versie 080620
EERSTE LEERJAAR DERDE GRAAD DRUKVOORBEREIDING
PW/GRAF/DOC/08/25
Imp & Dv
Kwaliteitsgericht denken en handelen 1
De instructies in verband met veiligheid, gezondheid en milieu opvolgen
1.1
Werkplaatsreglement opvolgen.
x
x
1.2
Veiligheidsrichtlijnen aan de apparatuur en bij het werken met producten opvolgen.
x
x
1.3
De juiste persoonlijke beschermingsmiddelen volgens afspraak gebruiken.
x
x
1.4
Ergonomische werkhouding.
x
x
1.5
Afval volgens instructie verwijderen.
x
x
2 2.1
Een drukwerk voorbereiden en de impositie maken (verkennen en assisteren) op basis van een werkfiche De werkfiche lezen, opvolgen en de gevraagde gegevens aanvullen:
x
x
2.1.1
procedure (productietraject, werkdoorloop);
x
x
2.1.2
begeleidingsformulier.
x
x
x
x
3
Een drukwerk voorbereiden en de impositie maken (verkennen en assisteren) op basis van een mondelinge opdracht (U)
4
Materiaalverbruik en productietijd noteren en berekenen voor de eigen realisaties
4.1 5
Materiaalverbruik en productietijd noteren (via de werkfiche) en berekenen van materiaalkostprijs en productietijd. Als individu en in groep de kwaliteit van de werkzaamheden en het product bewaken en overleggen
5.1
Openstaan voor en deelnemen aan opdrachtbespreking
x
x
5.2
Net en nauwkeuring werken.
x
x
5.3
Commentaar geven en aanwenden om het eigen werk en dat van anderen te verbeteren.
x
x
5.4
Openstaan voor en deelnemen aan evaluatie van proces en product.
x
x
x
x
Het Nederlands aanwenden voor beroeps-, persoonlijke en studiedoeleinden. Het Engels en het Frans aanwenden voor beroeps- en studiedoeleinden (U) 6 6.1
Op een verzorgde en efficiënte manier omgaan met taal Nederlands:
2
3
4
5
6
7
8
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
1
Naam/omschrijving v.d. opdracht
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
Vakdomeinen DTP
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
Doelstelling/leerinhoud
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
Nr.
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
Lj.
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
GRAADPLANNING DRUKVOORBEREIDING
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
voorbeeld: 135 Dit is een eenvoudige opdracht met veel sturing via de opgave en veel begeleiding door de leraar.
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
Volgens moeilijkheidsgraad: 1: eenvoudige opdracht; 2:complexe opdracht; 3: veel sturing in de opdracht (opgave); 4: weinig sturing in de opdracht (opgave); 5: veel begeleiding door de leraar (tijdens de realisatie); 6: weinig begeleiding door de leraar (tijdens de realisatie); 7: zelfstandig te realiseren door de leerling
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
Mogelijke inschaling van de opdrachten
9
10
6.1.1
leesvaardigheid;
x
x
6.1.2
luistervaardigheid;
x
x
6.1.3
spreekvaardigheid;
x
x
6.1.4
schrijfvaardigheid.
6.2
Engels en/of Frans:
x
x
6.2.1
leesvaardigheid bij het opzoeken en verwerken van informatie en het omgaan met het woordbeeld bij het zetten in vreemde talen. (U)
x
x
5.3
lopmaken van documenten in vreemde talen (bv. taalwissel, handleiding, bijsluiter, …). (U)
x
x
x
x
x
x
6.3 7 7.1
Een correcte vakterminologie hanteren bij het communiceren. Gedrukte en elektronische informatiebronnen gebruiken in de context van de opdrachten Gebruik van media (Internet, gedrukte bronnen, …).
Vertrekkend van een werkfiche en model enkelvoudig drukwerk en een 4-up recto verso katern opmaken voor het drukken in 4 drukgangen in de offsettechniek en voor uitvoer via print. De kleuromgeving is beperkt tot proceskleuren of steunkleuren. Lay-out van productvarianten maken. Drukwerk opmaken dat moet gesneden, gevouwen, geperforeerd en gerild worden.
Het werkstation en het OS (doelstelling en leerinhouden zijn opgenomen bij DTP en Impositie en drukvormvervaardiging, ze dienen in één van beide vakdomeinen geheel of gedeeltelijk gerealiseerd te worden. Wanneer men de aanbeveling volgt is dit in DTP)
8 8.1
Met de menustructuur van het besturingssysteem werken, de aanwezige rand- en opslagapparatuur oproepen in het netwerk en de gemaakte afspraken i.v.m. standaardinstellingen en bestandsbeheer naleven Werken met het bureaublad:
x
8.1.1
programma's, documenten, mappen, servers, websites, e.a in het werkgebied weergeven en openen;
x
8.1.2
toetscombinaties gebruiken;
x
8.1.3
de computer delen;
x
8.1.4
de helpfunctie gebruiken;
x
het beeldscherm instellen (de schermweergave).
x
8.1.5 8.2
Bestanden beheren:
x
8.2.1
bestanden en mappenbeheren op het werkstation;
x
8.2.2
LAN: volgens afspraak bestanden wegschrijven en ophalen van servers en andere computers, printer activeren en printopdracht geven.
x
8.3 8.3.1
Applicaties activeren: functie van de gebruikte applicaties algemeen toelichten en de relatie leggen met het drukvoorbereidingsproces.
8.4
Externe opslagmedia gebruiken.
8.5
Standaardinstellingen en -voorkeuren instellen:
x x x x
8.5.1
volgens afspraak kunnen herstellen;
x
8.5.2
de juiste kleuren volgens afspraak instellen (ColorSync en apparaatprofiel);
x
8.5.3
de noodzaak van kleurbeheer aantonen en de algemene principes van kleurenmanagement toelichten.
x
8.6
Fonts beheren:
x
8.6.1
lettertypes activeren en deactiveren, fontsets selecteren en maken.
x
Het eigen werk voorbereiden op basis van een werkfiche en/of model 9
De opdracht correct inschatten en het eigen werk op efficiënte wijze voorbereiden Kennis nemen van, analyseren en bespreken van de opdracht:
x
9.1.2
productkenmerken op basis van aangereikt model;
x
9.1.3
gevraagde uitvoeringstechniek, productieschema en tussentijdse controlemomenten;
x
9.1.4
bepalen van de middelen.
x
9.1
De paginaopmaak voorbereiden: op basis van een werkfiche en/of opdracht de kopijvoorbereiding voor bestaande modellen maken 10
Het na te zetten model analyseren het het voorzien van de nodige zetinstructie en kleurinformatie
10.1
Rekenen en meten met metrische en picamaten.
