Gemeenteblad 2013 Verordening afstemming en handhaving WWB, IOAW, IOAZ Rotterdam 2013 De raad van de gemeente Rotterdam, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 januari 2013; (raadsvoorstel nr. 2013/007); raadsstuk 2013-297; gelet op de artikelen 8, 8a en 18 van de Wet werk en bijstand, artikel 35, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 35, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en artikel 149 van de Gemeentewet; besluit vast te stellen: Verordening afstemming en handhaving WWB, IOAW, IOAZ Rotterdam 2013 Paragraaf 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. WWB: Wet werk en bijstand; b. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; c. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; d. algemene bijstand: bijstand als bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de WWB; e. boete: de bestuursrechtelijke boete bedoeld in artikel 18a van de WWB; f. bijstand: algemene bijstand en bijzondere bijstand; g. bijstandsnorm: bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de WWB; h. bijzondere bijstand: bijstand als bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de WWB; i. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam; j. grondslag: toepasselijke grondslag als bedoeld in artikel 5, derde, vierde en vijfde lid, van de IOAW of artikel 5, vierde lid, van de IOAZ; k. maatregel: verlaging van de bijstand of uitkering op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB, artikel 20, tweede lid, van de IOAW of artikel 20, eerste lid, van de IOAZ; l. netto bijstand: bijstand zonder de verhoging op grond van artikel 19, vierde lid, of artikel 35, vierde lid, van de WWB; m. uitkering: uitkering als bedoeld in artikel 9 van de IOAW of de IOAZ. Gemeenteblad 2013
Nummer 22 pagina 1
2.
De begripsbepalingen van de WWB, IOAW en IOAZ zijn op deze verordening van toepassing, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken.
Artikel 2 Toepassing van een maatregel 1. Het college legt in overeenstemming met deze verordening een maatregel op in de gevallen bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB, artikel 20, tweede lid, van de IOAW of artikel 20, eerste lid, van de IOAZ. 2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. 3. Bij het opleggen van een maatregel wordt deze verordening in acht genomen, onverminderd de bevoegdheid van het college om de hoogte of de duur van een maatregel met toepassing van het tweede lid afwijkend vast te stellen of te volstaan met een schriftelijke waarschuwing. 4. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Artikel 3 Weigeren IOAW of IOAZ 1. Het college weigert de uitkering tijdelijk geheel of gedeeltelijk naar de mate waarin de belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen als bedoeld in artikel 8 van de IOAW of IOAZ zou hebben kunnen verwerven, als: a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende een verwijt kan worden gemaakt; b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd; c. de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; of d. de belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt. 2. Het college kan afzien van de in het eerste lid genoemde weigering als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Artikel 4 Berekeningsgrondslag 1. De maatregel wordt berekend over en uitgedrukt in een percentage van de bijstandsnorm of de grondslag. 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand als: a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de WWB; b. de verwijtbare gedraging van de belanghebbende, in relatie tot zijn recht op bijzondere bijstand, daar aanleiding toe geeft.
Gemeenteblad 2013
Nummer 22 pagina 2
Artikel 5 Ingangsdatum en tijdvak 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit is bekendgemaakt. 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd voor zover de verwijtbare gedraging in het verleden heeft plaats gevonden en de bijstand of uitkering waarop belanghebbende sindsdien aanspraak kan maken, nog niet is uitbetaald. 3. Op grond van bijzondere omstandigheden kan een volgens deze verordening vastgestelde maatregel worden gehalveerd onder gelijktijdige verdubbeling van de duur van de maatregel. Paragraaf 2 Maatregelwaardige gedragingen Artikel 6 Re-integratie en werkloosheid Het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 van de WWB, artikel 37 van de IOAW, artikel 37 van de IOAZ of het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, leidt tot een schriftelijke waarschuwing of een maatregel, tenzij de IOAW of IOAZ op grond van artikel 3 van deze verordening wordt geweigerd. 2. Bij een lichte verplichting wordt volstaan met een schriftelijke waarschuwing. 3. De hoogte van de maatregel in verband met een gedraging, als bedoeld in het eerste lid, bedraagt bij: a. het onvoldoende nakomen van een verplichting: 30% gedurende een maand; b. het niet nakomen van een verplichting of het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid: 100% gedurende een maand.
1.
