Inhoud Bevende wachters of trillende handen . ............................................................................ p. 3 Prediker 12:1-8 in de Bijbel in Gewone Taal Harry Sysling
Uitgelezen: bijbeluitgaven in de NBG-bibliotheek (13) ............................... p. 11 Jan Luikens Schriftuurlyke Geschiedenissen Anne Jaap van den Berg en Boukje Thijs
Dragers van Gods Geest ................................................................................................................ p. 19 1 Petrus 4:14 D. Holwerda
De Bybelsche Conferentie (1623) van Sixtinus Amama (1593 - 1629) . ...................................................................................................................... p. 23 Kees Verdegaal
Vertaalaantekeningen bij het oecumenisch leesrooster (7) .................. p. 33 Jaap van Dorp, Matthijs de Jong en Clazien Verheul
1 Met Andere Woorden (28) 2
2 Met Andere Woorden (28) 2
Bevende wachters of trillende handen Prediker 12:1-8 in de Bijbel in Gewone Taal Harry Sysling
Het Nederlands Bijbelgenootschap werkt momenteel aan de Bijbel in Gewone Taal (BGT). Dit wordt een vertaling in eenvoudig Nederlands, die voor iedereen begrijpelijk moet zijn, ook voor mensen die weinig lezen of moeite hebben met lezen. De vertaling zal verschijnen in 2014. Informatie is te vinden op www.bijbelgenootschap.nl onder ‘Bijbel in Gewone Taal’.1 Met Andere Woorden schenkt aandacht aan deze nieuwe vertaling met een serie artikelen over specifieke vertaalkwesties. De kwesties ter bespreking komen uit passages die worden voorgelegd aan testpanels. In deze aflevering gaat het over de vertaling van de allegorie in Prediker 12:1-8.
Niemand weet wanneer hij zal sterven
De auteur van het boek Prediker (Kohelet) is geen optimistisch mens. Het leven is kort en het is vol zinloze gebeurtenissen. Je kunt maar het beste zo veel mogelijk van het leven genieten, want niemand weet wanneer het eindigt.2 Om zijn betoog over de eindigheid van het leven te verduidelijken, maakt de auteur graag gebruik van beelden en metaforen. Dat de dood vaak onverwachts komt en ook sterke mensen kan treffen, illustreert hij met het beeld van een hardloper (9:11 ‘niet altijd wint een snelle hardloper de wedloop’) en met de vergelijking van een soldaat in de strijd (‘niet altijd wint een sterke held de oorlog’). Tijd en toeval bepalen het leven en het noodlot kan verraderlijk toeslaan, ‘zoals de vissen verraderlijk worden gevangen door de fuik en de vogels door de val’ (9:12). Aan het einde van zijn boek, na opnieuw een oproep te hebben gedaan om vooral van het leven en het licht te genieten (11:7 ‘Het licht is een genot. Wat een weldaad voor de ogen om de zon te zien!’), beschrijft de auteur in prachtige natuurbeelden hoe de mens langzaam en onvermijdelijk ouder zal worden en zijn levenskracht zal verliezen: Voordat de zon verduistert, de sterren en de maan niet langer stralen, 3 Met Andere Woorden (28) 2
de lucht ook na de regen grauw van wolken wordt. (NBV – 12:2) In de tekst die volgt gebruikt de auteur beelden (trillende wachters voor het huis, kromgebogen soldaten, de sprinkhaan die zich voortsleept, de kapperbes die uitdroogt, et cetera) die ook voor geoefende lezers niet onmiddellijk duidelijk en herkenbaar zullen zijn. Dat roept de vraag op hoe we met de uitgewerkte metaforen in Prediker 12:1-8 moeten omgaan, wanneer we de tekst willen vertalen en toegankelijk willen maken voor lezers die tot de doelgroep van de Bijbel in Gewone Taal (BGT) behoren.
Een allegorie over het ouder worden
Laten we eerst eens kijken aan de hand van De Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) hoe Prediker 12:1-8 is opgebouwd. De passage opent met een oproep aan de mens om in zijn jonge jaren te denken aan de God die hem geschapen heeft (12:1). Het gedeelte eindigt met het bekende refrein ‘Lucht en leegte … alles is leegte’ (12:8, vgl. 1:2). In het tussenliggende gedeelte (12:2-7) is sprake van een keten van metaforen die het ouder en zwakker worden van de mens beschrijven. We kunnen hier spreken van een allegorie van het ouder worden of van een allegorie over de naderende dood, al zijn de gebruikte beelden divers.3 De inleidende zin, ‘Gedenk daarom je schepper in de dagen van je jeugd’,4 wordt gevolgd door drie tijdsbepalingen, die syntactisch afhankelijk zijn van de hoofdzin: - voordat de slechte dagen komen (12:1) - voordat de zon verduistert (12:2) - voordat het zilverkoord wordt weggenomen (12:6). Voor de lezer kan dit verwarrend zijn, omdat niet onmiddellijk duidelijk is waarop de zinnen met ‘voordat’ terugslaan. In de BGT-versie (zie kader) is daarom de openingszin van 12:1 herhaald in 12:2 en 12:6.5 Zo ontstaat er een duidelijke structuur: Denk aan God die je gemaakt heeft … Want straks komen de slechte dagen … (12:1) Denk aan God die je gemaakt heeft … Straks wordt het donker … (12:2) Denk aan God die je gemaakt heeft … Straks wordt je leven afgebroken … (12:6)
Beeld behouden of betekenis weergeven?
We komen nu bij de metaforen van het gedeelte 12:2-7. In een vorig artikel in deze reeks is al aan de orde geweest welke regels de vertaalgroep van de BGT heeft opgesteld voor het vertalen van beeldspraak.6 Beelden worden 4 Met Andere Woorden (28) 2
Prediker 12:1-8 in de Bijbel in Gewone Taal:
Denk aan God die je gemaakt heeft
[12] 1 Denk aan God die je gemaakt heeft. Denk aan hem nu je nog jong bent. Want straks komen de slechte dagen. Dan komt de tijd dat je geen plezier meer in het leven hebt. 2 Denk aan God die je gemaakt heeft. Straks wordt het donker. Dan verdwijnt het licht van de zon, van de maan en de sterren. Dan blijft het bewolkt, ook als de regen ophoudt. 3 Straks ben je oud. Je handen gaan trillen en je benen gaan krom staan. Je tanden vallen uit je mond. Je ogen zien niets meer. 4 Je oren horen niet meer wat er buiten gebeurt. Je stem is bijna niet meer te verstaan. Je hoort het geluid van de vogels niet meer. 5 Je durft geen heuvel meer op te klimmen. Je vindt het gevaarlijk op de weg. Je haren zijn grijs geworden en je komt nog maar met moeite vooruit. Je verlangt nergens meer naar. En ten slotte ga je dood. Dan wordt er om je getreurd in de straten. 6 Denk aan God die je gemaakt heeft. Straks wordt je leven afgebroken. Zoals een zilveren ketting breekt of een gouden lamp. Zoals een waterkruik in stukken valt en de emmer die het water uit de put haalt. Zo breekt je leven af. 7 Dan gaat je lichaam terug in de aarde, waaruit de mens werd gemaakt. Dan gaat je levensadem terug naar God, die de mens het leven gegeven heeft. 8 Alles gaat voorbij, zei Prediker. Er is niets dat blijft. Het is allemaal zinloos.
behouden als ze helder zijn en begrijpelijk. Als dat niet het geval is, moet gezocht worden naar een ander beeld dat dezelfde functie heeft, of er moet doorvertaald worden naar de betekenis van het beeld. In het eerste gedeelte (12:2), dat we hierboven al geciteerd hebben in de weergave van de NBV, is het beeld nog betrekkelijk eenvoudig. De aan de natuur ontleende metaforen (de zon die verduistert, sterren en maan die niet langer stralen, de lucht die grauw blijft) suggereren duidelijk dat het hier gaat om het verdwijnen van het (levens)licht, het aanbreken van de duistere jaargetijden, van de nadagen van het leven, van herfst en winter. Als je nog vol leven en energie bent, kun je volop van het licht en de zon genieten (11:7), maar als de ouderdom komt wordt het duister om je heen. Het leven verliest zijn glans. Omdat de aan de natuur ontleende beelden hier nog betrekkelijk helder en duidelijk zijn, hebben we ze in de BGT gehandhaafd: 5 Met Andere Woorden (28) 2
Straks wordt het donker. Dan verdwijnt het licht van de zon, van de maan en de sterren. Dan blijft het bewolkt, ook als de regen ophoudt. In het tweede gedeelte (12:3-5) zijn de beelden ingewikkelder. Er is allereerst (12:3) sprake van een huis of paleis met bevende wachters ervoor, met kromgebogen soldaten die voorbijgaan, maalsters die verdwijnen en vrouwen die uit het venster staren: De dag waarop de wachter trillend voor het huis staat,7 de soldaten kromgebogen voortgaan, de maalsters langzaamaan verdwijnen, de vrouwen uit het venster staren en een schaduw lijken. (NBV – 12:3) Over de interpretatie van deze metaforen is veel geschreven. Sommigen zien het als een algemeen beeld van een huis waarin gerouwd wordt over een dode. Anderen zien het als een symbolische beschrijving van de afnemende krachten van de ouderdom. Er is sprake van een huis – het menselijk lichaam – dat in verval raakt.8 De mens verzwakt meer en meer, tot hij komt in het ‘eeuwig huis’ (12:5). Toch bevredigen deze algemene interpretaties niet, omdat ze onvoldoende de details, de afzonderlijke figuren van wachters, soldaten, maalsters en vrouwen, verklaren. Al in de oudste vertalingen en commentaren zijn de beelden van dit vers daarom opgevat als concrete delen van het lichaam (‘het huis’) dat veroudert: de trillende wachters zijn de handen of de armen die gaan beven; de soldaten die kromgebogen voortgaan, zijn de benen van de mens die steeds krommer worden; de maalsters die verdwijnen, zijn de tanden die uitvallen; de vrouwen die uit het venster staren en een schaduw lijken, zijn de ogen die hun gezichtsvermogen verliezen.9 Wat volgt (12:4) verduidelijkt verder dat met de ouderdom het vermogen om goed te zien, te spreken en te horen afneemt: Wanneer de deuren naar de straat worden gesloten, de molen geen geluid meer maakt, het fluiten van de vogels ijl van toon wordt, wanneer hun lied versterft. (NBV – 12:4) Het ‘sluiten van de deuren naar de straat’ kan betekenen dat de mens niet langer actief aan het leven deelneemt. Maar ook is het goed mogelijk dat hier de allegorische voorstelling van vers 3 wordt doorgetrokken. De ‘deuren naar de straat’ zijn dan de oren. De mens verliest zijn gehoorvermogen, hij hoort de geluiden op straat niet meer. En hij verliest 6 Met Andere Woorden (28) 2
zijn stem (‘de molen maakt geen geluid meer’). De zin die volgt is in het Hebreeuws onduidelijk. Letterlijk iets als ‘en hij (men?) verheft zich tot het geluid van de vogel / en alle dochters van het lied worden gebogen’. In de NBV is ‘het geluid van de vogel’ onderwerp van de zin geworden, en is de zin geïnterpreteerd als ‘het geluid van de vogel gaat omhoog,’ dat wil zeggen het geluid van de vogel wordt ijl. ‘De dochters van het lied’ is opgevat als een synoniem voor vogels.10 Als we ook hier de allegorische uitleg volgen, betekent dit dat de oudere mens niet langer de zang van de vogels, de geluiden van het leven, hoort.11 In 12:5 verschuift het perspectief van het huis naar de buitenwereld: Je durft geen heuvel te beklimmen, de weg is vol gevaar. De amandelboom behoudt zijn wintertooi, de sprinkhaan sleept zich voort, de kapperbes droogt uit.12 Een mens gaat naar zijn eeuwig huis, een klaagzang vult de straat. (NBV – 12:5) Iemand die oud geworden is, durft zich niet goed meer buiten te bewegen. Hij wordt kortademig, de weg is oneffen en er kan onderweg van alles gebeuren. De witte bloesem van de amandelboom is hier een beeld voor de grijze haren van de mens. De sprinkhaan die zich voortsleept, wijst op de oudere mens die zich moeizaam voortbeweegt. Andere uitleggers denken hier aan het verlies van de seksuele activiteit. En de kapperbes, waarvan de vrucht diende als een lustopwekkend middel, is een beeld voor het verlies van de potentie. De mens wordt zwakker en zwakker tot hij terechtkomt in het graf, zijn eeuwig huis. Dan is er rouw en verdriet om zijn dood. Omdat de beelden van deze allegorie ook voor een geoefende lezer niet onmiddellijk duidelijk zijn, hebben veel vertalingen voetnoten nodig om de betekenis van de metaforen aan te geven.13 Andere vertalingen kiezen ervoor om niet het beeld maar de betekenis zelf weer te geven. Daarvoor is ook gekozen in de BGT: Straks ben je oud. Je handen gaan trillen en je benen gaan krom staan. Je tanden vallen uit je mond. Je ogen zien niets meer. 4 Je oren horen niet meer wat er buiten gebeurt. Je stem is bijna niet meer te verstaan. Je hoort het geluid van de vogels niet meer. 5 Je durft geen heuvel meer op te klimmen. Je vindt het gevaarlijk op de weg. Je haren zijn grijs geworden en je komt nog maar met moeite vooruit. Je verlangt nergens meer naar. En ten slotte ga je dood. Dan wordt er om je getreurd in de straten. 7 Met Andere Woorden (28) 2
Het derde deel (12:6-7) beschrijft met hulp van verschillende symbolen het afbreken van het leven: Voordat het zilverkoord wordt weggenomen, de gouden lamp gebroken, de waterkruik in stukken valt, het scheprad bij de put wordt stukgebroken. Wanneer het stof terugkeert naar de aarde, weer wordt zoals het was, wanneer de adem van het leven weer naar God gaat, die het leven heeft gegeven. (NBV – 12:6-7) Het zilveren koord en de gouden lamp zijn de levensdraad en het levenslicht. Wanneer een mens sterft, wordt de levensdraad afgebroken en wordt het levenslicht gedoofd. De kruik die is gevuld met water, een symbool van het leven, valt in stukken en er kan geen water meer geput worden. Het leven is voorbij. De mens was stof en wordt weer stof, en zijn geest (‘levensadem’) keert terug naar God.14 Omdat de beelden hier eenvoudiger zijn en het thema duidelijker, zijn in de BGT de symbolen blijven staan, maar ze zijn op verschillende plaatsen verduidelijkt: 6 Denk aan God die je gemaakt heeft. Straks wordt je leven afgebroken. Zoals een zilveren ketting breekt of een gouden lamp. Zoals een waterkruik in stukken valt en de emmer die het water uit de put haalt. Zo breekt je leven af. 7 Dan gaat je lichaam terug in de aarde, waaruit de mens werd gemaakt. Dan gaat je levensadem terug naar God, die de mens het leven gegeven heeft.