x
10.2
Meten/bepalen van en uitvoeringsgericht omgaan met kleur:
x
10.2.1
op een schematische voorstelling van het zichtbare spectrum de verschillende kleurenzones situeren;
x
10.2.2
de begrippen lichtreflectie en lichtabsorptie schematisch voorstellen en toelichten;
x
10.2.3
deprincipes van additieve en subtractieve kleurenmenging schematisch voorstellen, deze toelichten en de geijkte symbolen gebruiken;
x
10.2.4
de LAB, RGB en CMYK kleurenruimtes schematisch voorstellen, de conversieproblematiek algemeen toelichten en oordeelkundig kleur bepalen binnen deze modellen;
x
oordeelkundig kleur bepalen met het Pantone-systeem.
x
10.2.5 10.3
Een kopijvoorbereiding maken aan de hand van de geijkte en in de afdeling geldende normen:
x
10.3.1
documentstructuur;
x
10.3.2
lettersoort, corps, regelafstand en zetbreedte, extra wit, insprongen en tabulaties, regelvallen, variabele woordsaptie en vast wit, aan- en afspatiëren, alineabehandeling, afbrekingen (taalkundige en typografische splitsingsregels, splitsen in logische zinsdelen), initialen, paginering, lijnen en kaders, ...;
x
10.3.3
kleuraanduidingen (proceskleuren, steunkleuren en tinten);
x
10.3.4
plaats van beelden en illustraties;
x
10.3.5
tabellen, rijen en kolommen;
x
10.3.6
aanduidingen voor snijden, vouwen, nummeren, perforeren en rillen.
x
De paginaopmaak voorbereiden: lay-out en productvarianten maken 11 11.1
Lay-out en productvarianten maken en deze voorzien van de nodige zetinstructie en kleurinformatie Oordeelkundig omgaan met letter en letterbeeld:
x
11.1.1
beeld, vlees, romp, stok, staart, boog, vlag, schreff, pons, basislijn;
x
11.1.2
corps, typografische vierkant, letterbreedte, kapitaalhoogte, x-hoogte, stokhoogte, staartlengte;
x
11.1.3
romein en cursief;
11.1.4
mager, normaal, halfvet, vet, extra vet;;
x
11.1.5
kapitalen, kleinkapitalen, begin- en eindkapitaal;
x
11.1.6
tabelcijfers en uithangende cijfers;
x
11.1.7
ligaturen;
x
11.1.8
…
x
11.2
Een hierarchie bepalen met eenzefde lettertype en toepassen:
x
x
11.2.1
corpscontrast;
x
11.2.2
oogcontrast;
x
11.2.3
gradatiecontrast.
x
11.3
De stijlkenmerken (dik/dun en schreef) van lettertypes schetsen en deze benoemen op basis van een classificatiesysteem:
x
11.3.1
nationale schriften;
x
11.3.2
klassieke boekletters;
x
11.3.3
gelijkledigen (schreeflozen (soepele en geometrische)), egyptiennes en clarendons;
x
schriften en fantasieën.
x
11.3.4 11.4
Lettertypes mengen op basis van een classificatiesysteem.
11.5
Beelden, illustraties en bijschriften integreren in een lay-out:
x x
11.5.1
regels i.v.m. beeldplaatsing en bijschriften;
11.5.2
een beelduitsnit maken;
x
11.5.3
de vergrotingsfactor van beelden en illustraties bepalen.
x
11.6 11.6.1
Lay-out en productvarianten: producten:
x
x x
11.6.1.1
enkelvoudig drukwerk en meerkleurenpagina's voor recto verso werk;
11.6.1.2
drukwerk in meerdere talen: taalwissel, bijsluiter, handleiding, … (U);
x
11.6.1.3
andere (U);
x
11.6.2
werken met indelingssystemen: :
x
x
11.6.2.1
formaten, blad- en zetspiegels;
x
11.6.2.2
assenstelsels;
x
11.6.2.3
stramienen;
11.6.3
elementen integreren:
x x
11.6.3.1
tekstelementen;
x
11.6.3.2
lijnen, kanders, kolommen;
x
11.6.3.3
tabellen;
x
11.6.3.4
fotografische beelden en illustraties;
x
kleur;
x
11.6.3.5 11.6.4 11.6.4.1 11.6.4.2 11.6.5
hulpmiddelen:
x
tekenmaterialen en dragers;
x
software;
x
papier:
x
11.6.5.1
algemene samenstelling;
11.6.5.2
formaten en gewichten;
x
11.6.5.3
soorten en toepassing.
x
11.7
Een kopijvoorbereiding maken aan de hand van de in de afdeling geldende normen:
x
x
11.7.1
documentstructuur;
x
11.7.2
lettersoort, corps, regelafstand en zetbreedte, extra wit, insprongen en tabulaties, regelvallen, variabele woordsaptie en vast wit, aan- en afspatiëren, alineabehandeling, afbrekingen (taalkundige en typografische splitsingsregels, splitsen in logische zinsdelen), initialen, paginering, lijnen en kaders, ...;
x
11.7.3
kleuraanduidingen (proceskleuren, steunkleuren en tinten);
x
11.7.4
plaats van beelden en illustraties;
x
11.7.5
tabellen: soorten, samenstelling en berekening;
x
11.7.6
aanduidingen voor snijden, vouwen, nummeren, perforeren en rillen.
x
De paginaopmaak voorbereiden: scannen en importeren van beelden en illustraties 12 12.1
Opzichtoriginelen scannen Beoordelen, opmeten en scannen van opzichtoriginelen:
x
12.1.1
soort werk;
x
12.1.2
afmetingen;
x
12.1.2.1
bitdiepte;
x
12.1.2.2
kleurmodel;
x
12.1.2.3
toonbereik en kleurbalans;
x
12.1.2.4
formaten (opslag);
x
12.1.2.5
ontrasteren/descreening.
x
12.1 13
De begrippen ppi, dpi en lpi verklaren en de resolutiergens toepassen.
x
Beelden importeren
13.1
Een digitale camera aansluiten, de gevraagde beelden opzoeken en deze importeren.
x
13.2
Beelden importeren van andere beelddragers zioals cd-rom, geheugenkaarten, beelddatabanken.
x
De paginaopmaak voorbereiden: beeldbewerking 14
Beeldmateriaal bewerken met een professionele applicatie en de bestanden bewaren voor verdere verwerking met de applicatie voor paginaopmaak
14.1
De standaardinstellingen volgens afspraak instellen, de documentinstellingen bepalen en een beeldbestand openen.
