NAG HAMMADI : VII.2 ___________________________________________________________________________________________________ ________
Tweede verhandeling van de Grote Seth. De volmaakte grootheid rust in het onuitsprekelijk licht, in de waarheid van de moeder van het Al. En jullie allen, jullie richten je naar mij vanwege het Woord, omdat ik alleen volmaakt ben. Ik ben immers verenigd met de totale Grootheid van de Geest, die metgezel is van ons, alsook van onze geestverwanten. Als ik een woord tot uitdrukking heb gebracht, dan is dat voor de heerlijkheid van onze Vader, vanwege zijn goedheid en zijn onvergankelijke gedachte : dat is het Woord dat in Hem is. Het is slavernij te menen dat we met Christus - onvergankelijke en onbevlekte gedachte - zullen sterven. Het is een ondoorgrondelijk wonder dat het merkteken van het onzegbare doopwater, bestaat uit het woord dat wij spreken : 'Ik ben ik jullie en jullie in mij, zoals de Vader in mij is en in jullie, zonder gebreken. Laat ons een ekklesia bijeenbrengen. Laten we die schepping van hem bezoeken. Laten we iemand erheen afvaardigen zodat hij de gedachtenvormen uit de lagere regionen scheidt'. Dit zei ik tot de gehele menigte in de talrijke ekklesia van de jubelende grootheid. En het gehele huis van de Vader der waarheid jubelde, want het is hiervandaan dat ik gekomen ben. Ik riep hun de gedachtenvormen in herinnering die afkomstig waren uit de onbevlekte Geest, en hun afdaling in de wateren, dat wil zeggen de onderste regionen. En zij waren allen één van gedachte, omdat die uit één bron afkomstig was. Zij gaven mij die opdracht omdat ik gewillig was, en ik ging heen om de Heerlijkheid aan mijn gelijken en geestverwanten te openbaren. Inderdaad, zij die in de wereld waren, waren toebereid door de wil van onze zuster Sophia - die een overspelige is - vanwege haar argeloosheid, terwijl ze niet eens uitgezonden was en evenmin toestemming had gevraagd aan het Al, of aan de grootheid van de ekklesia of aan het pleroma. Zij was er van tevoren op uit getrokken om monaden en plaatsen te bereiden voor de Zoon van het Licht. En zij nam arbeiders, die uit de onderste elementen lichamelijke huizen voor hen moesten bouwen. Maar zij, voortgekomen uit een ijdele heerlijkheid, maakten de huizen die zij bewoonden, uiteindelijk enkel tot ruïnes. Aangezien zij door Sophia waren toebereid, waren zij klaar het levengevende woord te ontvangen van de onuitsprekelijke monade en van de grootheid van de ekklesia van al diegenen die vol verwachting uitzien en in mij zijn. Ik heb mij een lijflijke woning gezocht. Ik heb de oorspronkelijke inwoner daarvan verjaagd en ben er ingetrokken. En heel het leger archonten raakte in verwarring. En alle stoffelijke materie van de archonten alsook alle krachten - uit de aarde geboren - waren geschokt toen zij de gelijkenis zagen, samengesteld uit het Beeld. Want ik was degene die het bewoonde en het geleek niet meer op zijn oorspronkelijke bewoner. Want hij was een mens van deze wereld, maar ik kom van boven de hemelen. Ik heb hun enerzijds niet geweigerd, en ik werd de Gezalfde ; maar anderzijds maakte ik mij niet aan hen bekend in de liefde die van mij uitging. Ik maakte duidelijk dat ik een vreemde was in de onderste regionen. Er heerste grote opschudding in het gehele aardse rijk, alsook in de sfeer der archonten ; men was verward en vluchtte. Sommigen werden echter overtuigd toen ze de wonderwerken zagen die ik verrichtte. En al diegenen die via ras afstammen van hem die van de Troon was weggevlucht naar de Sophia van de Hoop, vluchtten weg. Aangezien zij de eerste was die ons duidelijk maakte dat wij, en al degenen die met mij zijn, van het ras van Adonaios stammen. Anderen