Prof.dr.ir. Jan Peter van der Hoek MBA
Topkwaliteit drinkwater: nimmer vanzelfsprekend
Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen
Oratie
27 januari 2012
Topkwaliteit drinkwater: nimmer vanzelfsprekend
Oratie uitgesproken op 27 januari 2012
Door Prof.dr.ir. Jan Peter van der Hoek MBA ter gelegenheid van de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in het vakgebied Drinking Water Engineering Aan de Technische Universiteit Delft Sectie Gezondheidstechniek Afdeling Watermanagement Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen
Foto voorkant: Tinguely Fountain in Bazel
1
Mijnheer de Rector Magnificus, Leden van het College van Bestuur, College van hoogleraren en andere leden van de universitaire gemeenschap. Zeer gewaardeerde toehoorders. Dames en heren,
Topkwaliteit drinkwater, het lijkt zo vanzelfsprekend Een topkwaliteit drinkwater, het lijkt zo vanzelf sprekend. De moderne drinkwatervoorziening in Nederland startte op 12 december 1853 in Amsterdam. Op dat moment werden de eerste emmertjes duinwater aan de Willemspoort afgehaald1.
Fig. 1
In ruim anderhalve eeuw zijn we in een situatie beland dat in Nederland de klant onbezorgd water uit de kraan kan gebruiken. Het vertrouwen van de consument is hoog, en de waardering van het drinkwater is groot. Dat vertrouwen en die waardering worden ook daadwerkelijk gestaafd met getallen. Zo wordt in de drinkwaterbenchmark “Water in Zicht”2 door de klant een rapportcijfer aan de drinkwaterkwaliteit gegeven. In de benchmark van 2009 was dat een cijfer 8,3. De waardering en het vertrouwen komen ook tot uiting in het gebruik van flessenwater, of beter gezegd de afwezigheid van het gebruik van flessenwater. Als we kijken naar het gebruik van flessenwater in Europa, dan is dat in Nederland verreweg het laagst3: getallen uit 2009 laten zien dat het net 2
3
iets meer is dan 20 liter per persoon per jaar. Kraanwater is, zoals velen van u weten, een factor 1000 goedkoper dan flessenwater en beduidend duurzamer4. De Nederlandse zuinigheid en het milieubewustzijn zijn echter zeker niet de enige drijfveren voor het lage flessenwatergebruik in Nederland. Kwaliteit èn smaak van kraanwater zijn minstens zo belangrijk!
Bij kwaliteit gaat het niet alleen om klantvertrouwen en klantwaardering. Ook (min of meer) objectieve cijfers laten zien dat het met de drinkwaterkwaliteit in Nederland goed zit. De Inspectie Volksgezondheid beoordeelt jaarlijks de kwaliteit van het Nederlandse drinkwater5, en de beoordeling luidt telkens weer “goed”. In de al genoemde drinkwaterbenchmark wordt ook om de vier jaar de kwaliteit van het drinkwater gemeten, gerelateerd aan de normen van het Nederlandse Drinkwaterbesluit. In de benchmark worden vier groepen van parameters gehanteerd: acuut gezondheidskundige parameters, niet-acuut gezondheidskundige parameters, bedrijfstechnische parameters en klantgerichte parameters. Voor alle vier de groepen scoren alle Nederlandse drinkwaterbedrijven zeer hoog, eigenlijk is de score gewoon “uitstekend”.
Fig. 2
Fig. 4
Kunnen we, dit wetende, dan maar achterover leunen en erop vertrouwen dat het in de toekomst ook wel goed zal gaan met het Nederlandse drinkwater? Nee, want een topkwaliteit drinkwater is nimmer vanzelfsprekend. Dat is in het verleden gebleken, dat blijkt uit het heden, en ook in de toekomst zal het niet anders zijn.
Fig. 3
4
Ik neem u daarom mee in een reis door de tijd. Gebeurtenissen uit het verleden die een forse inspanning van de watersector hebben gevergd om de topkwaliteit te garanderen, huidige ontwikkelingen die om een adequaat antwoord vragen, en ontwikkelingen die op ons afkomen en een responsstrategie vragen. Wetenschappelijk onderzoek, technologische innovaties en nieuwe beleidsontwikkelingen zullen blijken een belangrijk onderdeel te zijn van die responsstrategie. 5
productie en niet meer in de distributie. De “Dutch approach” deed haar intrede waarmee een topkwaliteit gegarandeerd kon blijven zonder gebruik van chloor7.
Voorbeelden uit het verleden 1973: Chloor, van zegen voor de mensheid naar verdacht carcinogene verbindingen Zo halverwege de 19e eeuw, in 1854 om exact te zijn, legde John Snow de basis voor desinfectie van drinkwater met chloor. Een vervuilde drinkwaterpomp bleek een bron te zijn van een cholera epidemie in Londen. Door chloor aan het drinkwater toe te voegen wist hij deze infectiebron te elimineren. Daarmee deed desinfectie van water met chloor zijn intrede. Drinkwater als bron voor infectieziekten kon daarmee zeer succesvol worden bestreden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat chloor wel eens wordt bestempeld als “zegen voor de mensheid”.
1987: Bentazon en bestrijdingsmiddelen Een tweede voorbeeld is de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in de drinkwaterbronnen. Al langere tijd bestond het vermoeden in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw dat er in het ruwe water bestrijdingsmiddelen aanwezig zouden kunnen zijn. In het najaar van 1987 werd het bange vermoeden waarheid. Nieuwe analysemethoden maakten het mogelijk om stoffen te analyseren die tot op dat moment niet in lage concentraties gemeten konden worden. In het drinkwater van pompstation ‘Leiduin’ van Gemeentewaterleidingen Amsterdam en de pompstations ‘Wim Mensink’, ‘Castricum’ en ‘Bergen’ van PWN werd een hogere concentratie bentazon aangetroffen dan de wettelijke norm van 0,1 µg/l toestond8.
Fig. 5
Ruim een eeuw later, in 1973, werd er ook een keerzijde van desinfectie van drinkwater met chloor ontdekt. Joop Rook, toen werkzaam bij het drinkwaterbedrijf van Rotterdam, stelde vast dat door chloring van drinkwater gechloreerde organische verbindingen ontstaan, die kankerverwekkend kunnen zijn6. Dat leidde natuurlijk wel tot een lastig dilemma: chloor, prima om direct de hygiënische kwaliteit van drinkwater te waarborgen, maar op de langere termijn kunnen ook schadelijke effecten optreden. Ofwel, een afweging tussen een acuut gezondheidskundige parameter en een niet-acuut gezondheidskundige parameter, om in moderne benchmarktermen te spreken. Hoe de topkwaliteit drinkwater te garanderen? In Nederland is er voor gekozen om chloor uit te bannen in de drinkwatervoorziening: chloor wordt niet meer toegepast in de 6
Fig. 6
Toen al werd geroepen ‘Bentazon is nog maar het begin’, en helaas werd dat waarheid. Een scala aan bestrijdingsmiddelen werd aangetroffen in de drinkwaterbronnen, en soms ook spoortjes in het drinkwater. Ook toen is alles gedaan om de topkwaliteit drinkwater te kunnen garanderen. Uiteraard werd veel aandacht gegeven aan een betere bronbescherming, maar ook werden nieuwe technologieën ontwikkeld om de bestrijdingsmiddelen uit het water te kunnen verwijderen. Gemeentewaterleidingen Amsterdam beet in 1993 en 1995 de spits af met de introductie van ozon-koolfiltratie9,10.
