Veldgids Flora & Fauna Bestendig beheer en onderhoud
Colofon Uitgave
gemeente Dordrecht, december 2012
Auteur
G. Willink (Helicon Opleidingen)
Met medewerking en tekstbijdragen van L. van der Vegt en J. Scholten (gemeente Dordrecht) L. Veen (Natuur- Wetenschappelijk Centrum, Dordrecht) Fotografie R. van Jeveren, R. Haan, H. Gebuis, J. Bar, P. Bijl en B. Kerkhof (Natuur en Vogelwacht Dordrecht) J. van der Waal (gemeente Dordrecht) G. Willink (Helicon Opleidingen) Vormgeving en druk Logisz, Doetinchem www.logisz.nl
© Copyright Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de gemeente Dordrecht en Helicon Opleidingen.
2
Colofon
Inhoud Colofon
2
Inhoud
3
1. Inleiding 4 2. Algemene regels 7 3. Natuurwerkkalenders 8
3.0 Algemeen 3.1 Maaien en klepelen van kort gras 3.2 Maaien en klepelen van lang gras en kruidenvegetaties 3.3 Maaien van oevers en moeras 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken 3.6 Schonen van wateren 3.7 Baggeren van wateren 3.8 Onderhoud van groenvoorzieningen 3.9 Onderhoud van oevers 3.10 Onderhoud van verhardingen 3.11 Onderhoud van hekken en rasters 3.12 Onderhoud van gebouwen 3.13 Verwijderen van afval
8 11 12 14 16 18 20 23 26 28 31 33 34 36
4. Planten 38
4.1 Algemeen 4.2 Plantensoorten
38 39
5. Dieren 44
5.1 Algemeen 5.2 Zoogdieren 5.3 Vogels 5.4 Amfibieën 5.5 Vissen 5.6 Ongewervelden
44 45 50 62 64 66
Register planten en dieren 67
Bijlagen Checklist beschermde soorten 68
Inhoud
3
1. Inleiding Deze veldgids is een hulpmiddel voor iedereen die werkt in de openbare ruimte en daarbij oog heeft voor de natuur. Bij het onderhouden en beheren van de gemeentelijke groenvoorzieningen is naast het kostenefficiënt werken ook nodig dat mensen werken binnen de wettelijke verplichtingen uit de Flora- en faunawet. Het gaat om duurzaam beheer en onderhoud. De Flora- en faunawet beschouwt de bescherming van de natuur als een verantwoordelijkheid van iedereen. De gemeente Dordrecht heeft deze verantwoordelijkheid genomen door onder meer het opstellen van een gedragscode (i.s.m. gemeente Zwijndrecht) en het ontwikkelen van deze veldgids. De ‘Gedragscode bestendig beheer en onderhoud gemeente Dordrecht en gemeente Zwijndrecht; in het kader van de Flora- en faunawet’ beschrijft gedragsregels om schade aan beschermde soorten planten en dieren te voorkomen. De gedragscode richt zich op beheers- en onderhoudswerkzaamheden op het grondgebied van de gemeente. Door de gedragscode te volgen wordt het zorgvuldig handelen ten aanzien van beschermde soorten in de praktijk vormgegeven. Dit zorgt ervoor dat de werkzaamheden geen negatieve effecten hebben op beschermde soorten. De gedragscode heeft twee doelen: • Duidelijk maken welke gedragsregels moeten worden gevolgd, om schade aan beschermde soorten te voorkomen of te beperken. Dit gaat om de voorbereiding én de uitvoering van de werkzaamheden in het kader van beheer en onderhoud. • Vereenvoudigen van procedures door het gebruik van vrijstellingen in plaats van ontheffingen.
4
§ 1. Inleiding
Toepassing Deze gedragscode is van toepassing op werkzaamheden die vallen onder het begrip “bestendig beheer en onderhoud”, binnen de grenzen van de gemeente Dordrecht. Deze werkzaamheden vallen onder het begrip “bestendig beheer en onderhoud” als bedoeld in art. 16 lid 1 sub a van het Vrijstellingenbesluit. Deze werkzaamheden worden (mede) uitgevoerd ten behoeve van de bescherming van de wilde flora en fauna, de volksgezondheid en de openbare veiligheid. Andere dan genoemde werkzaamheden vallen niet onder deze gedragscode. Bestendig beheer en onderhoud bestaat uit de voortzetting van een praktijk, die is gericht op behoud van de bestaande situatie. Deze werkzaamheden worden al langer op deze manier uitgeoefend en hebben kennelijk niet verhinderd – of er zelfs aan bijgedragen – dat zich beschermde soorten in het gebied hebben gevestigd. Het element bestendigheid is hier cruciaal. Zodra er grote veranderingen worden doorgevoerd, zoals toepassing van nieuwe technieken of machines, of men ingrijpende grootschalige maatregelen treft, is er geen sprake meer van bestendig beheer of onderhoud. Deze gedragscode is niet van toepassing bij het uitvoeren van achterstallig onderhoud of bij ingrijpende wijziging van het beheer. Zo is bij kaalkap van bosplantsoen of natuurontwikkeling geen sprake van bestendig beheer. Voor dergelijke ruimtelijke ingrepen is de ‘Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting in de gemeenten Dordrecht en Zwijndrecht’ van toepassing. Ook kan een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk zijn.
Soorten Tabel 1
Soorten Tabel 2
Soorten Tabel 3
Bestendig beheer en onderhoud
Ruimtelijke ontwikkeling en inrichting
Legenda
Algehele vrijstelling, mits voldoende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen (algemene zorgplicht). Vrijstelling, mits in het bezit van een goedgekeurde Gedragscode. Zonder goedgekeurde Gedragscode is een ontheffing verplicht. Ontheffing verplicht, habitattoets is noodzakelijk voor beoordeling ontheffing. Figuur 1. Overzicht van mogelijkheden tot vrijstelling van de vergunningplicht voor gemeenten.
De beschermde planten en dieren zijn ingedeeld in drie tabellen: Tabel 1: planten en dieren die als algemeen worden beschouwd met vrijstelling, Tabel 2: planten en dieren die juridisch zwaarder worden beschermd met vrijstelling Tabel 3: planten en dieren die bedreigd zijn en juridisch zwaar beschermd zijn, geen vrijstelling. Alle vogels hebben een beschermingsstatus die te vergelijken is met tabel 3. Zo ook de vaste verblijfplaatsen van vogels, die hun verblijfplaats het hele jaar door gebruiken of elk jaar terugkeren naar hetzelfde nest, zijn jaarrond beschermd.
Wat zijn “beschermde soorten”? Enkele honderden planten en dieren zijn in Nederland beschermd. Maar niet allemaal even zwaar. De soorten van de zogenoemde Tabel 3 en broedvogels zijn het zwaarst beschermd. Voor de soorten van Tabel 2 gelden minder strenge regels. Voor de soorten van Tabel 1 geldt een algemene vrijstelling voor de werkzaamheden van bestendig beheer en onderhoud die in deze gedragscode worden genoemd. Voor Tabel 1 soorten geldt in de praktijk vooral de zorgplicht, die ook voor niet-beschermde soorten geldt. Het betekent dat deze gedragscode zich bijna helemaal richt op de “(middel) zwaar beschermde soorten” oftewel de soorten van Tabel 2.
§ 1. Inleiding
5
De vrijstelling is ook van toepassing op de soorten van tabel 3 en (broed)vogels De vrijstelling geldt alleen bij bestendig beheer en onderhoud, niet bij ruimtelijke ingrepen. Waar er in het vervolg van deze veldgids sprake is van “beschermde soorten”, bedoelen we dus de soorten van Tabel 2 en 3 en (broed) vogels. Behalve als het gebruik van deze vereenvoudigde term voor verwarring kan zorgen.
“U” voert uit of laat uitvoeren
Zorgplicht
Zorgvuldigheid
Volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet heeft iedereen een zorgplicht voor in het wild levende planten en dieren. Dit betekent dat u geen onnodige schade of leed aan wilde planten en dieren mag veroorzaken. Dit is in wezen een stukje algemene beschaving. Op grond van de zorgplicht kan van u gevraagd worden om soms wat extra’s te doen, of juist na te laten, dan strikt genomen verplicht is.
Tenslotte: het volgen van de gedragscode zal leiden tot een zorgvuldige omgang met flora en fauna. De gedragslijnen zorgen ervoor dat de werkzaamheden geen wezenlijke invloed hebben op het lokaal voortbestaan van de beschermde soorten. Maar een gedragscode is geen technische handleiding die altijd tot succes leidt. Zorgvuldigheid is het resultaat van de inzet van mensen. De mensen die het werk doen – vooral het buitenwerk – kunnen en moeten de zorg voor de natuur vorm geven. Deze veldgids is daarbij een hulpmiddel, maar kan de individuele verantwoordelijkheid en zorg niet vervangen. Dit betekent dat deze veldgids en de gedragscode geen vrijbrief zijn om zomaar uw gang te gaan.
Vrijstelling Als aantoonbaar wordt gewerkt volgens de gedragscode, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen voor alle beschermde soorten planten en dieren. Een overzicht van de soorten die in Dordrecht (kunnen) voorkomen is opgenomen in bijlage 1 van deze veldgids.
De gedragsregels zijn concreet en direct geformuleerd, waarbij “u” als initiatiefnemer of uitvoerder direct wordt aangesproken. Dat is gedaan om de leesbaarheid te bevorderen. Dit moet gelezen worden als: u voert de taak zelf uit of laat die uitvoeren, door een medewerker of opdrachtnemer. U bent er alleen zélf verantwoordelijk voor dat dat goed gebeurt.
Verantwoording De gedragscode is niet speciaal gericht op soorten van Tabel 1 bij de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt in het kader van bestendig beheer een algemene vrijstelling. Deze gedragscode bevat wel een aantal algemene gedragsregels voor deze groep soorten, om invulling te geven aan de zorgplicht. Door deze gedragsregels te volgen wordt schade aan planten en dieren in het algemeen voorkomen of tot een minimum beperkt. Ten aanzien van soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en vogels (Vogelrichtlijn) geldt bij bestendig beheer en onderhoud een mogelijkheid tot vrijstelling.
6
§ 1. Inleiding
De ‘Gedragscode bestendig beheer en onderhoud gemeente Dordrecht en gemeente Zwijndrecht; in het kader van de Flora- en faunawet’ is opgesteld door Bureau Waardenburg, in samenwerking met gemeente Dordrecht en gemeente Zwijndrecht. De teksten uit de navolgende hoofdstukken 2 en 3 uit deze veldgids zijn met toestemming van Bureau Waardenburg overgenomen uit de genoemde gedragscode.
2.
Algemene regels
In alle werkgebieden worden de volgende algemene gedragsregels gevolgd, óók als er geen beschermde soorten van Tabel 2 en 3 en broedende vogels voorkomen. Deze geven directe invulling aan de algemene zorgplicht.
wordt gewerkt dient bij voorkeur gekozen te worden voor armaturen die weinig strooilicht veroorzaken. Door werkzaamheden zo efficiënt mogelijk uit te voeren kan de duur van geluidsverstoring beperkt worden.
Spaar egels
Spaar amfibieën van Tabel 1
Voor het maaien van kruidige vegetaties en het snoeien of rooien van struiken en kreupelhout, doorzoekt u het terrein op de aanwezigheid van egels. Deze vluchten bij naderende verstoring namelijk niet weg. Eventueel aangetroffen egels worden (voorzichtig!) verplaatst naar een nabijgelegen locatie waar voldoende dekking aanwezig is en geen werkzaamheden plaatsvinden.
In Dordrecht komen alleen amfibieën van Tabel 1 voor. Deze zijn vooral kwetsbaar in het voortplantingsseizoen en in de winter. Met eenvoudige gedragsregels kunnen veel amfibieën worden gespaard.
Vermijd schade aan planten Vermijd onnodige schade aan planten door het betreden of berijden van groeiplaatsen van beschermde planten. Voorkom of beperk het gebruik van bijvoorbeeld bermen voor de opslag van materialen en materieel.
Vermijd onnodige verstoring van dieren en schade aan hun leefgebied Vermijd onnodige verstoring van dieren door betreding, berijding, licht en geluid van terreinen, waar beschermde dieren (kunnen) verblijven. Verstoring kan in veel gevallen simpel worden voorkomen. Bijvoorbeeld door kwetsbare gebieden af te zetten of te markeren in het veld en vervolgens te ontzien van betreding. Als met verlichting
Maaien van grazige en kruidige vegetaties, oevers en moerasvegetaties: Langs wateren die van relatief groot belang zijn voor de voortplanting van amfibieën (vast te stellen door een deskundige) wordt in de periode vanaf 15 maart tot 15 augustus binnen een zone van 1 meter van voortplantingswateren niet geklepeld en wordt de maaihoogte op minimaal 15 cm afgesteld. Jonge amfibieën kunnen in de zomer in grote aantallen tegelijkertijd uit de voortplantingswateren komen. Dit is vaak het geval op warme maar vochtige dagen tijdens en na regenbuien. Een hele generatie kan in één keer weggemaaid worden.
§ 2. Algemene regels
7
3. Natuurwerkkalenders
3.0 Algemeen Bij uitvoering van werkzaamheden wordt rekening gehouden met de meest kwetsbare perioden: die van voortplanting en (indien van toepassing) winterrust. De stoplichtbenadering (zie hieronder) is daarbij een belangrijk instrument. In de meest kwetsbare perioden worden werkzaamheden voor bepaalde soorten in principe vermeden. Als dat niet kan, worden aanvullende gedragsregels gevolgd.
Stoplichtbenadering De gedragsregels in deze Natuurwerkkalenders zijn een uitwerking van de stoplichtbenadering. Hieronder staat wat de stoplichtbenadering precies inhoudt. Als u volgens deze gedragscode werkt, dient u zich hieraan te houden. In alle perioden moet u alert blijven op soorten die niet verwacht worden en op ongewoon vroege of late planten en dieren. En de zorgplicht blijft geldig voor álle soorten planten en dieren. • Werk in de veilige perioden In werkgebieden waar beschermde soorten voorkomen, wordt gewerkt in veilige perioden, zoals met GROEN aangegeven in deze Natuurwerkkalenders. • Vermijd zo veel mogelijk te werken in de onveilige perioden In werkgebieden waar beschermde soorten voorkomen, kan in de onveilige perioden worden gewerkt. Maar dit mag alleen, als deze gedragscode nauwkeurig wordt gevolgd. In de Natuurwerkkalenders zijn deze onveilige perioden met ORANJE aangegeven. Hier staat ook aangegeven welke gedragsregels moeten worden gevolgd.
8
§ 3. Natuurwerkkalenders
• Alleen bij hoge uitzondering werken in de verboden perioden In werkgebieden waar beschermde soorten voorkomen, worden geen werkzaamheden uitgevoerd in de verboden perioden, tenzij er een duidelijke reden is die dit absoluut noodzakelijk maakt. Het gaat hierbij niet om noodgevallen, maar om bijvoorbeeld andere wettelijke bepalingen, technische (on) mogelijkheden, organisatorische eisen. De absolute noodzaak om in de rode periode te werken dient te alle tijden onderbouwd te worden. In de Natuurwerkkalenders zijn deze “verboden perioden” met ROOD aangegeven. De aanvullende gedragsregels die in deze periode moeten worden gevolgd staan hier ook beschreven. • Bepaal per werkgebied wat de passende perioden zijn Het voorkomen van beschermde soorten bepaalt welke de groene, oranje of rode perioden in een werkgebied zijn. Dit dient u dus per werkgebied te bepalen. Bij het hanteren van de Natuurwerkkalenders hoeft u alleen rekening te houden met de soorten of soortgroepen die in het plangebied voorkomen. Met een rode of oranje periode hoeft dus geen rekening gehouden te worden als de soort(groep) niet in een plangebied aanwezig is. Uitgangspunt is dus altijd de lijst en kaart met beschermde soorten die in het plangebied voor (kunnen) komen. Beschermde soorten: met de meest beschermde soorten rekening houden. Ook gebruiken we in de Natuurwerkkalenders de term “beschermde soorten” om de soorten planten en dieren van Tabellen 2 en 3 bij de Flora- en faunawet en de inheemse broedvogels aan te duiden. Bij het voorkomen van deze soorten volgt u de gedragsregels. Voor beschermde soorten van Tabel 1 geldt, net als voor onbeschermde soorten, de zorgplicht. Zie Hoofdstuk 2 van deze veldgids voor algemene gedragsregels.
