Essentie uitspraak: in het plangebied wordt de vestiging van een naschoolse opvang (nso) mogelijk gemaakt op een afstand van 105 meter van een route gevaarlijke stoffen (A20). De Regionale Brandweer heeft de gemeente geadviseerd deze buiten het invloedsgebied van de A20 te vestigen. De Raad heeft ter zitting aangegeven, dat de nso binnen het bouwvlak zo ver mogelijk van de A20 af wordt gerealiseerd. De Afdeling overweegt nu het groepsrisico niet wordt overschreden en niet in geschil is dat het groepsrisico marginaal toeneemt, heeft de raad in redelijkheid kunnen afwijken van het advies van de brandweer en vanwege een betere indeling van het plangebied kunnen kiezen voor de huidige locatie van de nso. Noot www.groepsrisico.nl: De regionale brandweer had geadviseerd in haar advies om de nso buiten het invloedsgebied van de weg te situeren. Een advies van de Regionale Brandweer kan de gemeente naast haar neer leggen maar dit moet wel goed worden gemotiveerd. In dit geval heeft de Afdeling in haar overweging meegenomen, dat er geen overschrijding van de oriëntatiewaarde is en er een geringe toename in de toekomstige situatie is. De informatie in dit tekstkader geeft de interpretatie van www.groepsrisico.nl weer. Voor het totaaloverzicht van de juridische overwegingen wordt verwezen naar de bijgevoegde uitspraak van de rechter/Raad van State.
200909506/1/T1/R1 Datum uitspraak: 22 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen: 1. [appellant sub 1], wonend te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas, en anderen, 2. [appellante sub 2], gevestigd te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas, en anderen, 3. [appellant sub 3], wonend te Moordrecht, gemeente Zuidplas, en de raad van de gemeente Zuidplas, voorheen Nieuwerkerk aan den IJssel, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft de raad van de gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel, thans: Zuidplas, het bestemmingsplan "Sportpark Kleine Vink 2009" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2009, [appellante sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2009, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2009, beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellante sub 2] en anderen en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht. [appellant sub 3], [appellante sub 2] en anderen, de raad en [appellant sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2011, waar [appellante sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door mr. H.A. Bravenboer, advocaat te Rotterdam, [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door J. Oosterhof, J. van Elsäcker, M. Verweij, J. Bus en M. Groen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: WRvS), voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Intrekking 2.2. Ter zitting hebben [appellante sub 2] en anderen hun beroepsgrond omtrent het ontbreken van de persoonlijke kennisgeving van de aanwijzing van hun percelen op grond van artikel 3.4 van Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) ingetrokken. Ontvankelijkheid 2.3. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan uitsluitend een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit inzake de vaststelling van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende. 2.3.1. [appellant sub 3] woont op een afstand van meer dan 5 km van het plangebied. Vanuit zijn woning heeft hij geen zicht op het betrokken plandeel. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op het door [appellant sub 3] bestreden plandeel mogelijk worden gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts heeft [appellant sub 3] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang van [appellant sub 3] rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Het feit dat hij voorheen eigenaar was van gronden in het plangebied is daarvoor niet voldoende. De omstandigheid dat bij de verkoop van de gronden in het jaar 2000 contractueel is vastgelegd dat een deel van de koopsom pas aan [appellant sub 3] wordt betaald als aan het desbetreffende plandeel onherroepelijk een bedrijfsbestemming wordt toegekend, is daartoe evenmin voldoende. Het beroep van [appellant sub 3] zal in de einduitspraak niet-ontvankelijk worden verklaard omdat hij geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het plandeel en dat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, geen beroep kan instellen. Het plan 2.4. Het plan maakt de realisatie van sportvoorzieningen en een naschoolse opvang (hierna: nso) in het zuidwesten van Nieuwerkerk aan den IJssel mogelijk. Het plangebied wordt begrensd door de Hoofdweg, de Laan van Avant-Garde en de rijksweg A20.
