VERSLAG VAN DE WERKGROEP ARCHEOLOGIE VAN DE TWEEDE WERELDOORLOG Leo ten Hag Inleiding Op 8 mei 2012 hield Ruurd Kok, archeoloog in dienst van RAAP, in het Huis van de Nijmeegse geschiedenis een lezing over ‘De verborgen oorlogsgeschiedenis van Nijmegen en omgeving: over het belang van WOII-archeologie’. Hij vestigde hierin de aandacht op wat archeologisch onderzoek naar resten uit de Tweede Wereldoorlog (WOII) op kan leveren en wat de bijdrage van amateurarcheologen aan deze nieuwe vorm van onderzoek kan zijn. Voor het bestuur van onze AWN afdeling was deze lezing, die ook door veel niet-AWN’ers werd bezocht, een aanleiding om eens te gaan inventariseren hoe groot de belangstelling voor WOII-archeologie in ons werkgebied zou zijn. Naar aanleiding van een in februari 2013 verzonden nieuwsbrief kwamen verschillende reacties binnen, onder andere van Paul Klinkenberg. Hij bleek zich al jaren met dit onderwerp bezig te houden en onderzoek te hebben gedaan naar sporen uit de Tweede Wereldoorlog op onder andere de Sint-Jansberg en de Duivelsberg. Hij liet ons weten graag het initiatief tot het oprichten van een werkgroep te willen nemen die zich bezig zou gaan houden met het inventariseren en registreren van deze sporen. Paul nodigde vervolgens belangstellenden uit om op 11 maart 2013 bijeen te komen in hotel Sionshof teneinde de levensvatbaarheid van een werkgroep te bespreken. In totaal zes heren meldden zich op het afgesproken tijdstip. Een rondje langs de aanwezigen leerde dat er voldoende belangstelling én kennis aanwezig was om een werkgroep te beginnen. Paul stelde die avond voor om te beginnen met een veldonderzoek op de Duivelsberg. Om deze locatie goed bij iedereen in beeld te krijgen werd op zaterdag 6 april door Paul een rondleiding verzorgd vanuit het pannenkoekenrestaurant De Duivelsberg. Voor een aantal van ons was het
Afb. 1 – AWN Werkgroep Archeologie van WOII, v.l.n.r. Roeland Hilgers, Martien Verrijt, Paul Klinkenberg, Leo ten Hag, Mike den Hartog, Harry Brink, Bas van Maaren en Willem Kuppens
22
een verrassing dat wat we tot nu toe hadden gezien als gewone kuilen en gaten (als ons die al waren opgevallen) restanten van schuttersputten en dergelijke bleken te zijn. Op 8 mei 2013 kwam wat inmiddels de ‘AWN Werkgroep Archeologie van WOII’ is genoemd, voor het eerst officieel in vergadering bijeen in het gebouw van het Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen. Aanwezig was daarbij ook regio-archeoloog Paul Franzen. Hij onderstreepte bij deze gelegenheid het grote belang van ons voorgenomen onderzoek: sporen uit WOII zijn niet wettelijk beschermd en door onkunde en onverschilligheid dreigt veel te verdwijnen. Hij deed ook de toezegging dat de Werkgroep voor het onderzoek gebruik kan maken van materialen (jalons, meetlinten, millimeterpapier, enzovoorts) van het Bureau Archeologie. Tijdens de vergadering werd een door Paul Klinkenberg opgesteld (globaal) projectplan besproken, zodat iedereen een overzicht kreeg van doel, methodiek, planning en organisatie van het onderzoek. Een vergunning was inmiddels aangevraagd bij Staatsbosbeheer en deze werd uiteindelijk ook verleend. Op zaterdag 27 juli 2013 vond de eerste velddag plaats. Het hiernavolgende is een licht bewerkte versie van Leo ten Hag/Paul Klinkenberg, ‘Archeologie op de Duivelsberg: een onderzoek naar sporen van WOII in de omgeving van
Afb. 2 – Frontlinie in september 1944
23
Nijmegen’, in: Archeologica Naerdincklant. Archeologisch tijdschrift voor het Gooi en omstreken, aflevering 3 (2013), pp. 51-55. In dat artikel zijn de voetnoten niet afgedrukt; deze zijn hier weer toegevoegd. Waarom de Duivelsberg? Het militaire landschap van de Duivelsberg is gevormd in de periode september 1944 tot en met februari 1945. Op 17 september begon operatie Market Garden: het plan van de geallieerden om de bruggen bij Eindhoven, Grave, Nijmegen en Arnhem op de Duitsers te veroveren. Zo zou er een corridor gevestigd worden waarlangs de grondtroepen naar Arnhem en van daaruit naar Duitsland (naar het voor de Duitse oorlogsindustrie belangrijke Roergebied) zouden kunnen doorstoten. Op deze wijze