Uitwerking per type werkzaamheid In de volgende paragrafen staat per type werkzaamheid uitgewerkt hoe u dient te handelen als er beschermde soorten aanwezig zijn. De paragrafen hebben de volgende onderdelen: • Omschrijving werkzaamheid. Een korte uitleg wat onder de werkzaamheid wordt verstaan. • Een kalender met veilige, onveilige en verboden perioden, uitgesplitst naar verschillende groepen beschermde soorten. • Een kort overzicht van de aandachtspunten die voor dit type werk het meest belangrijk zijn. Ze geven een stukje uitleg waar de gedragsregels op gericht zijn. • Een lijst met concrete en praktische gedragsregels per soortgroep. U volgt deze gedragsregels in de ORANJE en RODE perioden. De extra gedragsregels die u neemt in de RODE perioden staan apart aangegeven.
De handhaving van de wet richt zich op overtredingen van de Flora- en faunawet. De gedragsregels in de Natuurwerkkalender, waaronder de stoplichtbenadering, zijn een hulpmiddel om overtredingen te voorkomen. U moet altijd scherp blijven opletten of u het doel bereikt: voorkomen dat u beschermde plant- en diersoorten beschadigt. Dat geldt ook op plaatsen en momenten, waarvan u dacht dat er geen kans op schade aan beschermde soorten kon optreden. De Natuurwerkkalender en de lijsten of kaarten met beschermde soorten zijn dus geen vrijbrief om verder onzorgvuldig te werk te gaan.
Aandachtspunt: de natuur houdt zich niet aan onze regels. De natuur houdt zich niet aan kalenders. De vogels bepalen de broedperiode, niet de kalender! De seizoenen variëren van jaar tot jaar en dat kan door de klimaatverandering nog versterkt worden. De Natuurwerkkalender zal dus niet altijd in overeenstemming zijn met het seizoensritme van planten en dieren.
§ 3. Natuurwerkkalenders
9
3. Natuurwerkkalenders
Uitwerking deskundigheidsniveaus In de ‘Gedragscode bestendig beheer en onderhoud gemeente Dordrecht en gemeente Zwijndrecht; in het kader van de Flora- en faunawet’ worden gedragsregels beschreven om schade aan beschermde soorten planten en dieren te voorkomen. Deze gedragsregels worden in de hierna beschreven Natuurwerkkalenders verder uitgewerkt en beschreven per type werkzaamheid. In de verschillende Natuurwerkkalenders wordt veelvuldig de term ‘deskundige’ gebruikt. In overleg en met goedkeuring van Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft gemeente Dordrecht drie niveaus deskundigheid onderscheiden, ieder met hun eigen kwalificatie op grond van kennis, ervaring en/of opleiding. Deze driedeling is als volgt: A-deskundige conform de algemeen geldende kwalificaties voor een ‘deskundige’ van het Ministerie van LE&I (noot) B-deskundige conform de beschreven competenties voor de ‘Certificering Zorgvuldig handelen Flora- en faunawet, niveau 2, opzichter/uitvoerder’ van Vereniging Stadswerk en/ of Helicon Opleidingen C-deskundige conform de beschreven competenties voor de ‘Certificering Zorgvuldig handelen Flora- en faunawet, niveau 1, Medewerker/meewerkend voorman’ van Vereniging Stadswerk en/of Helicon Opleidingen
10
§ 3. Natuurwerkkalenders
In de hierna volgende Natuurwerkkalenders worden de deskundigheidsniveaus als volgt weergegeven: A-deskundige: B-deskundige: C-deskundige:
deskundige (A) deskundige (B) deskundige (C)
Noot Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken verstaat onder een deskundige een persoon die voor de situatie en soorten ten aanzien waarvan hij of zij gevraagd is te adviseren en/of te begeleiden, aantoonbare ervaring en kennis heeft op het gebied van soortspecifieke ecologie. De ervaring en kennis dient te zijn opgedaan doordat de deskundige: • op HBO-, dan wel universitair niveau een opleiding heeft genoten met als zwaartepunt (Nederlandse) ecologie; en/of • op MBO niveau een opleiding heeft afgerond met als zwaartepunt de Flora- en faunawet, soortenherkenning en zorgvuldig handelen ten opzichte van die soorten; en/of • als ecoloog werkzaam is voor een ecologisch adviesbureau, zoals bijvoorbeeld een bureau welke is aangesloten bij het Netwerk Groene Bureaus; en/of • zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenbescherming en is aangesloten bij en werkzaam voor de daarvoor in Nederland bestaande organisaties (zoals bijvoorbeeld Zoogdiervereniging, RAVON, Stichting Das en Boom, Vogelbescherming Nederland, Vlinderstichting, Natuurhistorisch Genootschap, KNNV, NJN, IVN, EIS Nederland, FLORON, SOVON, STONE, Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, De Landschappen en Stichting Beheer Natuur en Landelijk gebied) en/of • zich aantoonbaar actief inzet op het gebied van de soortenmonitoring en/of - bescherming.
3. Natuurwerkkalenders
3.1
Maaien en klepelen van kort gras
Periode Soorten Planten Vissen Vleermuizen Bever “Muizen“ Vogels Ongewervelde
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dieren. Uitvoeren met maatregelen. Niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen.
Aandachtspunten Broedvogels: Geen nesten vernielen of ernstig verstoren; ook niet in de hogere zoomvegetatie rondom de te maaien percelen. Gedragsregels in de oranje periode.
Vogels
Omschrijving werkzaamheid Machinaal of handmatig maaien of klepelen van korte grazige vegetaties zoals bermen, recreatiegraslanden en gazons. Het gaat om soortenarme vaak voedselrijke graslanden, die meermalen (minimaal vijf maal) per jaar kort worden gemaaid vanwege de gebruiksfunctie. Het maaien en klepelen van bermen met hoog gras of kruidenrijke vegetaties valt hier niet onder (zie § 3.2).
• Voorkom het vernielen of verstoren van nesten van broedende vogels. In de hoge vegetatie rondom de korte grazige vegetatie kunnen nesten aanwezig zijn. De vogels zullen meestal geen last hebben van een kortdurende maai-actie. U dient dus zo snel mogelijk te werken om verstoring te voorkomen.
Kalender Als beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.
§ 3.1 Maaien en klepelen van kort gras
11
3. Natuurwerkkalenders 3.2
Maaien en klepelen van lang gras en kruidenvegetaties
Periode Soorten Planten Vissen Vleermuizen Bever “Muizen“ Vogels Ongewervelde
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dieren. Uitvoeren met maatregelen. Niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen.
Aandachtspunten Planten: Groeiplaatsen van beschermde soorten sparen gedurende het groeiseizoen. Bij voorkeur na de zaadzetting maaien. Broedvogels: Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels. Gedragsregels in de oranje periode.
Omschrijving werkzaamheid Het machinaal of handmatig maaien of klepelen van lange grazige vegetaties, kruidenrijke graslanden en kruidenvegetaties. Hieronder vallen bijvoorbeeld bermen en dijktaluds met lang gras en veel kruiden en ruigtestroken langs poelen en in parken. Het maairegime betreft een- tot maximaal viermaal per jaar. Het maaien van natte gebieden zoals moerasvegetaties, oevers en wilgen en rietvelden valt hier niet onder vanwege het voorkomen van andere beschermde soorten (zie § 3.3).
Algemeen • U kunt van de Natuurwerkkalender afwijken, als voor de instandhouding van specifieke vegetatietypen met beschermde soorten een aangepast maairegime noodzakelijk is. In dat geval werkt u volgens een beheerplan, waarin staat onderbouwd waarom voor dit specifieke beheer is gekozen (zie 5.3 van de Gedragscode).
Kalender Als beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.
12
§ 3.2 Maaien en klepelen van lang gras en kruidenvegetaties
Planten
Vogels
• U markeert de plaatsen waar beschermde planten voorkomen en maait of klepelt deze plaatsen na zaadzetting van de betreffende soorten. U houdt daarbij minimaal twee meter afstand tot de groeiplaatsen. • U maait of klepelt percelen met groeiplaatsen van beschermde soorten met licht materieel om te voorkomen dat de grond aangereden wordt. • Als u het maaisel afvoert, laat u het eerst minimaal twee dagen liggen.
• U houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige (B) over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen. • Als kuikens van weidevogels aanwezig kunnen zijn, maait u van binnen naar buiten en maakt gebruik van een wildredder.
§ 3.2 Maaien en klepelen van lang gras en kruidenvegetaties
13
3. Natuurwerkkalenders
3.3
Maaien van oevers en moeras
Periode Soorten Planten Vissen Vleermuizen Bever “Muizen“ Vogels Ongewervelde
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dieren. Uitvoeren met maatregelen. Niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen.
Aandachtspunten Planten: Voorkom vernieling van groeiplaatsen van beschermde planten. Voer werkzaamheden uit na zaadzetting. Voer maaisel altijd af. Grondzoogdieren: Oevers met beverburchten ontzien. Leefgebied van waterspitsmuis en noordse woelmuis sparen.
Omschrijving werkzaamheid Maaien van vegetatie op natte gronden. Hieronder vallen oever- en moerasvegetaties. Bijvoorbeeld rietlanden, wilgenopslag, grienden en soortenrijke oevervegetaties met grote egelskop en grote kattestaart. Maaiwerkzaamheden vinden handmatig plaats of met open maaibak. Werkzaamheden in het natte profiel, bijvoorbeeld het schonen van sloten of het maaien van watervegetatie vallen hier niet onder (zie § 3.6).
Kalender Als beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.
14
§ 3.3 Maaien van oevers en moeras
Broedvogels: Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels. Ongewervelden: Rivierrombouten sluipen uit op de oever: spaar een deel van de oevervegetatie. Gedragsregels in de oranje en rode periode.
Planten • U markeert de groeiplaatsen van beschermde soorten. Opsporen en markeren gebeurt door of onder begeleiding van een deskundige (B/C). U laat minimaal 25% van de groeiplaatsen van beschermde soorten ongemaaid. Deze groeiplaatsen maait u niet voordat de andere groeiplaatsen zich hebben kunnen herstellen. • U werkt met licht materieel om verdichting van de bodem te voorkomen. • U laat het maaisel twee tot zeven dagen liggen om zaadval te bevorderen en voert het daarna af om verstikking van de bodem te voorkomen en verschraling te bevorderen.
Grondzoogdieren
Ongewervelden
In het leefgebied van de bever: • In de oranje periode voorkomt u beschadiging van bewoonde beverburchten. • In de rode periode houdt u minimaal 100 m afstand tot een bewoonde beverburcht.
• Bij werkzaamheden in de oranje periode: u maait maximaal 50% van de vegetatie op de oevers van wateren waarin larven van de rivierrombout voorkomen. De overige 50% maait u buiten de oranje periode.
In het leefgebied van de waterspitsmuis en/of noordse woelmuis: • Bij werkzaamheden in de oranje periode: u laat 25% van de oevervegetatie over trajecten van maximaal 200 m staan. Een traject kan bestaan uit een oever of een perceel. • Bij werkzaamheden in de rode periode: u laat 50% van de oevervegetatie over trajecten van maximaal 200 m staan. Een traject kan bestaan uit een oever of een perceel.
Vogels • Bij werkzaamheden in de oranje en rode perioden: U houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige (B) over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.
§ 3.3 Maaien van oevers en moeras
15
3. Natuurwerkkalenders
3.4
Snoeien van bomen, struiken en heesters
Periode Soorten Planten Vissen Vleermuizen Bever “Muizen“ Vogels Steenuil Ongewervelde
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dieren. Uitvoeren met maatregelen. Niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen.
Aandachtspunten Planten: Groeiplaatsen van beschermde soorten niet beschadigen tijdens de werkzaamheden. Vleermuizen: Bomen met bewoonde holten niet snoeien in de kraamperiode en tijdens de winterslaap. Grondzoogdieren: Afstand houden tot bewoonde beverburchten.
Omschrijving werkzaamheid Snoeiwerkzaamheden aan bomen, struiken en heesters en het knotten van knotbomen. Het kappen van bomen (d.w.z. het weghalen van een boom in het kader van dunnen) valt hier niet onder (zie § 3.5). Het tijdstip van uitvoering is doorgaans afgestemd op de eisen en behoeften van de te snoeien beplanting.
Kalender Als beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.
16
Broedvogels: Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels. Let vooral op nesten die jaarrond beschermd zijn (zie bijlage 1). Sommige vogelsoorten zoals bosuil starten vroeg met broeden (begin februari), anderen gaan lang door (bijv. houtduif tot september). Gedragsregels in de oranje en rode periode.
Planten • U voorkomt dat groeiplaatsen van beschermde soorten worden vernield door vertrapping en het rijden met materieel (zie gedragsregel in hoofdstuk 2). • Het hout wordt niet ter plekke versnipperd en verspreid om verdichting en verstikking van de bodem te voorkomen.
§ 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters
Vleermuizen
Uitzonderingen
• U snoeit bomen met verblijfplaatsen van vleermuizen onder begeleiding van een deskundige (A). • Bij werkzaamheden in de rode periode: u snoeit geen bomen met holten die gebruikt worden als kraamkolonie.
• Wanneer in verband met calamiteiten of in het belang van de veiligheid snoeiwerkzaamheden moeten plaatsvinden die niet kunnen worden uitgesteld, neemt u daarbij zoveel als redelijkerwijs mogelijk de gedragsregels van deze gedragscode in acht. Het gaat dan bijvoorbeeld om het opruimen van stormhout.
Grondzoogdieren In het leefgebied van de bever: • In de oranje periode voorkomt u beschadiging van bewoonde beverburchten. • In de rode periode houdt u minimaal 100 m afstand tot een bewoonde beverburcht.
Vogels • Een deskundige (A/B) controleert de bomen, struiken en heesters op de aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten. Bomen, struiken en heesters met in gebruik zijnde nesten snoeit u pas nadat de vogels de nesten niet meer in gebruik hebben. • U voert werkzaamheden aan (knot)bomen, waarin steenuilen verblijven, uit tussen 15 augustus en 1 februari. Als het om wat voor reden dan ook nodig is om een boom waarin steenuilen verblijven tussen 1 februari en 15 augustus te snoeien, vraagt u ontheffing aan. • Bij werkzaamheden in de oranje en rode perioden: U houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige (B) over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen. § 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters
17
3. Natuurwerkkalenders 3.5
Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken
Periode Soorten Planten Vissen Vleermuizen Bever “Muizen“ Vogels Ongewervelde
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dieren. Uitvoeren met maatregelen. Niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen.
Aandachtspunten
Planten: Groeiplaatsen van beschermde soorten niet beschadigen tijdens de werkzaamheden. Vleermuizen: Bomen met bewoonde holten niet kappen in de kraamperiode en tijdens de winterslaap. Lijnvormige vegetatie-elementen zoals bomenlanen en heggen kunnen door vleermuizen gebruikt worden als vliegroute.
Omschrijving werkzaamheid
Grondzoogdieren: Afstand houden tot bewoonde beverburchten.
Het gaat om het dunnen van bosplantsoen, bosschages, verwijderen van één of enkele bomen uit een laan, rooien van enkele struiken en dergelijke. De werkzaamheden zijn gericht op het toegankelijk en veilig houden van dergelijke groenstructuren. Grootschalige kap valt onder de gedragscode ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.
Broedvogels: Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels. Let vooral op nesten die jaarrond beschermd zijn (zie bijlage 1). Sommige vogelsoorten zoals bosuil starten vroeg met broeden (begin februari), anderen gaan lang door (bijv. houtduif tot september).
Kalender
Planten
Als beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.
Gedragsregels in de oranje en rode periode. • U voorkomt dat groeiplaatsen van beschermde soorten worden vernield, door vertrapping en het rijden met materieel. • Het hout wordt niet ter plekke versnipperd en verspreid, om verdichting en verstikking van de bodem te voorkomen.
Vleermuizen
• U kapt in geen geval bomen op het moment dat er vleermuizen aanwezig zijn. Dit dient door een deskundige (A) te worden vastgesteld.