x
14.2
De menustructuur, het werkgebied, de gereedschappen en paletten voor prepress hanteren bij de beeldtechnieken:
x
14.2.1
de resolutieregels kennen en toepassen;
x
14.2.2
aanpassen van de toonweergave;
x
14.2.3
corrigeren van kleuren en tonen:
x
14.2.3.1
lineair;
x
14.2.3.2
niet-lineair;
x
14.2.4 14.2.4.1 14.2.4.2
transformeren van beelden:
x
kadreren, retoucheren, verlopen, ...;
x
speciale effecten: overvloeien, ...; (U)
x
14.2.5
paden gebruiken;
x
14.2.6
maskers en lagen gebruiken;
x
14.2.7
kanalen gebruiken;
x
14.2.8
beelden converteren (kleurenmodi);
x
patronen maken;
x
14.2.10
14.2.9
met tekst werken;
x
14.2.11
handelingen automatiseren;
x
14.3
Een digitale beeldbank beheren.
x
14.4
Een proefdruk maken en deze corigeren:
x
14.4.1
softproof (beeldschermproef);
x
14.4.2
samengestelde en kleurgescheiden proefdruk.
x
14.5 14.5.1
Bestanden bewaren voor verdere bewerking in de applicatie voor beeldverwerking en voor import in de applicatie voor paginaopmaak: formaten en compressie.
x
x
x
x
De paginaopmaak voorbereiden: illustratie 15
Illustratiemateriaal maken en bewerken met een professionele applicatie en de bestanden bewaren voor verdere verwerking met de applicatie voor paginaopmaak
15.1
De standaardinstellingen volgens afspraak instellen, de documentinstellingen bepalen en een beeldbestand openen.
x
15.2
De menustructuur, het werkgebied, de gereedschappen en paletten voor prepress hanteren bij de illustratietechnieken:
x
15.2.1
basisvormen tekenen en bewerken met de tekengereedschappen;
x
15.2.2
tweedimensionale objecten tekenen en kleuren;
x
15.2.3
transformeren van illustraties:
15.2.3.1 15.2.3.2
patronen, verlopen, vormkenmerken, stijlen en effecten, ...; overvloeien, airbrush effecten, ...; (U)
x x x
15.2.4
converteren (kleurenmodi);
x
15.2.5
met lagen en maskers werken;
x
15.2.6
met tekst werken;
x
15.2.7
eenvoudige driedimensionale objecten tekenen en bewerken; (U)
x
15.3 15.3.1 15.3.2
Een proefdruk maken en deze corigeren:
x
samengestelde en kleurgescheiden proefdruk;
x
15.4
De menustructuur, het werkgebied, de gereedschappen en paletten voor prepress hanteren bij de illustratietechnieken:
15.5
Een proefdruk maken en deze corigeren:
15.5.1 15.5.2 15.6 15.6.1
x
softproof (beeldschermproef);
x x
softproof (beeldschermproef);
x
samengestelde en kleurgescheiden proefdruk.
x
Bestanden bewaren voor verdere bewerking in de tekenapplicatie en voor import in de applicatie voor paginaopmaak: formaten en compressie.
x x
Paginaopmaak 16 16.1
Teksten, beelden en illustrraties opmaken met een professionele applicatie voor paginaopmaak en deze beweren voor verdere verwerking De standaardinstellingen volgens afspraak instellen, de documentinstellingen bepalen en een document openen.
x
16.2 16.2.3
De menustructuur, het werkgebied, de gereedschappen en paletten voor prepress hanteren bij paginaopmaak:
x
de document- en paginastructuur maken op basis van de zetinstructie:
x
16.2.3.1
hulplijnen;
x
16.2.3.2
tekst- en illustratiecontainers;
x
stramienpagina's en elementen;
x
16.2.3.3 16.2.4
teken- en alineastijlen maken pet tekstgroep op basis van de zetinstructie, deze testen en ze bijsturen:
x
16.2.4.1
lettersoort;
x
16.2.4.2
corps, regelafstand en zetbreedte;
x
16.2.4.3
regelvallen;
x
16.2.4.4
alineabehandeling;
x
16.2.4.5
register;
x
16.2.4.6
extra wit;
x
16.2.4.7
nummering;
x
16.2.4.8
insprongen en tabulaties;
x
16.2.4.9
lijnen en kaders;
x
16.2.4.10
kleurdefinities bepalen in relatie met de drukgangen: proceskleuren, steunkleuren en tinten;
x
16.2.5
het document bewaren als sjabloondocument;
16.2.6
de pagina opmaken:
16.2.6.1 16.2.6.2 16.2.6.3
opmaakmethodiek toepassen: tekstinvoer, spellingscontrole, plaatsen; tekst opmaken met aandacht voor verzorgde teksttypografie: variabele woordspatie en vast wit, wit aan de leestekens, aan- en afspatiëren, afbrekingen (taalkundige en typografische splitsingsregels, splitsen in logische zinsdelen), initialen, tabellen; zetten in vreemder talen: taalwissel, bijsluiter, handleiding, …; (U)
x x x x x
16.2.6.4
beelden en illustraties importeren, integreren en aanpassen: bestandsformaten en invoervereisten;
16.2.6.5
kleur toewijzen: proceskleuren, steunkleuren en tinten;
x
16.2.6.6
aanduidingen voor snijden, vouwen, perforeren en rillen;
x
16.2.6.7
tekstconversie: tekst uit een tekstverwerkingsbestand neutraliseren, importeren en opmaken.
x
16.3 16.3.1 16.4 16.4.1 16.4.2 16.5
Een proefdruk/dummy maken en deze corrigeren: lay-outproef, samengestelde en kleurgescheiden proef. Bestanden preflighten en bewaren voor verdere verwerking:
x
x x x
formaten en compressie;
x
pakket maken.
x
Een printproductie zonder variabele data realiseren.
x
Aanleveren voor drukvormvervaardiging 17
Het definitief opmaakbestand exporteren naar een afgesproken worflowbestand. Preflighten en certificeren.
17.1
Een pdf-bestand maken via de applicatie.
x
17.2
Een pdf-bestand maken via Postscript. (U)
x
17.3
Een pdf-bestand certificeren en corrigeren.
x
Basisbewerkingen uitvoeren op een .pdf-bestand
x
18
18.1
Pagina's invoegen, vervangen en wissen.
x
18.2
Pagina's voorzien van opmerkingen en markeringen.
x
18.3
Pagina's beveiligen en privileges toewijzen.
x
18.4
Toevoegen van een digitale handdtekening.
x
18.5
Afdrukken.
x
18.6
Een .pdf bestand certificeren en corrigeren.
x
Vertrekkend van een werkfiche de paginaopmaak (enkelvoudig drukwerk en 4-up impositie) verwerken tot de gewenste drukvormen voor proceskleuren of steunkleuren (verkennen en assisteren).
