tunnel
•
TRILPROEF DEN HAAG
TUNNEL
engineering
consultants
NOORDELIJKE
RANDWEG
BEPALING TRILLINGS- EN GELUIDSHINDER BELENDINGEN GEBASEERD OP DE TRADITIONEEL GEGRAVEN VARIANT
Ref.nr.
602.03.03NJRdNJ ANlR992020
Versie C
Definitief
Veenendaal,
16 februari
2000
•••
-,
TRILPROEF RANDWEG
TUNNEL NOORDELIJKE DEN HAAG
BEPALING TRILLlNG5- EN GELUIDSHINDER BELENDINGEN GEBASEERD OP DE TRADITIONEEL GEGRAVEN V4RI4NT
Ref.nr.
602.03.03N1RdNAN/R992020
Versie C
Definitief
Veenendaal, 16 februari 2000 Opgesteld Controle Vrijgave
:
Rd~N
: JN'ft;1I :
JN
"r:
INHOUDSOPGAVE
1
INLEIDING
3
2 2.1 2.2
BASISGEGEVENS EN OVERIGE RANDVOORWAARDEN Basisgegevens Inventarisatie belendingen
3 3 3
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
BESCHRIJVING VAN DE TRILPROEF Doel van de proef Proeflocatie Bodemopbouw Programma Trilblok Organisatie Uitgevoerde registraties en meetwijze
5 5 5 5 6 6 7 7
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
TOETSINGSCRITERIA Trillingshinder Geluidshinder Zettingen Zakkingssnelheid Sonderingen
9 9 9
10 10 10
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
MEETRESULTATEN Inleiding Trillingsmetingen Geluidsmetingen Zettingsmetingen Inbrengen en trekken van de damplanken Sonderingen
11 11 11 12 13 14 14
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7
INTERPRETATIES EN CONCLUSIES Trillingen Geluid Zettingen Zakkingssnelheid Bodembeïnvloeding Reactie van de aannemer Van Halteren Boorvariant
15 15 15 16 16 16 16 17
BIJLAGEN: I
SCHEMA VOORTGANG INTRILLEN EN UIlTRILLEN
11
TRILLINGSMETINGEN
11I
GELUIDSMETINGEN
IV
ZElTlNGSMETINGEN
V
SONDERINGEN
VI
TEKENING TRILPROEF
VII
AANGEBRACHTE VOORZIENINGEN
VIII
TOEGEPAST TRILBLOK
IX
INVENTARISATIE BELENDINGEN
X
REACTIE VAN VAN HALTEREN
DAMPLANKEN.
1
Door de gemeente Den Haag worden voorbereidingen getroffen voor de bouw van een tunnel nabij het Hubertusduin. De beoogde bouwmethoden voor de tunnel, te weten de open bouwkuip methode en de wanden/dak methode, vereisen een bouwsleuf met verticale wanden. De stalen damwanden hebben t.p.v. de open bouwkuip een tijdelijke en t.p.v. de wanden/dak methode een permanente functie. Bodemverkenningen langs de gehele lengte van het tunneltracé vertonen een relatief hoge bodemweerstand. Dit zou aanleiding kunnen geven tot een zware uitvoering van het triJwerk, waardoor eventueel gepaste maatregelen noodzakelijk zijn. Ook zou er sprake kunnen zijn van trillings- én/of geluidshinder tijdens het inbrengen van de damplanken.
I"',
.....
~
,
-,
INLEIDING
Teneinde een concreet inzicht te verkrijgen in de werkelijke bodemweerstand en de mogelijke hinder heeft TEC in opdracht van de Gemeente Den Haag en in samenwerking met het Ingenieursbureau Den Haag een trilproefprogramma uitgevoerd. De proef vond plaats in de periode van 19 tot en met 24 augustus 1999. Bijzondere aandacht ging uit naar de gevolgen van verschillende uitvoeringsmethoden en de effectiviteit van enkele mogelijke maatregelen tegen geluids- en trillingshinder. In dit rapport wordt het proefprogramma en de daarin voorkomende metingen toegelicht. Vervolgens worden de toetsingscriteria voor de diverse onderzoeksaspecten uiteengezet. Op basis van de meetresultaten worden conclusies getrokken aangaande de uitvoerbaarheid van de beproefde uitvoeringsalternatieven. 2
BASISGEGEVENSEN OVERIGE RANDVOORWAARDEN
2.1
Basisgegevens
Tekening Tunnel Noordelijke Randweg, HUB-DC-AOO-003, opgesteld door TEC per 07-04-1999. Sonderingen 401 tlm 412 uit opdracht M-0554/01, uitgevoerd december 1998. Sonderingen 202, 204, 301 tlm 310 en 309A, uit opdracht 11052 van de Ruiter, uitgevoerd september 1997. Boringen 201 tlm 204, uitgevoerd september 1997, opdracht van de Ruiter. Notitie N990013, d.d. 17 februari 1999, uitgevoerd door TEC. Werkbezoeken locatie beoogd tunneltracé, 12 en 26 mei 1999. Damwandenhandboek CUR 166. Overleg met Dienst Stadsontwikkeling Bouwen & Wonen van de Gemeente Den Haag, d.d. 8 juni 1999. Rapport N991034 versie 0, d.d. 24 juni 1999, uitgevoerd door TEC. Sondeergrafieken uit opdracht 0 9231, opgesteld op 15 september 1999 door Fugro. Resultaten hoogtemetingen uit opdracht 99-70338, uitgevoerd door Ingenieursbureau Den Haag, afdeling Landmeten, opgesteld 31 augustus 1999. Trillingsmeetgrafieken uit opdracht 99563, opgesteld op 24 augustus 1999 door IFCO. Rapport L.99.1174.A, Geluidsemissie gedurende trilproef, opgesteld op 14 september 1999 door DGMR. Tekening Tunnel Noordelijke Randweg, TRIL-PROEF, HUB-DC-AOO-04, opgesteld door Ingenieursbureau Den Haag per september 1999. 2.2
Inventarisatie belendingen
Van de aanwezige belendingen langs het toekomstige tunneltracé is een globale inventarisatie gemaakt. De volledige gegevens hiervan zijn opgenomen als bijlage IX. Totaal gaat het om een 120-tal woningen en andere gebouwen binnen een afstand van ongeveer 100 m van de begrenzing van de toekomstige bouwput. , 1
602.03.D3N1RdNANlR99202D-C
-,
3
fJ~~
In bijlage IX is van iedere belending de ligging (straat en huisnummer) aangegeven, de afstand van de gevel tot aan de lijn van de in te trillen damplanken en de eventuele aanwezigheid van bijgebouwen zoals een schuur of tuinmuren. De inventarisatie kan globaal worden samengevat als in tabel 1.
,._-,
,-
.,
Tabel 1 Inventarisatie
.
,
Aantal belendingen 3 4 9
Afstand <15m 15-20 m 20-25 m 25-30 m 30-40 m 35m 40-50 m 50-70 m 70-90 m 90-110 m
Bijzonderheden 10 m, 12 m, resp. 15 m
9 12 1 11 16 41 9 belendingen
school
naar afstandklassen
Uit de inventarisatie blijken de volgende potentiële knelpunten te kunnen worden aangegeven: Een schoolgebouw op 35 mafstand. Een keerwand bij de school bevindt zich op 25 m afstand. De school ligt aanmerkelijk lager dan het bouwterrein van de tunnel. Een tweetal woningen aan de Van Voorschotenlaan 28 en 30. De afstand tot de woningen bedraagt 15 m resp. 16 m, met bijbehorende schuren en tuinmuurtjes op ca. 12 m. De woning nr. 26 ligt op een afstand van minder dan 20 m. De bebouwing naast de woning Van der Burchlaan nr. 4 ligt op slechts 12 m afstand van de tunnel. De bestemming is vermoedelijk garage. Woningen aan de Waalsdorperweg nr. 128 op 10 m afstand en een tuinmuur op nog geringere afstand. Enkele schuren van de woningen nr. 116 tlm 126 liggen op minder dan 20 mafstand. Naast de bovengenoemde gebouwen met bijgebouwen kan als relevant bouwwerk genoemd worden de muur van het kazerneterrein t.p.v. de toekomstige techniekgebouw. Deze muur bevindt zich deels op zeer korte afstand naast de tunnel. Ook diverse, en (gedeeltelijk) te slopen gebouwen op de kazerneterreinen liggen in de directe nabijheid van de damwanden. Een volledige opname hiervan zal in de verdere bouwvoorbereiding nog moeten plaatsvinden.