Artikel 6a Waarschuwing op grond van artikel 6Van een lichte verplichting, bedoeld in artikel 6, tweede lid, is sprake bij de volgende gedragingen: 1. het niet of niet tijdig registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf; 2. het niet tijdig verlengen van deze inschrijving als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf. Artikel 6b Maatregel 30% op grond van artikel 6Het niet nakomen van een verplichting bedoeld in artikel 6, eerste lid, leidt tot een maatregel van 30% gedurende een maand, bij de volgende gedragingen: a. onvoldoende inspanning verrichten om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden; b. onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 44, vierde lid en artikel 44a van de WWB; c. niet verschijnen op een oproep voor een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden; d. niet verschijnen op een oproep in verband met de uitvoering van een medisch onderzoek; e. niet verschijnen op een oproep bij een re-integratiebedrijf of banenmarkt;
f. niet verschijnen op een oproep in het kader van een traject; g. niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden; h. onvoldoende meewerken aan het wegnemen van belemmeringen of het weigeren van flankerende voorzieningen die daarop zijn gericht; i. onvoldoende meewerken aan een door het college aangeboden op reintegratie gerichte voorziening; j. zich onvoldoende inzetten bij het vinden of behouden van scholing; k. niet meewerken aan een noodzakelijke door een arts geadviseerde medische behandeling; l. onvoldoende meewerken om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden te verrichten. Artikel 6c
Maatregel 100% op grond van artikel 6
1. Het niet nakomen van een verplichting bedoeld in artikel 6, eerste lid, leidt tot een maatregel van 100% gedurende een maand bij de volgende gedragingen: a. door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid; b. niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; c. weigeren van gesubsidieerde arbeid, participatieplaats of stage; d. geen inspanning verrichten om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; e. door eigen toedoen niet behouden van gesubsidieerde arbeid, een participatieplaats, stage of door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden; f. gedragingen waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt aangeboden; g. niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 44, vierde lid en 44a WWB; h. geen inzet leveren bij het vinden of behouden van scholing of een activiteit; i. niet meewerken aan een door het college aangeboden op reintegratie gerichte voorziening; j. niet naar vermogen verrichten van door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden. 2. Het eerste lid blijft buiten toepassing indien de gedraging: a. aanleiding geeft tot het weigeren van bijstand aan een jongere tot 27 jaar, uit wiens houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, of art. 55 van de WWB niet wil nakomen; b. de uitkering op grond van de IOAW of IOAZ geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd op grond van artikel 3 van deze verordening. Artikel 7 Zeer ernstige misdragingen Als een belanghebbende zich jegens het college zeer ernstig misdraagt kan dit, steeds wanneer artikel 18, tweede lid, van de WWB, artikel 20, tweede lid, van de IOAW of artikel 20, eerste lid, van de IOAZ daartoe de mogelijkheid biedt, leiden tot een maatregel. 2. De hoogte van de maatregel, als bedoeld in het eerste lid, bedraagt 100% gedurende een maand. 3. Als de maatregel niet of niet volledig ten uitvoer gebracht kan worden, vanwege het feit dat op een andere grond al een maatregel wordt toegepast, wordt de maatregel, in afwijking van artikel 5, eerste
1.
lid, opgelegd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de beëindiging van de als eerste opgelegde maatregel. Artikel 8 Niet uitbetalen voorliggende voorziening en WWB Als een voorliggende voorziening niet of niet volledig tot uitbetaling komt vanwege verrekening, waarbij op grond van een wettelijk voorschrift artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing is gelaten, en belanghebbende mede als gevolg daarvan een beroep op bijstand doet, bedraagt de maatregel 100% gedurende drie maanden.
Gemeenteblad 2013
Nummer 22 pagina 3
Artikel 9 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en WWB 1. Gedragingen van de belanghebbende die niet vallen onder de artikelen 6 tot en met 8 van deze verordening, maar wel aangemerkt kunnen worden als tekortschietend besef van verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 18 van de WWB, leiden bij een beroep op bijstand tot een maatregel. 2. Onder de in het eerste lid bedoelde gedragingen valt in ieder geval een onverantwoorde besteding van vermogen, waaronder begrepen het doen van schenkingen, op een moment dat de noodzaak van bijstandsverlening aanwezig was of redelijkerwijs was te voorzien. 3. Een maatregel op grond van het eerste lid wordt zo mogelijk afgestemd op de hoogte van het bruto-benadelingsbedrag, met inbegrip van het onverantwoord bestede vermogen, gerelateerd aan de bijstand en bedraagt: a. als het benadelingsbedrag niet is vast te stellen: 30% gedurende een maand; b. bij een benadelingsbedrag tot € 4000,-: 30% gedurende een maand; c. bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100% gedurende een maand. Artikel 10 Maatregel en recidive Als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na een eerder besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een naar ernst vergelijkbare of zwaardere gedraging, als bedoeld in artikel 2: 1. legt het college een maatregel op van 30% gedurende een maand in plaats van een schriftelijke waarschuwing; 2. stelt het college de maatregel vast op 100% gedurende een maand in plaats van 30%; of 3. verlengt het college de duur van een maatregel van 100% met een maand. Paragraaf 3 Handhaving Artikel 11 Opdracht en verantwoording 1. Het college draagt zorg voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de WWB, IOAW en IOAZ en treft maatregelen ter voorkoming en bestrijding van: a. het ten onrechte ontvangen van bijstand en uitkering; of b. misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB, IOAW of IOAZ. 2. Het college informeert de gemeenteraad hierover op verzoek of uit eigen beweging via de gebruikelijke rapportagesystematiek. Artikel 12 Aangifte Als het college bij de uitvoering van de WWB, IOAW of IOAZ het gerechtvaardigde vermoeden heeft dat een belanghebbende een strafbaar feit heeft begaan, doet het college daarvan aangifte bij het openbaar ministerie, in overeenstemming met de daarvoor geldende richtlijnen en de met het openbaar ministerie gemaakte afspraken.
