Omgevingsvergunningen: door Bart J en Leo U gaat uw huis verbouwen of u wilt een boom omhakken. Sinds 1 oktober 2010 heeft u daarvoor de omgevingsvergunning nodig. Deze vergunning vervangt veel vergunningen op het gebied van wonen, ruimte, milieu en natuur. Stel u heeft meerdere toestemmingen nodig, dan is alleen de omgevingsvergunning voldoende. Deze kan bij 1 loket worden aangevraagd. Er geldt 1 procedure waarop 1 besluit volgt. Om in beroep te gaan tegen dat besluit is er nog maar 1 beroepsprocedure. Een voorbeeld: u woont in een beschermd monument en wilt dit verbouwen. Vroeger had u dan 2 toestemmingen nodig. U moest dan een bouwvergunning en een monumentenvergunning aanvragen. Dit betekende dat u 2 procedures moest doorlopen. Met de omgevingsvergunning is dat niet meer nodig. U heeft nog maar 1 vergunning nodig. Als u wilt gaan bouwen of verbouwen, heeft u vaak een omgevingsvergunning (vroeger bouwvergunning) nodig. De regels verschillen per bouwwerk en per situatie. Er zijn 3 mogelijkheden: •vergunningvrije bouwwerken: vaak kunt u kleine bouwactiviteiten zonder omgevingsvergunning uitvoeren. Denk hierbij aan een afscheiding tussen balkons, zonweringen of rolluiken, dakkapellen en bijgebouwen aan de achterkant van een woning. Er zijn wel regels waar u zich aan moet houden. Meer hierover vindt u bij 'Bouw en verbouw, vergunningvrij'. •omgevingsvergunning voor het bouwen, reguliere procedure. Meestal volgt de omgevingsvergunning de reguliere procedure. Ook bij een beschermd stads- of dorpsgezicht. •omgevingsvergunning voor het bouwen, uitgebreide procedure. Deze procedure is nodig in deze gevallen: ◦bij een grote afwijking van het bestemmingsplan ◦als het bouwwerk moet voldoen aan milieueisen ◦bij een monument. Meer hierover vindt u bij 'Monument, vergunning' ◦het gebouw wordt een dagverblijf voor kinderen of gehandicapten, of nachtverblijf (in de zorg, of hotel en recreatie); dit heeft te maken met de brandveiligheid
In ons archief zijn maar weinig vergunningen bekend van het perceel aan de Gemondsedijk 6. Dat komt het pand voor de gemeentelijk herindeling onder de gemeente Boxtel viel. Voor tekeningen van de woning en bijgebouwen zullen jullie dus daar te rade moeten gaan. De regels voor het oprichten van een minicamping staan in het bestemmingsplan. In de bijlage kan je hier een uittreksel van vinden maar eigenlijk zou je op www.ruimtelijkeplannen.nl moeten kijken. Juridisch gezien zijn de regels die daarop staan leidend. Om de minicamping te kunnen realiseren moet het bestemmingsplan daar de ruimte voor geven. In artikel 23.7 staan de regels opgenomen voor het afwijken van de gebruiksregels, verderop in artikel 23.7.3 staan de mogelijkheden beschreven voor het starten van een minicamping. Als je denkt dat je aan al de eisen kan voldoen die bij dat artikel staan dan dien je een aanvraag voor het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening via www.omgevingsloket.nl. Voldoe je niet aan de eisen dan zal je geen vergunning krijgen.
In artikel 23.8 staat beschreven wat je voor veranderingen aan de bodem kan aanbrengen. Meestal moet je dan een omgevingsvergunning voor de activiteiten aanvragen (dus ook via www.omgevingsloket.nl) maar voor een deel is dat ook al opgenomen bij de eisen waar de minicamping aan moet voldoen.