7
Fig. 7
Fig. 8
1990: Bromaatvorming door ozonisatie Als we het dan over ozon hebben, komen we op een derde voorbeeld die de topkwaliteit van drinkwater onder druk heeft gezet. Mede naar aanleiding van de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in de drinkwaterbronnen, en naar aanleiding van het zoeken naar alternatieven voor chloor, werd veel onderzoek uitgevoerd naar de toepassing van ozon in de drinkwaterbereiding. Zowel als oxidatiemiddel als desinfectiemiddel. Bekend was al dat door gebruik van ozon bromaat gevormd kon worden in zeer lage concentraties. Bromaat was een bekende stof, en werd zelfs toegepast als rijsmiddel in de broodbereiding. Maar in 1990 verscheen een Japans artikel waarin werd aangetoond dat bromaat toxische en carcinogene eigenschappen heeft, al in zeer lage concentraties11. Ook in die concentraties waarin het gevormd wordt tijdens ozonisatie. Door de WHO werd een norm gesteld van 25 µg/l, door de EU een norm van 10 µg/l, en in Nederland een norm van 1 µg/l voor het geval ozon wordt toegepast als oxidatiemiddel en een norm van 5 µg/l voor het geval dat ozon wordt toegepast als desinfectiemiddel. Voor Nederlandse waterleidingbedrijven betekende die strenge norm dat creativiteit benodigd was om onder die norm te komen, of zelfs helemaal geen bromaat te vormen. Uiteindelijk lukte dat ook. Enerzijds door optimalisatie van het ozonproces12,13 en de ontwikkeling van nieuwe ozondoseersystemen4, een spoor dat door Waternet werd bewandeld. Anderzijds door de ontwikkeling van hele nieuwe processen zoals de combinatie van UV met waterstofperoxide, een weg die door PWN werd bewandeld14.
8
Fig. 9
Voorbeelden uit het heden Drie voorbeelden uit het verleden, die zeker niet uitputtend zijn. Er is veel meer gebeurd, zoals bijvoorbeeld de nitraatproblematiek in de jaren ’80 en ’90, die met name in Gelderland, Brabant en Limburg de kwaliteit van het grondwater bedreigde15,16; de Legionella-problematiek, in Nederland echt actueel geworden met de ramp in Bovenkarspel in 1999, en aanleiding geweest om de biologische 9
stabiliteit van drinkwater, en nagroei en biofilmvorming in leidingsystemen grondig te onderzoeken17-19; en, misschien van een iets ander karakter, de beveiliging van de drinkwatervoorziening in Nederland als reactie op 9/1120,21. Toch wil ik nu naar het heden overstappen: het begin van de 21e eeuw. Wat dan direct de aandacht trekt is het vele onderzoek dat verricht is naar de aanwezigheid van resten van geneesmiddelen in de drinkwaterbronnen22-27.
Fig. 11
Met de introductie van barrières voor bestrijdingsmiddelen in de zuiveringen, die ik hiervoor heb besproken, lijkt ook een barrière voor geneesmiddelen geïntroduceerd te zijn. Dat blijkt uit de verwijdering van de omcirkelde stoffen. Om de topkwaliteit te garanderen en het consumentenvertrouwen te handhaven is dus periodiek testen van bestaande zuiveringen voor nieuwe stoffen een vereiste! Fig. 10
Met de vergrijzing van de bevolking, en de steeds betere analysetechnieken, is het de verwachting dat dit een onderwerp is dat voorlopig wel de aandacht zal blijven trekken. Ook in het drinkwater zijn incidenteel resten van geneesmiddelen aangetroffen in zeer lage concentraties. De concentraties liggen een factor 1000 lager dan de afgeleide drinkwaterlimieten en het risico voor de consument is verwaarloosbaar22. Toch wordt onderzoek gedaan naar de betekenis van deze stoffen in drinkwater voor de volksgezondheid28. De aandacht richt zich thans vooral op het effect van meerdere stoffen tegelijk, de mengseltoxiciteit, en de wijze waarop effecten gemeten kunnen worden, al of niet met effectgerichte testen29,30. Daarnaast wordt de robuustheid van bestaande zuiveringen voor deze stoffen periodiek onderzocht. Een mooi voorbeeld daarvan is het onderzoek dat door de drinkwaterbedrijven Dunea, PWN en Waternet wordt uitgevoerd31,32, samengevat in dit overzicht.
10
Wat staat ons te wachten? Laat ik nu overstappen van heden naar toekomst. Welke ontwikkelen spelen en kunnen invloed hebben op de kwaliteit van ons drinkwater? In de toekomst kijken is niet eenvoudig, maar toch wil ik drie ontwikkelingen schetsen die van belang zijn. Daarbij zal ik dan gelijk ingaan op het onderzoek dat nodig is om een goede responsstrategie te ontwikkelen. Emerging substances De eerste ontwikkeling betreft de aanwezigheid van emerging substances in de drinkwaterbronnen. Ik heb het al gehad over bestrijdingsmiddelen en geneesmiddelen, maar die stoffen vormen slechts een klein deel van het probleem van de nieuwe stoffen. Recent is een onderzoek afgerond naar de aanwezigheid van drugs en kalmeringsmiddelen in Nederlands oppervlaktewater, drinkwater en afvalwater33. Ook die stoffen blijken voor te komen.
11
golflengte van 172 nM produceren deze zeer efficiënt en energiezuinig grote hoeveelheden ozon. In eerste instantie richt het onderzoek zich op desinfectie van ballastwater van schepen en oxidatie van condensaat dat ontstaat bij gaswinning op zee, maar een spin-off naar drinkwaterzuivering en afvalwaterzuivering ligt voor de hand.
Fig. 12
Ontwikkeling van nieuwe technologieën en slimme combinatie van bestaande technologieën is dus van belang, maar tegelijkertijd geeft dit het gevoel dat we soms achter de feiten aan lopen. Een nog betere aanpak is het om een goede voorspelling te hebben over welke stoffen op ons af komen, en een goede voorspelling te hebben over het gedrag van die stoffen in de zuiveringsprocessen die we nu toepassen. Het mes snijdt dan aan twee kanten: door kennis over welke stoffen problemen kunnen gaan veroorzaken in de drinkwatervoorziening kunnen we beter het beleid beïnvloeden: toelatingsbeleid van stoffen en bronbeschermingsbeleid. Door de kennis van het gedrag van die stoffen, of stofgroepen, in de zuivering kunnen we beter richting geven aan technologieontwikkeling.