18
§ 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken
• U kapt alleen bomen met (in gebruik zijnde) vleermuisverblijven, als dat voor het beheer of de veiligheid noodzakelijk is. In dat geval laat u een deskundige (A) een advies opstellen hoe de kap de minste nadelige gevolgen voor vleermuizen kan worden uitgevoerd. U volgt het advies van de deskundige (A) op. Er bestaat een mogelijkheid dat er een ontheffing aangevraagd dient te worden indien de ingreep buiten het bestek van de gedragscode valt. • Bij het kappen van bomen zorgt u dat de bomen niet in de richting van een door vleermuizen bewoonde boom vallen. U houdt minimaal 10 m afstand tot bewoonde bomen. • Als te rooien bomen en/of struiken een doorgaande, lijnvormige structuur vormen (bomenlaan, haag, heg, singel, houtwal), laat u een deskundige (A) onderzoeken of vleermuizen hiervan gebruik maken als vliegroute. • Als dat het geval is, voorkomt u dat er “gaten” in de lijnvormige beplanting van meer dan 30 m ontstaan. Als dat vanwege openbare veiligheid niet mogelijk is kapt u in de winterperiode (1 december – 1 maart) en herplant u in deze periode bomen met voldoende hoogte en kroon zodat de laan de functionaliteit als vliegroute behoudt.
Grondzoogdieren In het leefgebied van de bever: • In de oranje periode voorkomt u beschadiging van bewoonde beverburchten. • In de rode periode houdt u minimaal 100 m afstand tot een bewoonde beverburcht.
Vogels
• Een deskundige (B/C) controleert de bomen op de aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten. Bomen met in gebruik zijnde nesten kapt u pas nadat de nesten zijn verlaten. • U houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige (A/B) over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.
• Als u een boom moet kappen met daarin een nest dat jaarrond beschermd is (zie bijlage 1), verzekert u zich er bij een deskundige van dat er voor de vogels voldoende alternatieven in de omgeving beschikbaar zijn. Als niet zeker is dat er voldoende alternatieven zijn, vraagt u ontheffing aan.
Uitzonderingen
• Wanneer in verband met calamiteiten of in het belang van de veiligheid kapwerkzaamheden moeten plaatsvinden die niet kunnen worden uitgesteld, neemt u daarbij zoveel als redelijkerwijs mogelijk de gedragsregels van deze gedragscode in acht. Het gaat dan bijvoorbeeld om het opruimen van stormhout of het kappen van iepen met de iepenziekte. U schakelt zo veel mogelijk een deskundige in die u adviseert over de manier om de noodzakelijke werkzaamheden zó uit te voeren dat schade aan beschermde soorten zoveel mogelijk wordt voorkomen. De handelwijze wordt goed gedocumenteerd. Dan kan achteraf worden vastgesteld dat het om een nietvoorzienbare calamiteit ging en dat naar omstandigheden naar beste kunnen is gehandeld.
§ 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken
19
3. Natuurwerkkalenders
3.6
Schonen van wateren
Periode Soorten Planten Vissen Vleermuizen Bever “Muizen“ Vogels Ongewervelde
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dieren. Uitvoeren met maatregelen. Niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen.
Vissen: Watervegetaties zijn belangrijk voor de voortplanting en als leefgebied (paaien, eiafzet, schuilplaats voor jongen). Houd dus stukjes intact. Amfibieën: Watervegetaties zijn belangrijk voor de voortplanting en als leefgebied (eiafzet, schuilplaats, foerageergebied).
Omschrijving werkzaamheid Vanaf de oever of met behulp van een maaiboot met open maaibak maaien van drijvende en ondergedoken waterplanten in sloten, rivieren, kanalen, poelen en vijvers. Het verwijderen van de baggerlaag valt niet onder de werkzaamheden, de vegetatie wordt boven de bodem afgeknipt.
Kalender Als beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.
Aandachtspunten Planten: Voorkom vernieling van groeiplaatsen van beschermde planten.
20
§ 3.6 Schonen van wateren
Grondzoogdieren: Wateren nabij beverburchten en holen van waterspitsmuis en noordse woelmuis niet schonen in voortplantingsperiode en faseren. Broedvogels: Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels. Oevers zijn vaak rijk aan broedvogels, meerkoet en fuut broeden op het water. Ongewervelden: Platte schijfhoren leeft in de watervegetatie, larven van de rivierrombout leven op zandige bodems en sluipen uit op de oever. Gedragsregels in de oranje en rode periode.
Algemeen • Een deskundige (B/C) inspecteert het schoonsel meteen op de aanwezigheid van beschermde soorten vissen, amfibieën (ook larven), ongewervelden en zoetwatermosselen. Als u deze aantreft, zet u ze terug in het water, op een plaats waar geen werkzaamheden (meer) worden uitgevoerd. Dit gebeurt onder begeleiding van of op aanwijzing van een deskundige (B/C). • Als de dimensionering van de sloot het toelaat kan soms volstaan worden met alleen het middendeel van de sloot te schonen en de oeverszones intact te laten. Dit is ecologisch gezien waardevol omdat het belangrijkste deel van het leefgebied van beschermde soorten dan zo min mogelijk wordt aangetast. • U schoont van wateren waarin beschermde soorten voorkomen maximaal 75% van het oppervlakte per jaar. • U schoont aaneengesloten delen van maximaal 1 kilometer lengte. Vervolgens laat u een stuk van 150 m ongemoeid. Vanuit deze ongeschoonde locaties kan herkolonisatie plaatsvinden. • Doodlopende watergangen schoont u vanaf het gesloten eind naar het open einde toe.
tenminste 25% van de groeiplaatsen. Van belang is dat de wortels van de planten niet worden aangetast. • U rijdt niet met materieel over groeiplaatsen van beschermde planten.
Vissen • U schoont geen wateren met beschermde vissen als de watertemperatuur lager is dan 4º C. of hoger is dan 20º C. Toelichting: de oplosbaarheid van zuurstof in warm water is beperkt, terwijl de activiteit van vissen bij deze temperaturen hoog is. In warm water treedt daardoor eerder zuurstofgebrek op dan bij koud water en zijn de effecten op vissen het grootst. Door opwerveling van bodem- en organisch materiaal en biologische omzetting daarvan wordt bovendien een extra beslag gelegd op de zuurstofhuishouding. • Bij werkzaamheden in de rode periode: u faseert de werkzaamheden, schoont één zijde van de watergang of alleen het midden van de watergang. Als dit niet mogelijk is schoont u per traject van 1.000 m 25% van de vegetatie niet.
Planten • Een deskundige (B/C) markeert deze groeiplaatsen van waterdrieblad in het veld. Het opsporen en markeren gebeurt door of onder begeleiding van een deskundige (B/C). U voorkomt aantasting van
§ 3.6 Schonen van wateren
21
Grondzoogdieren
Ongewervelden
In het leefgebied van de bever: • In de oranje periode voorkomt u beschadiging van bewoonde beverburchten. • In de rode periode houdt u minimaal 100 m afstand tot een bewoonde beverburcht.
• U faseert de schoning van wateren waarin de platte schijfhoren voorkomt. U zorgt dat minimaal 25% van de ondergedoken watervegetatie over trajecten van maximaal 500 m (jaarlijks wisselend gedeelte) wordt gespaard. • Op oevers waar rivierrombouten kunnen uitsluipen, laat u minimaal 50% van de oevervegetatie staan in de periode van 1 juni tot 1 augustus. De resterende oevervegetatie kan buiten die periode worden verwijderd.
In het leefgebied van de waterspitsmuis en/of noordse woelmuis: • U schoont jaarlijks slechts een zijde van de watergang of u zorgt dat minstens 25% van de watervegetatie over trajecten van maximaal 200 m niet geschoond wordt. • Bij werkzaamheden in de rode periode: u schoont geen watergangen in het leefgebied van waterspitsmuis en noordse woelmuis. Als dat niet mogelijk is schoont u slechts een zijde van de watergang of zorg dat minstens 50% van de watervegetatie over trajecten van maximaal 200 m niet geschoond wordt. Voer de werkzaamheden in deze periode uit in overleg met een deskundige (A).
Vogels • U houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige (A/B) over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.
22
§ 3.6 Schonen van wateren
3. Natuurwerkkalenders
3.7
Baggeren van wateren
Periode Soorten Planten Vissen Vleermuizen Bever “Muizen“ Vogels Ongewervelde
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dieren. Uitvoeren met maatregelen. Niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen.
Vissen: Watervegetaties zijn belangrijk voor de voortplanting en als leefgebied (paaien, eiafzet, schuilplaats voor jongen). Amfibieën: Watervegetaties zijn belangrijk voor de voortplanting en als leefgebied (eiafzet, schuilplaats, foerageergebied).
Omschrijving werkzaamheid Verwijderen van de baggerlaag met behulp van een baggerschip of vanaf de oever met een kraan in het kader van onderhoud van watergangen, vijvers, poelen en plassen. Achterstallige baggerwerkzaamheden vallen hier niet onder, dergelijke ingrepen zijn opgenomen in de gedragscode ruimtelijke ingrepen.
Kalender Als beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.
Grondzoogdieren: Wateren nabij beverburchten en met holen van waterspitsmuis en noordse woelmuis niet schonen in voortplantingsperiode en faseren. Broedvogels: Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels. Ongewervelden: De platte schijfhoren leeft in de watervegetatie. De rivierrombout leeft als larve op de bodem van grote, stromende wateren. Gedragsregels in de oranje en rode periode.
Aandachtspunten Planten: Voorkom vernieling van groeiplaatsen van beschermde planten in de waterzone (waterdrieblad) en op de oever.
§ 3.7 Baggeren van wateren
23
Algemeen
Planten
• U overweegt of de inzet van een baggerzuiger mogelijk is. Hiermee wordt de opwerveling van slib voorkomen en blijven de oevers in tact. Dit kan voorkomt schade aan vissen, amfibieën en water- en oevervegetaties. • U inspecteert de bagger meteen steekproefsgewijs op de aanwezigheid van beschermde soorten vissen, amfibieën (ook larven), ongewervelden en zoetwatermosselen. Als u deze aantreft, zet u ze terug in het water, op een plaats waar geen werkzaamheden (meer) worden uitgevoerd. Dit gebeurt onder begeleiding van of op aanwijzing van een deskundige (B/C). • Als de dimensionering van de sloot het toelaat kan soms volstaan worden met alleen het middendeel van de sloot te baggeren en de oeverszones intact te laten. Dit is ecologisch gezien waardevol omdat het leefgebied van beschermde soorten zo min mogelijk wordt aangetast en de doorstroomcapaciteit toch wordt gewaarborgd. • U baggert wateren zo dat minimaal 25% van de bodem ongemoeid blijft. U baggert aaneengesloten delen van maximaal 1 kilometer lengte en laat 150 m tussen het volgende te baggeren tracé ongemoeid. • Doodlopende watergangen baggert u vanaf het gesloten eind naar het open einde toe.
• Een deskundige (B/C) markeert de groeiplaatsen van waterdrieblad in het veld. Het opsporen en markeren gebeurt door of onder begeleiding van een deskundige (B/C). U voorkomt aantasting van tenminste 25% van de groeiplaatsen, door op die plaatsen niet te baggeren. Van belang is dat de wortels van de planten niet worden aangetast. • U rijdt niet met materieel over groeiplaatsen van beschermde planten. • U deponeert de bagger niet op de oever waar groeiplaatsen van beschermde soorten aanwezig zijn.
24
§ 3.7 Baggeren van wateren
Vissen • Als beschermde vissen voorkomen in het water, baggert u de wateren niet als de watertemperatuur beneden de 4º C. of hoger dan 20º C. komt. Toelichting: de oplosbaarheid van zuurstof in warm water is beperkt, terwijl de activiteit van vissen bij deze temperaturen hoog is. In warm water treedt daardoor eerder zuurstofgebrek op dan bij koud water en zijn de effecten op vissen het grootst. Door opwerveling van bodem- en organisch materiaal en biologische omzetting daarvan wordt bovendien een extra beslag gelegd op de zuurstofhuishouding.
In het leefgebied van waterspitsmuis en noordse woelmuis: • Bij werkzaamheden in de rode periode: u baggert alleen het middendeel van de watergang, u voert de werkzaamheden uit in overleg met een deskundige.
Vogels • Een deskundige (B/C) spoort nesten van vogels op direct voorafgaande aan de baggerwerkzaamheden. U houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige (A/B) over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen • In de oeverzone van grote wateren (meren, plassen) en wateren met stortsteen of puin houdt u rekening met het voorkomen van de rivierdonderpad. Zones met stortsteen, puin en andere vast materiaal op de bodem worden bij baggerwerkzaamheden ontzien. Dit geldt het hele jaar. • Bij werkzaamheden in de rode periode: u baggert maximaal 50% van (stelsels van) wateren en laat de oeverzone ongemoeid.
Ongewervelden In het leefgebied van de platte schijfhoren: • U baggert wateren met platte schijfhoren over een aaneengesloten lengte van maximaal 200 m., laat vervolgens 30 m. ongemoeid
Grondzoogdieren In het leefgebied van de bever: • In de oranje periode voorkomt u beschadiging van bewoonde beverburchten. • In de rode periode houdt u minimaal 100 m afstand tot een bewoonde beverburcht.
§ 3.7 Baggeren van wateren
25
3. Natuurwerkkalenders
3.8
Onderhoud van groenvoorzieningen
Periode Soorten Planten Vissen Vleermuizen Bever “Muizen“ Vogels Ongewervelde
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dieren. Uitvoeren met maatregelen. Niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen.
Kalender Als beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.
Aandachtspunten Planten: Groeiplaatsen van beschermde soorten niet beschadigen tijdens de werkzaamheden.
Omschrijving werkzaamheid Het gaat om het regulier onderhoud van groenvoorzieningen, waaronder parken, groenstroken, bosschages en dergelijke. De werkzaamheden omvatten het bestrijden van onkruid, het verwijderen van zwerfafval, het inplanten en vervangen van beplanting, het onderhouden van verhardingen in groenvoorzieningen en het aan- en afvoeren van materieel ten behoeve van deze werkzaamheden. Het snoeien van struiken en dergelijke, dat in de praktijk deel uitmaakt van dezelfde werkgang is apart beschreven in § 3.4. Het maaien of klepelen van speelweiden, bermen en andere grazige vegetaties is beschreven in § 3.1 en § 3.2.
26
§ 3.8 Onderhoud van groenvoorzieningen
Grondzoogdieren: Afstand houden tot bewoonde beverburchten. Broedvogels: Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels. Let vooral op nesten die jaarrond beschermd zijn (zie bijlage 1). Sommige vogelsoorten zoals bosuil starten vroeg met broeden (begin februari), anderen gaan lang door (bijv. houtduif tot september). Gedragsregels in de oranje en rode periode.
Planten • U voorkomt dat groeiplaatsen van beschermde soorten worden vernield door vertrapping en het rijden met materieel. • In de omgeving van groeiplaatsen van beschermde soorten bestrijdt u onkruid mechanisch, niet chemisch.
Grondzoogdieren
Uitzonderingen
In het leefgebied van de bever: • U voorkomt beschadiging van bewoonde beverburchten.
• Wanneer in verband met calamiteiten of in het belang van de veiligheid snoeiwerkzaamheden moeten plaatsvinden die niet kunnen worden uitgesteld, neemt u daarbij zoveel als redelijkerwijs mogelijk de gedragsregels van deze gedragscode in acht. Het gaat dan bijvoorbeeld om het opruimen van gevallen takken als gevolg van storm.
Vogels • U houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige (A/B) over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.
§ 3.8 Onderhoud van groenvoorzieningen
27
3. Natuurwerkkalenders
3.9
Onderhoud van oevers
Periode Soorten Planten Vissen Vleermuizen Bever “Muizen“ Vogels Ongewervelde
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dieren. Uitvoeren met maatregelen. Niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen.
Aandachtspunten Planten: Voorkom vernieling van groeiplaatsen van beschermde planten. Vooral muurplanten zijn kwetsbaar. Voer werkzaamheden uit na zaadzetting. Vissen: Watervegetaties zijn belangrijk voor de voortplanting en als leefgebied (paaien, eiafzet, schuilplaats voor jongen).
Omschrijving werkzaamheid Onderhoudswerkzaamheden aan oeververdedigingen en andere kunstwerken in het water, zoals kademuren, kribben, dijken, sluizen en oeverbeschoeiingen. Het maaien van dijklichamen wordt behandeld in § 3.2 van deze veldgids.
Kalender Als beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.
Amfibieën: Watervegetaties zijn belangrijk voor de voortplanting en als leefgebied (eiafzet, schuilplaats, foerageergebied). Grondzoogdieren: Oevers met beverburchten of holen van waterspitsmuis en noordse woelmuis ontzien. Broedvogels: Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels. Ongewervelden: Platte schijfhoren leeft in de watervegetatie, larven van de rivierrombout leven op zandige bodems en sluipen uit op de oever. Gedragsregels in de oranje en rode periode.