Winst of verlies?
Zoals we hebben gezien, kan de aanpak in de BGT verschillen. In overeenstemming met de vertaalstrategie is ervoor gekozen om vrij duidelijke beelden te laten staan. Als een beeld onduidelijk is, kiezen we ervoor om de betekenis van de beelden weer te geven. Dit komt overeen met de aanpak in andere vertalingen, zoals de Gute Nachricht Bibel. Alleen zijn daar iets andere keuzes gemaakt. Zo is in 12:3-4 de aanpak hetzelfde als die van de BGT, maar in 12:5-6 niet: daar heeft Gute Nachricht de beelden van de amandelboom, de sprinkhaan en de kapperbes behouden.15 Bij een vertaling in eenvoudig Nederlands is het belangrijk dat de opbouw helder is, dat de woorden en zinnen niet moeilijk zijn en dat de beelden duidelijk en doorzichtig zijn. Natuurlijk gaat er iets verloren van de meerduidige symboliek in onze passage, maar men kan het ook als winst 8 Met Andere Woorden (28) 2
zien dat hier een prachtige allegorie over het ouder en zwakker worden van de mens voor veel lezers begrijpelijk en toegankelijk wordt. Noten 1 Informatie over het BGT-project is te vinden in C.Verheul, ‘Een bijbelvertaling in eenvoudig Nederlands’ in: Met Andere Woorden 27/1 (maart 2008), 3-12, en in C. Verheul, ‘Nogmaals: een bijbelvertaling in eenvoudig Nederlands’ in: Met Andere Woorden 27/2 (juni 2008), 51-52. 2 Zie over Predikers levensvisie D. Michel, Qohelet, Darmstadt 1988, 87-89. Michel typeert hem vooral als een scepticus en realist.Vgl. ook P. Gillaerts, ‘“Ook dat is enkel leegte”. Het retorische karakter van Prediker’ in K. Spronk, C.Verheul, etc., De Bijbel vertaald. Zoetermeer, Kapellen 2007, 244-46. De realistische kijk op leven en dood – ieder mens wacht hetzelfde lot, of hij nu goed is of slecht – vinden we ook in andere wijsheidsliteratuur, met name in het boek Job (vgl. 14:1-12, 21:17-34). 3 Zie voor een definitie van de allegorie, H. van Gorp e.a., Lexicon van literaire termen, Groningen 1993, 13-14 (‘een geheel van metaforen of vergelijkingen die op elkaar voortbouwen en daardoor in elkaar vloeien tot één beeld’). In strikte zin is alleen 12:3-5 een allegorie; vgl. A. Lauha, Kohelet (BKAT XIX), Neukirchen-Vluyn 1978, 207. 4 De spelling van het Hebreeuwse woord voor schepper (bor’echa) is afwijkend en daarom zijn er allerlei verschillende interpretaties van dit woord voorgesteld. In de oudste joodse exegese worden er ook andere woorden in gehoord, zoals be’eercha, ‘uw bron’ of borcha, ‘uw put, uw graf’. Zie R. Gordis, Koheleth – The Man and His World, New York 1962, 330; Lauha, 210; L. Schwienhorst-Schönberger, Kohelet (HThKAT), Freiburg etc. 2004, 522-23. 5 Dit is overigens ook gedaan in de eerste deeluitgave van de NBV van de boeken Ester, Prediker, Jona, Judit en Handelingen in Werk in uitvoering (1998).Vgl. de toelichting bij het boek Prediker, 63. 6 R. Buitenwerf, ‘Onze helm is ons vertrouwen. 1 Tessalonicenzen 5:8-9 in de Bijbel in Gewone Taal’ in: Met Andere Woorden 28/1 (maart 2009), 3-9. 7 Het is jammer dat de NBV hier geen meervoud gebruikt (wachters … staan), net als in de volgende regels. Maar misschien is hiervoor gekozen om een ongelukkige rijm (staan … voortgaan) te vermijden? 8 Dat ‘huis’ een symbool kan zijn voor het sterfelijke lichaam, blijkt bijvoorbeeld uit Job 4:19 (‘Hoeveel te meer dan bij de mens, wonend in zijn huis van leem …’). 9 Zie voor de rabbijnse interpretatie op dit vers de targum op Kohelet, de midrasj (Kohelet Rabba 12:2-6; Lev. Rabba 18:1), de talmoed (bSjabbat 151b-152a; jSota 2:2) en de commentaren van Rasji, Ibn Ezra en Rasjbam (vgl.S. Japhet, R.B. Salters, The Commentary of R. Samuel ben Meir, Rashbam, on Qoheleth, Jerusalem, Leiden 1985, 206-12). In de talmoed (bSjabbat 152a) gebruikt Rabbi Josjua ben Chananja soortgelijke beelden om zijn eigen afnemende krachten aan te geven: ‘de berg is bedekt met sneeuw, omgeven door ijs; de honden blaffen niet langer, de malers malen niet langer.’ Zie Gordis, 328.
9 Met Andere Woorden (28) 2
10 Een andere mogelijkheid is om een onpersoonlijk subject aan te nemen en de zin op te vatten als ‘Ja, iemand staat (vroeg) op voor / bij het geluid van de vogels’. Zie Lauha, 205; Schwienhorst-Schönberg, 523, 533. 11 Vgl. de klacht van de oude Barzillai in 2 Samuel 19:36 ‘Ik ben nu tachtig jaar. Wat valt er voor mij nog te genieten van het leven? Kan ik nog proeven wat ik eet en drink? Kan ik de stem nog horen van zangers en zangeressen?’ 12 De interpretatie van de Hebreeuwse verba in dit gedeelte (janeets – jistabbeel – tafeer) is omstreden, zie Gordis, 335-337. De vorm janeets kan afgeleid zijn van natsats, ‘bloeien’. De NBV expliciteert dit met ‘zijn wintertooi behouden’, omdat de bloeiperiode van de witte bloemen in de winter valt. Beide elementen (wit – winter) zouden dan naar de naderende dood verwijzen. Rozelaar, ‘Grote poëzie’, 192 vertaalt ‘Dan bloeit vaal-wit de amandel’. 13 Zo bv. JPS, Einheitsübersetzung, WV95. 14 Zie voor dit motief Genesis 2:7, 3:19, Prediker 3:20, Sirach 17:1, 40:11, Wijsheid 15:8. 15 Eenzelfde benadering vinden we in CEV (Contemporary English Version) en GNT (Good News Translation). Geraadpleegde literatuur R. Buitenwerf, ‘Onze helm is ons vertrouwen. 1 Tessalonicenzen 5:8-9 in de Bijbel in Gewone Taal’ in: Met Andere Woorden 28/1 (maart 2009), 3-9. P. Gillaerts, ‘“Ook dat is enkel leegte”. Het retorische karakter van Prediker’ in: K. Spronk, C.Verheul e.a., De Bijbel vertaald. Zoetermeer, Kapellen 2007, 239-56 (bewerkte versie van P. Gillaerts, ‘Prediker als leraar. Retoriek in de Nieuwe Bijbelvertaling’ in: P. Gillaerts (red.), Boanerges. Beschouwingen over bijbel(vertaling) en retorica. Leuven,Voorburg 2004, 19-55). R. Gordis, The Wisdom of Koheleth, London 1950. R. Gordis, Koheleth – The Man and His World, New York 1955. H. van Gorp e.a., Lexicon van literaire termen, Groningen 1993. S. Japhet, R.B. Salters (eds.), The Commentary of R. Samuel ben Meir, Rashbam, on Qoheleth, Jerusalem, Leiden 1985. P. Krüger, Kohelet – Prediger (BKAT XIX Sonderband), Neukirchen-Vluyn 2000. A. Lauha, Kohelet (BKAT XIX), Neukirchen-Vluyn 1978. D. Michel, Qohelet, Darmstadt 1988. M. Rozelaar, ‘Grote poëzie met kort commentaar: een proeve tot Kohelet vertaling’ in: Lea Dasberg and Jonathan Cohen (eds.), Neveh Ya’akov. Jubilee Volume presented to Dr. Jaap Meijer on the occasion of his seventieth birthday, Assen 1982, 191-95. L. Schwienhorst-Schönberger, Kohelet (HThKAT), Freiburg etc. 2004.
Dr. H. Sysling is werkzaam bij het Nederlands Bijbelgenootschap als wetenschappelijk medewerker bijbelwetenschappen.
10 Met Andere Woorden (28) 2
Uitgelezen: bijbeluitgaven in de NBG-bibliotheek (13)
Jan Luikens Schriftuurlyke Geschiedenissen Anne Jaap van den Berg en Boukje Thijs
Het Nederlands Bijbelgenootschap heeft de beschikking over een bibliotheek, waarin een ruime collectie bijbels opgenomen is. Deze collectie bestaat uit bijbels in het Nederlands en in verschillende andere talen. Prioriteit in de collectievorming hebben de Nederlandstalige bijbels. De collectie bevat ook een behoorlijke hoeveelheid prentbijbels en geïllustreerde bijbels. Wat betreft de niet-Nederlandse talen zijn de voornaamste edities van de Europese landen en verschillende uitgaven uit andere werelddelen voorhanden, waaronder een grote verzameling Indonesische uitgaven. In deze rubriek zal telkens een interessante bijbeluitgave uit de bibliotheek besproken worden. Dat kan een bijzondere oude bijbel zijn, een prentbijbel of een meer moderne bijbel die speciale toelichting verdient. De bijbeluitgave die nu in deze rubriek aan de orde komt, is De Schriftuurlyke Geschiedenissen van Jan Luiken. Eén van de meest vooraanstaande prentkunstenaars uit de laat zeventiende eeuw is ongetwijfeld Jan Luiken. Zeer bekend is hij geworden door zijn prentbundel Spiegel van het Menselyk Bedryf, waarin oude ambachten op aansprekende wijze worden uitgebeeld. Deze bundel is tot ver in de twintigste eeuw vele malen herdrukt en de afbeeldingen sieren dikwijls ook tegeltjes en dergelijke. Luiken was niet alleen bekend vanwege de grote hoeveelheid etsen die hij maakte, maar hij genoot ook faam als dichter. Hij werd in 1649 geboren als zoon van Caspar Luiken en Hester Coores. Zijn vader was lakenbereider en later schoolmeester. Toen Jan Luiken geboren was, had zijn vader de gereformeerde kerk verlaten; hij was toegetreden tot de remonstrantse gemeente en had ook sympathie opgevat voor de doopsgezinden. Eén en ander was er oorzaak van dat Jan Luiken ongedoopt bleef. Van zijn jeugdjaren is weinig bekend. Hij huwde in 1672 met Maria de Oudens met wie hij vijf kinderen kreeg, van wie er vier jong zijn gestorven. Alleen zijn zoon Caspar, geboren in 1673, bleef over; hij 11 Met Andere Woorden (28) 2
raakte eveneens zeer bekend als etser. In hetzelfde jaar liet Luiken zich dopen bij de doopsgezinde gemeente in Beverwijk. Tot 1678 volgde Luiken een schildersopleiding, daarna was hij etser. Met het maken van etsen voorzag hij in zijn levensonderhoud, daarnaast gaf hij dichtwerk uit, veelal in bundels met prenten. In 1671 verscheen zijn eerste gedichtenbundel, de Duytse Lier, waarin veel amoureus werk is opgenomen. Luiken leidde een normaal burgerlijk leven, maar toen hij 26 was, is hem de HEERE op een krachtdaadige wys aan zyn herte verscheenen; hem met veel overtuiginge en bestraffinge nagaande, en toonende dat het burgerlyke leven niet genoeg was hem een Erfgenaam te worden, van een onverderfelyke, onbevlekkelyke en onverwelkelyke erfenis, die weg geleid is, voor de geene die God lief hebben, maar dat ’er moet gestreeden worden om in te gaan dewyl de poort eng en de weg smal is, die ten leven leid. Mogelijk was de plotselinge dood van een vriend oorzaak van Luikens bekering; in ieder geval heeft hij zich daarna veelal in vrome kringen bewogen en las hij werken van mystici als Jakob Böhme. Hierna maakte Luiken veel geestelijke dichtbundels, zoals Voncken Der Liefde Jesu uit 1687. Bekend is Luiken geworden door zijn vele bijbelse prenten, waarvan hij een groot aantal samen met zijn zoon Caspar gemaakt heeft. Hij maakte kleine prenten, die dikwijls werden opgenomen in bijbeltjes in octavoformaat. Ze werden vele malen gekopieerd en in herdruk uitgeven. In de oudste uitgaven staan onder de prentjes tweeregelige gedichtjes. Zo staat onder de afbeelding van Elia en de raven uit 1 Koningen 17:
Die steunt op God, krygt ’t al te vrient, En word van ravens zelf gediend.
