Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen Achtergrondrapport bij verificatieprotocol en proefverificaties Rapport GAVE-09-03
Colofon Deze publicatie is vervaardigd voor het GAVE-programma. GAVE staat voor Gasvormige en Vloeibare klimaatneutrale Energiedragers. Doel van het programma is de ontwikkeling en introductie van klimaatneutrale brandstoffen in de transportsector in Nederland te versnellen. SenterNovem voert het GAVE-programma uit in opdracht van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Meer informatie? internet: www.senternovem.nl/gave email:
[email protected] Hoewel deze publicatie met de grootst mogelijke zorg is samengesteld, kan SenterNovem geen enkele aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele fouten. Bij publicaties van SenterNovem die informeren over subsidieregelingen geldt dat de beoordeling van de subsidieaanvragen uitsluitend plaatsvindt aan de hand van de officiële publicatie van het besluit in de staatscourant. • • •
SenterNovem is ontstaan uit een fusie tussen Senter en Novem. SenterNovem is een agentschap van het Ministerie van Economische Zaken SenterNovem voert beleid uit voor verschillende overheden op het gebied van innovatie, energie & klimaat en milieu & leefomgeving en draagt zo bij aan innovatie en duurzaamheid
SenterNovem Catharijnesingel 59 Postbus 8242 3503 RE Utrecht telefoon: 030- 239 34 93 telefax: 030- 231 64 91 Het project is uitgevoerd door: KEMA Quality B.V. Utrechtseweg 310 6812 AR Arnhem Telefoon: +31 26 356 2000, Fax: +31 26 352 5800 Titel: Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen Auteur: Giovanni Wawoe (KEMA Quality B.V.) Publicatiedatum: November 2009
Het is verboden om dit document op enige manier te wijzigen, het opsplitsen in delen daarbij inbegrepen. In geval van afwijkingen tussen een elektronische versie (bijv. een PDF bestand) en de originele door KEMA verstrekte papieren versie, prevaleert laatstgenoemde. KEMA Quality B.V. en/of de met haar gelieerde maatschappijen zijn niet aansprakelijk voor enige directe, indirecte, bijkomstige of gevolgschade ontstaan door of bij het gebruik van de informatie of gegevens uit dit document, of door de onmogelijkheid die informatie of gegevens te gebruiken. De inhoud van dit rapport mag slechts als één geheel aan derden kenbaar worden gemaakt, voorzien van bovengenoemde aanduidingen met betrekking tot aansprakelijkheid, aanpassingen en rechtsgeldigheid.
Experience you can trust.
Inhoudsopgave 1.
2.
3.
4.
Introductie ............................................................................................................................5 1.1 Achtergrond en context van het verificatieprotocol......................................................5 1.2 Doelstelling en uitgangspunten ...................................................................................6 Totstandkoming verificatieprotocol .......................................................................................8 2.1 Ontwikkelproces .........................................................................................................8 2.2 Basis verificatieprotocol ..............................................................................................9 Samenstelling verificatieprotocol ........................................................................................10 3.1 Opzet en verificatiestrategie......................................................................................10 3.2 Algemene eisen ........................................................................................................11 3.3 Fase 1 – Voorbereiding.............................................................................................13 3.3.1 Doel en context .............................................................................................13 3.3.2 Preverificatie .................................................................................................13 3.3.3 Risico-inventarisatie en risicoanalyse ............................................................14 3.3.4 Verificatieplan en verificatieprogramma.........................................................15 3.4 Fase 2 – Uitvoering...................................................................................................16 3.4.1 Doel en context .............................................................................................16 3.4.2 Omgaan met gewijzigd risico en afwijkingen .................................................17 3.4.3 Materialiteit en omgaan met fouten ...............................................................17 3.4.4 Rapportage en verklaring ..............................................................................18 3.5 Eisen auditors ...........................................................................................................19 Toelichtende samenvatting proefverificaties en evaluaties .................................................20 4.1 Inleiding ....................................................................................................................20 4.2 Samenvatting proefverificaties ..................................................................................20 4.3 Verificatie hoeveelheid geleverde biobrandstof .........................................................22 4.4 Opdrachtgever voor de verificatie .............................................................................22 4.5 Bewijslast inzet dubbeltellende grondstoffen.............................................................23 4.6 Verificatie in geval van loonproductie........................................................................25 4.7 Onderste verbrandingswaarde/Energie-inhoud .........................................................26
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
4/28
1. 1.1
Introductie Achtergrond en context van het verificatieprotocol
Per 1 januari 2007 zijn de partijen die brandstoffen voor transport op de Nederlandse markt brengen, verplicht om een bepaald percentage (op energiebasis) van hun afzet in de vorm van biobrandstof te leveren. Dit is geregeld in het Besluit biobrandstoffen wegverkeer 2007. Vóór 1 april van elk jaar dient een accijnsgoederenplaats vergunninghouder aan VROM te rapporteren over het nakomen van de verplichting van het jaar ervoor. In deze rapportage zijn overzichten opgenomen met de geleverde hoeveelheden en soorten biobrandstoffen en de geleverde hoeveelheden ongelode lichte olie en gasolie. Uit de rapportage moet blijken dat is voldaan aan de verplichte percentages voor de levering van biobrandstoffen. Op 28 augustus 2009 heeft de minister van VROM de “Ministeriële Regeling zwaardere weging van betere biobrandstoffen aan de Tweede Kamer toegezonden (hierna: Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen, of simpelweg: regeling), welke binnenkort zal worden gepubliceerd. Met deze regeling wordt tegemoet gekomen aan de wens van de Tweede Kamer om meer duurzame biobrandstoffen zo spoedig mogelijk zwaarder te laten tellen bij de kwantitatieve verplichting van biobrandstoffen zoals vermeld in het Besluit biobrandstoffen 2007. De regeling sluit aan bij de Richtlijn Hernieuwbare Energie 2009/28/EG: in artikel 21, tweede lid, is opgenomen dat biobrandstoffen die worden gemaakt uit bepaalde grondstofcategorieën dubbel moeten tellen bij de invulling van de kwantitatieve verplichting. Daarbij gaat het om vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen die gemaakt zijn uit afval, residuen, non-food cellulosemateriaal en lignocellulosemateriaal. Achtergrond daarvan is dat deze grondstoffen niet of in mindere mate concurreren met voedselgrondstoffen, en dat daardoor bedreiging van de voedselvoorziening voor terzake kwetsbare bevolkingsgroepen minder aan de orde is. In de richtlijn wordt geen nadere definitie gegeven van afval en residuen. Om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen zijn deze grondstofcategorieën in de regeling nader gespecificeerd. Daarbij gaat het vooral om afval en residuen. Biobrandstoffen die in aanmerking willen komen voor dubbeltelling moeten daarnaast een minimale reductie in broeikasgasemissies (ten opzichte van fossiele brandstoffen) van 35% behalen. Aangezien biobrandstoffen en de grondstoffen waaruit ze zijn gemaakt niet of moeilijk traceerbaar zijn, zal de vergunninghouder die biobrandstoffen wil dubbeltellen moeten kunnen aantonen, dat het daadwerkelijk gaat om “betere biobrandstoffen”. Conform de regeling moet de informatie die bedrijven aanleveren vergezeld gaan van een verificatieverklaring. Deze begeleidende verklaring dient de juistheid te bevestigen van de informatie die door de bedrijven wordt aangeleverd. Door middel van een inspectie c.q. verificatie wordt de informatie van de bedrijven getoetst aan artikel 2 van de regeling.
