Toetswijzer examen Cool 2.1 Cool 2.1
1
Getallenkennis: Grote natuurlijke getallen
86 90 91
a b c
Ik kan grote getallen vlot lezen en schrijven. Ik kan getallen afronden. Ik ken de getalwaarde van een getal.
Cool 2.1 24 28
2 a b
28 25-27 29-30
c d
Hoofdrekenen: Optellen met cirkels Ik ken de fiche optellen met cirkels. Ik ken de stappen om decimale getallen op te tellen met cirkels. Ik weet wat snullen zijn en kan dit uitleggen. Ik kan oefeningen maken optellen met cirkels.
Cool 2.1 65 73
3 a b
61-62 53
c d
65-69 73-74
e
Hoofdrekenen: Aftrekken met cirkels Ik ken de fiche van aftrekken met cirkels. Ik ken de stappen om decimale getallen af te trekken met cirkels. Ik weet wanneer ik over of tekort heb. Ik kan vlot aftrekken van een eenheid. (voldoende oefenen) Ik kan oefeningen maken aftrekken met cirkels.
Cool 2.1
4
Hoofdrekenen: Maal 11 en maal 9
70 71 70-71
a b c
Ik weet hoe ik een getal vermenigvuldig met 11. Ik weet hoe ik een getal vermenigvuldig met 9 . Ik kan oefeningen maken vermenigvuldigen met 11 of 9.
Cool 2.1
5
Hoofdrekenen: Handig vermenigvuldigen en delen
94 96
a b
98
c
99
d
97 94-99
e f
Ik weet hoe ik getallen moet vermenigvuldigen. Ik weet hoe ik getallen met nullen handig vermenigvuldig. Ik weet hoe ik getallen handig deel door geschikt samen te nemen. Ik weet hoe ik getallen handig deel door geschikt te splitsen. Ik weet hoe ik getal met nullen handig deel. Ik kan oefeningen maken op handig vermenigvuldigen en delen.
Cool 2.1 31 31-33 en 37-38
6 a b
Toepassingen: Het gemiddelde Ik ken de formule om het gemiddelde berekenen. Ik kan het gemiddelde berekenen.
Cool 2.1
7
Meten: Temperatuur, grafieken en diagrammen
5 5
a b
7 9 8 10 10 10 11-12 12-17
c d e f g h i j k
Ik ken de eenheid van temperatuur. Ik kan bij bepaalde situaties de juiste temperatuur aflezen. Ik kan het verschil tussen 2 temperaturen berekenen. Ik kan de temperatuur aflezen op een thermometer. Ik kan de temperatuur aanduiden op een thermometer. Ik ken de soorten diagrammen en ken de definitie. Ik weet waarom je een grafiek of diagram gebruikt. Ik kan het meest geschikte diagram aanwijzen. Ik kan lijndiagram opstellen adhv gegevens. Ik kan een lijndiagram aflezen. Ik kan een staafdiagram opstellen adhv gegevens.
14-17 21
l m
Ik kan een staafdiagram aflezen Ik kan de evaluatie oplossen.
Cool 2.1 107 105 105 110 110 113 119
8 a b c d e f g
Meten: Schaal Ik ken de definitie van schaal. Ik weet wat een breukschaal is. Ik weet wat een lijnschaal is. Ik kan de werkelijke afstand berekenen. Ik kan de afstand op de kaart berekenen. Ik kan de schaal berekenen. Ik kan de evaluatie oplossen.
Cool 2.1 41 41 43
9 a b c
Meetkunde: Spiegelen Ik weet hoe het beeld vervormt bij een bolle spiegel. Ik weet hoe het beeld vervormt bij een holle spiegel. Ik weet wat er met het beeld gebeurt bij een vlakke spiegel. Ik kan van elke spiegel een voorbeeld geven en een functie. Ik ken de begrippen bij spiegelen. Ik weet hoe ik moet spiegelen. Ik kan de evaluatie oplossen.
d 45 47 49
e f g
Toetswijzer examen Cool 2.4 Cool 2.4
1
Cijferen: optellen en aftrekken
63 64 64 65 72 75 75 76 toetsenmap
a b c d e f g h i
Ik ken de woorden term en som. Ik ken de 5 stappen om cijferend op te tellen. Ik kan optellen met en zonder komma’s. Ik kan optellen met onthouden. Ik ken de woorden aftrektal, aftrekker en verschil. Ik ken de 5 stappen om cijferend af te trekken. Ik kan aftrekken met lenen. Ik kan aftrekken met nullen en lenen. Ik kan de oefeningen van de basistoetsen foutloos maken.
