Tilburg University
De Pavlov Temperament Schaal (PTS) van Heck, Guus; de Raad, B.; Vingerhoets, Ad
Publication date: 1993 Link to publication
Citation for published version (APA): van Heck, G. L., de Raad, B., & Vingerhoets, A. J. J. M. (1993). De Pavlov Temperament Schaal (PTS): Theoretische achtergrond en schaal-constructie. (WORC Paper / Work and Organization Research Centre (WORC); Vol. 93.05.009/5). Unknown Publisher.
General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal Take down policy If you believe that this document breaches copyright, please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.
Download date: 11. jan. 2016
CBM R c~tu~ Org~rrii.cttlor~ Xc~sc~tts~h C'etttre
9585 1993 8
III~II I III.II III III III011111 n~Ilnl IIN!III
12.1 C1
~ ~ s~-~ ~~~ ~~,~
DE PAVLOV TEMPEP~AMENT SCHAAL (PTS): ' THEORETISCHE ACHTERGROND i r~ ' EN SCHAAL-CONSTRUCTIE G.L. van Heck, B. de Raad, A.J.J.M. Vingerhoets WORC PAPER 93.05.009~5
Tilburg University University of Groningen
May 1993
WORC papers have not been subjected to formal approval. They are distributed in order to make the results of current research available to others, and to encourage discussions and suggestions.
~
K.U.B. BIBLIOTHEEK TILBURG
ACKNOWLEDGMENT
This paper was written in the context of the WORC Project 'Adaptive processess in work settings' (RS-O1).
DE PAVLOV TEMPERAMENT SCHAAL (PTS): THEORETISCHE ACHTERGROND EN SCHAALCONSTRUCTIE
Guus L. van Heck, WORC, Tilburg University Boele de Raad, University of Groningen Ad J.J.M. Vingerhoets, Tilburg University
Keywords: Temperament, Stress, Assessment
Abstract
The 252-item Pavlov Temperament Schaal (PTS; Pavlovian Temperament Survey, PTS, formerly called STI-R; see Strelau, Angleitner, Bantelmann, 8c Ruch, 1990) was adapted for the Dutch population. Items for the final 60-item version were selected on the basis of criteria developed by Strelau et al. (1990). The Dutch PTS contains three 20-item scales for, respectively, Strength of Excitation (SE), Strength of Inhibition (SI), and Mobility of Nervous Processes (MO). All items are scored on 4-point Likert scales.
1. Inleiding
Het begrip 'temperament' maakt in de recente psychologische literatuur duidelijk een renaissance door. In onderzoek is er een toenemende belangstelling voor de samenhang tussen temperament en uiteenlopende onderwerpen als gehechtheid (bijv. Goldsmith 8c Alansky, 1987), emotionele ervaringen (bijv. Watson 8c Clark, in druk) en depressie (bijv. Mehrabian 8c Bernath, 1991), de aanpassing aan problematische levensomstandigheden (bijv. Van Heck, 1990a; Klonowicz, Zawadzka, 8t Zawadzki, 1987), stressbestendigheid (bijv. Strelau, 1988), doelen (bijv. Van Heck, Hettema, 8c Leidelmeijer, 1990), situatie-selectie (bijv. Van Heck, 1990b), en gedrag in de schoolklas (bijv. Slabach, Morrow, 8c Wachs, 1990). De hernieuwde belangstelling voor temperament is merkbaar in psychologisch onderzoek naar de ontwikkeling van het kind (Kagan 8z Snidman, 1991), maar ook in onderzoek gericht op het functioneren van volwassenen (Strelau, 1991).
1
Voor de nieuwe vlucht die het temperamentsonderzoek neemt, zijn een aantal verklaringen te geven. Allereerst is er sprake van een steeds groter wordend besef van het bestaan van belangrijke individuele verschillen in gedrag en biologisch functioneren. Daarnaast zijn er opzienbarende ontwikkelingen in het hersenonderzoek (zie Kagan óc Snidman, 1991). Verder moet het baanbrekend theoretische en empirische werk van een aantal groepen van onderzoekers genoemd worden. Bijvoorbeeld, binnen de ontwikkelingspsychologie is de recente opbloei van de temperamenten-psychologie vooral toe te schrijven aan het stimulerende werk van Thomas en Chess (1977; zie ook Chess 8t Thomas, 1990). Binnen de persoonlijkheidspsychologie moet voor wat betreft de West-Europese en Noord-Amerikaanse psychologie in de eerste plaats het werk van Eysenck (1990; zie ook Eysenck 8c Eysenck, 1985), Zuckerman (1979, 1991) en Buss en Plomin (1984) genoemd worden. Van de Oost-Europese psychologie is het meeste invloed uitgegaan van de Poolse onderzoekersgroep rond Strelau (1983). De groeiende interesse in temperament heefr geleid tot een explosieve toename van het aantal vragenlijsten en beoordelingsinstrumenten voor de meting ervan. Slabach et al.
(1990)
vermelden 30 verschillende psychometrische instrumenten voor het vaststellen van temperament bij kinderen. Strelau (1990) komt voor wat betreft het diagnosticeren van temperament bij volwassenen tot een lijst van 25 instrumenten. Een aantal van de meest prominente temperamentschalen voor het meten van temperament bij adolescenten en volwassenen is beschikbaar voor het Nederlandse taalgebied. Zo hebben Feij en Kuiper (1984) de Adolescenten Temperament Lijst (ATL) ontwikkeld voor de meting van extraversie, emotionaliteit, impulsiviteit en de meting van twee typen spanningsbehoefte. Met de
ATL
is
een
goed
instrument
beschikbaar
gekomen
voor
het
meten
van
de
temperamentseigenschappen die de kern vormen van de modellen van Eysenck en Zuckerman. Wilde's (1970) Amsterdamse Biografische Vragenlijst (ABV) is een ander geschikt instrument voor de meting van Eysenck's variabelen. Van de EASI-III (Emotionaliteit-Activiteit-Sociabiliteit-Impulsiviteit), gebaseerd op een eerdere formulering van de theorie van Buss en Plomin (1975), is een researchversie gebruikt in onderzoek aan de Katholieke Universiteit Brabant (Van Heck, 1990a; Geenen, 1991; Leidelmeijer, 1991). Van wat ouder datum is de GLTS, een bewerking van de Guilford-Zimmermann Temperament Survey (GZTS; Guilford, Zimmermann, 8c Guilford, 1976), met subschalen voor sociale extraversie, gevoelsmatigheid, reagibiliteit, autoritair gedrag, onbezorgdheid en masculiniteit (Laboratorium voor Toegepaste Psychologie te Amsterdam, 1974).