En het zoeken naar nieuwe stoffen gaat door: personal care products, nanodeeltjes, kunstmatige zoetstoffen, vlamvertragers, brandstofadditieven, geperfluoreerde verbindingen34. En het blijft niet alleen bij zoeken: ze worden ook aangetroffen in de drinkwaterbronnen. Dat is ook niet zo gek: in Europa zijn er al zo’n 100.000 chemicaliën geregistreerd, waarvan er tussen de 30.000 en 70.000 dagelijks worden gebruikt28. Daarnaast zijn er zo’n 500 medicijnen op de markt. Enerzijds zal naar nieuwe technologieën gezocht moeten worden die die stoffen kunnen verwijderen. Dat gaat dan ook gebeuren: ontwikkeling van hele nieuwe technologie staat op het programma, deels gebaseerd op nanotechnologie. Enige voorzichtigheid is daar wel bij geboden, want nanotechnologie zelf kan een negatief effect hebben op de waterkwaliteit door vrijkomen van nanodeeltjes35. Daarnaast richt het onderzoek zich op combinatie van bestaande technologieën, zoals bijvoorbeeld de combinatie van ozon met UV-waterstofperoxide. Beide zijn goede processen: ozonisatie is relatief goedkoop, verbruikt weinig energie, maar is selectief en kan resulteren in de vorming van bromaat, zoals eerder besproken. UV-waterstofperoxide is a-selectief, resulteert niet in het vervelende bromaat, maar gebruikt zeer veel energie. Aan combinatie van beide processen is tot nu toe vrijwel geen aandacht gegeven. De combinatie biedt perspectief voor een zeer krachtig en flexibel oxidatie- en desinfectieproces door “best of both worlds” te verenigen. Een andere interessante ontwikkeling die in de startblokken staat betreft een modificatie van het ozonproces. Ozon wordt in dat geval geproduceerd met zogenaamde VUV-lampen die xenon bevatten. Bij een 12
Fig. 13
De aanzet tot de eerste stap om een beter beeld te krijgen van welke stoffen er in de toekomst aankomen is al uitgevoerd door collega’s van het RIVM36. Op basis van demografische ontwikkelingen is een voorspelling gedaan van het medicijngebruik, en op basis daarvan is de potentiële emissie van deze geneesmiddelen naar het oppervlaktewater geschat. Een volgende stap is om dit uit te breiden naar andere ontwikkelingen en andere stoffen: wat zijn bijvoorbeeld de 13
ontwikkelingen in de industrie, in de landbouw, in de gezondheidszorg, en over welke stoffen of stofgroepen hebben we het dan? In feite komt het neer op een vertaling van toekomstscenario’s zoals Welvaart & Leefomgeving en Nationale Milieuverkenning in scenario’s voor de belasting van bijvoorbeeld het stroomgebied van De Rijn met emerging substances. De tweede stap is om het gedrag van deze stoffen in de zuivering te voorspellen op basis van stofeigenschappen en eigenschappen van de zuiveringsprocessen. Dat kan door zogenaamde QSAR’s te ontwikkelen, Quantitative Structure Activity Relationships. Bij stofeigenschappen gaat het dan bijvoorbeeld om molecuulgrootte, molecuulgewicht, molecuulstructuur, polariteit, hydrofobiciteit en de aanwezigheid van specifieke functionele groepen. Die stofeigenschappen worden gekoppeld aan specifieke kenmerken van het proces, waarmee de verwijderingscapaciteit beter is te voorspellen. Fig. 15
In een gezamenlijk project van de Universiteit van Amsterdam, de Technische Universiteit Delft, de Radbout Universiteit Nijmegen, KWR Watercycle Research Institute, Waternet, SARA en Netherlands Science Centre wordt gewerkt aan de start van het onderzoek AquaPriori. De TU Delft, sectie Gezondheidstechniek, gaat zich in dat onderzoek richten op de ontwikkeling van een QSAR voor geavanceerde oxidatietechnieken zoals ozon, UV-waterstofperoxide en combinaties van die technieken. Dat tezamen geeft een goed compleet beeld van de capaciteiten van de bestaande moderne technologieën voor de verwijdering van emerging substances: filtratietechnieken, adsorptieve technieken, oxidatieve technieken en biologische technieken.
Fig. 14
Onderzoek daarnaar is uitgevoerd in de sectie Gezondheidstechniek en loopt thans. Hooggeleerde collega Arne Verliefde heeft een QSAR ontwikkeld voor nanofiltratie en omgekeerde osmose37, en David de Ridder, PhD bij de sectie Gezondheidstechniek, heeft een QSAR ontwikkeld voor actieve koolfiltratie38. Cheryl Bertelkamp, ook PhD bij de sectie Gezondheidstechniek, is momenteel een QSAR aan het ontwikkelen voor oeverfiltratie in combinatie met nanofiltratie en actieve koolfiltratie.
14
De derde stap is dan om concreet te kijken naar de aanwezige zuiveringstechnieken in de praktijk, en op basis van de voorspelling van de stoffen die er aan komen, gecombineerd met de ontwikkelde QSAR’s, de robuustheid te bepalen. Daar is al een begin mee gemaakt. In Eureau, de European Federation of National Associations of Water and Wastewater Services, heb ik een enquête uitgevoerd naar de zuiveringsprocessen die worden toegepast, zowel voor grondwater, voor oppervlaktewater, voor oppervlaktewater met kunstmatige infiltratie, en voor oeverfiltratie. Onderscheid heb ik daarbij gemaakt in “geen zuivering”, conventionele zuivering, geavanceerde zuivering en combinatie van conventionele met geavanceerde zuivering.
15
genschappen, kan gericht onderzoek gedaan worden naar de ontwikkeling van nieuwe technologie.