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
5/28
De regeling gaat uit van een verklaring op basis van redelijke mate van zekerheid. Een onafhankelijke audit is ook een eis van de richtlijn. In opdracht van SenterNovem (hierna: opdrachtgever) is het Verificatieprotocol dubbeltelling betere biobrandstoffen ontwikkeld, op basis waarvan onafhankelijke inspectie-instellingen kunnen controleren of een partij biobrandstoffen in aanmerking komt voor dubbeltelling. Dit rapport beschrijft de totstandkoming van het protocol en dient tegelijk als toelichting op het protocol. Voor de in dit rapport gebruikte begrippen wordt verwezen naar de begrippenlijst in hoofdstuk F van het Verificatieprotocol dubbeltelling betere biobrandstoffen.
1.2
Doelstelling en uitgangspunten
De informatie die bedrijven aanleveren over de brandstoffen die zij dubbel willen laten tellen, moet door een onafhankelijke inspectie-instelling worden getoetst aan artikel 2 van de Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen. Het verificatieprotocol moet voorzien in een eenduidige werkwijze van verificatie voor deze inspectie-instellingen. Tegelijkertijd moet het protocol toepasbaar zijn bij zowel complexe als bij eenvoudige inrichtingen en processen. Door de opdrachtgever zijn voor de ontwikkeling van het protocol de volgende uitgangspunten nader gedefinieerd: •
Inspectie van historische gegevens De regeling gaat uit van inspectie achteraf van gegevens waaruit kan worden vastgesteld dat een bepaalde hoeveelheid biobrandstof geproduceerd is uit ‘betere’ duurzame grondstoffen (dubbeltellende grondstoffen). In dat kader is hier sprake van data- en informatie verificatie en geen (product)certificering.
•
Redelijke mate van zekerheid Gelet op het belang van de juistheid van de informatie die bedrijven aanleveren over de biobrandstoffen die zij dubbel willen laten tellen is gekozen voor verificatie op basis van redelijke mate van zekerheid. Dit betekent dat de verificatie geënt moet zijn om risico’s van onjuistheden en fouten in de te rapporteren informatie tot een minimum te beperken, zodat een positieve vorm van verklaring mogelijk is.
•
Beperking kosten en administratieve lasten Voorkomen dient te worden dat de verificatie hoge kosten en onevenredig veel administratieve lasten met zich zal meebrengen voor bedrijven die hun informatie willen laten verifiëren. Daarnaast moet worden voorkomen dat eenvoudige inrichtingen dan wel bedrijven met relatief eenvoudige processen aan een zwaar verificatieprogramma
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
6/28
worden onderworpen. Dit uitgangspunt is verder geconcretiseerd in de volgende specifieke eisen: −
De bewijsvoering dat de biobrandstoffen geproduceerd zijn uit dubbeltellende grondstoffen is gebaseerd op sluitende massabalansen. Hiermee wordt zoveel mogelijk aangesloten op bestaande administratie op grond van het Besluit biobrandstoffen wegverkeer 2007, de Wet op de accijns en het Uitvoeringsbesluit accijns. Het bedrijf hoeft geen directe koppeling te maken tussen de biobrandstoffen en de grondstoffen waaruit deze gemaakt zijn (via bijvoorbeeld een chemische analyse). Dit is overigens doorgaans niet of moeilijk uitvoerbaar.
−
Geen onnodige verificaties verder in de keten. De inspectie-instelling moet bij elke individuele verificatieopdracht nagaan of de scope van de verificatie, gelet op risico’s van fouten en onjuistheden in de te rapporteren informatie, beperkt kan blijven tot de inrichting van de producent van de biobrandstof.
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
7/28
2. 2.1
Totstandkoming verificatieprotocol Ontwikkelproces
Het verificatieprotocol is ontwikkeld onder begeleiding van KEMA Quality B.V (hierna: opsteller). Hierbij zijn de richtlijnen van NEN-ISO/IEC 17007:2009 (Conformity assessment Guidance for drafting normative documents suitable for use for conformity assessment), waar van toepassing, gehanteerd. Het eerste concept is voorgelegd aan de opdrachtgever, de bij de proefverificaties betrokken Auditors van Control Union Certifications en KEMA Quality B.V. en de aan de proefverificaties deelnemende bedrijven. In september/oktober 2009 is een drietal proefverificaties uitgevoerd door KEMA Quality B.V. en Control Union Certifications bij Biodiesel Kampen B.V. (Kampen), Sunoil Biodiesel B.V. (Emmen) en Ecoson B.V. (Son). De opmerkingen en suggesties die tijdens de afstemmingen en proefverificaties naar voren zijn gekomen zijn besproken met de opdrachtgever en, waar mogelijk, verwerkt in het tweede concept. De praktische ervaringen die tijdens de proefverificaties zijn opgedaan, hebben tevens geleid tot enkele aanpassingen. In een presentatie op 29 oktober 2009 is het tweede concept voorgelegd aan een groep belanghebbenden (biobrandstof industrie en inspectie-instellingen) en zijn de Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen en de Richtlijn hernieuwbare energie nader uitgelegd door SenterNovem en het ministerie van VROM. Opmerkingen en suggesties naar aanleiding van deze presentatie zijn geëvalueerd en, waar mogelijk, verwerkt in de onderhavige definitieve versie van het protocol. Het protocol is ontwikkeld volgens de zogenaamde “snelle route”, waarbij geen brede werkgroep en/of technische commissie is samengesteld (beperkte consensus). Het protocol is totstandgekomen door een werkgroep van deskundigen van de opsteller. Over het proces van totstandkoming van het protocol en het verificatieprotocol zelf is door een interne commissie van de opsteller een peer review uitgevoerd. De ontwikkelroute van het protocol is in onderstaand schema weergegeven.
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
8/28
Ontwikkelroute protocol
1
Opdracht SenterNovem
2
Nadere definitie
3
Opstellen eerste
4
Afstemming inspectie-instellingen
conceptprotocol
5
Evaluatie proefverificaties
6
Opstellen tweede
8 2.2
Doelstelling en uitgangspunten verificatieprotocol
uitgangspunten
Proefverificaties
7
>
Resultaat
conceptprotocol Consensus belanghebbenden Evaluatie opmerkingen Peer review
> > > > >
Eerste conceptprotocol
Opmerkingen en aanbevelingen Document met aanpassingen en verbeteringen op het protocol
Tweede conceptprotocol Opmerkingen en aanbevelingen
Definitieve versie verificatieprotocol
Basis verificatieprotocol
De basis voor dit verificatieprotocol is het ontwerp van de Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen. Het protocol zelf is gebaseerd op de internationale norm ISAE 3000 (International Standard on Assurance Engagements Other than Audits or Reviews of Historical Financial Information), uitgegeven door de International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB). Deze norm sluit het beste aan bij de doelstellingen en uitgangspunten van het protocol. Daarnaast is aansluiting gezocht bij de eisen van NEN-ENISO/IEC 17020, type A (inspectie norm waaraan inspectie-instellingen moeten voldoen). Bij de opzet van het protocol is verder gekeken naar gedocumenteerde ervaringen bij het totstandkomen van het verificatieprotocol binnen NOx en CO2 emissiehandel.