2
Nog
niet
in
Nederland
beschikbaar
was
een
vragenlijst
voor
het
meten
van
temperamentvariabelen zoals die worden onderscheiden binnen de Pavloviaanse traditie (zie o.a. Strelau, 1983). Door Van Heck (1990a) is onderzoek verricht met de oorspronkelijke Strelau Temperament Inventory (STI; Strelau, 1983; zie voor een overzicht Strelau, Angleitner, 8c Ruch, 1989), maar verdere ontwikkeling van deze schaal werd gestaakt, omdat door Strelau, Angleitner, Bantelmann en Ruch (1990) inmiddels een herziene versie met volledig nieuwe items geïntroduceerd was. Deze herziene versie betreft de Strelau Temperament Inventory Revised (STI-R), zoals deze schaal oorspronkelijk genoemd werd (zie Strelau et al., 1990; Ruch, Angleitner, 8c Strelau, 1991). Omdat de STI-R, net zo min trouwens als de STI, een operationalisering is van Strelau's regulatieve temperamenten theorie (zie Strelau, 1983), is de naamgeving van het instrument misleidend. De STI-R weerspiegelt niet op een directe wijze de centrale begrippen 'Reactiviteit' en 'Activiteit' van Strelau's (1983) theorie, maar meet Pavloviaanse eigenschappen van het centrale zenuwstelsel (CZS). De constructeurs van de STI-R hebben dienovereenkomstig de schaal intussen omgedoopt in Pavlovian Temperament Survey (PTS). Het huidige artikel richt zich op deze laatste vragenlijst. Hieronder wordt een beschrijving gegeven van de theoretische achtergrond en van de constructie van de Nederlandse versie van de PST, de Pavlov Temperament Schaal.
2. Theoretische Achtergrond
Individuele verschillen in de snelheid en effectiviteit van conditionering werden door Pavlov (1951-1952) in verband gebracht met bepaalde eigenschappen van het CZS. Deze eigenschappen zijn de sterkte van excitatie, de sterkte van inhibitie, het evenwicht tussen deze beide processen en hun mobiliteit. Verschillende configuraties van deze eigenschappen leveren verschillende CZS-typen op. Deze typen representeren volgens Pavlov temperamenten. "The mentioned types are what we call in man temperaments. The temperament constitutes the most general characteristic of every man, the most general and most essential characteristic of his nervous system" (Pavlov, 1952, p. 339).
Sterkte van Excitatie (SE) verwijst naar het functionele vermogen van het CZS, d.i. de werkcapaciteit van de corticale cellen. SE uit zich in het vermogen om adequaat te (blijven)
3
reageren onder omstandigheden van zeer intense of zeer langdurige stimulatie. Strelau et al. (1990), zich hoofdzakelijk baserend op één van Pavlov's laatste geschriften, General Types of Higher Nervous Activity in Animals and Man (1935; in Pavlov, 1951-52), onderscheidden de hiernavolgende zeven componenten (facetten) wanneer zij SE definiëren. Bedreigende situaties houden hoogscoorders op SE niet af van eenmaal voorgenomen activiteiten (Facet SE1). Hoogscoorders op SE zijn geneigd om in zeer intense omstandigheden niet passief toe te zien, maar iets te ondernemen (SE2). Zij houden er verder van om riskante enlof veeleisende dingen te doen ( SE3). Zij vertonen geen emotionele verwarring, wanneer er prestaties geleverd moeten worden onder zware, sociale of fysieke druk (SE4). Hoogscoorders op SE vertonen verder, wanneer ze onder druk staan, geen opvallende afname van de effectiviteit van handelen (SES). Zij zijn ook bestand tegen opkomende vermoeidheid, wanneer ze zeer langdurige of zeer inspannende activiteiten moeten verrichten (SE6). Tenslotte zijn ze in staat om op adequate wijze te reageren, wanneer ze onder emotionele spanning staan (SE7). Sterkte van Inhibitie ( SI) verwijst naar de mate waarin het CZS in staat is om een toestand van geconditioneerde inhibitie, zoals extinctie of het uitstellen van gedrag dat tot beloningen leidt, vol te houden. SI kan ook afgeleid worden uit het gemak waarmee geconditioneerde inhibitie tot stand gebracht kan worden en uit de stabiliteit van geconditioneerde remmingsprocessen. De volgende vijf SI-facetten worden onderscheiden. Hoogscoorders op SI kunnen gemakkelijk afzien van het vertonen van gedragingen, die uit sociaal oogpunt niet verwacht worden of ongewenst zijn (SI1). Zij hebben er geen moeite mee om het uitvoeren van een taak tijdelijk op te schorten, wanneer een dergelijk uitstel door anderen verlangd wordt (SI2). Wanneer zij van start gegaan zijn om een bepaald karwei te klaren, of wanneer zij begonnen zijn om op een bepaalde situatie te reageren, dan kunnen ze hun activiteiten, indien dat nodig is, tijdelijk onderbreken (SI3). Zij zijn ook in staat om, als de omstandigheden daarom vragen, hun reacties uit te stellen (SI4). Tenslotte kunnen ze, als dat vereist wordt, het uiten van emoties onderdrukken (SIS). Mobiliteit van zenuwprocessen (MO) verwijst naar het vermogen van het CZS om op doeltreffende wijze te reageren op de voortdurende veranderingen in de omgeving. De volgende vijf MO-facetten worden onderscheiden.
