Vereniging NVMP en Stichting ICT~Milieu
Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0
Witteveen+Bos Willemstraat 28 postbus 3465 4800 DL Breda telefoon 076 523 33 33 telefax 076 514 44 42
INHOUDSOPGAVE
blz.
1. ACHTERGROND 1.1. Geschiedenis 1.2. Evaluatie onderzoeksopzet 2008
1 1 2
2. BESCHRIJVING INZAMELSTRUCTUUR VOOR E-WASTE 2.1. Inleiding 2.2. Het inzameltraject 2.3. Transport- en sorteerketen 2.3.1. Keten ‘milieustraat-RSC-recycling’ 2.3.2. Keten ‘detailhandel-recycling’ 2.3.3. Recycling
4 4 4 5 5 5 5
3. ONDERZOEKSVERANTWOORDING 3.1. Probleemstelling 3.2. Gevolgde onderzoeksmethodiek 3.2.1. Bepaling totale omvang e-waste 3.2.2. Onderzoek complementaire e-waste stromen van milieustraten 3.2.3. Onderzoek complementaire e-waste stromen van de detailhandel 3.2.4. Overige informatievergaring
6 6 7 7 9 10 10
4. RESULTATEN 4.1. Algemene bevindingen 4.1.1. Milieustraten 4.1.2. Kringloopbedrijven 4.1.3. Detailhandel 4.2. Omvang huishoudelijk e-waste in Nederland 4.3. Bepaling van de complementaire stromen 4.3.1. Verdelingsstap 1 4.3.2. Verdelingsstap 2 4.3.3. Verdelingsstap 3
11 11 11 12 13 14 16 16 17 19
laatste bladzijde
20
Bijlagen I Separaat rapport
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
aantal bladzijden 13
1. ACHTERGROND 1.1. Geschiedenis Op grond van EU-richtlijn 2002/96/EG (WEEE-Directive) zijn producenten en importeurs verplicht om afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (hierna e-waste) in te zamelen en te verwerken. De WEEE-Directive is in Nederland uitgewerkt in het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur (Besluit BEA) en de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur (Regeling BEA). De hierbij betrokken producenten en importeurs zijn verantwoordelijk voor een milieuverantwoorde inzameling en verwerking van de producten die zij op de Nederlandse markt hebben afgezet. Bij het hiertoe ontwikkelde systeem kan elke producent en/of importeur zich aansluiten via één van de hiervoor opgerichte stichtingen: - de stichtingen Witgoed, Bruingoed, SMR, LightRec, SVCV en SVEG hebben de operationele activiteiten ten aanzien van inzameling en recycling ondergebracht bij de Stichting Nederlandse Verwijdering Metalektro Producten (hierna NVMP). - door de Stichting ICT~Milieu is een vergelijkbaar systeem opgezet voor ICT-apparaten. Via de detailhandel en de gemeenten zamelen de producenten en importeurs de afgedankte apparaten in, waarna deze apparaten op een milieutechnisch verantwoorde wijze worden verwerkt. Jaarlijks wordt verslag gedaan van deze ingezamelde en verwerkte apparaten. Een belangrijk vraagpunt daarbij is hoeveel e-waste jaarlijks vrijkomt wat van belang is om het inzamelrendement te kunnen bepalen. In het eerste kwartaal van 2008 is voor deze vraagstelling onderzocht hoeveel huishoudelijk e-waste in Nederland vrijkomt1 en wat de omvang van de complementaire (niet geregistreerde) e-waste stromen daarbij zijn. Voor dit onderzoek zijn verschillende bronnen gebruikt en heeft veldonderzoek plaatsgevonden. Het resultaat van het onderzoek van 2008 was dat naar schatting 18,5 kg e-waste per inwoner per jaar vrijkomt. Hierbij werd afgerond 6 kg ingezameld binnen het hiervoor ingerichte inzamelsysteem. Van de resterende 12,5 kg, de zogeheten complementaire stromen, is destijds bepaald via welke kanalen deze stromen verwerkt worden. Het eindresultaat van het onderzoek uit 2008 is onderstaand weergegeven: tabel 1.1. Massabalans huishoudelijk e-waste in Nederland (kg/ inw/ jaar) voor 2008 productcategorieën 1. grote huishoudelijke apparaten 1 B. huishoudelijk KV 2. kleine huishoudelijke apparaten 3 A. IT- en telecom 3. B persoonlijk computergebruik 4. consumentenapparatuur 5. verlichting (spaarlampen) 6. elektrisch gereedschap 7. speelgoed, sport, ontspanning totaal
1
inzameling stichtingen
milieustraat complement.
kringloop/ instal.bdrf
minicontainer
detailhandel en onzekerheid
e-waste (totaal)
0,82 1,55 in 4 in 3b 1,25 1,73 0,02 0,35 0,02
1,25 in 4 in 3b 0,95 0,30 -
3,3 in 4 in 3b 0,3 -
in 4 in 3b 0,30 1,11 0,07 0,37 0,18
2,64 0,28 in 4 in 3b 0,19 1,58 -
8,0 1,8 in 4 in 3b 2,7 5,1 0,1 0,7 0,2
5,7
2,5
3,6
2,0
4,7
18,5
E-waste onderzoek Witteveen+Bos, april 2008.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
1
1.2. Evaluatie onderzoeksopzet 2008 Het onderzoek uit 2008 heeft antwoord gegeven op de vragen hoeveel huishoudelijk e-waste jaarlijks vrijkomt in Nederland, waar zich afgedankte apparaten bevinden die buiten de inzamelstructuur van de Stichtingen worden aangeboden en verwerkt (de complementaire e-waste stromen), welke productcategorieën het betreft en wat de jaarlijkse omvang is onderverdeeld naar productcategorieën. Hiertoe is een onderzoekskader gehanteerd wat in de volgende afbeelding grafisch wordt verduidelijkt. Het onderzoek heeft zich niet gericht op het nader in beeld brengen van de illegale stromen. afbeelding 1.1. Onderzoekskader afdanking E-W aste
ja
gebruik in een ander huishouden tot definitief afdanken
ja
niet-com plentair (verwerkt onder verantwoordelijkheid van de gezam enlijke Stichtingen)
product hergebruik?
nee
E-W aste naar Stichtingen?
nee com plem entaire, legale stroom E-W aste
naar erkende verwerkers
ja nee illegale, com plem entaire stroom E-W aste in Nederland
verwerking in Nederland
ja nee
illegale, geëxporteerde om ple- stroom E-W aste m entaire
Voor de uitvoering van het onderzoek is in 2008 gebruik gemaakt van meerdere bronnen2. Verder heeft er in 2008 intensief veldwerk plaatsgevonden om te achterhalen hoe complementaire e-waste stromen ontstaan bij gemeentelijke milieustraten en de detailhandel.
2
- bezit, afdanking en verkrijging van witgoed, bruingoed en grijsgoed, GfK Panel Services Benelux, Dongen, oktober 2007; - 2008 Review of Directive 2002/96 on Waste Electrical and Electronic Equipment, United Nations University, 5 August 2007; - Arisings, Collection and Handling of Waste Electrical and Electronic Equipment in Peterborough, UK CEED and the European Recycling Platform, 2004.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
2
In het najaar van 2008 is geëvalueerd op welke punten het complementaire e-waste onderzoek verbeterd kon worden. Ten aanzien van het uitgevoerde veldwerk is geconcludeerd dat een herhaling in 2009 weinig nieuwe informatie zou opleveren. Eind 2008 werd namelijk al voorzien in een structuurwijziging in 2009, waarbij gemeenten (milieustraten) en de detailhandel veel nadrukkelijker zouden worden betrokken bij het inzamelsysteem voor e-waste. Om deze reden zou een herhaling van het veldonderzoek beter in 2010 uitgevoerd kunnen worden, zodat de effecten van de systeemwijziging3 meegenomen zouden kunnen worden. Voor de schatting van de totale omvang van het huishoudelijke e-waste zijn in 2008 berekeningen gemaakt, gebaseerd op een gemiddeld bezit aan apparaten per huishouden (het GfK-onderzoek), een gemiddeld gewicht per apparaat (van diverse bronnen) en een gemiddelde levensduur van een apparaat tot aan de afvalfase (GfK-onderzoek). De grootste onzekerheden hingen samen met de gewichten en de levensduren tot aan de afvalfase. Door Witteveen+Bos is in samenwerking met Rd4 te Heerlen in 2009 hiernaar aanvullend onderzoek verricht4. In een periode van 8 weken zijn 17.000 apparaten gewogen, waarna de gemiddelde gewichten van afzonderlijke producten zoals televisies, koelkasten e.d. zijn berekend en de spreiding op de gewichten is bepaald. Uit het onderzoek bleek dat er aanzienlijke afwijkingen bestonden tussen de daadwerkelijke gemeten gewichten in 2009 en de gewichtsinformatie die verkregen was uit openbaar toegankelijke bronnen in 2008. De resultaten van het gewichtsonderzoek zijn in deze rapportage verwerkt. Tot slot bleek uit de evaluatie dat mogelijk MKB-bedrijven (1-9 medewerkers) gebruik zouden kunnen maken van het huishoudelijke inzamelsysteem voor e-waste, wat een effect kan hebben op het inzamelrendement van de e-waste inzameling. Deze vraagstelling is in 2009 onderzocht door GfK5. Om de nieuwe inzichten een goede plek te geven in het e-waste vraagstuk is gekozen om een volledig zelfstandige rapportage (e-waste versie 2.0) op te stellen. Niet gewijzigde onderdelen uit het onderzoek van 2008 zijn overgenomen, gewijzigde onderdelen zijn toegevoegd. Voor een nieuwe lezer is het daardoor niet noodzakelijk om de oude rapportage te raadplegen.