In de latere uitgaven toen er, omdat de oorspronkelijke koperplaten niet meer bruikbaar waren, nieuwe platen gemaakt werden, verschenen er prentjes die alleen een onderschrift hadden. Van de uitgaven met bijbelprentjes bezit de bibliotheek van het NBG een groot aantal, waarvan één bijbeltje de prenten ingekleurd heeft. In 1708 verscheen met als enige titelaanduiding op het frontispice de Icones Bibliae, een verzameling van 62 bijbelse prenten in groot folioformaat, die zonder verdere tekst werd uitgeven. In 1729 verscheen een herdruk, met als titel Afbeeldingen der merkwaardigsten Geschiedenissen van het Oude en Nieuwe Testament [...] met nieuwe en leerzame Beschryvingen 12 Met Andere Woorden (28) 2
J. Luiken, de Emmausgangers, uit: C. Weigelius, Historiae Veteris [et Novi] Testamenti iconibus repraesentatae [...], Noribergae 1712 Foto: NBG/Sandra Haverman
opgeheldert. Naast de prenten was dus een beschrijving ervan toegevoegd. Tevens waren in deze uitgave de kaarten uit de Mortierbijbel en de 29 ovale vignetten van Luiken uit dezelfde bijbel toegevoegd. In 1747 verscheen nog een derde druk. De prenten uit deze uitgave werden in verschillende bijbels opgenomen. In de bibliotheek van het NBG bevindt zich een Moerentorfbijbel uit 1743 waarin deze prenten ook opgenomen zijn. In 13 Met Andere Woorden (28) 2
de rubriek over de Mortierbijbel is al vermeld dat in deze prentbijbel een aantal prenten van Luiken is opgenomen. Zeer bijzonder zijn de prenten die zowel vader als zoon Luiken vervaardigden voor de prentbijbel van Christopher Weigel, die in 1708 in Neurenberg verscheen. Daarin zijn 99 prenten van Jan Luiken en 127 van Caspar opgenomen. De bibliotheek van het NBG bezit een oudkatholieke bijbel waarin deze prenten zijn ingebonden. Ook werden Luikens prenten graag opgenomen in diverse encyclopedische werken die in de achttiende eeuw op de markt gebracht werden.
De Schriftuurlyke Geschiedenissen
In 1712 werd postuum een prentbijbel in twee delen uitgegeven die niet alleen prenten met bij- of onderschriften bevat, maar waarin ook de gehele tekst van de hand van Jan Luiken is. Op deze bijbel gaan wij in dit artikel dieper in. De titel van dit werk luidt: De Schriftuurlyke Geschiedenissen En Gelykenissen, Van het Oude en Nieuwe Verbond, Vertoonende Drie honderd zeven en dertig Konstige Figuuren. Verrykt met Bybelse Verklaaringen en Stichtelyke Verzen. Voorafgaand aan dit werk is na de voorrede het Kort Verhaal Van het Godvruchtig leven En Zalig Afsterven Van Joannes Luiken opgenomen, een levensbeschrijving van de kunstenaar door de dichter Cornelis van Eeke. De prenten in de Schriftuurlyke Geschiedenissen zijn vervaardigd door vader en zoon Luiken. Caspar Luiken was ermee begonnen en na zijn vroege dood in 1708 – hij had het Oude Testament in beeld gebracht tot aan de geschiedenis van de profeet Elisa in 2 Koningen – heeft zijn vader het werk voltooid. Er staan in totaal 339 prenten in, waarvan er 208 door Jan Luiken zijn gemaakt en de overige 131 door zijn zoon. De prenten zijn gedrukt op de rechterbladzijden met daaronder de bijbeltekst(en) waarop ze betrekking hebben. Bij veel oudtestamentische afbeeldingen staat onder de betreffende tekst ook het nieuwtestamentische fragment dat naar de gebeurtenis verwijst. Op de linkerbladzijde geeft Luiken het verhaal in dichtvorm weer. De historische boeken krijgen de meeste aandacht; van enkele profetische boeken wordt een klein aantal prenten getoond. Ook zijn enkele apocriefe werken afgebeeld. In het Nieuwe Testament worden de evangeliën in harmonievorm beschreven, gevolgd door het boek Handelingen. Van de brieven van Paulus wordt één prent getoond, uit Kolossenzen; uit het boek Openbaring is alleen Johannes op Patmos afgebeeld, terwijl dit laatste boek in andere prentbijbels meer aandacht krijgt. Het werk is uitgegeven in twee delen die beide eindigen met een inhoudsopgave – Bladwyzer – en registers. Het boek opent met een lofdicht op de titelprent, waarna een voorrede volgt over de ‘Waardigheid van de Heilige Schriftuur’. Deze voorrede is 14 Met Andere Woorden (28) 2
gesteld in dichtvorm, waarin het nut van bijbellezing wordt beschreven; het gedicht begint als volgt:
Het Waardig Boek, van God, in ’t Mensch’lyk hert gegeeven, En uit den Heil’gen Geest, door handen opgeschreeven, (Gelyk een Welbron die uit zyne diepte ontspringt, En door de Geuten van Fonteinen heene dringt,) Is Hemels water; ons, die dorsten, toe gemeeten, Door Reine-Buizen, van Apost’len en Propheeten. [...]
Vervolgens gaat de voorrede in acht paragrafen nader in op de inhoud en het nut van de bijbel. Allereerst wordt opgemerkt dat God de ondeugd straft, hij onze oorsprong is, de wortel en het leven ‘dat alle takken ’t Sap van vrucht des Heils moet geven. Waarom den geenen, die daar afgebroken word, Aan ’t Heil des levens werd verdorven, en verdord’. In de rede wordt uiteengezet dat het goed is de weg te volgen die de bijbel ons voorhoudt en er worden dikwijls waarschuwende woorden gericht aan ons mensen, die de neiging hebben ervan af te wijken: ô Mensch! Bedaard toch, van de ingezooge dingen, Die uw Verstand dus lang, met dronkenschap bevingen. En loopt niet langer voort, gelyk gy hebt gedaan, Op een verkeerden Weg; blyft, tot herdenking, staan. Daar ’s noch een weinig Tyd, tot aan uw wederkeeren, In uw verborgen plaats, tot aan den Dag des Heeren: Daar aller Eeuwen Vrucht, van ’t Menschelyk geslacht, (Vergaderd en bewaard,) Dien Rechterstoel verwacht. Den Een, met blydschap, en den Anderen met schroomen, Om met zyn handeling, voor ’t klaare licht te komen. Na de voorrede volgt een afbeelding van Luiken met twee lofdichten op de beeltenis. Daarna nog de levensbeschrijving die afgesloten wordt met een grafschrift van de dichter Van Eeke, waarvan de laatste woorden luiden: ‘Dog Lezer wagt gy niets, van onder déze Zerk, Maar zoek en volg hem, daar hy nog leefd in zyn Werk.’ Het boek opent met het scheppingsverhaal uit Genesis en vervolgens gaat het door met de beschrijving van de historische boeken tot en met Ester in 244 bladzijden; Job, Jeremia, een Psalm, Daniël, Jona en enkele apocriefe boeken worden in 34 bladzijden uitgebeeld. De gedichtjes hebben vaak een moraliserend karakter, zoals duidelijk naar voren komt in de versregels bij de prent die de ondergang van de farao in de Schelfzee laat zien. Daarop is de vorst te zien terwijl hij ondergaat, zijn gevolg is al aan het verdrinken. 15 Met Andere Woorden (28) 2
J. Luiken, ‘Pharaos Ondergang’, uit: De Schriftuurlyke Geschiedenissen en Gelykenissen[...], Amsterdam 1712. Foto: NBG/Sandra Haverman
Het bijgevoegde gedicht luidt:
Men vind’er noch genoeg, die door verscheide plaagen, Op ongehoorzaamheid, Gods strenge tooren draagen; En daar ’t verstokte hert, zich niet in deemoed buigd, Schoon dat het menigmaal, van God werd overtuigd. Als maar de Roede weêr is van haar rug geweeken, Begind stoutmoedigheid, het hoofd weêr op te steeken, Om na te volgen ’t spoor, van d’eerste booze zin, Want trotsheid voerd zich steeds voor Opper-meester in. Maar, die zyn gang zo gaat, op zelfs verkoore wegen, De goede aanleidinge, en den raad der wysheid tegen, Zie, dat hy eindeling, niet vaare, als Pharao deê, Die, met zyn gantse macht bedekt, wierd van de Zee. [...] Die beter vaaren wil, laat Pharaos hoogmoed staan, Om met een drooge voet, door ’t Meer des Doods te gaan.
16 Met Andere Woorden (28) 2
In het nieuwtestamentische gedeelte heeft Luiken veel gelijkenissen afgebeeld en van een begeleidend gedicht voorzien. Ter illustratie volgt het gedicht dat hij bij de gelijkenis over de verloren zoon afdrukte:
Die in hem zelven voeld, een Vonkje van Begeeren, Om uit de Wereld, tot zyn Oorsprong weêr te keeren, Die maak zich daad’lyk op; Die staan zyn zaaken schoon, Zo hy het spoor maar volgd, van dien Verlooren Zoon, Die uit baldaadigheid, en stoutheid, al het zyne, Moedwillig had verdaan, tot aan den draf der zwyne, Die hy begeerden, doch, na wensen, niet en vond, Zo dat het loopend rad der zinnen stille stond, [...] Gy arme Ziel, zo lang’ en ver van huis gedwaald, Die d’uiterste Armoed’ hebt op uwen hals gehaald, [...] Keerd weder, ’t is uw tyd, om ’t lieve Huis te vinden, Daar gy gebooren zyt, en daarmen u beminden; Te meer, dewyl Gy ziet, hoe ’s Werelds Maatschappy, Van liefde in haat verkeerd, en valsche vriendschap zy. Zo Goed is God; Dat Hy ’t Berouw niet wil verstooten, Maar vriendelyk omhelst, om zyne Gunst t’ontblooten; Keer weder, arme Ziel, keer weder, tot uw God, Zo vind Gy alles, wat u lief is, tot een lot.
Hoewel Luikens bijbelse prentjes vele malen herdrukt zijn, is hij met de Schriftuurlyke Geschiedenissen niet echt bekend geworden. Dat is Luiken veel meer door zijn meer algemene werk zoals zijn boek over de ambachten en door zijn stichtelijke rijmen. Zo verschenen van de Voncken Der Liefde Jesu in ruim twintig jaar al zes officiële herdrukken.Van alle prenten die door hem gegraveerd zijn – het zijn er meer dan 3000 – zijn er ongeveer 1000 afbeeldingen die betrekking hebben op de bijbel. De overige prenten zijn te vinden in diverse andere genres zoals boeken op het gebied van geschiedenis, personen en gezelschappen in het dagelijkse leven, aardrijkskunde, natuurkunde, plantkunde en reisbeschrijvingen. Geraadpleegde literatuur Arie-Jan Gelderblom, ‘Binnen en buiten. Symboliek in de emblemen van Jan Luyken’ in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden 1998-1999, Leiden 2000, 18-35. Nel Klaversma en Kikki Hannema, Jan en Casper Luyken te boek gesteld. Catalogus van de boekencollectie Van Eeghen in het Amsterdams Historisch Museum, Hilversum 1999. Wilco C. Poortman, Bijbel en Prent, Deel IIa, Boekzaal van de Nederlandse
17 Met Andere Woorden (28) 2
Prentbijbels, ’s-Gravenhage 1986. H. van ’t Veld, Beminde broeder die ik vand op ’s werelts pelgrims wegen. Jan Luyken als illustrator en medereiziger van John Bunyan (1628-1688), Utrecht 2000.
Dr. A.J. van den Berg is bibliothecaris van het Nederlands Bijbelgenootschap; dr. B. Thijs is fondsredacteur bij Boom Uitgevers.
18 Met Andere Woorden (28) 2
Dragers van Gods Geest 1 Petrus 4:14 D. Holwerda
‘Want als u gehoond wordt omdat u de naam van Christus draagt, prijs u dan gelukkig, want dat betekent dat de Geest van God in al zijn luister op u rust.’
Het slot van 1 Petrus 4:14 bevat een lastig tekstueel probleem. In deze bijdrage wordt betoogd dat de woorden kai to tou theou (‘oftewel die van God’) gezien kunnen worden als een latere verduidelijking (glosse) bij de tekst. Op die manier kan dit vers beter begrepen worden.