Fig. 16
Voor Nederland ziet het beeld er goed uit: in de grondwaterzuivering komt wel de klassieke zuivering veelvuldig voor en in een enkel geval is er geen zuivering, maar gerichte bronbescherming kan hier veel betekenen. De bedreiging met de nieuwe stoffen zit vooral in de oppervlaktewaterzuivering, waar gebruik gemaakt wordt van Rijnwater, Maaswater en IJsselmeerwater. Bewust wordt veelvuldig gebruik gemaakt van geavanceerde zuivering, en daar waar geavanceerde zuivering nog niet wordt toegepast, vindt onderzoek plaats naar implementatie. Uit de robuustheidstesten zoals ik die u al heb laten zien blijkt geavanceerde zuivering een goede barrière te zijn voor emerging substances. Als we kijken naar geheel Europa, dan is de situatie minder rooskeurig. Circa 25% van het drinkwater wordt bereid uit oppervlaktewater, deels zonder zuivering en deels met een conventionele zuivering. Daar liggen de grootste kwetsbaarheden. Daarbij is ook problematisch dat ruim 10% van de inwoners van de EU-lidstaten drinkwater krijgt uit installaties kleiner dan 1.000 m3/dag. De helft van alle installaties in Europa is kleiner dan 1.000 m3/dag of heeft minder dan 5.000 afnemers39. Over de veiligheid en robuustheid van die installaties weten we eigenlijk niet zoveel. Kortom, in Nederland lijkt de situatie veilig, maar voor nieuwe stoffen zijn we nooit geheel zeker. In Europa is de situatie aanmerkelijk slechter als we ons op deze overzichten baseren. Door nu kennis te hebben van de stoffen en stofgroepen die er aan komen, en door te beschikken over QSAR’s die de verwijdering voorspellen op basis van de stofeigenschappen en zuiveringsei16
Fig. 17
Klimaatverandering De tweede ontwikkeling die ik wil bespreken, naast de aanwezigheid van emerging substances, is klimaatverandering. Ongetwijfeld is een groot deel van u bekend met de klimaatscenario’s van de KNMI: vier beelden van een mogelijk toekomstig klimaat in Nederland40. Variabelen zijn de wereldwijde temperatuurstijging, 1 of 2 oC, en de mate van verandering van luchtstromen boven WestEuropa. Ik wil daar niet in detail op ingaan, dat kunnen anderen veel beter. Wat echter kenmerkend is, en van groot belang voor de drinkwatervoorziening, is dat we veel meer met extreme omstandigheden te maken krijgen. Extremen in hoeveelheid water: perioden met grote droogte en perioden met extreme neerslag. Dat vertaalt zich direct naar de rivierafvoeren die aan grote schommelingen onderhevig zijn. En die rivieren worden weer voor een deel gebruikt als bron voor drinkwatervoorziening. Een mooi voorbeeld is de rivier De Rijn, een belangrijke bron voor de drinkwaterbereiding in West-Europa. Grote variaties in afvoeren treden al op en staan ons te wachten. Dit is een al wat ouder figuur uit 2000, maar nog steeds relevant41. Het toont de procentuele veranderingen van de gemiddelde maandaf17
voer voor De Rijn in het jaar 2050, gerekend ten opzichte van 1990. In de winter zijn aanmerkelijk grotere afvoeren te verwachten, tot bijna 40%. In de zomer zijn lagere afvoeren te verwachten, tot zo’n 30%.
treden: als de stofvrachten van lozingen gelijk blijven, en de rivierafvoer sterk daalt, dan is een concentratieverhoging van verontreinigingen in De Rijn een onafwendbaar gevolg. Dat kan er toe leiden dat we stoffen gaan detecteren die tot dan toe niet zichtbaar waren, of dat we al bekende verontreinigingen in aanmerkelijk hogere concentraties gaan aantreffen. Zijn de huidige zuiveringen hiertegen bestand? Moeten we extra barrières ontwikkelen? Of moeten we een vergunningsbeleid voor lozingen creëren, waarbij de stofvracht van de lozing proportioneel is aan het actuele debiet van de rivier? Vewin is hier terecht een groot voorstander van, maar in de praktijk zal dit toch niet zo makkelijk te implementeren zijn.
Fig 18
Fig. 20
Dan de temperatuur. In alle KNMI klimaatscenario’s zet de opwarming door: we krijgen te maken met zachtere winters en warmere zomers, en dat heeft weer effect op de extremen in de maximum temperatuur van het water. Vooral ook weer voor oppervlaktewater kan dit effecten hebben.
Fig. 19
Nu is de hoeveelheid water die door De Rijn stroomt meer dan genoeg voor de drinkwatervoorziening: we gebruiken daarvan minder dan een ½%. In de kwantiteit ligt het probleem niet direct. Maar een kwaliteitseffect kan wel op18
Hier ziet u de temperatuur van het oppervlaktewater bij drie innamepunten in 2003, een warm jaar. De waarde van 25 oC, een kritische waarde als we de normen voor drinkwater in beschouwing nemen42, wordt in dat jaar overschreden. En als we van dat water drinkwater maken, dan blijkt dat uiteraard ook een relatief hoge temperatuur te hebben. Hier ziet u de temperatuur van het drinkwater zoals het de productiebedrijven van Waternet verlaat, en de temperatuur in het distributiegebied van Amster19
dam. Het jaar is 2006, ook weer een jaar met een relatief warme zomer. Wat zorgen baart is dat de temperatuur in bijna 40% van de metingen tussen de 15 en 20 oC ligt, en in circa 10% boven de 20 oC ligt. Wat ik al eerder aanhaalde: Nederland is trots op de “Dutch approach”, maar houden we het ook veilig bij deze hoge temperaturen zonder persistent desinfectiemiddel? Kunnen we de hygiënische kwaliteit waarborgen? Weten we zeker dat het goed gaat tijdens de distributie van het water van productiebedrijf naar klant? Onderzoek naar de invloed van de temperatuur op de hygiënische kwaliteit en de biologische stabiliteit van het water, en naar de processen die optreden in de leidingsystemen bij hogere temperatuur is nodig. Met de resultaten kunnen we de toekomstbestendigheid van de “Dutch approach” garanderen.
Fig. 22
Een derde effect van klimaatverandering dat relevant is voor de drinkwatervoorziening is de verzilting. Door stijging van de zeespiegel vindt intrusie van zeewater plaats die de grondwatervoorraden kan beïnvloeden. Verbrakking van grondwatervoorraden en grondwaterwinningen kan het gevolg zijn. De combinatie van zeespiegelstijging en lage rivierafvoeren resulteert erin dat zouttongen verder de rivieren op kunnen komen en innamepunten voor de drinkwaterbereiding kunnen bedreigen.
Fig. 21
Daarnaast kunnen we ook innovaties toepassen: winning van thermische energie uit de drinkwater transportleiding waar dat warme water door stroomt43. Het mes snijdt dan aan twee kanten: productie van duurzame energie, en verlaging van de temperatuur van het water waarmee we mogelijk de kwaliteit beter kunnen beheersen en het comfort voor de klant kunnen verhogen. Koel kraanwater wordt nu eenmaal hoger gewaardeerd dan lauw kraanwater. Deze innovatieve ontwikkeling wordt opgepakt door Waternet, TU Delft en KWR Watercycle Research Institute in het Calorics initiatief44. Daarin is de focus niet alleen op drinkwaterleidingen, maar op alle “piped systems”: onderzoek naar het oogsten en valoriseren van laagwaardige (diffuse) warmte uit drinkwaterleidingen èn afvalwaterleidingen. Fig. 23
20
21
Ook deze ontwikkelingen leiden er toe dat nieuwe technologie ontwikkeld zal moeten worden om een topkwaliteit drinkwater te kunnen blijven garanderen. Die technologie zal veelal gebaseerd zijn op membraantechnologie, om het zoutgehalte van het water te verlagen. In het PURO-project van Hooggeleerde collega Theo Olsthoorn en Hooggeleerde collega Luuk Rietveld wordt al gewerkt aan zo’n technologie: ondergrondse membraanfiltratie om brak grondwater te ontzouten45.