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
9/28
3.
Samenstelling verificatieprotocol
3.1
Opzet en verificatiestrategie
Het protocol is opgebouwd uit 41 artikelen waarin basisregels, procedures en richtlijnen zijn vastgesteld voor geaccrediteerde inspectie-instellingen (conform NEN-EN-ISO 17020, Type A) die verificaties uitvoeren in het kader van artikel 3, lid 4 van de Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen. De artikelen zijn ingedeeld in algemene eisen (hoofdstuk A), de verificatiestrategie en regels bij uitvoering van de verificatie (hoofdstukken B, C en D) en eisen voor auditors die de verificatie uitvoeren (hoofdstuk E). In het protocol is tevens een begrippenlijst (hoofdstuk F) en een voorbeeldverklaring (hoofdstuk G) opgenomen. De structuur van het verificatieprotocol is weergegeven in het onderstaande schema.
A B C
Voorbereiding (fase 1)
Doel protocol en algemene
Context en strategie
eisen De verificatiestrategie
D
Uitvoering/rapportage (fase 2)
C1
Preverificatie
D1
Verificatieprogramma
C2
Fase 1 bezoek
D2
Steekproeven en
C3
Uitvoeren risicoanalyse
C4
Opstellen verificatieplan
C5
D3
verzamelen bewijzen Rapportage conclusies en opstellen verklaring
Rapportage fase 1
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
Hoofdstappen verificatie
10/28
E
Eisen auditors
F
Begrippenlijst
G
Voorbeeldverklaring
De verificatie bestaat uit twee fasen: (1) het voorbereiden (plannen) van de verificatie en (2) het uitvoeren van de verificatie en de rapportage. De voorbereidende fase bestaat uit het bepalen van de scope van de verificatie en het verzamelen van beheersinformatie, het doen van de risicoanalyse en het opstellen van het verificatieplan en het verificatieprogramma. De uitvoerende fase bestaat uit het nemen van steekproeven en het verzamelen van bewijzen, het opstellen en het rapporteren van de conclusies en het opstellen van de verificatieverklaring. In beide fasen vindt een bezoek op de locatie(s) plaats. Elke fasebezoek wordt afgerond met een rapportage met de conclusies van de audit. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de hoofdstukken A t/m E van het protocol.
3.2
Algemene eisen
In hoofdstuk A is naast het doel van het protocol een aantal algemene eisen opgenomen die gelden bij het uitvoeren van de verificatie. Daarbij gaat het onder meer om de volgende belangrijke aspecten: •
De mate van zekerheid die moet worden bereikt;
•
Wie is gemachtigd dubbeltelling aan te vragen (wie is opdrachtgever);
•
De wijze waarop bij de verificatie moet worden omgegaan met de relaties tussen partijen (grondstoffen leverancier, producent, loonproducent, afnemer);
•
Bewijslast voor inzet van dubbeltellende grondstoffen;
•
Eisen aan meetmiddelen;
•
Gebruik en bepaling van de onderste verbrandingswaarden die gerapporteerd moeten worden.
Bovengenoemde aspecten komen in de volgende paragrafen van dit hoofdstuk en in hoofdstuk 4 nader aan bod. Belangrijke regel in de algemene eisen is dat de verificatie uitgaat van massabalansen. Dat betekent dat het massabalans van de producent sluitend moet zijn, rekening houdend met bevestigde productierendementen. Hoe tijdens de
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
11/28
verificatie hiermee wordt omgegeaan wordt uitgelegd aan de hand van onderstaand schema en voorbeeld.
Verkoper biobrandstof D
biobrandstof
12 ton
100 ton Grondstof A (afval/reststroom)
100 ton Grondstof B (niet-dubbeltellend)
15 ton
Producent biobrandstof C
dubbeltellende grondstof
144 ton
80% rendement
biobrandstof
Loonproducent biobrandstof E Afnemer X, Y of Z
20 ton Verkoop dubbeltellende grondstof
Producent C vraagt een verklaring aan voor de levering van dubbeltellende biobrandstof aan afnemer X, Y en/of Z. Producent C gebruikt bij de productie van biobrandstof naast afval- en reststromen die dubbeltellend zijn (grondstof A) ook niet-dubbeltellende grondstoffen (grondstof B). Voor beide soort grondstoffen is het productierendement 80%. Een deel van de ingekochte dubbeltellende grondstoffen (20 ton) wordt doorverkocht. Een deel van de productie van dubbeltellende biobrandstof is uitbesteed aan loonproducent E. Tussen producent C en loonproducent E zijn vastgelegde afspraken dat producent C opdrachtgever is om de in loonproductie geproduceerde biobrandstof te verifiëren. Producent C zal in dit voorbeeld dan ook de verificatieverklaringen ontvangen voor deze in loonproductie geproduceerde biobrandstof. De productielocatie van loonproducent E is ook bezocht in het kader van de verificatie, waarbij de loonproductie van dubbeltellende biobrandstoffen is bevestigd. Door producent C ontvangen biobrandstoffen van verkoper D blijven buiten beschouwing omdat niet aantoonbaar is dat deze biobrandstoffen dubbeltellend zijn. In dit voorbeeld beschikte producent C over 100 – 20 – 15 = 65 ton grondstof A om zelf dubbeltellende biobrandstof te produceren. Met een rendement van 80% is 65 X 0,80 = 52 ton dubbeltellende biobrandstof geproduceerd. Samen met de 12 ton die door loonproducent E is geproduceerd, heeft producent C in totaal 52 + 12 = 64 ton dubbeltellende biobrandstof aan afnemer X, Y, en/of Z geleverd. Er kan dus alleen voor deze hoeveelheid een verklaring worden afgegeven.
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
12/28
3.3 3.3.1
Fase 1 – Voorbereiding Doel en context
Doel van het fase 1 onderzoek is om de scope van de verificatieopdracht vast te stellen en om te komen tot een zorgvuldig en overwogen verificatieplan (en daarvan afgeleide verificatieprogramma) dat afgestemd is op de bedrijfssituatie van de opdrachtgever(s). Het verificatieplan wordt opgesteld op grond van een risicoanalyse, waarin rekening wordt gehouden met aanwezige interne beheersmaatregelen bij de opdrachtgever/producent . Met deze werkwijze wordt de verificatie aangepast aan de specifieke omstandigheden bij de organisatie van de opdrachtgever voor de verificatie en wordt bewerkstelligd dat de verificatie op een voor elke organisatie specifiek aangepaste efficiënte en effectieve wijze wordt uitgevoerd. Met deze aanpak wordt voldaan aan de uitgangspunten van het protocol: onnodige kosten en administratieve lasten blijven beperkt, terwijl toch redelijke mate van zekerheid kan worden bereikt. Bij eenvoudige processen en veelal eenvoudige bedrijfsvoering zullen de risicoanalyse en het verificatieplan veelal minder omvattend zijn dan bij complexe processen. Wel worden in alle gevallen de stappen van het verificatieprotocol doorlopen.