Een glosse in 1 Petrus 4:14
Het slot van 1 Petrus 4:14, hierboven afgedrukt in De Nieuwe Bijbelvertaling, brengt ons in aanraking met ingewikkelde tekstkritische problemen, die voor zover ik weet nog niet bevredigend zijn opgelost. Metzger vermeldt dat na het woord doxa (met ‘heerlijkheid’ vertaald in de NBG, met ‘luister’ in de NBV) een aanzienlijk aantal tekstgetuigen, waaronder vroege, nog de woorden ‘en van kracht’ hebben.1 Maar hij beschouwt die als een homiletische aanvulling op de oorspronkelijke tekst. Nu ben ik het wel met hem eens, dat ze niet tot de oorspronkelijke tekst behoren, maar ik ben eerder geneigd ze als een verklarende aantekening bij de woorden ‘der heerlijkheid’ te beschouwen. Zulke ‘glossen’ werden in de oudheid wel eens in een handschrift bijgeschreven, soms boven het te verklaren tekstwoord, soms in de kantlijn. Wanneer zo’n handschrift later werd gekopieerd, gebeurde het wel eens, dat zo’n glosse door misverstand tussen de tekstwoorden raakte. Nu is ‘kracht’ of ‘macht’ (Grieks dunamis) inderdaad een van de betekenissen van doxa.2 Men vindt dergelijke glossen met name daar, waar een tekstwoord moeite geeft voor het verstaan. En vaak beginnen ze met het woord dat doorgaans ‘en’ betekent, maar dat in zúlke gevallen is bedoeld in de zin van ‘en wel’ of ‘oftewel’. Ik vermoed dus, dat de betekenis van het woord doxa hier voor een lezer uit de oudheid niet aanstonds duidelijk was. Dat brengt ons er toe de tekst die Metzger en de zijnen voor de oorspronkelijke houden, nog eens nader te bekijken. Die luidt als volgt – en nu geef ik de woorden in de volgorde 19 Met Andere Woorden (28) 2
waarin ze in de Griekse tekst staan –: ‘Omdat de van de ‘doxa’ en de van God Geest op u rust’. Het gaat daar dus over de Geest die eerst aan de doxa wordt toegeschreven en vervolgens aan God. Deze merkwaardige formulering brengt mij op de gedachte, dat wij hier opnieuw te maken hebben met een geïnterpoleerde tekst, d.w.z. een tekst waarin woorden zijn opgenomen die er oorspronkelijk niet in stonden. En opnieuw gaat het daarbij om een verklaring van het moeilijk verstaanbare doxa. De oorspronkelijke tekst zou geluid kunnen hebben ‘omdat de Geest van de doxa op u rust’. Al in de vroegchristelijke oudheid heeft iemand bij de woorden ‘de Geest van de doxa’ de juiste verklaring geschreven: ‘oftewel die van God’. Deze verklaring, die van oorsprong waarschijnlijk boven de tekst was geschreven of in de kantlijn, is vervolgens in de tekst zelf opgenomen. Deze ontwikkeling heeft geleid tot de tekst die nu voor de oorspronkelijke wordt gehouden, maar dat dus waarschijnlijk niet is.
Doxa als aanduiding van God
1 Petrus 4:14 is niet de enige tekst waar doxa wordt gebruikt als aanduiding van God. Hetzelfde gebeurt bijvoorbeeld in 2 Petrus 1:17. Daar lezen we, dat Jezus op de berg der verheerlijking (zie Matteüs 17:5) ‘van zijn vader eer en aanzien ontving, toen Hij van de verheven doxa een zo gewichtige3 uitspraak te horen kreeg: Dit is mijn Zoon, mijn geliefde, wiens doen Mij aanstond’. Ook in deze tekst wordt met doxa God bedoeld. Dat zou dus in 1 Petrus 4:14 ook het geval kunnen zijn. De tekst van 1 Petrus 4:14 doet denken aan Jesaja 11:2. Deze tekst van Jesaja luidt (in de Septuaginta): ‘de Geest van God zal op hem rusten’. 1 Petrus 4:14 past dit toe op de gelovigen. Nu kan de tekst van Jesaja 11:2 de auteur van de eerste Petrusbrief door het hoofd hebben gespeeld, zonder dat hij deze direct citeert. Hij verwijst naar ‘de Geest van God’ met de woorden ‘de Geest van de doxa’. In een vroeg stadium van de overlevering van de tekst van 1 Petrus zal iemand dit hebben verduidelijkt, door de ‘geest van de doxa’ nader aan te merken als ‘namelijk die van God’. Dit kon gebeuren op grond van de inhoudelijke vaststelling dat met doxa God wordt bedoeld, en temeer daar in Jesaja 11:2 in de Septuaginta ook ‘de Geest van God’ staat. De verduidelijking ‘namelijk die van God’ bracht de tekst van 1 Petrus 4:14 dichter bij de tekst van Jesaja 11:2. Ik zou willen voorstellen, zeker op plaatsen als deze, doxa weer te geven met ‘majesteit’. Nederlandse lezers hebben dan geen moeite met het gebruik van dit woord voor een persoon die met majesteit is bekleed. Wij spreken ook van ‘Hare Majesteit’, als we koningin Beatrix bedoelen.4
20 Met Andere Woorden (28) 2
Noten 1 Bruce M. Metzger, A Textual Commentary on the Greek New Testament, London, 1971. 2 Zie mijn bundel De Schrift opent een vergezicht, Kampen 1998, 473. 3 Er staat ‘zo’n’, maar dit is een bepaling die niet een bepaalde kracht of importantie uitdrukt, maar wel suggereert. Wij gebruiken in het Nederlands ‘zo’n’ in dezelfde zin. Als ik zeg: ‘Ik heb zo’n pijn in m’n schouder’, dan begrijpt ieder, dat het om een hevige pijn gaat. 4 Vgl. de in noot 2 genoemde bundel, 472. Dr. D. Holwerda is emeritus hoogleraar Griekse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Redactioneel naschrift Holwerda’s voorstel voor de tekst van 1 Petrus 4:14 heeft geen directe tekstkritische basis: alle Griekse handschriften die deze passage bevatten, hebben ook de woorden ‘en die van God’. Het voorstel is een conjectuur, een op wetenschappelijke argumenten gebaseerde suggestie voor tekstverbetering zonder directe tekstkritische evidentie. Vertalingen van het Nieuwe Testament baseren zich in de regel op de tekst van de kritische editie van Nestle-Aland. Wanneer het voorstel van Holwerda wordt overgenomen in een toekomstige tekstkritische editie van het Griekse Nieuwe Testament, zal dit ook consequenties kunnen hebben voor nieuwe vertalingen van 1 Petrus.
21 Met Andere Woorden (28) 2
S. Amama, Bybelsche Conferentie:[...], Amsterdam 1623.Titelpagina Foto: NBG/Sandra Haverman
22 Met Andere Woorden (28) 2
De Bybelsche Conferentie (1623) van Sixtinus Amama (1593 - 1629) Kees Verdegaal
In de bibliotheek van het Nederlands Bijbelgenootschap bevindt zich een uitzonderlijk boek, de Bybelsche Conferentie van Sixtinus Amama, dat maar zelden op veilingen of in catalogi van antiquariaten te koop wordt aangeboden. Halverwege de jaren tachtig van de vorige eeuw werd het door de NBG-bibliotheek verworven. De christelijke hebraïst Sixtinus Amama, professor voor Hebreeuws in Franeker van 1616 tot aan zijn dood in 1629, neemt in dit boek de Nederlandse versie van de Lutherbijbel, de Deux-Aesbijbel, onder de loep en behandelt uitgebreid de naar zijn mening foutieve interpretaties. Hij raadpleegt daarvoor de destijds gezaghebbende bijbelvertalingen en –commentaren, hetgeen reeds duidelijk naar voren komt in de titel van dit werk. Het functioneerde als voorwerk voor zijn herziening van de Deux-Aes. Bybelsche Conferentie, In welcke de Nederlandtsche Oversettinghe des bybels die eertijts uyt de Hoog-duytsche D. D. Lutheri int Nederlandtsch ghestelt ende tot noch toe in de Nederlandtsche Kercken gebruyckt is van Capittel tot Capittel aen de Hebreusche waerheyt beproeft ende met de beste Oversettinghen vergheleken wort namelijck met de Latijnsche van Pagninus / van Zurich / van Junius ende Tremellius / als oock de Fransche van Geneven / Hoogduytsche van Piscator / Spaensche van Cyprianus de Valera / Italiaensche van Deodatus / Engelsche / etc. midtsgaders de Copyen van Biestkens ende Liesvelt. Tot aenwysinghe van de noodtwendicheyt der verbeteringhe deser Oversettinghe ende tot verclaringhe van vele duystere plaatsen met grooten arbeyt by een ghebracht door Sixtinum Amama Frisium, Professor der Hebreusche Tale in de Universiteyt der Ed. Mo. HH. Staten van Vrieslant, tot Franeker. t’Amsterdam By Jan Jansz. Boeckvercooper woonende op ’t Water in de Pascaert Anno 1623.1 23 Met Andere Woorden (28) 2
Voorgeschiedenis
Nadat de dominicaan Sanctes Pagninus (Lucca ca. 1470 – Lyon 1541?) in 1528 in Lyon op verzoek van de humanistische paus Leo X de eerste nieuwe Latijnse vertaling van de Hebreeuwse bijbel na de Vulgaat van Hieronymus had gepubliceerd, ontstonden successievelijk allerlei bijbeluitgaven waarin de Vulgata Latina naast deze nieuwe vertaling werd afgedrukt. Dit gebeurde niet alleen in de zogenaamde polyglotbijbels van Alcala in Spanje (1514-1517) en Antwerpen (1569-1572), maar ook in beperkte edities als die van Immanuel Tremellius en Franciscus Junius, en die van Johannes Piscator. De laatste uitgaven publiceerden veelal tevens een herziening van de vertaling van Pagninus en lieten die vergezeld gaan van zogenaamde scholia, commentaren waarin de verschillen in vertaling en interpretatie min of meer uitgebreid aan de orde werden gesteld. Juan de Mariana, een jezuïet en een van de leermeesters van de latere kardinaal Robertus Bellarminus, publiceerde eveneens scholia in 1619, maar gezien de invloed van de contrareformatie werd daarin alleen de Vulgaat opgenomen, die sinds het Concilie van Trente voor Rome gold als dé bijbel.2 In al deze uitgaven functioneerden de scholia als wat later in de Statenvertaling de kanttekeningen zouden worden. De hierboven genoemde geleerden werden aangeduid als christelijke hebraïsten, omdat zij – na de lange donkere periode van de middeleeuwen op het gebied van kennis van het Hebreeuws – zich onder invloed van de renaissance intensief met de Hebreeuwse tekst van de Tenach en de rabbijnse werken die daarop betrekking hadden bezighielden.3 Al deze scholia, ook die van iemand als De Mariana, werden door de Statenvertalers geconsulteerd. We weten dit dankzij de manuscripten met de eerste versies van de Statenvertaling. De scholia worden geciteerd in hun zogenaamde notities die niet voor publicatie bestemd waren.4 In deze notities van de Statenvertalers wordt ook verwezen naar de Bybelsche Conferentie (1623) van Sixtinus Amama.5 Dit werk heeft eenzelfde soort functie als de traditionele scholia.
Sixtinus Amama
Sixtinus Amama werd geboren in 1593 in Franeker, de stad waarin sinds 1585 een universiteit gevestigd was. Over zijn komaf is verder niets bekend. Vanaf 1610 studeert hij Oosterse talen en theologie aan deze universiteit bij de in Oudenaerde (West-Vlaanderen) geboren Johannes Drusius.6 Deze had zijn enige zoon voorbestemd om na hem de leerstoel voor Hebreeuws in Franeker te bezetten. Toen zijn zoon in 1610 reeds op eenentwintigjarige leeftijd tijdens zijn studie in Oxford stierf, nam hij Sixtinus Amama bij zich in huis. Drusius voedde hem op als een eigen zoon met de bedoeling dat Amama hem later zou opvolgen. Na Drusius’ dood in 1616 werd 24 Met Andere Woorden (28) 2
Amama professor voor Hebreeuws in Franeker. Later werd hij bovendien bibliothecaris van de ‘Hogeschool’. Gedurende twee jaar, in 1621 en 1628, was hij rector van de Academie. Hij werkte verder in de lijn van zijn leermeester en verzorgde uitgaven van de Hebreeuwse grammatica die gebaseerd zijn op die van Johannes Buxtorf en Petrus Martinius en waarvan de eerste in 1625 verscheen. In hetzelfde jaar publiceerde hij onder de titel Coronis ad Grammaticam Martinio Buxtorfianam een reeks annotaties bij deze Hebreeuwse grammatica. In het voorwoord laat hij auteurs als Kimchi en Elia Levita alsook een groot aantal christelijke hebraïsten, onder wie Coddaeus, Buxtorf, L’Empereur, Cevallerius, Bertramus, Schindlerus, Drusius, Erpenius en Martinius de revue passeren. Het werk droeg hij op aan de hebraïst William Langton, doctor in de theologie aan Magdalen College in Oxford. Van de grammatica van Petrus Martinius had Johannes Drusius al in 1585 en 1590 uitgaven verzorgd. Amama voegde daar nu onder andere zijn op de rabbijnen geïnspireerde Consilium de Studio Ebraïco feliciter instituendo aan toe. Een saillant detail van de Franeker geschiedenis is Amama’s voorkeur voor Meinardus Schotanus boven Johannes Bogerman als opvolger van de hoogleraar theologie Sybrandus Lubbertus, toen deze in 1625 stierf. Lubbertus gold voor Amama als een beproefd bestrijder van de reeds eerder genoemde vertegenwoordiger van de contrareformatie, de jezuïet Robertus Bellarminus, gespecialiseerd in Hebreeuws en rabbijnse bronnen. Was Bogerman niet anti-rooms genoeg? Bogermans vader had nog als rooms-katholiek priester gefungeerd. Of betrof het een persoonlijke vete?7 Amama gaf de eerste Hebreeuwse grammatica in het Nederlands uit in 1627: De Hebreusche Grammatica ofte Taal-konst. Met verscheydene regulen dienstigh tot grondigh verstand des ouden ende nieuwen Testaments, ende verklaringe van vele duystere plaatsen. Alles tot dienste der leer - gierige Nederlanders in haar eygen tale gestelt door Sixtinum Amama, Professeur der Heylige Tale tot Franeker. t’Amsterdam, Voor Hendrick Laurens Boeckvercoper, 1627. De grammatica werd in Franeker gedrukt door de drukker Fredericus Heynsius en in Amsterdam uitgegeven. Het jaar daarop publiceerde hij het eerste woordenboek Hebreeuws-Nederlands: Sixtini Amama Ebreusch Woord-Boek. Tot dienste der leergierighe Nederlanders in’t Nederlandts ghestelt / om by de Ebreusche Taal-konst te voeghen. Voor Hendrick Lauwerensz. Boeckvercoper tot Amsterdam. Tot Franeker, Ghedruckt by Ulderick Balck / gheordineerde Boekdrucker der E.H.H. Staten van Frieslandt. Anno 1628.8 Amama heeft verschillende keren gepleit voor een nieuwe vertaling van de bijbel en zich in verband daarmee zelfs via Festus Hommius – een van de latere vertalers voor het Nieuwe Testament van de Statenbijbel – tot de 25 Met Andere Woorden (28) 2
Staten Generaal gewend. Dit overigens zonder succes. In 1625 liet hij reeds een verbeterde uitgave van de Deux-Aesvertaling van het Oude Testament verschijnen met de nieuwtestamentische vertaling van Hermannus Faukelius uit 1607. In de marge van de oudtestamentische vertaling gaf hij afwijkende Hebreeuwse lezingen aan.9 Hij genoot internationale faam als hebraïst en oriëntalist en werd na het overlijden van de hebraïst en arabist Thomas Erpenius uitgenodigd om hem in Leiden op te volgen. De bestuurders van de Franeker Hogeschool wisten hem te overreden in Franeker te blijven. De Bazelse hebraïst Johannes Buxtorf senior en Amama werden in het derde decennium van de zeventiende eeuw als de belangrijkste hebraïsten beschouwd. In 1629 stierf Amama – op vrij jonge leeftijd – in zijn geboortestad, waar hij het grootste deel van zijn leven had doorgebracht.