&D2.D3.D3N1RdNANIR992D2D-C
4
,
3
BESCHRIJVING
3.1
Doel van de proef
.,
VAN DE TRILPROEF
Het doel van het proefprogramma was meerledig. In de eerste plaats diende met de proef te worden vastgesteld of het intrillen van de damplanken in de gegeven omstandigheden mogelijk was, met of zonder aanvullende maatregelen. Daarnaast was een belangrijk aspect van de proef het bepalen en het beoordelen van de geluids- en trillingsniveaus tijdens het in- en uittrillen van de damplanken. Tenslotte diende de proef inzicht te verschaffen in enkele grondmechanische gevolgen van het inbrengen en trekken van-de damwanden, zoals bodemzakkingen en wijzigingen in de sondeerwaarden.
..
"I
3.2
Proeflocatie De proeflocatie is gekozen in de berm van de Landscheidingsweg aan de zijde van de Alexanderkazerne. De situatie is weergegeven in onderstaande figuur 1. Als bijlage VI is bovendien een gedetailleerde tekening HUB-OC-AOO-04 behorende bij de proef opgenomen. Bij de keuze van de locatie hebben ook praktische overwegingen een rol gespeeld. Aanvankelijk is getracht een locatie te vinden in het duingebied aan de westzijde van het tracé. Vanwege bereikbaarheidsproblemen of problemen van overlast moest hiervan worden afgezien. Belangrijk was ook dat zich in de onmiddellijke omgeving van de proef locatie voldoende belendingen bevonden waaraan trillingsmetingen konden worden verricht.
"'
belending
----; Waalsdorperweg
~---' Alexanderkazerne
figuur
1: Locatie tril proef
-..•----I I
Landscheidingsweg proeflokatie
Alexanderkazerne
Schaal 1:3000
De gebouwen van de Alexanderkazerne kunnen representatief worden geacht qua monumentale waarde, functie en staat van onderhoud. De proeflocatie bevindt zich op 30 m afstand van het tunneltracé en is qua maaiveldniveau en bodemgesteldheid representatief voor het grootste deel van het tunneltracé. Bovendien is de afstand van 15m tussen de proeflocatie en de belendingen in overeenstemming met de globale ondergrens van de werkelijke afstand tussen het tunneltracé en de belendingen. Ook op verschillende grotere afstanden tot de proeflocatie zijn belendingen aanwezig, zodat inzicht kan worden verkregen in het verloop van de hinder over de afstand. 3.3
Bodemopbouw Voor de bodemopbouw t.p.v. de proeflocatie gelden de volgende karakteristieken: Het gemiddelde maaiveldniveau bevindt zich op NAP + 5,5 m. De grondwaterstand bevindt zich op NAP -0,40 m. Vanaf maaiveld tot NAP + 0,5 m bevindt zich een matig gepakte zandlaag. De conusweerstand hiervan varieert tussen 6 Mpa en 12 Mpa. Vanaf NAP +0,5 m tot NAP -0,5 m bevindt zich een kieVveenlaag met een hoge cohesie. De conusweerstand bedraagt ca. 1,0 Mpa en het kleefgetal is 10 tot 12%. Beneden deze laag bevindt zich vanaf NAP -0,5 m tot de maximaal verkende diepte een zandlaag met enkele stoorlaagjes klei tussen NAP -7,0 m en NAP -9,0 m.
602.03.03N1RdNANlR99202lK:
5
fI~~
In het zand loopt de conusweerstand ter hoogte van NAP -1,5 m op van 10 Mpa tot 20 Mpa. Beneden dit niveau komen conusweerstanden voor boven de 30 Mpa. In de stoor/aagjes klei, elk met een dikte kleiner dan 0,5 m, bedraagt de conusweerstand 2 tot 6 Mpa.
,---,
...
,.
Vanwege bereikbaarheidsproblemen was een proef in de duinen niet mogelijk. Ter plaatse van het duin moet echter rekening worden gehouden met sondeerwaarden die enigszins hoger zijn dan t.p.v. de proeflocatie. Door de grotere lengte van de damplanken zal het inbrengen van de damplanken hier in principe wat moeilijker gaan, met mogelijk hogere geluids- in trillingsniveaus. Hier staat tegenover dat de afstand tot de dichtstbijzijnde bebouwing groter is dan de ondergrens van 15 m.
, ,
3.4
Totaal zijn 12 dubbele damplanken, met een breedte van 1,20 m elk ingebracht. De posities van deze damplanken binnen de proefopstelling, inclusief de type-aanduidingen en een beschrijving van de eventuele voorzieningen per plank zijn weergegeven in de overzichtstekening HUB-DC-AOO-04, die is opgenomen als bijlage VI. In onderstaande tabel 1 zijn de proefplanken en de specificaties van elke plank nogmaals, en wel in volgorde van inbrengen, weergegeven. De aanduiding PU heeft betrekking op de zwaarte van het profiel, overeenkomend met de in het project toe te passen profielen. De aanduiding "slot" in de kolom "Voorzieningen" heeft betrekking op de toepassing van een speciale slotafdichting. Hiermee wordt tevens de wrijving in het slot gereduceerd, wat invloed heeft op het trillingsgedrag. Informatie over de voorziening is opgenomen in bijlage VII.
,.'",
"
Programma
1
Volgorde in te brengen damplanken en aangebrachte voorzieningen
"
Codering
Planktype
Lengte (rn)
Voorzieningen
1e A1 2e A1 1eA2 2eA2 A3
PU 20 PU 20 PU 20 PU 20 PU 20
15 15 15 15 15
geen slot slot geen geen
1e B1 2e B1 1e B2 2e B2 B3
PU 20 PU 20 PU 20 PU 20 PU 20
15 15 15 15 15
verdring verdring+slot verdring+slot verdring verdring
1e C1 2e C1
PU 16 PU 16
17 17
verdring geen
tabel 1: volorde en specificaties
damplanken
De aanduiding "verdring" duidt op de toepassing van fluïdatie volgens het systeem van Van Halteren. Een afbeelding hiervan is eveneens opgenomen in bijlage VII. In geval van van fluïdatie bedroeg de toegepaste injectiedruk ca. 8 bar, en was het debiet ongeveer gelijk aan 1 m3/uur. 3.5
Trilblok
Het toegepaste trilblok is een blok van het type Tünkers PE 180.18 Vario. Specificaties van dit blok zijn opgenomen in bijlage VIII. Het blok heeft een werktoerental van 1800 omw/min en een variabele slagkracht tot maximaal 1800 kNo De massa van het blok is 11.200 kg.
602.03.03N1RdNANlR99202o-C
6
3.6
Organisatie
Bij het project zijn verschillende partijen betr~kken voor organi~atie en c~ördinatie, uitvoering van de trilwerkzaamheden, en het uitvoeren van de diverse metingen. De betreffende partijen zijn: Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de Opdrachtgever: Gemeente Den Haag TEC + Ingenieursbureau Den Haag. Projectleiding: Van Halteren Hei- en Grondwerken bv. Inbrengen damwanden: IFeO funderingsexpertise bv. Uitvoering trillingsmetingen: DGMR akoestisch meetbureau. Uitvoering geluidsmetingen: Ingenieursbureau Den Haag. Uitvoering zettingsmetingen: De integrale rapportage is verzorgd door TEC in samenwerking met het IbDH. ,.~
'-----,
3.7
Uitgevoerde
registraties en meetwijze
3.7.1
Trillingsmetingen De trillingsmetingen zijn uitgevoerd met 4 parallelle trillingsmeetsystemen op in totaal 5 verschillende meetpunten. De metingen vonden plaats op 19 en 20 augustus (inbrengen damplanken) en op 23 augustus 1999 (uittrillen damplanken). De gekozen posities zijn aangegeven op tekening HUB-DC-AOO-04 (bijlage VI). De posities kunnen als volgt worden beschreven: Meetpunt 1: gemonteerd op 0,20 m hoogte boven maaiveld aan de gevel van de noordgevel van het Kazernegebouw. De positie werd haaks op damwandplank 1eB2 op de 5e hoogterneetlijn gekozen. De afstand van het meetpunt tot de heilijn bedraagt ongeveer 15 m. Meetpunt 2: eveneens gemonteerd op 0,20 m hoogte boven maaiveld aan de gevel het Kazernegebouw. De positie is haaks op damwandplank 1eA2 op de 2e hoogterneetrij. De afstand van het meetpunt tot de heilijn bedraagt ca. 15 m. Meetpunt 3: aan de overzijde van de Landscheidingsweg, gemonteerd op 0,20 m hoogte boven maaiveld op de hoek het pand Landscheidingsweg 45. De afstand van het meetpunt tot de heilijn bedraagt ca. 30 m. Meetpunt 4: ook aan de overzijde van de Landscheidingsweg, gemonteerd op 0,20 m hoogte boven maaiveld op de hoek van de gevel van het 2e pand van de zogenaamde Hondenbrigade. De afstand van het meetpunt tot de heilijn bedraagt ongeveer 60 m. Meetpunt 5: gemonteerd op 0,2 m hoogte boven maaiveld aan de gevel van het Kazernegebouw. De positie ligt op 1,75 m afstand links van meetpunt 1. De trillingsmetingen zijn alle verricht in starre meetpunten. Toetsing volgens de SBRrichtlijnen schrijft dit voor. De trillingssnelheden zijn in drie haaks op elkaar staande richtingen geregistreerd. Van de verticale bewegingsrichting is tevens de frequentie bepaald. De metingen waren volcontinu, waarbij in intervallen van 4 en 5 seconden automatisch de trillingsniveaus werden weggeschreven in het geheugen van de meetsystemen, tenzij de meetwaarde lager was dan een vooraf ingesteld drempelwaarde.