Gemeenteblad 2013
Nummer 22 pagina 4
Artikel 13 Verrekening recidive-boete 1. Het college verrekent de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 60b, eerste lid, Wet werk en bijstand met de algemene bijstand. 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de boete met een kleiner deel van de algemene bijstand verrekenen als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Paragraaf 4 Slot- en overgangsbepalingen Artikel 14 Intrekking oude verordeningen De Verordening afstemming en handhaving WWB Rotterdam 2009 en de Verordening afstemming en handhaving IOAW en IOAZ Rotterdam 2010 worden ingetrokken. Artikel 15 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand na de dagtekening van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst. Artikel 16 Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening afstemming en handhaving WWB, IOAW, IOAZ Rotterdam 2013. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 14 februari 2013. De griffier,
De voorzitter,
J.G.A. Paans
A. Aboutaleb
Dit gemeenteblad is uitgegeven op 4 maart 2013 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Kenniscentrum Bestuursdienst Rotterdam (KBR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie) (Zie ook: www.bds.rotterdam.nl – Gemeentebladen) Gemeenteblad 2013
Nummer 22 pagina 5
Toelichting Algemeen Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Stb. 2012, 484) in werking getreden. Voor een klein onderdeel is aanvullende gemeentelijke regelgeving noodzakelijk. Voor gemeenten draait de wetswijziging vooral om de volgende punten: § Het college wordt wettelijk verplicht om uitkeringen, die ten onrechte zijn verstrekt omdat de belanghebbende zijn informatieplicht verwijtbaar niet (tijdig) is nagekomen, terug te vorderen. Nu is dat een bevoegdheid. In Rotterdam was het al beleid om ten onrechte verstrekte uitkeringen altijd terug te vorderen. § De aflossingsduur voor deze vordering is minimaal 10 jaar. In Rotterdam is al beleid om fraudevorderingen gedurende 10 jaar terug te vorderen. § Deze vorderingen kunnen niet meegenomen worden in een schuldregeling. Dat betekent, dat bij een fraudevordering geen schuldregeling tot stand kan komen. § Het college is verplicht om naast de terugvordering een boete op te leggen ter hoogte van 100% van het teruggevorderde bedrag. De boete is nieuw en geldt niet alleen voor degenen die een uitkering blijven ontvangen maar ook voor hen die geen uitkering meer krijgen. Nu moet het college een maatregel opleggen in geval van fraude, als de belanghebbende bijstand blijft ontvangen. Als na de fraude geen bijstand meer ontvangen wordt, dan is een maatregel niet mogelijk. De verplichting een maatregel op te leggen vervalt. § Bij recidive binnen vijf jaar bedraagt de boete ten hoogste 150% van het teruggevorderde bedrag. § Bij een eerste overtreding in een periode van twee jaar kan het college volstaan met een waarschuwing als er, ondanks de schending van de inlichtingenplicht, niet teveel uitkering is verstrekt. § Het college kan de boete bij recidive maximaal drie maanden lang volledig met de bijstandsuitkering verrekenen, waardoor er feitelijk geen bijstand wordt uitbetaald. Deze verrekening kan alleen voor zover de gemeenteraad die bevoegdheid bij verordening aan het college toekent. § In de wet is geregeld, dat bij de WW, AOW, IOAW, IOAZ en andere regelingen de boete bij recidive volledig moet worden verrekend met de uitkering. Dat betekent, dat er geen uitkering betaald wordt, zolang de boete niet geheel is voldaan. Als deze uitkeringsgerechtigden dan geen geld hebben om van te leven kunnen zij voor hun bestaanskosten een beroep doen op de WWB. Daarbij kan wel een maatregel worden toegepast. § Bij het opleggen van een boete gelden specifieke eisen op grond van de Algemene wet bestuursrecht. § De aangiftegrens wordt verhoogd tot € 50.000,-. Fraude onder dat bedrag wordt afgedaan met een boete. § De wet is op 1 januari 2013 in werking getreden. Er geldt een overgangstermijn van 30 dagen. Schendingen van de inlichtingenplicht die uiterlijk op 31 januari 2013 zijn vastgesteld maar betrekking hebben op 2012 of eerdere jaren vallen nog onder het oude regime. Wordt de schending pas na 1 februari 2013 ontdekt dan geldt altijd het nieuwe boeteregime.