Fig. 25
Fig 24
Door de promovendi Frank Smits en Jeroen Posthumus wordt deze technologie onderzocht. Voor het drinkwaterbedrijf Oasen wordt gekeken of PURO een antwoord kan zijn op de verzilting van de bronnen door indringen van zout via de rivieren tot bij de innamepunten. Voor het watercyclusbedrijf Waternet wordt gekeken of PURO een antwoord kan zijn op verbrakking van het boezemwater door brakke kwel, een typisch watersysteem probleem. Door onderscheppen van deze brakke kwel via ondergrondse membraanfilters kan dat brakke kwelwater omgezet worden in drinkwater van zeer hoge kwaliteit, en wordt verbrakking van het watersysteem voorkomen. Nieuwe waterconcepten Ik heb nu twee ontwikkelingen met belangrijke consequenties voor de drinkwatervoorziening geschetst: emerging substances en klimaatverandering. De derde ontwikkeling die ik wil bespreken betreft de introductie van nieuwe waterconcepten.
22
Nieuwe concepten die allerlei vormen kunnen aannemen: hergebruik van water, gebruik van regenwater, waterbesparing, gescheiden sanitatiesystemen, kringloopsluitingen, grijswatersystemen, en er zijn vast nog wel andere termen46,47. Kenmerkend voor dit soort systemen is dat ze veelal uitgaan van een kleinere schaal en een decentrale opzet kennen. Drijfveer voor dit soort ontwikkelingen is het streven naar een duurzame watervoorziening, maar ook vanuit Brussel wordt dit soort systemen gepromoot48 en wordt regelgeving ontwikkeld: vanuit het oogpunt van duurzaamheid, maar vooral óók vanuit het oogpunt van waterschaarste door klimaatverandering. In het EU beleid omtrent Water Scarcity & Drougths zijn waterbesparing en waterefficiënte technologieën twee belangrijke bouwstenen. Een EU-richtlijn is in de maak voor “eco labels” voor gebouwen49. Waterbesparing, gebruik van regenwater en grijswater systemen spelen daarin een belangrijke rol, naast energie, afval en materialen. Net zoals mijn voorganger, de Hooggeleerde Hans van Dijk50,51, hecht ik zeer veel waarde aan een centrale drinkwatervoorziening. Centrale drinkwatervoorziening is belangrijk voor de volksgezondheid. De opzet van grote, centrale productieeenheden is zeer effectief gebleken om gezondheidsrisico’s te vermijden. Niet voor niets kozen lezers van het British Medical Journal in 2007 de invoering van drinkwatervoorziening en sanitatie tot de grootste medische vooruitgang sinds 184052. In discussies met voorstanders van een decentrale drinkwatervoorziening gebruik ik altijd de argumenten kosten, kwaliteit, duurzaamheid en comfort. Voor de klant, en de maatschappij, is een centrale drinkwatervoorziening de goedkoopste manier om aan veilig drinkwater te komen, met een vrijwel te 23
verwaarlozen milieu impact. De klant heeft er geen omkijken naar, het water stroomt vrijwel zonder onderbrekingen uit de kraan.
king group Microbiological Water Quality van Eureau heb ik een bijdrage mogen leveren aan het opstellen van het position paper “Water re-use and other alternative resources at home: rainwater harvesting and greywater recycling for domestic purposes”. Belangrijkste conclusie in het position paper is eigenlijk “zint eer ge begint”. Ken in ieder geval de risico’s en beheers die. En die risico’s zijn niet mis. Natuurlijk onderkent Eureau de problematiek van water scarcity & droughts in Europa en het belang van een duurzame ontwikkeling, maar wijst dan, terecht, altijd op een “twin track approach”: “demand management”, het beïnvloeden van het gebruik van water, als één spoor, en “supply management”, het zo effectief mogelijk inzetten van betrouwbare bronnen voor de drinkwatervoorziening, als tweede spoor. In Brussel worden de mogelijkheden van dat tweede spoor helaas nog wel eens vergeten. Van Brussel terug naar Nederland. We kennen allemaal nog het echec van de huishoudwater experimenten rond de eeuwwisseling53. Terecht is daar een streep door gehaald.
Fig. 26
Fig. 28 Fig. 27
Ook Eureau, de European Federation of National Associations of Water and Wastewater Services, staat gereserveerd tegenover de toepassing van dit soort nieuwe waterconcepten in de drinkwatervoorziening. Als voorzitter van de wor-
24
Bij huishoudwater ging het echter over een substituut voor drinkwater. De discussie nu gaat veel breder en beslaat de gehele waterketen, soms zelf in combinatie met het watersysteem. Drinkwater is daar maar een onderdeel van.
25
Tegelijkertijd moeten we onze ogen niet sluiten voor nieuwe ontwikkelingen, die een ander licht werpen op de afweging centraal/decentraal, zowel voor de drinkwatervoorziening als voor de sanitatie. Laat ik nog eens terugkomen op mijn eerder gehanteerde criteria kosten, kwaliteit, duurzaamheid en comfort. Een centrale voorziening is goedkoper door schaalgrootte: de wet van de economy of scales. Maar centrale voorzieningen zijn ook uniek, eenmalig en dus duur. Massaproductie van kleinschalige systemen kan de balans de andere kant doen omslaan. Een centrale voorziening is een veilige voorziening. Met “lab-on-the-chip” ontwikkelingen is het niet ondenkbeeldig dat in de toekomst decentrale voorzieningen ook veilig kunnen zijn. Door minder transport van water, en gebruik van lokaal geproduceerde duurzame energie, kunnen decentrale systemen op termijn gaan wedijveren met centrale systemen op het aspect duurzaamheid. Tenslotte comfort. Door verbetering van kleinschalige systemen, en innovaties, kunnen decentrale systemen op termijn mogelijk ook het comfort bieden dat nu nog voorbehouden is aan centrale systemen.
lige systemen, in wat voor vorm dan ook, is niet uit te sluiten. De omslag van een centrale naar decentrale watervoorziening kan de drinkwatersector op twee manieren raken. Het eerste aspect betreft de kwaliteit van het drinkwater en laat, alweer, zien dat een topkwaliteit drinkwater nimmer vanzelfsprekend is. Het tweede aspect heeft betrekking op de rol van het drinkwaterbedrijf in de drinkwatervoorziening en heeft een meer bedrijfskundig karakter.
Fig. 30
Fig. 29
Hoe succesvol de huidige centrale drinkwatervoorziening en sanitatie ook moge zijn, en hoe veilig de monopoliepositie van de tien Nederlandse drinkwaterbedrijven ook is in de huidige Drinkwaterwet, een transitie naar meer kleinscha-
26
Wat betreft het eerste aspect, de kwaliteit van het drinkwater: alleen al de omschakeling naar een decentrale sanitatie en de invoering van waterefficiënte technologieën zoals de EU voorstaat kan een enorme impact hebben op het watergebruik. Stel, we blijven uitgaan van een centrale drinkwatervoorziening, gekarakteriseerd door een grootschalige infrastructuur. Het drinkwaterverbruik in Nederland is momenteel zo’n 120 liter per persoon per dag54, redelijk vergelijkbaar met het verbruik in een aantal omringende landen55. De toiletspoeling neemt daarvan bijna 30% voor zijn rekening. Decentrale sanitatie gebruikt aanmerkelijk minder water. Door waterefficiënte technologieën lijkt nog een aanzienlijke waterbesparing mogelijk: kleding wassen en vaatwassen hebben momenteel een bijdrage van circa 20% in het waterverbruik, en we weten dat in de wasmiddelenindustrie en witgoedtechnologie innovatieve ontwikkelingen plaatsvinden: wassen zonder water! Als we deze effecten bij elkaar optellen zou het zomaar kunnen dat het drinkwaterverbruik naar 80 liter per persoon per dag of zelfs minder daalt.