De beroepen 2.5. [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen betogen dat hun bedrijven ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd. Tevens betogen zij dat ten onrechte niet is voorzien in geschikte alternatieve locaties. [appellant sub 1] en anderen verwijzen hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005 in zaak nr. 200406961/1. [appellante sub 2] en anderen betwisten de noodzaak om hun percelen te betrekken bij het voorziene sportpark, nu het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) in een terzake op 15 juli 2008 op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke ordening (hierna: WRO) verleende vrijstelling uitdrukkelijk heeft bepaald dat het bedrijf van [appellante sub 2] en anderen in de nieuwe ontwikkeling kan worden ingepast. Nu het aantal te realiseren sportfaciliteiten in het besluit van 15 juli 2008 gelijk is aan het aantal waarin het thans voorliggende plan voorziet, achten zij de enkele stelling van de raad in de nota van zienswijzen dat meer ruimte nodig blijkt te zijn en daarom afgeweken wordt van dit vrijstellingsbesluit, onvoldoende gemotiveerd. Voorts betogen [appellante sub 2] en anderen dat hun perceel ten onrechte wederom onder het overgangsrecht is gebracht. 2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij niet verplicht is om vervangende gronden voor verplaatsing van de bedrijven beschikbaar te stellen, maar dat hij uitkijkt naar alternatieve locaties. In dit kader heeft sinds 2002 regelmatig overleg tussen partijen plaatsgevonden. Volgens de raad zijn voldoende geschikte alternatieve locaties beschikbaar op bedrijventerreinen in de regio, nu de grootste hinderafstand voor de bedrijven van [appellant sub 1] en anderen 50 m bedraagt en voor het bedrijf van [appellante sub 2] en anderen 100 m. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat het vrijstellingsbesluit van 15 juli 2008 slechts betrekking had op de voorbereidende werkzaamheden en niet op de juridisch-planologische regeling voor het plangebied en dat in de ruimtelijke onderbouwing bij dit besluit slechts een concept voor het sportpark is geschetst. Bij de nadere uitwerking bleek dat voor het gewenste programma meer ruimte nodig was, waardoor het gebied waarop de vrijstelling betrekking had te klein was voor de beoogde invulling. In het plan heeft de raad derhalve van het concept zoals opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing moeten afwijken, waardoor het bedrijf van [appellante sub 2] en anderen niet ingepast kan worden in het plan, zoals het is vastgesteld. Voorts stelt de raad dat het bedrijf van [appellante sub 2] en anderen nimmer planologisch mogelijk was en dat hij een bedrijfsbestemming voor de gronden van [appellante sub 2] en anderen thans uit planologisch oogpunt ongewenst acht gelet op de beoogde ontwikkelingen waar het plan in voorziet. 2.5.2. In het plan zijn aan de gronden van [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen de bestemmingen "Gemengd (GD)" en "Water (WA)" toegekend. Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Gemengd (GD)" bestemd voor: a. gebouwen ten behoeve van 1. sportvoorzieningen […]; 2. maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding "(m)"; 3. voorzieningen voor het onderhoud van de terreinen; 4. openbare nutsvoorzieningen; met de daarbij behorende: b. sportvelden […];
c. infrastructurele en parkeervoorzieningen; met daaraan ondergeschikt: d. naschoolse opvang ter plaatse van de aanduiding "(nso)"; e. horeca tot categorie 0 ter plaatse van de aanduiding "(h=0)"; f. evenementen […]; g. groenvoorzieningen; h. water; i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder tribunes, lichtmasten, […], met dien verstande dat de in dit lid onder a.2 benoemde maatschappelijke voorzieningen niet zijn bestemd voor verminderd zelfredzame groepen. In bijlage 1 bij de planregels staat dat een horecacategorie 0 paracommerciële horeca betreft zoals horeca bij sportinstellingen. Ingevolge artikel 6.1 van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de gronden met de bestemming "Water (WA)" bestemd voor waterberging, waterhuishouding en waterlopen. 2.5.3. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen is ingesteld door [appellant sub 1], [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B]. Het garagebedrijf annex herstelinrichting voor automobielen van [appellant sub 1] en [appellante sub 1A] is gevestigd ter plaatse van het perceel [locatie 1]; het autoschadebedrijf annex plaatwerkerij en de autospuiterij van [appellant sub 1B] is gevestigd ter plaatse van het perceel [locatie 2]. [appellante sub 2] en anderen voeren een onderneming op het gebied van beroepsgoederenvervoer, autohandel en autoreparatie. Hun bedrijf is onder meer gevestigd op het perceel [locatie 3]. Niet in geschil is dat de bedrijven van [appellant sub 1], [appellante sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellante sub 2] en anderen in het voorliggende plan niet als zodanig zijn bestemd. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Groene Zoom", vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel bij besluit van 7 oktober 1986, was het bedrijf van [appellant sub 1] en [appellante sub 1A] niet als zodanig bestemd. Het bestaande bedrijf van [appellant sub 1B] was onder dit plan wel overeenkomstig het gebruik bestemd. Aan de eveneens binnen het plangebied gelegen gronden waarop Van den Heuvel zijn bedrijf wenst uit te breiden, was een agrarische bestemming toegekend. Uitbreiding van het bedrijf was daar niet mogelijk. De bestemming van de gronden van [appellante sub 2] en anderen was agrarisch. Het bedrijf was derhalve niet als zodanig bestemd. 2.5.4. De Afdeling overweegt dat de Wro de raad in het kader van de bestemmingsplanprocedure niet verplicht te voorzien in een alternatieve locatie ten aanzien van bedrijven die vanwege een bestemmingswijziging niet kunnen worden gehandhaafd. De zorgvuldigheid die dient te worden betracht bij het voorbereiden van besluiten legt deze verplichting evenmin op. Wel dienen de belangen van [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen in de afweging te worden betrokken. De mogelijkheden tot verplaatsing van hun bedrijven zijn in het minnelijk overleg voorafgaand aan de onteigeningsprocedure aan de orde gekomen. De raad en [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen hebben sinds 2002 overleg gevoerd over alternatieve locaties. Dat dit minnelijk overleg niet tot een overeenkomst heeft geleid, betekent niet dat de raad aan de belangen van [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 2] en anderen in zoverre onvoldoende gewicht heeft toegekend.