Gemeenteblad 2013
Nummer 22 pagina 6
Integrale nieuwe verordening De Verordening afstemming en handhaving WWB Rotterdam 2009 is medio 2011 ingrijpend gewijzigd. De Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving maakt opnieuw een wijziging noodzakelijk. De bepalingen over de maatregel bij schending van de inlichtingenplicht vervallen omdat de wet de maatregel vervangt door een boete. De voorwaarden die gelden voor het opleggen van de boete en de hoogte ervan zijn uitputtend in de rijksregelgeving geregeld. Ook in de Verordening afstemming en handhaving IOAW en IOAZ vervalt de maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht. Omdat de genoemde WWB en de IOAW/IOAZ verordeningen inhoudelijk veel gelijkenis vertoonden zijn de verordeningen samengevoegd. Een enkele uit de specifieke wetgeving voortvloeiende afwijking kan prima binnen één verordening worden beschreven. Het maatregelenbeleid, in het bijzonder het maatregelenbeleid dat geldt bij het niet nakomen van re-integratieverplichtingen, wijzigt niet. De maatregel die toegepast kan worden bij agressie is wel aangescherpt. Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een overbodige bepaling uit de verordening te schrappen. Het betreft de bepaling over het horen van belanghebbenden voorafgaand aan het opleggen van een maatregel. De bepaling in de eerdere verordeningen was niets meer dan de wettelijke regeling over het horen zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. De procedure die wordt gevolgd bij het horen blijft hetzelfde. Inhoudelijke wijzigingen Wet aanscherping handhaving Op grond van de wet vervalt de maatregel bij schending van de inlichtingenplicht. Voor het overige beperken de wijzigingen zich tot situaties waarin recidive aan de orde is: 1. Het maatregelenbeleid bij herhaalde schending van de inlichtingenplicht bij voorliggende voorzieningen, als daardoor een beroep op WWB gedaan moet worden omdat de voorziening niet wordt uitbetaald. Daarvoor geldt als standaard een maatregel van 100% gedurende drie maanden. 2. De verrekening van de boete bij recidive in de WWB. Wettelijk kan het college deze boete maximaal drie maanden met de volledige uitkering verrekenen voor zover de gemeenteraad die bevoegdheid bij verordening aan het college toekent. Op grond van deze verordening is het college daartoe bevoegd, met uitzondering van situaties waarin dringende redenen zich tegen die volledige verrekening verzetten. Ten aanzien van het eerste punt is de overweging dat sancties die door andere uitvoeringsorganen worden opgelegd niet met bijstand gecompenseerd behoren te worden. Als desondanks een beroep op bijstand wordt gedaan, dan past daarbij wel een stevige maatregel. Want de noodzaak van bijstand is een gevolg van een ernstige vorm van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, namelijk een herhaalde schending van de inlichtingenplicht. Wat het tweede aspect betreft is de modelverordening van de VNG niet gevolgd. Als een belanghebbende tot twee maal toe zijn inlichtingenplicht verwijtbaar niet nakomt, waardoor voor een tweede maal een boete opgelegd moet worden, dan moet die boete robuust geïncasseerd kunnen worden. Daarbij past dat de door wetgever geboden mogelijkheid, om de boete met de volledige uitkering te verrekenen, wordt benut. Daarvan kan Gemeenteblad 2013
Nummer 22 pagina 7
worden afgeweken voor zover er dringende redenen zijn om de verrekening te matigen, bijvoorbeeld als de zorg voor kinderen anders ernstig in het gedrang zou kunnen komen. Evenredigheidsbeginsel In de Algemene wet bestuursrecht (artikel 5:46) is geregeld dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid tenzij de hoogte van de boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld. Dat laatste is in de Fraudewet het geval. De wetgever heeft de boete bepaald op 100% respectievelijk ten hoogste 150% (recidive) van het fraudebedrag. Dat maakt de ruimte om af te wijken van de door de Fraudewet bepaalde boete beperkt. De wet maakt de hoogte van de boete direct afhankelijk van de omvang van de fraude. Daarmee is de relatie tussen de boete, de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid in het algemeen voldoende tot uitdrukking is gebracht. Maar het evenredigheidsbeginsel kan ook bij de wettelijk gefixeerde boete niet helemaal buiten beschouwing worden gelaten. Bijzondere individuele omstandigheden, die ook betrekking kunnen hebben op de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd, kunnen met zich brengen dat afgeweken moet worden van de wettelijke boete. Op dit punt zullen de ontwikkelingen in de rechtspraak nauwlettend worden gevolgd en bij de verdere uitvoering van de wet worden betrokken. Verplicht karakter van de maatregel Het college is wettelijk verplicht de uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ te verlagen als geconstateerd wordt dat een uitkeringsgerechtigde zijn verplichtingen niet nakomt of in het kader van de WWB anderszins blijk geeft van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Evenwicht tussen rechten en plichten Rechten en plichten zijn twee kanten van één medaille. Het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de verplichtingen worden nagekomen. Als verplichtingen verwijtbaar niet worden nagekomen, zal dat moeten leiden tot een maatregel in de vorm van de verlaging van de uitkering. Het uitgangspunt is dan ook dat iedereen die afhankelijk is van een uitkering, zich binnen zijn mogelijkheden maximaal inspant om weer zo snel mogelijk economisch zelfstandig te worden. Als betaald werk niet direct binnen bereik ligt mag een tegenprestatie voor de uitkering worden verwacht. Ook dat kan bijdragen aan economische zelfstandigheid op termijn. Om deze aanpak te ondersteunen is een overzichtelijk en strak maatregelenbeleid met een consequente uitvoering van belang. Het maatregelenbeleid moet daarbij zo robuust zijn dat verwijtbaar gedrag resulteert in een maatregel die ook in financiële zin stevig wordt gevoeld. Het kan er aan bijdragen dat belanghebbenden beseffen dat zij primair zelf verantwoordelijk zijn voor het verwerven van een inkomen, zodat hun uitkeringsafhankelijkheid zo kort mogelijk duurt. Gemeenteblad 2013
