BOB12/005.3 TOESLAGENVERORDENING WWB HAARLEMMERLIEDE EN SPAARNWOUDE 2012
HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begrippen 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a. wet: de Wet werk en bijstand (Wwb); b. het college: het college van burgemeester en wethouders; c. woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wwb; d. woonkosten: 1°. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, sub d, van de Wet op de huurtoeslag; 2°. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud; e. kamerbewoner: degene die op commerciële basis een kamer of een gedeelte van een woning huurt en bewoont, zonder dat de hoofdbewoner of de huiseigenaar mede in deze woning verblijft. Artikel 2. Doelgroep 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar. 2. De volgende categorieën kunnen worden onderscheiden: a. alleenstaande als bedoeld in artikel 4, eerste lid, sub a, van de wet; b. alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4, eerste lid, sub b, van de wet; c. gezin als bedoeld in artikel 4, eerste lid, sub c, van de wet; 3. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet. HOOFDSTUK 2. Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm Artikel 3. Toeslagen 1. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 20 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft. 2. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 15 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder die kamerbewoner is. 3. De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 10 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.
1
4. Voor de toepassing van dit artikel worden meerderjarige kinderen met een inkomen tot de grens genoemd in artikel 25, eerste lid van de wet niet in aanmerking genomen als een ander in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
HOOFDSTUK 3. Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag Artikel 4. Verlaging gezinsnorm 1. De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gezinsnorm voor een gezin dat met één of meer anderen het hoofdverblijf in dezelfde woning heeft. 2. Voor de toepassing van dit artikel worden meerderjarige kinderen met een inkomen tot de grens genoemd in artikel 26 van de wet niet in aanmerking genomen als een ander in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. Artikel 5. Geen woonkosten De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt 10 procent van de gezinsnorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn. Artikel 6. Anti-cumulatiebepaling De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm voor belanghebbende ten minste bedraagt: a. 50% van de gezinsnorm voor een alleenstaande; b. 70% van de gezinsnorm voor een alleenstaande ouder en; c. 80% van de gezinsnorm voor een gezin. Artikel 7. Overgangsbepaling Wanneer inwerkingtreding van de nieuwe verordening leidt tot een verlaging van de toeslag of uitkeringsnorm, wordt vanaf 1 januari 2012 de hoogte van de uitkering, tot uiterlijk 1 juli 2012, gehandhaafd op het niveau zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze verordening. Tenzij zich een wijziging voordoet die leidt tot aanpassing van de bijstandsnorm inclusief eventuele toeslag of verlaging.
HOOFDSTUK 4. Slotbepalingen Artikel 8. Uitvoering De uitvoering van deze verordening berust bij het college. Artikel 9. Hardheidsclausule Het college kan indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening.
Artikel 10. Citeertitel Deze verordening wordt aangehaald als Toeslagenverordening Wwb Haarlemmerliede en Spaarnwoude 2012. Artikel 11. Bekendmaking Deze verordening wordt bekend gemaakt in het huis-aan-huisblad “Maak kennis met Haarlemmerliede en Spaarnwoude” van 8 februari 2012.
2
Artikel 12. Inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht per 1 januari 2012. 2. De Toeslagenverordening Wwb Haarlemmerliede en Spaarnwoude 2010 wordt per de onder 1 bedoelde datum ingetrokken. Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 31 januari 2012.
3
Algemene toelichting
Op 1 januari 2012 wordt de Wet werk en bijstand (Wwb) aangepast. Het doel van de wetswijzing is het bevorderen van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroten van de eigen verantwoordelijkheid van de burger. Dit wordt bereikt door verplichtingen verbonden aan het recht op bijstand, aan te scherpen en door maatregelen te treffen waardoor de bijstand steeds meer gericht is op de doelgroep die het echt nodig heeft. Ten aanzien van de Toeslagenverordening Wwb zijn de belangrijkste maatregelen: - De overheveling van de groep jongeren tot 27 jaar naar de Wwb. - Afschaffing van bijstand voor inwonenden. - Vervanging van de inkomenstoets van (beide) partners door een toets op het huishoudinkomen. Norm, toeslagen en verlagingen Hoofdstuk 3 van de Wwb kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. In de Wwb maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 Wwb. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 Wwb. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen, hoeft geen gebruik gemaakt te worden. Norm Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaat er een drietal basisnormen te weten: 1. gezinsnorm: 100% van het wettelijk minimumloon; 2. alleenstaande ouders: 70% van de gezinsnorm; 3. alleenstaanden: 50% van de gezinsnorm. Toeslagen Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gezinsnorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor: Alleenstaande ouders: 90% van de gezinsnorm. Alleenstaanden: 70% van de gezinsnorm. De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gezinsnorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van de Toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Verlagingen De Wwb noemt de volgende verlagingen: Verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van een gezin (artikel 26 Wwb).
4
Verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 Wwb). Verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 Wwb).