3.3.2
Preverificatie
Met de preverificatie wordt de inspectie-instelling in staat gesteld om in een vroegtijdig stadium te bepalen of de verificatieopdracht uitvoerbaar is. De uitvoerbaarheid van de opdracht wordt bepaald aan de hand van informatie die door de opdrachtgever moet worden overgelegd. De inspectie-instelling is vrij in de methode die wordt toegepast om de informatie te verzamelen. De informatie kan bijvoorbeeld via een inlichtingenformulier of door middel van intakegesprekken worden verzameld. Het gaat hierbij om informatie op hoofdlijnen zonder uitgebreide details. De inspectie-instelling accepteert de opdracht alleen als aan alle eisen van het verificatieprotocol en aan de accreditatie-eisen kan worden voldaan. Het is ook mogelijk dat de scope van de verificatieopdracht wordt aangepast, waardoor alsnog aan alle eisen wordt voldaan. Voorbeeld: In de opdracht zit, naast verificatie op de biobrandstof productielocatie, ook een verificatie bij een leverancier waarmee de inspectie-instelling een conflicterende zakenrelatie heeft. In dit geval is verificatie bij deze leverancier in strijd met de accreditatie-eisen conform NEN-EN-ISO 17020, Type A. Indien wordt besloten om de grondstoffen afkomstig van deze
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
13/28
leverancier niet mee te nemen in de massabalansen voor de dubbeltelling en verificatie bij de leverancier achterwege blijft, kan de inspectie-instelling de verificatieopdracht alsnog aanvaarden. Tijdens de preverificatie dient bijzondere aandacht te worden gegeven aan de toegang tot informatie die nodig is om de opdracht te kunnen uitvoeren. Ligt die informatie niet bij degene die in eerste instantie de opdrachtgever is, dan kan de opdracht in principe niet worden uitgevoerd zonder volledige medewerking van degene die verantwoordelijk is voor de betrokken informatie. Voorbeeld: In eerste instantie vraagt een afnemer van een producent van biobrandstoffen een verklaring aan. Deze opdracht dient te worden geweigerd, tenzij volledige toegang tot de locatie(s) van de producent en relevante informatie op één of andere wijze is gewaarborgd. Volledige toegang tot de productielocatie(s) en informatie kan worden gerealiseerd door de producent ook contractpartij van de verificatie te maken. Specifieke eisen met betrekking tot vertrouwelijkheid van informatie dienen dan in acht te worden genomen. De scope van de opdracht, voorziene tijdsbesteding en eventueel andere afspraken worden vastgelegd in een overeenkomst. Bij een meerpartijenovereenkomst is het wenselijk ook duidelijke afspraken vast te leggen over vertrouwelijkheid (wie krijgt welke informatie) en op wiens naam de verificatieverklaring komt.
3.3.3
Risico-inventarisatie en risicoanalyse
Om een goede risicoanalyse uit te voeren dient voldoende inzicht te zijn in de inherente risico’s en interne controlerisico’s. De auditor verzamelt de nodige informatie vooraf aan (preverificatie) en tijdens het fase 1 bezoek om een inschatting te kunnen maken van de inherente en interne controlerisico’s. Er wordt een rondleiding op de (productie)locatie(s) uitgevoerd, documenten over de opzet van de beheersmaatregelen ingezien en (een) interview(s) gehouden met de vertegenwoordiger(s) van de opdrachtgever(s). De inherente risico’s hebben te maken met de complexiteit van processen (o.a. de scope van de verificatieopdracht) en bedrijfsactiviteiten en geven een indruk waar belangrijke fouten, verkeerde voorstellingen van zaken of onvolledigheden in de te rapporteren informatie kunnen ontstaan. De interne controlerisico’s geven een indruk van de effectiviteit van de administratieve organisatie en de interne beheersing die door de opdrachtgever(s) van de verificatie zijn opgezet om de interne controlerisico’s te beheersen en zo afwijkingen van materieel belang te voorkomen of te ontdekken. De auditor voert een analyse uit over de geïnventariseerde risico’s en kwalificeert de risico’s naar hoog, midden of laag. De methode voor risicoanalyse is niet nader gespecificeerd om
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
14/28
ruimte te laten aan elke inspectie-instelling om aansluiting te vinden bij eigen gehanteerde methodes voor risicoanalyse. Het is te verwachten, en het is tevens uit de proefverificaties gebleken, dat het hanteren van verschillende methodes voor risicoanalyse leidt tot vergelijkbare conclusies. Het opstellen van de risicoanalyse vereist wel adequate kennis van de bedrijfsactiviteiten die bij de opdrachtgever(s) van de verificatie plaatsvinden (zie eisen auditors). De risicoanalyse verloopt sneller naarmate de auditor de bedrijfsprocessen, de administratieve organisatie en de interne controlesystemen beter kent. Bij eventuele volgende verificaties door dezelfde inspectie-instelling komt de aandacht daardoor meer te liggen op wijzigingen.
3.3.4
Verificatieplan en verificatieprogramma
Het verificatieplan bevat de werkzaamheden die worden uitgevoerd om de geïdentificeerde risico’s tot een verwaarloosbaar niveau te reduceren, zodat een positieve vorm van verklaring mogelijk is (redelijke mate van zekerheid). Deze werkzaamheden bestaan uit lijncontroles, waarnemingen op locatie(s), beoordeling van documenten/registraties en interviews (systeemgericht) en steekproeven en cijferanalyses (gegevensgericht). Steekproeven omvatten bijvoorbeeld het selecteren van cijfers uit massabalansen en het verifiëren van de informatie die tot die cijfers hebben geleid. Daarbij moet steeds met onderliggende documentatie worden aangetoond hoe getallen en eventuele tussenstappen tot stand zijn gekomen, en of de gehanteerde methode voldoet aan de vastgestelde criteria van het protocol. Bijvoorbeeld de controle van hoeveelheden grondstoffen in een massabalans tot aan de transportdocumenten en weegbrieven. Cijferanalyses omvatten bijvoorbeeld het vergelijken van cijfers uit verschillende bronnen. Bij opvallende verschillen wordt nagegaan of hiervoor plausibele verklaringen kunnen worden gegeven. Bij een hoog intern controlerisico zal de auditor onvoldoende kunnen vertrouwen op de werkzaamheden van de opdrachtgever van de verificatie om materiële fouten te voorkomen en wordt de nadruk in de verificatie meer gelegd op steekproeven. Daar de verificatie gericht is op redelijke mate van zekerheid resulteert dit bij complexe processen in omvangrijke en diepgaande verificatiewerkzaamheden. Bij een laag interne controlerisico vertrouwt de auditor meer op de systeemgerichte controles en cijferanalyses en kan genoegen worden genomen met een beperkte steekproef. In de onderstaande tabel is de omvang van de werkzaamheden van de auditor uitgezet tegen het inherent risico en het intern controlerisico.
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
15/28
Intern controlerisico/beheersingsrisico
Inherent risico
Hoog
Midden
Laag
Hoog
Maximaal
Groot
Gemiddeld
Midden
Groot
Gemiddeld
Klein
Laag
Gemiddeld
Klein
Minimaal
De gearceerde velden geven de omvang van de verificatiewerkzaamheden van de auditor aan. Het verificatieplan wordt vertaald in een verificatieprogramma, waarin wordt beschreven op welke wijze het verificatieplan in de praktijk wordt gebracht (te evalueren documenten en registraties, te interviewen personen, tijdschema, etc). Het verificatieprogramma stelt de opdrachtgever voor de verificatie in staat om zich adequaat voor te bereiden op de fase 2 audit.