vluchtten echter weg alsof ze door de wereldheerser (Hoofdarchont) en de zijnen op de hielen werden gezeten, en ze ieder soort straf op mij hadden afgewenteld. En zij haatten het hun bewustzijn te richten op een beslissing over mij omdat ze dachten dat de Archont de gehele Grootheid uitmaakte. En zij legden een valse getuigenis af zowel tegenover de Mens als tegenover de Grootheid van de gehele ekklesia. Zij konden onmogelijk weten wie de Vader der Waarheid is, de Mens van Grootheid. Integendeel, zij hebben de naam toegeëigend - ter bezoedeling en uit onwetendheid - die een gloed vormt en een vaatwerk, dat is geschapen ter vernietiging van Adam en vervaardigd om hen te bekleden die hun evenzeer toebehoren. Maar de archonten die tot de ruimte van Jaldabaoth
behoren, onthullen het domein der engelen. Dit was de mensheid aan 't zoeken omdat zij de Mens der Waarheid niet kenden. Want de Adam, die zij zelf gevormd hadden, verscheen hun. Toen stak een angstvlaag op in heel hun woning bij de gedachte dat de engelen, die hen omgaven, zich misschien tegen hen keerden en hèm eer brachten. Ik was dood, maar niet in werkelijkheid. Omdat hun aartsengel ijdel was, kwam er toen een roep van de wereldheerser tot de engelen : 'Ik ben god en er is geen andere buiten mij'. Maar ik lachte vrolijk toen ik zijn eigenwaan peilde. Maar hij ging door met te zeggen : 'Wie is de mens ?'. En de hele engelenschaar die Adam en diens woonplaats had gezien, lachte om zijn nietigheid. En zo raakte hun gedachte afgekeerd van de Grootheid des hemels, dat wil zeggen, van de Mens der Waarheid, wiens naam zij zagen, verblijvend in een schamele woonplaats. Als zij waanzinnig en onverstandig zijn, dan is het in hun ijdelheid van hun gedachte. Het is om te lachen en het is een bezoedeling voor hen. De hele Grootheid van het Vaderschap van de Geest was in rust in de ruimtes die hem toebehoren. En ik was bij Hem, aangezien ik een gedachte bezit van één enkele emanatie der eeuwige wezens en de onbevlekte en onmetelijke onkenbaarheden. Ik plaatste de kleine gedachte in de wereld, en verwarde hen daarmee, en verschrikte de hele engelenschaar en hun archont. En ik beproefde hen allen door vuur en vlam vanwege mijn gedachte. En elk van hun acties gebruikten zij tegen mij. En er ontstond verwaring en een gevecht in de sfeer van de serafijnen en cherubijnen, aangezien hun glorie taant, evengoed als er verwarring heerst aan beide zijden van de sfeer van Adonaios, en in hun woonplaats helemaal tot aan de wereldheerser. En hij zei : 'Laten we hem vastgrijpen'. Weer anderen : 'Het plan zal zeker geen vorm krijgen'. Adonaios kent me inderdaad vanwege de Sophia van de Hoop. En ik was in de muilen van leeuwen. En wat betreft het plan dat zij over mij beraamden om de vernietiging van hun dwaling en waanzin te voorkomen : ik heb niet tegen hen gestreden zoals hun plan was. Integendeel, ik was geenszins bedroefd. Zij die daar waren, straften mij. Maar ik stierf in werkelijkheid niet, alleen naar het zich liet aanzien, want de hoon die ik onderging, kwam niet van hen maar was mijn deel. Ik wierp de schande verre van mij en ik werd niet zwak in het zicht van wat ze mij aandeden. Ik had kunnen zwichten voor angst. En in hun ogen en naar hun idee, leed ik zozeer, dat zij nooit enig woord zouden vinden om hierover te spreken. Want mijn dood waarvan zij meenden dat die plaatsvond, gebeurde voor hen alleen in hun dwaling en blindheid: ze hebben hun mens vastgenageld voor hun eigen dood. Want hun gedachten zagen mij inderdaad niet, omdat ze doof en blind waren. Maar door dit te doen, veroordeelden zij zichzelf. Ja, ze hebben mij gezien, ze hebben mij een straf opgelegd, maar het was een