27
Met de huidige drinkwaterinfrastructuur worden we dan wel voor problemen geplaatst: een belasting van productiesystemen ver onder de ontwerpcapaciteit, en vooral ook een aanmerkelijk langere verblijftijd in de distributiesystemen. Tezamen met de al genoemde temperatuurstijging van het water door klimaatverandering, en de distributie van drinkwater in Nederland zonder chloor, wordt het een hele opgave om een topkwaliteit drinkwater te garanderen. Onderzoek naar kwaliteitsverandering van drinkwater tijdens transport en distributie is noodzakelijk om een antwoord te geven op deze kwantiteitsveranderingen in drinkwatergebruik. Niet geheel is uit te sluiten dat naast de sanitatie ook de drinkwatervoorziening de transitie zal maken naar een decentrale opzet. Dan beland ik op het tweede aspect. Wat wordt in dat geval de rol van de huidige drinkwaterbedrijven? Sowieso zal het huidige bedrijfsmodel56 met zo’n transitie op de schop gaan, want van een grootschalige centrale drinkwatervoorziening is dan geen sprake meer. Maar hoe organiseren we de drinkwatervoorziening dan, en wat is de rol van de huidige drinkwaterbedrijven daarin? Een interessant en relevant vraagstuk dat ik graag wil oppakken met de collega’s van de faculteit Techniek, Bestuur en Management. Een eerste stap daarin is gezet in de vorm van een MSc-studie.
Onderzoek en onderwijs Drie ontwikkelingen die een grote invloed zullen hebben op de drinkwatervoorziening in de toekomst: emerging substances, klimaatverandering en nieuwe waterconcepten. Tot besluit iets over onderzoek en onderwijs, twee belangrijke elementen van de leeropdracht. Die leeropdracht luidt officieel “Technology selection in relation to water quality”, en wordt in de wandelgangen wel aangeduid als “Drinkwaterkwaliteit en -beleid”. Die combinatie technologie - beleid - kwaliteit staat mij wel aan en zal een rode draad gaan vormen in het onderwijs. Het onderzoek is reeds aan de orde geweest hiervoor, vandaar dat ik me nu meer richt op dat onderwijs.Wat betreft de scope van het onderwijs, ik hoop dat u is duidelijk geworden uit mijn betoog dat een topkwaliteit drinkwater niet vanzelfsprekend is, niet in het verleden, niet in het heden, en ook niet in de toekomst. Zoals recent verwoord door Maarten Gast, oud-directeur van Gemeentewaterleidingen Amsterdam, is kwaliteit eigenlijk het enige dat afnemers interesseert57. Ook mijn voorganger, Hooggeleerde Hans van Dijk, benadrukte dat al58. Hij wees er daarbij op dat te veel naar de financiële kant van de bedrijfsvergelijkingen kijken, ten koste kan gaan van de kwaliteit.
28
Kennis van en inzicht in kwaliteit van drinkwater, en hoe een topkwaliteit drinkwater te borgen, daar draait het dus om. Daar dient de focus van het onderwijs zich op te richten. Een topkwaliteit drinkwater vraagt om technologische kennis en technologische innovaties, maar ook om kennis van beleidsontwikkelingen, inzicht in ontwikkelingen in de maatschappij, en durf om aan een andere inrichting en organisatie van de drinkwatervoorziening te denken en te werken. Dat betekent dat we al in de batchelorfase en in de masterfase de student moeten prikkelen om in nieuwe concepten en modellen te denken. Na afronden van de studie is hij of zij dan in staat om op basis van wetenschappelijke kennis, technologisch vernuft en beleidsmatig inzicht oplossingen aan te dragen en te implementeren die de drinkwaterkwaliteit borgen. Kortom, de driehoek technologie - beleid - kwaliteit als basis voor de drinkwateringenieur van de toekomst, dat is waar het onderwijs zich op zal moeten gaan richten.
Dankwoord Dames en heren, wat ik wilde zeggen heb ik bijna gezegd. Dat was niet mogelijk geweest zonder de steun en het vertrouwen van velen. Uiteraard wil ik daar in deze laatste minuten aandacht aan geven. Allereerst mijn ouders en mijn partner Elly. Pa en Ma, jullie steun in het verleden en interesse in het heden zijn onmisbaar geweest en voelden altijd goed. Daarom ben ik zo blij dat jullie dit kunnen meemaken, op een toch wel respectabele leeftijd. Elly, “you are the rose of my life” zoals een bekend Amerikaans singer/songwriter schreef. Op jou is dat van toepassing. Bij jou kan ik terecht met mijn successen, maar vooral ook met mijn zorgen en twijfels. Met jouw aandacht en liefde komt het altijd weer goed. Broer, zussen, aanhang, neef en nichten, we zijn een kleine familie maar wel een erg fijne. Jullie interesse is intens en oprecht, en jullie grappen en grollen over mijn aanstelling als hoogleraar vermakelijk. Een woord van dank ook naar wat ik mijn leermeesters noem: Bram Klapwijk, Hooggeleerde Jan Schippers en Ton Graveland, die helaas niet meer leeft. Net afgestudeerd, begin 1984: Civiele Techniek leidde toen nog niet echt op tot wetenschapper en onderzoeker. Door jullie heb ik de belangstelling voor wetenschappelijk onderzoek gekregen en van jullie heb ik het vak van onderzoek
29
doen geleerd. Van Bram Klapwijk het wetenschappelijke onderzoek, van Jan Schippers het toegepast wetenschappelijke onderzoek, en van Ton Graveland het drinkwaterspecifieke onderzoek, in al haar facetten. De sectie Gezondheidstechniek van de TU Delft is tegenwoordig groot. Ik loop daardoor nu het gevaar collega’s over te slaan. Hooggeleerde Jules van Lier, Hooggeleerde Luuk Rietveld, Hooggeleerde Walter van der Meer, Hooggeleerde Gertjan Medema, Hooggeleerde Arne Verliefde, Hooggeleerde François Clemens, met jullie hoop ik de samenwerking die we het afgelopen jaar gestart zijn verder vorm te geven. Alleen dan kunnen we dat wat Hooggeleerde Hans van Dijk de afgelopen 20 jaar heeft opgebouwd, een bloeiende en bruisende sectie, behouden en uitbouwen. Samen met de medewerkers, promovendi en studenten van de sectie Gezondheidstechniek gaat dat lukken. Aan de betrokkenheid van allen en sfeer op de vakgroep ligt het niet! Een woord van dank ook naar mijn collega’s van Waternet, vooral mijn directe collega’s van het Strategisch Centrum. Door jullie inzet en enthousiasme kan ik met gerust hart twee dagen per week de boel de boel laten in Amsterdam, en aan de slag gaan bij mijn andere werkgever, de TU Delft. Maatjes van de MBA-opleiding in Twente, we zien elkaar niet zo vaak, maar de peergroup bijeenkomsten, zo’n tweemaal per jaar, blijven een feest en een bron van inspiratie. Die traditie houden we er in! Tenslotte een woord van dank aan het College van Bestuur en de Rector Magnificus van de TU Delft voor het in mij gestelde vertrouwen. Dames en heren, ik dank u allen voor uw aanwezigheid en luisterend oor. Ik heb gezegd.