zou het einde van de oorlog bespoedigd kunnen worden. Bijgaand kaartje geeft weer waar in september de frontlinie liep; luchtlandingstroepen werden ingezet om de achter de Duitse linies gelegen bruggen te veroveren. De opdracht van de Amerikaanse 82ste luchtlandingsdivisie, onder commando van generaal James Gavin, luidde: “The 82d Airborne Division will seize and hold the bridges at Nijmegen and Grave (…). The capture and retention of the high ground between Nijmegen and Grosbeek is imperative in order to accomplish the division’s task”.8 Het gaat in dit citaat met name over het in bezit nemen en houden van de hoge grond tussen Groesbeek en Nijmegen. Gavin benadrukt in deze brief verschillende malen het grote belang hiervan. Het alleen in bezit hebben van de bruggen zou volgens hem ‘absolutely worthless’ zijn zolang de vijand de controle over de heuvels in de directe nabijheid zou hebben: “(…) he could have destroyed the bridges by shellfire or at least denied their use constantly if we permitted him to hold the high ground”.9 Volgens de militair-historicus McManus had de 82ste luchtlandingsdivisie een bijna onmogelijke opdracht gekregen: het veroveren van zowel de Waalbrug als de hoge gronden “(…) required the 82nd Airborne to do too much too quickly”.10 In de praktijk bleek
Afb. 3 - Een van de vele honderden sporen die het afgelopen jaar door de werkgroep zijn ingemeten (foto: P. Klinkenberg)
24
het moeilijk om de juiste prioriteit te stellen en leidde de ‘dubbele opdracht’ tot misverstanden tussen Gavin en de commandant van het 508ste Parachute Infantry Regiment Lindquist.11 Het bezit van de Duivelsberg (of Wylerberg zoals deze toen heette, naar het nabijgelegen Duitse dorp Wyler,12 of ‘hill 75.9’ zoals de militaire aanduiding luidde), als deel van de hoge grond tussen Groesbeek en Nijmegen betekende daarbij ook de controle over de weg van Wyler via Beek naar het ten zuiden van de Waalbrug gelegen Hunerpark. Zolang de geallieerden de Duivelsberg niet in handen hadden konden de Duitsers versterkingen via genoemde weg aanvoeren naar de Waalbrug in Nijmegen en zo de geallieerde opmars tegenhouden. Aan het begin van de Amerikaanse luchtlandingen was de Duivelsberg bezet door troepen van de Kampfgruppe Fürstenberg; zij hadden posities ingenomen op de oostelijke, noordelijke en westelijke helling. De A-compagnie van het 508ste Parachute Infantry Regiment (PIR)13 onder commando van luitenant John Foley kreeg op 19 september de opdracht om de Duivelsberg op de Duitsers te veroveren. Volgens De Groot was het gevecht om de Duivelsberg “een van de opmerkelijkste acties in de gevechten van de Amerikaanse luchtlandingstroepen bij Nijmegen”.14 Dit blijkt volgens hem onder andere uit het feit dat kolonel Lindquist, commandant van het 508ste PIR, maar liefst twee pagina’s van zijn in totaal twaalf pagina’s tellende verslag over de gevechtshandelingen van dit regiment in Nederland aan de verovering van de Duivelsberg besteedde. Foley en zijn mannen wisten de heuvel te veroveren en zij groeven zich in op de top; er werden voorposten uitgezet onder aan de helling, op dakhoogte van het toenmalige hotel Startjeshof. De strijdmacht, bestaande uit twee pelotons van de A-compagnie, versterkt met een peloton van de G-compagnie, wist de hoogte tegen zware Duitse aanvallen te behouden. In totaal kregen zij gedurende vijf dagen een viertal aanvallen op compagniesterkte te verduren.15 Na de geallieerde verovering van de Waalbrug en de opgave van de strijd rondom de brug bij Arnhem trad er een stabilisatie van het front op. Men was gedurende een aantal maanden, in de woorden van oorlogsveteraan James Megellas, “bogged down in a defensive struggle, with neither side able to mount an offensive”.16 In november 1944 werd de 82ste luchtlandingsdivisie afgelost door de 2de Canadese infanteriedivisie. De door de Amerikanen gevestigde frontlinie (met daarin de Duivelsberg) bleef de hele winter ongewijzigd. Op 8 februari begon Operatie Veritable: de grootscheepse aanval van de geallieerden op het Rijnland. De periode van Nijmegen en omgeving als frontgebied was daarmee voorbij. Het onderzoek