ander, hun vader. Hij die de gal en de azijn dronk, was ik niet. Ze sloegen mij met een rietstengel, maar het was een ander. Die het kruis op zijn schouder droeg, het was Simon (van Cyrene). Het was een ander op wie zij de doornenkroon zetten. Maar ik verheugde mij in de hoogte, boven al de rijkdom der archonten en het zaad van hun dwaling en hun ijdele roem, en ik lachte om hun onwetendheid. En al hun machten heb ik onderworpen. Want toen ik neerdaalde merkte niemand mij op, omdat ik steeds mijn uiterlijk wijzigde en de ene vorm door de andere verving. En daarom, toen ik aan hun poorten stond, nam ik hun evenbeeld aan. Zodoende passeerde ik hen makkelijk en zag ik de plaatsen van deze wereld. En ik was niet bevreesd noch beschaamd, want ik was onbevlekt. En ik sprak met hen, en mengde me onder hen via hen die de mijnen zijn. En ik onderwierp hen die hardvochtig zijn en doofde hun jaloerse vuur. Dit alles deed ik uit mijn verlangen om mijn wil te vervullen naar de wil van de hemelse Vader. En de Zoon van de Grootheid, die verborgen was in de onderste regionen, brachten we naar de hoogten - waar ik met alle eonen verblijf - die niemand ooit gezien of gekend heeft, waar de plechtige bekleding met het huwelijkskleed plaatsvindt, het nieuwe en niet het oude, één dat onvergankelijk is. Want het is een nieuw bruidsvertrek, hemels en volmaakt. Ik heb onthuld dat er drie wegen zijn : een onbevlekt mysterie in de geest van deze eon dat zonder einde is en zonder verdeeldheid, en waarover niet gesproken kan worden, maar dat ondeelbaar, universeel en permanent is. Want de ziel, die uit de hoogte komt, zal niet spreken over de dwaling die hier heerst, noch over haar verblijf ver weg van de eonen, waarnaar zij zal worden overgebracht wanneer zij vrij geworden is, en wanneer zij zich nobel in de wereld heeft gedragen. Zij
treedt zonder kommer en angst voor de Vader, eeuwig verenigd met bewustzijn en kracht van idee. Ze zullen mij van alle kanten zonder haat zien, want aangezien ze mij niet zien, zien zij zich met elkaar verenigd. Aangezien ze mij niet te schande hebben gemaakt, werden zij niet te schande gemaakt. Aangezien zij voor mij niet bang zijn, zullen zij iedere poort doorgaan zonder angst en zullen zij de vervolmaking bereiken in de derde heerlijkheid. Ik was degene van wie de wereld de geopenbaarde opstanding niet begrepen heeft, mijn derde doop in een geopenbaard beeld. Toen zij het vuur van de zeven Heerschappijen ontvlucht waren en de zon van de machten der archonten onderging, maakte duisternis zich van hen meester. En de wereld verarmde toen de Verlosser door een grote hoeveelheid ketenen werd vastgehouden. Ze sloegen hem aan het hout en ze zetten hem vast met vier koperen spijkers. De voorhang van zijn tempel scheurde hij met zijn handen. En een beving maakte zich meester van de chaos van de aarde, want de zielen die beneden in de slaap der vergetelheid lagen, werden bevrijd. En zij verrezen, zij gingen onverschrokken rond, omdat ze bij de graven der doden hun onwetende nijd en dwaasheid hadden achtergelaten. Omdat ze de nieuwe mens aangenomen hadden, leerden ze die volmaakte Gezegende kennen van de eeuwige en onbevattelijke Vader en het oneindige licht, die ik ben. Wanneer ik naar de mijnen gekomen ben en hen met mezelf heb verenigd, zijn er niet veel woorden nodig, want onze gedachte was verenigd met hun gedachte. Daarom begrepen zij waarover ik sprak. We hadden beraadslagingen gehouden over de vernietiging van de archonten. En hierom deed ik de wil van de Vader, die ook de mijne is. Toen we waren vertrokken uit ons huis en waren afgedaald naar deze wereld, en gewoond hadden in deze wereld in lichamen, werden we gehaat en