Cool 2.4
2
Cijferen: vermenigvuldigen
83 86 86
a b c
87
d
Ik ken de woorden factor en product. Ik kan vermenigvuldigen met 1 cijfer. Ik kan de negenproef toepassen als controle bij vermenigvuldigen. Ik kan vermenigvuldigen met meer dan één vermenigvuldiger. Ik kan vermenigvuldigen met nullen. Ik kan vermenigvuldigen met kommagetallen. Ik kan de oefeningen van de toetsen foutloos oplossen.
89 e 90 f toetsenmap g Cool 2.4 31 33
3 a b
33 34-35 36
c d e
37-45
f
toetsenmap g
Cijferen: delen Ik ken de deelstappen. Ik kan de negenproef toepassen als controle bij een deling. Ik ken de woorden deeltal, deler, quotiënt en rest Ik kan delen met een nul of komma in de deler. Ik kan delen wanneer de deler bestaat uit meer dan één cijfer en met een komma. Ik kan deze oefeningen cijferend delen foutloos oplossen. Ik kan de oefeningen van de toetsen foutloos oplossen.
Toetswijzer examen RT Maatbeker (herleidingen) Maatbeker 1. 10-13 a 10-13
b
10-13 10-13 10-13 14-19
c d e f
Maatbeker 2. 20-21 33 en 35 24-25 28
a
28-29-30 31-32 33-38
d e f
b c
39 g toetsenmap h Maatbeker 3 41 a 42 40-43
b c
44
d
44-45
e
46-47
f
Maatbeker 4 48-49 a 48-49 b 50-55 60 TIP
c d
Metend rekenen: Woordenschat Ik ken de termen lengtematen, gewichten, inhoud, temperatuur, tijdmaten Ik ken de termen afstand, breedte, lengte, hoogte, dikte, diepte, gewicht, inhoud Ik kan de naam geven van wat ik meet. Ik kan zeggen in welke maat ik meet. Ik kan zeggen met welk instrument ik meet. Ik kan oefeningen maken op toetswijzer nr 1 Metend rekenen: inhoudsmaten, lengtematen en gewichten Ik ken de referentiematen. (Ik kan wat onder de prenten staat aanvullen) Ik kan de passende maat geven in toepassingen. Ik kan de tabel voor herleidingen met lengte, gewicht en inhoud volledig uit het hoofd tekenen. Ik kan herleidingen uitvoeren met behulp van de tabel. Ik kan herleidingen uitvoeren met de pijlenmethode. Ik kan eenvoudige oefeningen maken met inhoud en gewicht. Ik kan de evaluatie op p 39 oplossen. Ik kan de toets metend rekenen oplossen. Metend rekenen: vierkante maten en landmaten Ik weet dat 1 m² = 100dm². Ik weet dat 1 dm² = 100cm². Ik weet dat 1 m² = 10 000 cm². Ik ken de onthoudkaders p 42 nr 2 Ik kan eenvoudige toepassingen met vierkante maten en landmaten oplossen. Ik kan de tabel voor herleidingen met vierkante maten en landmaten volledig uit het hoofd tekenen. Ik kan herleidingen uitvoeren met behulp van de pijlenmethode. Ik kan de evaluatie op p 46-47 oplossen. Metend rekenen: de tijd Ik ken de onthoudkaders p 48-49 en kan deze aanvullen. Ik weet hoelang een dag, een uur, een minuut, een seconde, een week, een maand, een seizoen, een jaar, een eeuw duurt. Ik kan rekenen met de tijd. Ik kan de evaluatie op p 60 oplossen. Bekijk ook eens de evaluaties op p 69 tem p 75 We hebben hier nog niet alles van geleerd, maar een héél groot stuk wel. Dit zou je examen kunnen zijn
Toetswijzer examen RT Procenten Procenten 7
1 a
8 9
b
10 10
c d
14
e
12 en 15
f
12-14
g
17
h
18 19-21
i j
22-23 29-32
k