http://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0757.Bp01buitengeb2011vst2/t_NL.IMRO.0757.Bp01buitengeb2011-vst2_6.5.html#_6.5.2_Archeologie
6.5.2 Archeologie Gemonde De uitgangspunten voor de regeling in dit plan zijn onderstaand kort samengevat: archeologische dubbelbestemmingen zijn toegekend, gebaseerd op bovengenoemd rapport met kaart. Dit houdt in dat aan de gebieden waar archeologische waarden voorkomen of worden verwacht de dubbelbestemming archeologische waarde wordt toegekend. Gebieden met een lage archeologische verwachting krijgen geen dubbelbestemming omdat voor deze gebieden geen restricties op dit punt gelden. de regeling beperkt zich niet alleen tot de werkzaamheden en werken, niet zijnde bouwwerken. Ook voor bouwwerken (het bouwen) is een vergelijkbare regeling opgenomen. De verplichting hiertoe is vastgelegd in de herziene Monumentenwet. een belangrijk nieuw onderdeel is de invoering van ondergrenzen ten aanzien van de verstoring. Deze ondergrenzen zijn gekoppeld aan de onderscheiden gebieden op de archeologische verwachtings- en beleidskaart. Deze ondergrenzen hebben zowel betrekking op de verstoringsoppervlakte als op de verstoringsdiepte. De verstoringsdiepte is gesteld op 50 cm onder maaiveld. De verstoringsoppervlakte is afhankelijk van het archeologische (verwachtings)waarde van het gebied. Wanneer deze beide ondergrenzen niet worden overschreden, hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. In dat geval is voor de betreffende werkzaamheden ook geen omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden vereist. regeling ten aanzien van het bouwen: archeologische onderzoeksplicht wanneer er sprake is van bouwen binnen de archeologische dubbelbestemming; geen archeologisch onderzoek vereist in het geval van vervanging van bestaande bebouwing, binnen bestaande bouwvlakken en wanneer de ondergrenzen niet worden overschreden; regeling ten aanzien van werkzaamheden en werken, niet zijnde bouwwerken: geen vergunning is vereist wanneer de ondergrenzen niet worden overschreden. Ook is geen vergunning vereist voor werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud (met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen en beplantingen binnen bestaande trace's van kabels en leidingen), het normale
agrarische gebruik, voor werkzaamheden waarvoor reeds vergunning is verleend en die plaatsvinden in het kader van archeologisch onderzoek. in het geval wel een vergunning is vereist, geldt een archeologische onderzoeksplicht. een archeologisch onderzoek is niet vereist indien de archeologisch waarde in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld, bijvoorbeeld door het aantonen van eerdere verstoringen van de bodem of door het aantonen van de dikte van het esdek. Wanneer blijkt dat de dikte van het afdekkend pakket groter is dan de ondergrens van de verstoringsdiepte en wordt aangetoond dat de ingreep beperkt blijkt tot de dikte van het afdekkend pakket, is nader archeologisch onderzoek niet nodig. Bij een esdekmeting moet als uitgangspunt worden uitgegaan van 5 boringen per ha met een boorgrid van 100 bij 50, boringen op de coördinaten (0,0), (0.100), (50.50), (100.0) en (100.100) en 3dimensionale inmeting. de vergunning kan worden verleend wanneer gebleken is dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad of schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften. aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden zoals: technische maatregelen tot bescherming van de archeologische waarden. Deze maatregelen kunnen bestaan uit het aanbrengen van een beschermende bodemlaag, het aanvullen van bodemvolume bij teelten waarbij grond wordt uitgevoerd, het niet uitvoeren van heiwerkzaamheden of het niet bouwen van kelders; verplichting tot opgravingen; verplichting tot archeologische begeleiding bij uitvoering.