4
Hoogscoorders op MO reageren adequaat op onverwachte situatie-veranderingen (MOI). Zij passen zich gemakkelijk aan nieuwe omgevingen aan (M02) en gaan gemakkelijk van de ene activiteit over op een andere (M03). Zij wisselen gemakkelijk van positieve naar negatieve stemmingen (of omgekeerd) al naargelang de situatie (M04). Zij hebben een sterke voorkeur voor situaties die vragen om het gelijktijdig verrichten van verschillende activiteiten (MOS).
3. De constructie van de oorspronkelijke versie van de PTS
De constructie van de oorspronkelijke, Duitse versie van de PTS (Strelau et al., 1990) is gebaseerd op een rationeel-empirische strategie van testconstructie. Een dergelijke aanpak houdt in dat eerst, apart voor elk van de afzonderlijke facetten van een bepaald begrip en uitgaande van zorgvuldig geformuleerde beschrijvingen van die facetten, items geformuleerd worden. Vervolgens worden per facet de beste items geselecteerd op grond van item-karakteristieken en item-schaal kenmerken. Een dergelijke benadering voorkomt dat sommige facetten van een bepaald concept niet of in te geringe mate vertegenwoordigd zijn in de uiteindelijke vragenlijst. Een 'eerlijke' weerspiegeling van alle relevant geachte aspecten van een bepaald concept kan bij een 'blinde' empirische selectie van items, bijv, bij een factoranalyse op de totale set items, niet gegarandeerd worden. De 17 hierboven genoemde facetten (SE1 - SE7, SI1 - SIS en MO1 - MOS) vormden het uitgangspunt voor het schrijven van items door vier onafhankelijke deskundigen. Dit leverde in eerste instantie 377 items op (152 items voor de SE-subschaal, 113 items voor de SIsubschaal en 112 items voor de MO-subschaal). Slechts 15 van de 377 items stammen uit de oorspronkelijke STI.
Vervolgens werden alle items kritisch onder de loupe genomen door de vier item-schrijvers. Alleen die items waarover zij volledige overeenstemming konden bereiken, werden door hen gehandhaafd in de itempool. Het eindproduct van deze exercitie was een set van 252 items: 90 voor de SE-subschaal, 84 voor de SI-subschaal en 78 voor de MO-subschaal. Deze versie met 252 items vormde het uitgangsmateriaal voor een uiteindelijk instrument met minder items met betere item-metrische kenmerken.
5
De gegevens van 510 proefpersonen werden gebruikt bij de verdere testontwikkeling. Een item werd uitgesloten als aan één of ineer van de volgende criteria voldaan werd: (a) een gecorrigeerde item-totaal correlatie binnen een bepaald facet c 0.15; (b) een lagere correlatie met de 'eigen' subschaal dan met de andere subschalen; (c) een niet-significante correlatie met de eigen subschaal. Indien een item hoger correleerde met een ander facet binnen de subschaal dan met het facet waarvoor het betreffende item aanvankelijk geformuleerd was, dan werd dit item toegewezen aan het facet waarmee dit het hoogst correleerde. Voor de overblijvende items werden alle berekeningen weer opnieuw uitgevoerd en werden de hierboven geformuleerde criteria opnieuw getoetst. Deze procedure werd herhaald totdat geen correcties meer uitgevoerd behoefden te worden.
Er zijn verschillende versies van de Duitse PTS ontwikkeld, variërend in lengte (166 en 84 items) en antwoord-format ('Ja - Nee'; 4-puntsschalen). De versie met 84 items en 4puntsschalen wordt het meest gebruikt in onderzoek (cf. Strelau 8t Angleitner, 1991). Deze verkorte versie werd verkregen door voor elk facet uit de 252-item versie de vier beste items te selecteren op grond van de correlaties tussen afzonderlijke items en de totale subschaalscore voor SE, SI en MO. Op deze wijze is gewaarborgd dat elk facet in de juiste 'dosering' bijdraagt aan de subschaal. Op deze manier werden 24 items gekozen voor de SE-subschaal (Facet SE4 is niet vertegenwoordigd op grond van te lage betrouwbaarheid), 20 voor de SI-subschaal en 16 voor de MO-subschaal (Facet MOS werd uitgesloten op basis van betrouwbaarheidsgegevens). Om drie schalen van gelijke lengte te verkrijgen, werden de SI-subschaal en de MOsubschaal vergroot tot 24 items door de 'next best'-items te selecteren uit de resterende verzameling.
4. De constructie van de Nederlandse versie van de PTS De auteurs van de oorspronkelijke Duitse versie van de PTS hebben een programma ontwikkeld voor Samenwerlcing en Cross-Culturele Vergelijking bij de Constructie van de PTS (Strelau 8c Angleitner, 1990). Onderzoek, gebaseerd op dit programma, is inmiddels gestart in Duitsland, Polen, Engeland, Australië, Rusland, Zuid-Korea, Italië, Griekenland, Frankrijk, Japan, China en Nederland. Het hier gepresenteerde onderzoek maakt deel uit van dit programma.
6
4.1 Vertaling van de items
De vertaling van alle 252 PTS-items geschiedde vanuit het Duits. Twee van de auteurs (GvH, BdR) leverden onafhankelijk van elkaar vertalingen aan. In een volgende fase dienden deze twee vertalingen als uitgangspunt in een bespreking door drie personen (GvH, BdR en W.K.B. Hofstee), die net zolang duurde totdat volledige overeenstemming bereikt werd over de uiteindelijke vertaling. In deze fase werd incidenteel de Engelse versie (Corulla, 1991) geraadpleegd.