vervolgd, niet alleen door de onwetenden, maar ook door hen die menen rijk te zijn in de naam van Christus, hoewel ze onbewust onwetend zijn, net als de redeloze dieren. Ze vervolgden degenen die door mij waren bevrijd, uit haat. Voor hen is het, wanneer de deur eenmaal gesloten is, nutteloos te jammeren, want zij hebben mij niet volledig gekend, maar in plaats daarvan dienden zij twee heren, zelfs een hele menigte. Maar jullie zullen in alles de overwinning behalen, in oorlogen en gevechten, in de splijtzwam van jaloezie en wraak. Door de oprechtheid van onze liefde zijn we zonder gebreken, zuiver en goed, aangezien we de gedachte van de Vader in een onuitsprekelijk mysterie bezitten. Inderdaad was deze wereld om te lachen. Ik was het die ervan getuigde dat zij lachwekkend was. Omdat de archonten niet wisten dat er een onuitsprekelijke vereniging van de onbezoedelde waarheid is - zoals die welke onder de Zonen van het Licht bestaat, waarvan zij een nabootsing hebben gemaakt - hebben zij de leer van een dode en leugens verkondigd, om daarmee de vrijheid en zuiverheid van de volmaakte ekklesia na te bootsen. Zij hebben zich laten meeslepen door hun leer van angst en slavernij, wereldse beslommeringen en vergeefse aanbiddingen, omdat ze nietig en onwetend zijn. En ze hebben niet deel aan de edelheid der waarheid, , omdat ze verafschuwen wat ze zijn, en liefhebben wat ze niet zijn. Inderdaad erkennen ze niet de kennis van de Grootheid, die voortvloeit uit de hoge en uit een bron van waarheid, en die niet uit slavernij of angst en verlangen naar wereldse zaken afkomstig is. Want dat wat niet van hen is en dat wat wel van hen is, gebruiken ze onbekommerd en in vrijheid. Ze hebben geen enkele begeerte omdat ze gezag hebben gekregen, en een wet over alles wat ze maar kunnen wensen. Maar zij die hèm niet hebben en er wel naar verlangen, zijn arm. Zij misleiden hen die onder hen zijn, alsof ze beschikten over de waarheid van hun vrijheid, om ons onder het juk en de dwang van onderworpenheid en angst te plaatsen, waaruit slavernij bestaat. En hij die gebracht is onder dwang, geweld en bedreiging, staat onder toezicht van hun god. Daarentegen staat hij die behoort tot het hele edele ras afkomstig van het Vaderschap, onder geen enkel toezicht, want hij let zelf op het zijne, zonder bevel en dwang. Hij is verenigd met zijn wil, hij die alleen behoort tot de gedachte van de Vaderschap, om het volmaakt te maken en onuitsprekelijk door het levende water. Onderricht elkaar in wijsheid, niet alleen door naar het woord te luisteren, maar ook metterdaad naar dit woord te handelen. Inderdaad, de volmaakten zijn het waard om zo bevestigd te worden en met mij te worden verenigd, opdat ze zich niet overgeven aan enige vijandschap, maar in een weldadige vriendschap
zijn. Ik volbreng alles via de Ene Goede, want dat is de vereniging met de waarheid, zodat zij geen enkele tegenstrever hebben. Maar ieder die verdeeldheid zaait, is voor hen allen een vijand ; en hij zal niet in overeenstemming leven met alles, omdat hij verdeeldheid brengt en geen vriend is. Maar wie in harmonie, vriendschap en broederlijke liefde leeft - naar zijn aard en niet onder dwang, compleet en niet ten dele - zo iemand is waarlijk de wil van de Vader. Hij is de universele en volmaakte liefde. Want hoe bespottelijk was Adam, omdat hij als een namaaksel type mens was gevormd door de hebdomade (zevende hemel der archonten), alsof hij sterker kon worden dan ik en mijn broeders ! Maar wij zijn hieraan onschuldig, want gezondigd hebben wij niet. Hoe bespottelijk waren Abraham en Isaak en Jakob, omdat ze valselijk de naam 'aartsvaders' hebben gekregen van de hebdomade, alsof die sterker