Voorkomende gebieden met specifieke archeologische waarden zijn: categorie
Bestemmingsplan- categorie
Cat. 1
Wettelijk beschermd monument
Cat. 2
Gebied van archeologische waarde
Cat. 3
Gebied van archeologische verwachtingswaarde hoog
Cat. 4
Gebied van archeologische verwachtingswaarde middelhoog
Voor ieder gebied is een aparte dubbelbestemming van toepassing: Bestemmingsplan categorie Wettelijk beschermd monument
Gebied van archeologische waarde Gebied van archeologische verwachtingswaarde hoog Gebied van archeologische verwachtingswaarde middelhoog Wettelijk beschermde archeologische monumenten zijn op basis van de Monumentenwet 1988 aangewezen als beschermd archeologisch monument, of staan op de voorlopige lijst. Het betreft gebieden waar archeologische resten van nationaal belang zijn vastgesteld met ondermeer een zeer hoge kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde. Voor wettelijk beschermde terreinen is behoud van de bestaande situatie vereist en dient aantasting van de archeologische resten vermeden te worden. Het beschermingsregime voor deze monumenten staat los van het bestemmingsplan, zij het dat deze zijn opgenomen op de verbeelding met een aanduiding 'wettelijk beschermd archeologisch monument'. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van bouwwerken, voor zover die worden gebouwd op of, binnen een afstand van 30 m tot die gebieden, ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan. 6.5.2.1 Waarde - Archeologie - Categorie 2 De overige archeologische monumenten (dat wil zeggen zonder wettelijke bescherming) hebben ook oudheidkundige betekenis, maar kennen een minder hoge of onduidelijke kwaliteit, zeldzaamheid en contextwaarde. Binnen deze gebieden wordt een zeer grote dichtheid aan archeologische resten verwacht. In deze zones dienen bij voorkeur geen werkzaamheden te worden uitgevoerd die tot fysieke aantasting van de archeologische resten leiden. Alle bodemingrepen die niet dieper reiken dan 50 cm onder maaiveld en kleiner zijn dan 50 m2 zijn in principe vrijgesteld van archeologisch onderzoek. 6.5.2.2 Waarde - Archeologie - Categorie 3 In deze gebieden geldt op basis van geologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus zeer groot. Alle bodemingrepen die niet dieper reiken dan 50 cm onder maaiveld en/ of kleiner zijn dan 125 m2 zijn in principe vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Ook de gemeentelijke aandachtsgebieden zijn hieronder begrepen, voor zover er geen sprake is van bekende waarden maar van hoge verwachtingswaarden. Gemeentelijke aandachtsgebieden zijn gebieden die zowel cultuurhistorisch als archeologisch van belang zijn en op basis van deze combinatie bijzondere aandacht verdienen.
6.5.2.3 Waarde - Archeologie - Categorie 4 In deze gebieden geldt op basis van geologische en bodemkundige opbouw, en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning, echter de conserveringsomstandigheden zijn minder gunstig. In deze gebieden is de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager dan in de gebieden met een hoge verwachting. Alle bodemingrepen die niet dieper reiken dan 50 cm onder maaiveld en/ of kleiner zijn dan 500 m2 zijn in principe vrijgesteld van archeologisch onderzoek. 6.5.2.4 Ondergrenzen In de Monumentenwet is bepaald dat het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport niet van toepassing is op aanleg- en bouwactiviteiten kleiner dan een oppervlakte van 100 m2. De gemeente kan in het bestemmingsplan een afwijkende andere oppervlakte vaststellen. De gemeente is dus vrij om eigen ondergrenzen te bepalen.
In het bestemmingsplan 2011 zijn ondergrenzen opgenomen, gekoppeld aan de archeologische dubbelbestemmingen. Wanneer deze ondergrenzen worden overschreden is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Deze ondergrenzen hebben betrekking op de verstoringsdiepte en op de verstoringsoppervlakte. Een ingreep is onderzoeksplichtig zodra beide ondergrenzen worden overschreden. 6.5.2.5 Verstoringsdiepte In het bestemmingsplan 2011 wordt als ondergrens voor de verstoringsdiepte een diepte van 50 cm gehanteerd. Bodemingrepen die niet dieper reiken dan 50 cm onder maaiveld zijn in het bestemmingsplan vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Een uitzondering hierop vormen ingrepen in de wettelijk beschermde monumenten en werkzaamheden zoals afplaggen. Ten aanzien van de verstoringsdiepte is tot een wijziging ten opzichte van de voorgestelde ondergrens van 40 cm in het ontwerpbestemmingsplan besloten. Bij amendement is in de raadsvergadering van 10 april 2012 besloten de vergunningsvrije verstoringsdiepte voor werken en werkzaamheden in de drie archeologische dubbelbestemmingen te wijzigen van 40 in 50 cm. Het besluit is gebaseerd op een nadere maatschappelijk afweging tussen het archeologisch belang ten opzichte van het agrarisch gebruik van de gronden. De keuze voor een ondergrens van 50 cm is gebaseerd op de gemiddelde diepte van een bouwvoor. De bouwvoor heeft gemiddeld een dikte van 0,3 tot 0,5 meter. Hoewel in deze bouwvoor archeologische resten kunnen voorkomen, bevinden deze zich niet meer in hun oorspronkelijke context. De waarde van deze resten is in de bouwvoor relatief gering. Binnen de archeologische regeling is het nodige maatwerk aangebracht. Niet alle werkzaamheden zijn vergunningplichtig wanneer de verstoringsgrenzen worden overschreden. Het is namelijk niet doelmatig om een activiteit vergunningplichtig te stellen wanneer blijkt dat de
archeologische waarden door historisch gebruik al zijn verstoord of wanneer de archeologische waarden door de dikte van het esdek niet worden geraakt. Daarom is in het bestemmingsplan gekozen voor het instrument van melding. Op basis van deze melding kan voor de specifieke situatie worden beoordeeld of een vergunning en daarmee een archeologisch onderzoek wel of niet nodig is.
