verweten? Wij belijden dat de Heilige Geest de eigenlijke Schrijver van de Bijbel is. Daarom is de Schrift een Goddelijk Boek, het Woord Gods. Maar Gods Geest heeft Zich daarbij van mensen bediend, met behoud van hun eigen individualiteit. Zij waren geen willoze instrumenten in de hand des Geestes, maar levende mensen. In de Schrift kloppen menselijke harten.
3
De werken van de bijbelschrijvers dragen ook de eigenschappen van hun persoonlijkheid. Dat is niet alleen een zaak van taal en stijl. We zien het al bij Matthéüs, Markus, Lukas en Johannes. De Schriften vertonen de kenmerken van de tijd waarin de verschillende bijbelschrijvers leefden, en het milieu. Wij worden hun gedachtengoed gewaar, de voorstelling van de dingen die zij koesterden, de voorstudie die zij maakten voordat zij gingen schrijven (Luk. 1:3). Ook in die Schriftgedeelten, waarbij Gods Geest hun dicteerde wat zij moesten schrijven (denk bijvoorbeeld aan het laatste bijbelboek), ging dat niet buiten hun persoonlijkheid om. Echt gebeurd? Maar dat menselijke mag men niet drijven ten koste van het karakter van de Heilige Schrift als het Woord Gods. Dat is het grote euvel van de toonaangevende theologie-beoefening in deze tijd, we noemen nu alleen maar de naam van prof. H.M. Kuitert. Wat dat betreft leven we niet op een eiland. Wanneer het regent op de universiteiten, aan de theologische faculteiten, gaat het op de duur ook druppelen in reformatorische kringen. Reeds zijn er de publicaties van predikanten en anderen, die verder of wat minder ver dit pad betreden. De Schrift openbaart ons heilsfeiten. Het ongeloof verwerpt de heilsfeiten. Of dat nu met wetenschappelijke argumenten gebeurt (modern), of met minder wetenschappelijke, meer gevoelsargumenten (postmodern), het resultaat is hetzelfde. Is het wel waar? Kan het zo wel echt gebeurd zijn? Maar het komt slechts op de boodschap aan, zegt de moderne theoloog. Wetenschappelijk gezien staat het vast, dat niemand uit de doden kan opstaan, maar daar gaat het in het Paasevangelie niet om. Het gaat om de prediking dat Christus leeft en regeert, ook over dood en graf heen. De evangeliën bevatten het geloof van de eerste kerk. We mogen aannemen dat er wel een zekere historische kern in zit, van die rabbi uit Nazareth en zijn prediking. Maar de bijbelschrijvers hebben met vrome bedoelingen allerlei daaromheen geweven. Ze hebben eigen beschouwingen in de woorden van Christus ingedragen, Zijn woorden omgevormd om Hem te laten zeggen wat zij zelf dachten. Zo zijn de evangeliën minstens zoveel een getuigenis van de opvattingen van de vroegchristelijke kerk, dan dat zij authentieke woorden van Christus Zelf bevatten. Zó zijn velen in onze dagen ‘de menselijke factor’ in de totstandkoming van de Bijbel gaan beklemtonen, daarmee volstrekt in strijd komende met het karakter van de Schrift als het Woord Gods. Wie spreekt van omvorming van woorden of gebeurtenissen (wat voor vrome bedoelingen hij de bijbelschrijvers daarbij ook toedicht), tast het Goddelijk karakter van het Woord aan. ‘Want wij zijn geen kunstiglijk verdichte fabelen nagevolgd, als wij u bekendgemaakt hebben de kracht en toekomst van onzen Heere Jezus Christus, maar wij zijn aanschouwers geweest van Zijn majesteit’ (2 Petr. 1:16). Op de grote-mensen-kinderbijbel van ds. Nico ter Linden moet met dikke letters staan: Kunstiglijk Verdichte Fabelen. Maar Petrus benadrukt dat hij ooggetuige is geweest. Dat doet ook Johannes nadrukkelijk en Lukas (1 Joh. 1:1, Luk. 1:2). Het gaat wezenlijk om de waarachtigheid en de historiciteit van het Woord. Zo bezien is de voorstudie van Lukas voor ons nog van grote betekenis. Alzo is het gesproken. Alzo is het geschied. Interpretatie Drs. De Leede noemt de onthistorisering van de Bijbel (zoals ds. Ter Linden) ‘een heilloze weg’. Terecht. De Bijbel gaat terug op feiten, zegt hij, maar (voegt hij daaraan toe) ‘die feiten worden wel geïnterpreteerd verteld’. Wat bedoelt hij daarmee? Toch op een bepaalde manier
4