De Afdeling overweegt dat de vergelijking die [appellant sub 1] en anderen in dit kader maken met de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2005 in zaak nr. 200406961/1 niet opgaat. In die zaak kon er geen geschikte alternatieve locatie voor een benzinestation worden gevonden omdat het gemeentelijk beleid omtrent motorbrandstoffenstations hieraan in de weg stond. In de voorliggende zaak zijn alternatieven aanwezig, maar heeft het gevoerde minnelijk overleg niet tot een overeenkomst geleid. De betogen falen in zoverre. 2.5.5. [appellant sub 1] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun inspraakreactie op het voorontwerp van 10 december 2008 en hun zienswijze van 24 augustus 2009. In de nota van zienswijzen is door de raad ingegaan op hetgeen in deze stukken is aangevoerd. [appellant sub 1] en anderen hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de inhoud van desbetreffende stukken in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het betoog van [appellant sub 1] en anderen faalt reeds hierom. 2.5.6. Ten aanzien van het betoog van [appellante sub 2] en anderen omtrent de verleende vrijstelling overweegt de Afdeling het volgende. Bij besluit van 15 juli 2008 heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling verleend van het bestemmingsplan "Groene Zoom" voor het verrichten van voorbereidende werkzaamheden 'Fase 1 Sportpark Kleine Vink'. Doel van deze werkzaamheden was om het terrein bouwrijp te maken vooruitlopend op de herziening van het bestemmingsplan. Fase 1 betrof het bouwrijp maken van de gronden aangegeven op de bij het besluit behorende kaart. De gronden van [appellante sub 2] en anderen vallen buiten dit gebied. De ruimtelijke onderbouwing van dit vrijstellingsbesluit bevat een concept stedenbouwkundige opzet van het voorziene sportpark. Tevens is vermeld dat het bedrijf van [appellante sub 2] en anderen zal worden ingepast in het plan. [appellante sub 2] en anderen betogen weliswaar terecht dat het aantal te realiseren sportfaciliteiten niet verandert, maar om in het gewenste programma te kunnen voorzien dient de omvang van het sportpark wel te veranderen. In de nota van zienswijzen heeft de raad reeds te kennen gegeven dat de gemaakte opzet na uitwerking te weinig ruimte bleek te bieden voor het gewenste programma en dat het gebied waarop de vrijstelling betrekking had te klein bleek te zijn. Gelet op het voorgaande is het standpunt van de raad om niet aan het concept te willen vasthouden, maar het stedenbouwkundig plan na inspraak op het voorontwerp te wijzigen en de percelen van [appellante sub 2] en anderen alsnog bij het plan te betrekken om zo voldoende ruimte te hebben, voldoende gemotiveerd. 2.5.7. Met betrekking tot het betoog dat het bedrijf van [appellante sub 2] en anderen ten onrechte weer onder het overgangsrecht is gebracht, overweegt de Afdeling het volgende. Aangezien de huidige locaties van de sportverenigingen niet meer voldoen en gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van de woningbouwontwikkeling, is de wens van de raad om ter plaatse een sportpark te realiseren niet onredelijk te achten. Daarbij heeft de raad in redelijkheid het algemene belang van een dergelijke dorpsgerichte activiteit zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van [appellante sub 2] en anderen om hun bedrijf ter plaatse voort te kunnen zetten. Ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit was de raad voornemens om de gronden in het plangebied te verwerven teneinde het sportpark te kunnen realiseren. Bij besluit van 12 februari 2011 is dit voornemen omgezet in een besluit tot onteigening van de gronden in het plangebied. Gelet hierop is het aannemelijk dat het bedrijf van [appellante sub 2] en anderen binnen de planperiode zal verdwijnen. Gelet op het voorgaande heeft de raad derhalve in redelijkheid kunnen besluiten het bedrijf van [appellante sub 2] en anderen wederom onder het overgangsrecht te brengen en niet als zodanig te bestemmen, zoals [appellante sub 2] en anderen wensen. externe veiligheid 2.6. [appellante sub 2] en anderen betogen dat de toename van het groepsrisico onaanvaardbaar is en dat ten onrechte de maatregel tot beperking van het groepsrisico door de nso zo zuidelijk mogelijk te voorzien, niet in het plan is gewaarborgd. Zij wijzen daarbij op een onderzoek van Witteveen + Bos, 'Second Opinion externe veiligheid' van 19 augustus 2009.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het groepsrisico beneden de oriëntatiewaarde blijft en dat van een significante toename van het groepsrisico geen sprake is. Verder is op de verbeelding en in de planregels vastgelegd dat de nso alleen binnen het bouwvlak kan worden gerealiseerd. Volgens de raad biedt dit voldoende waarborg om het groepsrisico te beperken. 