De Bybelsche Conferentie
De Bybelsche Conferentie werd in 1623 in Amsterdam uitgegeven. Uit de volledige, omstandige titel is duidelijk dat Amama een minutieus vergelijkend onderzoek had verricht in verschillende vertalingen, namelijk die van Luther, Pagninus, Leo Jud en Theodorus Bibliander, Tremellius en Junius, de Geneefse theologen Bertramus en Beza, Piscator, De Valera, Diodati, de King James-hebraïsten, alsook de door Biestkens en Liesvelt uitgegeven vertalingen.10 Amama wilde met dit onderzoek kritiek leveren op de Deux-Aesbijbel waarvan de eerste editie in 1561-1562 was verschenen. Het gaat daarbij om een Nederlandse versie van de vertaling van Luther.11 Belangrijk is dat Amama in de titel van zijn Conferentie zegt dat hij de vertaling ‘aen de Hebreusche waerheyt beproeft’. Hieruit mag men concluderen dat de namen die hij noemt in verband met de geraadpleegde vertalingen, naar zijn mening borg staan voor de hebraica veritas, d.w.z. zo getrouw mogelijk de Hebreeuwse tekst van de Tenach weergeven. Typerend voor zijn houding is dat Amama zich expliciet afzet tegen bepaalde vertalingen, in niet mis te verstane bewoordingen. Zo is na de gehele oudtestamentische sectie een gedeelte opgenomen dat de volgende titel draagt: ‘Addities ende Verclaringen, waerinne oock eenighe dwalinghen en grove fauten der Luevensche oversettinghe worden aenghewesen.’ Hij zet zich hier uitdrukkelijk af tegen de vertaling van de Leuvense professoren.12 Kenmerkend voor de Bybelsche Conferentie is dat deze afwijkt van de ‘klassieke’ scholia. Zo wordt er geen enkele vertaling integraal in afgedrukt terwijl dat wel het geval is in die van de bovengenoemde christelijke hebraïsten. De eveneens in de titel van Amama’s werk genoemde christelijke hebraïst Johannes Piscator heeft zijn scholia opgenomen 26 Met Andere Woorden (28) 2
in een bijbeluitgave met – in twee parallelle kolommen – de Latijnse vertalingen van Tremellius en Junius, en die van hemzelf. In zijn scholia bespreekt hij de verschillen en verwijst hij naar allerlei andere bronnen zoals rabbijnse commentaren.13 Amama bespreekt in de Conferentie per boek – te beginnen bij Genesis en eindigend bij Maleachi – de voor hem relevante passages uit de gehele Tenach. Dit hoofddeel omvat zo’n 654 pagina’s. Zijn selectiecriterium is niet altijd even duidelijk. Zo bespreekt hij bijvoorbeeld niet Job 3:8 waar de rabbijns georiënteerde vertalingen uit die tijd het Hebreeuwse liwjatan – ten onrechte – met ‘hun rouw’ vertaalden en niet met ‘Leviatan’.14 Job 3, toch niet zonder problemen, bespreekt hij überhaupt niet, terwijl van bijna alle andere hoofdstukken in Job wel plaatsen besproken zijn met uitzondering van het zeer korte hoofdstuk 25 en hoofdstuk 35. Het aantal besproken plaatsen per hoofdstuk varieert sterk. Van de hoofdstukken 1, 2, 10 en 42 wordt telkens maar één plaats besproken, terwijl van hoofdstuk 6 zo’n 13 verzen de revue passeren en van hoofdstuk 34 zelfs 12 verzen worden behandeld. Gemiddeld bespreekt hij vier à vijf plaatsen van de hoofdstukken die hij behandelt.15 Illustratief voor zijn kennis en zijn werkwijze is de verwijzing in de ‘Addities’ bij Genesis 30:30: ‘met de uytlegginge R. Mosis stemt David Kimchi oock over een. Siet oock Drusium op Habac. 3.5. De Sp. volcht Iun. Con mi intrada.’ Het betreft hier de interpretatie van het Hebreeuwse lerageli ‘voor mijn voet’ in Genesis 30:30 en leragelaw ‘voor zijn voet’ in Habakuk 3:5. De Deux-Aesbijbel vertaalt Genesis 30:30 als volgt: ‘ende de Heere heeft u gesegent voor mijnen voet.’ De verklaring wordt in een marginale noot gegeven: ‘Dat is / ick heb moeten loopen ende rennen door dunnen ende dicke / dat ghij soo rijcke wordet: mijnen voet heeft het moeten doen.’ In Drusius’ commentaar lezen we het volgende: ‘Ad pedes ejus] pedum vocabulo adventum significant, ut Gen. 30. Benedixit DOMINUS tibi ad pedum meum, vult dicere ad adventum meum. Vel est metaphora sumpta à regibus, quos antecedunt servi à pedibus sive anteambulones. David scholiastes exponit wesibato id est causâ ejus. Sic apud Mosen lrglj idem enarrat propter me.’ Met ‘David scholiastes’ ‘David de geleerde commentator’ wordt David Kimchi aangeduid en met ‘Mosen’ Nachmanides. Men is het erover eens dat de uitdrukking niet letterlijk maar figuurlijk bedoeld wordt. (Zie in de NBV Genesis 30:20: ‘JHWH heeft u sinds mijn komst inderdaad gezegend.’ En Habakuk 3:5: ‘Voor hem uit gaat de pest, de koorts volgt hem op de voet.’ In het laatste geval kon in het Nederlands het woord ‘voet’ figuurlijk gebruikt worden.) De facto gebruikt hij hier het door hemzelf in 1627 uitgegeven commentaar van zijn leermeester op de Kleine Profeten: Ioh. Drusii SS. Literarum in Acad. Franekerana, dum vixit, Interpretis celeberrimi Commentarius in Prophetas Minores XII. quorum VIII. antea editi, nunc auctiores; 27 Met Andere Woorden (28) 2
reliqui iv. Jam primùm prodeunt. Eiusdem In Graecam Editionem LXX. Conjectanea. Sixtinus Amama Edidit …16 Hij verwijst dus via Drusius naar het commentaar van de rabbijn Mosje ben Nachman oftewel Nachmanides (1194-1270) wiens interpretatie overeenkomt met die van de beroemde filoloog en commentator David Kimchi (ongeveer 1160-1235). Het betreft hier dus een typisch voorbeeld van indirecte rabbijnse invloed. Verder wordt met de afkorting ‘Sp.’ verwezen naar de Spaanse vertaling van Cypriano de Valera, in 1602 in Amsterdam gepubliceerd. Daarvan wordt – via de aanduiding ‘Iun.’ – gezegd dat De Valera de vertaling van de christelijke hebraïsten Immanuel Tremellius en Franciscus Junius volgt. De eerste editie van deze invloedrijke vertaling verscheen in Heidelberg in delen tussen 1575-1579. In de laatste twee decennia van de zestiende eeuw volgden verschillende uitgaven. De Statenvertalers citeerden met name de Londense uitgave van 1593.17 Een gelijksoortige behandeling ondergaat de overbekende crux in Ezechiel 34:16, waar de Vulgata Latina ‘… et quod infirmum fuerat consolidabo, et quod pingue et forte custodiam; et pascam illas in judicio’ vertaalt en het werkwoord sjamar leest i.p.v. sjamad. De voor de hand liggende verwisseling van dalet en reesj komt geregeld in handschriften voor, zoals ook in de manuscripten van Qumran het geval is. De onterechte lezing met sjamar is gebaseerd op enkele Hebreeuwse handschriften, de Septuaginta en dus eveneens de Vulgata Latina. Ook de Willibrordvertaling uit 1975 volgt nog deze lezing: ‘Het verloren dier zal ik zoeken, het afgedwaalde terughalen, het gewonde sterken, de vette en sterke dieren bewaren; Ik zal ze weiden zoals het behoort.’ Het gaat er evenwel contextueel niet om dat JHWH de sterke, vette schapen – beeld voor hen die niet de Tora onderhouden –- behoedt, maar dat die verdelgd worden. Amama behandelt het probleem als volgt: ‘wil ick bewaren.] Dat soude èsjmor zijn. Maar hier is asjmid sal ick verdelgen. Siet alle onse oversett. D. Luther is hier wederom van de oude Latijnsche verleyt. Door de vette ende stercke schapen verstaet hij de moetwillighe ende onghehoorsame / wulpsche menschen / die tegen den Heere achter uytstaen. Siet Deut. 32.15.’ Hier krijgen dus de vertaling van Luther en – impliciet – de Deux-Aesbijbel ervan langs: zij zijn verleid!
Slot
Duidelijk zal zijn dat de Bybelsche Conferentie een Fundgrube is voor de behandeling van allerlei min of meer problematische teksten in de Tenach. Men vindt er een fundamentele interesse voor de veritas hebraica, maar tevens een duidelijke antipathie tegen zowel Rome als Luther en hun interpretaties van de bijbel. De Statenvertaler Johannes Bogerman beschikte over een exemplaar van het werk van Amama,18 terwijl het niet vermeld 28 Met Andere Woorden (28) 2
staat in de veilingcatalogus van de revisor Franciscus Gomarus.19 (Dat laatste wil overigens niet zeggen dat hij daar niet over beschikt heeft.) De Bybelsche Conferentie illustreert dat er grote behoefte bestond aan een brontekstgetrouwe vertaling van de bijbel. De Statenvertaling zal veertien jaar later in die behoefte voorzien. Noten 1 Op de titelpagina treft men het motto ‘God bewaert in noot’ aan. Dit soort motto’s komen ook her en der verspreid in dit werk voor. Zo staat er boven het gedeelte van het boek Prediker ‘Deo gloria’. (Het boek Prediker draagt de dubbele titel ‘Ecclesiastes De Predicker’, wat betreft de laatste duidelijk in navolging van de Luthervertaling.) Het exemplaar in de NBG-bibliotheek bevat diverse verkeerde pagina-aanduidingen: zo is p. 398 abusievelijk genummerd als 388. Onbekend is of dit in alle exemplaren het geval was. Een oplage werd in die tijd niet steeds in één keer gedrukt. Opvallend bij het NBG-exemplaar is dat een gedeelte dubbel ingebonden is. 2 Robertus Bellarminus (1542-1621) studeerde o.a. in Leuven en schreef daar zijn Hebreeuwse grammatica waarvan de eerste druk in 1578 in Rome verscheen onder de titel: Institutiones Linguae Hebraicae. Deze grammatica beleefde vele drukken. 3 Een gedeelte van de gegevens voor dit artikel is ontleend aan C.M.L.Verdegaal, De Statenbijbel en de rabbijnen. Een onderzoek naar de betekenis van de rabbijnse traditie voor de vertaling van het boek Job, Tilburg, Tilburg University Press 1998. 4 Zie voor uitgebreidere informatie over deze materie Verdegaal, met name 60-101. 5 Zo werd bijvoorbeeld in de notities van het Jobmanuscript van de Statenvertalers Amama zesmaal expliciet geciteerd. Wellicht weinig in vergelijking met andere bronnen (het Jobcommentaar van Joannes Mercerus 66 maal), maar duidelijk is in ieder geval dat het boek geconsulteerd werd. Zie Verdegaal, 193. 6 Voor verdere details over Drusius zie Verdegaal, 155-158. 7 Voor gegevens over de privébibliotheek van Bogerman zie Verdegaal, 178-181. Men treft er – naast de wetenschappelijke literatuur – o.a. missaals aan, wellicht afkomstig uit het boekenbezit van Bogermans vader. 8 Voor gegevens over deze publicaties zie o.a. L. Fuks & R.G. Fuks-Mansfeld, Hebrew Typography in the Northern Netherlands. Historical Evaluation and Descriptive Bibliography. Part One, Leiden, E.J. Brill 1984, 83 (nr. 120) en 84 (nr. 121). De auteurs van deze bibliografie geven bij beide werken als vindplaats alleen de Rosenthaliana (Universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam).Van dit soort grammatica’s en woordenboeken zijn door het veelvuldig gebruik normaliter weinig exemplaren bewaard gebleven. Toch is het bijna zeker dat er in andere collecties exemplaren aanwezig zijn. Zo is van de grammatica bekend dat een exemplaar in de vorige eeuw via een antiquariaat verhandeld is. 9 Voor meer informatie over deze ‘reformatorische bijbel’ zie o.a. C.C. de Bruin en
29 Met Andere Woorden (28) 2
10 11 12
13
14
15 16
17 18
19
F.G.M. Broeyer, De Statenbijbel en zijn voorgangers. Nederlandse bijbelvertalingen vanaf de reformatie tot 1637. Haarlem / Brussel, Nederlands Bijbelgenootschap / Vlaams Bijbelgenootschap, 1993, 180 e.v. In deze editie nam hij ook de aantekeningen van Giovanni Diodati’s Italiaanse bijbel uit 1607 op. In de bijbeleditie van Amama was de nieuwtestamentische vertaling van Hermannus Faukelius opgenomen, die uit 1617 stamde. Voor de uitgebreide titel zie boven aan het begin van dit artikel. Zie noot 9. De Latijnse vertaling verscheen in 1547 en de Nederlandse in 1548. Zie hiervoor o.a. T.H. Darlow and H.F. Moule, Historical Catalogue of the Printed Editions of Holy Scripture in the Library of the British and Foreign Bible Societies, Londen 1903-1911, en met name in deel II sub Latin 936-937 (nr. 6129) en sub Dutch 903 (nr. 3287). De eerste editie van Piscators scholia dateert van 1612 en werd heruitgegeven in 1644. In de titel van de Bybelsche Conferentie wordt alleen expliciet naar de Duitse vertaling van Piscator verwezen.Voor meer informatie over de scholia van Piscator zie Verdegaal, 155. Zie Verdegaal, 202-205. De Statenvertaling – o.a. in navolging van de English Authorized Version (1611) – ‘hare rouwe’. (In het zeventiende-eeuwse Nederlands werd het bezittelijk voornaamwoord ‘hare’ voor het tegenwoordige ‘hun’ gebruikt. In latere qua spelling aangepaste edities van de Statenbijbel heeft men dit ‘hare’ veranderd in ‘hun’.) Bij de grondige revisie van de EAV werd ‘their mourning’ gewijzigd in ‘Leviatan’. Zie ‘Het Boek IOBS’ 206-247.Voor het boek Job bespreekt hij in totaal 180 plaatsen. De rest van de titelpagina luidt als volgt: … & vacivis aliquot pagellis implendis addidit Epistolam prodromon ad Marinum Marsennum, Theologum Parisiensem. Amstelredami, Sumtibus Henrici Laurenti. 1627. Typis Frederici Heynsii Typogr. in Acad. Franekeranâ. Het gaat hierbij om een quarto-uitgave die naast de twaalf ongenummerde niet minder dan 1068 pagina’s omvat. Ook dit werk werd weer door de universiteitsdrukker van Franeker gedrukt, maar via een Amsterdamse uitgever te koop aangeboden, zoals bij Amama’s Hebreeuwse grammatica en woordenboek het geval was. Bogerman bezat de Londense editie van 1585. Zie Verdegaal, 125. Zie 13,89 in de Catalogus librorum, Reverendi, Celeberrimi, Doctissimique D. Iohannes Bogermanni … Lugduni Batavorum, Apud Franciscum Hegerum & Hieronymum de Vogel, 1638. (Het ligt nog steeds in de bedoeling dat deze veilingcatalogus door schrijver van dit artikel in de serie ‘Catalogi redivivi’ wordt heruitgegeven en van een uitgebreid voorwoord en van registers wordt voorzien.) Zie E. Dekker, J. Knoop, C.M.L.Verdegaal, The Auction Catalogue of the Library of F. Gomarus. A facsimile edition with an introduction and indexes (Catalogi redivivi X), ’t Goy-Houten (Utrecht), Hes Publisher, 1996. De boeken van Gomarus werden in 1641 geveild.