In de regeling is dit als volgt vastgelegd. Wanneer via een esdekdikte meting kan worden aangetoond dat de verstoringsdiepte van de geplande werkzaamheden niet dieper reikt dan de esdekdiepte is geen vergunning en ook geen archeologisch onderzoek vereist. In dit geval kan worden volstaan met een melding van de meetresultaten op basis waarvan de gemeente vervolgens bevestigt dat geen vergunning is vereist. Bij een esdekmeting moet als uitgangspunt worden uitgegaan van 5 boringen per ha met een boorgrid van 100 bij 50, boringen op de coördinaten (0,0), (0.100), (50.50), (100.0) en (100.100) en 3-dimensionale inmeting. Deze eisen worden in het archeologiebeleid vastgesteld en zijn als zodanig eind 2011 ook afgesproken met de Heemkundekring en de ZLTO. Met een melding kan ook worden volstaan wanneer via een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal kan worden aangetoond dat de grond ter plaatse reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn in de situatie dat in het verleden laanbomenteelt of aspergeteelt heeft plaatsgevonden of dat een ontgronding heeft plaatsgevonden.
Op basis van maatwerk zijn daarnaast in de regeling bepaalde activiteiten vrijgesteld van vergunningplicht. Het betreft hier normaal beheer en onderhoud en normaal agrarisch gebruik. 6.5.2.6 Verstoringsoppervlakte De ondergrenzen voor de oppervlakten zijn gebaseerd op de archeologische trefkans. Hoe kleiner deze kans is, hoe groter een onderzoeksgebied moet zijn om een redelijke kans te creëren archeologische relicten aan te treffen.
Voor wat betreft de verstoringsoppervlakte is voor de AMK-terreinen in eerste instantie aangesloten bij de ondergrens van 100 m2 zoals opgenomen in de Wet.
Voor gebieden met een lagere verwachtingswaarde is een hogere ondergrens ten aanzien van de verstoringsoppervlakte te motiveren. Voor gebieden met een hoge verwachtingswaarde is in eerste instantie gekozen voor een ondergrens van 250 m2, omdat de aard van de eventueel te verwachten archeologische resten op een dergelijke beperkte schaal in de meeste gevallen geen wezenlijke inhoudelijke (wetenschappelijke) bijdrage zullen leveren. Vanuit maatschappelijk oogpunt wordt rekening gehouden met het feit dat de kosten van professioneel archeologisch onderzoek bij dergelijke kleine bodemingrepen meestal niet in verhouding staat tot de kosten van het plan. Om nieuwe vindplaatsen met relevante archeologische informatie op te kunnen sporen moet dus ook hier sprake zijn van een minimale omvang.
In gebieden met een middelhoge verwachting is sprake van de combinatie van onderzoekslacune en
een op grond van kengetallen verwachte geringe(re) dichtheid aan archeologische vindplaatsen. In deze gebieden is daarom in eerste instantie een ondergrens voorgesteld van 1000 m2.