4.2 Proefpersonen
Onderzoeksgegevens voor de constructie van de PTS werden verkregen door de totale itempool van 252 items toe te voegen aan de testbatterijen van een tweetal studies. In totaal namen 338 proefpersonen aan het onderzoek deel. Via oproepen in lokale nieuwsbladen (d.i. regio Tilburg) en via Omroep Brabant werden 204 subjecten gerecruteerd. Deze oproepen waren
gericht
op
de
werving
van
proefpersonen
voor
een
studie
naar
stress
en
aanpassingsprocessen. Van deze proefpersonen waren 55 mannen en 149 vrouwen. Hun leeftijden liepen uiteen van 18 tot 73 jaar. De gemiddelde leeftijden waren 45.3 (SD - 14.6) en 40.0 (SD -
14.5) voor resp. mannen en vrouwen. Het aantrekken van de resterende 134
proefpersonen, allen vrouwen, geschiedde via een aankondiging in het tijdschrift Viva. Het hoofdaccent in het onderzoek bij deze groep lag op de bestudering van verliefdheid. Hun leeftijden varieerden van 18 tot 45 jaar. De gemiddelde leeftijd was 27 jaar. Voor de gecombineerde steekproeven was de gemiddelde leeftijd 45.3 (SD - 14.6) voor mannen (N - 55) en 34.0 (SD - 12.8) voor vrouwen (N - 281). Van twee proefpersonen was het geslacht niet bekend.
7
4.3 Meetinstrument en Procedure
De PTS maakte in de beide onderzoeken deel uit van een grotere testbatterij. In beide studies werd het testmateriaal per post aan de deelnemers toegestuurd. Binnen 10 dagen stuurden de proefpersonen het antwoordmateriaal terug met behulp van een bijgesloten retour-enveloppe. De 252 items van de PTS konden beantwoord worden op 4-puntsschalen lopend van 4 ('Helemaal eens') tot 1('Helemaal oneens') (zie ook de Bijlage).
5. Resultaten en Discussie
Voor de analyse van de gegevens werd de door Strelau et al. (1990) beschreven procedure voor het selecteren van items gevolgd. Dit hield in dat allereerst de eis gesteld werd dat items een correlatie van .15 of hoger moesten hebben met de totaalscore voor het 'eigen' facet. Verder gold dat items niet alleen significant moesten samenhangen met de eigen subschaal (SE, SI of MO), maar ook hoger moest correleren met deze subschaal dan met de twee andere subschalen. Van de items die hieraan voldeden, werden per facet de items geselecteerd met de hoogste gecorrigeerde item-totaal (subschaal) correlaties. Er werd daarbij gestreefd naar 3 tot 5 items voor elk facet. De bovengenoemde analyse resulteerde in de selectie van 20 items voor elk van de drie subschalen (SE, SI en MO). De 60 items zijn, te zamen met de tekst van de instructie, opgenomen in de Bijlage. Inspectie van deze bijlage laat zien dat met uitzondering van SE7 (2 items), SI3 (I item) en MOS (1 item) voor alle facetten 3 tot 5 items aan de gestelde criteria voldeden. Geconcludeerd kan worden dat de SE-, SI- en MO-subschalen op evenwichtige wijze de verschillende aspecten van sterkte van excitatie en inhibitie en van mobiliteit van CZS-processen weerspiegelen.
8
Tabel 1. Aantal overeenkomende items (in percentages) bij zeven verschillende PTS-versies Nederlandse PTS PTS-versies
SE
SI
MO
Duitsland
54.2
45.8
62.5
Polen
52.6
42.1
68.4
Zuid-Korea
56.5
28.6
60.0
Italië
64.7
47.1
76.5
Rusland
61.9
28.6
71.4
Hongarije
47.6
42.9
52.4
Tabel 2. Gemiddelden, standaardafwijkingen en Cronbach's Alpha voor de afzonderlijke PTS-schalen
PTS
Totaal (N - 338)
Aantal
Mannen
Vrouwen
(N - 55)
(N - 281)
items M
SD
Alpha
M
SD
M
SD
SE
20
48.96
8.25
0.88
51.46
8.49
48.45
8.14
SI
20
49.93
6.50
0.78
53.49
7.56
49.20
6.05
MO
20
56.50
8.74
0.91
57.46
9.08
56.30
8.70
9
De hier gevolgde procedure houdt in dat voor verschillende versies van de PTS, ontwikkeld voor verschillende taalgebieden of culturen, zowel het aantal geselecteerde items als de concrete inhoud van de items verschillend kan zijn. Het feit dat de theoretische constructen en de daarin onderscheiden facetten universeel geldig zijn, maakt cross-culturele vergelijkingen evenwel mogelijk.
Tabel 1 bevat informatie over het aantal overlappende items, uitgedrukt in percentages, voor zeven versies van de PTS. Tabel 1 laat zien dat de Nederlandse versie het meest overeenkomt met de Italiaanse PTS en het minst met de Zuid-Koreaanse en de Hongaarse PTS. Tabel 2 bevat de gemiddelden en de standaardafwijkingen van de drie PTS-subschalen voor de totale onderzoeksgroep en voor mannen en vrouwen afzonderlijk. Mannen scoorden significant hoger op SE en SI dan vrouwen: resp. t(334) - 2.49 (p G 0.05) en t(334) - 4.61 (p G 0.001). Ten aanzien van MO werd geen significant verschil gevonden: t(334) - 0.99, ns). Een dergelijke uitkomst komt volledig overeen met de bevindingen van Corulla (1991) in Engeland, en wijkt lichtelijk af van de uitkomsten verkregen in het Duitse onderzoek, waarin via een ANOVA met Geslacht als factor significant hogere gemiddelden voor mannen op alle drie de PTS-subschalen aangetoond werden (Strelau et al., 1990). Tabel 2 bevat ook Cronbach's Alpha-coëfficiënten voor SE, SI en MO. De interne consistentie van de afzonderlijke subschalen is zonder meer goed te noemen. Ook de Nederlandse PTS laat, net als bij andere versies, zien dat de betrouwbaarheid van de SI-subschaal iets ten achter blijft bij die van SE en MO. Zo zijn bijvoorbeeld de alpha's voor SE, SI en MO voor Polen respectievelijk 0.84, 0.75 en 0.85, voor Duitsland respectievelijk 0.84, 0.80 en 0.88, en voor Italië 0.82, 0.73 en 0.83 (cf. Strelau 8t Angleitner, 1991).