3
In het vierde kwartaal van 2009 is de systeemwijziging daadwerkelijk geëffectueerd. Met een positief advies van de NVRD en VNG hebben de gemeenten zich aangesloten bij het inzamelsysteem van de NVMP en ICT~Milieu, waarbij zij een vergoeding per ton e-waste ontvangen en zich verplichten om al het e-waste af te geven (geen cherry-picking). Voor de detailhandel wordt de vergoeding per 1-1-2010 gebaseerd op afgegeven e-waste waarbij voorheen de vergoeding werd gebaseerd op verkochte nieuwe producten.
4
Bepaling van gewichten van huishoudelijke elektrische apparaten in de afvalfase definitief d.d. 11 december 2009
5
Bezit en afdanking van elektrische en elektronische apparaten binnen het Nederlandse MKB, Bezit en afdanking van ICT apparaten binnen het Nederlandse MKB, beide zelfstandige rapportages datum februari 2010.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
3
2. BESCHRIJVING INZAMELSTRUCTUUR VOOR E-WASTE 2.1. Inleiding De gescheiden inzameling en verwerking van e-waste volgt uit Europese wetgeving inzake producentenverantwoordelijkheid, c.q. de EU-richtlijn 2002/96/EG (WEEE-Directive). In de onderstaande tabel is de categorie-indeling uit bijlage 1A van de WEEE-Directive weergegeven; deze indeling wordt in bijlage 1B van de Directive verbijzonderd naar circa 110 afzonderlijke apparaten (zie hiervoor bijlage I uit de separate bijlagenrapportage). WEEE-Directive categorie-indeling elektrische en elektronische apparatuur 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
grote huishoudelijke apparaten; kleine huishoudelijke apparaten; IT- en telecommunicatieapparatuur; consumentenapparatuur; verlichtingsapparatuur; elektrisch en elektronisch gereedschap (uitgezonderd grote, niet-verplaatsbare industriële installaties); speelgoed, apparatuur voor sport en ontspanning; medische hulpmiddelen (met uitzondering van alle geïmplanteerde en geïnfecteerde producten); meet- en controle-instrumenten; automaten.
De door de producenten ingerichte inzamelstructuur is gericht op de apparaten behorende bij de categorieën 1 tot en met 7, de consumentencategorieën. In deze versie 2.0 rapportage wordt niet alleen het e-waste van consumenten besproken, maar is tevens een inschatting gemaakt van e-waste wat afkomstig is uit MKB-bedrijven (1-9 medewerkers). Dit vanuit de veronderstelling dat kleinschalige bedrijven gebruik kunnen maken de e-waste inzamelstructuur voor huishouden aangezien het vrijkomende ewaste veel verwantschap heeft met het huishoudelijke e-waste. Via verschillende kanalen kan e-waste ingezameld en aangeboden worden, waarna het via enkele stappen in de transport- en sorteerketen naar verschillende (gecontracteerde) eindverwerkers wordt verzonden. Aansluitend wordt dit toegelicht. 2.2. Het inzameltraject Het inzameltraject start met een consument of MKB-bedrijf (hierna ontdoener) die zich op reguliere wijze wil ontdoen van een apparaat met de bedoeling dit als afval af te danken. De volgende mogelijkheden staan open om als ontdoener afgedankte apparatuur in te leveren6: - bij de winkel van aankoop, volgens de 'oud voor nieuw' regeling. Indien een nieuw apparaat wordt gekocht, dan kan het oude, gelijksoortige apparaat gratis worden ingeleverd bij de winkel van aankoop. Deze 'oud voor nieuw' regeling geldt ook voor elektrische huishoudelijke apparaten waarvoor bij aankoop geen verwijderingsbijdrage moet worden betaald; - bij de reinigingsdienst van de gemeente. Vaak is binnen de gemeente een locatie (milieustraat) beschikbaar waar e-waste gratis ingeleverd kan worden. Ook zijn er gemeenten die over een aparte inzamelroute voor e-waste beschikken, waarbij het overigens wel mogelijk is dat een voorrijdtarief in rekening wordt gebracht.
6
Naast genoemde mogelijkheden, worden apparaten ook vaak afgegeven aan kringloopbedrijven. In dat geval betreft het in principe nog bruikbare apparaten, die (nog) niet in de kanalen waar dit onderzoek betrekking op heeft, zijn terecht gekomen. De kringloopbedrijven verkopen deze zelf of via andere tweedehands winkelbedrijven tenzij deze daar niet meer voor in aanmerking komen.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
4
2.3. Transport- en sorteerketen Nadat de ontdoener zich van het apparaat heeft ontdaan conform de hiervoor beschreven twee wegen, zijn er in hoofdlijn de volgende aansluitende transport- en sorteerketens beschikbaar: - milieustraat –> Regionaal Sorteer Centrum (RSC) –> recycling; - detailhandel –> Distributiecentrum/Fijnmazig sorteercentrum recycling. Via de eerste keten wordt op basis van de administratieve gegevens van de NVMP en ICT~Milieu circa 82 % van het aangeboden e-waste aangeleverd aan de gezamenlijke Stichtingen, hetgeen in hoofdstuk 3 wordt toegelicht. De tweede keten draagt zorg voor 17 % van het binnen het systeem ingezamelde en verwerkte e-waste. Het restant (1 %) bereikt via meerdere kanalen of speciale acties, zoals bijvoorbeeld met inzamelacties van lagere en middelbare scholen, de inzamelstructuur van de NVMP en ICT~Milieu en wordt niet verder toegelicht. 2.3.1. Keten ‘milieustraat-RSC-recycling’ Er zijn in Nederland 443 gemeenten (bron VNG, april 2007) die beschikken over milieustraten. Deze milieustraten worden door gemeenten in eigen beheer geëxploiteerd of in opdracht van de desbetreffende gemeente door derden geëxploiteerd. De bevolking kan hier e-waste aanbieden. Op de milieustraten wordt het e-waste in dichte inloopcontainers verzameld. Meestal zijn 2 containers per locatie nodig om het e-waste ordentelijk te sorteren. Grote apparaten zoals wasmachines worden op elkaar gestapeld in een van de containers. Kleine apparaten worden voorgesorteerd in palletboxen, waarna de volle palletboxen met een steekkarretje in de tweede container geplaatst worden. Volle containers worden door diverse transporteurs afgevoerd naar één van de 17 RSC’en (in 2008) die evenwichtig over Nederland verdeeld zijn. In grote lijnen wordt op een RSC de volgende werkwijze gehanteerd: - volle containers afkomstig van gemeenten worden gewogen, hetzij op de RSC-locatie, hetzij op een andere locatie als het RSC niet beschikt over een weegbrug; - deze volle containers worden op het RSC deels handmatig en deels met behulp van een heftruck leeggehaald, uitgesorteerd en in andere containers geplaatst; - de uitgesorteerde containers worden naar de gecontracteerde eindverwerkers getransporteerd. 2.3.2. Keten ‘detailhandel-recycling’ Een winkel heeft de volgende mogelijkheden om afgedankte elektrische huishoudelijke apparaten (verkregen via de ‘oud voor nieuw’ regeling) in te leveren: - bij de milieustraat van de gemeente; in hoeveelheden van maximaal 7 stuks per keer; - bij een RSC; hier kunnen grotere partijen e-waste direct worden uitgesorteerd, zoals ook gebeurt voor het e-waste afkomstig van milieustraten; - winkels die deel uitmaken van een detailhandelsketen met een distributiecentrum (DC) kunnen de afgedankte apparaten via retourlogistiek transporteren naar het distributiecentrum. Vanaf het DC kan het e-waste worden afgevoerd naar de eindverwerking; - via de ophaalservice van de Stichting NVMP of de ophaalservice van de Stichting ICT~Milieu, waarbij de apparaten via een fijnmazige inzamelstructuur in de winkel worden opgehaald. 2.3.3. Recycling Voor de verwerking van de door NVMP en ICT~Milieu ingezamelde apparaten zijn recycling contracten afgesloten met geselecteerde verwerkers. Deze verwerkers garanderen per verwerkingscategorie een minimum percentage hergebruik en nuttige toepassing. Deze percentages zijn minimaal gelijk aan de wettelijke doelstellingen maar meestal hoger. Elk kwartaal rapporteren de verwerkers de hoeveelheden e-waste en de percentages hergebruik en nuttige toepassing. Deze informatie wordt extern gecontroleerd door een onafhankelijk accountantsbureau. Met vooraf bepaalde criteria wordt beoordeeld of de rapportages daadwerkelijk worden onderbouwd met aantoonbaar bewijs waar het gaat om de percentages hergebruik en nuttige toepassing. Verder worden als onderdeel van de controleopdracht door het accountantsbureau alle verwerkers bezocht.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
5
3. ONDERZOEKSVERANTWOORDING 3.1. Probleemstelling Ten aanzien van de hoeveelheid e-waste die in Nederland wordt ingezameld, is alleen bekend hoeveel via de door de NVMP en ICT~Milieu geregisseerde inzamelstructuur wordt verwerkt. Om de omvang van eventuele complementaire stromen te kunnen schatten, is voor dit onderzoek onderstaand schema als uitgangspunt gekozen. De gestippelde lijnen geven de potentiële complementaire routes aan. afbeelding 3.1. Schema onderzoeksopzet complementaire stromen e-waste