Op basis van het gezamenlijk voorstel van de Heemkundekring en de ZLTO zijn bovengenoemde oppervlakten gehalveerd. Deze gehalveerde oppervlakten zijn in het bestemmingsplan opgenomen en worden als resultaat van een maatschappelijke weging als zodanig gehandhaafd.
Samenvatting Freek en Cynthia Freek Schuurmans en Cynthia van ‘t Hof 1. Statische opslag tot een maximale oppervlakte van 1000 m², mits het geen handelsactiviteiten betreft. 2. Agrarisch-verwante bedrijven en agrarisch-technische bedrijven, waarbij de bedrijven met een grote verkeer aantrekkende werking zoals loon- en grondverzetbedrijven zich uitsluitend kunnen vestigen aan grote doorgaande wegen. 3. Verblijfsrecreatie (minicamping, kampeerplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak of grenzend aan een erfgebied. 1. De al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken. 2. Er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden. 3. Er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden. 4. Een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een kampeerplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2. 5. Verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari. 6. De afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen. 7. Er een woning op het betreffende bouwvlak aanwezig is. 8. Er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping. 4. Groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m². 5. Een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw. 6. Dagrecreatie voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot een maximale oppervlakte van 400 m². 7. Horeca ten dienste van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte). 8. Bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een combinatie met statische opslag of een minicamping. In het geval van statische opslag is een maximale oppervlakte voor nevenactiviteiten van in totaal 1000 m² toegestaan waarvan minimaal 600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van statische opslag. Als het gaat om een minicamping is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan
waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping. indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1. De agrarische functie van aangrenzende, niet bij het agrarisch bouwvlak behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast. 2. Door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden. 3. Er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Parkeervoorzieningen ten behoeve van een activiteit behorend bij een aanduiding agrarisch bouwvlak dienen binnen dit agrarische bouwvlak te worden gerealiseerd. 4. De aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast. 5. Op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn. 6. Grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak zijn alleen nevenfuncties die conform het bestemmingsplan voortgezet kunnen worden als vervolgfunctie toegestaan. 7. De werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend. FLORA EN FAUNA BIJ NIEUWE ONTWIKKELINGEN De Flora- en faunawet schrijft voor dat ontwikkelingen, werkzaamheden en activiteiten zonder ontheffing geen schadelijke effecten mogen optreden aan beschermde flora, fauna en gebieden. De initiatiefnemer moet aantonen dat die schadelijke effecten er niet zullen zijn. Eerst wordt onderzocht welke soorten voorkomen en welke bescherming het gebied geniet. Daarna wordt beoordeeld of de ontwikkeling een schadelijk effect heeft op die soorten. Als dat zo is, moeten maatregelen getroffen worden om de schadelijke effecten 1. te voorkomen, en als dat niet mogelijk is 2. te mitigeren, en als dat niet mogelijk is 3. te compenseren. Voor 2) en 3) is een ontheffing nodig. Er zijn verschillende beschermingsniveaus. Een ecologisch adviesbureau weet hier meer over. Het onderzoek kan in twee fasen worden uitgevoerd. QuickScan: hierbij stelt een ecoloog vast welke beschermde soorten ter plaatse van de ontwikkeling en nabije omgeving voor kunnen komen en of die dan te maken kunnen krijgen met schadelijke effecten. Nader onderzoek: hierbij stelt een ecoloog vast welke beschermde soorten ter plaatse van de ontwikkeling, of zo dichtbij dat effecten kunnen optreden, voorkomen en welke schadelijke effecten kunnen optreden. Het is gestandaardiseerd onderzoek, met aantal bezoeken – periode – te onderzoeken activiteit. De bestemming van het perceel van Teun is Agrarisch met waarden – natuur- en landschapswaarden. • beschermingsgebied natte natuurparel. • milieuzone – boring vrije zone. • archeologische verwachtingswaarde 2. • reconstructiewetzone: extensiveringsgebied. • besloten gebied. • historisch landschappelijk gebied. • landschapselement (gedeeltelijk). Er zijn geen natuurgegevens bekend bij de gemeente over deze locatie.
