Tilburg University
Van meten naar weten Janssen-Heijnen, M.L.G.; Louwman, W.J.; Franse, Lonneke; Coebergh, J.W.; Houterman, S.; Lemmens, V.E.; Mols, Floortje; van der Sanden, G.A.C.; Vulto, J.C.; Masseling, H.G.M.B.; van der Heijden, L.H.
Publication date: 2005 Link to publication
Citation for published version (APA): Janssen-Heijnen, M. L. G., Louwman, W. J., van de Poll-Franse, L. V., Coebergh, J. W., Houterman, S., Lemmens, V. E., ... van der Heijden, L. H. (2005). Van meten naar weten: 50 jaar kankerregistratie. Eindhoven: Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ).
General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal Take down policy If you believe that this document breaches copyright, please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.
Download date: 06. feb. 2016
Van meten naar weten 50 jaar kankerregistratie
dr. M.L.G. Janssen-Heijnen ir. W.J. Louwman dr. L.V. van de Poll-Franse prof. dr. J.W.W. Coebergh Overige auteurs: dr. S. Houterman drs. V.E.P.P. Lemmens drs. F. Mols drs. G.A.C. van der Sanden drs. J.C.M. Vulto H.G.M.B. Masseling ing. L.H. van der Heijden
Uitgegeven door het Integraal Kankercentrum Zuid ter gelegenheid van 50 jaar kankerregistratie
2005
2 – Van meten naar weten
3
Colofon Auteurs: dr. M.L.G. Janssen-Heijnen ir. W.J. Louwman dr. L.V. van de Poll-Franse prof. dr. J.W.W. Coebergh mede-auteurs: dr. S. Houterman drs. V.E.P.P. Lemmens drs. F. Mols drs. G.A.C. van der Sanden drs. J.C.M. Vulto H.G.M.B. Masseling ing. L.H. van der Heijden ISBN-10: 90 5001 011 3 ISBN-13: 97890 5001 011 5
Bureauredactie en productie Mies van Eenbergen Grafisch Ontwerp Jan Veenman, Sint-Michielsgestel Drukwerk Drukkerij Valkenstadt B.V., Valkenswaard
Auteursrecht Doelstelling van het IKZ is dat de informatie voor studiedoeleinden wordt gebruikt, mits de bron vermeld wordt. Wanneer u figuren of tabellen wilt gebruiken in presentaties, kunt u die downloaden vanaf onze website. Relevante links naar de website: - cijfers van de kankerregistratie: http://ikz.cijfers.iKCnet.nl - meer figuren en tabellen: http://ikz.figuren.iKCnet.nl - meer onderzoek: http://ikz.onderzoek.iKCnet.nl Distributie van onze gegevens door derden en het gebruik van de gegevens voor promotie, reclame, verkoop of anderszins, is niet vrij van rechten. Hiervoor dient u contact op te nemen met het IKZ.
Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) Zernikestraat 29 Postbus 231, 5600 AE Eindhoven
voorwoord
‘Van Meten naar Weten’ is samengesteld ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de kankerregistratie van het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ). Het boek is een weerspiegeling van veranderingsprocessen in onder meer het optreden van de verschillende vormen van kanker, de samenstelling van de bevolking, het aanbod van gespecialiseerde zorg en als resultante de sterk toegenomen overleving en de aantallen (ex-)patiënten, nu ruim 2,5% van de bevolking. Daarnaast worden actuele thema’s belicht, die in de nabije toekomst van toenemend belang zijn zoals het optreden van meervoudige tumoren, de rol van sociale verschillen, kwaliteit van leven bij lange termijn overlevers, complexiteit van zorg bij ouderen. Wat zijn nu, naast een sterke toename van het aantal ouderen met kanker die samenhangt met de vergrijzing, de grootste veranderingen? Er is een gestadige afname van maag-, galblaas- en baarmoederhalskanker. Daarnaast nemen huid-, borst-, prostaaten zaadbalkanker toe, en ook de tabaksgerelateerde kankers bij vrouwen. De sterke toename van longkanker bij mannen sinds de jaren ‘50 is 10-15 jaar geleden veranderd in een afname. Longkanker komt nu bij vrouwen tot het 60e jaar al bijna even vaak voor als bij mannen. De vanaf 1980 toenemende onderzoeksvragen uit de kliniek zorgden voor nuttige terugkoppelingen en voor het ontstaan en de groei van een onderzoeksafdeling bij het IKZ, die met aanvullende subsidies haar taken kon en kan blijven uitvoeren. Daardoor blijft het mogelijk om de gegevens van het IKZ met die uit andere regio’s binnen Nederland en Europa te vergelijken, waarbij kan worden vastgesteld dat het niveau van diagnostiek en behandeling relatief hoog is. Ook in de toekomst blijven kankerregistratie en onderzoek voor het IKZ een belangrijke signaleringsbron van ontwikkelingen en de basis voor verbeteringen in de oncologische zorg. Van ‘Meten hoe het is’ naar ‘Weten wat er beter kan’. De Eindhovense kankerregistratie is de motor geweest van de Nederlandse kankerregistratie, eerst met de werkwijze en nu met de meer dan 200 peer-reviewed publicaties over trends, variatie en met name kanker bij kinderen en ouderen. De Nederlandse kankerzorg profiteerde enorm van deze bijdrage aan de diverse landelijke toekomstverkenningen in 1987 en in 2004. Het is intrigerend met hoeveel vasthoudendheid en precisie er steeds is geregistreerd. Een zeer gering verloop van de medewerkers, vele met meer dan tien jaar werkervaring, leidde tot hoge kwaliteit van de gegevens en tot vergelijkbaarheid in de tijd. Een speciaal woord van dank is dan ook op zijn plaats voor al die medewerkers van de kankerregistratie, die in de afgelopen 50 jaar met grote inzet en toewijding hun registratiewerkzaamheden hebben uitgevoerd. Deze medewerkers, en de gegevens van de kankerregistratie zijn Meer dan Goud Waard!
T 040 - 297 16 16, F 040 - 297 16 10 www.iKCnet.nl/ikz
[email protected] of
[email protected]
dr. A.J.M. van den Eijnden-van Raaij directeur
prof. dr. J.W.W. Coebergh hoofd sector Onderzoek
Integraal Kankercentrum Zuid
2 – Van meten naar weten
3
Colofon Auteurs: dr. M.L.G. Janssen-Heijnen ir. W.J. Louwman dr. L.V. van de Poll-Franse prof. dr. J.W.W. Coebergh mede-auteurs: dr. S. Houterman drs. V.E.P.P. Lemmens drs. F. Mols drs. G.A.C. van der Sanden drs. J.C.M. Vulto H.G.M.B. Masseling ing. L.H. van der Heijden ISBN-10: 90 5001 011 3 ISBN-13: 97890 5001 011 5
Bureauredactie en productie Mies van Eenbergen Grafisch Ontwerp Jan Veenman, Sint-Michielsgestel Drukwerk Drukkerij Valkenstadt B.V., Valkenswaard
Auteursrecht Doelstelling van het IKZ is dat de informatie voor studiedoeleinden wordt gebruikt, mits de bron vermeld wordt. Wanneer u figuren of tabellen wilt gebruiken in presentaties, kunt u die downloaden vanaf onze website. Relevante links naar de website: - cijfers van de kankerregistratie: http://ikz.cijfers.iKCnet.nl - meer figuren en tabellen: http://ikz.figuren.iKCnet.nl - meer onderzoek: http://ikz.onderzoek.iKCnet.nl Distributie van onze gegevens door derden en het gebruik van de gegevens voor promotie, reclame, verkoop of anderszins, is niet vrij van rechten. Hiervoor dient u contact op te nemen met het IKZ.
Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) Zernikestraat 29 Postbus 231, 5600 AE Eindhoven
voorwoord
‘Van Meten naar Weten’ is samengesteld ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de kankerregistratie van het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ). Het boek is een weerspiegeling van veranderingsprocessen in onder meer het optreden van de verschillende vormen van kanker, de samenstelling van de bevolking, het aanbod van gespecialiseerde zorg en als resultante de sterk toegenomen overleving en de aantallen (ex-)patiënten, nu ruim 2,5% van de bevolking. Daarnaast worden actuele thema’s belicht, die in de nabije toekomst van toenemend belang zijn zoals het optreden van meervoudige tumoren, de rol van sociale verschillen, kwaliteit van leven bij lange termijn overlevers, complexiteit van zorg bij ouderen. Wat zijn nu, naast een sterke toename van het aantal ouderen met kanker die samenhangt met de vergrijzing, de grootste veranderingen? Er is een gestadige afname van maag-, galblaas- en baarmoederhalskanker. Daarnaast nemen huid-, borst-, prostaaten zaadbalkanker toe, en ook de tabaksgerelateerde kankers bij vrouwen. De sterke toename van longkanker bij mannen sinds de jaren ‘50 is 10-15 jaar geleden veranderd in een afname. Longkanker komt nu bij vrouwen tot het 60e jaar al bijna even vaak voor als bij mannen. De vanaf 1980 toenemende onderzoeksvragen uit de kliniek zorgden voor nuttige terugkoppelingen en voor het ontstaan en de groei van een onderzoeksafdeling bij het IKZ, die met aanvullende subsidies haar taken kon en kan blijven uitvoeren. Daardoor blijft het mogelijk om de gegevens van het IKZ met die uit andere regio’s binnen Nederland en Europa te vergelijken, waarbij kan worden vastgesteld dat het niveau van diagnostiek en behandeling relatief hoog is. Ook in de toekomst blijven kankerregistratie en onderzoek voor het IKZ een belangrijke signaleringsbron van ontwikkelingen en de basis voor verbeteringen in de oncologische zorg. Van ‘Meten hoe het is’ naar ‘Weten wat er beter kan’. De Eindhovense kankerregistratie is de motor geweest van de Nederlandse kankerregistratie, eerst met de werkwijze en nu met de meer dan 200 peer-reviewed publicaties over trends, variatie en met name kanker bij kinderen en ouderen. De Nederlandse kankerzorg profiteerde enorm van deze bijdrage aan de diverse landelijke toekomstverkenningen in 1987 en in 2004. Het is intrigerend met hoeveel vasthoudendheid en precisie er steeds is geregistreerd. Een zeer gering verloop van de medewerkers, vele met meer dan tien jaar werkervaring, leidde tot hoge kwaliteit van de gegevens en tot vergelijkbaarheid in de tijd. Een speciaal woord van dank is dan ook op zijn plaats voor al die medewerkers van de kankerregistratie, die in de afgelopen 50 jaar met grote inzet en toewijding hun registratiewerkzaamheden hebben uitgevoerd. Deze medewerkers, en de gegevens van de kankerregistratie zijn Meer dan Goud Waard!