consument, overtollig apparaat
definitief afdanken
detailhandel ‘oud voor nieuw’
(mini)container
ophalen NVMP/ ICT~Milieu
milieupark/ grofvuil route
RSC verbranding in een AVI
recyclingstraject via NVMP en ICT-Milieu
schroothandel/ overig
Hieronder volgt een toelichting van dit schema. Daarna wordt verkend op welke wijze de ontbrekende gegevens verzameld kunnen worden om te komen tot een totaaloverzicht van de hoeveelheden e-waste inclusief de complementaire stromen. consument en complementaire stromen De consument en het MKB-bedrijf bepaalt door zijn aankoop- en afdankgedrag primair de omvang en de samenstelling van het e-waste. Voor het onderhavige onderzoek naar complementaire e-waste stromen is het van groot belang om een indicatie te hebben van de totale hoeveelheid vrijkomend e-waste bij de huishoudens en de MKB-bedrijven. Daarnaast bepalen deze ontdoeners zelf een aantal complementaire stromen zodra het e-waste wordt afgevoerd via de minicontainer of de schroothandel. Ook de onderverdeling binnen productcategorieën is van belang, omdat sommige productcategorieën geld opbrengen wanneer zij als e-waste verhandeld worden. Het betreft met name het metaalhoudend e-waste, waarbij de veronderstelling is dat waardevol e-waste eerder als een complementaire stroom wordt afgevoerd dan e-waste zonder handelswaarde.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
6
recyclingstraject NVMP en ICT~Milieu Uit de administraties van de NVMP en ICT~Milieu zijn gesommeerde hoeveelheidgegevens beschikbaar voor de productgroepen groot witgoed (GWG), koelvries (KV), televisies (TV), overig wit- en bruingoed (OWEB) en ICT. Hieruit volgt verder dat 82 % van de totale ingezamelde en verwerkte hoeveelheid e-waste via de milieustraten wordt aangeleverd. Daarnaast wordt vanuit de detailhandel 11 % ingezameld via de fijnmazige inzamelroute en afgerond 6 % bij de distributiecentra (retourlogistiek vanuit de winkelketens). Het restant is beperkt in omvang en over meerdere kanalen verdeeld. milieustraten en complementaire stromen Omdat op milieustraten veel e-waste wordt ontvangen, is het van belang om na te gaan of hier bepaalde stromen via andere kanalen worden afgevoerd dan via het inzamelsysteem van de NVMP en ICT~Milieu. Zoals aangegeven in afbeelding 3.1. is de belangrijkste optie de eventuele afvoer van metaalhoudend e-waste naar de schroothandel, bijvoorbeeld via de ijzercontainer. In afbeelding 3.1 zou in principe ook een potentiële e-waste stroom van de RSC’en, kringloopbedrijven en tweedehands winkels, waar e-waste afkomstig van huishoudens kan vrijkomen als het niet geschikt is voor verkoop, aangegeven moeten worden. Omdat uit het onderzoek is gebleken dat deze stromen zeer gering zijn, zijn deze stromen niet in het schema opgenomen aangezien anders het schema onnodig complex zou worden. detailhandel en complementaire stromen Afgerond 17 % van de totale hoeveelheid geregistreerd e-waste wordt aangeleverd via de winkelbedrijven via de ‘oud voor nieuw’ regeling. Ook hier is het van belang te onderzoeken of bepaalde e-waste stromen via andere kanalen worden afgevoerd dan via de hiervoor ingerichte structuur. Van de omvang en samenstelling van deze potentiële complementaire stroom is nog weinig informatie beschikbaar. 3.2. Gevolgde onderzoeksmethodiek Op basis van afbeelding 3.1. en de toelichting, richt de vraagstelling zich op de volgende onderdelen: a) hoeveel e-waste wordt jaarlijks afgedankt en wat is hiervan de samenstelling? b) ontstaan er bij de ontdoener complementaire e-waste stromen en zo ja, wat is hiervan de omvang? c) ontstaan er complementaire e-waste stromen bij milieustraten en zo ja, wat is hiervan de omvang? d) ontstaan er complementaire e-waste stromen bij de winkelbedrijven en zo ja, wat is hiervan de omvang? Voor de beantwoording van deze vragen is allereerst nagegaan welke informatie beschikbaar en bruikbaar is. Het feitelijke onderzoek is gericht op het onbekende restant. Daarnaast is door aanvullende interviews het beeld verder verscherpt. Onderstaand vindt een nadere toelichting plaats. 3.2.1. Bepaling totale omvang e-waste Om een inschatting te kunnen maken van het e-waste dat van alle ontdoeners gezamenlijk vrijkomt in Nederland en om potentiële complementaire stromen aan de bron (consument/ MBK-bedrijven) te achterhalen, is het noodzakelijk om inzicht te hebben in: a) het bezit per huishouden en MKB-bedrijven onderverdeeld naar afzonderlijke producten voor de productcategorieën 1 tot en met 7 van de WEEE-Directive, ook wel bekend als witgoed, bruingoed en grijsgoed (ICT); b) inzicht in de manieren waarop producten worden afgedankt; c) het gewicht per apparaat; d) de gemiddelde levensduur per apparaat.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
7
Onderstaand wordt beschreven welke gegevens hiervoor beschikbaar zijn: bezitmeting en de wijze van afdanking Voor de beantwoording van de eerste twee vragen is gebruik gemaakt van de bezitmeting7 die door GfK Panel Services Benelux is uitgevoerd in 2007. In dit onderzoek is uitgegaan van een omvangrijke steekproef. De steekproef bedroeg n=6136 voor witgoedapparaten, n=5780 voor bruingoedapparaten en n=5780 voor grijsgoedapparaten. Als extra kwaliteitscontrole heeft GfK na de afronding van het reguliere (online en schriftelijke) onderzoek steekproefsgewijs enkele honderden huishoudens persoonlijk bezocht om te controleren of alles op de juiste manier is geregistreerd en of er geen producten zijn vergeten. De informatie uit deze face-to-face check zijn gebruikt om de resultaten van de online en offline meting daar waar nodig te corrigeren. Voor alle zware apparaten zoals wasmachines, televisies en dergelijke plus de meeste van de kleinere apparaten is het bezit per huishouden bepaald. Tevens is, deels op apparaatniveau en deels op apparatengroepsniveau, nagegaan op welke wijze apparaten worden afgedankt. In deze versie 2.0 rapportage zijn in tegenstelling tot 2008 ook de MKB-bedrijven meegenomen (1-9 medewerkers) vanuit de veronderstelling dat het aanwezig e-waste verwantschap heeft met het huishoudelijke e-waste en mogelijk via dezelfde kanalen wordt afgevoerd. Om de bijdrage van deze bedrijven toe te voegen, is inzicht in het bezit aan apparaten per bedrijf essentieel. Hiertoe is in 2009 aanvullend onderzoek gedaan door GfK8. Het aantal MKB-bedrijven betreft in totaal 700.755 actieve bedrijven9. Met een aandeel van 90% voor de kleine bedrijven (met 1 t/m 4 werknemers) zijn deze zwaar in de meerderheid ten opzichte van het aantal middel- en grote MKB bedrijven (met 5 t/m 9 werknemers). Binnen de groep van kleine ondernemingen wordt meer dan de helft gevormd door eenmanszaken (ZZP-ers). Uit de populatie van ruim 700.000 relevante bedrijven10 is aan een representatieve steekproef een vooraankondigingbrief gestuurd. Deze bedrijven zijn vervolgens telefonisch benaderd met het verzoek om aan het onderzoek mee te werken. De 3.100 toezeggers hebben een vragenlijst met instructie toegestuurd gekregen of er is een afspraak voor een bezoek door een medewerker van GfK gepland. Uiteindelijk zijn 1.330 (target was 950) compleet ingevulde vragenlijst ontvangen. De kleinere bedrijven is een schriftelijke vragenlijst toegezonden met de instructie elke ruimte van het bedrijf door te lopen en ter plaatse per locatie de lijst in te vullen. Bedrijven met 5 t/m 9 medewerkers zijn op locatie door een medewerker van GfK bezocht; ook hier is de vragenlijst per ruimte ingevuld. Als extra kwaliteitscontrole zijn, na afronding van het reguliere schriftelijke onderzoek (onder de kleinere bedrijven) honderd bedrijven door een GfK interviewer bezocht alwaar een complete hertelling is uitgevoerd. gewicht en gebruiksduur In de rapportage van GfK Panel Services Benelux uit 2007 is nagegaan wat de levensduur van de afgedankte apparaten is. In dit GfK-onderzoek is onderscheid gemaakt tussen: - afdanken met de bedoeling van definitieve verwijdering; - afdanken met de bedoeling van hergebruik (bij een tweede consument, bijvoorbeeld via afgifte aan een ander huishouden of afgifte aan een kringloopbedrijf). Ten aanzien van het hergebruikdeel geldt dat er sprake is van levensduurverlenging. Door de tweede eigenaar zal het apparaat nog enige tijd gebruikt worden, waarna het alsnog wordt afgedankt om definitief te verwijderen. Door Witteveen+Bos is een correctie uitgevoerd op de GfK-data om te komen tot een gemiddelde gebruiksduur per apparaat. Deze gemiddelde gebruiksduur is geverifieerd binnen de begeleidingsgroep, de berekeningswerkwijze is ten behoeve van deze rapportage niet aangepast.