3.7.2
Zettingsmetingen Ook zettingsmetingen zijn uitgevoerd. Gemeten is in een raster 6 x 7 = 42 meetpunten, zoals aangegeven in de overzichtstekening HUB-DC-AOO-04(bijlage VI). De in de grond geslagen piketten staken ongeveer 30 cm boven het maaiveld uit. Door middel van waterpassingen zijn de hoogtes bepaald. In totaal zijn 13 series van hoogtemetingen uitgevoerd, verspreid over de dagen 20, 21, 23 en 24 augustus 1999. De metingen uitgevoerd op het moment voor het inbrengen van de damplanken, vervolgens na het inbrengen van elke damplank en tenslotte na het trekken van alle damplanken.
602.03.03N1RdNANlR99202~
7
3.7.3
Geluidsmetingen Tijdens het inbrengen van de damplanken op 19 en 20 augustus 1999 zijn ook geluidsmetingen verricht. De metingen zijn uitgevoerd met behulp van twee microfoons die op 15 m afstand van de damplanken en op 5 m hoogte boven maaiveld stonden opgesteld. De gekozen posities van de microfoons zijn aangegeven in bijlage VI. De microfoons werden in feite met het werk mee verplaatst, zodat de oriëntatie ten opzichte van de in te brengen damplank telkens dezelfde bleef.
3.7.4
"'""1
Sonderingen. Ten behoeve van de bodemverkenning in de verschillende fasen van het trilproces zun In de directe nabijheid van de heilijn een s-tal sonderingen uitgevoerd. De sonderingen zijn in drie fasen gemaakt. De eerste serie is gemaakt in de fase voorafgaande aan het inbrengen van de damplanken, de tweede serie na het intrillen van alle damplanken en de derde serie een periode van 16 dagen na het trekken van de damplanken. Alle sonderingen zijn uitgevoerd met registratie van conusweerstand, mantelwrijving en absolute helling van de sonde. In de situatietekening HUB-DC-AOO-04(bijlage VI) zijn de posities van de sonderingen weergegeven .
.
_.-,
3.7.5
Inbreng- en treksnelheid Van alle damplanken zijn de tijdstippen van aanvang en einde trillen genoteerd, zowel voor het intrillen als voor het uittrillen van de planken.
&D2.03.03N1RdNANlR992D2D-C
.~
8
4
TOETSINGSCRITERIA
4.1
Trillingshinder De beoordeling van de kans op schade als gevolg van trillingen is getoetst op basis van de SBR-richtlijn 1. In deze richtlijn wordt onderscheid gemaakt in de kwaliteit en de categorie van de belendingen die mogelijk schade zouden kunnen ondervinden, in de wijze van meten, en in grootte van de optredende frequentie. In onderstaande tabel 2 is een samenvatting van de relevante grenswaarden gegeven. Hierin betekent categorie 2 een belending van metselwerk in normale staat van onderhoud. Categorie 3 is van toepassing voor panden met een monumentale waarde, of normale panden in metselwerk met een slechte staat van onderhoud. Grenswaarden SBR-richtlijn 1, panden categorie 2 en 3, Toepassing van hoogfrequent tri/blok.
-~
locatie meetpunt draagconstructie begane grond draa constructie be ane rond
categorie pand 2 3
tabel 2: grenswaarden trilproces. De toegepaste frequentie bij de proef bedraagt 1.800 omw.lmin., ofwel 30 Hz. Op grond van tabel 2 zou dus een trillingssnelheid van 2,2 mmls voor monumentale panden en 4,0 mm/s voor normale panden toegestaan kunnen worden. In het overleg d.d. 8 juni 1999 met de Dienst Stedelijke Ontwikkeling, afd. Bouwconstructies van de Gemeente Den Haag is ter toetsing van de triflingshinder vooralsnog echter een grenswaarde van 2 mm/s aangegeven. Een bijbehorende frequentie is hierbij niet genoemd. De toetsing volgens SBR-richtlijn 1 heeft uitsluitend betrekking op de beoordeling van de kans op schade aan de belendingen. De SBR-richtlijnen 2 en 3, die dienen voor de beoordeling van mogelijke hinder voor personen respectievelijk voor de kans op storingen in gevoelige apparatuur, zijn in dit onderzoek niet beschouwd. De ervaring heeft geleerd, dat in de huidige situatie de criteria volgens de richtlijnen 2 en 3 niet maatgevend zullen zijn. Als voldaan wordt aan richtlijn 1 zal er naar verwachting ook geen sprake zijn van ontoelaatbare hinder voor personen en een reële kans op schade aan gevoelige apparatuur. Een inventarisatie naar de aanwezigheid van deze apparatuur zal in de toekomst echter nog moeten plaatsvinden. Bij de aanwezige belendingen langs het tunneltracé gaat het voornamelijk om woningen. Op één locatie is er echter sprake van een schoolpand. Mogelijk dat hier sprake zou kunnen zijn van hinder door trillingen, en de noodzaak lokaal maatregelen te treffen. Of dit werkelijk zo is hangt sterk af van de meetresultaten. 4.2
Geluidshinder Richtlijnen voor de beoordeling van geluidhinder ten gevolge van bouw- en sloopwerkzaamheden kunnen worden ontleend aan de Circulaire Bouwlawaai d.d. 2 maart 1981 van het ministerie VROM (1981). Als algemene toetsingsnorm voor de geluidsbelasting door bouwwerkzaamheden op gevels van nabijgelegen woningen wordt een equivalent geluidsniveau van 60 dB(A) aanbevolen. Deze norm geldt voor de gehele duur van het werk en voor de dagperiode tussen 7.00 uur en 19.00 uur. Indien de werkzaamheden korter duren dan één maand, dan kan een toetsingsnorm van 65 dB(A) worden gehanteerd. Wordt voldaan aan de norm, dan zal er normaliter geen sprake kunnen zijn van geluidshinder.
602.03.03N1RdNANlR99202D-C
9
fI~~
Voor heiwerkzaamheden worden in de Circulaire specifieke eisen gesteld. De toets komt neer op een emissie-waarde van 87 dB(A), gemeten op 15 meter afstand van de bron.jn bovengenoemde bespreking d.d. 8 juni 1999 is een grenswaarde van 85 dB(A) op de
geve~y~
__ ~~_~~.I.~~.qi!l_g~~ ... §!.~_~~_~~~~_r.!:_.
Voor een verdere toelichting op het aspect geluidshinder L.99.1174.A, opgesteld door DGMR.
-·-·c-;~ wordt verwezen
naar rapport
In de toetsing zal aan het emissie-niveau van 87 dB(A) worden gerefereerd. Opgemerkt wordt dat een dergelijk niveau ter plaatse van het school pand tijdens lesuren mogelijk niet zal voldoen. De noodzaak voor het vinden van een oplossing voor dit probleem is afhankelijk van de proefresultaten.
4.3
Op basis van ervaringen bij de uitvoering van eerdere werken wordt geadviseerd als maximaal toelaatbare waarde voor de zettingen ter plaatse van de belendingen een waarde van 5 mm aan te houden. Uitgaande van deze maximum waarde zal scheurvorming als gevolg van zettingsverschillen worden voorkomen.