omvorming? Hij zegt in Koers: ‘Ik geloof dat wat je in het Nieuwe Testament aantreft het Woord van Jezus zelf is, maar wel in de interpretatie en het verstaan van de vroegchristelijke kerk. Het Woord van God en de interpretatie van mensen heeft bijbelschrijven tot gevolg gehad.’ Waarom deze tegenstelling gemaakt tussen ‘het Woord van Jezus zelf’ en de interpretatie en het verstaan ervan door de vroegchristelijke kerk? En waarom zo nadrukkelijk gesproken van die vroegchristelijke kerk? Alsof de evangeliën dan toch enigszins een voortbrengsel zijn van, zoals men dan zegt, gemeentetheologie? Het lijkt een aantrekkelijke tussenweg tussen de ‘van-kaft-tot-kafters’ en degenen die à la Ter Linden de Bijbel zien als een inspirerend sprookjesboek, toch nog wat honoreren van de vruchten van de huidige bijbelwetenschap. Maar we moeten hier beslist neen tegen zeggen, al zal dit door Koers wel weer opgevat worden als het roepen van een paar kreten om het territorium maar goed te bewaken. Zulk onderscheid mág niet worden gemaakt, op straffe van het verlies van het gezag van Gods Woord. De evangeliën bevatten natuurlijk interpretaties door de bijbelschrijvers. Ze zijn op elke bladzijde overvloedig aan te wijzen. Maar zulke interpretatie, we spreken liever van uitlegging, hetzij tot verklaring, hetzij tot toepassing, is ook geïnspireerd en daarom niet minder het Woord van God dan de zg. woorden van Jezus Zelf. Indien de evangelisten of welke andere bijbelschrijvers historie beschrijven, doen zij dat met een ander doel dan een profane geschiedschrijver. Hun geschiedschrijving staat in dienst van de prediking van het Evangelie van het Koninkrijk Gods. Dat is dan per definitie interpreterende geschiedschrijving. Maar dat geeft ons niet de vrijheid om de betrouwbaarheid van het geschiedverhaal en de historiciteit ook maar enigszins te betwijfelen. De Leede betreedt dit pad, wanneer hij het woord ‘compositie’ gebruikt bij enkele bijbelboeken. Inderdaad, de volgorde waarin Johannes gebeurtenissen beschrijft, is weleens anders dan die van de andere evangelisten, en Johannes heeft daarmee een bepaalde bedoeling gehad, maar dit gegeven tast de historiciteit en de betrouwbaarheid niet aan. Die staan of vallen toch niet met een chronologische volgorde? Bij Handelingen gaat hij een stapje verder door te stellen, dat Lukas de geschiedenis van Paulus zo gecomponeerd heeft, dat de zending van Paulus analoog wordt aan de weg van Jezus Zelf. ‘Dan zie je dat het door Christus gezonden worden altijd door lijden heengaat; dat Paulus’ tocht geen triomftocht is, maar een lijdensweg die tot opstanding leidt.’ Even aangenomen, dat deze theologische uitleg juist is, waarom moet dat dan compositie van Lukas zijn? Er zou dan een theologische conclusie getrokken moeten worden uit een bepaalde volgorde in de levensbeschrijving van Paulus, die niet rust op de feitelijke toedracht, maar alleen op de wijze waarop Lukas de feiten geordend heeft. Maar waarom zou de Heere het leven van Paulus dan niet zo geleid kunnen hebben, dat daarin deze lijn al duidelijk uitkwam? Voorzienigheid Het steeds meer nadruk leggen in onze tijd op ‘de menselijke factoren’ in de totstandkoming van de Schrift geeft aan deze factoren zoveel betekenis, dat men de historiciteit van veel in twijfel is gaan trekken. Tenslotte blijft er dan van de absolute autoriteit van het Woord Gods niets meer over. Wat zich als historie aandient, is ook historie, de in Gods Woord beschreven feiten zijn gebeurde feiten, zogenaamde tegenstrijdigheden tussen de evangelisten zijn meestal zonder enige moeite (ten onrechte spreekt De Leede van ‘een verkrampte manier om je eruit te werken’) te verklaren. Wij moeten ervoor waken, niet uit reactie op al dit overaccentueren van het menselijke in het ontstaan van de Bijbel, dat menselijke zoveel mogelijk te gaan negeren. Wij eerbiedigen het menselijke, zoals we dat hierboven uiteenzetten, als een waarheidselement, dat onze ogen te
5
meer kan openen voor de rijkdom van de Bijbel, echter met algehele handhaving van de aloude belijdenis van de Heilige Schrift als het feilloze Woord van God. Maar bij de volle erkenning van het menselijke belijden wij onmiddellijk daarmee in verband, dat de Heere Mozes, de psalmisten, profeten, evangelisten en apostelen tot deze hun arbeid van hun moeders lijf heeft afgezonderd, reeds in de moederschoot toebereid, van hun jeugd af bekwaamd tot dat werk. Wanneer wij dus spreken van hun karakter, hun aard, hun emoties, hun opvoeding, hun verstand en ontwikkeling, hun plaats in het leven, hun beroep, hebben wij het over aangelegenheden die van hun eerste aanzijn af geleid en gevormd zijn door diezelfde Geest, Die hen tot die arbeid als bijbelschrijver heeft willen gebruiken. De vorming van hun gehele persoonlijkheid, met alle gaven en krachten, is in Gods voorzienige leiding dienstbaar geweest aan de hoge roeping, waartoe zij geroepen zouden worden. L. M. P. Scholten (StandVastig juni 1998, p. 8-10)