Het eigen werk voorbereiden op basis van werkfiche en/of model 19 19.1
De opdracht correct inschatten en het eigen werk op efficiënte wijze voorbereiden Kennis nemen van, analyseren en bespreken van de opdracht:
x
19.1.1
productkenmerken op basis van aangereikt model;
x
19.1.2
gevraagde uitvoeringstechniek, productieschema en tussentijdse controlemomenten;
x
19.1.3
bepalen van de middelen.
x
Conventioneel monteren 20 20.1
Conventioneel monteren (U) Filmmontage:
x
20.1.1
ingangscontrole uitvoeren;
x
20.1.2
montagefolie en lichtgevoelige materialen gebruiken;
x
20.1.3
maskeren en retoucheren;
x
20.1.4
standvel kiezen en indelingsvel uittekenen;
x
20.1.5
rekening houden met perforeren en rillen;
x
20.1.6
rekening houden met de afwerking: snijden en vouwen.
x
21 21.1
De contactkast bedienen en onderhouden, maskeren, inbelichten en contacten (U) De contactkast bedienen:
x
21.1.1
algemene bouw en werking toelichten en schematisch weergeven;
x
21.1.2
de contactkast instellen, bedienen en onderhouden:
x
21.1.2.1
programmabediening;
x
21.1.2.2
onderhouden.
x
Het werkstation en het OS (doelstelling en leerinhouden zijn opgenomen bij DTP en Impositie en drukvormvervaardiging, ze dienen in één van beide vakdomeinen geheel of gedeeltelijk gerealiseerd te worden. Wanneer men de aanbeveling volgt is dit in DTP)
22 22.1
Met de menustructuur van het besturingssysteem werken, de aanwezige rand- en opslagapparatuur oproepen in het netwerk en de gemaakte afspraken i.v.m. standaardinstellingen en bestandsbeheer naleven Werken met het bureaublad:
x
22.1.1
programma's, documenten, mappen, servers, websites, e.a in het werkgebied weergeven en openen;
x
22.1.2
toetscombinaties gebruiken;
x
22.1.3
de computer delen;
x
22.1.4
de helpfunctie gebruiken;
x
22.1.5
het beeldscherm instellen (de schermweergave).
x
22.2
Bestanden beheren:
x
22.2.1
bestanden en mappenbeheren op het werkstation;
x
22.2.2
LAN: volgens afspraak bestanden wegschrijven en ophalen van servers en andere computers, printer activeren en printopdracht geven.
x
22.3 22.3.1
Applicaties activeren: functie van de gebruikte applicaties algemeen toelichten en de relatie leggen met het drukvoorbereidingsproces.
22.4
Externe opslagmedia gebruiken.
22.5
Standaardinstellingen en -voorkeuren instellen:
x x x x
22.5.1
volgens afspraak kunnen herstellen;
x
22.5.2
de juiste kleuren volgens afspraak instellen (ColorSync en apparaatprofiel);
x
22.5.3
de noodzaak van kleurbeheer aantonen en de algemene principes van kleurenmanagement toelichten.
x
22.6 22.6.1
Fonts beheren: lettertypes activeren en deactiveren, fontsets selecteren en maken.
x x
Impositie, belichten en kopie 23 23.1 24
Conventioneel werkdoorloop, CtF en CtP werkdoorloop conventioneel toelichten aan de hand van een schematische voorstelling Conventioneel, CtF en CtP werkdoorloop schematisch voorstellen en toelichten.
x
Een enkelvoudige en een 4-up montage maken met impositiesoftware
24.1
De standaardinstellingen volgens afspraak instellen, de documentinstellingen bepalen en een document openen.
x
24.2
De menustructuur, het werkgebied, de gereedschappen en paletten hanteren.
x
24.3
Ingangscontrole uitvoeren: bestanden controleren, problemen rapporteren en oplossen na overleg.
x
24.4
Standvel kiezen en indelingsvel uittekenen.
x
24.5
Rekening houden met perforeren en rillen.
x
24.6
Rekening houden met de afwerking: snijden en vouwen.
x
24.7
Een elektronisch indelingsvel selecteren en de lay-out van de impositie bepalen op basis van de werkopdracht:
x
24.7.1 24.7.1.1 24.7.2 24.7.2.1 24.7.3 24.7.3.1 24.7.3.2
hulptekens en normen: gesneden formaat, ongesneden formaat, druklijn, snijlijn, paskruis, vouwteken, rilteken, aanlegteken, controlestrips; aard van het werk: afloop, gecombineerd; soort werk:
x x x x x
recto verso, stolpvorm, keervorm;
x
steunkleur, quadri;
x
24.7.4
snij- en vouwschema;
x
24.7.5
lay-out van de impositie;
x
24.7.6
impositieproef.
x
25
Observeren en helpen bijhet belichten en ontwikkelen van film en/of drukvorm en de begrippen RIP, kleurscheiding, rasterlineatuur, rastervorm en rasterhoek toelichten
25.1 25.1.1
De correcte instellingen toewijzen aan de definitieve impositie en export naar het RIPproces: instellingen;
x x
25.1.1.1
kleurscheidingen;
x
25.1.1.2
rasterlineatuur;
x
25.1.1.3
rastervorm;
x
25.1.1.4
rasterhoeken.
x
25.2 25.2.1
Het geRIPt bestand beoordelen in digitale voorvertoning: controle van:
x x
25.2.1.1
kleurscheidingen;
x
25.2.1.2
rasterlineatuur;
x
25.2.1.3
rastervorm;
x
25.2.1.4
rasterstand.
x
25.3
De ontwikkelautomaat en het kopieerraam bedienen. (U)
x
25.4
De algemene bouw van grafische film toelichten en schematisch weergeven. (U)
x
25.5
Een kleurgesscheiden film/drukvorm beoordelen op densiteit, leesbaarheid, rastersoort en kleurenstrip. (U)
x
25.6
De bouw, de soorten en het gebruik van offsetplaten toelichten:
x
25.6.1
algemene bouw;
x
25.6.2
soorten, toepassing en etikettering;
x
oppervlaktebehandeling.
x
25.6.3 25.7
De platen voorbereiden voor druk.