30 Met Andere Woorden (28) 2
Dr. C.M.L.Verdegaal is theoloog en oriëntalist. Hij werkte als hebraïcus mee aan de Groot Nieuws Bijbel (1983) en De Nieuwe Bijbelvertaling (2004). Aan Fontys Hogeschool Theologie Levenbeschouwing te Tilburg doceert hij Bijbelwetenschappen en Jodendom.
31 Met Andere Woorden (28) 2
32 Met Andere Woorden (28) 2
Vertaalaantekeningen bij het oecumenisch leesrooster (7) Jaap van Dorp, Matthijs de Jong en Clazien Verheul
Elke nieuwe bijbelvertaling verschilt van haar voorgangers. De verschillen kunnen zijn ontstaan doordat het taalgebruik in de vertaling gemoderniseerd of aan een bepaald niveau aangepast is. De vertalers kunnen ook veranderde exegetische inzichten hebben verwerkt. Of ze gebruikten bij het vertaalwerk een methode die nog niet eerder werd toegepast. In de serie Vertaalaantekeningen bij het oecumenisch leesrooster worden vertaalbeslissingen in de NBV besproken vanuit de bijbelwetenschap, de vertaalwetenschap en de neerlandistiek. De behandelde teksten zijn ontleend aan het oecumenisch leesrooster van de Raad van Kerken in Nederland. De serie vormt een aanvulling op de vertaalaantekeningen bij de NBV die te vinden zijn op de website www.voederbak.nl. In deze zevende aflevering komen allereerst vertaalaantekeningen bij verschillende passages in het boek Jesaja aan de orde. Die worden gelezen op 2 augustus, 16 augustus en 23 augustus. Daarna volgen twee exegetische notities, bij de vertaling van Jesaja 42:1-12 (lezing van 2 augustus) en bij de vertaling van Marcus 8:27-9:1 (lezing van 6 september). 1. Vertaalaantekeningen
Jesaja 42:4 (2 augustus)
De vertaling van Jesaja 42:4a luidt in de NBV: ‘Ongebroken en vol vuur zal hij het recht vestigen op aarde.’ In het Hebreeuws staan twee ontkennende zinnen: loo jichhèh weloo jaroets, ‘hij zal niet dof worden en hij zal niet gebroken worden.’ De masoretische vocalisatie van de tweede werkwoordsvorm, jaroets, is opmerkelijk. Jaroets betekent normaliter ‘hij zal rennen’ (zie de noot in de NBV), maar dat past niet in dit verband. De oplossing ligt in een 33 Met Andere Woorden (28) 2
andere vocalisatie: jerots, ‘hij zal gebroken / geknakt worden’. Dit is in overeenstemming met een aantal oude vertalingen, waaronder de Septuaginta. Die heeft: ‘Hij zal opvlammen (analampô) en niet in stukken breken (thrauô).’ De twee uitspraken in 42:4 vormen een woordspeling met twee elementen in 42:3. De zin ‘het geknakte riet breekt hij niet af’ heeft een echo in ‘hij zal niet gebroken worden’ (‘ongebroken’ in de NBV). De zin ‘de kwijnende vlam zal hij niet doven’ heeft een echo in ‘hij zal niet dof worden’ (‘vol vuur’ in de NBV). In de brontekst staan de beide elementen in 42:3 en 4 in een chiastisch verband met elkaar. De NBV heeft in 42:4 de volgorde omgedraaid, zodat het verband met het voorgaande nog beter zichtbaar wordt. Met ‘ongebroken en vol vuur’ lijkt in de NBV de dienaar van JHWH voorgesteld te worden als een held, een held die onvermoeibaar de eindoverwinning behaalt. Terwijl in de NBG-vertaling 1951 de dienaar van JHWH juist iemand lijkt die bijna ten onder gaat aan zijn opdracht: ‘Hij zal niet kwijnen en niet geknakt worden, tot (Hebreeuws ‘ad) hij op aarde het recht zal hebben gebracht’. Deze nogal hebraïserende vertaling suggereert dat de dienaar wanneer hij zijn opdracht heeft voltooid, wél zal kwijnen en geknakt zal worden. In het Hebreeuws is het inleidende voegwoord van tijd (‘ad) echter gebruikt om de aandacht te richten op het tijdsverloop waarin de dienaar zich wijdt aan de uitvoering van zijn taak, niet op de tijd daarna. De NBV kiest voor een weergave in goed Nederlands waarbij de essentie van de Hebreeuwse constructie wordt weergegeven.
Jesaja 42:6 (2 augustus)
Jesaja 42:6 is in de NBV als volgt vertaald: ‘In gerechtigheid heb ik, de HEER, jou geroepen. Ik zal je bij de hand nemen en je behoeden, ik neem je in dienst voor mijn verbond met de mensen en maak je tot een licht voor alle volken (…)’ In de NBG-vertaling 1951 is dit gedeelte van de tekst over de roeping van de dienaar van JHWH zo weergegeven: ‘Ik, de HERE, heb u geroepen in gerechtigheid, uw hand gevat, u behoed en u gesteld tot een verbond voor het volk, tot een licht der natiën (…)’ De NBV en de NBG-vertaling 1951 wijken wat formulering betreft op twee punten duidelijk van elkaar af. In de eerste plaats geven de NBV en de NBG-vertaling 1951 in Jesaja 42:6 de Hebreeuwse werkwoordsvormen we’achzeeq, we’ètstsorka en we’èttènka niet op dezelfde manier weer. In de NBV zijn ze gepresenteerd in de onvoltooid tegenwoordige en toekomende tijd, in de NBG-vertaling 1951 in de voltooid tegenwoordige tijd. De vertalers van de NBG-vertaling 34 Met Andere Woorden (28) 2
1951 hebben de masoretische vocalisatie van de werkwoordsvormen niet overgenomen, maar licht gewijzigd. Daardoor konden ze gelezen worden als een imperfectum consecutivum, zoals ook in de Targum, de Pesjitta en de Vulgata is gedaan, en ook wordt voorgesteld in het kritisch apparaat van de Biblia Hebraica Stuttgartensia. Die wijziging is ingegeven door de opvatting dat de passage een roepingsorakel aanhaalt dat al eerder gedaan is. Deze opvatting van een vroeger roepingsorakel is echter zeer onzeker. De samenhang van 42:5-9 met 42:1-4 doet eerder denken aan een actueel roepingsorakel. Daarom heeft het zin de werkwoordsvormen met hun masoretische vocalisatie te handhaven en ze met een vertaling in een onvoltooide tijd in het heden of de toekomst te plaatsen. In de tweede plaats heeft de NBV in tegenstelling tot de NBG-vertaling 1951 in Jesaja 42:6b met de vertaling ‘ik neem je in dienst voor mijn verbond met de mensen (libriet ‘am)’ gekozen voor een universalistisch perspectief. De terminologie van de brontekst brengt een moeilijkheid met zich mee. Het voorzetsel le (‘aan, voor’) met beriet, ‘verbond’ wordt gevolgd door ‘am, ‘volk’. Is het enkelvoud ‘am hier als collectief op te vatten, zodat het parallel staat met gojim ‘volken’ in de volgende stiche? Of gaat het hier om het verbond met het ene volk (zie de NBG-vertaling 1951) dat duidelijk te onderscheiden zou zijn van het licht voor alle volken? Aangezien in vers 5 hetzelfde woord ‘am (enkelvoud) betrekking heeft op ‘de mensen’ op aarde in het algemeen, ligt het voor de hand om dat ook in Jesaja 42:6 zo te interpreteren en ‘am en gojim als synoniemen op te vatten. De aanduidingen ‘licht voor alle volken’ en ‘verbond met de mensen’ komen terug in Jesaja 49:6 en 8. Geraadpleegde literatuur U. Berges, Jesaja 40-48 (Herders Theologischer Kommentar zum Alten Testament), Freiburg-Basel-Wien 2008, 235-237. W.A.M. Beuken, Jesaja deel IIA (De prediking van het Oude Testament), Nijkerk 1979, 122-127. P. E. Bonnard, Le Second Isaïe. Son disciple et leurs éditeurs. Isaïe 40-66 (Études Bibliques), Paris 1972, 117. K. Elliger, Jesaja II (Biblischer Kommentar -Altes Testament XI,7), Neukirchen-Vluyn 1971, 232-235 A.R. Hulst, Old Testament Translation Problems (Helps for Translators vol. 1), Leiden 1960, 149. J.L. Koole, Jesaja II, deel 1: Jesaja 40 tot en met 48 (Commentaar op het Oude Testament), Kampen 1985, 157-161.
Jesaja 45:9 (16 augustus)
De laatste woorden van Jesaja 45:9b oefo‘olka ’een jadajim loo zijn op 35 Met Andere Woorden (28) 2
verschillende manieren te interpreteren. Die verschillen komen terug in de bijbelvertalingen. Volgens de NBG-vertaling 1951 staat er in Jesaja 45:9b: ‘Zal ook het leem tot zijn vormer zeggen: Wat maakt gij? of uw werk: Hij heeft geen handen?’ Deze vertaling biedt een letterlijke weergave van de masoretische tekst. Daarin slaan de woorden ‘Hij heeft geen handen’ op de pottenbakker. Er wordt dan gezegd dat het onzinnig is wanneer de voltooide pot (‘uw werk’) over de pottenbakker zou zeggen dat hij geen handen heeft, terwijl die handen juist de vorm aan de pot hebben gegeven. Zo onzinnig is het ook wanneer een schepsel God een verwijt zou maken. In de Willibrordvertaling is een andere invalshoek gekozen. De vertaling luidt: ‘Zegt de leem tegen hem die haar vormgeeft: “Wat doet u? Uw werk is niets waard!”’ Voor het Hebreeuwse woord jad is hier de betekenis van ‘kracht, waarde’ gekozen (zie daarvoor ook Deuteronomium 32:36; 2 Koningen 19:26; Psalm 76:6). Ook hier richt de pot zich dus afkeurend tot de pottenbakker: wat hij heeft gemaakt, is waardeloos. Men vindt hier dezelfde gedachte als in Jesaja 29:16. De NBV kiest weer voor een ander betekenisaspect van het Hebreeuwse woord jad: ‘Zegt klei soms tegen wie hem vormt: ‘Wat ben je eigenlijk aan het maken?’ of: ‘Deze pot heeft niet eens oren!’ De dualis jadajim is geïnterpreteerd als ‘handvatten’ en loo als een verwijzing naar het door de pottenbakker gemaakte werkstuk, net zoals in de Verdeutschung van Buber/Rosenzweig: ‘Dein Werk, keine Handhabe ist dran!?’ De nadruk ligt dan op het bekritiseren van de pottenbakker omdat hij het werkstuk een bepaalde vorm heeft gegeven. Met de vergelijking wordt uitgedrukt dat het de mens geen pas geeft de soevereine God ter verantwoording te roepen over wat hij doet of gedaan heeft. Geraadpleegde literatuur W.A.M. Beuken, Jesaja IIb (De Prediking van het Oude Testament), Nijkerk 1983, 242-243. H.-J. Hermisson, Deuterojesaja (Biblischer Kommentar – Altes Testament XI,7), Neukirchen Vluyn 1987, 10. H. Leene, ‘Universalism or nationalism? Isaiah xlv 9-13 and its context’ in: Bijdragen 35 (1974), 309-334, in het bijzonder 311-313. A. Schoors, Jesaja (De Boeken van het Oude Testament), Roermond 1972, 286.