Onderzoek regels en verdere zaken omtrent vergunningen Gemondsedijk 6
Samenvatting regels/wetgeving provincie
De natuurbeschermingswet schermt drie soorten gebeiden: -
Natura 2000- gebieden Beschermde natuurmonumenten Gebieden die de minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie aanwijst naar aanleiding ( Als je activiteiten/projecten wilt ondernemen is het mogelijk dat je een vergunning ervoor zult moeten aanvragen)
De provincie heeft vergunningsbeleid tegen plant- en diersoorten die schade veroorzaken. De provincie heeft oog voor gewasbescherming. De natuur verandert voortdurend, dus om et natuurbeleid te evalueren monitort de provincie de natuur. En daar word elke 4 jaar een rapportage van gemaakt. Meetnetten Door middel van provinciale ‘meetnetten’ worden de populatieontwikkelingen van planten en vogels gevolgd. Gegevens verzamelende organisaties Andere instanties doen onderzoek bijvoorbeeld naar zoogdieren en vlinders. De provincie maakt dankbaar gebruikt van hun informatie over vlinders en zoogdieren. Toestand van de natuur Natuurontwikkelingen zijn pas naar jaren zichtbaar. Provincies maken daar rapporten van en dat zijn momentopnames die ze gebruiken als ijkpunt; de resultaten kunnen lieden tot aanpassingen van het beleid. De Flora- en faunawet kent een verbod op het doden en opzettelijk verontrusten van dieren. Als dieren schade veroorzaken aan gewassen kan hiervan worden afgeweken op grond van in de wet erkende belangen. Ontheffing kunt u aanvragen via de Faunabeheereenheid Noord-Brabant.
De provincie kan op drie manieren afwijken van de bescherming van diersoorten: -
-
-
Vrijstelling Een landelijke vrijstelling geldt voor het doden van erkende schadeveroorzakers van landbouwgewassen, zoals de mol, houtduif en konijn. Aanwijzing Voor een beperkt aantal diersoorten heeft de provincie personen aangewezen die schadesoorten bestrijden. Ontheffing In alle andere situaties mogen schadeveroorzakende dieren uitsluitend opzettelijk worden verontrust of gedood als hiervoor ontheffing verleend is. - Aanvullende ontheffing In andere werkgebieden en voor overige diersoorten moet u een aanvullende ontheffing aanvragen. Gebruik daarvoor een aanvraagformulier van de provincie.
Subsidie Landschapselementen Voor het aanleggen of herstellen van landschapselement zoals beplanting, een poel of een natuurvriendelijke oever of cultuurhistorisch element is subsidie beschikbaar.
Hiermee stimuleert de provincie uitvoering van projecten die het landschap mooier maken. Voor wie bedoeld? Particulieren, ondernemers en overheden komen in aanmerking voor deze subsidie. Voorwaarden en aanvragen. Alle voorwaarden en de mogelijkheid om de subsidie Landschapselementen aan te vragen vindt u in het loket.
Subsidie Natuur- en Landschapsbeheer in de EHS. Projecten die bijdragen aan het verbeteren, ontwikkelen of inrichten van natuur kunnen in aanmerking komen voor subsidie. Hiervoor is een subsidieregeling beschikbaar. Voor wie bedoeld?
Particuliere grondeigenaren en gebruikers komen in aanmerking voor subsidie. Per onderdeel van het subsidiestelsel is de doelgroep verschillend. Bekijk de regeling met de voorwaarden daarom goed.
Voorwaarden en aanvragen. Alle voorwaarden en de mogelijkheid om de subsidie Natuur- en Landschapsbeheer in de EHS aan te vragen vindt u in het loket onder Natuur- en Landschapsbeheer, subsidiestelsel. Subsidie Groenblauw stimuleringskader. Projecten die gericht zijn op verbetering van natuur en landschap op het platteland, komen in aanmerking voor subsidie. Voorbeelden hiervan zijn: het aanplanten van een elzensingel of een bloemrijke rand langs akkers, het onderhoud van een mooie oude rij knotwilgen, of aanleg van een kikkerpoel of houtsingel. Met het Groenblauw stimuleringskader wil de provincie het Brabantse landschap en het waterbeheer verbeteren, zodat u meer kunt genieten van het landelijk gebied. Voor wie bedoeld? Agrariërs en particuliere grondgebruikers die zich inzetten voor kwaliteitsverbetering van natuur en landschap op het platteland kunnen subsidie aanvragen.