x
versie 080620
TWEEDE LEERJAAR DERDE GRAAD DRUKVOORBEREIDING
PW/GRAF/DOC/08/25
Imp & Dv
Kwaliteitsgericht denken en handelen 1
De instructies in verband met veiligheid, gezondheid en milieu opvolgen
1.1
Werkplaatsreglement opvolgen.
x
x
1.2
Veiligheidsrichtlijnen aan de apparatuur en bij het werken met producten opvolgen.
x
x
1.3
De juiste persoonlijke beschermingsmiddelen volgens afspraak gebruiken.
x
x
1.4
Ergonomische werkhouding.
x
x
1.5
Afval volgens instructie verwijderen.
x
x
2 2.1
Een drukwerk voorbereiden en de impositie maken (verkennen en assisteren) op basis van een werkfiche De werkfiche lezen, opvolgen en de gevraagde gegevens aanvullen:
x
x
2.1.1
procedure (productietraject, werkdoorloop);
x
x
2.1.2
begeleidingsformulier.
x
x
x
x
3
Een drukwerk voorbereiden en de impositie maken (verkennen en assisteren) op basis van een mondelinge opdracht (U)
4
Materiaalverbruik en productietijd noteren en berekenen voor de eigen realisaties
4.1 5
Materiaalverbruik en productietijd noteren (via de werkfiche) en berekenen van materiaalkostprijs en productietijd. Als individu en in groep de kwaliteit van de werkzaamheden en het product bewaken en overleggen
5.1
Openstaan voor en deelnemen aan opdrachtbespreking
x
x
5.2
Net en nauwkeuring werken.
x
x
5.3
Commentaar geven en aanwenden om het eigen werk en dat van anderen te verbeteren.
x
x
5.4
Openstaan voor en deelnemen aan evaluatie van proces en product.
x
x
x
x
Het Nederlands aanwenden voor beroeps-, persoonlijke en studiedoeleinden. Het Engels en het Frans aanwenden voor beroeps- en studiedoeleinden (U) 6 6.1
Op een verzorgde en efficiënte manier omgaan met taal Nederlands:
2
3
4
5
6
7
8
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
1
Naam/omschrijving v.d. opdracht
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
Vakdomeinen DTP
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
Doelstelling/leerinhoud
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
Nr.
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
Lj.
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
GRAADPLANNING DRUKVOORBEREIDING
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
voorbeeld: 135 Dit is een eenvoudige opdracht met veel sturing via de opgave en veel begeleiding door de leraar.
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
Volgens moeilijkheidsgraad: 1: eenvoudige opdracht; 2:complexe opdracht; 3: veel sturing in de opdracht (opgave); 4: weinig sturing in de opdracht (opgave); 5: veel begeleiding door de leraar (tijdens de realisatie); 6: weinig begeleiding door de leraar (tijdens de realisatie); 7: zelfstandig te realiseren door de leerling
Naam/omschrijving/datum/ ... v.d. opdracht/les/…
Mogelijke inschaling van de opdrachten
9
10
6.1.1
leesvaardigheid;
x
x
6.1.2
luistervaardigheid;
x
x
6.1.3
spreekvaardigheid;
x
x
6.1.4
schrijfvaardigheid.
6.2
Engels en/of Frans:
x
x
6.2.1
leesvaardigheid bij het opzoeken en verwerken van informatie en het omgaan met het woordbeeld bij het zetten in vreemde talen. (U)
x
x
5.3
lopmaken van documenten in vreemde talen (bv. taalwissel, handleiding, bijsluiter, …). (U)
x
x
x
x
x
x
6.3 7 7.1
Een correcte vakterminologie hanteren bij het communiceren. Gedrukte en elektronische informatiebronnen gebruiken in de context van de opdrachten Gebruik van media (Internet, gedrukte bronnen, …).
Vertrekkend van een werkfiche en model enkelvoudig drukwerk en een 4-up recto verso katern opmaken voor het drukken in 4 drukgangen in de offsettechniek en voor uitvoer via print. De kleuromgeving is beperkt tot proceskleuren of steunkleuren. Lay-out van productvarianten maken. Drukwerk opmaken dat moet gesneden, gevouwen, geperforeerd en gerild worden.
Het werkstation en het OS (doelstelling en leerinhouden zijn opgenomen bij DTP en Impositie en drukvormvervaardiging, ze dienen in één van beide vakdomeinen geheel of gedeeltelijk gerealiseerd te worden. Wanneer men de aanbeveling volgt is dit in DTP)
8 8.1
Met de menustructuur van het besturingssysteem werken, de aanwezige rand- en opslagapparatuur oproepen in het netwerk en de gemaakte afspraken i.v.m. standaardinstellingen en bestandsbeheer naleven Werken met het bureaublad:
x
8.1.1
programma's, documenten, mappen, servers, websites, e.a in het werkgebied weergeven en openen;
x
8.1.2
toetscombinaties gebruiken;
x
8.1.3
de computer delen;
x
8.1.4
de helpfunctie gebruiken;
x
het beeldscherm instellen (de schermweergave).
x
8.1.5 8.2
Bestanden beheren:
x
8.2.1
bestanden en mappenbeheren op het werkstation;
x
8.2.2
LAN: volgens afspraak bestanden wegschrijven en ophalen van servers en andere computers, printer activeren en printopdracht geven.
x
8.3 8.3.1
Applicaties activeren: functie van de gebruikte applicaties algemeen toelichten en de relatie leggen met het drukvoorbereidingsproces.
8.4
Externe opslagmedia gebruiken.
8.5
Standaardinstellingen en -voorkeuren instellen:
x x x x
8.5.1
volgens afspraak kunnen herstellen;
x
8.5.2
de juiste kleuren volgens afspraak instellen (ColorSync en apparaatprofiel);
x
8.5.3
de noodzaak van kleurbeheer aantonen en de algemene principes van kleurenmanagement toelichten.
x
8.6
Fonts beheren:
x
8.6.1
lettertypes activeren en deactiveren, fontsets selecteren en maken.
x
Het eigen werk voorbereiden op basis van een werkfiche en/of model 9
De opdracht correct inschatten en het eigen werk op efficiënte wijze voorbereiden Kennis nemen van, analyseren en bespreken van de opdracht:
x
9.1.2
productkenmerken op basis van aangereikt model;
x
9.1.3
gevraagde uitvoeringstechniek, productieschema en tussentijdse controlemomenten;
x
9.1.4
bepalen van de middelen.