Met ons onderzoek beogen wij een reconstructie te geven van het militaire landschap op de Duivelsberg. Of anders geformuleerd: hoe is het landschap in de periode september 1944 – februari 1945 door de oorlogvoerende partijen veranderd? We denken hierbij aan de aanleg van verdedigingswerken (loopgraven, schuttersputten, etc.), de inrichting van commandoposten en opslagruimtes. We registreren ook de ten gevolge van oorlogshandelingen ontstane schade, waarbij we letten op vernielde (en al dan niet na de oorlog gerestaureerde) gebouwen, granaatinslagen, kogelgaten, etc. Achtergebleven materiële resten (munitie, uitrustingstukken) worden tijdens het onderzoek eveneens geïnventariseerd.17 25
We proberen tevens te achterhalen welke legeronderdelen, zowel geallieerde als Duitse, zich waar op de Duivelsberg in de genoemde periode hebben bevonden. Het bestuderen van diverse regimentsgeschiedenissen (o.a. van het voor de Duivelsberg belangrijke 508ste PIR) kan hier inzicht in geven. We raadplegen ook de inmiddels overstelpende hoeveelheid websites van verschillende legeronderdelen. Deze bevatten naast een omschrijving van de gevechtshandelingen per onderdeel vaak ook een rubriek met herinneringen van oorlogsveteranen. Archieven van bedrijven die zich bezig hebben gehouden met het ruimen van achtergebleven munitie moeten ons ook op weg kunnen helpen. Waar welke munitie is gevonden zegt iets over het soort gebruikte wapens en geeft antwoord op de vraag of zich hier een mortierstelling, mitrailleursnest, etc. heeft bevonden en van welke strijdende partij. Waar een legeronderdeel of individuele militair positie heeft gekozen (zich heeft ingegraven) wordt ook bepaald door de gesteldheid van het terrein. De Duivelsberg zag er zeventig jaar geleden anders uit dan nu. Oude kaarten, vooroorlogse wandelgidsen en oude ansichtkaarten kunnen inzicht geven in hoe het landschap er in de onderzochte periode uit gezien moet hebben. Het gaat hierbij onder andere om de begroeiing, de aanwezigheid van (inmiddels verdwenen) wegen en gebouwen. Bij deze landschapsreconstructie kan uiteraard ook de hulp van natuurorganisaties ingeroepen worden. Naast dit literatuur- en bronnenonderzoek is onze Werkgroep sinds juli van dit jaar ook met veldonderzoek begonnen. We hebben voor dit onderzoek toestemming moeten vragen aan en verkregen van Staatsbosbeheer, de verantwoordelijke autoriteit. Het onderzoek is te omschrijven als een veldverkenning: het beperkt zich tot inventariseren en registreren van aangetroffen sporen en materiële resten. Er wordt dus niet opgegraven. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste willen we een op zijn minst globaal overzicht proberen te krijgen van de
Afb. 4 – Overzicht van het onderzochte gebied per 1 maart 2014 (tekening: W. Kuppens)
26
aanwezige sporen. In combinatie met het literatuur- en bronnenonderzoek kunnen we vaststellen welke locatie van belang is om nader te worden onderzocht. Een tweede reden houdt verband met de vergunning die wij van Staatsbosbeheer hebben verkregen; deze organisatie heeft als voorwaarde gesteld dat het terrein, een beschermd natuurmonument, zo min mogelijk wordt verstoord. Het is ons daarom (vooralsnog) niet toegestaan opgravingen te verrichten.18 Onze werkwijze is als volgt: we zetten een per dag te onderzoeken vak uit met behulp van jalons. Het onderzochte vak wordt op kaart aangegeven. Op deze manier zorgen we ervoor dat geen stukken terrein worden overgeslagen. Aanvankelijk was het onze bedoeling om vakken van exact 50 bij 50 meter in noord-zuid richting uit te zetten. De x-y-coördinaten van de vier hoeken van een vak worden vervolgens op kaart overgebracht, zodat we uiteindelijk een dekkend patroon van vakken zouden hebben. In de praktijk bleek dit niet haalbaar: in een dichtbegroeid en glooiend terrein is een dergelijke nauwkeurigheid niet of naar zeer veel moeite bereikbaar. Gezien de omvang van het terrein (vele honderden vakken van 50 bij 50 meter) zou het grootste deel van de beschikbare tijd opgaan aan een soort ‘landmeten’. In plaats hiervan zetten we een vak uit met gebruikmaking van herkenningspunten