7 8
Bezit, afdanking en verkrijging van witgoed, bruingoed en grijsgoed, Dongen, oktober 2007. Bezit en afdanking van elektrische en elektronische apparaten binnen het Nederlandse MKB, Bezit en afdanking van ICT apparaten binnen het Nederlandse MKB, beide zelfstandige rapportages datum februari 2010.
9
Bedrijven die wel ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel maar geen activiteiten uitvoeren zijn uitgesloten.
10
Bron: Marktselect. Bedrijven uit de branches ‘bouwnijverheid’ en ‘landbouw’ waren oververtegenwoordigd.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
8
Wel is voor deze rapportage gebruik gemaakt van de mogelijkheid om uit de originele GfK enquêteresultaten leeftijden van individuele apparaten te gebruiken. In 2008 is voor de berekeningen nog gebruik gemaakt van groepsgemiddelde leeftijdschattingen. Voor de gewichten per apparaat is uiteraard gebruik gemaakt van de nieuwe onderzoeksgegevens die in 2009 beschikbaar zijn gekomen. Er is onderzocht wat de gemiddelde gewichten11 zijn van afzonderlijke apparaten zoals deze in Nederland voorkomen. Hierbij zijn 17.000 apparaten gewogen en geregistreerd waardoor actuele weeggegevens over de Nederlandse situatie beschikbaar zijn gekomen. Helaas was het niet mogelijk uit de fysieke sorteerproef leeftijden eenduidig vast te leggen. Wel zijn serienummers per apparaat genoteerd zodat deze verdiepingsslag in de toekomst, indien serienummerlijsten beschikbaar komen, nog steeds mogelijk is. Per product zijn berekend het gemiddelde gewicht, de bandbreedte (als percentage van het gemiddelde gewicht bij een betrouwbaarheid van 95 %), het aangetroffen minimum en maximum gewicht, de standaarddeviatie en de relatieve standaarddeviatie. Omdat de belangrijkste producten het meest aangeboden worden, kan met een kleinere bandbreedte voor deze producten het gemiddeld gewicht berekend worden. Zo bedraagt de gemiddelde afwijking op de bandbreedte voor de 10 belangrijkste producten (verantwoordelijk voor 80 % van het totale gewicht binnen de steekproef) slechts 3,3 %12. 3.2.2. Onderzoek complementaire e-waste stromen van milieustraten De beschikbare data uit de administratie van de NVMP en ICT~Milieu geeft geen inzicht in de feitelijke aanvoer per productcategorie per milieustraat, aangezien op een RSC alleen een inweging op containerniveau plaatsvindt zonder een nadere verbijzondering naar de bijbehorende afzonderlijke productcategorieën per milieustraat. Vervolgens vindt er -nadat het sorteerproces op het RSC heeft plaatsgevonden- een uitweging plaats voor de categorieën GWG, KV, TV, OWEB en ICT, waarbij de totalen per categorie afkomstig zijn van alle gemeenten die aanleveren op het betreffende RSC. Hierdoor is in de administratie op RSC-niveau niet inzichtelijk of er milieustraten zijn waar complementaire stromen ontstaan indien bepaalde categorieën niet worden aangeboden. Om te kunnen achterhalen welke werkwijze feitelijk wordt uitgevoerd, is een veldonderzoek uitgevoerd bij 36 milieustraten en kringloopbedrijven. Hierbij is de WEEE-productenlijst als uitgangspunt gehanteerd. Door middel van interviews en waarneming ter plekke is nagegaan hoe wordt omgegaan met apparaten als wasmachines, ICT-apparatuur, koelkasten, televisietoestellen en dergelijk. Tenslotte zijn ook vier RSC’en bezocht om na te gaan of delen van het e-waste worden verhandeld vanuit de bezochte RSC’en. Dit bleek op deze locaties niet voor te komen. Ten aanzien van de onderzochte locaties moet aangetekend worden dat hiertoe ook samenwerkingsverbanden behoren met meerdere aangesloten milieustraten. Vaak zijn dit dan regionaal opererende overheids-NV’s waaraan ook kringloopbedrijven verbonden kunnen zijn. De onderzochte gebieden betreffen zuidoost Nederland, centraal Nederland en noordoost Nederland. Het totale verzorgingsgebied dat door de onderzochte organisaties wordt bediend, bedraagt 4 miljoen inwoners, ofwel afgerond 25 % van de totale Nederlandse bevolking. De inzamelresultaten in deze onderzochte gebieden komen overeen met de gemiddelde inzamelresultaten zoals deze zijn geregistreerd bij SenterNovem (in 2005):
11 12
Bepaling van gewichten van huishoudelijke elektrische apparaten in de afvalfase, Witteveen+Bos d.d. 11 december 2009. Voorbeeld: voor beeldbuis-TV’s is een gemiddeld gewicht berekend van 24,1 kg met een bijbehorende bandbreedte van 4%. Het werkelijke gemiddelde gewicht zal zich bevinden tussen 23,1 (onderwaarde) en 25,2 kg (bovenwaarde) ofwel + of - 4 % ten opzichte van het genoemde gemiddelde van 24,1 kg bij een betrouwbaarheid van 95 %.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
9
tabel 3.1. E-waste via inzameling gemeenten in 2005 (kg/ inw/ jaar) provincie
kg per inwoner provincie
Drenthe Flevoland Friesland Gelderland Groningen Limburg
4,4 4,9 4,7 4,6 4,7 4,6
gemiddeld per inwoner
Noord-Brabant Noord-Holland Overijssel Utrecht Zeeland Zuid-Holland
kg per inwoner 4,6 4,2 3,8 4,3 6,2 4,0 4,4
Uit het overzicht per provincie komt naar voren dat de hoeveelheid e-waste per inwoner per provincie sterk vergelijkbaar is. Alleen Zeeland springt hier bovenuit met gemiddeld 6,2 kg per inwoner per jaar (in 2005). Geconcludeerd kan worden dat uit de onderzochte steekproef een voldoende accuraat beeld voor Nederland behaald kan worden. 3.2.3. Onderzoek complementaire e-waste stromen van de detailhandel Uit een eerste verkenning naar de problematiek rondom potentiële complementaire e-waste stromen afkomstig uit de detailhandel, waartoe onder meer overleg is gevoerd met de VROM-Inspectie in verband met een door hen ingesteld onderzoek naar afgedankte elektrische en elektronische apparaten13, kwam naar voren dat rechtstreekse gegevens moeilijk te vinden zijn. Om deze reden is dit deel van het onderzoek op basis van een breed uitgezette telefonische enquête uitgevoerd. Naast vragen naar productcategorieën die verkocht worden en daaraan gekoppeld vragen of apparaten retour komen en waar ze blijven, zijn er ook vragen gesteld gericht op de verbetering van de dienstverlening. Uit de administratie van de NVMP is elk 10e bedrijf in een apart bestand geplaatst en aan Witteveen+Bos overgedragen. Vervolgens is voorafgaand aan het telefonisch onderzoek een aankondigingbrief verstuurd naar afgerond 1.100 bedrijven. Indien zij niet aan het onderzoek wensten mee te doen, was het mogelijk om dit te melden waarna ze van de bellijst verwijderd werden. Tevens zijn bedrijven verwijderd die niet meer bezorgbaar bleken te zijn. Uiteindelijk zijn 1.011 bedrijven telefonisch benaderd en hebben 164 bedrijven daadwerkelijk aan de enquête meegewerkt. 3.2.4. Overige informatievergaring Naast afstemming binnen de begeleidingsgroep waarin alle Stichtingen waren vertegenwoordigd is aanvullende informatie ingewonnen bij: - de VROM-Inspectie; - de Nederlandse Vereniging voor afval- en reinigingsmanagement (NVRD); - de Dienst Nationale Recherche Informatie; - VROM Inlichtingen- en Opsporingsdienst; - de gecontracteerde eindverwerkers; - enkele niet gecontracteerde schrootverwerkers; - handelaren in kapotte apparaten (via Markplaats.nl); - distributiecentra behorende bij grote winkelketens en keukenleveranciers.