I'-~
4.4
,.
Zettingen
Het inbrengen van damplanken verloopt optimaal wanneer de damplank met een constante snelheid van ca. 1,5 m per minuut wordt ingebracht. Bij deze snelheid wordt het vastlopen van de damplank voorkomen. Het trilproces dient als niet-succesvol opgevat te worden wanneer de zakkingssnelheid nagenoeg tot nul is gereduceerd terwijl 'het trilblok op vol vermogen draait.
-,
....
,
Zakkingssnelheid
4.5
Sonderingen Het doel van de sonderingen is om het teruglopen van de sondeerwaarden, en dus het draagvermogen van de fundering als gevolg van het trekken van de damplanken te controleren. Theoretisch zal deze situatie onder water niet voorkomen. Alleen waar sprake is van droog, losgepakt zand, kan de situatie zich voordoen. Voor de toegestane mate van teruggang kan geen eenduidig criterium worden aangegeven.
6D2.D3,03N1RdNANlR992D20-C
10
5
MEETRESULTATEN
5.1
Inleiding Van de resultaten van de trillingsmetingen, de geluidsmetingen, de zettingsmetingen en de sonderingen zijn afzonderlijke rapportages uitgebracht. De titels van de betreffende rapportages zijn aangegeven in paragraaf 2.1. De rapporta~~s zijn vanwege de o~vang niet integraal in dit rapport opgenomen. Slechts de belanqriikste meetresultaten zun als bijlage toegevoegd. In onderstaande paragrafen worden alle relevante meetresultaten samengevat.
5.2
Trillingsmetingen De trillingsmetingen zijn uitgevoerd met 4 meetsystemen in 5 verschillende meetposities (par.3.7.1). De inzet van de meetsystemen in de verschillende posities is in de tijd samengevat in onderstaande tabel 3. Posities trillingsmeetsystemen
systeem VM001 VM001 VM001 VM005 VM005 VM078 VM143
meetpunt 1
5 1 2 5 3 4
periode 19 en 20 augustus 1999 tot 15.00 20 augustus 1999 na 15.00 23 augustus 1999, hele dag 19 en 20 augustus 1999 23 augustus 1999, hele dag 19, 20 en 23 augustus 1999 19,20 en 23 augustus 1999
tabel 3: Positiestrillingsmeetsystemen Tijdens de uitvoering van de metingen bleken de horizontale bewegingen in meetpunt 2 een afwijkend beeld te vertonen t.o.v. de overige metingen. De gemeten trillingssnelheden waren twee maal zo hoog dan die gemeten in meetpunt 1. Ter verificatie van dit verschijnsel werd op vrijdag 20 augustus 1999 omstreeks 15.00 uur een nieuw meetpunt 5 gekozen op een afstand van 1,75 m van meetpunt 2. In dit nieuwe meetpunt werd, vlak voor aan het inbrengen van plank 2e C1, meetsysteem 1 opgesteld. Tijdens het inbrengen van plank 2e C1 is gelijktijdig in de meetpunten 2 en 5 gemeten. In verticale richting is tussen meetpunt 2 en 5 geen afwijkend gedrag vastgesteld. In horizontale zin bleek meetpunt 2 te hoge resultaten te geven. Dit kon worden verklaard doordat het bevestigingspunt op de gevel te flexibel was als gevolg van horizontale buiging van de constructie. Om die reden zijn de overige metingen vervolgd in meetpunt 5, en zijn de resultaten in meetpunt 2 in de horizontale richtingen x en y bij de interpretatie buiten beschouwing gebleven. De resultaten van alle gemeten trillingsniveaus zijn grafisch samengevat in bijlage 11. Hierin zijn de maximaal gemeten waarden van de trillingssterkte per damplank uitgezet tegen de afstand van de proefopstelling tot het meetpunt. De eerste figuur betreft het intrillen van de damplanken en de tweede figuur het uittrillen. Bij het intrillen is onderscheid gemaakt in trillen zonder fluïdatie en intrillen met fluïdatie. Door de "wolk" van meetresultaten is tevens een trend lijn aangegeven. Ter interpretatie van het verloop van de trillingssterkte over de afstand tot de bron is per plank de maximale trillingssterkte over de tri/periode bepaald. De maximale trillingssterkte per plank per meetpunt is uitgezet tegen de afstand van elk meetpunt tot de betreffende damplank. De inventarisatie is grafisch weergegeven in bijlage 11. Het betreft de inventarisatie van het intrillen en van het uittrillen van de damplanken. De grafieken zijn tevens voorzien van een trendlijn. In de intrilgrafiek is een onderscheid gemaakt naar wel of niet toepassen van fluïdatie. Voor de oorspronkelijke trillingsmeetgrafieken wordt verwezen naar de grafieken uit opdracht 99563, opgesteld op 24 augustus 1999 door IFCO. 602.03.03N1RdNANlR99202D-C
11
5.3
Geluidsmetingen De resultaten van de geluidsmetingen in de verschillende meetpunten zijn alle gecorrigeerd naar een referentieafstand van exact 15 m tot de bron. In onderstaande tabel 4 zijn deze resultaten per damplank weergegeven. De eerste waarde betreft het equivalente geluidsniveau (Leq) dat gedurende de meettijd (de intriltijd) is gemeten. De waarde Lmax is het maximum geluidniveau gedurende deze tijd, en de waarde SEL staat voor het Sound Exposure Level. Dit komt overeen met de Leq-waarde die gedurende 1 seconde dezelfde energie-inhoud geeft. Voor een verdere toelichting hierop wordt verwezen naar het rapport L.99.1174.A van DGMR. Overzicht resultaten geluidshinder op 15 m afstand per damplank
Codering
Planktype
Voorzieningen
Lengte (m)
damplank
Leq
Lmax
SEL
dB(A)
dB(A)
dB(A)
1e A1 2eA1 1eA2 2eA2
PU 20 PU20 PU20 PU20
15 15 15 15
Geen Slot Slot Geen
94 86 86 87
102 90 89 89
123 114 115 116
1e B1 2e B1 1e B2
PU 20 PU 20 PU 20
15 15 15
Verdring verdrlnq-slot verdrinq-slot
85 86 89
89 89 96
114 115 119
1e C1 2e C1
PU 16 PU 16
17 17
Verdring Geen
96 96
108 102
126 125
tabel 4: Overzicht geluidsmetingen Een grafische weergave van dezelfde resultaten is opgenomen
in bijlage 111.
Door DGMR zijn de resultaten op 15 m afstand ook vertaald naar geluidsniveaus op grotere afstanden van de bron. Hierbij zijn onder andere de volgende uitgangspunten gehanteerd: Het Leq is bepaald voor de dagperiode, uitgaande van het inbrengen van 16 damplanken per dag. De resultaten van alle damwandplanken zijn energetisch gemiddeld. Hierbij is de waarde van de eerste (slechte) plank 1eA1 buiten beschouwing gelaten. Het betreft invallende geluidsniveaus, op basis van een akoestisch harde bodem en geen reflecterende of afschermende objecten. De resultaten zijn samengevat is onderstaande tabel 5. De in de tabel opgenomen afstanden corresponderen daarbij met die van tabel 1, waarin de belendingen zijn geïnventariseerd. Samenvatting resultaten
Afstand
Aantal belendingen
12 m
2 5 9 9 12
15 m 20m 25m 30m 35m 40m 50m 70m 90m
1 (school) 11 16
41 9
Leq (etmaalwaarde) 87 dB(A) 86 dB(A) 84 dB(A) 82 dB(A) 80 dB(A) 79 dB(A) 78 dB(A) 76 dB(A) 73 dB(A) 71 dB(A)
tabel 5 Equivalente geluidniveaus gedurende de dagperiode 6D2.D3.D3NIRdNANlR992D2D-e
12
5.4
Zettingsmetingen Zoals gesteld in par. 3.7.2 zijn in totaal 13 meetseries in een raai van 6 x 7 = 42 meetpunten uitgevoerd. In de onderstaande tabel 6 is een chronologisch overzicht van deze meetseries weergegeven. Overzicht uitvoering zettingsmetingen
"
MeetSessie
datum meting
aanvang meting
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
19-8-99 19-8-99 19-8-99 19-8-99 19-8-99 20-8-99 20-8-99 20-8-99 20-8-99 20-8-99 20-8-99 23-8-99 24-8-99
10:20 12:22 12:59 13:55 14:28 10:35 12:30 13:55 14:22 15:02 15:28
omschrijving nulmeting na plank 1e A1 na plank 2e A 1 na plank 1e A2 na plank 2e A2 nulmeting vrijdag na plank 1e 81 na plank 2e 81 na plank 1e 82 na plank 1e C1 na plank 2e C1 na trekken 2e C1; 2e A2; 1e A2; 2e A1; 1e A1; 1e C1; 1e 81. na trekken 1e 81; 2e 81; 1e 82.
tabel 6: Overzicht zettingsmetingen De eerste twee raaien liggen buiten het hekwerk van het defensieterrein. Vanwege de aanwezigheid van een glasvezelkabel werd de heilijn echter over een afstand van 1,5 m in de richting van het hekwerk verplaatst. De kans op beroering van de eerste twee raaien door de heiwerkzaamheden was daarom zeer groot. Om deze reden zijn de meetresultaten van de eerste twee raaien bij de verdere interpretatie buiten beschouwing gelaten. De meest nabije meetpunten betreffen derhalve de piketten uit de 3e raai. Deze bevinden zich op ca. 2,9 m afstand haaks uit de heifijn. In bijlage IV zijn enkele van de gemeten trog vormen grafisch weergegeven: 1. 2.