geworden was dan ik en mijn broeders ! Maar wij zijn hieraan onschuldig, want gezondigd hebben wij niet. Hoe bespottelijk was David wiens zoon 'Mensenzoon' genoemd werd, tot speelbal gemaakt van de hebdomade, alsof die sterker geworden was dan ik en mijn soortgenoten ! Maar wij zijn hieraan onschuldig, gezondigd hebben wij niet. Hoe bespottelijk was Salomon, omdart hij dacht dat hij een gezalfde was, tot ijdelheid gedreven door de hebdomade, alsof die sterker was dan ik en mijn broeders ! Maar wij zijn hieraan onschuldig, want gezondigd hebben wij niet. Hoe bespottelijk waren de twaalf profeten, die als valse imitaties van de ware profeten opgetreden zijn. Ze zijn als namaaksels gevormd door de hebdomade, alsof die sterker was geworden dan ik en mijn broeders. Maar wij zijn hieraan onschuldig, want gezondigd hebben wij niet. Hoe bespottelijk was Mozes, een trouwe slaaf, die de naam 'metgezel' kreeg, volgens een vals getuigenis dat over hem werd afgelegd, hij die mij nooit gekend heeft ; hij niet, noch zij die hem voorafgingen. Vanaf Adam tot Mozes en Johannes de Doper, is er niemand van hen geweest die mij en mijn broeders heeft gekend. Want zij hadden een leergezag van hun engelen ontvangen om voedselvoorschriften en bittere slavernij te observeren, aangezien ze nooit de waarheid hebben gekend, en nooit zullen ze die kennen. Want een groot bedrog bedekt hun ziel dat het hun onmogelijk maakt ooit een bewustzijn van vrijheid te vinden om zichzelf te kunnen kennen, voordat ze de Mensenzoon eerst hebben leren kennen. Nu wat mijn Vader betreft, de wereld heeft mij niet begrepen, en hierom stond de wereld op tegen mij en mijn broeders. Maar wij zijn hieraan onschuldig, want gezondigd hebben wij niet. Hoe bespottelijk was de Hoofdarchont toen hij zei : 'Ik ben god, en niemand is groter dan mij ; ik alleen ben de vader, de heer, en er is geen andere god buiten mij. Ik ben een naijverige god, die de zonden der vaderen verhaalt op de kinderen tot in het derde en vierde geslacht'. Alsof hij sterker was geworden dan ik en mijn broeders ! Maar wij zijn hieraan onschuldig, want gezondigd hebben wij niet. Wij zijn verre verheven boven de leer van hem die in eigenwaan leeft en niet overeenstemt met onze Vader. En wij zegevieren door onze broederschap over de leer van hem die zo arrogant is in zijn eigenwaan en niet overeenstemt met onze Vader. Ziehier de bespottelijkheden, het oordeel en de valse profetie. O blinden, jullie zien je eigen blindheid niet eens ! Zij die hem niet kenden en zij die hem nooit gekend of begrepen hebben, schonken hem geen aandachtig oor. Daarom volhardden ze in een dwaaloordeel en ze hieven hun bevlekte en moorddadige handen tegen hem op, alsof ze de lucht sloegen. En de dwazen en blinden zijn altijd blind en slaaf van de wet en van aardse angst. Ik ben de Christus, de Zoon des Mensen, degene uit jullie die in jllie is. Ik ben omwille van jullie geminacht, opdat jullie zelf de vergankelijkheid mochten vergeten. En word niet vrouwelijk, als je tenminste niet het leven wil schenken aan het kwaad en zijn broers : jaloezie en tweespalt, woede en wraak, angst en een verdeeld hart, en zinloze vergeefse begeerte. Maar ik ben een onuitsprekelijk mysterie voor jullie. Nog voor de grondvesting van de wereld, toen de voltallige ekklesia samenkwam op de plaatsen van de ogdoade (achtste hemel), besloten ze - na overleg - tot een spiritueel huwelijk dat uit vereniging bestaat. En zo was hij compleet geworden in deze onuitsprekelijke plaatsen, door het levend woord, om het onbezoedelde huwelijk tot stand te brengen, dankzij de bemiddeling van Jezus, die in allen woont en hen leidt, omdat hij vertoeft in een ongedeelde liefdeskracht.
En aan hem die zich tot Hèm wendt, verschijnt Hij als een monade van al dezen, een gedachte en een vader. Hij is één en hij treedt op hen allen toe, aangezien hij volkomen als een geheel in zichzelf ontstond. En hij is leven aangezien hij voortkomt uit de Vader van onnoembare en volmaakte waarheid, de vader van hen die daar zijn. Hij is de eenheid van vrede, de vriend van goede dingen, het eeuwig leven en de onbevlekte vreugde, in een grote harmonie van leven en geloof, van vaderschap en moederschap en broederschap en de Sophia van de Logos, voortgekomen uit eeuwig leven. Ze waren in een bewustzijn verenigd, dat zich uitbreidt in jubelende vereniging, één, in edel en aandachtig vertrouwen. En dit is verwezenlijkt in het Vaderschap, het Moederschap, de Broederschap van de Logos en de Sophia. En dit is een bruiloft van waarheid, en een rust van onvergankelijkheid, in een geest van waarheid, in ieder bewustzijn en een verlichting die zich voltrekt in een onuitsprekelijk mysterie. Maar dit bevindt zich niet onder ons, noch zal het gebeuren in enige streek of plaats waar tweespalt of vredebreuk heerst. Integendeel, het is een verzoening en een feestmaal van liefde, waarin allen vervolmaakt zijn in Hij, die is. Dit gebeurt ook in de plaatsen onder de hemel waar zij zich verenigen met hen die mij kennen in verlossing en onverdeeldheid, en met hen die bestonden voor de glorie van de Vader. En de Waarheid, na gescheiden te zijn geweest, ging door het levend woord op in de Ene. En ik verblijf in de geest en de waarheid van het moederschap, aangezien er dar eenheid was, precies zoals ik behoorde tot zij die verenigd zijn in een eeuwige gemeenschap van vrienden, die geen enkele vijandschap kennen, noch iets kwaads, maar die verenigd zijn door mijn kennis in woord en vrede, die met en in allen volmaakt bestaat. En zij die zich gevormd hebben naar mijn voorbeeld, zullen de vorm van mijn woord ontvangen. Zij zullen steeds te voorschijn treden in het licht en in wederzijdse broederschap in de geest, omdat ze in elk opzicht en met onverdeelde geest hebben geweten dat Hij die is, Eén is, en dat al dezen één zijn. En aldus zijn zij over de Ene onderricht, net zoals de ekklesia en hen die daaraan deelhebben. Want de Vader is n al dezen, onmeetbaar en onveranderbaar : hij is bewustzijn, woord en scheiding, afgunst en vuur. Maar hij is tegelijk geheel en al één, omdat hij in één enkele lering het Al van allen is, omdat zij voortgekomen zijn uit dezelfde geest. O, onzienlijken, waarom kennen jullie het mysterie in waarheid niet ? Maar de archonten in de sfeer van Jaldabaoth waren ongehoorzaam, vanwege de gedachte die op hem neerdaalde uit zijn zuster Sophia(volgens andere teksten is Sophia de moeder van Jaldabaoth). Ze zetten voor zichzelf een hereniging op touw met hen die hun metgezellen waren in een mengsel van een vurige wolk - dat was hun afgunst - en met al de anderen die door hun schepselen waren geproduceerd, alsof ze het edele genoegen van de ekklesia hadden gekrenkt. En om deze reden openbaarden ze een samenraapsel van onwetendheid in een namaaksel van vuur en aarde en een dood mens. Aangezien ze nietig en dom zijn, hebben ze deze dingen zonder kennis aangedurfd. En ze begrepen niet dat licht omgaat met licht, en duisternis met duisternis, en het bezoedelde met het vergankelijke, en het onvergankelijke met het onbevlekte. Dit nu, heb ik jullie overgebracht, ik, Jezus de Christus, de Zoon des Mensen, die boven de hemelen verheven is ; o volmaakten en onbevlekten, vanwege het volmaakte onnoembare mysterie. Maar zij menen dat wij hen nog voor de grondvesting der wereld onderworpen hadden aan een decreet opdat, wanneer wij zullen weggaan van de plaatsen van deze wereld, we daar beneden de symbolen van onvergankelijkheid mochten presenteren, dankzij de geestelijke hereniging met kennis. Jullie weten dit niet, omdat de vleselijke wolk jullie overschaduwt. Maar ik alleen ben de paargenoot van Sophia. Ik ben in de boezem van de Vader geweest vanaf het begin, op de plaats van de Zonen der Waarheid, en de Grootheid. Rust dan met mij, mijn geestverwanten en mijn medebroeders, voor de eeuwigheid.