13
VROM- Inspectie, Het beeld verhelderd, Handhavingsactie 2006 op de export van afgedankte elektrische en elektronische apparaten, Eindhoven 8 maart 2007.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
10
4. RESULTATEN In dit hoofdstuk worden allereerst de algemene indrukken besproken. Vervolgens wordt ingegaan op de schatting van de totale hoeveelheid huishoudelijk e-waste in Nederland. Tot slot wordt per productcategorie een inschatting gemaakt van de omvang van de complementaire stromen en de locaties waar deze ontstaan. In deze rapportage heeft een herijking plaatsgevonden ten opzichte van het eerdere onderzoek naar complementaire e-waste stromen (2008), waarbij de nieuwe gegevens uit aanvullende onderzoeken zijn gebruikt (zoals toegelicht in hoofdstuk 3). Voor de leesbaarheid zijn de meeste hoeveelheidgegevens omgerekend naar kg per inwoner per jaar. Als omrekeningsfactor geldt dat 1 kg per inwoner overeenkomt met 16.400 ton e-waste totaal (op basis van 16,4 miljoen inwoners; bron CBS-Statline 2007). 4.1.
Algemene bevindingen
4.1.1. Milieustraten Het grootste deel van de bezoeken heeft plaatsgevonden na telefonische afspraak (circa 2/3 deel); het restant door onaangekondigd een milieustraat te bezoeken. Via de milieustraten wordt 82 % van al het e-waste verzameld dat in opdracht van de NVMP en ICT~Milieu wordt verwerkt. In de onderstaande tabel wordt allereerst het op de milieustraten bij de NVMP en ICT~Milieu geregistreerde inzamelresultaat uitgespitst naar de afzonderlijke categorieën voor het boekjaar 2008: tabel 4.1. Behaalde inzamelresultaat op de milieustraten Milieustraten via RSC’en (resultaten 2008) totale inzameling (ton/jaar) kg/ inw/ jaar
ICT-app.
GWG
KV
OWEB
TV
Spaar-/ Tl-lamp
totaal
22.534
9.689
19.556
19.166
13.882
1.344
86.171
1,37
0,59
1,19
1,17
0,85
0,08
5,25
Opvallend is dat de hoeveelheid ingezameld groot witgoed (GWG) achter blijft bij het inzamelresultaat van koelkasten (KV) terwijl verwacht mag worden dat er meer GWG vrijkomt dan KV. Dit laatste wordt verduidelijkt in paragraaf 4.2, waar de totale hoeveelheid vrijkomend e-waste wordt onderverdeeld naar productcategorieën. In het separate bijlagenrapport is in bijlage II het resultaat van het veldonderzoek weergegeven, waarbij tevens een omrekening heeft plaatsgevonden naar rato van de omvang van het verzorgingsgebied. Uit de resultaten volgt samengevat het volgende: - gemakkelijk te verhandelen GWG (wasmachines en wasdrogers) wordt bij 58 % van de milieustraten via de (locale) schroothandel afgevoerd en bij 42 % van de milieustraten via het RSC; - gerelateerd aan het inwoneraantal blijkt dat 65 % van het GWG via de schroothandel wordt afgevoerd en 35 % via het RSC; - ten aanzien van OWEB worden op 17 % van de milieustraten delen van het OWEB via de schroothandel afgevoerd. Gerelateerd aan het inwoneraantal betreft het 23 % van de totale hoeveelheid OWEB in Nederland; - in 24 % van de gevallen wordt ICT-apparatuur niet via de RSC’en afgevoerd, maar via externe kanalen. Verder is geconstateerd dat de PC-kasten gedemonteerd en naar onderdelen gesorteerd worden. De onderdelen worden vervolgens verkocht als waardevol metaal; - gerelateerd aan het verzorgingsgebied blijkt dat 57 % van de ingeleverde ICT en telecomapparaten naar het RSC worden afgevoerd en 43 % via alternatieve kanalen. Op grote milieustraten en/of binnen regionale samenwerkingsverbanden van milieustraten wordt ICT-apparatuur vaker via externe kanalen afgevoerd. Kleine milieustraten met een klein verzorgingsgebied gebruiken hoofdzakelijk de RSC-route;
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
11
-
-
op veel milieustraten worden uit veiligheidsoverwegingen op verzoek van het RSC kabels afgeknipt. Deze kabels worden vervolgens in hoofdzaak door de milieustraten separaat verkocht (waardevol koper) en niet aangeboden aan de NVMP en ICT~Milieu; milieutechnisch schadelijk e-waste (koelkasten, televisies, monitoren, spaarlampen, TL-lampen) wordt nagenoeg altijd via de NVMP en ICT~Milieu route afgevoerd.
De belangrijkste overwegingen om waardevol e-waste niet aan te bieden aan de NVMP en ICT~Milieu zijn van financiële aard14. De gemeenten geven aan dat handelingskosten worden gemaakt ten behoeve van e-waste terwijl daar geen vergoeding tegenover staat. Met name voor GWG zijn zij van mening dat dit evengoed milieutechnisch verantwoord verwerkt kan worden via de schroothandel. Door op deze wijze GWG af te voeren ontstaat een inkomstenbron waardoor de afvalstoffenheffing (beperkt) lager kan uitvallen. Voor ICT geldt een soortgelijke overweging. Wel is het bij ICT noodzakelijk om voldoende volume te krijgen, waardoor op kleine milieustraten deze werkwijze nauwelijks voorkomt. Tot slot speelt op de achtergrond ook de discussie inzake vergoedingen tussen enerzijds de NVRD (namens de gemeenten) en anderzijds de Stichtingen een rol. Op sommige locaties wordt daarom geen waardevol e-waste aangeboden aan de Stichtingen, maar wordt een alternatieve inkomstenbron aangeboord. 4.1.2. Kringloopbedrijven De totale complementaire e-waste stroom is relatief gering in vergelijking met de complementaire stroom vanaf milieustraten zoals in paragraaf 4.3 zal worden toegelicht. Een belangrijk reden hiervoor is dat relatief weinig e-waste de kringloopbedrijven bereikt, aangezien zij dit op voorhand proberen tegen te gaan, waardoor er ook weinig e-waste als complementaire stroom afgevoerd kan worden. Kringloopbedrijven, maar ook tweedehands winkels, zorgen ervoor dat bruikbare apparaten nog een nieuwe bestemming kunnen krijgen waardoor er sprake is van levensduurverlenging. Dit zal niet voor alle apparaten mogelijk zijn. Een belangrijke vraag is dus welk deel van de apparaten, die bestemd zijn voor hergebruik, bij nader inzien toch meteen na binnenkomst definitief verwijderd moeten worden en als e-waste vrijkomen. Binnen het onderzoek zijn hier geen harde gegevens voor aangetroffen. Wel is uit het veldonderzoek en de bijbehorende interviews bij kringloopbedrijven gebleken dat het voor hen ongewenst is als niet bruikbare apparaten toch aangeboden worden. Deze onbruikbare apparaten leggen namelijk beslag op de beschikbare ruimte, het personeel moet extra handelingen uitvoeren (ophalen, uitladen in de winkel, controleren, afvoeren) waardoor aanzienlijke kosten worden gemaakt. Deze kosten worden niet of in onvoldoende mate gedekt indien het apparaat onverkoopbaar blijkt te zijn en als e-waste afgevoerd moet worden. Veel kringloopbedrijven hanteren daarom een telefonische voorselectie waarbij wordt gevraagd welk apparaat wordt aangeboden en of het nog werkt. Niet bruikbare apparaten worden zo min mogelijk geaccepteerd, waarbij wordt verwezen naar bijvoorbeeld een milieustraat om het apparaat af te voeren. Daarnaast is het mogelijk dat apparaten direct worden aangeboden op het kringloopbedrijf. Ook dan zal een selectie uitgevoerd worden maar desalniettemin is niet 100 % te garanderen dat alle apparaten daadwerkelijk bruikbaar zijn voor verkoop. Op grond van deze overwegingen wordt als uitgangspunt aangenomen dat 80 % van de apparaten met oogmerk ‘hergebruik’ daadwerkelijk ook hergebruikt kunnen worden, en pas na levensduurverlenging bij de tweede consument definitief worden verwijderd.
14
Deze argumentatie gold tot en met het derde kwartaal van 2009. Daarna hebben de gemeenten, met een positief advies van de NVRD en de VNG, zich aangesloten bij het inzamelsysteem van de NVMP en ICT~Milieu. De gemeenten ontvangen een vergoeding van de NVMP en ICT~Milieu voor het ingeleverde e-waste, waarbij de verrekening plaatsvindt op basis van het werkelijke aanbod.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
12
Het daadwerkelijke e-waste (de niet bruikbare apparaten) wordt in hoofdzaak afgevoerd via de (locale) schroothandel indien deze metaalhoudend is. ICT wordt gedemonteerd indien er voldoende aanbod is en personeel voorhanden is om het te demonteren. Met name financiële argumenten15 leiden ertoe dat metaalhoudend e-waste niet wordt aangeboden aan de NVMP en ICT~Milieu. Schadelijk e-waste (monitoren, koelkasten) wordt over het algemeen via de locale milieustraat afgevoerd naar de RSC’en maar sporadisch vindt ook een directe afvoer plaats naar de NVMP en ICT~Milieu. Een belangrijke reden hiervoor is dat kringloopbedrijven uit ideële overwegingen willen voorkomen dat door e-waste schade wordt veroorzaakt aan het milieu. 4.1.3. Detailhandel In de volgende tabel wordt het bij de NVMP en ICT~Milieu geregistreerde inzamelresultaat over 2008 inzake e-waste afkomstig van de detailhandel uitgespitst naar de afzonderlijke categorieën: tabel 4.2. Behaalde inzamelresultaat bij de detailhandel Milieustraten via RSC’en (resultaten 2008)
ICT-app.