Nummer 22 pagina 8
Hoofdlijnen van het maatregelenbeleid Uitgangspunt is een eenvoudig, overzichtelijk en streng maatregelenbeleid. De Verordening afstemming en handhaving WWB, IOAW en IOAZ Rotterdam 2013 biedt daarvoor het kader. De verordening kent twee standaardmaatregelen, het verlagen van de bijstandsnorm of grondslag gedurende een maand met respectievelijk 30% of 100%. Een maatregel van 30% is aan de orde als er sprake is van gedragingen die er toe kunnen leiden dat een traject wordt vertraagd of de duur van afhankelijkheid van een uitkering wordt verlengd. Dat is bijvoorbeeld aan de orde bij het niet verschijnen op oproepen van re-integratiebedrijven, arbeidsmedische toetsbedrijven of oproepen voor banenmarkten. Ook het onvoldoende solliciteren, onvoldoende meewerken aan onderzoeken of opheffen van belemmeringen vallen hier onder. Een maatregel van 100% is aan de orde als sprake is van gedragingen die er toe leiden dat de uitkeringsafhankelijkheid start of voortduurt of een traject geen doorgang vindt of beëindigd wordt. Het gaat dan bijvoorbeeld om het ontstaan of voortduren van verwijtbare werkloosheid of het weigeren van (gesubsidieerde) arbeid, participatieplaats of stageplek. Ook het niet meewerken aan een voorziening of gedragingen waardoor een baan, uitzendwerk of stage niet tot stand komt of verloren gaat vallen er onder. Ten aanzien van overtredingen van een lichte verplichting kan bij een eerste overtreding volstaan worden met een waarschuwing. Dan gaat het bijvoorbeeld om administratieve verplichtingen waarbij aannemelijk is dat de schending niet van invloed is op het recht op uitkering of de duur daarvan. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij het niet (tijdig) registreren of verlengen van de inschrijving als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf. Als iedere verwijtbaarheid ontbreekt is een maatregel of waarschuwing wettelijk niet mogelijk. Recidive Bij herhaling van verwijtbaar gedrag binnen een jaar volgt een zwaardere maatregel of een maatregel over een langere periode volgens onderstaand schema: Primaire maatregel Waarschuwing 30% 100%
Bij 1e recidive 30% 1 maand 100% 1 maand 100% 2 maanden
Bij 2e recidive 100% 1 maand 100% 2 maanden 100% 3 maanden
Individualisering Voorgaande staat er niet aan in de weg dat, op grond van bijzondere omstandigheden van het individuele geval, bijvoorbeeld bij stelselmatig weigerachtig gedrag of een samenloop van verwijtbare gedragingen ook een maatregel van langere duur opgelegd kan worden. Het toepassen van een maatregel voor onbepaalde duur is echter niet toegestaan. Bijzondere omstandigheden kunnen ook met zich brengen dat een standaardmaatregel wordt gematigd. Gemeenteblad 2013
Nummer 22 pagina 9
Bij maatregelen die een tijdvak van meer dan drie maanden beslaan moet op grond van artikel 18, derde lid, WWB het maatregelbesluit binnen drie maanden worden heroverwogen. Opschorting, intrekking, boete of waarschuwing Het niet nakomen van de inlichtingenplicht kan tot gevolg hebben dat het recht op WWB, IOAW of IOAZ niet meer kan worden vastgesteld. In dat geval wordt tot opschorting van het recht op uitkering overgegaan. Daarbij wordt de belanghebbende een termijn geboden waarbinnen hij alsnog aan zijn verplichtingen kan voldoen, de zogenoemde hersteltermijn. Voldoet hij daaraan alsnog, dan kan de uitkering worden hersteld. Maar op grond van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving zal bij een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht een boete overwogen moeten worden. Als er niet teveel uitkering is betaald kan volstaan worden met een waarschuwing, tenzij de inlichtingenplicht binnen twee jaar na een eerdere waarschuwing opnieuw is geschonden. Als de belanghebbende, ondanks de hersteltermijn en de opschorting van de uitkering, blijft volharden in zijn weigerachtige gedrag, dan wordt het recht op uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken en wordt tot terugvordering van de ten onrechte verstrekte uitkering overgegaan. Het opschorten en intrekken van uitkeringen en de boete is niet in de verordening geregeld, nu de wet dat uitputtend regelt. Zeer ernstig misdragen Er kan ook een maatregel worden opgelegd als de belanghebbende zich ten opzichte van het college ernstig misdraagt. In de verordening is daarvoor een regeling opgenomen. Het is daarbij vooralsnog een gegeven dat agressie op grond van de jurisprudentie alleen aangemerkt kan worden als verzwarende omstandigheid wanneer de agressie plaats vindt in relatie tot het niet-nakomen van andere verplichtingen. De maatregel is verhoogd van 30% gedurende een maand tot 100% gedurende een maand. Zonder nadere regeling zou deze maatregel feitelijk niet geëffectueerd kunnen worden als er al een maatregel van 100% is opgelegd vanwege de schending van die andere verplichtingen. Dat is ongewenst. In het vervolg wordt het mogelijk om in die situaties de agressiemaatregel aansluitend aan de eerdere maatregelperiode toe te passen. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid WWB Een maatregel kan in de WWB niet alleen worden opgelegd als sprake is van een schending van verplichtingen, maar ook als sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Die eigen verantwoordelijkheid voor de zelfstandige bestaansvoorziening geldt al voordat het recht op bijstand is vastgesteld. Dat betekent dat ook gedragingen die aan het besluit tot bijstandverlening vooraf gaan kunnen leiden tot het opleggen van een maatregel. Dat is bijvoorbeeld het geval als de belanghebbende door eigen toedoen werkloos is geworden, geen beroep meer kan doen op een voorliggende voorziening of schenkingen heeft gedaan op een moment dat de noodzaak van bijstand voorzienbaar was.