Jesaja 51:16 (23 augustus)
De Hebreeuwse woorden lintoa‘ sjamajim weliesod ’arèts in Jesaja 51:16b zijn in diverse vertalingen verschillend weergegeven. De twee infinitieven zijn nadere bepalingen van het eerder in het vers genoemde subject en 36 Met Andere Woorden (28) 2
kunnen in het Nederlands het best met een relatieve zin worden vertaald. De NBV heeft de volgende vertaling: ‘ik die de hemel geplant heb en de aarde gegrondvest’. Daarin is lintoa‘ opgevat als de infinitief van nata‘, ‘planten’, met voorzetsel le. Die lezing komt overeen met wat de eerste Jesajarol uit Qumran en de Septuaginta bieden. De meeste uitleggers en vertalingen volgen hier echter een algemeen aanvaarde tekstwijziging door met de Pesjitta niet lintoa‘ te lezen maar lintot, met de infinitief van natah, ‘uitstrekken, uitspannen’. Zie bijvoorbeeld de NBG-vertaling 1951 ‘Ik, die de hemel uitspan en de aarde grondvest’ of de Willibrordvertaling 1995 ‘Ik die de hemel heb uitgespannen en de aarde gegrondvest heb’. De uitdrukking ‘de hemel uitspannen’ komt ook elders in de Bijbel voor, zoals in Jesaja 40:22 en 51:13. Tekstkritisch is er echter geen reden om de unieke zegswijze ‘de hemel planten’ te laten vallen. De metafoor is weliswaar ongebruikelijk, maar als die wordt opgevat als een beeld van ‘stevig bevestigen’, past die goed in het parallellisme met jasad, ‘grondvesten’. Geraadpleegde literatuur W.A.M. Beuken, Jesaja IIb (De prediking van het Oude Testament), Nijkerk 1983, 139-140. J. de Waard, A Handbook on Isaiah (Textual Criticism and the Translator vol. 1), Winona Lake, 1997, 189.
2. Exegetische notities
Jesaja 42:1-12 (2 augustus)
Jesaja 42:1-4 staat bekend als het eerste lied over de dienaar van de HEER (de andere liederen over de dienaar zijn 49:1-6, 50:4-9 en 52:13-53:12). De dienaar wordt voorgesteld als iemand die speciaal door God is uitgekozen om een bepaalde taak tot uitvoering te brengen. Wie is deze dienaar en wat is de taak die God hem geeft? Het kernwoord van de passage is misjpat (vers 1, 3 en 4). In de NBV is het vertaald met ‘recht’. Dat is een goede vertaling die verschillende interpretaties openhoudt. Nader ingevuld in deze context is het: ‘rechtsbesluit’, ‘rechtsoordeel’. Het gaat hier over Gods rechtsbesluit dat bepalend is voor de loop van de geschiedenis en wereldwijd verstrekkende gevolgen heeft. Het ‘recht’ dat hier centraal staat is niet het recht in een abstracte en algemene betekenis, maar het recht dat zijn loop krijgt in een concrete historische situatie. Gods rechtsbesluit behelst de bevrijding van zijn verdrukte volk en de vernietiging van de verdrukkers, Babylonië, door de hand van de door God aangestelde bevrijder, Cyrus. Gods rechtsbesluit heeft een positieve en een negatieve zijde. Voor het 37 Met Andere Woorden (28) 2
volk in ballingschap en verdrukking betekent het bevrijding en het aanbreken van een nieuwe heilvolle tijd. Voor de verdrukkers betekent het de ondergang. Gods ingrijpen ten gunste van zijn volk heeft wereldwijd verstrekkende gevolgen, die in dit deel van het boek Jesaja soms in positieve termen worden uitgedrukt (bijv. 42:4 en 6) en soms in negatieve (wanneer wordt benadrukt hoe nietswaardig de goden van de volkeren zijn). Het is de taak van ‘de dienaar’ om dit rechtsbesluit van God wereldwijd kenbaar te maken. Deze dienaar is niet Cyrus – die optreedt als bevrijder maar niet als degene die Gods besluit wereldkundig maakt. Sommige uitleggers menen dat ‘de dienaar’ de profeet is die deze woorden heeft uitgesproken of opgeschreven. Anderen menen dat ‘de dienaar’ een aanduiding van het volk Israël is. Het is ook mogelijk dat er niet zozeer aan één concrete figuur is gedacht, maar aan diegenen onder de Israëlieten die deze profetische boodschap geloven, en uitdragen dat na een tijd van duisternis een heilvolle tijd is aangebroken. In elk geval gaat het over iemand (of meerdere mensen) die de profetische boodschap van Gods bevrijdende ingrijpen bekendmaakt (of bekendmaken). Jesaja 42:2-3 wordt soms uitgelegd als een contrast met de vroegere profetische boodschap van straf en vernietiging. De vroegere profeten, zoals Jeremia, riepen het uit, jammerden en klaagden; zo brachten zij een verschrikkelijke boodschap van vernietiging. Nu echter is het een boodschap van bevrijding. Het ‘geknakte riet’ en de ‘kwijnende vlam’ zijn beelden van wat is overgebleven van Israël in de verdrukking. Er komt niet nog meer onheil, zodat ook wat nog rest vernietigd zou worden, maar wat komt is herstel en bevrijding. Gods heilsbesluit om Israël te bevrijden heeft wereldwijde gevolgen: het Babylonische rijk wordt omvergeworpen door de Perzische koning Cyrus, die daarmee de nieuwe wereldheerser wordt. De hele wereld dient te weten dat die ingrijpende gebeurtenissen overeenkomstig Gods besluit zijn. Tot in de verste landen – de aanduiding ‘de eilanden’ betekent ‘verre landen’, zie het parallellisme in 41:5 – wordt dit door de dienaar bekend gemaakt. De taak van de dienaar om Gods heilsbesluit op aarde ‘te vestigen’ gaat nog een stap verder dan alleen het bekendmaken ervan: de bekendmaking is tegelijk het inwerkingzetten, de effectuering van het besluit. Het ‘onderricht’ (tora) van de dienaar waar de eilanden naar uitzien is het profetische getuigenis, de verkondiging van het heilsbesluit van God. Het woord tora heeft hier dezelfde betekenis als in Jesaja 8:16, ‘(profetisch) onderricht’ als synoniem van ‘(profetisch) getuigenis’. Jesaja 42:5-9 wordt in de NBV als een afzonderlijk geheel gepresenteerd. Er is inderdaad veel voor te zeggen om het enigszins los van 42:1-4 te lezen. Er is in deze passage geen sprake meer van een dienaar; er wordt nu iemand 38 Met Andere Woorden (28) 2
in de tweede persoon door God toegesproken (vers 6-7). De identiteit van de toegesprokene is omstreden. Sommige onderzoekers menen dat dit toch nog steeds over de dienaar gaat, terwijl anderen denken dat het Cyrus is. Voor dat laatste spreekt dat er een vaste combinatie bestaat tussen het motief van God als schepper van hemel en aarde en zijn aanstelling van Cyrus (42:5+6-7; 44:24+28; 45:1-5+6-8, 45:12+13, 48:13+14-15). De samenhang tussen deze motieven komt hieronder aan de orde. In 42:6 wordt, net als in 45:13, de roeping of aanstelling van Cyrus door de HEER aangeduid met het woord betsèdèq. Dat wordt traditioneel vertaald met ‘in gerechtigheid’. De vraag is wat dat precies betekent. De vorm betsèdèq kwalificeert in beide gevallen de werkwoordsvormen ‘roepen’ en ‘laten komen’, en lijkt dus een adverbiale functie te hebben.1 Dat zou inhouden dat betsèdèq in 42:6 en 45:13 ‘rechtmatig’ betekent. Het motief van rechtmatigheid van het koningschap speelt een prominente rol in de koningsideologie van het oude Nabije Oosten. Koningen claimen graag en vaak dat zij zijn aangesteld door de goden als de rechtmatige vorst. In verbinding met verbale vormen wordt dit uitgedrukt door het adverbium kìniš, ‘rechtmatig’, dat in Assyrische en Babylonische koningsinscripties voorkomt in combinatie met werkwoorden als ‘aanstellen’, ‘uitkiezen’ en ‘roepen’.2 Sinds lange tijd is door onderzoekers gewezen op de grote hoeveelheid overeenkomsten tussen teksten in Deutero-Jesaja en Assyrische en Babylonische teksten. Gods aanstelling van Cyrus, met alle bijbehorende motieven, heeft parallellen in de koningsideologie van het oude Nabije Oosten.3 In de teksten die handelen over Cyrus’ benoeming komt ook steeds het motief aan de orde waarin God zichzelf presenteert als de schepper van de hemel en de aarde. Dit is niet een toevallige combinatie, maar een betekenisvol verband. Juist als de schepper van hemel en aarde is de HEER degene, de enige, die op rechtmatige wijze de wereldheerser benoemt. De hoogste God, de schepper, benoemt de hoogste koning; geen ander mag of kan dat doen. De vorm betsèdèq onderstreept Gods exclusieve positie. Noten 1 De prepositie be gevolgd door een abstractum functioneert als een adverbiale bijstelling van omstandigheid, die de vraag beantwoordt ‘hoe? / op welke manier? / onder welke omstandigheden?’ zie E. Jenni, Die hebräischen Präpositionen. Band 1: Die Präposition Beth, Stuttgart 1992, 329-348 (Modalisation), in het bijzonder 335.Vgl. ook B.K. Waltke and M. O’Connor, An Introduction to Biblical Hebrew Syntax, Winona Lake 1990, 196-197. 2 Veel voorbeelden in M.J. Seux, Épithètes royales Akkadiennes et Sumériennes (Parijs, 1967). 3 Een eerste studie op dit terrein is R. Kittel, ‘Cyrus und Deuterojesaja’in: ZAW 18
39 Met Andere Woorden (28) 2
(1898), 149-162. Latere bijdragen: S.M. Paul,‘Deutero-Isaiah and Cuneiform Royal Inscriptions’ in: JAOS 88 (1968), 180-186; A. Laatto, The Servant of YHWH and Cyrus. A Reinterpretation of the Exilic Messianic Programme in Isaiah 40-55 (Stockholm, 1992); M. Weippert, ‘“Ich bin Jahwe” - “Ich bin Ishtar von Arbela”: Deuterojesaja im Lichte der neuassyrischen Prophetie’ in: B. Huwyler et al. (eds), Prophetie und Psalmen: Festschrift für K. Seybold (AOAT 280), Münster 2001, 31-59. Geraadpleegde literatuur W.A.M. Beuken, Jesaja deel IIa (De Prediking van het Oude Testament), Nijkerk 1979. K. Elliger, H.-J. Hermisson, Deuterojesaja 40,1-45,7 (Elliger) (Biblischer KommentarAltes Testament XI/1), Neukirchen-Vluyn 1978. R.G. Kratz, Kyros im Deuterojesaja-Buch: redaktionsgeschichtliche Untersuchungen zu Entstehung und Theologie von Jes 40-55, Tübingen 1991. Claus Westermann, Das Buch Jesaja: Kapitel 40-66 (Altes Testament Deutsch 19), Göttingen 1966.