Getallen: Procenten Ik kan voorbeelden uit het dagelijkse leven geven van procenten. Ik weet wat een procent is. Ik kan zeggen wat een tiendelige breuk of een decimale breuk is en voorbeelden geven. Ik weet dat een breuk een deling is. Ik kan een breuk als deling schrijven en deze uitrekenen. (met ZRM) Ik kan decimale getallen uitdrukken in breuken en voorstellen op een getallenas. Ik kan geldwaarden omzetten in eenvoudige breuken en uitdrukken als procenten. Ik kan procenten aanduiden op een honderdveld en uitdrukken als een breuk op noemer 100 of als decimaal getal. Ik ken de belangrijkste procenten die ik kan omzetten in eenvoudige breuken. Ik kan het rooster op p 18 volledig foutloos aanvullen. Ik kan via breuken een procent berekenen met tussenstappen. (Ik ken de gelijkwaardigheden) Ik kan de evaluatietoetsen oplossen.
Procenten 19, 20, 21 en 23
2 a
Bewerkingen: Hoofdrekenen: Procenten Ik kan snel hoofdrekenen vanuit gelijkwaardigheden.
Procenten 24-28
3 a
33-36
b
33-36
c
46-47
d
46-47
e
48-49 48-49
f g h
Toepassingen: Procenten Ik kan procenten berekenen op 3 manieren: - via gelijkwaardigheden en eenvoudige breuken. - met breuk op noemer 100 of decimale getallen. - met de ZRM. Ik kan kortingen en stijgingen berekenen op de verschillende manieren: - via hoofdrekenen. - met de ZRM - via cijferen. Ik kan eenvoudige toepassingen met procenten oplossen. Ik kan de intrest berekenen met een tijdsperiode van 1 jaar. Ik kan de intrest berekenen met een wisselende tijdsperiode. Ik kan de BTW berekenen bovenop een product. Ik kan de nettoprijs berekenen, exclusief BTW. Ik kan punten op mijn rapport omzetten in een procent.
Toetswijzer examen RT Ruimtefiguren Ruimtefiguren 5 5 5 5 5 5 6
1. a b c d e f g
6-9
h
5
i
9
j
10 10
k l
12
m
11-14
n o
Ruimtefiguren 2. 29-37
a
29-37
b
TIP
Meetkunde: Ruimtelichamen Ik ken de definitie van een vlakke figuur. Ik ken de definitie van een ruimtefiguur of lichaam. Ik ken de definitie van een veelhoek. Ik ken de definitie van een regelmatige veelhoek. Ik ken de definitie van een driehoek. Ik ken de definitie van een vierhoek. Ik kan vlakke figuren herkennen in de omgeving en benoemen. Ik ken deze ruimtefiguren en kan ze correct benoemen: kubus, balk, piramide, rechthoekig prisma, cilinder en bol. Ik ken het verschil tussen een vlakke figuur en een ruimtelichaam. Ik weet wanneer ik omtrek, oppervlakte of volume moet berekenen. Ik ken de definitie van een kubus en een balk. Ik weet wat een ribbe, een hoek, een bovenvlak, een zijvlak en een grondvlak is en kan dit benoemen. Ik weet bij een ontwikkeling welk ruimtelichaam ik bekom. Ik kan de ontvouwing van een kubus en een balk aanduiden en tekenen. Ik weet dat ontvouwing en ontwikkeling hetzelfde betekent. Meten: volume van kubus en balk en regelmatig prisma Ik ken de formule om de inhoud van een kubus, een balk en een regelmatig prisma te berekenen. Ik kan de formule toepassen in toepassingen en het volume berekenen. Bekijk ook de evaluatie op p38-39. Je kan hier al een groot deel van oplossen. Dit zouden examenoefeningen kunnen zijn…