x
9.1
De paginaopmaak voorbereiden: op basis van een werkfiche en/of opdracht de kopijvoorbereiding voor bestaande modellen maken 10
Het na te zetten model analyseren het het voorzien van de nodige zetinstructie en kleurinformatie
10.1
Rekenen en meten met metrische en picamaten.
x
10.2
Meten/bepalen van en uitvoeringsgericht omgaan met kleur:
x
10.2.1
op een schematische voorstelling van het zichtbare spectrum de verschillende kleurenzones situeren;
x
10.2.2
de begrippen lichtreflectie en lichtabsorptie schematisch voorstellen en toelichten;
x
10.2.3
deprincipes van additieve en subtractieve kleurenmenging schematisch voorstellen, deze toelichten en de geijkte symbolen gebruiken;
x
10.2.4
de LAB, RGB en CMYK kleurenruimtes schematisch voorstellen, de conversieproblematiek algemeen toelichten en oordeelkundig kleur bepalen binnen deze modellen;
x
oordeelkundig kleur bepalen met het Pantone-systeem.
x
10.2.5 10.3
Een kopijvoorbereiding maken aan de hand van de geijkte en in de afdeling geldende normen:
x
10.3.1
documentstructuur;
x
10.3.2
lettersoort, corps, regelafstand en zetbreedte, extra wit, insprongen en tabulaties, regelvallen, variabele woordsaptie en vast wit, aan- en afspatiëren, alineabehandeling, afbrekingen (taalkundige en typografische splitsingsregels, splitsen in logische zinsdelen), initialen, paginering, lijnen en kaders, ...;
x
10.3.3
kleuraanduidingen (proceskleuren, steunkleuren en tinten);
x
10.3.4
plaats van beelden en illustraties;
x
10.3.5
tabellen, rijen en kolommen;
x
10.3.6
aanduidingen voor snijden, vouwen, nummeren, perforeren en rillen.
x
De paginaopmaak voorbereiden: lay-out en productvarianten maken 11 11.1
Lay-out en productvarianten maken en deze voorzien van de nodige zetinstructie en kleurinformatie Oordeelkundig omgaan met letter en letterbeeld:
x
11.1.1
beeld, vlees, romp, stok, staart, boog, vlag, schreff, pons, basislijn;
x
11.1.2
corps, typografische vierkant, letterbreedte, kapitaalhoogte, x-hoogte, stokhoogte, staartlengte;
x
11.1.3
romein en cursief;
11.1.4
mager, normaal, halfvet, vet, extra vet;;
x
11.1.5
kapitalen, kleinkapitalen, begin- en eindkapitaal;
x
11.1.6
tabelcijfers en uithangende cijfers;
x
11.1.7
ligaturen;
x
11.1.8
…
x
11.2
Een hierarchie bepalen met eenzefde lettertype en toepassen:
x
x
11.2.1
corpscontrast;
x
11.2.2
oogcontrast;
x
11.2.3
gradatiecontrast.
x
11.3
De stijlkenmerken (dik/dun en schreef) van lettertypes schetsen en deze benoemen op basis van een classificatiesysteem:
x
11.3.1
nationale schriften;
x
11.3.2
klassieke boekletters;
x
11.3.3
gelijkledigen (schreeflozen (soepele en geometrische)), egyptiennes en clarendons;
x
schriften en fantasieën.
x
11.3.4 11.4
Lettertypes mengen op basis van een classificatiesysteem.
11.5
Beelden, illustraties en bijschriften integreren in een lay-out:
x x
11.5.1
regels i.v.m. beeldplaatsing en bijschriften;
11.5.2
een beelduitsnit maken;
x
11.5.3
de vergrotingsfactor van beelden en illustraties bepalen.
x
11.6 11.6.1
Lay-out en productvarianten: producten:
x
x x
11.6.1.1
enkelvoudig drukwerk en meerkleurenpagina's voor recto verso werk;
11.6.1.2
drukwerk in meerdere talen: taalwissel, bijsluiter, handleiding, … (U);
x
11.6.1.3
andere (U);
x
11.6.2
werken met indelingssystemen: :
x
x
11.6.2.1
formaten, blad- en zetspiegels;
x
11.6.2.2
assenstelsels;
x
11.6.2.3
stramienen;
11.6.3
elementen integreren:
x x
11.6.3.1
tekstelementen;
x
11.6.3.2
lijnen, kanders, kolommen;
x
11.6.3.3
tabellen;
x
11.6.3.4
fotografische beelden en illustraties;
x
kleur;
x
11.6.3.5 11.6.4 11.6.4.1 11.6.4.2 11.6.5
hulpmiddelen:
x
tekenmaterialen en dragers;
x
software;
x
papier:
x
11.6.5.1
algemene samenstelling;
11.6.5.2
formaten en gewichten;
x
11.6.5.3
soorten en toepassing.
x
11.7
Een kopijvoorbereiding maken aan de hand van de in de afdeling geldende normen:
x
x
11.7.1
documentstructuur;
x
11.7.2
lettersoort, corps, regelafstand en zetbreedte, extra wit, insprongen en tabulaties, regelvallen, variabele woordsaptie en vast wit, aan- en afspatiëren, alineabehandeling, afbrekingen (taalkundige en typografische splitsingsregels, splitsen in logische zinsdelen), initialen, paginering, lijnen en kaders, ...;
x
11.7.3
kleuraanduidingen (proceskleuren, steunkleuren en tinten);
x
11.7.4
plaats van beelden en illustraties;
x
11.7.5
tabellen: soorten, samenstelling en berekening;
x
11.7.6
aanduidingen voor snijden, vouwen, nummeren, perforeren en rillen.
x
De paginaopmaak voorbereiden: scannen en importeren van beelden en illustraties 12 12.1
Opzichtoriginelen scannen Beoordelen, opmeten en scannen van opzichtoriginelen:
x
12.1.1
soort werk;
x
12.1.2
afmetingen;
x
12.1.2.1
bitdiepte;
x
12.1.2.2
kleurmodel;
x
12.1.2.3
toonbereik en kleurbalans;
x
12.1.2.4
formaten (opslag);
x
12.1.2.5
ontrasteren/descreening.
x
12.1 13
De begrippen ppi, dpi en lpi verklaren en de resolutiergens toepassen.
x
Beelden importeren
13.1
Een digitale camera aansluiten, de gevraagde beelden opzoeken en deze importeren.
x
13.2
Beelden importeren van andere beelddragers zioals cd-rom, geheugenkaarten, beelddatabanken.
x
De paginaopmaak voorbereiden: beeldbewerking 14
Beeldmateriaal bewerken met een professionele applicatie en de bestanden bewaren voor verdere verwerking met de applicatie voor paginaopmaak
14.1
De standaardinstellingen volgens afspraak instellen, de documentinstellingen bepalen en een beeldbestand openen.