10
Tabel 3. Correlaties tussen de PTS-subschalen PTS-subschalen
SE
SI
MO
SE
1.00
0.35'
0.64'
1.00
0.25'
SI MO
1.00
Noot: ' p G 0.01 (tweezijdig getoetst).
In Tabel 3 worden de correlaties tussen de Nederlandse PTS-subschalen gepresenteerd. SE, SI en MO blijken onderling significant samen te hangen. De hoogste correlatie is gevonden tussen SE en MO; de laagste tussen SI en MO. Dit patroon is volledig in overeenstemming met de bevindingen bij andere PTS-versies (Strelau 8t Angleitner, 1991) en het komt overeen met de theoretische veronderstellingen (Strelau et al., 1990).
Tabel 4. Correlaties tussen PTS-subschalen en leeftijd en geslacht
PTS-subschalen
Leeftijd
Geslacht
SE
-0.10
-0.13'
SI
0.24"
-0.24"
MO
-0.13'
-0.OS
Noot: ' p c 0.05; " p c 0.01 ( tweezijdig getoetst). De variabele 'Geslacht' was gekodeerd als volgt: mannen ( 1), vrouwen (2).
Tabel 4 bevat de correlaties tussen de PTS-subschalen en leeftijd en geslacht. Oudere proefpersonen rapporteerden een hogere sterkte van inhibitie en een lagere mobiliteit van CZSprocessen. Vrouwen scoorden lager op SE en SI (zie ook Tabel 2). Deze laatste bevinding
11
correspondeert met het veelvuldig gevonden gegeven dat vrouwelijke proefpersonen hoger scoren op schalen voor emotionele labiliteit, neuroticisme en negatief affect (bijv. Gotlib 8c Whiffen, 1989; Ingram, Cruet, Johnson, 8c Wisnicki, 1988; Jorm, 1987; Margalit 8c Eysenck, 1990). Gelet op de inhoudelijke overeenkomst tussen neuroticisme en gebrek aan sterkte van excitatie en inhibitie (cf. Eysenck, 1947; Strelau et al., 1989) en gelet op de uitkomsten van empirisch onderzoek met de oude STI (Strelau, 1983; Strelau et al., 1989), was een dergelijke uitkomst te verwachten.
6. Conclusie
De eerste resultaten met de PTS laten zien dat de schaal betrouwbare metingen van de belangrijkste begrippen uit de Pavloviaanse benadering van temperament oplevert. Met de PTS is een relatief korte schaal ter beschikking gekomen, waardoor in onderzoek en praktijk, naast de typisch Westerse temperamentvariabelen (bijv. extraversie, impulsiviteit, neuroticisme,
sociabiliteit
en
spanningsbehoefte),
ook
de
temperamentvariabelen,
die
voortkomen uit een belangrijke Oost-Europese traditie, bestudeerd kunnen worden. De oude STI heeft zijn bruikbaarheid bewezen in empirisch onderzoek op het gebied van stress en coping (bijv. Van Heck, 1990a; Klonowicz, 1985) en is met succes gebruikt voor selectie en plaatsingsdoeleinden (Strelau, 1983; Strelau et al., 1989). Van de nieuwe PTS met zijn beduidend verbeterde psychometrische kwaliteiten mag verwacht worden dat het deze toepassingen nieuwe impulsen zal geven. In dit artikel hebben we ons beperkt tot het schetsen van het Pavloviaanse temperamentenmodel en tot de constructie van de PTS. In een tweede artikel zal worden ingegaan op de validiteit van de PTS (Van Heck, Vingerhoets, Gruijters, Pot, 8c Thijs, in voorbereiding). Op dit moment staat ook een andere validatiestudie op stapel, gericht op de bestudering van de samenhang van de PTS-variabelen met andere metingen van temperament. In dat onderzoek worden de volgende vragenlijsten afgenomen: de ATL (Feij 8t Kuiper, 1984), Eysenck's herziene EPQ-R (Eysenck, Eysenck, 8t Barrett,
1985), de I.7 Impulsiviteit Vragenlijst
(Eysenck, Pearson, Easting, 8c Allsopp, 1985), de GLTS (Laboratorium voor Toegepaste Psychologie te Amsterdam, 1974), de DOTS-R (Windle 8c Lerner, 1986), de EAS (Buss 8c Plomin, 1984) en de PANAS-schalen (Watson, Clark, 8c Tellegen, 1988).
12
Literatuur
Buss, A.H. 8c Plomin, R. (1975) A temperament theory ofpersonaliry development. New York: Wiley. Buss, A.H. 8c Plomin, R. (1984) Temperament: Early developing personality traits. Hillsdale, NJ: Erlbaum. Chess, S. 8L Thomas, A. (1990) Temperament and the concept of goodness of fit. In: J. Strelau 8t A. Angleitner (Eds.) Explorations in temperament. Internationalperspectives on theory and measurement (pp. 15-28). New York~London: Plenum. Corulla, W.J. (1991) The development of the Revised Strelau Temperament Inventory in England.~ Continuing research. Paper gepresenteerd op de EAPP International Workshop on Cross-Cultural Studies on Temperament, Nieborow, Polen, 7-12 september. Eysenck, H.J. (1947) Dimensions ofpersonality. London: Kegan Paul, Trench, Trubner 8c Co. Eysenck, H.J. (1990) Biological dimensions of personality. In: L. Pervin (Ed.) Handbook of personality theory and research (pp. 244-276) New York: Guilford Press. Eysenck, H.J. 8r. Eysenck, M.W. (1985) Personality and individual differences: A natural science approach. New York: Plenum. Eysenck, S.B.G., Eysenck, H.J. 8c Barrett, P. (1985) A revised version of the Psychoticism scale. Personality and Individual Differences, 6, 21-29. Eysenck,
S.B.G.,
Pearson, P.,
Easting, G. 8t Allsopp, J.F.