2.6.2. De Afdeling stelt vast dat het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi) van toepassing is op het LPG-station aan de Europalaan en op het transport van gevaarlijke stoffen over de A20. Ingevolge artikel 1, onder b, sub e, van het Bevi wordt onder beperkt kwetsbare objecten onder meer sportterreinen verstaan. Ingevolge artikel 1, onder l, wordt onder kwetsbare objecten onder meer verstaan woningen en gebouwen bestemd voor het verblijf voor dagopvang van minderjarigen. Ingevolge artikel 5, eerste en tweede lid, in samenhang met artikel 13 van het Bevi, voor zover hier van belang, neemt het bevoegd gezag bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan op grond waarvan de bouw of vestiging van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten wordt toegelaten, de grenswaarde genoemd in artikel 8, eerste lid, en de afstanden krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer in acht, dan wel wordt rekening gehouden met de richtwaarde in artikel 8, tweede lid, en wordt in de plantoelichting verantwoording afgelegd over het groepsrisico van de voor dat besluit van belang zijnde, aanwezige inrichtingen. Artikel 13, onder b, van het Bevi bevat een oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Onder groepsrisico wordt gelet op artikel 1, eerste lid, sub k, van het Bevi verstaan: de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Ingevolge artikel 13, derde lid, van het Bevi stelt het bevoegd gezag voorafgaand aan de vaststelling van een besluit het bestuur van de veiligheidsregio waarin het gebied ligt waarop dat besluit betrekking heeft in de gelegenheid om in verband met het groepsrisico advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de inrichting. 2.6.3. Ten behoeve van het plan is door de Milieudienst Midden-Holland (hierna: de Milieudienst) onderzoek gedaan naar de externe veiligheid op het voorziene sportpark en in de voorziene nso. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport 'Milieukundig onderzoek Sportpark Kleine Vink te Nieuwerkerk aan den IJssel' van mei 2009. De conclusie van dit rapport is dat voor het plangebied het transport van gevaarlijke stoffen over de A20 en het LPG-tankstation gelegen aan de Europalaan relevant zijn. Daar het groepsrisico tengevolge van de realisatie van het plan toeneemt, is tevens een verantwoording van het groepsrisico opgesteld, in de vorm van het rapport 'Verantwoording groepsrisico Bestemmingsplan Sportpark Kleine Vink gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel' van 25 juni 2009. Uit deze verantwoording volgt dat het groepsrisico ondanks een kleine toename ook na realisatie van het plan onder de oriëntatiewaarde ligt. Binnen het plangebied bestaan weinig mogelijkheden om door een goede ruimtelijke ordening het groepsrisico te beperken. Wel zijn andere maatregelen mogelijk. De raad acht de toename van het groepsrisico door de beoogde ontwikkelingen (na het nemen van maatregelen) aanvaardbaar. De Regionale Brandweer Hollands Midden (hierna: de brandweer) heeft ten aanzien van de toename van het groepsrisico als gevolg van het plan onder meer geadviseerd om aanvullende maatregelen te treffen voor de onderwerpen alarmering, bereikbaarheid en beheersbaarheid. Vanwege het aspect zelfredzaamheid is voorts geadviseerd de nso niet binnen het invloedsgebied te situeren. 2.6.4. Op grond van de eindrapportage Basisnet Weg uit oktober 2009 opgesteld door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, thans het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, geldt voor rijkswegen een invloedsgebied van 200 m vanaf de as van de weg.
De nso is voorzien binnen het bouwvlak van het plandeel met de bestemming "Gemengd (GD)" met onder meer de aanduiding "nso". De afstand vanaf de as van de A20 tot aan de noordelijke grens van dit bouwvlak bedraagt ongeveer 120 meter. Het bouwvlak is ongeveer 105 meter diep, waardoor het mogelijk is de nso binnen het bouwvlak op een afstand van meer dan 200 meter te realiseren, en daarmee buiten het invloedgebied van de A20. De Afdeling merkt in dit verband op dat namens de raad ter zitting is verklaard dat de nso zo zuidelijk mogelijk wordt gerealiseerd. Nu verder het groepsrisico de oriëntatiewaarde niet overschrijdt en niet in geschil is dat het groepsrisico ten gevolge van het plan slechts marginaal toeneemt, heeft de raad in redelijkheid kunnen afwijken van het advies van de brandweer en vanwege een betere indeling van het plangebied kunnen kiezen voor de huidige locatie van de nso. Luchtkwaliteit ten gevolge van de A20 2.7. [appellante sub 2] en anderen betogen dat uit het aan het plan ten grondslag gelegde onderzoek naar de luchtkwaliteit niet kan worden afgeleid dat ter plaatse van de nso en de sportvelden kan worden voldaan aan de grenswaarden. Zij hebben in dit verband een tegenrapport door Witteveen + Bos overgelegd, 'Second Opinion Luchtkwaliteit' van 19 augustus 2009. Hierin staat dat niet duidelijk is hoe groot de verkeersaantrekkende werking van het plan is. Verder voeren zij aan dat de input in het onderzoek naar luchtkwaliteit gelijk moet zijn aan de input in het akoestisch onderzoek, dat ten onrechte is uitgegaan van alleen licht verkeer en dat niet gemotiveerd is waarom twee toeschouwers per sporter een worst case-scenario is. Voorts voeren zij aan dat ten onrechte emissiebronnen binnen het plangebied buiten beschouwing zijn gelaten en dat onduidelijk is hoe de bijdrage van de A20 is verdisconteerd. Ook betogen zij dat de sportvelden en de nso ten onrechte niet verder weg van de A20 zijn voorzien, waarbij zij wijzen op het advies van de Milieudienst. Ten slotte levert de aanplant van bomen geen verbetering van de luchtkwaliteit, aldus [appellante sub 2] en anderen. Zij stellen dat in dit verband de goede ruimtelijke ordening een aanvullend toetsingskader vormt. 