Referenties 1. Groen J.A. Jr. (1978). Een cent per emmer - Het Amsterdamse drinkwater door de eeuwen heen. Uitgave Gemeentewaterleidingen, Amsterdam, Nederland (ISBN 90 6274 008 1). 2. Vewin (2010). Water in zicht 2009 - Bedrijfsvergelijking in de drinkwater sector. Rapport Vewin nr. 2010/102/6209, Rijswijk, Nederland. 3. Vewin (2008). Drinkwaterstatistieken 2008 - De watercyclus van bron tot kraan. Rapport Vewin nr. 2009/93/6259, Rijswijk, Nederland. 4. Helm A.C.W. van der (2007). Integrated modeling of ozonatuion for optimi zation of drinking water treatment. Proefschrift Technische Universiteit Delft, Water Management Academic Press, ISBN 978-90-8957-001-7, Delft, Nederland. 5. Versteegh J.F.M., Dik H.H.J. (2009). De kwaliteit van het drinkwater in Nederland in 2008. Rapport VROM-Inspectie, VROM 7275 / RIVM 703719046/2009, Den Haag, Nederland. 6. Rook J.J. (1974) Formation of haloforms during chlorination of natural waters. Water Treat. Exam. 23(2), 234-243. 7. Kooij D. van der, Drost Y.C., Hijnen W.A.M., Willemsen-Zwaagstra J., Nobel P.J., Schellart J.A. (1995). Multiple barriers against micro-organisms in water treatment and distribution in the Netherlands. Water Supply 13, 13-23. 8. Smeenk J.G.M.M., Lindhout R.C., Snoek O.I. (1988). Bentazon in de Rijn, in drinkwater en in regenwater. H2O 21(7), 183-185. 9. Graveland A. (1993). Biologisch actieve koolfiltratie in Weesperkarspel in gebruik. H2O 26(12), 312-315. 10. Graveland A., Hoek J.P. van der (1995). Introductie van de biologisch actieve koolfiltratie te Leiduin. H2O 28(19), 573-579. 11. Kurokawa Y., Maekawa A., Takahashi M., Hayashi Y. (1990). Toxicity and carcinogenicity of potassium bromate - a new renal carcinogen. Environ mental Health Perspectives 87, 309-335.
30
31
12. Hoek J.P. van der, Soest E.A.M. van, Graveland A. (1995). Biologisch actieve koolfiltratie: optimalisatie van de ozondosis in relatie tot bromaatvorming en AOC-productie. H2O 28(9), 276-280.
23. Mons M.N., Genderen J. van, Dijk-Looijaard A.M. van (2000). Inventory on the presence of pharmaceuticals in Dutch water. Kiwa rapport 30.3534.011, Nieuwegein, Nederland.
13. Hoek J.P. van der, Orlandini E., Graveland A., Smeenk J.G.M.M. (1996). Disinfection and disinfection by-products. Minimizing bromate formation during ozone-activated carbon treatment. Water Supply 14(3-4), 371-386.
24. Mons M.N., Hoogenboom A.C., Noij T.H.M. (2003). Pharmaceuticals and drinking water supply in the Netherlands. Rapport Kiwa BTO 2003.040, Nieuwegein, Nederland.
14. Vinke G. (2004). Wereldprimeur voor PWN met nieuwe zuivering pomp station Andijk. H2O 37(21), 4-5.
25. Sacher F., Stoks P.G. (2003). Pharmaceutical residues in waters in the Netherlands - Results of a monitoring programme for RIWA. Rapport RIWA, ISBN 90-6683-106-5, Karlsruhe/Nieuwegen, Duitsland/Nederland.
15. Beek C.G.E.M. van, Kooij D. van der, Noordam P.C., Schippers J.C. (1984). Nitraat en drinkwatervoorziening. Kiwa mededeling nr. 84, Nieuwegein, Nederland. 16. Kappelhof J.W.N.M., ed (1996). Biologische nitraatverwijdering. Kiwa mede deling 124, Nieuwegein, Nederland (ISBN 90-74741-13-4). 17. Kuiper M., Wullings B., Kooij D. van der (2005). Legionella pneumophila groeit in biofilms uitsluitend op protozoa. H2O 38(7), 51-53. 18. Kuiper M. (2006). Occurence of Legionella pneumophila and Hartmannella vermiformis in fresh water environments and their interactions in biofilms. Thesis Wageningen University, Wageningen, Nederland (ISBN 90-8504- 391-3) 19. Valster R.M. (2011). Free-living protozoa in drinking water supplies Community composition and role as hosts for Legionella pneumophila. Thesis Wageningen University, Wageningen, Nederland (ISBN 978-90 -8585-884-3). 20. Tangena B., Zantkuijl N., Knepper B. (2005). VS beveiligen drinkwaternet vooral via snelle detectie van verontreinigingen. H2O 38(13), 14-15. 21. Adamse E. (2007). Beveiliging drinkwaterbedrijven tegen terrorisme. H2O 40(25/26), 10-11. 22. Versteegh J.F.M., Stolker A.A.M., Niesing W., J.J.A. Muller (2003). Genees middelen in drinkwater en drinkwaterbronnen - Resultaten van het meet programma 2002. RIVM rapport 703719004/2003, Bilthoven, Nederland.
32
26. Schrap S.M., Rijs G.B.J., Beek M.A., Maaskant J.F.N., Staeb J., Stroomberg G., Tiesnitsch J. (2003). Humane en veterinaire geneesmiddelen in Neder lands oppervlaktewater en afvalwater - een screenuing in 2002. RIZA rapport 2003.023, Lelystad, Nederland. 27. Versteegh J.F.M., Aa N.G.F.M. van der, Dijkman E. (2007). Geneesmiddelen in drinkwater en drinkwaterbronnen - resultaten meetprogramma 2005/2006. RIVM rapport 703719016/2007, Bilthoven, Nederland. 28. Schriks M., Heringa M.N., Kooi M.M.E. van der, Voogt P.de, Wezel A.P. van (2010). Toxicological relevance of emerging contaminants for drinking water quality. Water Research 44, 461-476. 29. Hoek J.P. van der, Stoks P., Mons M., Kooij D. van der (2008). Visie op en streefwaarden voor milieuvreemde stoffen in drinkwater. H2O 41(4), 33-35. 30. Oost R. van der (2011). Emerging substances: what about emerging risks? Proceedings of the 8th IWA Leading-Edge Conference on Water and Wastewater Technologies, 6-10 June 2011, Amsterdam, The Netherlands. 31. Hofs B. (2009). Overzicht resultaten robuustheidtesten zuiveringen DPW bedrijven. Rapport KWR 09.074, Nieuwegein, Nederland. 32. Puijker L.M., Jongh C.M. de, Cornelissen E.R., Hofman-Caris R., Hofs B. (2011). Robuustheid zuiveringen DPW 2010: overzicht en selectie van prioritaire stoffen. Rapport KWR 2010.109, Nieuwegein, Nederland. 33. Aa N.G.F.M. van der, Dijkman E., Bijlsma L., Emke E., Ven B.M. van de, Nuijs
33
A.L.N. van, Voogt P. de (2010). Drugs of abuse and tranquilizers in Dutch surface waters, drinking water and wastewater - Results of screening monitoring 2009. Rapport RIVM 703719064/2010, Bilthoven, Nederland.