28
§ 3.9 Onderhoud van oevers
Planten
Vissen
• U voorkomt aantasting van groeiplaatsen van beschermde planten. U vraagt een deskundige (B/C) de groeiplaatsen in het veld te markeren en houdt afstand. • Als het onvermijdelijk is dat beschermde muurplanten worden aangetast, behoudt u minimaal 50% van de groeiplaatsen of u verplaatst minimaal 50% van de muurplanten onder leiding van een deskundige (A) naar een geschikte groeiplaats in de directe nabijheid. U kunt ze ook tijdelijk in een geschikt depot plaatsen en na de werkzaamheden terugplaatsen. Dan is er een ontheffing nodig van artikel 13 van de Flora- en Faunawet. • Als het onvermijdelijk is dat overige beschermde planten worden aangetast, behoudt u minimaal 25% van de groeiplaatsen of u verplaatst minimaal 25% van de planten onder leiding van een deskundige (A) naar een geschikte groeiplaats in de directe nabijheid. U kunt ze ook tijdelijk in een geschikt depot plaatsen en na de werkzaamheden terugplaatsen.
Als werkzaamheden in het natte profiel plaatsvinden: • U verjaagt beschermde vissen voor aanvang van de werkzaamheden, bijvoorbeeld met elektrovisserij. • Voor het aanbrengen en aanvullen van stortstenen op de oever verjaagt u aanwezige rivierdonderpadden. Dit geldt jaarrond! • In het leefgebied van de bittervoorn: u inspecteert de oever op de aanwezigheid van zoetwatermosselen. Als u deze vindt, verplaatst u die naar een deel van de watergang waarin niet wordt gewerkt.
Amfibieën • U inspecteert de oever op de aanwezigheid van eieren of larven van amfibieën. Als u deze vindt, verplaatst u die naar een deel van de watergang die niet wordt bewerkt.
Grondzoogdieren In het leefgebied van de bever: • In de oranje periode voorkomt u beschadiging van bewoonde beverburchten. • In de rode periode houdt u minimaal 100 m afstand tot een bewoonde beverburcht.
Toelichting: Muurplanten groeien vaak langzaam en zijn in ons land in relatief grote mate afhankelijk van de stedelijke omgeving. Daarom is extra zorgvuldigheid voor de groep soorten op zijn plaats.
§ 3.9 Onderhoud van oevers
29
Leefgebied waterspitsmuis en/of noordse woelmuis: • In de oranje periode: werkzaamheden aan oevers gefaseerd uitvoeren. Minimaal 25% van het leefgebied ongemoeid laten. • In de rode periode: voorkom aantasting van het leefgebied, als dat niet mogelijk is faseer de werkzaamheden en voer de werkzaamheden uit in overleg met een deskundige.
Vogels • Bij werkzaamheden in de oranje periode: U houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige (A/B) over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.
30
§ 3.9 Onderhoud van oevers
Ongewervelden • U voorkomt aantasting van de watervegetatie in wateren waarin de platte schijfhoren voorkomt. Als dat niet mogelijk is, gooit u watervegetatie terug in de watergang. • Bij werkzaamheden aan oevers waar rivierrombouten uit kunnen sluipen: laat minimaal 50% van de oevervegetatie ongemoeid in de periode van 1 juni tot en met 31 juli.
3. Natuurwerkkalenders
3.10 Onderhoud van verhardingen Periode Soorten Planten Vissen Vleermuizen Bever “Muizen“ Vogels Ongewervelde
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dieren. Uitvoeren met maatregelen. Niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen.
Aandachtspunten Planten: Let op groeiplaatsen van beschermde planten langs de verhardingen; voorkom betreding met machines en opslag van materieel en materialen. Broedvogels: Vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels. Gedragsregels in de oranje en rode periode.
Omschrijving werkzaamheid Het gaat om het onderhoud van wegen, fietspaden, voetpaden, parkeerplaatsen, kades, pieren en dergelijke. Werkzaamheden omvatten het openbreken en asfalteren, verwijderen en storten van grint en beton, het verlagen van de berm in verband met waterafvoer, bestrijden van onkruid, verwijderen van afval, onderhoud en reiniging van kolken.
Kalender Als beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.
Planten • U voorkomt aantasting van groeiplaatsen van beschermde planten. U vraagt een deskundige (A/B) de groeiplaatsen in het veld te markeren en houdt afstand. • Onkruidbestrijding in de nabijheid van beschermde soorten vindt mechanisch plaats. • Bij de reiniging en het onderhouden van kolken worden groeiplaatsen van muurplanten ontzien. • Als het onvermijdelijk is dat beschermde muurplanten worden aangetast, behoudt u minimaal 50% van de groeiplaatsen of u verplaatst minimaal 50% van de muurplanten onder leiding van een deskundige (A) naar een geschikte groeiplaats in de directe nabijheid. U kunt ze ook tijdelijk in een geschikt depot plaatsen en na de werkzaamheden terugplaatsen.
§ 3.10 Onderhoud van verhardingen
31
•A ls het onvermijdelijk is dat overige beschermde planten worden aangetast, behoudt u minimaal 25% van de groeiplaatsen of u verplaatst minimaal 25% van de planten onder leiding van een deskundige (A) naar een geschikte groeiplaats in de directe nabijheid. U kunt ze ook tijdelijk in een geschikt depot plaatsen en na de werkzaamheden terugplaatsen. Toelichting: Muurplanten groeien vaak langzaam en zijn in ons land in relatief grote mate afhankelijk van de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld in kolken. Daarom is extra zorgvuldigheid voor de groep soorten op zijn plaats.
32
§ 3.10 Onderhoud van verhardingen
Vogels • Bij werkzaamheden in de oranje periode: U houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige (A/B) over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.
3. Natuurwerkkalenders
3.11 Onderhoud van hekken en rasters Periode Soorten Planten Vissen Vleermuizen Bever “Muizen“ Vogels Ongewervelde
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dieren. Uitvoeren met maatregelen. Niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen.
Broedvogels: Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels. Gedragsregels in de oranje perioden.
Planten
Het onderhouden, repareren en vervangen van hekwerken, afrasteringen en rasters langs wegen en rondom diverse percelen.
• U voorkomt betreding en aantasting van groeiplaatsen van beschermde planten. U vraagt een deskundige (B/C) de groeiplaatsen in het veld te markeren en houdt afstand. • Als het onvermijdelijk is dat beschermde planten worden aangetast verplaatst u deze onder leiding van een deskundige naar een geschikte groeiplaats in de directe nabijheid.
Kalender
Vogels
Omschrijving werkzaamheid
Als beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.
Aandachtspunten Algemeen: Voorkom dat hekken en rasters versnippering van leefgebieden veroorzaken, als ze niet passeerbaar zijn voor zoogdieren en/of amfibieën.
• Bij werkzaamheden in de oranje periode: U houdt bij de werkzaamheden voldoende afstand tot bewoonde nesten. Aangezien de vereiste afstand afhankelijk is van de soort, volgt u het advies op van een deskundige (A/B) over de wijze waarop u verstoring kunt voorkomen.
Planten: Voorkom vernieling van groeiplaatsen van beschermde planten tijdens de werkzaamheden.
§ 3.11 Onderhoud van hekken en rasters
33
3. Natuurwerkkalenders
3.12 Onderhoud van gebouwen Periode Soorten Planten Vissen Vleermuizen Bever “Muizen“ Vogels Ongewervelde
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dieren. Uitvoeren met maatregelen. Niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen.
Aandachtspunten Planten: Voorkom schade zoveel mogelijk, want vegetaties op muren zijn kwetsbaar en herstellen langzaam. Vleermuizen: Voorkom vernietiging en verstoring van vaste verblijfplaatsen.
Omschrijving werkzaamheid Het gaat om regulier onderhoud van gebouwen, niet om verbouwingen of grootschalige renovaties. Bijvoorbeeld het herstellen van dakbedekkingen, goten en afwateringen, daklijsten, kozijnen, deuren, voegwerk, verwarmingsinstallaties en rioleringen, schilderwerk (schuren, stoppen en schilderen), schoonspuiten en impregneren van gevels, enzovoorts. Ook het onderhoud in gebouwen valt hieronder, dat kan van belang zijn voor bijvoorbeeld vleermuizen en vogels.
Kalender Als beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in het werkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.
Broedvogels: Voorkom vernieling en verstoring van nesten van broedende vogels. Let speciaal op soorten waarvan de nestplaats jaarrond bescherming behoeft. Gedragsregels in de oranje perioden.
Planten • U voorkomt aantasting van groeiplaatsen van beschermde (muur)planten. U vraagt een deskundige (A/B) de groeiplaatsen in het veld te markeren en houdt afstand. • Als het onvermijdelijk is dat beschermde muurplanten worden aangetast, verplaatst u minimaal 50% van de muurplanten onder leiding van een deskundige (A) naar een geschikte groeiplaats in de directe nabijheid. U kunt ze ook tijdelijk in een geschikt depot plaatsen en na de werkzaamheden terugplaatsen. Toelichting: Muurplanten groeien vaak langzaam en zijn in ons land in relatief grote mate afhankelijk van de stedelijke omgeving. Daarom is extra zorgvuldigheid voor de groep soorten op zijn plaats.
34
§ 3.12 Onderhoud van gebouwen
Vleermuizen
Aanvulling
• U voert de werkzaamheden uit in een periode, dat de vleermuizen niet in het gebouw niet aanwezig zijn en zodanig dat de vleermuizen de door hen gebruikte ruimte(n) na de werkzaamheden opnieuw kunnen gebruiken. • Als dat niet mogelijk is, wint u deskundig advies in hoe u de werkzaamheden met zo min mogelijk schade voor de vleermuizen kunt uitvoeren (zie ook ‘Aanvulling’ aan het eind van deze Natuurwerkkalender). U volgt het advies op. • Als U de functionaliteit van de vaste rusten verblijfplaatsen niet kan behouden, bijvoorbeeld door tijdig geschikte alternatieven aan te bieden, vraagt u ontheffing aan.
De gemeente mag als initiatiefnemer of opdrachtnemer afwijken van de gedragsregels die beschreven staan in de gedragscode onder de volgende voorwaarden. • U onderbouwt in het uitvoeringsplan waarom het in een concreet geval niet mogelijk is of voor de beschermde soorten niet wenselijk is te handelen volgens de gedragsregels in deze gedragscode. • U laat een deskundig advies (A) opstellen waaruit blijkt dat de aangepaste werkwijze niet leidt tot grotere schade aan beschermde soorten dan de voorgeschreven werkwijze. • U beschrijft de aangepaste werkwijze voldoende gedetailleerd en instrueert de uitvoerders op dezelfde manier. • De beschrijving van de aangepaste werkwijze is op het werk en bij de directie aanwezig.
Vogels • Als vogels op of in het gebouw broeden: u voert de werkzaamheden uit in een periode dat de vogels het gebouw niet gebruiken en zodanig, dat de vogels na de werkzaamheden opnieuw in of op het gebouw kunnen broeden. • Als dat niet mogelijk is, wint u deskundig advies (A) in hoe u de werkzaamheden met zo min mogelijk schade voor de broedvogels kunt uitvoeren (zie ook ‘Aanvulling’ aan het eind van deze Natuurwerkkalender). U volgt het advies op. • Als U de functionaliteit van de nestplaatsen niet kan behouden, bijvoorbeeld door tijdig geschikte alternatieven aan te bieden, vraagt u ontheffing aan.
Als deze werkwijze niet mogelijk is, vraagt u ontheffing aan.
§ 3.12 Onderhoud van gebouwen
35
3. Natuurwerkkalenders
3.13 Verwijderen van afval Periode Soorten Planten Vissen Vleermuizen Bever “Muizen“ Vogels Ongewervelde
jan
feb
mrt
apr
mei
juni
juli
aug
sept
okt
nov
dec
Zorgplicht, houd rekening met ongewoon vroege of late planten of dieren. Uitvoeren met maatregelen. Niet uitvoeren, tenzij noodzakelijk, toepassen strikte maatregelen.
Aandachtspunten Vissen: Oevervegetaties zijn zeer belangrijk voor de voortplanting en als leefgebied (paaien, eiafzet, schuilplaats voor jongen), voorkom aantasting van de oevervegetatie in het voortplantingsseizoen.
Omschrijving werkzaamheid Het periodiek verwijderen van zwerfvuil en drijfhout met behulp van machines, prikstokken en bladblazers in stedelijk en landelijk gebied.
Kalender Als beschermde soorten van soortgroepen uit onderstaande kalender in hetwerkgebied aanwezig zijn moet u aanvullende gedragsregels volgen.
Amfibieën: Oevervegetaties zijn zeer belangrijk voor de voortplanting en als leefgebied (eiafzet, schuilplaats, foerageergebied). Voorkom aantasting van de oevervegetatie in het voortplantingsseizoen. Grondzoogdieren: In het voortplantingsseizoen geen werkzaamheden uitvoeren nabij holen en burchten van waterspitsmuis, noordse woelmuis en bever. Broedvogels: Voorkom vernieling en verstoring van nesten. Ongewervelden: Platte schijfhoren leeft in de waterplantenvegetatie. Gedragsregels in de oranje perioden.
36
§ 3.13 Verwijderen van afval
Vissen • U voorkomt zo veel mogelijk aantasting van waterplantenvegetatie.
In het leefgebied van waterspitsmuis en/of noordse woelmuis: • U voorkomt aantasting van oevers.
Amfibieën
Vogels
• U voorkomt zo veel mogelijk aantasting van waterplantenvegetatie.
• U voorkomt verstoring en vernietiging van nesten van broedende vogels.
Grondzoogdieren
Ongewervelden
In het leefgebied van de bever: • U houdt minimaal 100 m afstand tot een bewoonde beverburcht.
• U voorkomt zo veel mogelijk aantasting van waterplantenvegetatie.
§ 3.13 Verwijderen van afval
37
4. Planten
4.1 Algemeen In Nederland komen ongeveer 1500 wilde planten voor, waarvan slechts een gedeelte in ons beheergebied. De lijst met beschermde soorten die (mogelijk) voorkomen in de gemeente Dordrecht is opgenomen in bijlage 1 van deze veldgids. Om het aantal soorten beheersbaar te houden zijn er (lastige) keuzes gemaakt welke soorten er moesten worden opgenomen in deze gids. De uiteindelijk opgenomen en beschreven soorten geven echter voldoende aanknopingspunten om op een juridisch juiste manier bestendig beheer en onderhoud uit te kunnen voeren in de gemeente Dordrecht.
Per plantensoort wordt weergegeven: Naam van de soort Bijvoorbeeld: Wilde marjolein
Hoogte van de soort Bijvoorbeeld: 0,30 – 0,60
Bloeiperiode Bijvoorbeeld: juni – augustus
Foto’s Visuele weergave van de plant. Groeiplaats
Karakteristiek Hoe de plant is te herkennen (vormkenmerken en bloeiwijze) en andere soorten die vaak met de beschreven soort voorkomen.
Verspreiding en voorkomen Hier wordt in hele globale zin de verspreiding van de soort in de gemeente Dordrecht beschreven. De verspreiding is ingedeeld in vijf categorieën: algemeen, vrij algemeen, lokaal, vrij zeldzaam en (zeer) zeldzaam. De verspreiding is ingeschat op basis van beschikbare verspreidingskaarten en ecologische kennis. Hiervoor is dankbaar gebruik gemaakt van de kennis en expertise van Ecologisch adviesburo N.W.C. te Dordrecht. Ook wordt een korte beschrijving van de groeiplaats gegeven.
38
§ 4.1 Algemeen
Op termijn gaat de gemeente Dordrecht werken met een eigen database waarin verspreidingsgegevens zijn opgenomen van beschermde soorten binnen haar gemeentegrenzen. De gegevens van juridisch zwaarder beschermde soorten (tabel 2 en 3 soorten) worden ten behoeve van het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden verwerkt in een checklist (het zgn. Afsprakenformulier) voor eigen onderhoudsmedewerkers en voor ingehuurde aannemers. Nieuwe waarnemingen van alle tabel 2 en 3 soorten die niet zijn opgenomen in het Afsprakenformulier worden doorgegeven aan de opzichter. Deze draagt zorg voor verwerking van de nieuwe waarnemingen in de database.