3. 4.
De eerste weergave is de 6-de meting en betreft de trog ontstaan na het inbrengen alle planken in de A-serie. De tweede weergave is de 10-de meting en betreft de trog ontstaan na het inbrengen van de damplanken uit de 8-serie en de plank 1e C1. De zesde hoogtemeting is daarbij als nulmeting aangehouden. De derde grafische weergave betreft de totale zettingstrog ontstaan na voltooiing van het inbrengen en uittrekken van alle damplanken. De vierde grafische weergave betreft de zettingstrog ontstaan als gevolg van de herschikking door het trekken van de damplanken.
Voor de integrale meetgegevens wordt verwezen naar de rapportage behorende bij opdracht 99-70338, uitgevoerd door Ingenieursbureau Den Haag, afdeling Landmeten, opgesteld 31 augustus 1999.
6D2.D3.D3N1RdNANlR992D200C
13
5.5
Inbrengen en trekken van de damplanken
Van alle damplanken is de duur van het in- en uittrilproces nauwkeurig geregistreerd. Deze duur kan worden ontleend aan het schema van de voortgang van het intrillen en uittrillen zoals opgenomen in bijlage I. Voor alle damplanken zijn de tijdstippen van aanvang en beëindiging van het trillen genoteerd, zowel voor het intrillen als voor het uittrillen van de planken. Tijdens het inbrengen is een constante zaksnelheid gehanteerd. Er is daarom geen gebruik gemaakt is van een kalendering. De gemiddelde inbrengtijd bedraagt 13,7 minuten. De gemiddelde inbrengsnel.heid bedraagt 1,14 m/minuut. Tijdens de proef is maximaal 70% van het vermogen van het trilblok ingezet. De hoogst gemeten inbrengsnelheid bedraagt 1,6 m!minuut. Deze is gemeten bij de damplank 2e A1. De laagst gemeten inbrengsnelheid bedraagt 0,9 m/minuut voor de damplank 1e 82. Het trekken van de damplanken heeft gemiddeld 3 minuten geduurd. 5.6
Sonderingen
In bijlage IV is een overzicht gepresenteerd van de diverse sonderingen die voor het inbrengen van de damplanken zijn gemaakt, direct erna, en ook na het trekken ervan. Ook zijn ter illustratie enkele sonderingen opgenomen. De eerste grafische weergave betreft de sonderingen 4 en 10 die zijn gemaakt voor de trilproef. De tweede grafische weergave betreft de sonderingen 4,2 en 3 die op ongeveer dezelfde plaats zijn gemaakt voor het intrillen, na het intrillen en na het trekken. De derde grafische weergave betreft de sonderingen 10, 12 en 9. De posities van de sonderingen zijn weergegeven in de tekening volgens bijlage VI.
602.D3.D3N1RdNANIR992D2D-C
14
,
..
6
INTERPRETATIES
6.1
Trillingen
EN CONCLUSIES
De gemeten trilfingsniveaus in de meetpunten 1, 2 en 5 (alle op ongeveer 15 mafstand van de damplanken gelegen) hebben een waarde die ligt rond de 2,0 mm/sec. Slechts in enkele gevallen wordt deze waarde licht overschreden. ~en waarde van . ?,5 ~m/sec wordt in elk geval niet bereikt. In de meetpunten 3 en 4 zun de gemeten tnlhngsnlveaus door de grotere afstand nog belangrijk lager. Geconcludeerd kan dus worden, dat aan de criteria volgens SBR-richtlijn 1 (4,0 mm/sec voor normale panden en 2,2 mm/sec voor monumentale panden) kan worden voldaan. Naar verwachting zal er bij de uitvoering van de tunnel dus geen schade aan de gebouwen optreden. Uitgangspunt hierbij is een ondergrens van 15 m. Ook de incidentele situaties op 10 m en 12 m zullen zelfs nog weinig risicovol zijn. Aandacht moet wel worden besteed aan de aanwezigheid van tuinmuren e.d. die zich in sommige gevallen zeer dicht op de heilijn bevinden. Deze muren bevinden zich ook niet altijd in een even goede staat. Eventuele schade zal in financieel opzicht echter altijd beperkt blijven tot relatief geringe reparatiekosten.
,
'···1
De gunstige invloed van het fluïderen maar relatief in beperkte mate. Tijdens grondwaterstand bedraagt de reductie toepassen van een slotafdichting heeft op de trillingsniveaus.
6.2
op de trilfingsniveaus is aantoonbaar aanwezig, het trillen in het vaste zandpakket beneden de van de trillingssterkte niet meer dan 10 %. Het volgens de metingen geen waarneembaar effect
Geluid Tijdens het intrillen van een serie van 7 planken type PU 20 is een equivalent geluidniveau gemeten van 85 dB(A) tot 94 dB(A). Deze laatste waarde is echter een niet geheel te verklaren "uitschieter". Van de overige 6 planken is er slechts 1 plank van het type PU 20 die de grenswaarde van 87 dB(A) volgens de Circulaire Bouwlawaai overschrijdt. -~---~. -- -~- -De twee damwandplanken PU 16 blijken aanmerkelijk meer geluid geproduceerd te hebben dan de zwaardere typen PU 20. Dit wordt waarschijnlijk verklaard door de geringere dikte en stijfheid, waardoor er bij dezelfde aanvoer van trilfingsenergie meer geluid wordt afgestraald. Uit de metingen blijkt dat de verschillende voorzieningen (slotafdichting en fluïderen) geen merkbare invloed hebben op het geluidsniveau. Tussen het gemeten geluid frontaal voor een damplank en haaks naast de damplank treden momentane verschillen op tot circa 3 dB. Er is echter geen consistent verband. Het effect is verwaarloosbaar. Geconcludeerd kan worden, van 87 dB(A) nagenoeg kan een belangrijke overschrijding toepassing op kortere afstand
dat bij gebruik van planken type PU 20 de gestelde norm worden gerealiseerd, maar dat bij het lichtere type PU 16 van deze grenswaarde is gemeten en dat maatregelen bij noodzakelijk zijn.
Bij de bovenstaande metingen en interpretaties is een referentie-afstand van 15 m steeds uitgangspunt geweest. Aan tabel 5 kan worden ontleend wat het effect is van een grotere afstand van de bron, uitgaande van de (energetisch) gemiddelde meetresultaten van alle damplanken. Hieruit blijkt dat het grootste deel van de aanwezige belendingen op grotere afstand dan 15 m van de heilijn is gelegen en dat het geluidsniveau navenant lager is. De gemeten geluidniveaus tijdens de proef zijn in negatieve zin beïnvloed door een aantal bijverschijnselen. Dit heeft onder andere te maken met de stalen geleidingsbalken, de aggregaten en het kletteren van het ontgrendelde hijsblok tegen de damplanken. Op deze punten zijn bij de definitieve uitvoering belangrijke verbeteringen te bereiken, waardoor de geluidhinder zal afnemen. 602.03.03N1RdNANlR99202D-e
15
Ook door de aannemer van het heiwerk is aangegeven te bereiken zijn (par. 6.6 en bijlage X). 6.3
fI~'
dat belangrijke verbeteringen
nog
Zettingen De gemeten zakkingen op een afstand van 15 m tot de in te bren,gen damp~ank li~gen alle binnen de gestelde grenswaarde van 5 mmo Voor de aanwezige belendingen IS er dus geen risico voor zettingsschade.