43. Hoek J.P. van der (2012). Climate change mitigation by recovery of energy from the water cycle: a new challenge for water management. Water Science & Technology 65(1), 135-140.
34. Houtman C.J. (2010). Emerging contaminants in surface waters and their relevance for the production of drinking water in Europe. Journal of Integrative Environmental Sciences,1-25, iFirst article (doi: 10.1080: 1943815X.2010.511648).
44. Boere J., Hoek J.P. van der, Jong K. de, Wijk A. van (2012). Calorics: water brengt energie. Proceedings van de 64e Vakantiecursus Drinkwater en Afvalwater “Water NL naar de Top: Excelleren in tijden van bezuiniging!”, Rietveld L.C., Hubert M.A.J., Hagg J.P. (eds), Delft, 13 januari 2012, Water Management Academic Press, pp. 73-79 (ISBN/EAN 978-90-8957-026-0).
35. Struijs J., Meent D. van der, Peijnenburg W.J.G.M., Heugens E., Jong W. de, Hagens W., Heer C. de, Hofman J., Roex E. (2007). Nanodeeltjes in water. RIVM rapport 6078030001, Bilthoven, Nederland (ISBN 9789036914079). 36. Aa N.G.F.M. van der, Kommer G.J., Montfoort J.E. van, Versteegh J.F.M. (2010). Demographic projections of future pharmaceutical consumption in the Netherlands. Water Science & Technology 63(4), 825-830. 37. Verliefde A.R.D., Cornelissen E.R., Heijman S.G.J., Verberk J.Q.J.C., Amy G.L., Bruggen B. van der, Dijk J.C. van (2009). Construction and validation of a full-scale model for removal of organic micropollutants with NF/RO. Journal of Membrane Science 339(1-2), 10-21. 38. Ridder D.J. de, Villacorte L., Verliefde A.R.D., Verberk J.Q.J.C., Heijman S.G.J., Dijk J.C. van (2010). Modeling equilibrium adsorption of organic micropollutants onto activated carbon. Water Research 44, 3077-3086. 39. Gast M. (2010). “Ruim tien procent van de inwoners van de EU krijgt drink water uit kleine installaties”. Interview met Jan Peter van der Hoek, lid Commissie Drinkwater van Eureau. H2O 43(8), 16-17. 40. KNMI (2006). Klimaat in de 21e eeuw - vier scenario’s voor Nederland. Rapport KNMI, De Bilt, Nederland. 41. Bruijn F.A. de, Mazijk A. van (2003). Klimaatinvloeden op de kwaliteit van het Rijnwater. Rapport RIWA, Nieuwegein, Nederland (ISBN 90-6683-105-7). 42. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden (2011). Besluit van 23 mei 2011, houdende bepalingen inzake de productie en distributie van drink water en de organisatie van de openbare drinkwatervoorziening (Drink waterbesluit).
34
45. Timmer H. (2011). Fresh water from salt water with lower energy consump tion - The PURO concept. Proceedings of the conference ‘Innovation and Water: Water Technology’, International Water Week, November 3-4 2011, Amsterdam, The Netherlands. 46. Kernteam Waterketen (2009). Verbindend Water - Langetermijnvisie waterketen - Een visie voor en door rijk, provincies, waterschappen, gemeenten en drinkwaterbedrijven. Rapport Vewin, Unie van waterschap pen, IPO, VNG en Ministerie VROM. 47. Moglia M., Sharma A., Alexander K., Mankad A. (2011). Perceived perfor mance of decentralised water systems: a survey approach. Water Science & Technology: Water Supply 11(5), 516-526. 48. European Commission (DG ENV) (2009). Study on water performance of buildings. Final Report DG Environment in association with Cranfield University, reference 070307/2008/520703/ETU/D2, Bio Inteligence Ser vice, Paris, France. 49. Commission of the European Communities (2009). Commission decision on establishing the ecological criteria for the award of the Community Eco-label for Buildings. Draft proposal, Brussels, Belgium. 50. Gast M, (2011). “Centrale drinkwatervoorziening belangrijk voor volksge zondheid”- Interview met Hans van Dijk, scheidend hoogleraar drinkwater TU Delft. H2O 44(16), 6-7. 51. Dijk J.C. van (2011). Drinkwater: de volgende prooi? Uitreerede 9 septem ber 2011, Technische Universiteit Delft, Delft, Nederland.
35
52. Ferriman A. (2007). BMJ readers choose “sanitary revolution” as greatest medical advance since 1840. British Medical Journal 334, 111. 53. Oesterholt F.I.H.M. (2003). Beleidsonderbouwende monitoring huishoud water - Onderzoek naar de kwaliteit van huishoudwater en effecten van het gebruik op het milieu en de klant - Hoofdrapport. Kiwa rapport KWR 02.095A, Nieuwegein, Nederland. 54. Foekema H., Thiel L. van (2011). Watergebruik thuis 2010. Rapport TNS Nipo C7455 (uitgevoerd in opdracht van Vewin), Amsterdam, Nederland. 55. Bessy J., Blum A., Brelle F., David B., DeGouvello B., Duguet J.-P., Durand Bourlier L., Gatel D., Guillotin L., Hartemann P., LeFlaive X., LeGroux J.-P., LePoder M., Mace M., Margat J., Molle B., Olivier D., Renault D., Tarchitzy J., Tabib M., Tazi-Pain A., Tisserand B., Via S. (2011). Which water quality for which use? A regulators’ & practitioners’ perspective. Draft report working group ‘Which water quality for which uses?’, French association ASTEE and AFEID in collaboration with WHO. 56. Someren T.C.R. van (2005). Strategische Innovationen - So machen Sie Ihr Unternehmen einzigartig. Gabler Verlag, Wiesbaden, Germany (ISBN 3-409 03420-X). 57. Gast M. (2011). Water blijft een intrigerend element. H2O 44(25/26), 6-7. 58. H2O (2011). Waarschuwing bij afscheid Hans van Dijk: “Verder reorgan iseren en bezuinigen onverstandig”. H2O 44(18), 6-7.
36
37
38
39
Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen Stevinweg 1 2628 CN Delft Tel: +31 (0)15 27 84915 www.tudelft.nl