2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit onderzoek volgt dat aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit wordt voldaan en dat ondanks dat de voorziene nso zich binnen 300 m van de A20 bevindt, uit de berekeningen volgt dat geen sprake is van een dreigende overschrijding van de grenswaarden. Derhalve is er geen belemmering voor de realisatie van de nso. Tevens heeft de raad in de nota van zienswijzen te kennen gegeven dat een inschatting is gemaakt van de verkeersaantrekkende werking van het plan, waarbij uitgegaan is van de verwachte bezetting van het sportpark gedurende een representatieve week. Deze aantallen komen niet overeen met de input voor het akoestisch onderzoek vanwege verschillende beoordelingssystematieken. Bij de beoordeling van de luchtkwaliteit dient te worden uitgegaan van een jaargemiddelde verkeersaantrekkende werking, terwijl bij de beoordeling van de geluidbelasting wordt gerekend met etmaalwaarden. Voorts is uitgegaan van 2% (middel)zwaar verkeer, zowel bij de berekening van de luchtkwaliteit als bij de verkeersaantrekkende werking, en is gebleken dat de emissiebronnen binnen het plangebied verwaarloosbaar zijn ten opzichte van de thans gehanteerde beoordelingsposities. Hoewel wordt voldaan aan de gestelde normen voor luchtkwaliteit en de realisatie van het sportpark daarmee mogelijk is, wordt gekeken naar mogelijkheden om de luchtkwaliteit ter plaatse te verbeteren. 2.7.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit gevoelige bestemmingen, voor zover hiervan belang, dient voor een gevoelige bestemming een afstand van 300 m tot de rand van een rijksweg te worden aangehouden tenzij binnen deze afstand geen sprake is van een (dreigende) overschrijding. Op grond van artikel 3, eerste lid, sub c, van dit besluit kan een nso als gevoelige bestemming worden aangemerkt. 2.7.3. Ten behoeve van het plan is door de Milieudienst onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit ter plaatse. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport 'Milieukundig onderzoek Sportpark Kleine Vink te Nieuwerkerk aan den IJssel' van mei 2009. De conclusie van dit rapport is dat het plan niet in betekenende
mate bijdraagt aan een toename van de concentraties in de lucht dan wel aan verslechtering van de luchtkwaliteit. De grenswaarden worden niet overschreden en evenmin bestaat er dreiging tot overschrijding. In het onderzoek is uitgegaan van 616 sporters per dag en gemiddeld twee toeschouwers per sporter, wat resulteert in 1.848 personen per dag. Deze aantallen zijn ontleend aan een opgave van de sportverenigingen die naar het plangebied zullen verhuizen. Naar verwachting komt de helft van deze personen per fiets en de helft per auto. Uitgaande van een autobezetting van 1,5 persoon leidt dit tot 616 auto's, oftewel 1.232 motorvoertuigbewegingen per dag voor het sportpark. Voor de nso is ervan uitgegaan dat alle 25 kinderen per auto gehaald en gebracht worden, oftewel 100 motorvoertuigbewegingen overdag en 20 in de avond. Opgeteld is in het onderzoek uitgegaan van een worst case-scenario van 1.332 motorvoertuigenbewegingen per dag van en naar het sportpark. Tevens is het verkeer op de A20 meegenomen in het onderzoek. Gelet op de huidige concentraties en de nabijheid van rijksweg A20 kan worden gesteld dat ter plaatse sprake is van een matige luchtkwaliteit. Hoewel de nso op minder dan 300 m van de A20 is voorzien, is volgens het onderzoek geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden. Derhalve bestaat in zoverre geen belemmering voor de realisatie van de nso. Wel dient de raad volgens de Milieudienst zo goed mogelijk te motiveren waarom de nso op deze locatie wordt voorzien. Geadviseerd wordt om de parkeerplaatsen dichtbij de snelweg aan te leggen zodat de sportvelden verder van de weg komen te liggen, en om bij de indeling van het gebouw van de nso de lokalen waar de opvang plaatsvindt ook zo ver mogelijk van de snelweg te situeren. 2.7.4. De Afdeling overweegt dat in het luchtkwaliteitonderzoek dat ten grondslag ligt aan het plan staat wat de verkeersaantrekkende werking van het plan is. Voor zover [appellante sub 2] en anderen betogen dat de verkeersinput voor het onderzoek naar de luchtkwaliteit ten onrechte niet gelijk is aan de verkeersinput voor de akoestische onderzoeken, overweegt de Afdeling dat de reden voor dit verschil is gelegen in de beoordelingssystematiek. Voor de geluidbelasting is de drukste dag maatgevend en voor de luchtkwaliteit wordt uitgegaan van een jaargemiddelde per dag. Voorts staat in het deskundigenbericht dat daarbij is uitgegaan van een aandeel van 2% van vrachtverkeer en dat voor de verkeersbewegingen binnen het plangebied is uitgegaan van het stedenbouwkundig ontwerp. Dit percentage is volgens het deskundigenbericht passend voor de in het plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen. Voorts staat in het deskundigenbericht dat een aantal van twee toeschouwers per sporter een worst case-scenario is, gelet op de omstandigheid dat het gaat om recreanten en amateursporters. [appellante sub 2] en anderen hebben dit niet gemotiveerd bestreden. Ook is, anders dan [appellante sub 2] en anderen betogen, in het luchtkwaliteitonderzoek aangegeven op welke wijze de bijdrage van de A20 is bepaald. Deze is volgens het luchtkwaliteitonderzoek bepaald met behulp van het programma GeoSTACKS, versie 1.03, volgens Standaard Rekenmethode II. Deze bijdrage is in CAR II opgeteld bij de resultaten van de andere wegen. De Afdeling overweegt voorts, zoals ook in het deskundigenbericht staat, dat, anders dan [appellante sub 2] en anderen betogen, binnen het plangebied of in de nabije omgeving geen andere relevante emissiebronnen voor NO2 en PM10 aanwezig zijn dan de bronnen die