GWG
KV
OWEB
TV
Spaar-/ Tl-lamp
totaal
totale inzameling (ton/jaar)
170
4.278
5.998
1.121
1.905
448
13.920
kg/ inw/ jaar
0,01
0,26
0,37
0,07
0,12
0,03
0,85
Afgerond 17 % van het geregistreerde e-waste is afkomstig van de detailhandel, waarbij apparaten zijn ingeleverd op grond van de ‘oud voor nieuw regeling’ en zijn opgehaald via de fijnmazige inzamelstructuur of via de distributiecentra behorende bij de detailhandel (retourlogistiek). Aangezien e-waste ontvangen wordt, kunnen ook complementaire e-waste stromen ontstaan. Een eerste indicatie dat daadwerkelijk complementaire stromen ontstaan, blijkt uit het inzamelresultaat van GWG en KV. De hoeveelheid ingezameld GWG blijft achter bij het inzamelresultaat van KV. Ten opzichte van het eerdere e-waste onderzoek is de ingezamelde hoeveelheid van 2007 naar 2008 met 10% gestegen. In de enquête van Witteveen+Bos is gevraagd naar productcategorieën die verkocht worden, met direct hieraan gekoppeld de vraag of apparaten retour komen, en zo ja, waar ze blijven. Hierbij is tevens gevraagd om een inschatting te maken van het percentage apparaten dat retour komt zodra een nieuw apparaat verkocht wordt. De kernresultaten zijn in de onderstaande tabel weergegeven: tabel 4.3. Enquêteresultaat productcategorieën detailhandel productcategorieën retourpercentage ontvangen apparaten ‘oud en nieuw’ regeling afvoer ontvangen E-Waste via afvoerkanaal (%) 1. milieustraat/ophalen gemeente 2. ophalen NVMP/ICT Milieu 3. reparatie & verkoop 4. verkoop handelaren 5. retourstroom DC 6. container restafval 7. container oud ijzer totaal percentage
15
GWG
KV
TV
ICT
OWEB
54
50
64
24
32
GWG
KV
TV
ICT
OWEB
38 50 2 2 4 2 4 100
32 65 0 0 0 3 0 100
35 58 4 0 0 4 0 100
10 40 0 20 0 10 20 100
31 61 6 0 0 0 2 100
Inmiddels is er een raamcontract met BKN afgesloten en zijn de eerste contracten met kringloopbedrijven een feit. Hierdoor zal naar verwachting de hoeveelheid e-waste afkomstig van kringloopbedrijven toenemen.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
13
Uit deze resultaten volgt dat de enquête niet voldoende representatief is voor de detailhandel in zijn geheel. Uit de administratie (NVMP & ICT~Milieu) blijkt namelijk dat 17 % van het verwerkte e-waste afkomstig is van de retail en 82% van de milieustraten. Volgens de enquête geeft echter circa 50 % van de klanten het oude apparaat retour aan de detailhandel bij aanschaf van een nieuw apparaat. Hiervan wordt vervolgens circa 50 % direct overgedragen aan de fijnmazige inzamelstructuur van de NVMP en ICT~Milieu. Op grond van deze uitgangspunten zou de totale bijdrage aan ingezameld e-waste via de fijnmazige inzamelstructuur circa 25 % moeten bedragen in plaats van 17 %; circa 50 % meer dan het geregistreerde inzamelresultaat. Een tweede aanwijzing is dat de feitelijke hoeveelheid ingezameld GWG kleiner is dan de feitelijke hoeveelheid ingezameld KV terwijl het werkelijke volume aan GWG exclusief CV-ketels circa 2x zo groot is dan het volume aan KV. Er zijn twee mogelijkheden aan te wijzen die kunnen verklaren waarom de enquête niet representatief is voor de detailhandel in zijn geheel: a) omdat de enquête is opgezet als een dienstverleningsonderzoek (met als achterliggende gedachte dat zo een kwalitatief beter enquêteresultaat behaald wordt) hebben alleen bedrijven meegewerkt die veelvuldig apparaten retour krijgen en gelijktijdig veelvuldig gebruik maken van de hiervoor ingerichte structuur. Bedrijven dus die actief gebruik maken van het inzamelsysteem; b) zelfstandige, kleinere bedrijven zijn relatief oververtegenwoordigd in de steekproef. Hierdoor wordt het resultaat beïnvloed, uitgaande van de gedachte dat grote ketens makkelijker in staat zijn grotere volumes (metaalhoudend) e-waste via andere kanalen af te voeren. Via aanvullend, gericht telefonisch onderzoek bij de grotere ketens is nagegaan of een beter beeld verkregen kan worden van het volume aan e-waste dat daar vrijkomt en eventuele complementaire stromen. Helaas bleek het niet mogelijk te zijn voldoende accurate gegevens te achterhalen. Via een alternatieve systematiek is het echter toch mogelijk gebleken om een inschatting te maken van de complementaire stromen bij de detailhandel. Dit wordt nader uitgewerkt in paragraaf 4.3. Allereerst zal echter ingegaan worden op de bepaling van het vrijkomende huishoudelijke e-waste in Nederland. 4.2. Omvang huishoudelijk e-waste in Nederland Een recente en uitgebreide studie van de United Nations University (UNU)16 geeft aan dat jaarlijks 21 kg EEA (elektrische en elektronische apparatuur) per inwoner per jaar binnen EU27 lidstaten gekocht wordt. Omdat de nieuwe lidstaten versneld een achterstand inhalen, mag verwacht worden dat de hoeveelheid afgedankt e-waste daar wat lager zal uitvallen dan de genoemde 21 kg. In deze UNU-studie werd ingeschat dat 16 tot 18 kg e-waste per inwoner per jaar maximaal vrij zou kunnen komen. Deze inschatting was nodig om verschillende eindverwerkingsscenario’s te onderzoeken op milieurelevantie. Het is mogelijk dat in Nederland een afwijkende hoeveelheid e-waste vrijkomt. Zoals in paragraaf 3.2.1 reeds is aangegeven, is belangrijke data ten behoeve van de bepaling van de omvang van het jaarlijks vrijkomende e-waste afkomstig uit de bezitmeting van GfK (2007). Verder zijn gebruikt het MKBonderzoek (GfK 2009) en de gewichtsbepalingsonderzoek (Witteveen+Bos 2009). Op basis van het gemiddelde bezit per huishouden, een gemiddeld gewicht per apparaat en een geschatte totale gebruiksduur (dus inclusief ‘tweede gebruik’) per apparaat is ingeschat hoeveel e-waste jaarlijks vrijkomt in Nederland. In de separate bijlagenrapportage is in bijlage 3 de berekening op apparaatniveau weergegeven voor de huishoudens en voor MKB-bedrijven de hoeveelheden verdeeld naar productcategorieën. De resultaten worden hieronder per productcategorie samengevat.
16
2008 Review of Directive 2002/96 on Waste Electrical and Electronic Equipment, 5 August 2007.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
14
tabel 4.4. Vrijkomende hoeveelheid e-waste onderverdeeld naar productcategorieën geschat tonnage per jaar
per inwoner (kg/jaar)
138.078
8,4
1 B. grote huishoudelijke koel/vries apparaten 2. kleine huishoudelijke apparaten 3 A. IT- en telecommunicatieapparatuur 3 B. persoonlijk computergebruik 4. consumentenapparatuur
38.839 18.014 13.281 30.585 48.645
2,4 1,1 0,8 1,9 3,0
5. 6. 7.
5.610 14.724 3.323
0,3 0,9 0,2
311.099
19,0
1 A. grote (ijzerhoudende) huishoudelijke apparaten
verlichtingsapparatuur elektrische en elektronische gereedschap speelgoed ontspannings- en sportapparatuur
totaal
De totale hoeveelheid e-waste is met inachtneming van de aanvullende gegevens gestegen van 18,5 (schatting 2008) naar 19,0 kg per inwoner per jaar (schatting 2010 inclusief MKB). Deze stijging kan als volgt verklaard worden: 1) de producten bleken na weging in 2009 zwaarder te zijn dan wat in 2008 was geschat op basis van openbare gegevensbronnen. Dit effect leidde tot een toename van de hoeveelheid huishoudelijk e-waste; 2) daarnaast kwamen in 2009 aanvullende gegevens beschikbaar over de levensverwachtingen van producten. Met name zware producten zoals wasmachines en koelkasten bleken aanzienlijk langer mee te gaan dan de levensverwachting waarmee in 2008 was gerekend17. Deze correctie leidde tot een afname van de hoeveelheid e-waste; 3) beide effecten (toe- en afname) voor het huishoudelijk e-waste hebben geleid tot een daling van de hoeveelheid e-waste met 0,1 kg per inwoner per jaar ten opzichte van de inschatting uit 2008; 4) verder zorgt het e-waste uit de MKB bedrijven voor een extra bijdrage van omgerekend 0,6 kg per inwoner per jaar; 5) alle effecten gezamenlijk leiden tot een nieuwe schatting van 19,0 kg per inwoner per jaar. Uit de enquête die GfK in 2009 heeft verricht onder de MKB-bedrijven komt naar voren dat deze bedrijven daadwerkelijk gebruik maken van de inzamelstructuur van de NVMP en ICT~Milieu (via de gemeenten en de detailhandel) om e-waste af te voeren. De vooraf gestelde hypothese dat MKBbedrijven gebruik maken van deze inzamelstructuur is daarbij bevestigd. Uit tabel 4.4 komt naar voren dat de hoeveelheid KV kleiner is dan de hoeveelheid GWG terwijl uit de geregistreerde inzamelresultaten volgens tabel 4.1 en 4.2 het omgekeerde blijkt. Dit is een belangrijke indicatie voor de aanwezigheid van complementaire stromen en in overeenstemming met de beleving dat GWG via aparte kanalen wordt afgevoerd aangezien hier een directe metaalopbrengst tegenover staat. In veel middelgrote en grote gemeenten zijn immers voldoende schroothandelaren aanwezig om snel en tegen een vergoeding van metaalhoudend e-waste af te komen. De nauwkeurigheid van de bovenstaande schatting hangt samen met de spreiding van gemiddelde gewichten per apparaat, de ingeschatte gebruiksduur (inclusief tweede leven) en het aantal apparaten dat per huishouden aanwezig is. Voor het onderdeel ‘gemiddeld gewicht’ is in de eerder genoemde Engelse studie18 een analyse gemaakt van de gewichtsafwijking (spreiding) per apparaat. Hieruit volgt dat de gemiddelde afwijking per apparaat 30 % bedraagt.