Status Hier wordt aangegeven hoe de soort is opgenomen in de Flora- en faunawet of op een Rode Lijst. Naast de algemeen geldende zorgplicht uit de gedragscode kan het gaan om een tabel 1, 2 of 3-soort. Dit is dan vermeld. De Rode lijst is de lijst van dieren die bedreigd zijn of sterk achteruit gaan. Er zijn vijf categorieën: thans niet bedreigd (TNB), gevoelige soorten (GE), kwetsbare soorten (KW), bedreigde soorten (BE) en ernstig bedreigde soorten (EB). Voor Rode Lijst soorten geldt de Gedragscode Flora- en faunawet uitsluitend als aanbeveling.
Beheer en onderhoud Per soort is aangegeven wat belangrijk is bij het beheer en onderhoud door middel van een verwijzing naar de van toepassing zijnde Natuurwerkkalender(s). Omdat beheer en onderhoud niet alleen wordt bepaald door één planten- (of dier-) soort, kan in de praktijk hiervan worden afgeweken. Als het echter gaat om tabel 2 en 3-soorten uit de gedragscode, zijn de Natuurwerkkalender(s) en maatregelen in de gedragscode maatgevend.
4.2 Plantensoorten Blaasvaren
Hoogte: 0,10 - 0,35 / juni - augustus
Karakteristiek Kleine varensoort met lichtgroene bladeren en strokleurige, breekbare stengel. De omtrek van de bladschijf is driehoekig. De onderste bladsegmenten staan iets afgescheiden van de andere bladeren. De sporenhoopjes aan de onderzijde van het blad zijn bedekt met een dekvliesje zodat ze lijken op een blaasje. Blaasvaren kan gemakkelijk verward worden met andere muurvarens.
Verspreiding en voorkomen Zeer zeldzaam, wellicht niet meer aanwezig. De soort komt voor op vaak schaduwrijke plekken op oude, wat vochtige muren en grachtkanten. Bij ons in het verleden bekend uit de Sliedrechtse Biesbosch.
Status Flora- en faunawet: tabel 2 / Rode Lijst: bedreigd
Beheer en onderhoud Bij groot onderhoud altijd deskundige (A) inschakelen. Bij regulier onderhoud de planten zo veel mogelijk ontzien; in ieder geval minimaal 50% van de groeiplaatsen sparen. Zie voor specifieke richtlijnen paragraaf 3.8 t/m 3.12 van de Natuurwerkkalenders.
Gele helmbloem
Hoogte: 0,15 - 0,30 / mei - oktober
Karakteristiek Lage vertakte, donkergroene overblijvende plant. De bladeren zijn gesteeld en dubbel geveerd. De goudgele bloemen staan horizontaal of schuin omhoog op rechte steeltjes. De vruchten zijn enigszins glanzend. De soort komt regelmatig voor met muurleeuwenbek, muurvaren en steenbreekvaren.
Verspreiding en voorkomen Vrij algemeen in de binnenstad. Gele helmbloem groeit vaak op iets vochtige, maar ook drogere (kalkhoudende) stenige plekken zoals bijvoorbeeld kademuren, oude trappetjes, trottoirs en onder hekwerken. Is o.a. aangetroffen in de omgeving van de Grote kerk. Soms verwilderd als tuinplant.
Status Flora- en faunawet: tabel 2 / Rode Lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Bij groot onderhoud altijd deskundige (A) inschakelen. Bij regulier onderhoud de planten zo veel mogelijk ontzien; in ieder geval minimaal 50% van de groeiplaatsen sparen. Zie voor specifieke richtlijnen paragraaf 3.8 t/m 3.12 van de Natuurwerkkalenders.
§ 4.2 Plantensoorten
39
Klein glaskruid
Hoogte: 0,10 - 0,60 / mei - oktober
Karakteristiek Laag blijvende, sterk vertakte, dicht behaarde muurplant. Stengels zijn gevuld en meestal dieprood van kleur. De bladeren zijn 5 centimeter lang, eirond met een toegespitste top, donkergroen van kleur en stevig aanvoelend. De bloeiwijze (bloem) is weinig opvallend. Ze groeit samen met Muurleeuwenbek en Stinkende gouwe.
Verspreiding en voorkomen Lokaal algemeen. Klein glaskruid groeit bij voorkeur op vochtige tot droge kalkrijke muren van onder andere kaden, soms ook onder heggen en langs trottoirs. Komt voor in een groot deel van de historische binnenstad, m.n. op de kades langs de havens (Voorstraathaven), maar ook in de buitenwijken (brandgangen, oude muren, e.d.).
Status Flora- en faunawet: tabel 2 / Rode Lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Bij groot onderhoud altijd deskundige (A) inschakelen. Bij regulier onderhoud de planten zo veel mogelijk ontzien; in ieder geval minimaal 50% van de groeiplaatsen sparen. Zie voor specifieke richtlijnen paragraaf 3.8 t/m 3.12 van de Natuurwerkkalenders.
Steenbreekvaren Karakteristiek Zeer kleine plant, die ’s winters groen blijft en in zomer rijpe sporen heeft. De langgerekte, kort gesteelde bladeren bestaan uit een glanzend zwartbruine bladspil met twee rijen van talrijke deelblaadjes. In het tweede jaar verliezen de bladeren vaak hun deelblaadjes. Er blijven dan dunne steeltjes over. Oude planten lijken in de lente soms op pruikje van zwartglanzend haar.
Verspreiding en voorkomen Zeldzaam. Steenbreekvaren komt met name voor op matig vochtige en matig stikstofarme groeiplaatsen in voegen van (kade)muren. Is o.a. aangetroffen langs de Wijnhaven en in polder de Biesbosch. Recent ook Alloijsenpolder en in de Sliedrechtse Biesbosch.
Status Flora- en faunawet: tabel 2 / Rode Lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Bij groot onderhoud altijd deskundige (A) inschakelen. Bij regulier onderhoud de planten zo veel mogelijk ontzien; in ieder geval minimaal 50% van de groeiplaatsen sparen. Zie voor specifieke richtlijnen paragraaf 3.8 t/m 3.12 van de Natuurwerkkalenders.
40
§ 4.2 Plantensoorten
Hoogte: 0,05 -0,35 / juni - september
Tongvaren
Hoogte: 0,05 - 0,20 / juni - oktober
Karakteristiek Lage tot middelhoge ´s winters groen blijvende muurplant met tongvormige, gaafrandige, leerachtige bladeren die lichtgroen van kleur zijn. De sporen op de onderzijde van het blad vormen twee rijen evenwijdige strepen.
Verspreiding en voorkomen Zeldzaam. Lokaal op beschaduwde, vochtige tot natte plaatsen, op (kade- en sluis)muren, basaltglooiingen en in water- en straatputten. Is o.a. aangetroffen bij Wijnbrug, omgeving Riedijkshaven (sluis) en Landgoed Dordwijk.
Status Flora- en faunawet: tabel 2 / Rode lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Bij groot onderhoud altijd deskundige (A) inschakelen. Bij regulier onderhoud de planten zo veel mogelijk ontzien; in ieder geval minimaal 50% van de groeiplaatsen sparen. Zie voor specifieke richtlijnen paragraaf 3.8 t/m 3.12 van de Natuurwerkkalenders.
Rietorchis
Hoogte: 0,20 – 0,60 / juni - juli
Karakteristiek Middelhoge, relatief slanke, lichtgroene zomerbloeier. Bladeren vier keer zo lang als breed, lancetvormig, zowel gevlekt als ongevlekt. Bladeren verspreid langs de stengel en komen niet boven de bloeiaar uit. Bloemen roze, lichtpaars tot paarsrood. Komt samen voor met: Kale jonker, Watermunt, Grote kattenstaart en Gestreepte witbol.
Verspreiding en voorkomen Zeldzaam. In ons beheergebied alleen lokaal aanwezig, onder andere bij de Sterrenburg en de Elzen. Groeit op zonnige tot licht beschaduwde en vochtige tot natte plaatsen. Vaak op matig voedselrijke, iets zure bodem.
Status Flora- en faunawet: tabel 2 / Rode lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie voor richtlijnen paragraaf 3.2, 3.3, 3.6 en 3.9 van de Natuurwerkkalenders. Bij werkzaamheden groeiplaatsen markeren. Geen bloeiende orchideeën maaien; altijd zaad laten zetten en de kans geven zich uit te zaaien. Maaien en schonen vanaf eind augustus/begin september. Geen slootmaaisel op de groeiplaatsen van Rietorchis deponeren. Na maaien van de groeiplaatsen, maaisel enkele dagen (min. 48 en max. 96 uur) laten liggen, daarna afvoeren.
§ 4.2 Plantensoorten
41
Spindotterbloem
Hoogte: 0,15 - 0,50 / april - mei
Karakteristiek Laagblijvende plant met grote, fel dooiergele bloemen. Donkergroene, glanzige wortelbladeren. Spindotterbloem lijkt erg veel op Gewone Dotterbloem, maar de knopen van de bloeistengels van Spindotterbloem zijn massief, verdikt, met een elleboogvormige knik; later met korte, dikke bijwortels. Soms vindt er een tweede bloei plaats in augustus - september.
Verspreiding en voorkomen Lokaal algemeen. Komt o.a. voor langs het Wantij en de grote rivieren. Ook in de Biesbosch. Staat vooral op vochtige, voedselrijke grond met enige getijdeninvloed. Kiemt vooral op open plekjes. Staat ook in natte, overstroomde graslanden.
Status Flora- en faunawet: tabel 2 / Rode Lijst: kwetsbaar
Beheer en onderhoud Zie voor richtlijnen paragraaf 3.2, t/m 3.9 van de Natuurwerkkalenders. Bij werkzaamheden groeiplaatsen markeren. Na maaien van de groeiplaatsen (liever niet klepelen), maaisel enkele dagen (min. 2 dagen en max. 4 dagen) laten liggen, daarna afvoeren. Licht materieel inzetten tegen insporing.
Grote keverorchis Karakteristiek Lage tot middelhoge plant. De twee tegenover elkaar staande donkergroene, glanzende, eironde bladeren, zitten aan de onderste helft van de stengel. Ze staan samen als een beker op de grond. De bloeistengel is lang, smal en heeft veel groenachtig, gele bloemen met een smal roodachtig randje.
Verspreiding en voorkomen Zeer zeldzaam. In ons beheergebied lokaal aanwezig op Landgoed Dordwijk. Op vrij vochtige tot vrij droge, matig voedselrijke grond in lichte loofbossen, struikgewas en op grazige grond.
Status Flora- en faunawet: tabel 2 / Rode Lijst: kwetsbaar
Beheer en onderhoud Zie voor richtlijnen paragraaf 3.2, t/m 3.9 van de Natuurwerkkalenders. Bij werkzaamheden groeiplaatsen markeren. Geen bloeiende orchideeën maaien of vernielen door materieel; altijd zaad laten zetten en de kans geven zich uit te zaaien. Geen maaisel of houtsnippers op de groeiplaatsen brengen.
42
§ 4.2 Plantensoorten
Hoogte: 0,20 – 0,45 / mei - juni
Wilde marjolein
Hoogte: 0,30 – 0,60 / juli - september
Karakteristiek Middelhoge, zomer- en herfstbloeier met roze bloemen. De bladeren zijn behaard en geven een aromatische geur (oregano; pizzakruid). Heeft houtige stengels. Zaden worden vanaf augustus tot in de herfst door de wind verspreid. Vermeerdert zich ook vegetatief. Is belangrijk voor dagvlinders, bijen en hommels. Komt regelmatig samen voor met Gewone agrimonie, Glanshaver en soms met Ruige weegbree.
Verspreiding en voorkomen Vrij zeldzaam, lokaal aan aangetroffen bij o.a Crayestein (golfbaan), Stadswerven en in het plangebied van de aansluiting N3-A16. Wilde marjolein komt voor op vrij droge, matig voedselrijke tot schrale kalkhoudende bodem, op grazige plekken en ruigten langs dijken, in bermen en op waterkeringen. Soms verwilderd als tuinplant
Status Flora- en faunawet: tabel 2 / Rode lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.2 Maaien en klepelen van lang gras en kruidenvegetaties. Extensief beheer; maaien en afvoeren (na bloei en zaadzetting). Geen bemesting en/of te intensieve begrazing.
§ 4.2 Plantensoorten
43
5. Dieren
5.1 Algemeen In dit hoofdstuk wordt een aantal diersoorten beschreven die u bij het beheer en onderhoud in en aan de rand van de stedelijke omgeving van Dordrecht tegen kunt komen. De diergroepen die worden beschreven, zijn: zoogdieren, vogels, amfibieën, vissen en ongewervelden. Let op! Alle vogels in Nederland die van nature voorkomen op Europees grondgebied zijn beschermd. Zij mogen tijdens hun voortplantingsproces (baltsen, nestbouw, broeden en verzorgen van opgroeiende jongen) niet door werkzaamheden verstoord worden. Bovendien is van een aantal vogelsoorten het nest ook buiten de voortplantingsperiode jaarrond beschermd (zie bijlage 1).
Op termijn gaat de gemeente Dordrecht werken met een eigen database waarin verspreidingsgegevens zijn opgenomen van beschermde soorten binnen haar gemeentegrenzen. De gegevens van juridisch zwaarder beschermde soorten (tabel 2 en 3 soorten) worden ten behoeve van het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden verwerkt in een checklist (het zgn. Afsprakenformulier) voor eigen onderhoudsmedewerkers en voor ingehuurde aannemers. Nieuwe waarnemingen van alle tabel 2 en 3 soorten die niet zijn opgenomen in het Afsprakenformulier worden doorgegeven aan de opzichter. Deze draagt zorg voor verwerking van de nieuwe waarnemingen in de database.
Status Ook alle vleermuizen (en hun vaste rust- en verblijfplaatsen) zijn beschermd. In deze veldgids is maar een beperkt aantal representatieve vogels en vleermuizen opgenomen, zodat de veldgids hanteerbaar is in het veld.
Visuele weergave van de diersoort zelf en van zijn leefgebied, nest- of rustplaats.
Dit geeft aan hoe de soort is opgenomen in de Floraen faunawet of op een Rode lijst. Naast de algemeen geldende zorgplicht uit de gedragscode kan het gaan om een tabel 1, 2 of 3-soort. Dit is dan vermeld. De Rode lijst is de lijst van dieren die bedreigd zijn of sterk achteruit gaan. Er zijn vijf categorieën: thans niet bedreigd (TNB), gevoelige soorten (GE), kwetsbare soorten (KW), bedreigde soorten (BE) en ernstig bedreigde soorten (EB). Een vrij groot aantal Rode lijst soorten valt onder de Flora- en faunawet en komt voor op één van de tabellen 1, 2 of 3 van beschermde soorten uit de Gedragscode Flora- en faunawet. Voor Rode Lijst soorten geldt de Gedragscode Flora- en faunawet uitsluitend als aanbeveling.
Karakteristiek
Beheer en onderhoud
Per diersoort wordt weergegeven: Naam van de soort bijvoorbeeld: IJsvogel.
Foto
Dit geeft aan hoe het dier is te herkennen; een omschrijving van de levenswijze en de ecologie.
Verspreiding en voorkomen Hier wordt een globale verspreiding van de soort in de gemeente Dordrecht beschreven. Deze is ingedeeld in vijf categorieën: algemeen, vrij algemeen, lokaal, vrij zeldzaam en zeldzaam. De verspreiding is ingeschat op basis van beschikbare verspreidingskaarten en ecologische kennis. Hiervoor is dankbaar gebruik gemaakt van de kennis en expertise van Ecologisch adviesburo N.W.C. te Dordrecht. Ook wordt een korte beschrijving van het leefgebied gegeven.
44
§ 5.1 Algemeen
Per soort is aangegeven wat belangrijk is bij het beheer en onderhoud door middel van een verwijzing naar de van toepassing zijnde Natuurwerkkalender(s). Omdat beheer en onderhoud niet alleen wordt bepaald door één dier- (of planten-) soort, kan in de praktijk hiervan worden afgeweken. Als het echter gaat om tabel 2 en 3-soorten uit de gedragscode, zijn de Natuurwerkkalender(s) en maatregelen in de gedragscode maatgevend.
5.2 Zoogdieren Bever Karakteristiek Zeer groot knaagdier (tot 1 m. kop-romp), donkerbruine vacht met geschubde horizontaal afgeplatte staart. Maakt grote burchten in oever of op land. Legt soms dammen aan. Vooral ’s nachts actief. Goede zwemmer. Vlucht bij gevaar onder water. Voedsel bestaat uit planten en schil van wilg en populier. Knagen hele bomen om, maar ook aan takken.