3.4 3.4.1
Fase 2 – Uitvoering Doel en context
In het tweede fase onderzoek worden door de auditor(s) de controlewerkzaamheden uitgevoerd om te komen tot een positieve vorm van verklaring. Tijdens de fase 2 audit worden de opzet, het bestaan en de werking van de interne controlesystemen, conform het verificatieplan, gecontroleerd. De veronderstellingen over de risico’s die tijdens de risicoanalyse zijn ontwikkeld worden bevestigd, en controles naar de werking van het systeem worden uitgevoerd. Onderzocht wordt of de aangegeven en beschreven handelingen ten aanzien van interne beheersing daadwerkelijk plaatsvinden. De controles naar de werking (effectiviteit) van het interne controlesysteem bestaan uit steekproeven en cijferanalyses. Het uitvoeren van de fase 2 audit leidt tot het verzamelen van en het documenteren van controle-informatie aan de hand waarvan de betrouwbaarheid van de te rapporteren
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
16/28
gegevens (hoeveelheid biobrandstof waarvoor dubbeltelling wordt geclaimd, ingezette grondstoffen, broeikasgas emissiereductie etc.) worden vastgesteld.
3.4.2
Omgaan met gewijzigd risico en afwijkingen
Indien tijdens de fase 2 audit blijkt dat de inherente risico’s en/of interne controlerisico’s groter zijn dan verwacht of dat er afwijkingen zijn met betrekking tot de eisen van het verificatieprotocol, kan de noodzaak ontstaan om de verificatieaanpak bij te stellen. Het bijstellen van de verificatieaanpak impliceert aanpassing van de risicoanalyse en mogelijk het verificatieplan en het verificatieprogramma. De auditor gebruikt onder meer aanvullende beheersinformatie van de opdrachtgever om de risicoanalyse en, indien van toepassing, het verificatieplan en verificatieprogramma te actualiseren. De auditor informeert de opdrachtgever over de wijzigingen en bepaalt in overleg met de opdrachtgever of aanvullende werkzaamheden worden verricht. Voorbeeld: Tijdens de audit blijkt dat dubbeltellende grondstoffen (dierlijke vetten) die per tankwagen worden aangevoerd niet rechtstreeks van de leverancier worden geleverd, maar vanuit een tussenopslag (tankopslag) van een derde partij. Op deze opslaglocatie vindt ook opslag van niet-dubbeltellende grondstoffen (zoals sojaolie, kokosolie en lijnzaadolie) plaats. Deze informatie was niet bekend na afronding van het fase 1 bezoek en de risicoanalyse. Met deze nieuwe informatie en aanvullende informatie over de interne controlemaatregelen die de opdrachtgever op dit risicoaspect heeft geïmplementeerd moet de risicoanalyse worden geactualiseerd. In het gunstige geval kunnen de mogelijk nodige aanvullende werkzaamheden beperkt blijven tot controle op het bestaan en de werking van de aangegeven interne controlemaatregelen. Het kan echter ook zijn dat de verificatiewerkzaamheden moeten worden uitgebreid naar de opslaglocatie van de derde partij om toch het gewenste niveau van zekerheid van de eindconclusies te kunnen onderbouwen. Het is duidelijk dat in dit laatste geval volledige medewerking van de opslaglocatie is vereist (zie artikel 21 van het verificatieprotocol). Wanneer de opdrachtgever besluit dat geen aanvullende verificatiewerkzaamheden worden verricht, dan is de auditor niet in staat om met redelijke mate van zekerheid vast te stellen dat betrokken hoeveelheden grondstoffen dubbeltellend zijn, tenzij de opdrachtgever ander overtuigend bewijs kan overleggen waaruit dit wel blijkt.
3.4.3
Materialiteit en omgaan met fouten
Tijdens de audit kan de auditor fouten tegenkomen. Veelal zullen aangetroffen fouten of omissies nog tijdens de verificatie kunnen worden hersteld en zal na correctie de te rapporteren hoeveelheid biobrandstof kunnen worden bijgesteld. Het kan ook inhouden dat
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
17/28
de risicoanalyse, het verificatieplan en verificatieprogramma moeten worden aangepast. Een fout of omissie in de te rapporteren informatie (hoeveelheid biobrandstof waarvoor dubbeltelling wordt geclaimd, broeikasgasemissiereductie) kan een omvang hebben waardoor het oordeel van de gebruiker van die informatie (ministerie van VROM) zou kunnen worden beïnvloed. In de ontwikkelde praktijk van verificatie alsook in de regeling wordt het 5% criterium genoemd. Dit criteria houdt in dat een fout of omissie materieel is indien deze groter is dan 5% van de totale hoeveelheid geclaimde dubbeltellende biobrandstof of de berekende broeikasgasemissiereductie. Het aantreffen van fouten, omissies en verkeerde voorstellingen leidt dus tot het kwantificeren van de omvang daarvan en, voorzover herstelbaar en van materieel belang, tot aanpassing van massabalansen, berekeningen en door de opdrachtgever te rapporteren informatie. De aanpassingen dienen plaats te vinden met ondersteuning van bewijsmateriaal. De aangepaste gegevens en informatie worden opnieuw gecontroleerd. Voorbeeld: Uit de gegevensgerichte controle blijkt dat de hoeveelheden ingekochte dubbeltellende grondstoffen in de massabalans gebaseerd zijn op afwisselend eigen wegingen en de wegingen door de betrokken leverancier. Ook wordt vastgesteld dat de eigen wegingen en wegingen van de leverancier soms grote verschillen vertonen. Van de leverancier is niet bekend of het weeginstrument aan de gestelde eisen (Metrologiewet) voldoet. Het weeginstrument van de opdrachtgever voldoet aan alle eisen. In dit geval moet een inschatting worden gemaakt van de omvang van de fouten (verschil bij hantering van alleen eigen wegingen) en de impact daarvan op het sluitend hebben van de massabalans voor de geclaimde hoeveelheid biobrandstof. Bij een uiteindelijk verschil van meer dan 5% op de geclaimde hoeveelheid biobrandstof dienen de gegevens te worden aangepast en opnieuw gecontroleerd.
3.4.4
Rapportage en verklaring
Aan het einde van de fase 2 audit stelt de inspectie-instelling een rapport op waarin de uitgevoerde werkzaamheden, de resultaten en de conclusies zijn weergegeven. In de conclusies wordt onder meer opgenomen voor welke hoeveelheid biobrandstof een verklaring wordt afgegeven. Wanneer nieuwe informatie, fouten en/of omissies hebben geleid tot een aanpassing van de risicoanalyse, verificatieplan en verificatieprogramma, dan dient dit te worden weergegeven in het rapport. Ook moet worden aangegeven of aangetroffen fouten en/of omissies al dan niet materieel zijn en welke wijzigingen in bijvoorbeeld massabalansen, berekeningen en te rapporteren informatie door de opdrachtgever zijn aangebracht.