in het terrein: een greppel, bospad of bijvoorbeeld rand van een weiland. Een aldus uitgezet vak wordt vervolgens in linie ‘afgelopen’. Een vermoedelijk spoor wordt door elk van de deelnemende onderzoekers gemarkeerd met een piketpaal. Vervolgens wordt door het team onderzoekers gezamenlijk (gemiddeld drie à vier personen) beoordeeld of er daadwerkelijk sprake is van een WOII spoor. Indien dit het geval is, dan wordt het spoor ingemeten met x-y-coördinaten (hierbij maken we gebruik van GPS via mobiele telefoon), gefotografeerd, gemeten (breedte, lengte, soms ook diepte) en omschreven. Met betrekking tot dit laatste hebben wij een lijst met definities opgesteld, zodat er uniformiteit in de wijze van omschrijving bestaat. Met behulp van de opgenomen coördinaten worden de sporen op kaart overgebracht; zo kan wellicht een patroon in de verdedigingswerken worden ontdekt en dit draagt bij tot de reconstructie van het militaire landschap. Zoals hierboven aangegeven zijn we sinds (eind) juli met dit veldonderzoek bezig. Nog niet alle tot nog toe geregistreerde sporen zijn op kaart weergegeven en voor zelfs voorzichtige conclusies is het nog te vroeg. Besluit Het hier beschreven onderzoek is ontstaan uit belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog zoals deze zich heeft afgespeeld in de omgeving van Nijmegen in de periode september 1944 – februari 1945. Door expliciet aan te geven hoe wij tot een reconstructie van het militaire landschap zijn gekomen maken wij het overdragen van de door ons vergaarde kennis mogelijk. Het gaat hierbij om overdracht van kennis en ervaring aan archeologen en historici, maar uitdrukkelijk ook aan niet direct wetenschappelijk geïnteresseerden. Wellicht kan de door ons gehanteerde werkwijze, met eventuele aanpassingen, voor onderzoek elders gebruikt worden zoals wij ook van andere wetenschappelijke onderzoeken gebruik maken. Hoe kunnen en willen wij de ‘niet direct wetenschappelijk geïnteresseerden’ bereiken? Om te beginnen is dit niet helemaal een vrijblijvende vraag. Zoals we in dit artikel hebben 27
aangegeven hebben wij toestemming moeten vragen aan Staatsbosbeheer om het terrein te mogen onderzoeken. Dit geeft al de noodzaak om uit te leggen waarom en hoe wij dit onderzoek willen doen en ook om de resultaten hiervan straks kenbaar te maken. Dit laatste zullen wij ook doen met het oog op de wens om in ieder geval een deel van de geïnventariseerde en beschreven sporen weer in min of meer oorspronkelijke staat terug te brengen. Het zichtbaar maken van de overblijfselen van oorlogshandelingen maakt de in de literatuur beschreven gebeurtenissen zeer concreet en tastbaar: hier, op deze plaats in wat nu vaak uitsluitend als natuur- en recreatiegebied wordt gezien, heeft zich de strijd afgespeeld. Het middel van ‘visualisering’, om hét hedendaagse modewoord te gebruiken, zullen wij, naast publicaties en lezingen, ook hanteren om een breder publiek te bereiken. Literatuur Groot, Norbert A. de, Als sterren van de hemel. De oorlog in het Rijk van Nijmegen – 1944 (Weesp, 1984, 3e gewijzigde druk; 1e druk 1977) Kershaw, Robert J., It never snows in september. The German view of Market Garden and the Battle of Arnhem, september 1944 (Surrey 2007) Market reflections by James Gavin to captain Westover (historical officer), 5 july 1945 (www.508pir.org/voices/g/gavin_jm_03a.htm;) McManus, John C., September Hope. The American Side of a Bridge Too Far (New York 2012) Megellas, James, All the way to Berlin. A paratrooper at war in Europe (New York, 2003) Michels, Wilhelm en Peter Sliepenbeek (red.), Niederrheinisches Land im Krieg. Ein Beitrag zur Geschichte des Zweiten Weltkrieges im Landkreis Kleve (Kleve, 1975, 4e druk;1e druk 1964) Nordyke, Phil, All American all the way. From Market Garden to Berlin. A combat history of the 82nd Airborne Division in World War II (Minneapolis 2010, paperback; hardcover 2005) Nordyke, Phil, Put Us Down in Hell. The Combat History of the 508th Parachute Infantry Regiment in World War II (South Carolina 2012) Poulussen, R.G., Lost at Nijmegen (z.p. 2011) De noten bij dit artikel vindt u op pagina 47.
28