in het onderzoek naar luchtkwaliteit zijn meegenomen. Nu uit het luchtkwaliteitonderzoek, met uitzondering van hetgeen in overweging 2.8.6 is vermeld, volgt dat binnen het plangebied de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden en evenmin sprake is van een dreigende overschrijding van deze waarden, heeft de raad naar oordeel van de Afdeling geen aanleiding behoeven te zien om nader te motiveren waarom hij het vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar acht dat ter plaatse een nso voorzien is. Geluid 2.8. [appellante sub 2] en anderen betogen dat onvoldoende onderzoek naar de geluidbelasting op de nabijgelegen woningen ten gevolge van het sportpark heeft plaatsgevonden. Zij hebben hiertoe een tegenonderzoek van Witteveen + Bos overgelegd, 'Second Opinion Geluidhinder' van 19 augustus 2009. De naar aanleiding van dit onderzoek door de raad opgestelde actualisatie van het akoestisch onderzoek hebben zij niet aangetroffen. Volgens [appellante sub 2] en anderen wordt ten onrechte de conclusie getrokken dat voldaan kan worden aan de grenswaarden in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het
Activiteitenbesluit), nu in het aan het plan ten grondslag gelegde akoestische onderzoek in de avonduren sprake is van een overschrijding met 1 dB(A). Daarnaast is in dit akoestische onderzoek ten onrechte geen rekening gehouden met verkeersbewegingen binnen het plangebied, met de relevante geluidsemissie van de omroepinstallatie, de sportkantine en het terras, en met eventuele onderhoudswerkzaamheden op het terrein. Ook kan volgens [appellante sub 2] en anderen niet worden volstaan met het wegschrijven van de geluidsemissie van ventilatievoorzieningen, daar dit sterk afhankelijk is van het type ventilatie-unit en de bijbehorende bedrijfstijden. Verder is onduidelijk of sprake is van middelzwaar en zwaar verkeer van en naar het sportpark, of sprake zal zijn van verwarmde terrassen en of rekening is gehouden met de uitbreiding van de bestemming "Verkeer (V)". Daarnaast achten [appellante sub 2] en anderen de in het onderzoek naar de berekening van de indirecte hinder gebruikte verkeerscijfers niet duidelijk, nu de uitgangspunten waarop deze aantallen gebaseerd zijn niet controleerbaar zijn. 2.8.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de geluidgrenswaarden kan worden voldaan en dat ter plaatse van de omliggende woningen van het sportpark een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Dit blijkt uit het akoestisch onderzoek dat ten behoeve van het plan is opgesteld door de Milieudienst. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat in dit onderzoek rekening is gehouden met alle soorten verkeer, waarbij de gebruikte verkeerscijfers gebaseerd zijn op reële aannames ten aanzien van het gebruik. Voor de geluidsemissie van de tijdelijke, alleen tijdens grote toernooien te gebruiken, omroepinstallatie en stemgeluid afkomstig van verwarmde terrassen zal toetsing aan het Activiteitenbesluit plaatsvinden. 2.8.2. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, voor zover hier van belang, mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, onder a, van dit besluit, voor zover thans van belang, blijft bij het bepalen van de geluidsniveaus als bedoeld in artikel 2.17 het stemgeluid van personen op een onverwarmd en een onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, buiten beschouwing. Ingevolge artikel 2.18, derde lid, onder a, van dit besluit blijft het geluid als gevolg van het komen en gaan van bezoekers bij inrichtingen waar uitsluitend of in hoofdzaak horeca-, sport- en recreatieactiviteiten plaatsvinden, buiten beschouwing bij het bepalen van het maximale geluidsniveau. 2.8.3. Ten behoeve van het plan is door de Milieudienst onderzoek gedaan naar de geluidbelasting op de omliggende woningen. De resultaten van deze onderzoeken zijn neergelegd in het rapport 'Akoestisch onderzoek - Geluid in de omgeving ten gevolge van sportactiviteiten op sportpark 'Kleine Vink' te Nieuwerkerk aan den IJssel' van december 2008 en het rapport 'Milieukundig onderzoek Sportpark Kleine Vink te Nieuwerkerk aan den IJssel' van mei 2009. De conclusie van het eerste onderzoek is dat het optredende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van het sportgeluid (inclusief stemgeluid) ten hoogste 48 dB(A) bedraagt. Nu de geluidsemissie van stemgeluid volgens het Activiteitenbesluit niet hoeft te worden meegenomen bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau gedurende de dag- en avondperiode 46 dB(A) en kan met inachtneming van een meet- en rekenonnauwkeurigheid van 1 dB(A) aan de geluidgrenswaarde voor de dag- en avondperiode kan worden voldaan. Volgens de Milieudienst zal ter plaatse sprake zijn van een acceptabel akoestisch klimaat. Verder staat in dit onderzoek dat is uitgegaan van de maximale situatie (worst case-scenario) waarbij alle velden continu bezet zijn, een situatie die zich in de praktijk waarschijnlijk niet zal voordoen. Tevens is uitgegaan van een gebruik van alle velden tot 21.00 uur. Indien alle velden tot 23.00 uur gebruikt worden bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voor de avondperiode 3 dB(A) meer. De geluidbelasting als gevolg van verkeer voldoet eveneens aan de grenswaarde. De conclusie van het tweede rapport onderschrijft de conclusie van het eerste rapport, namelijk dat vanuit het oogpunt van geluid geen directe bezwaren bestaan tegen de realisatie van het sportpark.