Marcus 8:27-9:1 (6 september)
In Marcus 8:27 begint een nieuw deel in het evangelie van Marcus, dat loopt tot 10:45. De rode draad door Marcus 8:27-10:45 bestaat uit: (1) aankondiging van lijden, dood en opstanding van de Mensenzoon (8:31, 9:31, 10:33-34) (2) onbegrip hierover bij de leerlingen (8:32-33, 9:32, 10:35-41) (3) onderricht over het volgen van Jezus (8:34-37, 9:33-37, 10:42-45). Marcus 8:27-10:45 geeft antwoord op de vraag: Wie is Jezus? Het antwoord is: Hij is de Mensenzoon die moet lijden. Dat wordt naar twee kanten uitgewerkt. In de eerste plaats wordt uitgelegd dat het lijden en sterven van de Mensenzoon in overeenstemming is met Gods plan en dat volgens dit plan na het lijden en sterven zijn opstanding volgt en later zijn komst als hemelse koning en rechter. In de tweede plaats wordt uitgelegd dat het volgen van Jezus vraagt om de bereidheid je leven op te geven. Omdat Jezus de Mensenzoon is die moet lijden en sterven, betekent hem volgen ook: bereid zijn om te lijden en te sterven. Wie is Jezus? Voor de christelijke hoorders van het verhaal was het antwoord op die vraag duidelijk: Christus, de Zoon van God (1:1). Maar in het verhaal van Marcus blijft de vraag de gemoederen tot het eind toe bezighouden. Het antwoord in 1:11 en 9:7, waar God hem zijn ‘geliefde Zoon’ noemt, beschrijft de auteur als privé-momenten die nog niet bekend (mogen) worden (9:9). De onreine geesten weten wie Jezus is (1:24, 1:34, 3:11), maar Jezus verbiedt hun dat bekend te maken (1:25, 1:34, 3:12). Wat blijft is een 40 Met Andere Woorden (28) 2
Marcus, uit: Biblia: dat is de gantsche H. Schrifture [...], Haarlem 1796. Foto: NBG/Sandra Haverman
41 Met Andere Woorden (28) 2
reactie van verbazing en verwarring: Wie is deze man? (1:27, 2:12, 4:41, 6:2-3) en een diversiteit aan antwoorden (6:14-16). In 8:27-30 wordt de vraag voor het eerst door Jezus zelf aan de orde gesteld. Na de antwoorden van ‘de mensen’ (8:27-28) belijdt Petrus namens de leerlingen: ‘U bent de messias.’ Dat is goed gesproken. Toch verbiedt Jezus om dit verder bekend te maken en ziet hij hierin aanleiding om zijn leerlingen te vertellen over het lijden van de Mensenzoon. Wat heeft het een met het ander te maken? De betekenis van ‘de messias’ De titel ho christos, ‘de messias’, komt in Marcus drie keer voor als titel van Jezus: in 8:29, 14:61 en 15:32.1 Telkens wordt er een andere titel naast gezet: in 8:29-31 volgt op ‘de messias’ de aanduiding ‘de Mensenzoon’; in 14:6162 gebruikt de hogepriester de titels ‘messias’ en ‘Zoon van de Gezegende’ waarna Jezus de titel ‘de Mensenzoon’ noemt; en in 15:32 noemen Joodse leiders in hun spot bij het kruis ‘de messias’ samen met ‘de koning van Israël’. In het evangelie van Marcus wordt een duidelijk verschil gemaakt tussen een goed begrip en een verkeerd begrip van de titel ‘de messias’. Verkeerd is ‘de messias’ in een politieke betekenis: de koning van de Joden of de koning van Israël (15:2, 15:32) als een politiek figuur van wie men verwacht dat hij de macht zal grijpen, de Romeinen het land uitjaagt en als een nieuwe David zal regeren over een vrij en onafhankelijk Israël. Goed is ‘de messias’ ingevuld als de Mensenzoon: de definitieve afgezant van God, die de komst van het koninkrijk inluidt, in gehoorzaamheid aan Gods plan afwijzing, lijden en een gewelddadige dood ondergaat, van God de hoogste eer en macht ontvangt, en terug zal komen als hemelse koning en rechter aan het einde van de tijd. Het evangelie van Marcus benadrukt dat dít de betekenis is van Jezus’ messiasschap. Om een verkeerd (politiek) begrip van Jezus’ messiasschap tegen te gaan, wordt de betekenis ervan ingevuld met uitspraken over de Mensenzoon. Jezus’ messiasschap kan alleen goed begrepen worden en bekendgemaakt worden in het licht van zijn dood en opstanding. ‘Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen’ In 8:27-9:1 staan de twee invullingen van ‘messias’ tegenover elkaar. In vers 31 legt Jezus de leerlingen de ware betekenis van zijn messiasschap uit. Petrus reageert fel afwijzend. Die reactie hangt samen met zijn eerdere belijdenis: ‘U bent de messias.’ Petrus beschouwt Jezus’ aangekondigde lijden en sterven als in tegenspraak met zijn messiasschap. Uitgaande van het verkeerde messiasbegrip klopt dat ook: als de messias een machtsfiguur is die optreedt tegen de Romeinen en een nieuw koninkrijk sticht, is een messias die moet lijden en gedood worden, een mislukking. 42 Met Andere Woorden (28) 2
In Jezus’ terechtwijzing van Petrus staan de twee invullingen tegenover elkaar: wat de mensen willen (een politieke messias) staat haaks op wat God wil (een messias die gehoorzaam is aan zijn eschatologische heilsplan). En wie tegen God ingaat is een helper van Satan. Satan is degene die Gods plan probeert te dwarsbomen. Dat is wat Petrus ook doet als hij Jezus van de weg van het lijden probeert af te houden. De woorden ou froneis ta tou theou alla ta tôn anthrôpôn zijn in de NBV vertaald met ‘Je denkt niet aan wat God wil, maar alleen aan wat de mensen willen.’ De woordgroep ta tou theou wordt vaak vertaald met ‘de dingen van God’, wat echter niet duidelijk is, niet fraai, en trouwens ook niet echt letterlijk. In het Nieuwe Testament wordt veel vaker het onzijdige lidwoord in het meervoud gebruikt in combinatie met een genitief. Het betekent niet altijd hetzelfde. Zo kan men in Marcus 12:17 met de NBV vertalen: ‘Geef wat van de keizer (ta kaisaros) is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort (ta tou theou).’ In Romeinen 8:5 kan men vertalen: ‘Wie zich door zijn eigen natuur laat leiden is gericht op wat hij zelf wil (ta tês sarkos fronousin), maar wie zich laat leiden door de Geest is gericht op wat de Geest wil (ta tou pneumatos)’ (NBV). Dit laatste past ook goed in Marcus 8:33: Petrus is niet gericht op wat God wil, maar alleen op wat mensen willen. ‘het moet’ (dei) Het woord dei (‘het moet’) in Marcus 8:31 ondersteunt de vertaalkeuze van de NBV in 8:33. Volgens de gebruikelijke uitleg regeert het woord dei alle vier de infinitieven die volgen: lijden, verworpen worden, gedood worden, opstaan. Dat alles ‘moet’ gebeuren (in de NBV komt dat niet helemaal uit de verf). Het woord dei verwijst naar het plan van God, dat is het plan met betrekking tot ‘de laatste dagen’ en het komen van Gods koninkrijk zoals dat in de Schrift is voorzegd en door Jezus aan zijn leerlingen is onthuld en uitgelegd. Dit gebruik van dei, ‘het moet’, als aanduiding van een eschatologische noodzaak vinden we ook elders in Marcus (9:11, 13:7, 10) en hetzelfde motief komt voor in 13:20, 9:12, 14:31 en 14:49.2 Marcus 13 vertelt hoe de gebeurtenissen op aarde zullen uitlopen op het einde van de tijd en de definitieve komst van Gods koninkrijk. Zowel Jezus’ lijden, sterven en opstaan, als de ‘laatste gebeurtenissen’ die Jezus’ komst als hemelse koning en rechter inleiden, voltrekken zich volgens een eschatologische noodzaak: het heilsplan van God. Op die manier staan in 8:29-33 twee zaken tegenover elkaar: de juiste opvatting van messias als de Mensenzoon die in gehoorzaamheid aan Gods plan moet lijden, sterven en opstaan, en de verkeerde opvatting van messias als iemand die de politieke macht wil grijpen zoals de mensen dat verwachten maar wat ingaat tegen Gods plan. 43 Met Andere Woorden (28) 2
Het volgen van Jezus De passage eindigt met een beschouwing over het ‘volgen’ van Jezus. De ware aard van Jezus’ messiasschap, onthuld in 8:29-33, heeft consequenties voor de ware aard van het volgelingschap. Vers 34 begint met de belangrijkste stellingname: ‘Wie mijn volgeling wil zijn, moet zichzelf verloochenen, zijn kruis op zich nemen en zo achter mij aan komen.’ (NBV). De Griekse handschriften hebben variatie in de infinitieven: akolouthein (‘als iemand achter mij wil volgen’) en elthein (‘als iemand achter mij aan wil komen’). Terwijl oudere edities van het Griekse Nieuwe Testament voor elthein kiezen, heeft de meest recente editie akolouthein. Dat laatste is de moeilijker en daardoor de meer waarschijnlijke keuze, omdat de zin als geheel uitloopt op de oproep kai akoloutheitô mou, ‘en mij volgen’. De uitspraak ‘wie mij wil volgen, moet … mij volgen’ lijkt enigszins vreemd. Dat kan verklaren waarom zowel Matteüs als Lucas voor een vorm van ‘komen’ (elthein resp. erchesthai) gekozen heeft en er al in een vroeg stadium van de tekstoverlevering in Marcus de variant elthein (wellicht ontleend aan Matteüs) ontstond. Ondanks het dubbele gebruik van akolouthein kan de zin worden begrepen als een betekenisvolle uitspraak. Na de voorzin (‘Wie mijn volgeling wil zijn’) volgt een hoofdzin met drie imperatieven. De eerste twee zijn aoristusvormen en de laatste een presensvorm. Samen met het voorafgaande woordje kai, ‘en’, kan deze laatste vorm explicatief worden opgevat. Op die manier is de zin, hoewel stilistisch niet fraai, toch helder: Als iemand mij wil volgen, dan moet hij zichzelf verloochenen en zijn kruis op zich nemen, en mij zo volgen. De NBV heeft dit iets aantrekkelijker geformuleerd door te variëren in de woordkeus. Na de stellingname in vers 34 volgen vier zinnen als uitleg en verduidelijking (vers 35-38). Alle vier haken ze aan op het voorafgaande door het woordje gar (dat in een lopend betoog natuurlijk niet steeds expliciet vertaald hoeft te worden met ‘want’). In vers 29-33 legt Jezus uit dat zijn messiasschap lijden en sterven inhoudt; in vers 34 zegt Jezus dat hem volgen inhoudt ‘jezelf opgeven en je kruis op je nemen’. Dit betekent bereid zijn om te sterven voor het evangelie. Het wordt uitgelegd in vers 35-37. Het woord psuchê moet in deze verzen vertaald worden met ‘leven’. Het is niet juist om psuchê in vers 35 met ‘leven’ te vertalen en in 36-37 met ‘ziel’ (NBG-vertaling 1951); ook de switch tussen ‘leven’ en ‘zichzelf’ (Willibrordvertaling; Groot Nieuws Bijbel) is niet gelukkig; en de keus om overal ‘ziel’ te vertalen (Naardense Bijbel) levert voor vers 35 een zin op die haaks staat op de betekenis van de tekst. De keuze van de NBV is hier goed en leidt tot een duidelijke tekst. In deze verzen speelt de tegenstelling tussen het aardse leven en het echte leven, d.w.z. het eeuwige leven. In vers 35 staat dit centraal: ieder 44 Met Andere Woorden (28) 2
die het (aardse) leven wil behouden, zal het (echte) leven verliezen, maar wie zijn (aardse) leven verliest omwille van Jezus en het evangelie, die zal het (echte) leven behouden. Als je vers 36-37 los leest, dan zou het goed over het gewone leven op aarde kunnen gaan. Maar in deze context klinkt het eeuwige leven er zeker in door. Vers 36 luidt in de NBV ‘Wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar er het leven bij inschiet?’ Op het eerste gezicht lijkt dit een tamelijk vrije weergave van het Grieks, bijvoorbeeld vergeleken met de NBG-vertaling 1951 ‘Want wat baat het een mens de gehele wereld te winnen en aan zijn ziel schade te lijden?’ Toch is dat niet het geval. In de eerste plaats is het beter om psuchê, net als in vers 35, met ‘leven’ te vertalen. In de tweede plaats betekent het Grieks zêmiôthênai tên psuchên autou niet ‘schade lijden aan zijn ziel’. De accusatief tên psuchên autou is datgene waaruit de schade bestaat. In het Nederlands is dat moeilijk uit te drukken met werkwoorden als ‘verlies lijden’ of ‘schade lijden’, maar eenvoudig kun je zeggen: ‘zijn leven verliezen’. De NBV geeft dus de essentie goed weer. De komst van de Mensenzoon De passage over Jezus’ ware messiasschap (lijden en sterven, en opstanding en verheerlijking) en het ware volgelingschap (opgeven van het aardse leven om het eeuwige leven te behouden) loopt uit op een beschrijving van de komst van Jezus als hemelse koning en rechter ‘bekleed met de stralende luister van zijn Vader’ (8:38). Dat is het beslissende moment. Marcus 9:1 sluit dit gedeelte af (over het algemeen wordt 8:27-9:1 als een literaire eenheid gezien en de NBV heeft dus een goede tekstafbakening gekozen3) met een indicatie wanneer dit beslissende moment zal plaatsvinden: nog voordat iedereen van de ‘eerste generatie’ gestorven zal zijn. Het slotvers dient ter bemoediging. Dat het volgen van Jezus lijden betekent, loopt als een rode draad door het evangelie van Marcus, maar wie standhoudt tot het einde – en het einde zal spoedig komen – zal worden gered. Noten 1 Verder wordt de titel ho christos genoemd in 12:35 en 13:21 en komt Christos als naam een paar keer voor (1:1; 9:41). De titel ho christos ging al in een vroeg stadium deel uitmaken van Jezus’ naam. In de NBV is christos als deel van de naam vertaald met ‘Christus’ en ho christos als titel vertaald met ‘de messias’. Met die vertaling komt naar voren dat de titel geworteld is in Joodse verwachtingen van een persoon die van God de volmacht heeft gekregen om een centrale rol te spelen in de eindtijd. 2 In de oude Griekse versie van Daniël komt men in 2:28 deze voorstelling ook tegen: ‘er is een God in de hemel die geheimen openbaart, die aan koning Nebukadnessar heeft laten weten wat er moet gebeuren aan het einde van de tijd
45 Met Andere Woorden (28) 2
3
(ha dei genesthai ep eschatôn tôn hêmerôn).’ De introductie van 9:1 in de NBV ‘Verder zei hij ook nog’ is niet zo’n gelukkige. Het gebruik van ‘verder’ in combinatie met ‘ook nog’ is dubbelop. Bovendien doet deze introductie geen recht aan de functie die de uitspraak die in dit vers wordt gedaan vervult. De afsluitende stellingname is geen losse appendix bij 8:27-9:1, maar een slotwoord dat zich direct tot 8:38 en daarmee tot de perikoop als geheel verhoudt.
Geraadpleegde literatuur M. E. Boring, Mark. A Commentary (The New Testament Library), Louisville 2006. A.Y. Collins, Mark. A Commentary (Hermeneia), Minneapolis 2007.
Dr. J. van Dorp, dr. M.J. de Jong en drs. C.Verheul zijn respectievelijk als oudtestamenticus, nieuwtestamenticus en neerlandicus verbonden aan het Nederlands Bijbelgenootschap.
46 Met Andere Woorden (28) 2
47 Met Andere Woorden (28) 2
48 Met Andere Woorden (28) 2