17
18
In 2008 is gerekend met gemiddelde leeftijden van groepen producten en niet met individuele leeftijden van afzonderlijke producten. Arisings, Collection and Handling of Waste Electrical and Electronic Equipment in Peterborough, 2004.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
15
Voor deze versie 2.0 rapportage is gebruik gemaakt van nieuwe weeggegevens. Binnen één product is er nog steeds sprake van een grote spreiding wat wordt veroorzaakt door het feit dat de apparaten onderling grote afwijkingen vertonen19. Er is echter sprake van een forse reductie van deze onzekerheid doordat voor alle apparaten een bandbreedte op het gemiddelde is berekend, gebaseerd op de individuele weegresultaten. Zo is het voor bijvoorbeeld televisies mogelijk geweest om het gemiddelde gewicht te berekenen met een bandbreedte van slechts 4 % bij een betrouwbaarheid van 95 %. Een bijkomend voordeel is dat in deze rapportage gewerkt kan worden met gewichten die de Nederlandse situatie beschrijven en niet teruggevallen hoeft te worden op buitenlandse lijsten. De gewichten kunnen daar immers afwijken door een ander aankoopgedrag. De grootste resterende onderzekerheid hangt samen met de leeftijd van apparaten wanneer zij in de afvalfase komen. Pas dan veranderen apparaten van een ‘gebruiksgoed’ in een ‘afvalproduct’ en behoren zij verwerkt te worden via de hiervoor ingerichte e-waste inzamelstructuur. Gedurende de weegsessie is getracht harde leeftijdskenmerken te achterhalen. Dit is helaas niet gelukt door het ontbreken van data-aanduidingen. Daarom zijn serienummers genoteerd om achteraf een leeftijdsanalyse te kunnen uitvoeren. Deze analyse heeft tot op heden niet kunnen plaatsvinden wegens het ontbreken van goede coderingslijsten (serienummers versus productiedatum). Er moet daarom in de berekeningen rekening gehouden worden met een onzekerheidsmarge in de ordegrootte van 10 %. De werkelijke hoeveelheid jaarlijks vrijkomend e-waste uit huishoudens in Nederland zal zich met inachtneming van de onzekerheden bevinden tussen de 17 en 21 kg per inwoner per jaar. Voor het vervolg van deze rapportage zal gerekend worden met 19,0 kg per inwoner per jaar, zijnde de gemiddelde en best te geven schatting op basis van de huidige beschikbare data. 4.3. Bepaling van de complementaire stromen Er is veel gefragmenteerde data beschikbaar. Een geschikte manier om uit de gefragmenteerde data een zo volledig mogelijk beeld te construeren is door uit te gaan van een massabalans. Door uit te gaan van een massabalans, is het tevens mogelijk om onbekende stromen in te schatten aangezien deze vaak een relatie hebben met bekende stromen. Stapsgewijs wordt deze aanpak en verdeling toegelicht. De basis vormen de navolgende tabellen waarin enerzijds het inzamelresultaat van de Stichtingen staat weergegeven (links) en anderzijds de geschatte vrijkomende hoeveelheid e-waste bij de huishoudens (rechts); de tussenliggende kolommen zijn de te bepalen complementaire stromen zoals in hoofdstuk 3 via het schema van afbeelding 3.1. is toegelicht. 4.3.1. Verdelingsstap 1 Gestart wordt met de onderstaande tabel. De productcategorieën 2, 4, 6 en 7 vormen tezamen de categorieën OWEB plus TV binnen de administratie van de NVMP. Alle getallen zijn in kilogrammen per inwoner per jaar. Indien getallen op 2 cijfers achter de komma worden gepresenteerd, dan is dat niet gedaan om een hoge nauwkeurigheid te suggereren, maar omdat sommige productcategorieën zo beperkt in omvang zijn dat zij anders in de afronding onzichtbaar worden. Van de tabel is het middenkader nog niet bekend (kolommen 3 –6) en de tweede kolom nog niet toegelicht. De buitenrand (kolom 7) is in de vorige paragraaf toegelicht. Gestart wordt met de informatie die bekend is:
19
Voorbeeld: grote en kleine televisies. De relatieve standaarddeviatie ofwel de gemiddelde afwijking van televisies onderling bedraagt maar liefst 53 %. De lichtste televisie had een gewicht van 3,5 kg en de zwaarste maar liefst 96 kg.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
16
tabel 4.5. Eerste verdelingsstap e-waste (in kg/inw./jaar) productcategorieën
inzameling stichtingen
1. grote huishoudelijke apparaten 1 B. huishoudelijk KV 2. kleine huishoudelijke apparaten
0,85 1,56 in 4
3 A. IT- en telecom
in 3b
3 B. persoonlijk computergebruik 4. consumentenapparatuur 5. verlichting (spaarlampen) 6. elektrisch gereedschap 7. speelgoed, sport, ontspanning
1,38 1,84 0,10 0,35 0,02
totaal
milieustraat kringloop/ mini- detailhandel & complement. instal.bdrf container onzekerheid
6,1
e-waste (totaal) 8,4 2,4 in 4 (1,1) in 3b (0,8) 2,7 4,1 0,3 0,9 0,2
2,03
19,0
Onderstaand vindt allereerst met gebruikmaking van aanvullende informatie een nadere uitleg plaats ten aanzien van kolom 2 (inzameling Stichtingen) en kolom 5 (minicontainer). kolom 2, inzameling stichtingen Het behaalde inzamelresultaat in 2008 van de stichtingen is in kolom 2 weergegeven. Op de data van de stichtingen is een bewerking uitgevoerd omdat de administratieve indeling afwijkt van de indeling conform de productcategorieën van de WEEE-Directive. De productcategorieën 3 A en 3 B zijn uit administratieve overwegingen samengevoegd. Deze worden in de administratie van ICT~Milieu namelijk als één categorie benoemd. Daarnaast zijn de productcategorieën 2 en 4 samengevoegd, hetgeen een optelling is van OWEB en TV uit de administratie van de NVMP. Door de NVMP is een sorteeranalyse uitgevoerd op het OWEB die gebruikt is om voor de productcategorieën ‘gereedschappen’ en ‘speelgoed’ een nadere uitsplitsing te maken. In totaal wordt 2,2 kg ingezameld (OWEB en TV) hetgeen zo goed mogelijk verdeeld is over de categorieën 2, 4, 6 en 7 behorende bij kolom 2. kolom 5, minicontainer Een consument heeft de mogelijkheid om met name kleinere apparaten via de minicontainer af te voeren. Tijdens het veldonderzoek is gevraagd of recente sorteeranalyse beschikbaar waren, naast gegevens die via internet verkregen zijn. Op deze wijze zijn gegevens verkregen van verschillende gemeenten, die zijn opgesteld door diverse onderzoeksbureaus20. Hieruit komt naar voren dat de hoeveelheid e-waste in het huishouden beperkt is, en gemiddeld 0,8 % bedraagt. Dit komt in Nederland overeen met afgerond 2 kilogram per inwoner per jaar. Het mag duidelijk zijn dat het vooral kleinere apparaten betreft, die op deze wijze afgevoerd kunnen worden. 4.3.2. Verdelingsstap 2 In de vorige stap zijn enkele gegevens reeds ingevuld, waardoor een verdere invulling kan gaan plaatsvinden. Dit betreft de kolommen 3 en 4, die voor de duidelijkheid reeds in tabel 4.6 zijn ingevuld.