x
14.2
De menustructuur, het werkgebied, de gereedschappen en paletten voor prepress hanteren bij de beeldtechnieken:
x
14.2.1
de resolutieregels kennen en toepassen;
x
14.2.2
aanpassen van de toonweergave;
x
14.2.3
corrigeren van kleuren en tonen:
x
14.2.3.1
lineair;
x
14.2.3.2
niet-lineair;
x
14.2.4 14.2.4.1 14.2.4.2
transformeren van beelden:
x
kadreren, retoucheren, verlopen, ...;
x
speciale effecten: overvloeien, ...; (U)
x
14.2.5
paden gebruiken;
x
14.2.6
maskers en lagen gebruiken;
x
14.2.7
kanalen gebruiken;
x
14.2.8
beelden converteren (kleurenmodi);
x
patronen maken;
x
14.2.10
14.2.9
met tekst werken;
x
14.2.11
handelingen automatiseren;
x
14.3
Een digitale beeldbank beheren.
x
14.4
Een proefdruk maken en deze corigeren:
x
14.4.1
softproof (beeldschermproef);
x
14.4.2
samengestelde en kleurgescheiden proefdruk.
x
14.5 14.5.1
Bestanden bewaren voor verdere bewerking in de applicatie voor beeldverwerking en voor import in de applicatie voor paginaopmaak: formaten en compressie.
x
x
x
x
De paginaopmaak voorbereiden: illustratie 15
Illustratiemateriaal maken en bewerken met een professionele applicatie en de bestanden bewaren voor verdere verwerking met de applicatie voor paginaopmaak
15.1
De standaardinstellingen volgens afspraak instellen, de documentinstellingen bepalen en een beeldbestand openen.
x
15.2
De menustructuur, het werkgebied, de gereedschappen en paletten voor prepress hanteren bij de illustratietechnieken:
x
15.2.1
basisvormen tekenen en bewerken met de tekengereedschappen;
x
15.2.2
tweedimensionale objecten tekenen en kleuren;
x
15.2.3
transformeren van illustraties:
15.2.3.1 15.2.3.2
patronen, verlopen, vormkenmerken, stijlen en effecten, ...; overvloeien, airbrush effecten, ...; (U)
x x x
15.2.4
converteren (kleurenmodi);
x
15.2.5
met lagen en maskers werken;
x
15.2.6
met tekst werken;
x
15.2.7
eenvoudige driedimensionale objecten tekenen en bewerken; (U)
x
15.3 15.3.1 15.3.2
Een proefdruk maken en deze corigeren:
x
samengestelde en kleurgescheiden proefdruk;
x
15.4
De menustructuur, het werkgebied, de gereedschappen en paletten voor prepress hanteren bij de illustratietechnieken:
15.5
Een proefdruk maken en deze corigeren:
15.5.1 15.5.2 15.6 15.6.1
x
softproof (beeldschermproef);
x x
softproof (beeldschermproef);
x
samengestelde en kleurgescheiden proefdruk.
x
Bestanden bewaren voor verdere bewerking in de tekenapplicatie en voor import in de applicatie voor paginaopmaak: formaten en compressie.
x x
Paginaopmaak 16 16.1
Teksten, beelden en illustrraties opmaken met een professionele applicatie voor paginaopmaak en deze beweren voor verdere verwerking De standaardinstellingen volgens afspraak instellen, de documentinstellingen bepalen en een document openen.
x
16.2 16.2.3
De menustructuur, het werkgebied, de gereedschappen en paletten voor prepress hanteren bij paginaopmaak:
x
de document- en paginastructuur maken op basis van de zetinstructie:
x
16.2.3.1
hulplijnen;
x
16.2.3.2
tekst- en illustratiecontainers;
x
stramienpagina's en elementen;
x
16.2.3.3 16.2.4
teken- en alineastijlen maken pet tekstgroep op basis van de zetinstructie, deze testen en ze bijsturen:
x
16.2.4.1
lettersoort;
x
16.2.4.2
corps, regelafstand en zetbreedte;
x
16.2.4.3
regelvallen;
x
16.2.4.4
alineabehandeling;
x
16.2.4.5
register;
x
16.2.4.6
extra wit;
x
16.2.4.7
nummering;
x
16.2.4.8
insprongen en tabulaties;
x
16.2.4.9
lijnen en kaders;
x
16.2.4.10
kleurdefinities bepalen in relatie met de drukgangen: proceskleuren, steunkleuren en tinten;
x
16.2.5
het document bewaren als sjabloondocument;
16.2.6
de pagina opmaken:
16.2.6.1 16.2.6.2 16.2.6.3
opmaakmethodiek toepassen: tekstinvoer, spellingscontrole, plaatsen; tekst opmaken met aandacht voor verzorgde teksttypografie: variabele woordspatie en vast wit, wit aan de leestekens, aan- en afspatiëren, afbrekingen (taalkundige en typografische splitsingsregels, splitsen in logische zinsdelen), initialen, tabellen; zetten in vreemder talen: taalwissel, bijsluiter, handleiding, …; (U)
x x x x x
16.2.6.4
beelden en illustraties importeren, integreren en aanpassen: bestandsformaten en invoervereisten;
16.2.6.5
kleur toewijzen: proceskleuren, steunkleuren en tinten;
x
16.2.6.6
aanduidingen voor snijden, vouwen, perforeren en rillen;
x
16.2.6.7
tekstconversie: tekst uit een tekstverwerkingsbestand neutraliseren, importeren en opmaken.
x
16.3 16.3.1 16.4 16.4.1 16.4.2 16.5
Een proefdruk/dummy maken en deze corrigeren: lay-outproef, samengestelde en kleurgescheiden proef. Bestanden preflighten en bewaren voor verdere verwerking:
x
x x x
formaten en compressie;
x
pakket maken.
x
Een printproductie zonder variabele data realiseren.
x
Aanleveren voor drukvormvervaardiging 17
Het definitief opmaakbestand exporteren naar een afgesproken worflowbestand. Preflighten en certificeren.
17.1
Een pdf-bestand maken via de applicatie.
x
17.2
Een pdf-bestand maken via Postscript. (U)
x
17.3
Een pdf-bestand certificeren en corrigeren.
x
18
Basisbewerkingen uitvoeren op een .pdf-bestand
18.1
Pagina's invoegen, vervangen en wissen.
x
18.2
Pagina's voorzien van opmerkingen en markeringen.
x
18.3
Pagina's beveiligen en privileges toewijzen.
x
18.4
Toevoegen van een digitale handdtekening.
x
18.5
Afdrukken.
x
18.6
Een .pdf bestand certificeren en corrigeren.
x
Vertrekkend van een werkfiche de paginaopmaak (enkelvoudig drukwerk en 4-up impositie) verwerken tot de gewenste drukvormen voor proceskleuren of steunkleuren (verkennen en assisteren).