Voor ander objecten (tuinmuren e.d.) binnen een gebied van 10 m tot de damplank moet wel gerekend worden op een verhoogde kans op zettingsschade. Liggen deze objeG~en binnen een gebied van 5 m tot de damplank dan moet gerekend worde~ op een z~kklng van 1 tot 1,5 cm. Een dergelijke zakking veroorzaakt scheurvorming en leidt tot noodzakelijke reparaties. Het trekken van de damplanken veroorzaakt binnen een gebied van 3 m tot de damplank een zakking welke gelijk is aan de plankdikte. 6.4
Zakkingssnelheid De gemeten zakkingssnelheid blijkt relatief constant te zijn, waarbij het trilblok volgens opgave op 70% van het vermogen heeft gefunctioneerd. Dit duidt op een goed verlopend trilproces, waarbij voldoende reserve qua vermogen aanwezig is.
6.5
Bodembeïnvloeding Op grond getrokken: 1.
2. 3.
van
de gemaakte
sonderingen
kunnen
de volgende
conclusies
worden
Na het inbrengen van damwanden is in de bovenste zandlaag boven de grondwaterstand een belangrijke toename in de conusweerstand opgetreden. Dit is een gevolg van de verdichting van het losgepakte zand pakket die over een diepte van 5 m aanwezig is. In de cohesieve laag rond NAP is deze verdichting niet waarneembaar. Ook in het zeer dicht gepakte zand is dit nauwelijks het geval. Door het trekken van alle damplanken is een belangrijke teruggang in de hogere sondeerwaarden waarneembaar. De invloed hiervan op de fundering van de toekomstige tunnel lijkt echter weinig relevant. Nader onderzoek hiernaar zal dit moeten bevestigen.
De invloed van het fluïderen is dat er een beperktere reikwijdte van de bodemherschikking optreedt, maar dat in de directe omgeving van de damplank een forsere reductie van de conusweerstand en daarmee het draagvermogen van de damplank wordt bereikt. 6.6
Reactie van de aannemer Van Halteren Op basis van een eerste concept van dit rapport is door Van Halteren gereageerd resultaten en de (voorlopige) conclusies. Deze reactie is opgenomen als bijlage X. De strekking ontwikkeling Hierbij gaat het bekleden
van de reactie is, dat er technisch nog diverse mogelijkheden bestaan en in zijn, om de proefresultaten bij de uiteindelijke uitvoering te verbeteren. het onder andere om gelaste middensloten, planktypen zonder middenslot, van heigordingen, en het toepassen van een (toch nog) ander trilblok.
Met deze maatregelen verlagen.
6D2.D3.D3NIRdNANlR992D2D-e
op de
moet het mogelijk
zijn de geluids-
en trillingsniveaus
verder te
16
6.7
Boorvariant
Indien er gekozen wordt voor een boorvariant als uitvoeringsmethode voor de tunnel zijn er ten aanzien van het trillen van de damplanken verschillende consequenties:
t: ..~
a) Het trillen vindt nog uitsluitend plaats aan het begin (toerit en startschacht) en aan het einde (toerit en ontvangstschacht) van het tracé. b) De damplanken zijn langer en dienen over grote lengte te worden ingebracht. Ad
a:
De kortste afstand aan de westzijde van het tracé bedraagt 40 m tot aan de keerwand en 56 m tot aan de school (bijlage IX). Het trillingsniveau bij de keerwand zal volgens bijlage 11niet meer dan 0,5 - 0,10 mm/sec bedragen. Het geluidsniveau op de gevel van de school bedraagt volgens tabel 5 ongeveer 75 dB (A). Aan de oostzijde van het tracé is de minimale afstand tot de bebouwing 120 m (bijlage IX), waardoor de hinderfactoren nog belangrijk lager zijn. 1"""
Adb: Door de grotere lengte van de damplanken en een grotere "droog" in te trillen lengte zullen de geluids- en trillingsniveaus mogelijk toe kunnen nemen. Ook de hogere sondeerwaarden in de duinen t.o.v. de proeflocatie spelen hierbij een rol (zie ook par. 3.3).
6D2.D3.D3N1RdNANlR992D2D-C
17
BIJLAGEN
.
-,
I
SCHEMA VOORTGANG
11
TRILLINGSMETINGEN
11I
GELUIDSMETINGEN
IV
ZETTINGSMETINGEN
V
SONDERINGEN
VI
TEKENING
VII
AANGEBRACHTE
VIII
TOEGEPAST
IX
INVENTARISATIE
X
REACTIE VAN VAN HALTEREN
6D2.D3.D3N1RdNANlR992D2D-C
INTRILLEN
EN UITTRILLEN
DAMPLANKEN.
TRILPROEF VOORZIENINGEN
TRILBLOK BELENDINGEN
18
SCHEMA VOORTGANG
"'
,.... )
..
,
,
"' S02.03.03N1RdNANlR99202D-C
.
"
INTRILLEN
EN UITTRILLEN
DAMPLANKEN.
Overzicht uitvoering trilproef
,._",
Voorzieningen
Bijzonderheden
Aanvang trillen
Datum intrilwerkzaamheden: Geen Geen Betreft PU 25 Slot
19-08-1999 12:00:50 12:44:00
Code plank
Type
Leng te (m)
1e A1 2eA1
PU 20 PU20
15 15
1eA2
PU20
15
Slot
2eA2 A3
PU 20 PU 20
15 15
Geen Geen
1e B1 2e B1
PU 20 PU 20
1e B2
PU 20
15
2eB2 B3 1e C1
PU 20 PU 20 PU16
15 15 17
2e C1
PU16
17
<---1
1·'''1
'l
'l
602.03,03N1RdNANlR99202o-C
Trilduur (min)
Indringsnelheid (rn/rnin)
12:16:00 12:53:30
152 9,5
1,0 16
13:38:00
13:50:30
12,5
12
14:09:00
14:22:00
13,0
12
14:33:00
14:44:30
11,5
12:20:30 13:34:30
15,5 14,0
10 1,1
14:07:00
16,5
0,9
14:56:00
15,0
1,1
15:23:00
14,5
1,2
aemiddeld
13,7
1.1
Niet ingebracht
Natrillen tot 30 cm boven m.v. in omgekeerde 15 15
Einde trillen
volgorde
Datum intrilwerkzaamheden: 20-08-1999 Porno niet aan 12:05:00 13:27 Pomp 13:20:30 afaeslaaen + herstart Verdring+Slot 13:54 Pomp 13:50:30 afaeslaaen + herstart Verdrina Niet inaebracht Verdrina Niet inaebracht Verdring In slot van 1e B1 14:41:00 14:51 Pomp afaeslaaen + herstart Geen Positie A3 15:08:30
Verdrina Verdring+Slot
11
TRILLINGSMETINGEN Inventarisatie maximale waarden per damplank van de registraties van meetpunten 1 tot en met 5 op: • donderdag 19 augustus 1999, • vrijdag 20 augustus 1999, • maandag 23 augustus 1999.
602.03.03N/RdNANlR99202o-B
Trillingsverloop over de afstand Hoogfrequent intrillen damplanken trilproef Noordelijke Randweg te Den Haag
"(
3,0 .
2.5 .,
E ..•.... ~ c 2,0 Jg 0.
E
-..••••
' ...•...•
c
lil lil
en 1,0'
:E xca E
0,5 .
..• ..•..•
..
". _.......
•
Qi
- - - Log. (zonder fluïderen)
"
•
~ 0. ~ 15-' 'ti 'ij; .s::
met fluïderen
• ' •... "
••..:..........
{'l
:ê
--
zonder fluïde ren
•
Log. (met fluïderen)
• • • ••
~
•
•
.
"""
~~.
,
..•..•
. ........ ""'>.,. ..•
..•..•
..•.............
•......... , '?L,~ ......••....~~
......•......~ .•.•.
•
......~~
•
•
,;-:
0.0 10,0
afstand bron-meetpunt
(m)
100,0
tal
'11
o Ö
..-
o
ê ~
C
~ 1:: ::J
0)
-'
Ct'I Ct'I
•
:I:
-~
=
-1:: :'.::: ::J
0> 0 ..J
I I I
(I)
C
(I)
0) (I)
3: "C
= Ct'I
a: "C
(I)
.:J:
c ::=-
-Ct'I
l/)
Ct'I
(I)
"C lo. (I)
(I)
"C
lo.