20
Bureau Milieu & Werk BV te Tilburg, Syncera, Eureco BV, CREM BV Amsterdam, SenterNovem.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
17
tabel 4.6. Tweede verdelingsstap e-waste productcategorieën
inzameling stichtingen
milieustraat kringloop/ mini- detailhandel & complement. instal.bdrf container onzekerheid
1. grote huishoudelijke apparaten 1 B. huishoudelijk KV 2. kleine huishoudelijke apparaten
0,85 1,56 in 4
1,30 -
3,3 -
-
-
3 A. IT- en telecom
in 3b
-
-
3 B. persoonlijk computergebruik 4. consumentenapparatuur 5. verlichting (spaarlampen) 6. elektrisch gereedschap 7. speelgoed, sport, ontspanning
1,38 1,84 0,10 0,35 0,02
1,02 0,32 -
0,3 -
totaal
6,11
2,66
3,60
e-waste (totaal) 8,4 2,4 in 4 (1,1) in 3b (0,8) 2,7 4,1 0,3 0,9 0,2
2,03
19,0
Onderstaand vindt een nadere uitleg plaats ten aanzien van de ingevulde kolommen 3 en 4. kolom 3, complementaire stromen afkomstig vanaf de milieustraat Complementaire stromen worden aangetroffen bij GWG, ICT en OWEB zoals in paragraaf 4.1.1. op hoofdlijn is besproken. Dit is gebaseerd op de gedetailleerde gegevens uit bijlage II van het separate bijlagenrapport. Door het uitgevoerde veldonderzoek is bekend welk complementaire stromen ontstaan en welk percentages het betreft. Daarmee is ook bekend welk gedeelte wordt aangeboden aan de NVMP en ICT~Milieu. De percentages complementaire stromen bedragen voor ICT, GWG en OWEB respectievelijk 43 %, 65 % en 23 %. Het verhoudingsgetal tussen beide stromen, vermenigvuldigd met de feitelijke geregistreerde afvoer geeft de grootte van deze complementaire stroom weer21. Voor OWEB is een correctie toegepast aangezien de relatief zware televisies correct worden aangeboden aan de NVMP. Door deze in de berekening te betrekken, zou een overschatting van de complementaire stroom plaatsvinden. Derhalve zijn de televisies buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de complementaire stroom OWEB. De berekende complementaire stroom OWEB is relatief gering (0,3 kg), de berekende complementaire stroom GWG is zoals verwacht mag worden aanzienlijk groter en bedraagt 1,25 kg. kolom 4, complementaire stroom van kringloop en installatiebedrijven Een belangrijke complementaire stroom betreft CV-ketels en elektrische boilers, die behoren tot het GWG conform de WEEE-Directive. Vanuit de bezitmeting is geschat hoeveel CV-ketels en elektrische boilers jaarlijks vrijkomen, hetgeen vervolgens is omgerekend naar een jaarlijks te verwachten hoeveelheid e-waste (zie productcategorie 1 van bijlage III van het bijlagenrapport). Deze apparaten vertegenwoordigen een groot gewicht. Daardoor komt er een substantiële hoeveelheid e-waste vrij, te weten 3 kg per inwoner per jaar. Uit het veldonderzoek komt naar voren dat deze apparaten zelden of nooit op een milieustraat of kringloopbedrijf worden aangeboden. Ook het aanbod bij de NVMP is marginaal (10.380 kg in 2008). Als ze worden aangeboden op een milieustraat (in zeldzame gevallen), dan worden ze afgevoerd naar de schroothandel. Deze apparaten worden nagenoeg altijd door de installateur meegenomen zodra een nieuwe ketel of boiler wordt geïnstalleerd. 21
Een rekenvoorbeeld ter verduidelijking: 57% van de ICT-apparatuur wordt aangeboden aan ICT~Milieu en 43% wordt via andere kanalen afgevoerd. Het verhoudingsgetal bedraagt 43/57 = 0,75. De complementaire ICT-stroom bedraagt 0,75 x 1,25 kg (de feitelijke inzameling in 2007) = 0,95 kg in 2007. Voor 2008 is dezelfde systematiek gehanteerd, echter gebaseerd op een aanbod van 1,38 kg en gecorrigeerd omdat het maximale aanbod slechts 2,7 kg kan bedragen waarbij tevens rekening gehouden moet worden met de afvoer via de minicontainer.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
18
Met enkele ketelleveranciers is contact gezocht en zij hebben deze indruk bevestigd: CV-ketels en boilers worden afgevoerd naar de schroothandel waarbij tevens een gedeeltelijke demontage mogelijk is om aan bruikbare onderdelen te komen. Daarnaast zijn twee complementaire stromen ingeschat van 0,3 kg per inwoner per jaar die afkomstig zijn vanaf de kringloopbedrijven en vanaf de consument. Deze getallen zijn minder ‘hard’, maar afwijkingen zijn ook minder ernstig gezien de geringe omvang van de geschatte stromen. Een deel is afkomstig van kringloopbedrijven. Het betreft apparaten die bedoeld waren voor verkoop, maar toch als e-waste afgevoerd moesten worden. Het andere deel is afkomstig van consumenten. Binnen de GfK enquête was het mogelijk om ‘bestemming onbekend’ aan te kruisen. Een deel van deze apparaten zou afgevoerd kunnen worden naar de schroothandel of meegenomen kunnen worden naar het buitenland, bijvoorbeeld voor gebruik in een tweede huis. Bij de verkenning bij enkele schroothandelaren werd beaamd dat dit beperkt voorkomt. De omvang van de stroom is bepaald door middel van een ketenanalyse, zoals is weergegeven in bijlage IV van het bijlagenrapport. 4.3.3. Verdelingsstap 3 In de onderstaande tabel zijn de laatste ontbrekende gegevens ingevuld in kolom 5 en 6. tabel 4.7. Derde verdelingsstap e-waste productcategorieën
inzameling stichtingen
milieustraat kringloop/ mini- detailhandel & complement. instal.bdrf container onzekerheid
e-waste (totaal)
1. grote huishoudelijke apparaten 1 B. huishoudelijk KV 2. kleine huishoudelijke apparaten
0,85 1,56 in 4
1,30 -
3,3 -
-
2,95 0,84
-
-
-
-
3 A. IT- en telecom
in 3b
-
-
-
-
3 B persoonlijk computergebruik 4. consumentenapparatuur 5. verlichting (spaarlampen)
1,38 1,84 0,10
1,02 0,32 -
0,3 -
0,30 1,11 0,07
0,53 0,13
8,4 2,4 in 4 (1,1) in 3b (0,8) 2,7 4,1 0,3
milieustraat kringloop/ mini- detailhandel & complement. instal.bdrf container onzekerheid
e-waste (totaal)
productcategorieën 6. 7.
elektrisch gereedschap speelgoed, sport, ontspanning
totaal
inzameling stichtingen 0,35 0,02
-
-
0,37 0,18
0,18 -
0,9 0,2
6,11
2,66
3,60
2,03
4,63
19,0
Deze kolommen 5 en 6 worden hieronder toegelicht. kolom 5, complementaire stroom via de minicontainer Uit de sorteeranalyses is bekend dat 2,0 kg via de minicontainer wordt afgevoerd. Via de massabalans is geschat hoe de verdeling eruit zou kunnen zien. Daarbij is verondersteld dat grote apparaten niet via een minicontainer afgevoerd kunnen worden. Productcategorie 1 vervalt daarmee. Dit leidt tot een verdeling zoals in kolom 5 is weergegeven. Afwijkingen binnen de kolom zijn in evenwicht: het totaal blijft altijd gelijk aan 2,0 kg. kolom 6, detailhandel en onzekerheid Kolom 6 is het ontbrekende deel van de puzzel en is gebruikt om de optelling van kolom 2 tot en met 5 sluitend te krijgen met kolom 7 (e-waste totaal). Ofwel kolom 7 minus de kolommen 2 tot en met 5 is gelijk aan kolom 6.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
19
Er is wat meer onzekerheid bij de cijfers van kolom 6 omdat een belangrijk deel van de onzekerheidsmarge inzake het jaarlijks vrijkomende e-waste (19,0 kg) in deze kolom tot uitdrukking komt. Indien de totale hoeveelheid huishoudelijk e-waste in werkelijkheid bijvoorbeeld 17 kg zou bedragen, dan zou slechts 2,6 kg afkomstig kunnen zijn vanuit de winkelbedrijven. Er is ook onduidelijkheid omdat met name van de winkelbedrijven gegevens ontbreken om een extra controleslag te kunnen maken. Als exact bekend zou zijn hoeveel e-waste vrijkomt bij de winkelbedrijven, kan ook de totale ingeschatte hoeveelheid e-waste nauwkeuriger bepaald worden. Duidelijk is wel aan de hand van de gegevens van de NVMP en ICT~Milieu dat de hoeveelheid GWG afkomstig van winkelbedrijven sterk achter blijft bij de verwachting, indien deze gerelateerd wordt aan de hoeveelheid KV. Het grootste deel van de 4,6 kg betreft dan ook GWG. Deze apparaten zullen in hoofdzaak naar de schroothandel worden afgevoerd omdat zij een opbrengst vertegenwoordigen. Ook een deel van het OWEB en ICT zal metaalhoudend zijn en daarmee naar de schroothandel worden afgevoerd. In totaal betreft het circa 2/3 deel ofwel 3 kg dat naar verwachting op deze wijze wordt afgevoerd.
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010
20
Witteveen+Bos ZTM96-1 Complementaire e-waste stromen in Nederland versie 2.0 definitief d.d. 7 juli 2010