Gemeenteblad 2013
Nummer 22 pagina 10
Ook verwijtbare gedragingen, zoals het weigeren van een passende baan, tussen de datum van aanvraag van de uitkering en het toekenningsbesluit waarbij de verplichtingen formeel aan de belanghebbende worden kenbaar gemaakt, kunnen op deze grond tot toepassing van een maatregel leiden.
Bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag Hoewel op grond van de WWB een maatregel ook toegepast kan worden op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, is in artikel 4 van de verordening geregeld dat daartoe slechts in bijzondere situaties wordt besloten. Hier wordt volstaan met een verwijzing naar de artikelsgewijze toelichting. Inwerkingtreding Tot de datum van inwerkingtreding blijven de huidige verordeningen van kracht. Alleen blijft de maatregel bij schending van de inlichtingenplicht buiten toepassing als op grond van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving een boete opgelegd moet worden. Deze wordt vervangen door de boete. De twee andere inhoudelijke wijzigingen betreffen de gevolgen van een boete wegens recidive. Omdat het hier kan gaan om belastende besluiten is terugwerkende kracht tot 1 januari 2013 niet aan de orde. Artikelsgewijze toelichting Paragraaf 1 Algemene bepalingen Artikel 1 De begrippen in deze verordening hebben, afhankelijk van de regeling waarbinnen deze verordening wordt toegepast, dezelfde betekenis als in de WWB, de IOAW of de IOAZ. De WWB kent het begrip netto-bijstand niet. Dit begrip is gedefinieerd met het oog op het opleggen van maatregelen in situaties waarin sprake is van financiële benadeling. Vanwege de uitvoerbaarheid is in deze verordening geregeld dat de hoogte van een maatregel wordt gerelateerd aan het bedrag dat ten onrechte als netto-bijstand is uitgekeerd. Dat is het bedrag aan bijstand zonder dat rekening wordt gehouden met de daarover af te dragen loonbelasting, premies volksverzekeringen en vergoedingen op grond van de Zorgverzekeringswet. Het begrip maatregel is een ingeburgerd begrip. Daarmee wordt het verlagen van een uitkering bedoeld als reactie op het niet nakomen van verplichtingen door de belanghebbende. Het voorkomt ook verwarring met het begrip verlaging dat wordt gehanteerd bij het verlagen of verhogen van de uitkeringsnormen. Artikel 2 Het eerste lid is ontleend aan artikel 18 van de WWB en artikel 20 van de IOAW en de IOAZ die in algemene zin de situaties beschrijven waarin een maatregel kan worden opgelegd. Verder kan in de WWB een maatregel worden opgelegd bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Daarnaast kan een maatregel worden opgelegd bij het niet nakomen van verplichtingen die op grond van de WWB, IOAW of IOAZ aan de belanghebbende zijn opgelegd, zoals de verplichtingen om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of mee te werken aan onderzoeken. Gemeenteblad 2013
Nummer 22 pagina 11
Ook kunnen bijzondere, op de belanghebbende of de aard, het doel of de vorm van de bijstand toegespitste verplichtingen aan de uitkering worden verbonden. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om de verplichting een beroep te doen op een voorliggende voorziening (artikel 15 van de WWB), mee te werken aan een krediethypotheek (artikel 48, derde lid, van de WWB) of de betaling van (een deel van) de bijstand aan derden als de belanghebbende zelf niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen (artikel 57 van de WWB). Tot de invoering van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Stb. 2012, 484) vielen ook schendingen van inlichtingenplicht onder het bereik van de maatregel. Dat is niet langer het geval. Op grond van artikel 18a van de WWB en artikel 20a van de IOAW en IOAZ moet dan een bestuurlijke boete worden opgelegd en is een maatregel niet langer mogelijk. In het tweede lid zijn de algemene criteria voor het bepalen van de hoogte van de maatregel opgenomen. In het bestuursrecht geldt het beginsel dat de zwaarte van een sanctie in een redelijke verhouding tot de gedraging moet staan. Aan deze proportionaliteitseis wordt voldaan als de genoemde criteria in voldoende mate zijn meegewogen. Op grond van de WWB, IOAW en IOAZ is een maatregel overigens helemaal niet mogelijk als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Hierbij kan met name gedacht worden aan situaties waarin de belanghebbende door overmacht niet in staat is geweest om verplichtingen na te komen. Overigens kan daarbij het tijdstip waarop de belanghebbende het college daarover heeft geïnformeerd nog wel een rol spelen. Zo kan verlangd worden dat een belanghebbende die vanwege ziekte niet in staat is om op een afspraak te komen, dat doorgeeft of door laat geven zodra dat redelijkerwijs mogelijk is. Op grond van het derde lid is het mogelijk om, bij wijze van individualisering, een maatregel op te leggen die in zwaarte afwijkt van de in de verordening opgenomen standaard, als de concrete omstandigheden van het geval daar aanleiding toe geven. Op grond het vierde lid kan het college afzien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen. De dringende redenen kunnen geen verband houden met de omstandigheden waaronder een schending heeft plaatsgevonden, maar uitsluitend zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die de maatregel voor de belanghebbende heeft. Artikel 3 Deze bepaling betreft alleen de IOAW en IOAZ en is overgenomen uit de Verordening afstemming en handhaving IOAW en IOAZ Rotterdam 2010. In het eerste lid wordt de verplichting van het college geregeld tot het tijdelijk geheel of gedeeltelijk weigeren van de uitkering als er sprake is van een gedraging genoemd in artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede lid, van de IOAZ. Het verwijtbaar verliezen van een baan of een uitkering in verband met arbeid heeft een tijdelijke weigering van de IOAW of IOAZ tot gevolg, naar de mate waarin inkomen verworven had kunnen worden.