(1985) Age norms
for
impulsiveness, venturesomeness and empathy in adults. Personality and Individual Differences, 6, 613-619. Feij, J. 8c Kuiper, C.M. (1984) HandleidingA7Z. Adolescenten TemperamentLijst. Lisse: Swets 8c Zeitlinger.
Geenen, R. (1991) Psychophysiological consistency andpersonality. Tilburg: Tilburg University Press. Goldsmith, H.H. 8t Alansky, J.A. (1987) Maternal and infant temperamental predictors of attachment: A meta-analytic review. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 55, 805-816. Gotlib, I.H. 8c Whiffen, V.E. (1989) Depression and marital functioning: An examination of specificity and gender differences. Journal of Abnormal Psychology, 98, 23-30.
13
Guilford, J.S., Zimmermann, W.S. 8c Guilford, J.P. (1976) 7iie Guilford-Zimmermann Temperament Survey handbook: Twenr)~ five years of research and applications. San Diego, CA: Edits Publishers. Heck, G.L. van (1990a) Temperament and coping strategies. In: G.L. van Heck, S. Hampson, J. Reykowski 8t J. Zakrzewski (Eds.) Personality psychology in Europe. Vol.
3.
Foundations, models, and inquiries (pp. 147-168). AmsterdamlLisse: Swets 8c Zeitlinger. Heck, G.L. van (1990b) Temperament and the person-situation debate. In: J. Strelau 8c A. Angleitner (Ecís.) F~plorations in temperament. International perspectives on theory and measurement (pp. 163-175) New York~London: Plenum. Heck, G.L. van, Hettema, P.J. 8c Leidelmeijer, K.C.M. (1990) Temperament, situatievoorkeuren en situatie-transformaties. Nederlands Ttjdschrift voor de Psychologie, 45, 1-
16. Heck, G.L. van, Vingerhoets, A.J.J.M., Gruijters, I., Pot, A. 8c Thijs, H. (in voorbereiding). Temperament,
persoonlijkheid
en
heimwee.
Validatie-onderzoek
mer
de
Pavlov
Temperament Schaal (PTS). Ingram, R.E., Cruet, D., Johnson, B.R. 8r. Wisnicki, K.S. (1988) Self-focused attention, gender, gender role, and vulnerability to negative affect. Journal of Personality and Social Psychology, 55, 967-978. Jorm, A.F. (1987) Sex differences in neuroticism: A quantitative synthesis of pubiished research. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 21, 501-506. Kagan, J. 8c Snidman, N. (1991) Temperamental factors in human development. American Psychologist, 46, 856-862. Klonowicz, T. (1985) Temperament en performance. In: J. Strelau (Ed.) Temperamental bases of behavior: Warsaw studies on individual di.,~`'erences (pp. 79-115). Lisse: Swets 8c Zeitlinger.
Klonowicz, T., Zawadzka, G. 8t Zawadzki, B. (1987) Reactivity, arousal, and coping with stress. Personality and Individual Di,fj`'erences, 8, 793-798. Laboratorium voor Toegepaste Psychologie
(1974)
Guilford LTP
Temperament Survey
(Nederlandse bewerking). Amsterdam. (Aanvullende normen 1976). Leidelmeijer, K.C. (1991) Emotions: An experimental approach. Tilburg: Tilburg University Press.
14
Margalit, M. óc Eysenck, S.B.G. (1990) Prediction of coherence in adolescence: Gender differences in social skills, personality, and family climate. Journal of Research in Personality, 24, 510-521. Mehrabian, A. 8c Bernath, M.S. (1991) Factorial composition of commonly used self-report depression inventories: Relationships with basic dimensions of temperament. Journal of Research in Personality, 25, 262-275.
Pavlov, I.P. (1951-1952) Complete works, 2de ed. Moscow~Leningrad: USSR Academie van Wetenschappen. Ruch, W., Angleitner, A. 8L Strelau, J. (1991) The Strelau Temperament Inventory - Revised (STI-R): Validity studies. European Journal of Personality, 5, 287-308. Slabach, E.H., Morrow, J. 8c Wachs, T.D. (1990) Questionnaire measurement of infant and child temperament: Current status and future directions. In: J. Strelau 8r. A. Angleitner (Eds.) Explorations in temperament. Internationalperspectives on theory and measurement (pp. 205-234). New York: Plenum. Strelau, J. (1983) Temperament - personality - activity. London: Academic Press. Strelau, J. (1988) Temperamental dimensions as co-determinants of resistance to stress. In: M.P. Janisse (Ed.) Individual di,~`'erences, stress, and health psychology (pp. 146-169) New York: Springer. Strelau, J. (1991) Renaissance in research on temperament. Where to? In: J. Strelau 8c A. Angleitner (Eds.) Explorations in temperament. Internationalperspectives on theory and measurement (pp. 337-358) LondonlNew York: Plenum. Strelau, J. 8c Angleitner, A. (1990) Cross-cultural studies on temperament: From a psychometric perspective. Intern rapport van de Universiteit van Bielefeld, BRD.
Strelau, J. ác Angleitner, A. (1991) Cross-cultural studies on temperament: 7lieoretical considerations and empirical studies based on the Strelau Temperament Inventory-Revised (S77-R). Paper gepresenteerd op de EAPP International Workshop on Cross-Cultural Studies on Temperament, Nieborów, Polen, 7-12 september. Strelau, J., Angleitner, A., Bantelmann, J. 8c Ruch, W. (1990) The Strelau Temperament Inventory Revised (STI-R): Theoretical considerations and scale development. European Journal of Personality, 4, 209-235. Strelau, J., Angleitner, A. 8t Ruch, W. (1989) Strelau Temperament Inventory (STI): General review and studies based on German samples. In: Ch.D. Spielberger 8c J.N. Butcher (Eds.) Advances in personality assessment (Vol. 8, pp. 187-241). Hillsdale, NJ: Erlbaum.