De Toeslagenverordening In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 Wwb is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren. categorieën Artikel 30 Wwb bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering. Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 eerster lid Wwb bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen. In deze Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de Wwb mogelijk maakt. In artikel 6 van de Toeslagenverordening wordt daarentegen het effect van samenloop van verschillende verlagingen beperkt door minimum hoogtes voor te schrijven waaraan de bijstand moet voldoen na toepassing van de verlagingen. 3. Berekening toepasselijke bijstandsnorm In gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde. Bovenstaande in acht nemend kan hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend: 1. Basisnorm; 2a. Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders) OF 2b. Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gezinnen) 3. Korten met verlaging wegens woonsituatie De Toeslagenverordening geeft aan welke verlaging geldt. Leidt de uitkomst tot een lager bedrag aan bijstand dan de gestelde minima in artikel 6 van de Toeslagenverordening, dan moet het college de bijstand vaststellen op de van toepassing zijnde minimumhoogte volgens dit artikel. De uitkomst van deze berekening laat ook een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet.
5
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Begrippen Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Wwb of Awb niet uitputtend afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de Wwb of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd. In de Toeslagenverordening worden drie begrippen gebruikt die nadere uitleg behoeven: Met het begrip ‘woning’ wordt hetzelfde bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, “een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, evenals de onroerende aanhorigheden”. Omdat een woning ook een woonwagen of woonschip kan zijn, is tevens verwezen naar artikel 3, zesde lid Wwb, waarin deze woonruimtes met een woning worden gelijkgesteld. Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie). Het begrip ‘kamerbewoner’ wordt in deze verordening onderscheiden en gedefinieerd. Kamerbewoning leidt tot schaalvoordelen, maar minder dan het inwonen bij een ander. Het gevolg daarvan is dat de toeslag voor een kamerbewoner hoger wordt vastgesteld. Artikel 2 Doelgroep Artikel 30 Wwb, eerste lid, schrijft voor dat in de verordening moet zijn vastgelegd voor welke categorieën de bijstandsnorm wordt verhoogd of verlaagd. De in dit artikel genoemde categorieën zijn rechtstreeks terug te voeren op de wet. Op grond van de verordening kunnen alleen verhogingen en verlagingen worden vastgelegd voor de leeftijdscategorie van 21 jaar tot 65 jaar. Dit betekent, dat de verordening uitsluitend van toepassing is op de normen op grond van artikel 20 eerste lid, onder b, en tweede lid, onder b, alsmede artikel 21, eerste lid, van de Wwb. De in het derde lid opgenomen verplichting voor het college om -zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand- de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30, vierde lid Wwb. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan, is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen. Artikel 3 Toeslagen Eerste lid De hoogte van 20 procent van de gezinsnorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 25, eerste lid Wwb. Tweede lid Een kamerbewoner is degene die op commerciële basis een kamer huurt en bewoont. De commerciële basis kan blijken uit bijvoorbeeld een huurovereenkomst en betalingsbewijzen van de huur. Met de eis dat de hoofdbewoner of eigenaar niet in de woning mag verblijven, komt de groep van kostgangers, kamerbewoners bij familieleden etc, niet in aanmerking voor een toeslag van 15%. Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de
6
medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt en kan beschikken (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) verlaging van de toeslag vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene (CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW). Derde lid Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. De schaalvoordelen zijn in deze gevallen groter dan bij kamerbewoning, waardoor een lagere toeslag gerechtvaardigd is. Gekozen is voor het verlenen van een toeslag van 10 procent van de gezinsnorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Vanaf de vierde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, wordt geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft. Vierde lid De inkomensgrens die gebruikt wordt om te kunnen vaststellen of het thuisinwonende meerderjarige kind kan worden beschouwd als een ander, is ten behoeve van de alleenstaande en alleenstaande ouder, opgenomen in artikel 25, eerste lid Wwb.
Artikel 4 Verlaging gezinsnorm Eerste lid In de gezinsnorm is al rekening gehouden met het feit dat gezinsleden de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gezinsnorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Vanaf de vierde persoon die in de woning zijn hoofdverblijf heeft, wordt geen noemenswaardige vermindering van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aanwezig geacht. Daarbij moet ook bedacht worden dat in de praktijk bij meer bewoners van een woning, het ook vaak om een grotere en duurdere woning gaat, zodat de feitelijke kosten van het bestaan doorgaans niet lager uitvallen dan in gevallen waarin maar één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft. Tweede lid De inkomensgrens die gebruikt wordt om te kunnen vaststellen of het thuisinwonende meerderjarige kind kan worden beschouwd als een ander, is ten behoeve van een gezin, opgenomen in artikel 26 Wwb.
Artikel 5 Geen woonkosten Artikel 27 Wwb geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 Wwb is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 Wwb. 7
In dit artikel is een verlaging van 10% opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18, eerste lid Wwb de bijstand lager vast te stellen. In artikel 1, tweede lid, sub d van de verordening wordt beschreven wat onder woonkosten wordt verstaan. Om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen is het niet afdoende dat belanghebbende kosten heeft voor water, gas, licht en dergelijke. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 0611-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.) Artikel 6 Anti-cumulatiebepaling De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18 lid 1 Wwb de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om in de Toeslagenverordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) ten minste moet vaststellen. Artikel 7 Overgangsbepaling De wetgever acht een overgangsrecht van 6 maanden redelijk en billijk voor betrokkenen om zich voor te bereiden op de nieuwe situatie.
8