Gemeenteblad 2013
Nummer 22 pagina 12
Ook als de belanghebbende nalaat om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, wordt de uitkering tijdelijk geweigerd. Op grond van het tweede lid kan het college de duur of de hoogte van de tijdelijke weigering beperken als daar dringende redenen voor zijn. Artikel 4 Op grond van het eerste lid wordt een maatregel in de WWB in beginsel alleen toegepast op de bijstandsnorm. Dit is de bijstand die is bestemd voor de voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan. In de IOAW en de IOAZ bepaalt de zogenoemde grondslag de hoogte van de uitkering waaraan ook de maatregel is gerelateerd. In het tweede lid zijn de uitzonderingen geformuleerd op grond waarvan een verlaging ook kan worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag. De eerste uitzondering betreft jongeren van 18-21 jaar die geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van de ouders. Aan hen kan bijzondere bijstand worden verleend voor de noodzakelijke kosten van het bestaan (artikel 12 van de WWB). Bij een samenloop tussen algemene en bijzondere bijstand kan overigens ook worden besloten om geen maatregel toe te passen op de bijzondere bijstand, maar uitsluitend een maatregel van een hoger percentage op de algemene bijstand, mits een vergelijkbaar resultaat wordt bereikt. Bij andere vormen van bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag zal het niet voldoen aan verplichtingen in veel gevallen aanleiding zijn om de aanvraag af te wijzen of het recht op uitkering in te trekken. Als dit in een concrete situatie minder passend is, maakt het tweede lid, onderdeel b, een maatregel mogelijk. Artikel 5 Op grond van het eerste lid wordt een maatregel in principe alleen toegepast op toekomstige, nog niet uitbetaalde, bijstandsuitkeringen. Verder is in het eerste lid geregeld dat de maatregel uitsluitend over hele kalendermaanden wordt toegepast. Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid een maatregel met terugwerkende kracht op te leggen als het recht op bijstand is opgeschort. Op grond van het derde lid kan een maatregel die toegepast zou moeten worden over één of meer maanden gehalveerd worden, onder gelijktijdige verdubbeling van de duur. Bijvoorbeeld om er voor te zorgen dat rechtstreekse betalingen vanuit de uitkering nog doorgang kunnen vinden. Paragraaf 2 Maatregelwaardige gedragingen Artikel 6 In dit artikel zijn de maatregelen samengebracht die betrekking hebben op het niet-nakomen van verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling of het voorkomen van werkloosheid. Uitgangspunt is dat bij schending van verplichtingen een maatregel wordt opgelegd van 30% of 100%. Bij een lichte verplichting, zoals de verplichting om zich te registreren als werkzoekende, kan worden volstaan met een waarschuwing. Er kan geen maatregel worden opgelegd bij een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ als die uitkering, met toepassing van artikel 3, is geweigerd naar de mate waarin inkomen verworven had kunnen worden.
Gemeenteblad 2013
Nummer 22 pagina 13
Artikel 7 Op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB, artikel 20, tweede lid, van de IOAW of artikel 20, eerste lid, van de IOAZ, kan ook een maatregel worden opgelegd als de belanghebbende zich ten opzichte van het college zeer ernstig misdraagt. De inzet van deze maatregel moet worden bezien in samenhang met de zorgplicht van het college als werkgever voor de veiligheid van het personeel. Daarbij is het streven gericht op deescalatie en normalisering van de verhoudingen. Daarbij past geen verplichting om een maatregel toe te passen. Om die reden is dit artikel als "kan-bepaling" geformuleerd. Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is aan de toepassingsvoorwaarden voldaan als de belanghebbende zijn uit de WWB, de IOAW of de IOAZ voortvloeiende verplichtingen niet nakomt, met als verzwarende omstandigheid dat sprake is van agressief, aan de belanghebbende toe te rekenen gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Ook gedragingen ten opzichte van andere personen die bij de uitvoering van de WWB zijn betrokken, zoals medewerkers van reintegratiebedrijven, vallen onder het bereik van de bepaling. Het is vooralsnog een gegeven dat agressie op grond van de jurisprudentie alleen aangemerkt kan worden als verzwarende omstandigheid wanneer de agressie plaats vindt in relatie tot het niet-nakomen van andere verplichtingen. Vanwege het niet nakomen van die andere verplichtingen is al een maatregel van 30% of 100% aan de orde. Dat betekent dat als er al een maatregel van 100% is opgelegd, de agressiemaatregel feitelijk niet geëffectueerd kan worden. Dat is ongewenst. Het derde lid voorziet daarom in de mogelijkheid om in die situaties de agressiemaatregel aansluitend aan de eerdere maatregelperiode toe te passen. Artikel 8 Deze bepaling heeft alleen betrekking op de WWB. Zoals in het algemeen deel van de toelichting is uiteen gezet heeft de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving tot gevolg dat bij recidive de bescherming van de beslagvrije voet niet langer geldt. Bij recidive moeten uitvoeringsorganen de boete in beginsel met de volledige uitkering verrekenen. Dat kan betekenen dat voorliggende voorzieningen zoals WW, AOW of IOAW niet tot uitbetaling komen. Als belanghebbenden dan niet beschikken over voldoende middelen van bestaan kunnen zij eventueel een beroep op de WWB doen. Omdat de bijstandsafhankelijkheid een direct gevolg is van herhaalde schending van de inlichtingenverplicht bij de voorliggende voorziening wordt dan een maatregel toegepast van 100% gedurende drie maanden. Dat neemt niet weg dat ook hier individualisering op grond van artikel 2 van de verordening aan de orde kan zijn. Artikel 9 Deze bepaling heeft alleen betrekking op de WWB, omdat de IOAW en IOAZ het begrip tekortschietend besef van de verantwoordelijkheid, anders dan de WWB, niet kennen. In artikel 9 is het maatregelenbeleid bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid vastgelegd. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel.
Gemeenteblad 2013
Nummer 22 pagina 14
In het tweede lid is tot uitdrukking gebracht dat het doen van schenkingen of een onverantwoorde besteding van vermogen, terwijl de belanghebbende redelijkerwijs kon weten dat hij daardoor eerder een beroep op bijstand zou moeten doen, ook leidt tot toepassing van een maatregel. Op grond van het derde lid wordt de maatregel waar mogelijk afgestemd op de, uit het tekortschietend besef voortvloeiende, financiële benadeling. Artikel 10 Dit artikel bevat de regeling die geldt bij recidive zoals deze schematisch in het algemeen deel is weergegeven. De relevante periode van twaalf maanden, waarbinnen sprake zou kunnen zijn van recidive, start op het moment dat een eerder besluit waarbij een maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt. Paragraaf 3 Handhaving Artikel 11 In dit artikel wordt de door de gemeenteraad aan het college gegeven opdracht verwoord om zorg te dragen voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de WWB, IOAW en IOAZ en maatregelen te treffen ter voorkoming en bestrijding van het ten onrechte ontvangen van de inkomensvoorziening en misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Voor wat betreft de verantwoording is aangesloten bij de reguliere verantwoordingssystematiek. Dat laat de bevoegdheid van de gemeenteraad om het college om nadere informatie te verzoeken onverlet. Artikel 12 Als het college bij de uitvoering van de WWB, IOAW of IOAZ het vermoeden heeft dat de belanghebbende een strafbaar feit heeft begaan, doet het college daarvan aangifte. Daarvoor gelden aanwijzingen en richtlijnen van het college van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie. Het college kan nadere afspraken met het Openbaar Ministerie maken over het doen van aangifte en de daaruit voortvloeiende strafrechtelijke vervolging. Artikel 13 Dit is een uitwerking van de bevoegdheid in de WWB om bij recidive de boete gedurende maximaal drie maanden te verrekenen met de volledige uitkering. In het tweede lid is geregeld dat het college geen gebruik mag maken van de ruime verrekeningsbevoegdheid voor zover dringende redenen zich daartegen verzetten. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als door volledige verrekening van de uitkering de zorg voor kinderen ernstig in het gedrang zou kunnen komen. Paragraaf 4 Slot- en overgangsbepalingen Artikel 14 Deze verordening treedt in de plaats van de Verordening afstemming en handhaving WWB Rotterdam 2009 en de Verordening afstemming en handhaving IOAW en IOAZ Rotterdam 2010. Artikel XXV van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving voorziet Gemeenteblad 2013
Nummer 22 pagina 15
uitputtend in het overgangsrecht dat geldt in verband met de introductie van de bestuursrechtelijke boete bij schending van de inlichtingplicht. Voor het overige is het maatregelenbeleid, voor zover opgenomen in de vervallen verordeningen, inhoudelijk niet gewijzigd, zodat daarvoor geen specifiek overgangsrecht nodig is. Artikel 15 Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand na de dagtekening van het Gemeenteblad waarin zij wordt geplaatst. Vanwege de noodzaak van implementatie kan niet worden gewacht met inwerkingtreding tot 1 juli 2013, zodat afgeweken is van de vaste verandermomenten.
Gemeenteblad 2013
Nummer 22 pagina 16