15
Thomas, A. 8c Chess, S. (1977) Temperament and development. New York: BrunnerlMazel. Thomas, A. 8c Chess, S.
(1980) Dynamics of psychological development.
New York:
BrunnerlMazel. Watson, D. 8c Clark, L.A. (in druk) On traits and temperament: General and specific factors of emotional experience and their relation to the five-factor model. Journal of Personality. Watson, D., Clark, L.A. 8c Tellegen, A. (1988) Development and validation of brief ineasures of Positive and Negative affect: The PANAS Scales. Journal of Personality and Social Psychology, 54, 1063-1070. Wilde, G.J.S. (1970) Neurotische labiliteit gemeten volgens de vragenlijstmethode, 2de ed. Amsterdam: Van Rossen. Windle, M. 8r. Lerner, R.M. (1986) Reassessing the dimensions of temperamental individuality across the life span: The Revised Dimensions of Temperament Survey (DOTS-R). Journal of Adolescent Research, 1, 213-230. Zuckerman, M. (1979) Sensation seeking: Beyond the optimal level of arousal. Hillsdale, NJ: Erlbaum. Zuckerman, M. (1991) 7iie psychobiology of personality. New York: Cambridge University Press.
16
Noot van de auteurs
De auteurs willen Willem K.B. Hofstee bedanken voor zijn inbreng in de bespreking van de vertalingen van de 252 PTS-items en Alois Angleitner en Jan Strelau voor hun bijdragen bij het analyseren van de onderzoeksgegevens volgens de standaardprocedure die is overeengekomen binnen het onderzoeksprogramma 'Cross-cultural Approach and Cooperation
in Constructing the Pavlovian
Temperament Survey'.
Verder
is dank
verschuldigd aan Rob Grim, Irma Gruijters, Hannie Thijs en Aafke Pot voor hun assistentie bij het verzamelen van de onderzoeksgegevens en aan Josette van Heck voor tekstueel commentaar. Verzoeken om overdrukken van dit artikel en van de PTS (inclusief scoringsinstructies) moeten gericht worden aan Guus L. van Heck, Katholieke Universiteit Brabant, Vakgroep Psychologie, Postbus 90153, 5000 LE Tilburg.
I7
Bijlage. Instructie en PTS-items
Instructie
De uitspraken in deze vragenlijst hebben betrekking op uiteenlopende aspecten van temperament. Er zijn geen goede of foute antwoorden, omdat elk temperament een eigen waarde heeft. De conclusies die worden getrokken op basis van de antwoorden, dienen uitsluitend
wetenschappelijke
doeleinden;
het
is
belangrijk
dat
u
probeert
zo
waarheidsgetrouw mogelijk te antwoorden. Beantwoordt u alstublieft de vragen zonder te kijken naar de antwoorden op voorafgaande vragen. Geef een zo eerlijk mogelijk beeld van uzelf: ongeveer zoals u was gedurende het afgelopen jaar; niet zoals u zou willen zijn of zou willen worden! Als hulpmiddel bij het beantwoorden van de vragen zou u zich kunnen vergelijken met bekende anderen van hetzelfde geslacht en van ongeveer dezelfde leeftijd. Vanzelfsprekend zijn uw gedragingen en uw ideeën van situatie tot situatie anders. Probeer niettemin een samenvattend beeld te geven en probeer
uzelf zo te beschrijven zoals u
gewoonlijk bent. De bedoeling is dus dat u bij elke uitspraak aangeeft of deze in het algemeen of doorgaans op u van toepassing is.
18
Elke vraag kan met 'Helemaal eens', 'Eens', 'Oneens', of 'Helemaal oneens' worden beantwoord. Zulke vragen zouden bijvoorbeeld kunnen luiden:
Helemaal
Eens
Oneens
eens
Helemaal oneens
Ik maak graag grappen en vertel ook graag verhalen
~
~
O
0
(]
p
~
0
Ik maak af en toe graag een praatje met de buren
Wilt u steeds dat antwoord aankruisen dat op u van toepassing is.
Hartelijk dank voor uw medewerking!
19
De Sterkte van Excitatie subschaal 1.
~` Stel dat ik een aanbod voor een aantrekkelijke baan in het buitenland had aangenomen, dan zou onverwachte politieke onrust in dat land reden voor mij zijn om op mijn beslissing terug te komen. (7; SE1)
4.
~ Wanneer de uitvoering van een plan riskant wordt, dan is dat een reden voor mij om ermee op te houden. (16; SE 1)
5.
Door een plotseling optredend gevaar laat ik me niet ontmoedigen. (19; SE1)
10.
~` Ik werk niet graag met harde muziek aan. (49; SE2)
13.
~ Als ik lees, mijd ik lawaai. (61; SE2)
14.
Ik werk graag, terwijl er van alles om mij heen gebeurt. (64; SE2)
19.
Ik ga graag in op de uitdaging die met een riskante onderneming verbonden is. (88; SE3)
22.
~` Ik deins ervoor terug grote risico's te nemen. (97; SE3)
25.
Werk dat hoge eisen aan me stelt, ligt me. (109; SE3)
28.
~` Ik 'draai snel door', als ik onder grote druk sta. (127; SE4)
30.
Ik houd mijn hoofd koel, ook wanneer ik onder zware tijdsdruk sta. (133; SE4)
31.
~ Werken bij lawaai brengt me uit mijn evenwicht. (136; SE4)
36.
~ Wanneer er veel om mij heen gebeurt, neemt mijn prestatievermogen af. (148; SES)
41.
Ik kan ongehinderd aan iets verder werken, ook al gaan veel mensen plotseling door elkaar heen praten. (160; SES)
43.
~` Als er veel om mij heen gebeurt, dan kan ik niet werken. (169; SES)
48.
Ook langdurige en inspannende activiteiten vermoeien mij niet. (184; SE6)
50.
~` Ik word snel moe, wanneer ik langer dan normaal moet werken. (199;SE6)
53.
~` Om fris te blijven, heb ik veel rustpauzes nodig. (219; SE6)
56.
~` Onplezierig nieuws kan mij zodanig van streek maken, dat ik mij niet goed meer op mijn werk kan concentreren. (230; SE7)
57.
Ik kan ongestoord blijven lezen in de buurt van schreeuwende kinderen. (236; SE7)
20
Sterkte van Inhibitie subschaal 2.
Ik kan me ervan weerhouden onopgemerkt naar een gesprek te luisteren dat helemaal niet voor mij bestemd is. (I1; SI1)
44.
Als het nodig is, kan ik mij terughoudend opstellen bij het uiten van mijn mening, ook als ik weet dat ik gelijk heb. (170; SI1)
45.
~` Ik vermijd gezelschap waarbij ik me moet inhouden. (176; SI1)
60.
~` Ik vind het moeilijk om mijn nieuwsgierigheid te onderdrukken als de mogelijkheid zich voordoet om een blik in de spullen of aantekeningen van een ander te werpen. (250; SI1)
7.
~` Ik vind het storend als ik met de uitvoering van een plan niet onmiddellijk kan beginnen, maar het moet uitstellen. (35; SI2)
9.
Het valt me gemakkelijk een voorgenomen reis uit te stellen, als dat van mij verlangd wordt. (44; SI2)
11.
Ik hoef een kadootje niet direct uit te pakken om te kijken wat het is. (53; SI2)
15.
~` Wanneer ik zin krijg me te vermaken, heb ik geen geduld om op anderen te wachten die mee willen doen. (65; SI2)
16.
Het valt me gemakkelijk een activiteit zolang uit te stellen tot de tijd er rijp voor is. (68; SI2)
20.
Ik kan gemakkelijk een zeer interessant gesprek beëindigen, als ik weet dat iemand op me wacht. (92; SI3)
29.
Ik blijf ine op mijn werk concentreren, ook al wekt iets anders plotseling mijn nieuwsgierigheid op. (128; SI3)
32.
Ik blijf bij het gespreksonderwerp, ook al valt me iets in wat helemaal niet bij dat onderwerp past. (137; SI4)
34.
~` Het valt me soms moéilijk mijn beurt af te wachten, als ik in een gesprek iets te berde wil brengen. (143; SI4)
38.
~ Het valt me moeilijk iemand anders te laten uitspreken. (152; SI4)
40.
Het valt me gemakkelijk iemand niet direct te zeggen waar het op staat, wanneer ik denk dat dat juist is. (155; SI4)
51.
~ Ik vind het moeilijk om mijn wrevel te onderdrukken, als dat gewenst is. (212; SIS)
52.
~` Het lukt me niet goed om mijn gevoelstoestand voor andere mensen te verbergen. (216; SIS)
21
54.
~ Teleurstellingen zijn gemakkelijk aan mij te merken, ook al zou ik ze graag willen verbergen. (224; SIS)
55.
~` Mijn gezicht is een 'open boek' dat iedereen kan lezen. (227; SIS)
58.
Indien nodig, ben ik in staat mijn boosheid niet te laten blijken. (237; SIS)
De Mobiliteit subschaal 3.
Ik kan me snel op onverwacht bezoek instellen. (12; MO1)
6.
~` Onverwachte gebeurtenissen vormen voor mij een bron van stress. (30; MO1)
42.
Ik pas me snel aan veranderingen in mijn werkschema aan. (165; MO1)
46.
Ik pas mij gemakkelijk aan een plotselinge verandering van mijn werkplan (tijdsplanning) aan. (177; MO1)
59.
~ Onverwachte veranderingen in mijn dagindeling brengen mij uit mijn evenwicht. (238; MO1)
8.
~` Het valt me moeilijk, me aan een nieuwe omgeving aan te passen. (36;M02)
12.
Ook op vreemde plaatsen voel ik me gauw thuis. (57; M02)
17.
Ik voel me gauw thuis op een nieuwe werkplek. (69; M02)
47.
Ik raak snel aan een nieuwe verblijfplaats gewend. (183; M02)
49.
Ik wen snel aan nieuwe azbeidsomstandigheden. (189; M02)
18.
Ik kan snel van het ene werk naar het andere omschakelen. (87; M03)
21.
Ik kan gemakkelijk veel verschillende activiteiten achter elkaar uitvoeren. (93; M03)
23.
Ik kan gemakkelijk bij de meest uiteenlopende activiteiten van de ene naar de andere overschakelen. (102; M03)
24.
Ik heb er geen probleem mee om snel van de ene activiteit op de andere over te schakelen. (105; M03)
26.
Ik houd van een baan waarbij ik vaak moet omschakelen van de ene bezigheid naar de andere. (114; M03)
27.
~ Ik ben moeilijk van de ene stemming in de andere te brengen. (123; M04)
33.
Ik behoor tot die mensen die gemakkelijk hun stemming kunnen veranderen. (141; M04)
35.
~` Het kost mij veel tijd om van droetheid naar vreugde om te schakelen. (144; M04)
39.
~ Ik ben niet bij machte van de ene emotie naar de andere over te schakelen. (153; M04)
37.
Ik vind het leuk om meerdere dingen tegelijkertijd te doen. (150; MOS)
22
Noot: ~ Het item dient omgecodeerd te worden voor de berekening van de schaalscore. Het cijfer voor het item geeft de plaats van het item in de Nederlandse PTS aan. Bij elk item is tussen haakjes het itemnummer in de oorspronkelijke pool van 252 items en het facet, waarvoor het item geschreven is, vermeld.
23
II~MÍÍÍÍÍ~NI ~ÍI~~I I I '1 9
~Xjc~rk ancí Org~~nizaticm Rcscarc~h Centr~ W~~randel~~G~n 2, P.O. Bc~x 9b153, 740C~ ~.E Tiliaui-~, T1ie Netherlands