Verspreiding en voorkomen Algemeen in en rond de Biesbosch, elders in de regio vrij zeldzaam. Ook in en rond het Wantij. De laatste jaren neemt het aantal plekken met bevers toe. Vooral in oeverzones met afwisseling van (riet)moeras, bos en struweel.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: gevoelig
Beheer en onderhoud Tussen begin maart - eind augustus: geen werkzaamheden uitvoeren binnen afstand van minimaal 100 m. rond bewoonde beverburcht. Buiten deze periode: voorkom beschadiging van bewoonde burcht en houd afstand. Beperkt maaien water- en oevervegetatie t.b.v. zomervoedsel. Omgeknaagde bomen zo veel mogelijk laten liggen. Zie voor richtlijnen paragraaf 3.3 t/m 3.9 van de Natuurwerkkalenders.
Egel Karakteristiek Zoogdier, 23 - 35 cm lang, bruin van kleur, rug bedekt met stekels. Rolt zich bij gevaar op als een bal en zet stekels uit. Paartijd april-augustus, werpt tot in september 3-4 jongen per jaar. Eet met name rupsen, slakken en kevers. Nachtdier, solitair. Winterslaap: november-april (worden af en toe wakker).
Verspreiding en voorkomen Algemeen. Leeft met name in loofbossen, vochtige weilanden en grasvelden, maar in ons beheergebied ook in parken, heestervakken, bosplantsoen en tuinen. Afhankelijk van schuilplaatsen met blad en ondergroei.
Status Flora- en faunawet: tabel 1 / Rode Lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Voorafgaand aan maaien van kruidige vegetaties en snoeien of rooien van struiken of bosplantsoen, eerst terrein onderzoeken op de aanwezigheid van egels. Deze vluchten bij naderende verstoring namelijk niet weg. Eventueel aangetroffen egels worden (voorzichtig!) verplaatst naar een nabijgelegen locatie waar voldoende dekking aanwezig is en geen werkzaamheden plaatsvinden.
§ 5.2 Zoogdieren
45
Haas Karakteristiek Als konijn, maar langere poten en oren (oorpunten zwart). Houdt bij rennen zwarte staart omlaag. Rent hard en slaat haken (90° hoek). Moerhaas krijgt zo’n 11 jongen per jaar. Er overleven er slechts 2 tot 4. Eet selectief allerlei plantaardige kost. Hazen bewonen geen holen zoals konijnen, maar maken legers (ondiepe uithollingen) onder heggen, in ruigtezomen, in bosranden en midden in open veld (weilanden en akkers).
Verspreiding en voorkomen Algemeen. Heeft voorkeur voor open bos en kleinschalig cultuurland, maar wordt ook in open veld, in polders in het buitengebied en in de stadsrandzone aangetroffen.
Status Flora- en faunawet: tabel 1 / Rode Lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Vermijd onnodige verstoring van dieren door werkzaamheden (zie hoofdstuk 2; Algemene gedragsregels). Plekken met jonge hazen markeren en zoveel mogelijk ongemoeid laten bij onderhouds- en aanlegwerkzaamheden. Jonge hazen die alleen worden aangetroffen met rust laten, omdat de moeder de diertjes nog elke dag komt voeden.
Konijn Karakteristiek Haasachtige, maar met kortere achterpoten. Buik lichter gekleurd dan rug, onderkant staart en poten wit. Kortere oren dan haas en zonder zwarte punt. Grootte: 35 - 40 cm. Eet alleen planten. Is vooral ’s nachts actief. Voortplanting in periode januari t/m juli: 2 tot 3 nesten met in totaal wel 20 nakomelingen. Velen van deze sterven het eerste jaar.
Verspreiding en voorkomen Algemeen. Komt in allerlei terreinen voor met goed graafbare grond (zand). Leeft in gangenstelsels onder de grond. In ons beheergebied met name in parken, op buitenplaatsen en stadsrandzones.
Status Flora- en faunawet: tabel 1 / Rode Lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Vermijd onnodige verstoring van dieren door werkzaamheden (zie hoofdstuk 2; Algemene gedragsregels). Eventueel aangetroffen plekken met jonge konijnen markeren en zoveel mogelijk ongemoeid laten bij onderhouds- en aanlegwerkzaamheden.
46
§ 5.2 Zoogdieren
Noordse woelmuis Karakteristiek Grote muis (9,5- 16 cm). Relatief lange, tweekleurige staart. Donkere achterpoten met lichtere nagels. Eet vooral rietspruiten, biezen, grassen, zaden, wortels en in winter ook schors. Plant zich voort van april tot oktober, 3 à 4 keer per jaar 3 tot 7 jongen. Ze nestelen in oevervegetatie in bovengronds nest.
Verspreiding en voorkomen Zeldzaam tot lokaal minder algemeen. Komt vooral voor in moerassen, drassige hooilanden en oevervegetaties. Bij ons o.a. waargenomen in Biesbosch, nabij Wantij, natuurpad (Nieuwe Merwede) en in rietkragen langs kreken in buitengebied (Elzen, Noorderdiep)
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: kwetsbaar.
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.3 Maaien van oevers en moeras, 3.6 Schonen van wateren, 3.7 Baggeren van wateren en 3.9 Onderhoud van oevers. Is gebaat bij natuurlijke peilfluctuatie (hoge waterstand in winter en laag in zomer) en dynamiek. Gefaseerd maaien! Op plekken met deze soort het hele jaar minimaal 25% van water-/moerasbegroeiing ongemoeid laten. In periode april t/m augustus minimaal 50% niet maaien/schonen.
Waterspitsmuis Karakteristiek Grote spitsmuis (6,5 - 11 cm), zwarte rug- en witte buikzijde. Tweekleurige staart. Dubbele rij stijve haren langs staart en poten. Oorschelpen zijn onzichtbaar. Graaft gangen in oever. Gebruikt ook gangen van andere dieren. Eet vooral ongewervelden, maar ook vis en amfibieën. Nestelt in oevervegetatie.
Verspreiding en voorkomen Zeldzaam. Bewoont schoon water met rijke begroeiing van wateren oeverplanten. In Biesbosch vaak in begroeiing van riet en kruiden. Soort is sterk gebonden aan water. In ons beheergebied o.a. waargenomen langs Natuurpad (Nieuwe Merwede), Sliedrechtse Biesbosch en nabij de Elzen/Dordtse Biesbosch.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: kwetsbaar.
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.3 Maaien van oevers en moeras, 3.6 Schonen van wateren, 3.7 Baggeren van wateren en 3.9 Onderhoud van oevers. Is gebaat bij natuurlijke peilfluctuatie (hoge waterstand in winter en laag in zomer) en dynamiek. Gefaseerd maaien! Op plekken met deze soort het hele jaar minimaal 25% van water-/moerasbegroeiing ongemoeid laten. In periode april t/m augustus minimaal 50% niet maaien/schonen.
§ 5.2 Zoogdieren
47
INFORMATIEKAART VLEERMUIZEN Karakteristiek Kleine, insectenetende vliegende zoogdieren. Schemer- en nachtdieren, die overdag in een schuilplaats zitten. Deze schuilplaatsen zijn in ons land meestal in holtes en spleten in bomen en gebouwen. De vrij ingewikkelde en verschillende gedragingen van de meeste vleermuizen maakt het lastig dit in het algemeen te beschrijven. De meeste vleermuizen hebben verschillende typen verblijfplaatsen, die vaak apart door mannetjes en vrouwtjes gebruikt worden. In de winter verblijven veel soorten in donkere holtes in bomen en gebouwen in een winterslaap. Er zijn echter ook wegtrekkende soorten. In de zomer bevinden de vrouwtjes van de meeste soorten zich in zogenaamde kraamkamers om de jongen groot te brengen. De mannetjes leven dan individueel of in groepjes. Later in het jaar hebben de mannetjes vaak een vaste verblijf- of baltsplaats waar paringen plaatsvinden. In het landschap maken vleermuizen gebruik van vaste routes en foerageerplaatsen, bijvoorbeeld langs lijnvormige landschapselementen.
Watervleermuis
Vleermuisverblijfplaats
Verspreiding en voorkomen Algemeen voorkomend tot zeldzaam in ons beheergebied (soortafhankelijk).
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: soortafhankelijk
Vleermuisverblijfplaats
48
§ 5.2 Zoogdieren
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken, 3.12 Onderhoud van gebouwen. Vooral het behoud en de bescherming van de verschillende typen verblijfplaatsen is voor deze soorten erg belangrijk. Bomen met holtes en spleten kunnen van belang zijn als verblijfplaats. Mogelijke verblijfbomen altijd van tevoren laten onderzoeken door een deskundige (A) bij voorgenomen velling of snoeien. Gebouwen met openingen/spleten of vrij toegankelijke donkere ruimtes worden ook vaak door vleermuizen gebruikt. Bij verbouwingen of onderhoud van gebouwen moet altijd de mogelijkheid van vleermuisverblijfplaatsen worden onderzocht door een deskundige (A). Ontheffing is noodzakelijk als aantasting van verblijfplaatsen onvermijdelijk is. Ook aantasting van foerageergebied en vliegroutes is zonder ontheffing niet toegestaan. Het aanbrengen van verlichting kan ernstig verstorend werken op een aantal soorten vleermuizen. Bij het veranderen van de ligging van landschapselementen altijd nagaan of vleermuizen hiervan hinder ondervinden. Verder zijn vleermuizen vaak afhankelijk van een zo gevarieerd mogelijk landschap.
Vleermuisoverwinteringsplaats
Meervleermuis paarverblijfplaats
Vleermuizen kolonieplaats
Vleermuizen kolonieplaats
§ 5.2 Zoogdieren
49
5.3 Vogels Blauwe reiger Karakteristiek Grote vogel, lange hals en poten. Bovenkant grijs en onderkant wit. Spanwijdte: 155 – 175 cm. Volwassen vogels: witte kop, zwarte wenkbrauwstreep en sierveren op achterhoofd. Staat vaak stil langs waterkant om te jagen. Eet vis, amfibieën en andere waterdieren. Nest vaak in toppen van oude bomen, wordt meerdere jaren achtereen gebruikt. Meestal in kolonies. Broedtijd februari – juni.
Verspreiding en voorkomen Algemeen tot zeer algemeen voorkomend. Zowel in stedelijk, als landelijk gebied. Broedkolonies o.a. bij Landgoed Dordwijk, Gravenstein bij Amstelwijck, Baanegat bij de Beneden Merwede en Wantijpark.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken. Snoeiwerkzaamheden aan bomen met reigernesten zoveel mogelijk buiten de periode maart - augustus uitvoeren. Nestbomen niet zonder meer vellen: in sommige gevallen kan sprake zijn van een beschermd nest. Altijd deskundige (A) inschakelen bij vellen en rooien van nestboom.
Boerenzwaluw Karakteristiek Onmiskenbare zwaluw. Lange, diep gevorkte staart met lange, spitse staartpennen. Heeft metaalglanzend blauwe bovendelen, roodbruin voorhoofd en keel, donkerblauwe kropband en verder roomwitte onderdelen. Spanwijdte: 32-34 cm. Zeer snelle, sierlijke vlucht met snelle wendingen. Te verwarren met huiszwaluw (zie blz. 56 van deze gids), maar deze heeft witte keel en stuit en kortere staart. Nest van modder en plantenresten; meestal tegen gebouw gemetseld, soms onder bruggen. Broedtijd mei – juli; soms 2de legsel in september.
Verspreiding en voorkomen Vrij zeldzaam. Komt meer voor in stadsrand en buitengebied, dan in de stad. Vliegt ook graag rakelings over waterpartijen om muggen te vangen. Broedgevallen in ons beheergebied o.a. waargenomen in de polder en in de stadsrandzone.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: gevoelig
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.12 Onderhoud van gebouwen. Onderhoudswerkzaamheden aan gebouwen met nesten van boerenzwaluw zoveel mogelijk buiten de periode april – september uitvoeren. Nesten niet zonder meer verwijderen. Altijd ecologisch deskundige inschakelen (A) bij voorgenomen verwijdering van nesten.
50
§ 5.3 Vogels
Boomklever Karakteristiek Actieve vogel. Krachtige, puntige snavel. Blauwgrijze kruin en bovendelen, bleekgele onderdelen met roodbruine flanken, witte wangen en keel. Zwarte oogstreep. Klimt schoksgewijs tegen boomstammen (ook naar beneden!) om in boombast te hakken naar insecten. Vlucht golvend. Nestelt in boomholten, waarvan vaak de ingang met modder wordt bepleisterd. Ook in nestkasten. Broedtijd vanaf eind april.
Verspreiding en voorkomen Vrij algemeen tot zeldzaam. Bewoont in stad: parken, buitenplaatsen en stadsrandzones met oudere bomen. Ook in tuinen met oude, grote bomen. In ons beheergebied o.a. waargenomen in het Wantijpark, Landgoed Dordwijk, Dubbelsteijnpark en Overkamppark.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken. Snoeiwerkzaamheden aan bomen met boomklevernesten/-kasten zoveel mogelijk buiten de periode maart - augustus uitvoeren. Nestbomen niet zonder meer vellen. Altijd deskundige (A) inschakelen bij vellen en rooien van nestboom.
Boomvalk Karakteristiek Kleine valk (29-35 cm.; spanwijdte 70-84 cm). Bovenzijde donkergrijs, onderzijde wit met brede, donkere lengtestrepen. Kop zwart-wit getekend. Vrij lange, spitse vleugels. Korte staart. Vliegt snel, maar is erg wendbaar. Kan hierdoor grote insecten en kleine vogels in vlucht vangen. Broedt vooral hoog in bomen in oude nesten van andere (roof)vogels. Broedtijd vanaf juni.
Verspreiding en voorkomen Vrij zeldzaam tot zeldzaam. Komt vooral voor in open gebieden met veel variatie en veel prooidieren. Komt bij ons vooral voor in buitengebied. Soms in stadsrandzones. Broedgevallen zijn o.a. bekend van de Baanhoekweg bij de gevangenis en de Kasteeltuin Crabbehof.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: kwetsbaar
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken. Snoeiwerkzaamheden aan bomen met boomvalkennesten zoveel mogelijk buiten de periode mei augustus uitvoeren. Bomen met boomvalkennest niet zonder meer vellen. Nesten zijn jaarrond beschermd! Altijd deskundige inschakelen (A) bij aanwezigheid van boomvalkennest.
§ 5.3 Vogels
51
Bosuil Karakteristiek Vrij grote uil (37 - 43 cm). Bruin met witte vlekken en strepen. Gedrongen met grote ronde kop en donkere ogen. Eet muizen, maar ook andere kleine zoogdieren, kikkers en vogels. Jaagt vooral in schemering en ’s nachts; overdag schuilhoudend in bomen. Zang van mannetje klinkt als hoe, hoehoehoe. Broedtijd februari – juni.
Verspreiding en voorkomen Vrij zeldzaam tot minder algemeen. Broedt in oudere loofbossen, parken en tuinen in holtes in bomen. Maakt graag gebruik van nestkasten. In ons beheergebied zijn broedgevallen bekend van o.a. kasteel Crabbehof, Algemene Begraafplaats en het Dubbelmondepark.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken. Snoeiwerkzaamheden aan bomen met bosuilnesten/-kasten zoveel mogelijk buiten de periode februari - juli uitvoeren. Nestbomen niet zonder meer vellen: in sommige gevallen kan nest beschermd zijn. Altijd deskundige (A) inschakelen bij vellen en rooien van nestboom.
Buizerd Karakteristiek Middelgrote roofvogel. Brede vleugels en middelmatig lange staart. Variabel gekleurd. Vaak bruin met kleine witte vlekken. Soms vrijwel wit. Jaagt in open terrein. Vaak vanaf uitzichtpost, maar ook wel biddend. Jaarvogel. Meest gehoorde geluid: luid miauwend tijdens cirkelvluchten. Prooidieren voornamelijk muizen, konijnen en andere kleine dieren. Broedtijd april – juni.
Verspreiding en voorkomen Vrij algemeen tot lokaal. Broedt in bomen; meestal in oude kraaiennesten Als wintergast uit noordelijke landen vaak te zien in de lucht of op uitkijkposten zoals paaltjes in boerenland. Komt in ons hele beheergebied vooral voor in parken, stadsrandzone en buitengebied.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken. In principe geen onderhoud in broedseizoen (ca. 15 maart - 15 juli). Bomen met buizerdnest niet zondermeer vellen. Nesten zijn jaarrond beschermd! Altijd deskundige (A) inschakelen bij aanwezigheid van buizerdnest.