0 0 (I)
> o 0 lo. 0..& o "i:: 0
i: (I)
> l/)
·.
-=
f
f-
c:
~ c.
a:;Cl)
••~
.
E
•
:
(I)
c:
•.. o
.0
.,c
• IÎ
.:J:
= c..
O)Ct'I
= "i::
-
/
Z
--
·•
ct!
I
•• •••
E Ct'I
lil
ct!
I I
"C
I
I I I I I
=
,
(I)
3 -=
I
"i::
I
, I I
fv
•
, I
I
."
• I
,,
(I)
~
C'"
(I) lo.
0) 0 0
~
:I:
• • •
,,
I
••
•
I
0
..-
Ö
I.!)
N
0 N
I.!)
..-
..-
O.
I.!)
0
0
Ö
11I
GELUIDSMETINGEN Uitgevoerd in de periode van 19 tot en met 20 augustus.
_ .... .,
"
.,
.,
602.03.03N1RdNANlR99202o-B
~
~
~
L.99.1174.A Figuur 13
Trilproef Hubertustunnel
Overzicht van de uitkomsten per ingebrachte damplank
130
120
-
1 •••
4_ -
-
-
Leq
wum SEL
130 -
toetsnorm Leq
I - ------------
120
-------------
110
-------------
100
-
110 -~----
~
co
"0
:::J
nl
.~ 1 00 -.- - - - - c UI
:E:::J Q)
C)
- - - - - - - - - - - - ~- 90
90 -~-
-------------
80 ~-- -
80
70
70 A1·1
A1-2
A2·1
A2·2
81·1
81·2
Damplank-aanduiding
82·1
C1·1
C1·2
IV
ZETTINGSMETINGEN Meetsessies
602.03.03N1RdNANlR99202o-B
1 tot en met 13, uitgevoerd in de periode van 19 tot en met 24 augustus.
Zettingstrog na inbrengen planken A-serie Ge meting, referentie: 1e meting
.-10-0
o
1iI-20--10
-10-
.-30--20
0-40--30 zakking (mm)
-300-50--40
.-60--50
1!l-70--60
- ~""'~fstand '- 5,4
19,5 13,5 heirichting (rn)
10,5
7,5 4,5
haaks tot damwand
(rn)
tia
IJ;;;.
lii,iI
Lt3
a
BB
••
,rJIit
I:R
-~ •• ~ "
.•. ..
,
~
Zettingstrog na inbrengen 8 serie en C1 10e meting, referentie: Ge meting .-10-0
lil -20--1 0 -10-
.-30--20 -20-
zakking (mm)
0-40--30
-30-
-40-
0-50--40
-50.-60-·50 -60-
13,4
1i1-70--60
19,5
16,5
afstand tot damplank
13,5 heirichting (m)
7,5
4,5
(m)
m
L
'Q
... '
1:::::3
"
d
LIi.iI
Zettingstrog na 13e meting Referentie: 1e meting
0.-10-0
-10mI-20--10 -20-
.-30--20 0-40--30
-30zakking (mm)
0-50--40 -40-
11-60--50 liI-l0--60
-50-
-60-
13,4 -
-70-
10,4
'- 7,9 19,5
16,5
afstand tot damplank
13,5 helrichting (m)
10,5
7,5
4,5
(m)
ll::I,
IltGt:::I,
,",','
t=i'
Herschikking van donderdag 19 op vrijdag 20 augustus 1999 gevolgen trekken damplanken.
-511-5-0 -10-
.-10--5 1B-15--10
-15-
.-20--15 -20zakking (mrn)
00-25--20 .-30--25
-25-
0-35--30 -30-
0-40--35
-35-
11-45--40 m-50--45
-40-45
13,4 - 10,4
-50-,
'- 7,9
19,5 16,5
afstand tot damplank
13,5 10,5 heirichting (m)
7,5 4,5
(m)
v
SONDERINGEN
Sondeerlogboek en sondeergrafieken van de sonderingen 1,2,3,4,6,7,9,10
.
, .,
602.03.03N1RdNANlR99202e>-B
en 12.
Sondeergegevens Sondeer Sonsessie derinq 1 1 4 (voor
-
°l
instal-
7
latie)
10
Landscheidingsweg Bijzonderheden
2 2 (na installatie)
- -,
5 8
, 'l
11 3 (na trekken)
3 6 9 12
"1
602.03.D3N1RdNANIR99202l>-B
.
-,
te Den Haag
XV niet qefunctioneerd Tijdgebrek door niet functioneren XV reelstratie Damplanken nog niet inaebracht Damplanken nog niet moebracht
Datum uitvoering Sonderinq 18-8-1999 18-8-1999 18-8-1999 18-8-1999
Hoogte (m-N.A.P.) Niet geregistreerd Niet geregistreerd Niet geregistreerd Niet geregistreerd
Datum Hooqte metina n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
20-8-1999
5.366
20-8-99
Niet uitgevoerd
n.v.t.
n.v.t.
Niet uitvoerbaar
n.v.t.
n.v.t.
Niet uitvoerbaar
n.v.t.
n.v.t.
9~9-1999 9-9-1999 9-9-1999 9-9-1999
5.331 5.291 5.522 5.331
24-8-99 24-8-99 24-8-99 24-8-99
Referentiesonderingen Trilproef Noordelijke Randweg te Den Haag
DKM1 Kleef 1
-
••••••
\
DKM 4 Kleef 4 DKM7
-',
Kleef 7
.... -
.... ,.. _':
..~
':.
---DKM10 ---Kleef
25
20
15
35
30
40
10
45 I
~jjfo_ ....
or!: __
.. _,I -- -- r o
••
0
__
•
.,.-
'" ••
: : .: : :- : : : :. --~ ••" ; J••
__
•
_
0
-::
4'
-
_:
-:: :~
_.. ::: :..- _-_-: ..-..•.
_
-.>
•.~ -
; !,-:-- .. -
- ..
- --..s-...•._-~ ..
-~
..... ;....7 ..--=-
... .. --- ..-.. -:. •...... -
I~·"''''·":
V·-~
•..
............
--. _... __.... _ 0
--_
•• __
•. ~..,"-
•.••
__
•••• J
_
I
conusweerstand (MPa)
Overzicht sondeersessies ter plaatse van A-serie Trilproef Noordelijke Randweg ....•.
DKM4
---KJeef4
---DKM2 ---Kleef 2 ---DKM3 ---Kleef 3 DKM6 Kleef6
ingebracht
20
30
25
35
getrokken
c:c=: Z
I .§. Cl
-.-
ä.
r ••_••••
':.=.:-':·:::·:".:~=:~· •.-'-.': .._: .':::7:::~:.:7
Cl
ëi
- ..... --'- -_ ..~~~..--~~._.~~~~~.~';_::~~
.... _
_-
r
-
-~.: ... :-•. .. ---
.
- -_ .. - .. -
-_ •...... _---_ ........ _-
i~
-
.•..---"---
conusweerstand (MPa)
40
45
Overzicht sondeersessies ter plaatse van B-serie Trilproef Noordelijke Randweg te Den Haag 10 --DKM10 --Kleef 10 --DKM 12 ..
--Kleef
"'
12
-DKM9 --Kleef 9 DKM6 Kleef 6 5
-10
-15
-20 conusweerstand
(MPa)
VI
TEKENING TRILPROEF Tekening HUB-DC-AOO-04 dd. 25-10-99
.
1
S02.03.03N1RdNANlR99202o-C
...•.•.... ó ~ ,_
-...~~,
~-
,
- .'
."'
....
.. ,....•.
,.' ""'"
',
VII
-
AANGEBRACHTE
~\
602.03.03N1RdNANlR99202C>-B
VOORZIENINGEN
•. .i
HALT/SLOT DAMWANDEN :~!
SYSTEEM VOORDELEN: • Minder trillingen bij het inbrengen • Reduceert wrijving in het slot • Damwand loopt niet uit het slot
• Geen slijtage in het slot • Geheel waterdichte afsluiting
SYSTEEM 1: 1
J
Aangelast geleide/afdichtingsprofiel
SYSTEEM 2: Los geleide/hulpprofiel
-
-
Een speciaal hulpprofiel wordt samen met een damwandprofiel in de grond getrild. Dit hulpprofiel is van buizen voorzien, die rondom het slot de bodem wegdrukken. Bij het omhooghalen van het profiel wordt gelijktijdig in de buizen bentoniet-cementmortel gespoten die de ontstane ruimte opvult. Bij het trillen van de volgende damwand zal de weerstand in en om het slot verminderen en afdichting plaatsvinden.