2.8.4. Wat betreft de actualisatie van het akoestisch onderzoek overweegt de Afdeling dat de raad in de zienswijzennota te kennen heeft gegeven dat het bestaande akoestische onderzoek op een aantal punten geactualiseerd is. Anders dan [appellante sub 2] en anderen kennelijk veronderstellen, is derhalve geen nieuw akoestisch rapport opgesteld. Met betrekking tot de door [appellante sub 2] en anderen vermeende gebreken in de aan het plan ten grondslag liggende akoestische onderzoeken overweegt de Afdeling het volgende. In het tweede akoestisch onderzoek van mei 2009 staat dat de gehanteerde verkeersintensiteiten zijn gebaseerd op aantallen die zijn ontleend aan een opgave van de sportverenigingen. Hierbij is uitgegaan van de drukste dag, de zaterdag, wanneer 1.220 bezoekers voor het sportpark verwacht worden. Uitgegaan is van twee toeschouwers per sporter en van de omstandigheid dat de helft van de bezoekers en toeschouwers het sportpark met de auto aandoet. Voor de nso is voor de weekdagen uitgegaan van 100 verkeersbewegingen voor de dagperiode en 20 verkeersbewegingen in de avondperiode. Gelet hierop zijn, anders dan [appellante sub 2] en anderen betogen, de aan de akoestische onderzoeken ten grondslag gelegde verkeerscijfers inzichtelijk. Voorts is, zoals weergegeven in overweging 2.7.4, uitgegaan van een aandeel van 2% van vrachtverkeer. Anders dan [appellante sub 2] en anderen betogen is derhalve rekening gehouden met een aandeel vrachtverkeer en met de verkeersbewegingen binnen het plangebied. Nu [appellante sub 2] en anderen de akoestische rapporten op deze punten niet inhoudelijk hebben bestreden en in het deskundigenbericht staat dat een aandeel vrachtverkeer van 2% aannemelijk is en het hanteren van het stedenbouwkundig ontwerp leidt tot een worst case-scenario, omdat daarin wordt uitgegaan van parkeerplaatsen die dicht langs de bestaande woningen liggen, ziet de Afdeling wat betreft de gehanteerde verkeersbewegingen geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de akoestische rapporten niet bij zijn besluitvorming heeft mogen betrekken. Voorts voorziet het plan wat betreft horeca-activiteiten slechts in de mogelijkheid om een sportkantine op te richten, ten aanzien waarvan kan worden verwacht dat geen sprake zal zijn van harde muziek. Voorts vormt een bestemmingsplan niet het kader om in omroepinstallaties en ventilatoren te voorzien. Ook zullen de onderhoudswerkzaamheden beperkt zijn en bestaan uit het gebruikelijk onderhoud van bermen en buitenruimten met gras, nu de sportvelden zelf zullen worden voorzien van kunstgras of gravel. In de akoestische onderzoeken behoefde hiermee derhalve geen rekening te worden gehouden. 2.8.5. De Afdeling overweegt dat uit de akoestische onderzoeken volgt dat in de avondperiode, rekening houdende met de relevante geluidbronnen in het kader van het Activiteitenbesluit, een geluidbelasting van 46 dB(A) optreedt, terwijl de maximale geluidgrenswaarde op de gevel in de avondperiode 45 dB(A) mag bedragen. Voorts overweegt de Afdeling dat, zoals in het deskundigenbericht wordt onderschreven, een normoverschrijding van 1 dB(A) niet kan worden aangemerkt als een meet- en rekenonnauwkeurigheid en is ten onrechte uitgegaan van bedrijfstijden tot 21.00 uur, terwijl het niet ongebruikelijk is dat sportparken tot 23.00 uur in gebruik zijn. Hierdoor zal volgens de akoestische onderzoeken de geluidsbelasting in de avonduren nog hoger liggen. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich op grondslag van de onderzoeken ten tijde van het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt gesteld dat het plan voldoet aan het Activiteitenbesluit. Hierin ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het betoog slaagt. 2.8.6. In de akoestische onderzoeken en het luchtkwaliteitsonderzoek is, zoals [appellante sub 2] en anderen betogen, voorts uitgegaan van de bestaande verkeerssituatie aan de zuidoostelijke zijde van het sportpark terwijl het plan voorziet in een bredere bestemming "Verkeer (V)" dan de bestaande situatie. Uit het deskundigenbericht volgt dat hierdoor een reconstructie van de weg als bedoeld in de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) of dat gevolgen voor de luchtkwaliteit niet zijn uitgesloten. Hiermee is ten onrechte geen rekening gehouden in de akoestische onderzoeken en het luchtkwaliteitsrapport. 2.8.7. Naar aanleiding van het deskundigenbericht heeft de Milieudienst in opdracht van de raad een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit aanvullende akoestische onderzoek zijn neergelegd in het rapport 'Aanvullend akoestisch onderzoek Geluid in de omgeving ten gevolge van