Het eigen werk voorbereiden op basis van werkfiche en/of model 19 19.1
De opdracht correct inschatten en het eigen werk op efficiënte wijze voorbereiden Kennis nemen van, analyseren en bespreken van de opdracht:
x
19.1.1
productkenmerken op basis van aangereikt model;
x
19.1.2
gevraagde uitvoeringstechniek, productieschema en tussentijdse controlemomenten;
x
19.1.3
bepalen van de middelen.
x
Conventioneel monteren 20 20.1
Conventioneel monteren (U) Filmmontage:
x
20.1.1
ingangscontrole uitvoeren;
x
20.1.2
montagefolie en lichtgevoelige materialen gebruiken;
x
20.1.3
maskeren en retoucheren;
x
20.1.4
standvel kiezen en indelingsvel uittekenen;
x
20.1.5
rekening houden met perforeren en rillen;
x
20.1.6
rekening houden met de afwerking: snijden en vouwen.
x
21 21.1
De contactkast bedienen en onderhouden, maskeren, inbelichten en contacten (U) De contactkast bedienen:
x
21.1.1
algemene bouw en werking toelichten en schematisch weergeven;
x
21.1.2
de contactkast instellen, bedienen en onderhouden:
x
21.1.2.1
programmabediening;
x
21.1.2.2
onderhouden.
x
Het werkstation en het OS (doelstelling en leerinhouden zijn opgenomen bij DTP en Impositie en drukvormvervaardiging, ze dienen in één van beide vakdomeinen geheel of gedeeltelijk gerealiseerd te worden. Wanneer men de aanbeveling volgt is dit in DTP)
22 22.1
Met de menustructuur van het besturingssysteem werken, de aanwezige rand- en opslagapparatuur oproepen in het netwerk en de gemaakte afspraken i.v.m. standaardinstellingen en bestandsbeheer naleven Werken met het bureaublad:
x
22.1.1
programma's, documenten, mappen, servers, websites, e.a in het werkgebied weergeven en openen;
x
22.1.2
toetscombinaties gebruiken;
x
22.1.3
de computer delen;
x
22.1.4
de helpfunctie gebruiken;
x
22.1.5
het beeldscherm instellen (de schermweergave).
x
22.2
Bestanden beheren:
x
22.2.1
bestanden en mappenbeheren op het werkstation;
x
22.2.2
LAN: volgens afspraak bestanden wegschrijven en ophalen van servers en andere computers, printer activeren en printopdracht geven.
x
22.3 22.3.1
Applicaties activeren: functie van de gebruikte applicaties algemeen toelichten en de relatie leggen met het drukvoorbereidingsproces.
22.4
Externe opslagmedia gebruiken.
22.5
Standaardinstellingen en -voorkeuren instellen:
x x x x
22.5.1
volgens afspraak kunnen herstellen;
x
22.5.2
de juiste kleuren volgens afspraak instellen (ColorSync en apparaatprofiel);
x
22.5.3
de noodzaak van kleurbeheer aantonen en de algemene principes van kleurenmanagement toelichten.
x
22.6 22.6.1
Fonts beheren: lettertypes activeren en deactiveren, fontsets selecteren en maken.
x x
Impositie, belichten en kopie 23 23.1 24
Conventioneel werkdoorloop, CtF en CtP werkdoorloop conventioneel toelichten aan de hand van een schematische voorstelling Conventioneel, CtF en CtP werkdoorloop schematisch voorstellen en toelichten.
x
Een enkelvoudige en een 4-up montage maken met impositiesoftware
24.1
De standaardinstellingen volgens afspraak instellen, de documentinstellingen bepalen en een document openen.
x
24.2
De menustructuur, het werkgebied, de gereedschappen en paletten hanteren.
x
24.3
Ingangscontrole uitvoeren: bestanden controleren, problemen rapporteren en oplossen na overleg.
x
24.4
Standvel kiezen en indelingsvel uittekenen.
x
24.5
Rekening houden met perforeren en rillen.
x
24.6
Rekening houden met de afwerking: snijden en vouwen.
x
24.7
Een elektronisch indelingsvel selecteren en de lay-out van de impositie bepalen op basis van de werkopdracht:
x
24.7.1 24.7.1.1 24.7.2 24.7.2.1 24.7.3 24.7.3.1 24.7.3.2
hulptekens en normen: gesneden formaat, ongesneden formaat, druklijn, snijlijn, paskruis, vouwteken, rilteken, aanlegteken, controlestrips; aard van het werk: afloop, gecombineerd; soort werk:
x x x x x
recto verso, stolpvorm, keervorm;
x
steunkleur, quadri;
x
24.7.4
snij- en vouwschema;
x
24.7.5
lay-out van de impositie;
x
24.7.6
impositieproef.
x
25
Observeren en helpen bijhet belichten en ontwikkelen van film en/of drukvorm en de begrippen RIP, kleurscheiding, rasterlineatuur, rastervorm en rasterhoek toelichten
25.1 25.1.1
De correcte instellingen toewijzen aan de definitieve impositie en export naar het RIPproces: instellingen;
x x
25.1.1.1
kleurscheidingen;
x
25.1.1.2
rasterlineatuur;
x
25.1.1.3
rastervorm;
x
25.1.1.4
rasterhoeken.
x
25.2 25.2.1
Het geRIPt bestand beoordelen in digitale voorvertoning: controle van:
x x
25.2.1.1
kleurscheidingen;
x
25.2.1.2
rasterlineatuur;
x
25.2.1.3
rastervorm;
x
25.2.1.4
rasterstand.
x
25.3
De ontwikkelautomaat en het kopieerraam bedienen. (U)
x
25.4
De algemene bouw van grafische film toelichten en schematisch weergeven. (U)
x
25.5
Een kleurgesscheiden film/drukvorm beoordelen op densiteit, leesbaarheid, rastersoort en kleurenstrip. (U)
x
25.6
De bouw, de soorten en het gebruik van offsetplaten toelichten:
x
25.6.1
algemene bouw;
x
25.6.2
soorten, toepassing en etikettering;
x
oppervlaktebehandeling.
x
25.6.3 25.7
De platen voorbereiden voor druk.
x