Informatie m.b.t. gemeente 6.6.3 Nevenactiviteiten buiten bebouwingsconcentraties. De volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan: 1.) statische opslag, tot een maximale oppervlakte van 1000 m², mits het geen handelsactiviteiten betreft; 2.) agrarisch-verwante bedrijven en agrarisch-technische bedrijven, waarbij de bedrijven met een grote verkeer aantrekkende werking zoals loon- en grondverzetbedrijven zich uitsluitend kunnen vestigen aan grote doorgaande wegen; 3.) verblijfsrecreatie (minicamping, camperplaatsen en/of trekkershutten) met een maximale oppervlakte van 1 hectare, grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak of grenzend aan een wonen bouwvlak met dien verstande dat: 1.) de al bestaande (mini)campings niet van deze nevenactiviteit gebruik mogen maken; 2.) er maximaal 5 trekkershutten opgericht mogen worden; 3.) er maximaal 10 camperplaatsen opgericht mogen worden; 4.) een standplaats op een minicamping heeft een minimale oppervlakte van 230 m² en een camperplaats heeft een minimale oppervlakte van 100 m2; 5.) verblijfsrecreatie uitsluitend plaatsvindt in de periode van 1 maart tot en met 1 november en van 16 december tot en met 16 januari; 6.) de afstand van het terrein tot de woningen van omwonenden dient minimaal 50 meter te bedragen; 7.) er een woning op het betreffende bouwvlak aanwezig is; 8.) er landschappelijke inpassing plaatsvindt van minimaal 30% van de oppervlakte van de minicamping; 4.) groepsaccommodatie tot een maximale oppervlakte van 400 m²; 5.) een bed & breakfast accommodatie in bijgebouwen met maximaal 5 kamers voor maximaal 10 personen. Dit is inclusief de aanwezige accommodatie in het hoofdgebouw; 6.) dag recreatieve voorzieningen, zoals een speeltuin en verhuur van fietsen tot een maximale oppervlakte van 400 m²;
7.) horeca ten diensten van extensieve recreatie, zoals een theetuin en een ijs/snackverkooppunt tot maximaal 100 m² (gezamenlijke oppervlakte van binnen- en buitenruimte); 8.) bij cumulatie van meerdere vormen van nevenactiviteiten/verbrede landbouw dan wel aan huis gebonden beroepen mag het totale daarvoor te gebruiken bruto vloeroppervlak niet meer bedragen dan 400 m² behalve wanneer sprake is van een combinatie met statische opslag of een minicamping. In het geval van statische opslag is een maximale oppervlakte voor nevenactiviteiten van in totaal 1000 m² toegestaan waarvan minimaal 600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van statische opslag . Als het gaat om een minicamping is maximaal een oppervlak van 5000 m² voor nevenactiviteiten toegestaan waarvan minimaal 4600 m2 dient te worden ingezet ten behoeve van de minicamping.
indien onder andere voldaan is aan de volgende voorwaarden: 1.) de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het agrarisch bouwvlak behorende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden aangetast; 2.) door de wijziging mag geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaatsvinden; 3.) er dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Parkeervoorzieningen ten behoeve van een activiteit behorend bij een aanduiding agrarisch bouwvlak dienen binnen dit agrarische bouwvlak te worden gerealiseerd; 4.) . de aanwezige landschappelijke en ecologische kwaliteiten mogen niet worden aangetast; 5.) op basis van een erfbeplantingsplan dient de landschappelijke inpassing verzekerd te zijn; 6.) grenzend aan en/of liggend binnen een agrarisch bouwvlak zijn alleen nevenfuncties die conform het bestemmingsplan voortgezet kunnen worden als vervolgfunctie toegestaan; 7.) de werkzaamheden dienen door de bewoner te worden uitgeoefend.