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
18/28
Met de conclusies in het fase 2 rapport kan de verificatieverklaring voor een bepaalde hoeveelheid biobrandstof worden opgesteld. De verklaring moet voldoen aan een aantal eisen welke in het verificatieprotocol zijn opgenomen.
3.5
Eisen auditors
In NEN-EN-ISO 17020 zijn algemene eisen opgenomen ten aanzien van de inzet van gekwalificeerd personeel voor onder meer het uitvoeren van de audits. In het verificatieprotocol is een verwijzing hiernaar gemaakt. Onder meer moeten auditors voldoende kennis hebben van de processen die zij auditen. In geval van bijvoorbeeld productie van biodiesel uit afval dient de auditor naast technische kennis van de chemische processen ook voldoende kennis te hebben van onder meer de afvalstoffenwetgeving. In verband met de aard van de verificatiewerkzaamheden zijn in het verificatieprotocol nadere eisen opgenomen met betrekking tot auditvaardigheden. Hierbij is aansluiting gezocht bij ISO 19011 (Richtlijnen voor kwaliteit en/of milieu managementsysteem auditing). De aard van de werkzaamheden vereist verder dat auditors bekend zijn met de beoordeling van duurzaamheid van grondstoffen en ervaring hebben met data- en informatieverificatie. Dat laatste is van cruciaal belang in verband met de nodige bekwaamheid in de vereiste risicoanalyse en toepassing van statistische technieken bij bepaling van de omvang van steekproeven en materialiteitsdrempel. Bij het afronden van de preverificatie is de scope van de verificatieopdracht bekend en beschikt de inspectie-instelling in principe over voldoende informatie om te bepalen welke auditor voldoende gekwalificeerd is om de verificatieopdracht uit te voeren. Indien beschikbare auditors onvoldoende kennis en vaardigheden hebben, dan dient de opdracht te worden geweigerd of kan de auditor worden bijgestaan door een deskundige. De noodzaak van een deskundige kan overigens ook tijdens de uitvoering van de verificatie (bijvoorbeeld na het eerste fase bezoek of de risicoanalyse) aan de orde komen. De auditor moet in staat zijn om de werkzaamheden en de conclusies van de deskundige adequaat te kunnen beoordelen.
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
19/28
4.
Toelichtende samenvatting proefverificaties en evaluaties
4.1
Inleiding
In paragraaf 4.2 zijn de uitgevoerde proefverificaties ten behoeve van de ontwikkeling van het verificatieprotocol kort samengevat. In verband met vertrouwelijkheid bevat deze samenvatting niet alle relevante ervaringsgegevens van de proefverificaties. Uit de afstemming tussen de inspectie-instellingen die de proefverificaties hebben uitgevoerd, uit de proefverificaties zelf en uit de afstemming met belanghebbenden zijn diverse aspecten naar voren gekomen die naar oordeel van betrokkenen nog onduidelijk waren en/of niet volledig aansluiten bij de uitgangspunten van het protocol. Vragen, kritiek, informatie, adviezen, en de aanbevelingen die tijdens de proefverificaties en naar aanleiding van de afstemming met belanghebbenden naar voren zijn gekomen zijn met betrokken auditors, de verificatie opdrachtgevers, SenterNovem en het ministerie van VROM besproken, geëvalueerd en, waar van toepassing, verwerkt in de definitieve versie van het protocol. De werkgroep van de opsteller heeft naar aanleiding van alle opmerkingen een aantal generieke commentaren en suggesties aangaande het gebruik van het protocol en zijn waarde als richtlijn en gids kunnen doen. De brede waaier van meningen is in een aantal opmerkingen geconsolideerd en in de paragrafen 4.3 tot en met 4.7 in de vorm van een toelichting weergegeven.
4.2
Samenvatting proefverificaties
In de periode september – oktober 2009 zijn drie proefverificaties uitgevoerd met het doel het eerste concept van het verificatieprotocol in de praktijk te testen, en daarmee nodige correcties en verbeteringen in het protocol aan te brengen. De proefverificaties zijn uitgevoerd door KEMA Quality en Control Union Certifications bij de volgende drie fabrikanten van biobrandstof: •
Ecoson B.V. te Son
•
Sunoil Biodiesel B.V. te Emmen
•
Biodiesel Kampen te Kampen
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
20/28
In onderstaand tabel zijn de scope en activiteiten van de proefverificaties kort beschreven. De bedrijfsnamen zijn daarbij uit oogpunt van vertrouwelijkheid niet vermeld. Fabrikant A
Fabrikant B
Fabrikant C
Control Union Certifications
KEMA Quality
KEMA Quality
Biobrandstof
Biodiesel (FAME)
Biodiesel (FAME)
Biodiesel (FAME)
Hoeveelheid biobrandstof B
20.000
50.000
50100
50.000100.000
Dubbeltellend(e)
Gebruikte frituuroliën en –
Dierlijke vetten
Gebruikte frituuroliën en –
grondstof(fen)
vetten/dierlijke vetten
Bezochte locaties
Producent
Inspectie-instelling Scope verificatieopdracht
(m3 bij 15 °C)
vetten/dierlijke vetten Producent
Producent Leverancier
Aantal afnemers Opdrachtgever(s)
12 Producent
1 Producent
1 Producent Afnemer
Audit bij
Producent
Producent
Producent Leverancier
Complexiteit
1)
Eenvoudig
Eenvoudig
Complex
Complexiteitsaspecten en
•
Loonproductie
•
•
bijzonderheden
•
Gemiddeld aantal
dubbeltellende
heeft zelf vele diverse
leveranciers (15
grondstoffen
leveranciers (L>30)
• •
Raffinage van ook niet-
Grondstoffenleverancier
Klein aantal
•
Verkoop grondstoffen
leveranciers (L<10)
•
Loonproductie
Verkoop grondstoffen
•
Inkoop biobrandstof
Tijdbesteding (mandagen) Fase 1 2)
2
1,5
2,5
3)
3
2
5
Off-site
Off-site
On-site
Fase 2
Wijze van opvolging tekortkomingen en/of opmerkingen
1)
Hoeveelheid biobrandstof
20.00050.000
B in verklaring(en) (m3 bij
50100
25.00050.000
15 °C)
(gelijk aan de scope van de
(gelijk aan de scope van de
(minder dan de scope van
verificatieopdracht)
verificatieopdracht)
de verificatieopdracht)
Complexiteit (zeer eenvoudig - eenvoudig - relatief complex - complex - zeer complex) wordt bepaald door bijvoorbeeld het
aantal leveranciers, het aantal soorten/type grondstoffen, het aantal soorten biobrandstoffen en hoeveelheden, aantal afnemers, wel of geen loonproductie, wel of geen inkoop biobrandstoffen, etc. 2)
Fase 1: Vaststelling scope, verzamelen beheersinformatie, risicoanalyse en rapportage (bevindingen, verificatieplan en
verificatieprogramma) 3)
Fase 2: Steekproefname en bewijsverzameling, opvolging tekortkomingen, opstellen eindconclusies, rapportage en
verificatieverklaring
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
21/28
4.3
Verificatie hoeveelheid geleverde biobrandstof
De verificatie heeft altijd betrekking op hoeveelheden biobrandstof (liter vloeistof of m3 gas bij 15 °C) geleverd in een vastgestelde tijdsperiode aan (een) afnemer(s). Al bij de opdracht dient te zijn bepaald voor welke hoeveelheden biobrandstof een verklaring wordt gevraagd (scope opdracht). Deze hoeveelheden komen in principe overeen met de hoeveelheden zoals opgenomen in de massabalansen van de producent en moeten kunnen worden herleid tot de brongegevens (leveringsdocumenten/transportdocumenten, wegingen en/of andere meetregistraties). De auditor dient aan de hand van systeemgerichte en gegevensgerichte controles vast te stellen of deze hoeveelheden correct zijn (zijn de hoeveelheden daadwerkelijk in de vastgestelde periode aan betreffende afnemer geleverd). De omvang van de controlewerkzaamheden wordt bepaald door de risicoanalyse (zie fase 1). Bij de controlewerkzaamheden hanteert de auditor de 5% criterium voor materialiteit. Bij fouten en/of omissies groter dan 5% van de te rapporteren hoeveelheden dienen correcties te worden aangebracht door de opdrachtgever. Aspecten die beschouwd worden bij de verificatie van de hoeveelheden biobrandstof zijn o.m. de massabalans, de accijnsgoederenplaats administratie (op grond van de Wet op de accijns), transportdocumenten (douane geleidedocumenten), registraties van hoeveelheidmetingen, transponering van brongegevens naar overzichten en interne controles daarop, betrouwbaarheid meetapparatuur (onderhoud/kalibratie), omzettingsfactoren, etc.