Ampèreweg 3 - 3752 LR Bunschoten Postbus 141 - 3750 Ge Bunschoten Tel.: (033) 298 49 85 Fax: (033) 2987474
VIII
,
TOEGEPAST TRILBLOK
\
6D2.D3.D3NJRdNANlR992D2D-B
--'
, ,'"-" ...
-'
-
I
,I..
)-
(
I
q U
VI.
El
1'\
r-
-'+-I,t---\ I
~
'"
"~:
I
J.2i,Q..
I
I
--
I -i/-'
ritF+
.~: ,.--+-
.--t-'
-fi-'
o i
h
I
~.
l-
..., (
i
r1
•• I "I~
sf
I
Cl:)
"
'-
W
p
ql~
kg •••••14000 kg •••••550 kg •••••2000 kg •••••2z1000
l--J:
I
'I
~
-it-.
I
rr-l
Weillht. Vibr.tor with two cl••p••••••..•••.•••••••••• Shock ab.orber ••••.••••.•••••••••••.••••••••• Pede. tal •••.•.•...•••••••••••.••••••••••••••• cl ••pinll .dapter (tor tUb•• ) ••••••..•.•••••••
e
~
\
Centritull·l torce .dJu.tabl ••.••••••••••••••• KM •••••0-2600 Frequency/.peed .••••.•••••••••.•••••••••••••• Hin-1 ••1358-2050 Amplitude when vibr.tor i. tree handing .as •••••••• 11.5 Acc.1.r.tion when vibr.tor i. tr•• handing •••g •••••• 13 Dynamiaweillht (.winllinll•••• 1 + 2 cl••p ••••• kg •••• 14000 Statie .olDent. tot.1. •••••••••••••••••••••••• H•••••• 985 St.tic tr.ctive torce. recomaand.d ••••••••••• Ha ••••• 5oo Cl ••pinll torce clamp. (.t 350 b.rl ••••••••••• KM ••••• 2z1450
-11-.
+-~ /R~
I
I
r1'JlL...1
\SV)
I
~
'C
I
1f-,~
I
/0
~
Ir
,
..../ • rechnice.l o.te. PI!:220 V.rio
I
I
.---'-..------
r~
:
(/'00/6001500/
,~
500
j
.
~éJ.a/;/~/teren
:. .-&GrOndWerken b.v. mlo.
0 700 max. 01700
, ~~':;r.:..:.;.&wersweg 3 BtK/schoten
;~.,.. 'T~ïn.1L1QQ-flAOR~
IRI:?R1
IX
INVENTARISATIE
602.03.03N/RdNANlR99202D-B
BELENDINGEN
.:
Afstand
78 80 82 84 86 88 90 92 94 96 98 100 102 104 106 108 110 112 114 116 118 120 122 124 126 128
.
, .:
j
.J
Van Voorschotenlaan
Waalsdorperweg nr
..
j
Schuur
44 nee 42 nee 41 nee 40 nee 39 nee 38 nee 37 nee 36 nee 35 nee 34 nee 33 nee 28 nee 31 nee 30 nee 29 nee 28 nee 27 nee 27 nee 25 nee 24 Ja.... 23_ja: .• 23..e,...
._~~i ~w.·;o~e ~ro ~~é'e
nr
179 183 189 195 199 205 211 217 223 229 235 241 247 253 259 265 271 277 283 289 295 301 307 313 443 379 381 418 417 475
Afstand
60 55 67 68 70 70 71 71 73 73 74 74 75 77 77 79 80 81 81 82 83 84 84 85 80 87 90
nr school
Afstand
16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36
35 72 74 76 80 82 83 88 86 91 90 90
40 ·42 44 46 48 50 52 54 56 58 60 62
107 107 105 105 102 101 91 89 83 82 79 76
nr
Afstand
1 3 5 7 9 11 13 15 17 19 21 23 25 27
98 88 85 76 76 70 68 67 67 65 61 58 57 52
.J
Van der Burghlaan nr
Afstand
12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32
schuur
31 nee 30 nee 29 nee 28 nee 25~ 22~. 22~
-" :t .:
.,.'
:;'::;e AG :'lee
nr
Afstand
1 2 ·3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
48 61 76 12 33 40 45 49 47 47 46 45 43
I I I I I I I I I I I I I
-'
\
D
IJ
0"VAN
BER"ADtD-E-"E-G~---!J~
i I I I I I I I I I I I I L_
! I I I I
I I I I I
I I I
_J
D
____ I:
I
~ '\ I
J
1
I ~
--=
==
L
I
Î
n '.,
~
:: ;:;
::1
'" e
,,\
1-1 \
n_
J
Q
,.. =:l ... .
~'----,
J
V'-
I..
··1 I
L ...J ... _. __ .__ ...,..)
~-_.
x
REACTIE VAN VAN HALTEREN
. ,"'""1
-,--i
602.03.03N1RdNANlR99202C>-B
ZOd
TTn:
so : G1
'HN nI/U
66.
ë:'Tlf:ë:'
ë:0 . d itlJ.D.L
iJJ
van~
Fl8J.&~ena(lf1
FAXBERICHT
Aan
T.a.v,
..
~
,
Ingenieursbureau Den Haag de heer B, 1. Verstraare
Faxnr. Telnr. Datum V an Aantal pagina's:
070~353 63 30 070-353 63 14 22 december 1999 T. van Halteren 1
Betreft:
trilproef Noordelijke
Randweg
Geachte heer Verstraete, Wij ontvingen het voorlopige rapport van bovengenoemde proef in goede orde, waarvoor dank. Bij deze willen wij hierop als volgt reageren: • De geluidsoverlast is aanzienlijk te reduceren door het toepassen van planken met gelaste middensloten. Het grootste doel van het geluid wordt namelijk geproduceerd door het trillen in het middenslot. Dit blijkt ook uit de proefresultaten: de nieuwe planken ,PU16 gaven meer overlast als de gebruikte planken PU20 (waar grond in het middens lot zat die de ~nen on dus het geluid beperkten). Op een ander werk is gebleken, dat het beter verbinden van de middensloten van nieuwe planken het geluid aanzienlijk reduceert. • Wij zijn bezig met de ontwikkeliag van een plank:type zonder middenslet. Toepassing van een dergelijk profiel zou de geluidsoverlast zeer dIastisoh beperken. • Een andere mogelUkheid Oln geluidsoverlast te beperken Is het bekleden van de heigordingen met hardhout, zodat er geen staal-op-staal-contact (met bijbehorende geluidsproductie) tussen gording en plank. is tijdens het trillen. • Tijdens hl:t werken met Halt-Verdring is de pomp bij vrijwel elke plank een keer afgeslagen. Dit heeft de metingen ongetwijfeld beïnvloed in het nadeel van het fluïdatie-systeem. Dit afslaan van de pomp was te wijten aan het feit, dat de pomp aangesloten was op hetzelfde aggregaat als het nilblok. Door inzet van een tweede stroombron (bouwstroom of een extra aggregaat) is de goede werking 'l/8r1 het systeem. te waarborgen en zal allicht een grotere trillingsreduetie bereikt kunnen worden. • .Een andere mogelijkheid tot reductie van trillingen en geluid is het inzetten van een hydraulisch trilblok leE 46 RF of Dieseko 2335 VM. Deze draaien op 2300 toeren per minuut, dus op een hogere frequentie. Ook is (vanwege bet reit, dat deze blokken van recentere datum zijn) meer aandacht besteed aan de geluidsisolatie van de aggregaten. WU zijn dan ook van mening. dal bet bouwen van de tun nel in een damwandsleuf heid is voor het realiseren van deze tunnel. Hopende U met deze nadere toelichting
een reële mogelijk-
van dienst te zijn geweest en het definitieve rapport en de uitmet belangstelling tegemoetziende groeten wij.
eindelijke keuze voor de uitvoeringsmethode
~
:-s
T. van Halteren. VAN llALTl:::REN HE!- EN GRO~'DWF..RKE'l' Bunschoten.
BY
Amp~reweg 3 . Postbus 141 - 3750 Ge Bunschoten - Fax 033-2987474 - Tel 03:;-29&4985 SFB 06-042516-2 - KvK 3 1010322 - BTW-nr. NL 00. 17.37.879.B.O1 -l.!',(t} 65.27.60.260
lë::ë:l
656T-ë:'t-Zë: