Toen de ruimte naar de Aarde kwam
ISBN 978-90-810700-8-9
1
2
Anthony van Ulden
Toen de ruimte naar de Aarde kwam
3
ISBN
978-90-810700-8-9
© 2007, ‘Toen de ruimte naar de Aarde kwam’ Anthony van Ulden http://www.alletijden.nl Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar worden gemaakt in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
4
Inhoudsopgave Genesing
6
Per (Engel zonder voorbeeld)
13
Dag (mieren)
20
Februari (en Maartje)
24
Ziek zijn best worden
31
Haai en lo
37
Test één-twee
43
Zes inches
47
Gekleurde Ballen
53
Vingerwijzing
58
Bel en bal
63
Tunnelvisie
68
Kantloos
73
Wie niet slim is (After the fall)
77
5
Genesing Het was een koude dag buiten de buik van mijn draagster. Ik gaf mamma een trapje van behagen. Ook al ben je pas een paar jaar op buitenwereld, je hebt volop recht op gedachten die verschijnen zonder kennelijk nut of verband. Ze gaan alleen maar over het pré-leven. Mijn moeder bezat geen auto. Mijn vader evenmin. Dus ging ik met de tram naar het Juliana kinderziekenhuis aan het eind van de Kinderkoplaan. Ik herinner me veel zenuwen, veel bomen en tenslotte een hoge toegangsdeur waarachter veel gebeurde waarvan de buitenwacht geen weet heeft. Ik was pas vier en ging gemarteld worden. 2
‘Moeder, ik wil niet.’ Geen enkel kind wil, behalve ijsjes, patat en buitenspelen, en laat opblijven natuurlijk. Maar mamma wilde het anders. En mamma wilde hetzelfde als de dokter met de grote bril en de oneindige ogen daarachter. Als kind besef je niet dat artsen soms snijdokter willen worden omdat ze willen bewijzen dat ze toch iets kunnen zien met hun ogen van factor plus-four of hoger.
3
‘Als alles voorbij is, mag je weer naar huis.’ Mamma probeert mij te troosten. Maar dat lukt niet. De kinderziekenhuiskamer is wittig, met in het midden een ligbed op hoge wielen en daarnaast de gasslang met het kapje. De arts, een oudere man met enge witte handen met lange vingers eraan, grijpt het uiteinde van de 6
gasslang en geeft het aan de zuster die mij op het ligbed heeft vastgesnoerd. Het lampje boven mij schijnt plagend fel in mijn gezicht. De zuster is beslist nóg ouder dan de arts. Ze heeft een rare mond als ze naar me lacht. Nee, ze lacht niet, ze wil me bijten. Meteen daarna zegt ze: ‘Wees maar niet bang, ik bijt niet.’ Ze drukt het kapje van de gasslang op mijn gezicht. Ik worstel. Mijn armen blijven plat langs het ligbed dat steeds kouder aanvoelt. Ik krijg een raar gevoel in mijn hoofd. 4
Dit is het spul waarmee men kindertrauma’s bouwt. De keerzijde van de medaille is dat niemand lang overleeft zonder dit soort traumatische gebeurtenissen te overleven.
5
Ze zeiden dat ze me weggemaakt hebben om mijn amandelen te pellen. Op mij kwam het over als een poging tot moord. Naderhand wist ik wel beter, maar beter is in dit geval niet best. Natuurlijk hebben ze mijn amandelen gepeld. Ze waren heimelijk en deden het vanwege de “the appearance.” Ze kwamen van ver. Voorboden. Terreinenverkenners.
6
Ik haat mijn latere docent Engels middenbare school, waarvan ik zeker weet dat hij mij wilde indoctrineren. En naar welke achtergrondreden hij daarbij had kon ik slechts raden. Ik denk dat hij me lekker vond. En op welke manier? Als ze uit de ruimte komen, spreken ze dan Engels omdat heel veel wereldburgers dat spreken? Of willen ze je de taal opleggen waarvan ze automatisch weten dat je hem
7
spreekt? Wat willen ze eigenlijk überhaupt van je? 7
Dankzij mijn docent Engels, en dankzij nog veel meer docenten Engels, strooi ik tegen mijn eigen wil veel te vaak met Engelse woorden en uitdrukkingen. Ik kán niet anders.
8
De oudere kinderzuster beschikte ineens over vier armen die ze akelig krachtig om heen klemde. Ik kon geen kant op. De arts werkte vlot in mijn keel en stopte daarna het nodige aan apparatuur in mij. Het ging richting mijn maag en ik voelde iets in mijn benen verdwijnen. Droomde ik dat alles? Kinderen weten nog zo weinig. Het echte begrip komt pas later. In mijn jongelingentijd werden striemen zichtbaar op de binnenkant van mijn beide dijen. Hoewel ze er op het politiebureau niets van dachten toen ik het liet zien, dacht ik er zelf later het meerdere van zonder er ooit van te denken wat het werkelijk geweest moet zijn. En weer later verloren de striemen hun betekenis voor mij, maar ze waren er wel. Zolang ik er was.
9
Binnen een jaar na de behandeling in het Juliana kinderziekenhuis ontwikkelde ik puistjes op mijn linkerwang en een zwakke linkerknie. Ik verweet mijn broertje – twee jaar jonger - dat hij onvoldoende had ingegrepen op de dag dat hij mij en mijn moeder vergezelde naar de gaskamer van het Juliana. Later heb ik hem vergeven, en weer later heb ik het hem opnieuw sterk kwalijk genomen.
10
Van de amandelingreep herstelde ik voorspoedig. Ik kreeg de daarop volgende dagen een record hoeveelheid
8
ijs te eten, en nadat mijn keel het weer aankon kwam er meer dan gemiddeld veel patat bij, en waren er ook andere lekkere dingen. Biefstuk. Duimdrop. Spekkies. 11
In mijn hoofd traden jongensdingen in de plaats van trauma’s. Eén van de kenmerken van trauma’s is dat je ze naar achteren schuift, en als je dat niet zélf doet, dan schuiven de trauma’s uit hunzelf zichzelf naar achteren.
12
Toen ik een half jaar later droomde van legers kleine mannen, niet groter en nog veel kleiner dan de kleine straatveger die ik vaak in actie zag rond de stoepen nabij mijn ouderlijk huis, dacht ik er aanvankelijk niet veel van. Kinderen zijn onbedorven. Ik huilde uit in de armen van mijn moeder, die mijn zogenaamde enge dromen die overgingen, wegpraatte in het duistere schemer van het nachtlampje in het stopcontact op heuphoogte. Het lampje, dat kleine beetje licht in mijn ’s-nachts zo donkere kinderkamer, mocht nooit meer doven, die nacht niet en ook later niet. Vier kapotte knieën met voetballen verder, en één versleten step later, was ik alles vergeten. Tijdelijk op zijn minst.
13
In mijn dromen verscheen er van alles. Een man op stelten die mij achterna zat over een hoge muur, waarop ik, gevaarlijk balancerend, steeds maar net in evenwicht bleef. En ik lustte en at kleine vogeltjes. Ik ontwikkelde hoogtevrees en angst voor het water in de sloten van de stad. Mijn vader was tot vier keer bijna verdronken tijdens zijn jeugd. Ik weet zeker dat zulk soort ervaringen overgaan van ouder op kind, via de genen. Maar
9
hoogtevrees had mijn vader nooit gekend. Hij bekleedde een hoge ambtenarenpost. Eén met uitzicht over het woud, waarin ik vaak voetbalde met vriendjes. 14
Toen mijn vader de voetbal naar mij terugschoot, stak hij zijn 200.000ste sigaret op (20 straffe rookjaren a 10.000 stuks sigaretten per jaar) en moest hij zwaar hoesten. Iets dat hij steeds vaker zou gaan doen. Op de speelwei in het Oosterpark kwamen we zelden meer met zijn twee. Mijn vader’s oren waren de ene dag langer dan de andere. Soms spuwde hij de rook van twintig sigaretten aan één stuk in mijn richting. Dat was alleen in de nacht, als hij naast mijn bed zat, om op te passen dat ik niet weer eng zou dromen. Maar de dromen waren natuurlijk géén dromen. Ook niet meer toen ik vijftien was, en al helemaal niet in al de jaren ervoor.
15
Op school spijbelde ik veel. En als ik er toch was, dan spijbelde ik geestelijk. Maar ik was intelligent en haalde met weinig werk veel resultaat. De gymles ontdook ik door de lichamelijke opvoeder voor mal te houden dat ik een misgroeide knie had. Tijdens een spijbelles kwam de Boeman voor het eerst op bezoek. Hij onderschepte me op de hoek van de Oosterparklaan en de Zusterstraat, niet ver van de Kerk die later zou afbranden. Dat was twee dagen nadat ik de duivel had gezien in een gele cape, zwevend boven het middenschip van het heilige centrum.
10