4.4
Opdrachtgever voor de verificatie
De Regeling dubbeltelling betere biobrandstoffen spreekt over vergunninghouder die de informatie, zoals bedoeld in bijlage II van de regeling, moet rapporteren aan de Minister van VROM. Hiermee wordt bedoeld een vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats zoals aangegeven in artikel 1.h van het Besluit biobrandstoffen wegverkeer 2007 (AGP-houder die ongelode lichte olie of gasolie uitslaat naar het wegverkeer). Dit is in de regel een directe afnemer van een producent van biobrandstoffen, een afnemer van een directe afnemer of een weer afnemer daarvan. In eerste instantie is het de directe afnemer van de producent van de biobrandstof die opdrachtgever kan zijn voor de verificatie. Immers, hij is degene die beschikt over de informatie over de herkomst van de biobrandstoffen. Deze afnemer kan ook iemand zijn die biobrandstoffen niet door middel van een accijnsgoederenplaats op de markt brengt en de biobrandstoffen administratief aan een AGP-houder verkoopt. Hij kan de informatie volgens het format in bijlage II van de regeling invullen en laten verifiëren en vervolgens deze informatie doorgeven aan de AGP-houder die de biobrandstof voor zijn verplichting inzet.
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
22/28
De mogelijkheid is echter ook open gelaten voor de producent van de biobrandstof zelf om opdrachtgever te zijn voor de verificatie. De producent kan de geproduceerde dubbeltellende biobrandstoffen laten verifiëren en de verklaring(en) bij de verkoop van de biobrandstoffen doorgeven aan de afnemer(s). De afnemers zijn er dan zeker van dat de hogere prijs voor de brandstoffen of de biotickets gerechtvaardigd is. In artikel 9 van het protocol is het mogelijk gemaakt voor zowel een producent van biobrandstoffen als een afnemer van een producent om als opdrachtgever voor de verificatie op te treden. In het geval de opdrachtgever voor de verificatie in eerste instantie een afnemer van een producent van biobrandstoffen is, dan dient de inspectie-instelling na te gaan in hoeverre de verificatieopdracht uitvoerbaar is en dat aspect goed af te stemmen met de opdrachtgever in kwestie. Conform de eisen van het protocol dient altijd een onderzoek bij de producent plaats te vinden (zie artikel 16). De producent dient in dat kader in te stemmen met toegang tot zijn productielocatie (s), processen, documenten en registraties. De afweging die de inspectie-instelling in dit kader moet maken is opgenomen in artikel 21 van het protocol. Zie ook paragraaf 3.3.2 – Preverificatie.
4.5
Bewijslast inzet dubbeltellende grondstoffen
Tijdens het verificatieonderzoek moet de auditor kunnen vaststellen dat alleen dubbeltellende grondstoffen zijn aangewend om de hoeveelheid biobrandstof waarvoor een verklaring wordt gevraagd te produceren. De auditor toetst of de geleverde en ingezette grondstoffen daadwerkelijk dubbeltellende grondstoffen zijn aan de hand van inkoopcontracten en leveringsdocumenten (transportdocumenten). Deze documenten dienen volledig en correct te zijn ingevuld en moeten voldoen aan de wettelijke eisen die op de leveringen van toepassing zijn. Deze werkwijze is ingegeven door de uitgangspunten die voor het opstellen van het protocol zijn vastgesteld – voorkomen dat de vergunninghouders aan een te zwaar verificatieonderzoek worden onderworpen door onderzoek (ver) in de leveringsketen te doen. Desalniettemin moet de auditor met redelijke mate van zekerheid kunnen vaststellen dat de geleverde grondstoffen daadwerkelijk dubbeltellend zijn. Dit is gebleken mogelijk te zijn op basis van contracten en leveringsdocumenten/transportdocumenten, die overigens wel aan alle (wettelijke) eisen moeten voldoen. Bij materiele gebreken in één van deze documenten of relevante afwijkingen tussen de documenten dient de producent op een andere wijze te bewijzen dat geleverde grondstoffen daadwerkelijk dubbeltellend zijn. Wanneer bijvoorbeeld een document ontbreekt, handtekeningen op transportdocumenten ontbreken of bij de auditor het vermoeden is gerezen dat met een document is “geknoeid”, dan dient de producent een ander overtuigend bewijs te overleggen. In overleg kan in dit geval ook worden besloten om de scope van het verificatieonderzoek uit te breiden naar de leverancier van de grondstof.
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
23/28
Bij het uitblijven van andere overtuigend bewijs kan de geleverde partij niet worden aangemerkt als dubbeltellende grondstof. In de volgende voorbeelden wordt dit nader uitgelegd: Voorbeeld 1 Een producent van biodiesel (FAME) importeert een partij gebruikte frituurolie uit Duitsland. De gebruikte frituurolie wordt met tankwagens aangeleverd. Uit het inkoopcontract moet blijken dat inderdaad gebruikte frituurolie is gekocht. Uit de transportdocumenten (CMR) moet blijken dat inderdaad gebruikte frituurolie is geleverd. Gebruikte frituurolie is in Nederland een afvalstof en het overbrengen ervan vanuit het buitenland valt onder de EG Verordening Nr. 1013/2006 (EVOA). Op grond van artikel 18 van de EVOA dient het afvaltransport vergezeld te gaan van het bijlage VII document in geval van de overbrenging van afvalstoffen van de groene lijst voor nuttige toepassing (bijlage III, IIIA en IIIB) (>20 kg). Bijlage VII dient door opdrachtgever te worden ondertekend voordat de overbrenging plaatsvindt. De opdrachtgever is er verantwoordelijk voor dat het gehele transport vergezeld wordt van een volledig en correct ingevulde bijlage VII. Hij dient hierover afspraken te maken (eventueel contractueel vastleggen) met andere betrokkenen (bijvoorbeeld transporteurs). De EVOA vereist tevens dat tussen verzendende partij en ontvangende partij een juridisch bindend contract moet zijn afgesloten, voordat het transport plaatsvindt. Het contract dient een verplichting te bevatten voor de afzender of, wanneer deze de overbrenging of de nuttige toepassing niet kan voltooien, voor de ontvanger, om, indien de overbrenging of de nuttige toepassing niet op de geplande wijze kunnen worden voltooid of indien een illegale overbrenging heeft plaatsgevonden: •
de afvalstoffen terug te nemen of ervoor te zorgen dat ze op een andere wijze nuttig worden toegepast en;
•
indien nodig te zorgen voor de tussentijdse opslag hiervan.