52
§ 5.3 Vogels
Gekraagde roodstaart Karakteristiek Insecteneter (14 cm). Mannetje heeft oranje onderzijde en zwarte rug. Vogel met zwarte keel en wit voorhoofd. Vrouwtje heeft minder opvallend verenkleed; vooral grijsbruin. Vaak te zien in rechtopstaande positie op zitpost; staart trilt dan constant. Broedt in boomholten of nestkasten met ovale opening. Broedtijd mei – juli.
Verspreiding en voorkomen Minder algemeen tot vrij zeldzaam. Komt voor in halfopen bos, parken, tuinen en oude boomgaarden. In ons beheergebied zijn broedgevallen bekend van o.a. Zeedijk, Zanddijk, Oostkilpark, Rustenburgpark. Dordrecht met de Biesbosch vormt een kerngebied voor deze soort.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken. Snoeiwerkzaamheden aan bomen met gekraagde roodstaartnesten/-kasten zoveel mogelijk buiten de periode april - augustus uitvoeren. Nestbomen niet zonder meer vellen: in sommige gevallen kan nest beschermd zijn. Altijd deskundige (A) inschakelen bij vellen en rooien van nestboom.
Gierzwaluw Karakteristiek Insecteneter (ca. 18 cm.; spanwijdte 40-44 cm). Donkergrijs, keel lichter van kleur. Korte, brede snavel. Vleugels sikkelvormig. Staart kort en gevorkt. Heeft nauwelijks poten. Lijkt op een zwaluw, maar is dat niet. Vliegt zeer snel en is wendbaar. Verblijft, behalve in broedtijd, bijna altijd in de lucht. Slapen zwevend op kilometers hoogte, drinken vallende regendruppels, eten al vliegend insecten en paren zelfs in de lucht. Koloniebroeder. Broedtijd mei – juni.
Verspreiding en voorkomen Vrij algemeen in onze stedelijke omgeving. Broeden in holtes in gebouwen; onder dakpannen, in kieren, spouwmuren etc.. Broedt verspreid in Dordrecht. In nieuwe wijken wat minder; daar vaak in kopse gevels (o.a. in Sterrenburg: Goudenstein en Boogschutter).
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.12 Onderhoud van gebouwen. Onderhoudswerkzaamheden aan gebouwen met nesten van gierzwaluw buiten de periode april – juli uitvoeren. Nesten zijn jaarrond beschermd! Altijd deskundige (A) inschakelen bij voorgenomen verwijdering van nesten of ingrijpende onderhoudswerkzaamheden. Mogelijk compenserende maatregelen of ontheffing noodzakelijk.
§ 5.3 Vogels
53
Groene specht Karakteristiek Specht (30-35 cm). Bovenzijde olijfgroen, onderzijde lichter. Stuit geel. Opvallende vogel door zwart met rode kop. Stevige, korte, grijzige dolksnavel. Lachende roep “kluu, kluu kluu” is opvallend. Golvende vlucht. Eet mieren, andere insecten en bessen. Broedtijd maart – juni.
Verspreiding en voorkomen Vrij algemeen tot algemeen. In stedelijk gebied in (sport) parken, buitenplaatsen en stadsrandzones. Broedt in zelf uitgehakte holtes in oude bomen. Ook in tuinen met grote beuken. Broedgevallen in ons beheergebied o.a. op Algemene begraafplaats, Raamkil, Landgoed Dordwijk, etc.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode lijst: kwetsbaar.
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken. Snoeiwerkzaamheden aan bomen met spechtennest zoveel mogelijk buiten de periode maart augustus uitvoeren. Oude bomen met spleten en holen zoveel mogelijk sparen. Nestbomen niet zonder meer vellen: in sommige gevallen kan nest beschermd zijn. Altijd deskundige (A) inschakelen bij vellen en rooien van nestboom.
Heggenmus Karakteristiek Onopvallend getekend; warmbruin, grijze kop en borst. Donkere, dunne snavel. Grootte: 13 – 14,5 cm. Onopvallend gedrag en erg schuw. Vaak over het hoofd gezien. Zoekt ‘schuifelend’ voedsel op de grond, meestal onder dekking van struikgewas. Eet ’s winters ook zaden en bessen. Zingt vaak vanaf een hoge post (b.v. boomtop), al vroeg in voorjaar. Broedtijd april – augustus; meestal twee legsels per jaar.
Verspreiding en voorkomen Algemene broedvogel. Komt in de hele stad en het buitengebied voor. Nestelt vooral in struiken en hagen, maar ook in houtstapels. Nest bestaat voor groot deel uit mos.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken. Snoeiwerkzaamheden aan struiken en heesters met nesten van kleine zangvogels zoveel mogelijk buiten de broedperiode (apr. – aug.) uitvoeren. Indien bewoond nest aanwezig: nest markeren en snoeien volgens richtlijnen Zorgvuldig handelen m.b.t. fysieke aanwezigheid, fasering werkzaamheden, geluidsoverlast, etc.
54
§ 5.3 Vogels
Houtduif Karakteristiek Grote duif (ca. 40 cm.). Bovenzijde grijs, onderzijde roze-grijs. Op hals witte vlek en op vleugels witte streep. Ondanks omvang en gewicht, vliegt houtduif snel en is wendbaar. Vliegt vaak met veel lawaai en klapperende vleugels op uit bomen en struiken. Broedtijd (februari) maart – augustus; vaak wel drie legsels per jaar.
Verspreiding en voorkomen Zeer algemene broedvogel. Komt in stad en buitengebied voor. Nesten worden op de meest onmogelijke plaatsen gebouwd; tussen takken van bomen tot op richels van gebouwen. Nest is vaak niet meer dan een bos van takjes.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken en 3.12 Onderhoud van gebouwen. Werkzaamheden bij nesten zoveel mogelijk buiten de broedperiode uitvoeren. Indien bewoond nest aanwezig: nest markeren en werkzaamheden uitvoeren volgens richtlijnen Zorgvuldig handelen m.b.t. fysieke aanwezigheid, fasering werkzaamheden, geluidsoverlast, etc.
Huismus Karakteristiek Sterk aan menselijke omgeving gebonden mussensoort (ca. 15 cm groot). Bovenzijde bruin tot rood-bruin. Onderzijde vaalwit of lichtgrijs. Vleugels met een witte streep. Mannetje heeft grijze kruin en zwarte keelvlek. Vaak in groepen bij elkaar; houden contact door voortdurend te tjilpen. Hippen, als stuiterende pingpongbal, op de grond op zoek naar zaden en bessen. Broedtijd eind maart tot in augustus. Twee tot drie legsels/jaar.
Verspreiding en voorkomen Zeer algemeen. Sterk achteruitgaand; aantal is afgelopen decennia gehalveerd! Vooral in de stedelijke omgeving. Nesten in boomholten, maar vooral onder dakpannen en gaten en kieren van gebouwen. Ook in nestkasten.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.12 Onderhoud van gebouwen. Onderhoudswerkzaamheden aan gebouwen met nesten van huismus buiten de periode maart – augustus uitvoeren. Nesten nooit zonder meer verwijderen. Nesten zijn jaarrond beschermd! Altijd deskundige (A) inschakelen bij voorgenomen verwijdering van nesten.
§ 5.3 Vogels
55
Huiszwaluw Karakteristiek Zwaluw met zwak gevorkte staart. Bovenzijde glanzend blauwzwart, onderzijde en stuit wit. Vliegt met hoge snelheid en scherpe bochten. Vangt o.a. veel muggen. Lijkt op boerenzwaluw, maar deze heeft rode keel en langere staart. Nest is bolvormig, gemaakt van klei en vliegopening van boven. Nest meestal onder overhangende delen van gebouwen, soms onder bruggen. Vaak in kleine kolonies. Broedtijd mei – juli; vaak twee tot drie legsels/jaar.
Verspreiding en voorkomen Vrij zeldzaam tot minder algemeen. Gaat achteruit. Komt vooral voor bij gebouwen; vooral in buitengebied en stadsrandzone, in mindere mate in de stad. Broedgevallen zijn van diverse plaatsen bekend in ons beheergebied; de grootste kolonie bij Johannes Visgemaal.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: gevoelig
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.12 Onderhoud van gebouwen. Onderhoudswerkzaamheden aan gebouwen met nesten: buiten de broedperiode uitvoeren. Nesten niet zonder meer verwijderen: in sommige gevallen kan nest beschermd zijn! Altijd deskundige (A) inschakelen bij vellen en rooien van nestboom.
IJsvogel Karakteristiek Niet te verwarren, klein felblauw gekleurd vogeltje met oranje buik en opvallend grote snavel. Grootte: 17 – 20 cm. Viseter. Is gevoelig voor strenge winters, onder andere omdat de ijslaag op het water het voedsel (vissen) onbereikbaar maakt.
Verspreiding en voorkomen Lokaal tot zeldzaam; na zachte winters algemener. Vliegt zeer snel langs en over waterpartijen en lijnvormige wateren. Broedplaats: nestelt in steile oevers boven het water. In ons beheergebied op diverse plekken waargenomen; onder andere in Sterrenburg, Vlij, Wantij en Biesbosch.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.3 maaien van oevers en moeras, 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken, 3.6 Schonen van wateren, 3.7 baggeren van wateren en 3.9 Onderhoud van oevers. Kale steilranden, wortelkluiten van ongevallen bomen en overhangende oevers sparen. Overhangende bomen en takken langs wateren niet verwijderen; dienen als jachtplek. Altijd deskundige (A) inschakelen bij ingrepen met effect op nesten.
56
§ 5.3 Vogels
Meerkoet Karakteristiek Plompe zwarte watervogel met witte snavel en voorhoofd. Ongeveer 40 cm. groot. Poten met zwemlobben. Agressief in nestbescherming. Vliegt met veel kabaal op. Jaarvogel. Meest gehoord geluid van mannetje: een luid ‘pieks’. En van vrouwtje: ‘kouw’.
Verspreiding en voorkomen Zeer algemeen. Broedt in oevervegetaties, maar vaak ook op open water op drijvend plantenmateriaal en dergelijke.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.3 maaien van oevers en moeras, 3.6 Schonen van wateren, 3.7 baggeren van wateren en 3.9 Onderhoud van oevers. Indien mogelijk geen onderhoud in broedseizoen (ca. 15 mrt - 15 juli). Bij eerder maaien, schonen of baggeren: nesten markeren en minimaal 5 meter rond nest sparen.
Oeverzwaluw Karakteristiek Grijsbruine kolonievogel met witte buik en relatief korte staart. Grootte: 12-13 cm. Zomergast (eind maart – begin oktober). Insecteneter. Meest gehoorde geluid: een schril raspend roepen binnen de groep.
Verspreiding en voorkomen Lokaal. Gebonden aan water als jachtterrein en steile oevers/ steilwanden voor de nestkolonie. Broedplaats: gegraven hol in steilranden, ook in zanddepots. In ons beheergebied o.a. aangetroffen in Kildepot en Baanegat, maar kan op elk mogelijk bouwterrein met een zanddepot verschijnen!
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.3 maaien van oevers en moeras, 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken, 3.6 Schonen van wateren, 3.7 baggeren van wateren en 3.9 Onderhoud van oevers. Kale steilranden sparen. Opletten bij werkzaamheden rond zanddepots. Deze voorafgaand aan broedperiode ongeschikt maken voor oeverzwaluwen of werkzaamheden uitvoeren in najaar.
§ 5.3 Vogels
57
Ransuil Karakteristiek Uil (ca. 35 cm.) met rechtopstaande oorpluimen. Spanwijdte 85 – 100 cm. Bovenzijde bruin met lichtere vlekken. Onderzijde lichter en met onregelmatige lengtestrepen. Net als alle andere uilen met gezichtsmasker van kleine veertjes. Iris oranje. Eet vooral muizen, maar ook kleine vogels. Broedtijd maart – april.
Verspreiding en voorkomen Minder algemeen tot zeldzaam. Leeft vooral in buitengebied, soms in parken, op begraafplaatsen en in de stadsrandzone met bosjes, hagen en ruigtes. Broedt graag in naaldbomen, maar ook in loofhout. Maakt vaak gebruik van oude ekster- en kraaiennesten. In ons beheergebied o.a. broedgevallen in de Elzen.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: kwetsbaar
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken. Snoeiwerkzaamheden aan bomen met ransuilennest buiten de periode maart - juli uitvoeren. Nestbomen van ransuil niet zondermeer vellen. Nesten zijn jaarrond beschermd! Altijd deskundige (A) inschakelen bij aanwezigheid van ransuilennest.
Sperwer Karakteristiek Roofvogel met spanwijdte 60 – 80 cm. Bovenzijde blauwgrijs, onderzijde vaalwit met (roest)bruine dwarsstrepen, donkere dwarsbanden over staart. Vrouwtje is groter dan mannetje, mannetje is grijzer van kleur. Vliegt in cirkelvormige vlucht, afgewisseld met 3 of 4 vleugelslagen. Voedsel bestaat vooral uit zangvogels. Broedtijd mei – juli.
Verspreiding en voorkomen Minder algemeen, maar toenemend. Leeft voornamelijk in parken en buitenplaatsen in de stad, bossen in de stadsrand en het buitengebied. Nesten vaak hoog in de boom. ’s Winters vaker te zien in de stad. Broedt in ons beheergebied o.a. in Park Wittenstein en het Dubbelmonde park.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken. Snoeiwerkzaamheden aan bomen met sperwernest buiten de periode maart - augustus uitvoeren. Nestbomen van sperwer niet zondermeer vellen. Nesten zijn jaarrond beschermd! Altijd deskundige (A) inschakelen bij aanwezigheid van sperwernest.
58
§ 5.3 Vogels
Steenuil Karakteristiek Kleine uil (ca. 22 cm). Grijs met lichte stippen. Meestal vroeg in de schemering actief, soms ook overdag. Opvallend golvende vlucht. Jaagt vanaf zitpost in boom of op paaltje. Voedsel voornamelijk insecten, amfibieën, reptielen en muizen. Roep is een herkenbaar kieuw en is ook overdag te horen.
Verspreiding en voorkomen Zeldzaam tot lokaal. Achteruitgaand. In kleinschalig agrarisch landschap en oude polders. Ook in parken en buitenplaatsen. Broedplaats: holen en gaten in o.a. knotwilgen en oude gebouwen. Ook in speciale nestkasten voor steenuilen. In ons beheergebied alleen aangetroffen in het buitengebied, o.a. in Zuidpolder.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode lijst: kwetsbaar.
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken en 3.12 Onderhoud van gebouwen. Tussen januari en half augustus geen werkzaamheden uitvoeren in en/of nabij nestplaats van deze soort. Nestlocaties zijn jaarrond beschermd! Altijd deskundige (A) inschakelen bij aanwezigheid van steenuilennest.
Torenvalk Karakteristiek Kleine roofvogel met bruine rug en leigrijs gepunte vleugels. “Bidt” vaak op muizenjacht met waaiervormige staart. Grijze kop en staart. Jaarvogel. Meest gehoorde geluid: kort en snel ‘kie,kie,kie,kie’.
Verspreiding en voorkomen Vrij algemeen. Door toename havik worden ook torenvalken als prooi geslagen. Bewoont kleinschalig, maar open landschap. Soms in stedelijke omgeving in en rondom parken en buitenplaatsen. Broedplaats in oude (kraaien)nesten in bomen of gebouwen met nis of nestkast.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.4 Snoeien van bomen, struiken en heesters, 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken en 3.12 Onderhoud van gebouwen. Tussen maart en juli geen werkzaamheden uitvoeren in en/of nabij nestplaats van deze soort. Nestlocaties kunnen mogelijk jaarrond beschermd zijn indien er geen goede alternatieven in de directe omgeving aanwezig. Altijd deskundige (A) inschakelen bij dunnen en rooien van nestboom of grootschalig onderhoud aan gebouwen.
§ 5.3 Vogels
59
INFORMATIEKAART JAARROND BESCHERMDE NESTEN Karakteristiek Alle vogels in Nederland die van nature voorkomen op Europees grondgebied zijn beschermd. Deze bescherming geldt ook voor in gebruik zijnde nesten van deze vogels. Dit gebruik beperkt zich voor de meeste vogels tot het broedseizoen. Indien het nest na het broedseizoen niet meer in gebruik is, is het niet meer beschermd.
Horst buizerd
Echter, een zeer beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent, keert elk jaar terug naar hetzelfde nest en/ of broedt in kolonies. Deze nesten zijn allemaal jaarrond beschermd. Daarnaast is er een categorie vogels waarvan het nest in sommige gevallen jaarrond beschermd is. Dat is het geval als er geen alternatieven in de omgeving of de regio voorhanden zijn en deze ook niet (met een gerede kans op succes) kunnen worden gerealiseerd. Zie voor jaarrond beschermde nesten: bijlage 69.