sportactiviteiten op sportpark 'Kleine Vink' te Zuidplas', van 23 februari 2011 (hierna: het aanvullende akoestische onderzoek). Voor zover [appellante sub 2] en anderen betogen dat het laat in de procedure inbrengen van het aanvullende akoestische onderzoek in strijd met een goede procesorde is, overweegt de Afdeling dat het aanvullende akoestische onderzoek weliswaar laat in de procedure is ingebracht, maar niet zodanig laat dat dit in strijd met een goede procesorde moet worden geacht. In dit verband acht de Afdeling van belang dat [appellante sub 2] en anderen op het aanvullende akoestische onderzoek hebben gereageerd met een door Witteveen + Bos opgestelde notitie en dat deze eveneens aan het dossier is toegevoegd. 2.8.8. De Afdeling overweegt dat evenals in de eerste twee akoestische onderzoeken in het aanvullende akoestische onderzoek is uitgegaan van de bestaande situatie en niet van de maximale mogelijkheden van het plan voor de bestemming "Verkeer (V)" aan de zuidzijde van het plangebied. Derhalve valt niet uit te sluiten dat als gevolg van verandering aan de bestaande weg sprake kan zijn van een reconstructie als bedoeld in de Wgh of dat gevolgen voor de luchtkwaliteit optreden. Het plan is in zoverre in strijd met de bij een besluit te betrachten zorgvuldigheid vastgesteld. Verder is in het aanvullende akoestische onderzoek vermeld dat toetsing aan het Activiteitenbesluit eerst zal geschieden in het kader van een plaats te vinden melding. Gelet op het voorgaande kan uit het aanvullende akoestische onderzoek niet geconcludeerd worden dat aan de geluidsnormen voor de avondperiode van het Activiteitenbesluit kan worden voldaan. Evenmin is gebleken dat de raad maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit zal treffen. De raad heeft hiermee niet inzichtelijk gemaakt of het plan uitvoerbaar is. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand te laten. 2.8.9. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de WRvS op te dragen het motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 2.8.8 nader aan te geven op welke wijze, als bijvoorbeeld het stellen van maatwerkvoorschriften, kan worden bewerkstelligd dat in de avondperiode kan worden voldaan aan de daarvoor in het Activiteitenbesluit opgenomen geluidsnormen en of op deze wijze een rendabele exploitatie van het sportpark ook mogelijk is. Op deze wijze dient de raad het besluit van 27 oktober 2009 alsnog toereikend te motiveren, dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het laatste geval dient het nieuwe besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden. De Afdeling ziet geen aanleiding om de raad het zorgvuldigheidsgebrek met betrekking tot de bestemming "Verkeer (V)" te laten herstellen. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat de verbreding van de bestaande en als zodanig bestemde weg niet noodzakelijk is voor de aanleg van het sportpark en dat hij ook overigens niet voornemens is deze weg te verbreden. De Afdeling zal dit plandeel in de einduitspraak vernietigen. 2.9. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht. Tevens zullen in de einduitspraak, gelet op de samenhang met het geconstateerde gebrek, de overige beroepsgronden van [appellante sub 2] en anderen besproken worden. 2.10. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. 3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. draagt de raad van de gemeente Zuidplas, voorheen Nieuwerkerk aan den IJssel, op om binnen vier maanden na de verzending van deze tussenuitspraak: - met inachtneming van overweging 2.8.8 nader aan te geven op welke wijze als bijvoorbeeld het stellen van maatwerkvoorschriften kan worden bewerkstelligd dat in de avondperiode kan worden voldaan aan de daarvoor in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer opgenomen geluidsnormen en of op deze wijze een rendabele exploitatie van het sportpark ook mogelijk is, en op deze wijze het besluit van 27 oktober 2009 alsnog toereikend te motiveren, dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling; - de Afdeling de uitkomst mede te delen. Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat. w.g. Van Sloten w.g. Huszar voorzitter ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2011