In dit voorbeeld dient de volgende documenten als bewijs beschikbaar te zijn: •
Inkoopcontract waarin ingekochte grondstof, hoeveelheden en prijzen zijn opgenomen, en dat voldoet aan de eisen van de EVOA
•
Volledig en correct ingevuld transportdocument (CMR)
•
Volledig en correct ingevuld bijlage VII formulier van de EVOA
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
24/28
Voorbeeld 2 Een producent van biodiesel (FAME) importeert een partij dierlijk vet uit Polen. Het vet wordt per tankwagens aangeleverd. Uit het inkoopcontract moet blijken dat inderdaad dierlijk vet is gekocht. Uit de transportdocumenten (CMR) moet blijken dat inderdaad dierlijk vet is geleverd. Op het verzamelen, verwerken, produceren, importeren, gebruiken of verhandelen van dierlijk vet is de EG Verordening Nr. 1774/2002 van toepassing. Kortweg: de dierlijke bijproducten verordening (de DBVo). De verordening geldt niet voor vervoer via zee of door de lucht. Het vervoer van dierlijke bijproducten moet voldoen aan een aantal voorwaarden. Deze zijn beschreven in Bijlage II van de verordening. Onder meer moeten dierlijke bijproducten en verwerkte producten tijdens het vervoer vergezeld gaan van een handelsdocument volgens het model in bijlage II van de verordening. In artikel 9 van Verordening (EG) Nr. 1774/2002 is bepaald dat bedrijven die dierlijke bijproducten verzenden, vervoeren of ontvangen een administratie moeten bijhouden. Deze administratie moet twee jaar worden bewaard. De gegevens die geadministreerd moeten worden staan in bijlage II van de Verordening. Een producent van biodiesel uit dierlijk vet (verwerking tot producten die voor technische doeleinden worden gebruik) moet worden erkend door de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). Daarnaast is voor vervoer van verwerkt of onverwerkt categorie 1- en categorie 2materiaal naar Nederland toestemming nodig. In dit voorbeeld dient de volgende documenten als bewijs beschikbaar te zijn: •
Inkoopcontract waarin ingekochte grondstof, hoeveelheden en prijzen zijn opgenomen. In geval van categorie-1 of categorie-2 materiaal, dient het contract te voldoen aan de eisen die door de VWA zijn gesteld aan de verleende toestemming.
•
Volledig en correct ingevuld transportdocument (CMR)
•
Volledig en correct ingevuld handelsdocument, conform de eisen van de Verordening (EG) nr. 1774/2002.
4.6
Verificatie in geval van loonproductie
In de praktijk komt het voor dat productie van biobrandstoffen wordt uitbesteed aan een loonproducent. De vraag die daarbij aan de orde komt is wie gerechtigd is de in loonproductie geproduceerde biobrandstof te claimen voor dubbeltelling (op wiens naam komt de verklaring voor de dubbeltelling?). Daar het protocol niet de intentie heeft om enig
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
25/28
partij te bevoordelen ten opzichte van de andere, is in artikel 15 van het protocol de keuze voor het claimen van de hoeveelheid biobrandstof aan partijen overgelaten. Immers, beide partijen (producent en loonproducent) hebben belang bij de verificatie van de in loonproductie geproduceerde biobrandstof. Mochten partijen daar niet uitkomen, dan kan bedoelde hoeveelheid biobrandstof niet worden geverifieerd en volgt dus geen verklaring. Indien partijen overeen komen dat de producent (en niet de loonproducent) de in loonproductie geproduceerde biobrandstof mag claimen, dan dienen de eisen in artikelen 14,16 en 21 in beschouwing te worden genomen: •
Via massabalans en leveringsdocumenten moet aantoonbaar worden gemaakt dat de producent voldoende dubbeltellende grondstoffen aan de loonproducent heeft geleverd om de hoeveelheid in loonproductie geproduceerde biobrandstof af te dekken. Dit rekening houdend met het productierendement bij de loonproducent. Indien meer biobrandstof door de loonproducent is geleverd dan aan dubbeltellende grondstof beschikbaar is gesteld, is voor het overschot aan biobrandstof sprake van verkoop en geen loonproductie. In het tegenovergestelde geval (meer dubbeltellende grondstof dan geleverde biobrandstof) valt het overschot aan dubbeltellende grondstof onder verkoop van dubbeltellende grondstof.
•
De verplichting voor een onderzoek op de productielocatie geldt ook voor de loonproducent. In geval van loonproductie moet de inspectie-instelling kunnen vaststellen of de loonproducent in staat is (technisch en qua capaciteit) om van de ontvangen dubbeltellende grondstoffen biobrandstof te produceren, en dat er geen sprake is van het zogenaamde ‘witwassen’ van niet-dubbeltellende grondstoffen afkomstig van elders.
Met de verplichting in artikel 15 voor het hebben van een overeenkomst bij levering van biobrandstoffen tussen producenten, wordt voorkomen dat een loonproducent een hoeveelheid biobrandstof laat verifiëren die hij in principe in loonproductie heeft geproduceerd. De inspectie-instelling is verplicht om in geval van levering van biobrandstoffen tussen producenten de onderliggende contracten en afspraken te toetsen.
4.7
Onderste verbrandingswaarde/Energie-inhoud
Onderdeel van de informatie die de vergunninghouder, conform artikel 3 van de regeling, jaarlijks moet rapporteren is de onderste verbrandingswaarde (calorische onderwaarde) en energie-inhoud van de biobrandstof(fen) waarvoor dubbeltelling wordt toegepast (zie onderdeel A.2 van bijlage II van de regeling). Voor een aantal biobrandstoffen is de onderste verbrandingswaarde reeds opgenomen in het Besluit biobrandstoffen wegverkeer 2007 en/of
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
26/28
de Richtlijn Hernieuwbare Energie. Het ligt voor de hand deze waarden over te nemen en hiermee de analysekosten beperkt te houden. Voor deze biobrandstoffen hoeven de waarden dan ook niet te worden geverifieerd. De vergunninghouder kan voor biodiesel (FAME), ethanol en ETBE de waarden in het besluit overnemen. Voor biomethanol, biogas en MTBE kunnen de waarden in bijlage III van de richtlijn worden overgenomen. Voor biobrandstoffen waarvoor noch in het besluit, noch in de richtlijn waarden zijn genoemd, dient de onderste verbrandingswaarde te worden bepaald door een geaccrediteerd laboratorium.
SenterNovem Verificatie dubbeltelling betere biobrandstoffen
27/28