Verspreiding en voorkomen
Horst havik
Jaarrond beschermde nesten van diverse soorten vogels komen in ons gehele beheergebied voor; zowel in de stad, als in het buitengebied.
Nestplaats gierzwaluwen
60
§ 5.3 Vogels
Grote bonte specht nestholte
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: soortafhankelijk
Huiszwaluw nestplaats
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.5 Dunnen van houtopstanden, rooien van bomen en struiken, 3.12 Onderhoud van gebouwen. Bomen met holtes en spleten bij voorkeur niet vellen; hierin kunnen zich jaarrond beschermde nesten bevinden. Indien vanuit veiligheidsoverwegingen of een ander (maatschappelijk) belang deze boom toch geveld moet worden, altijd van tevoren laten onderzoeken door een deskundige (A). Van een redelijk aantal roofvogels is het nest jaarrond beschermd. Dat geldt in sommige gevallen ook voor nesten van bijvoorbeeld zwarte kraai en ekster. Wanneer in een boom die geveld moet worden zich een vrij groot nest bevindt, moet deze vooraf altijd door een deskundige (A) worden onderzocht of het een jaarrond beschermd nest betreft.
Reigerkolonie
Gebouwen worden ook gebruikt door vogels met een jaarrond beschermd nest. Bij verbouwingen of groot onderhoud van gebouwen moet altijd vooraf een inventarisatie worden uitgevoerd door een deskundige (A).
IJsvogel nestplaats
Spreeuw slaapplaats
§ 5.3 Vogels
61
5.4 Amfibieën INFORMATIEKAART AMFIBIEËN Karakteristiek Amfibieën (kikkers, padden en salamanders) leven op het land en in het water. Van de meeste soorten leven de volwassen dieren een groot deel van het jaar op het land en maar enkele maanden in het water (voortplanting). Alle amfibieën zijn koudbloedig en houden daarom een winterslaap. Meestal weggekropen in de grond, in konijnenholen, onder bladhopen en boomstronken in bossen en struweel. Soms in kelders, schuurtjes en kassen. In de zomer op het land in structuurrijke begroeiingen: bosjes, struweel, (oever)ruigten en kruidenrijk grasland.
Bruine kikker
Verspreiding en voorkomen In Nederland komen 16 soorten amfibieën voor, waarvan 5 in ons beheergebied. Alle amfibieën zijn beschermd. In ons beheergebied komen uitsluitend algemeen en verspreid voorkomende soorten voor. Voor deze algemeen voorkomende beschermde amfibieën (zie bijlage 68 van deze gids) geldt een algemene vrijstelling voor bestendig beheer en onderhoud.
Habitat bruine kikker
Status Flora- en faunawet: tabel 1 / Rode lijst: thans niet bedreigd
Habitat kleine watersalamander
62
§ 5.4 Amfibieën
Kleine watersalamander
Beheer en onderhoud Zie hoofdstuk 2; algemene gedragsregels. Langs wateren die van relatief groot belang zijn voor de voortplanting van amfibieën wordt in de periode vanaf 15 maart tot 15 augustus binnen een zone van 1 meter van voortplantingswateren niet geklepeld en wordt de maaihoogte op minimaal 15 cm afgesteld.
Gewone pad
Habitat gewone pad
Habitat bastaardkikker
Bastaardkikker
§ 5.4 Amfibieën
63
5.5 Vissen Bittervoorn Karakteristiek Bittervoorn is een klein, hoog zijdelings afgeplat visje (5-9 cm). Kenmerkend blauwgroen streepje aan de flanken bij de staart. Bittervoorn heeft grote zoetwatermossels nodig voor voortplanting: er worden eitjes in gelegd. Paaiperiode: april juni.
Verspreiding en voorkomen Lokaal algemeen. Komt vooral voor in wat schonere stilstaande tot langzaam stromende wateren (sloten, waterpartijen, maar ook singels in de stad en wijken); vaak dieper dan 25 cm. Heeft een voorkeur voor wateren met waterplanten- en oevervegetatie.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: kwetsbaar.
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.6 Schonen van wateren, 3.7 Baggeren van wateren en 3.9 Onderhoud van oevers. Bij aanwezigheid van bittervoorn van maart t/m juli niet schonen. Indien noodzakelijk voor waterbeheersing; gefaseerd schonen. Liefst alleen middenbaan of eenzijdig natte profiel schonen. In ieder geval minimaal 25% water- en natte moerasbegroeiing ongemoeid laten. Bij baggeren fasering in tijd en ruimte toepassen en altijd zoetwatermosselen terugplaatsen.
Grote modderkruiper Karakteristiek Langwerpig met rolrond lichaam (25-30 cm). Zijdelings afgeplatte staart. Bruine rug met donkere en lichtere lengtestrepen aan flanken; buik gelig. Tien tastdraden rond bek. Paaitijd: maart - juni. Winterrust december – maart; in modderbodem of dieper water.
Verspreiding en voorkomen Zeer zeldzaam. Vooral in buitengebied en stadsrandgebieden. Verspreiding onduidelijk; mogelijk op meer plekken dan tot nog toe bekend. In stilstaande tot langzaam stromende, ruim begroeide wateren (poldersloten, plassen, oude rivierarmen) met dikke modderbodem.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: kwetsbaar.
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.6 Schonen van wateren, 3.7 Baggeren van wateren en 3.9 Onderhoud van oevers. Wateren met deze soort van maart tot augustus niet schonen. Indien noodzakelijk voor waterbeheersing; gefaseerd schonen. Liefst alleen middenbaan of eenzijdig natte profiel schonen. In ieder geval minimaal 25% water- en natte moerasbegroeiing ongemoeid laten. Niet door waterbodem maaien. Bij baggeren fasering in tijd en ruimte toepassen. Op waarnemingsplaatsen altijd maaisel en bagger controleren op modderkruipers en dieren terugzetten.
64
§ 5.5 Vissen
Kleine modderkruiper Karakteristiek Slank, zijdelings afgeplat visje (8-14 cm) met vlekken op de flanken. Zes korte tastdraden rond bek. Kleine uitklapbare stekel onder oog zorgt voor verdediging. Zeer beweeglijk. Zoekt ’s nachts naar voedsel op bodem. Verblijft overdag vaak tussen begroeiing in teen van oevertalud of in modder.
Verspreiding en voorkomen Lokaal tot vrij algemeen. Waarschijnlijk algemener dan tot nog toe bekend. Komt in veel watertypen voor met zand- en modderbodems: poldersloten, waterpartijen, singels, etc. Vooral in najaar vaak in grotere aantallen aan te treffen tussen stenen en puin bij duikers en stuwen. Verblijft overdag vaak tussen begroeiing van de teen van het oevertalud of in de modder van de bodem.
Status Flora- en faunawet: tabel 2 / Rode Lijst: thans niet bedreigd
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.6 Schonen van wateren, 3.7 Baggeren van wateren en 3.9 Onderhoud van oevers. Bij aanwezigheid van deze soort van maart tot augustus niet schonen. Indien noodzakelijk voor waterbeheersing; gefaseerd schonen. Liefst alleen middenbaan of eenzijdig natte profiel schonen. In ieder geval minimaal 25% water- en natte moerasbegroeiing ongemoeid laten. Zeker niet door waterbodem maaien. Bij baggeren fasering in tijd en ruimte toepassen.
§ 5.5 Vissen
65
5.6 Ongewervelden Platte schijfhoren Karakteristiek Kleine waterslak met plat schijfvormig huisje; dunwandig en dicht en fijn gestreept, matglanzend. Slakje wordt niet groter dan 6 mm breed en 0,8 mm dik en heeft maximaal 5 windingen. Deze soort kan snel worden verward met andere schijfhorens. Determinatie is deskundigenwerk!
Verspreiding en voorkomen Zeer zeldzaam. In min of meer stilstaande wateren. Heeft een voorkeur voor veenbodems. Buiten het veenweidegebied komt de soort alleen voor in sloten met een goede waterkwaliteit en een goed ontwikkelde watervegetatie. In Dordrecht o.a. waargenomen in Wittensteinpark en in watergangen in Polder de Biesbosch en Tongplaat.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: kwetsbaar
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.6 Schonen van wateren, 3.7 Baggeren van wateren en 3.9 Onderhoud oevers. Zoveel mogelijk gefaseerd schonen; min. 25% van waterplantenvegetatie sparen. Baggeren over max. 200 m., dan 30 m. ongemoeid laten. Bij onderhoud oever(beschoeiing) de watervegetatie zoveel mogelijk ongemoeid laten.
Rivierrombout Karakteristiek Vrij grote, slanke libel (50-55 mm). Lijkt zeer geel, ook op de poten. Achterlijf in bovenaanzicht met vrijwel geheel doorlopende gele lengtestreep op zwarte achtergrond. Vliegtijd: begin juni tot eind september. Meeste waarnemingen hebben betrekking op vers uitgeslopen individuen in juni en juli. Uitsluipen wordt vooral op en langs zandstrandjes waargenomen, maar vindt ook plaats op basaltoevers en rietvegetaties. Eitjes worden door het vrouwtje in open water afgezet.
Verspreiding en voorkomen Vrij zeldzaam. In ons beheergebied vooral langs Beneden en Nieuwe Merwede, maar ook langs Het Wantij. In Nederland terug van weggeweest. Steeds vaker aangetroffen langs de grote rivieren. Vooral langs oevers waar loskorrelig substraat is afgezet.
Status Flora- en faunawet: tabel 3 / Rode Lijst: verdwenen, maar herontdekt in 1996
Beheer en onderhoud Zie Natuurwerkkalender 3.3 Maaien van oevers en moeras, 3.6 Schonen van wateren, 3.7 baggeren van wateren en 3.9 Onderhoud oevers. Minimaal 50% van de oevervegetatie niet maaien/schonen in de periode 1 juni tot 1 augustus op plekken waar rivierrombout is aangetroffen.
66
§ 5.6 Ongewervelden
Register planten en dieren Planten Blaasvaren 39 Gele helmbloem 39 Grote keverorchis 42 Klein glaskruid 40 Rietorchis 41 Spindotterbloem 42 Steenbreekvaren 40 Tongvaren 41 Wilde marjolein 43
Dieren Bever 45 Bittervoorn 64 Blauwe reiger 50 Boerenzwaluw 50 Boomklever 51 Boomvalk 51 Bosuil 52 Buizerd 52 Egel 45 Gekraagde roodstaart 53 Gierzwaluw 53 Groene specht 54 Grote modderkruiper 64 Haas 46 Heggenmus 54 Houtduif 55 Huismus 55 Huiszwaluw 56 IJsvogel 56 Informatiekaart Amfibieën 62 Informatiekaart jaarrond beschermde nesten 60 Informatiekaart Vleermuizen 48 Kleine modderkruiper 65 Konijn 46 Meerkoet 57 Noordse woelmuis 47 Oeverzwaluw 57 Platte schijfhoren 66 Ransuil 58 Rivierrombout 66 Sperwer 58 Steenuil 59 Torenvalk 59 Waterspitsmuis 47
Register planten en dieren
67
Bijlagen Checklist beschermde soorten De onderstaande beschermde soorten komen (mogelijk) voor in de gemeente Dordrecht. De soortenlijsten zijn samengesteld op basis van gegevens van het Natuur Wetenschappelijk Centrum te Dordrecht, aangevuld met gegevens van Bureau Waardenburg, Waterschap Hollandse Delta, de Avifauna van het Eiland van Dordrecht en gepubliceerde verspreidingsgegevens van Particuliere Gegevensbeherende Organisaties. N.B. Niet alle (mogelijk) voorkomende inheemse broedvogels zijn opgenomen, slechts diegene waarvan de nesten ook buiten het broedseizoen bescherming nodig hebben.
Soorten van tabel 1 bij de Flora- en faunawet (algemene soorten). Hiervoor geldt een algemene vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud.
Zoogdieren
Vaatplanten
• • • • • • • • • • • • • • • • • •
• • • • • • • • • • • • •
aardmuis bosmuis bunzing dwergmuis dwergspitsmuis egel gewone bosspitsmuis haas hermelijn huisspitsmuis konijn mol ree rosse woelmuis veldmuis vos wezel woelrat
aardaker akkerklokje brede wespenorchis breed klokje dotterbloem gewone vogelmelk grasklokje grote kaardenbol kleine maagdenpalm knikkende vogelmelk koningsvaren slanke sleutelbloem zwanenbloem
Amfibieën • • • • •
68
bruine kikker gewone pad bastaardkikker (middelste groene kikker) kleine watersalamander meerkikker
Bijlagen
Soorten van tabel 2 bij de Flora- en faunawet (overige soorten). Hiervoor geldt een vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud, mits aantoonbaar gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode.
Vaatplanten • • • • • • • • • • • • •
Blaasvaren daslook gele helmbloem grote keverorchis klein glaskruid lange ereprijs parnassia prachtklokje rapunzelklokje rietorchis rood bosvogeltje ruig klokje schubvaren
Vissen • kleine modderkruiper • rivierdonderpad
Zoogdieren • damhert (ontsnapt exemplaar)
• • • • • • • • • • • • •
Spaanse ruiter spindotterbloem steenanjer steenbreekvaren stijf hardgras tongvaren veldsalie waterdrieblad weideklokje wilde kievitsbloem wilde marjolein zomerklokje zwartsteel
Soorten van tabel 3 bij de Flora- en faunawet (soorten van bijlage IV HR/ bijlage 1 AMvB). Hiervoor geldt een vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud, als aantoonbaar gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode.
Vissen • bittervoorn
Zoogdieren • • • • • • • • • • • •
bever gewone baardvleermuis gewone dwergvleermuis gewone grootoorvleermuis laatvlieger meervleermuis noordse woelmuis Nathusius’ (of ruige) dwergvleermuis tweekleurige vleermuis waterspitsmuis watervleermuis
Libellen • rivierrombout
Slakken • platte schijfhoren
Broedvogelsoorten, waarvan de nestplaatsen jaarrond beschermd zijn, omdat zij het hele jaar van het nest gebruik maken, jaarlijks naar hetzelfde nest terugkeren en/of in kolonies broeden. N.B. Deze lijst is gebaseerd op de Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep van 26 augustus 2009. Hiervoor geldt geen vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud, ook niet als u aantoonbaar werkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Ingrepen bij zulke nestplaatsen vinden altijd plaats als er geen eieren of jongen in het nest
zijn. Niet alle genoemde soorten broeden thans in Dordrecht, maar deze soorten zijn volledigheidshalve opgenomen, ook omdat broedgevallen van deze soorten niet zijn uit te sluiten. • • • • • • • •
Boomvalk Buizerd Gierzwaluw grote gele kwikstaart havik huismus kerkuil oehoe
• • • • • • • •
ooievaar ransuil roek slechtvalk sperwer steenuil wespendief zwarte wouw
Broedvogelsoorten, waarvoor in sommige gevallen sprake is van een jaarrond beschermd nest. Dat is het geval als er geen alternatieven in de omgeving of de regio voorhanden zijn en deze ook niet (met een gerede kans op succes) kunnen worden gerealiseerd. N.B. Deze lijst is gebaseerd op de aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep van 26 augustus 2009. • • • • • • • • • • • • • • • • • •
blauwe reiger boerenzwaluw bonte vliegenvanger boomklever boomkruiper bosuil brilduiker draaihals eidereend ekster gekraagde roodstaart glanskop grauwe vliegenvanger groene specht grote bonte specht hop ijsvogel huiszwaluw
• • • • • • • • • • • • • • • •
kleine bonte specht kleine vliegenvanger koolmees taiga- of kortsnavelboomkruiper oeverzwaluw pimpelmees raaf ruigpootuil spreeuw torenvalk tapuit zeearend zwarte kraai zwarte mees zwarte roodstaart zwarte specht
Bijlagen
69
Deze veldgids is een hulpmiddel voor iedereen die werkt in de openbare ruimte en daarbij oog heeft voor de natuur. Bij het onderhouden en beheren van de gemeentelijke groenvoorzieningen is naast het kostenefficiënt werken ook nodig dat mensen werken binnen de wettelijke verplichtingen uit de Flora- en faunawet. Het gaat om duurzaam beheer en onderhoud.
Dordrecht Spuiboulevard 300 Postbus 8 3300 AA Dordrecht www.dordrecht.nl