T 040 - 297 16 16, F 040 - 297 16 10 www.iKCnet.nl/ikz
[email protected] of
[email protected]
dr. A.J.M. van den Eijnden-van Raaij directeur
prof. dr. J.W.W. Coebergh hoofd sector Onderzoek
Integraal Kankercentrum Zuid
4
Inhoud
5
Inleiding Historie Kankerregistratie
Inleiding Historie Kankerregistratie - 5 Gegevensverzameling en beheer - 6 Trends Alle tumoren - 10 Kinderen en Jongvolwassenen - 12 Bloed, Beenmerg en Lymfeklieren - 17 Borst - 24 Centraal Zenuwstelsel - 26 Endocriene Klieren - 28 Hoofd en Hals - 30 Huid - 34 Mannelijke Geslachtsorganen - 38 Onderste Luchtwegen - 42 Spijsverteringsorganen - 44 Urinewegen - 54 Vrouwelijke Geslachtsorganen - 58 Thema’s Belangrijke veranderingen in incidentie en sterfte in de afgelopen decennia - 66 Demografische ontwikkelingen in Nederland en de IKZ-regio - 72 Ouderen en co-morbiditeit - 75 Stijgende prevalentie van kanker en implicaties voor zorgvraag - 80 Kwaliteit van leven bij (ex-)kankerpatiënten - 84 Meervoudige primaire tumoren - 86 Variatie in behandeling - 88 Sociaal-economische status en kanker - 92 Conditionele overleving - 96 Trends in radiotherapie - 98 Proefschriften en rapporten - 102 Internationale projecten - 104
Zie ook binnenzijde omslag voor Schema gegevensverzameling en -beheer Bronnen Methode
De historie van de kankerregistratie is langs meer wegen te beschrijven, anders dan vanuit de simpele behoefte om trends in de frequentie en de prognose van de diverse kankers te kennen. Men kan dat doen via het beschrijven van historische veranderingen in: • de stand van de kankerbestrijding (bijvoorbeeld de opkomst van chemotherapie of borstsparende behandeling) • de bij opzet en interpretatie van de gegevens betrokken zorgverleners • de registratiemedewerkers en hun voorvrouwen • de stand van de automatisering die vaak beslissend is voor de output • de onderzoekers, veelal epidemiologen, maar ook arts-assistenten • de projecten • de publicaties, artikelen en proefschriften. Ook de volgende beeldspraak kan helpen: een kankerregistratie begint als een boompje dat geplant wordt in het bos van zorgaanbieders, liefst in een open plek, maar wel dichtbij of temidden van de zorgaanbieders. Sommige boompjes zijn geen lang leven beschoren en worden overwoekerd, maar soms groeit het boompje uit en wordt natuurlijk gevoed, niet alleen door het licht, maar vooral door de wortels. Deze zijn op te vatten als toegang tot de kennis en ervaring van de zorgverleners die diagnosticeren, classificeren, stadiëren, behandelen en nazorg verlenen. Naarmate de zorg beter functioneert, groeit ook de registratieboom uit, uiteindelijk tot een heuse (kennis)boom met takken en bladeren, vruchten en bloesems. Deze bevruchten weer de zorg waarin de kankerregistratie geworteld is, maar de vruchten en bloesems kunnen ook wegwaaien in de wind en meegenomen worden (via publicaties) in de internationale arena van de kankerbestrijding. Ontwikkeling Integraal Kankercentrum Zuid sinds 1982 Het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) is een kennis- en kwaliteitscentrum op het gebied van de oncologie en de palliatieve zorg. De hulpverleners, instellingen en patiëntenorganisaties in de regio Noord-Brabant en Noord-Limburg, vormen samen een netwerk van deskundigen binnen de oncologie en de palliatieve zorg. Het IKZ ondersteunt hulpverleners, beleidsmakers en patiëntenverenigingen, waarbij de aandacht uitgaat naar onderlinge uitwisseling en afstemming. Samen met de hulpverleners ontwikkelt het IKZ producten en diensten om de zorg te kunnen bieden. Aanvankelijk bestond de dienstverlening vooral uit: kankerregistratie, consulenten, tumorwerkgroepen, gezamenlijke studies Integraal Kankercentrum Zuid
4
Inhoud
5
Inleiding Historie Kankerregistratie
Inleiding Historie Kankerregistratie - 5 Gegevensverzameling en beheer - 6 Trends Alle tumoren - 10 Kinderen en Jongvolwassenen - 12 Bloed, Beenmerg en Lymfeklieren - 17 Borst - 24 Centraal Zenuwstelsel - 26 Endocriene Klieren - 28 Hoofd en Hals - 30 Huid - 34 Mannelijke Geslachtsorganen - 38 Onderste Luchtwegen - 42 Spijsverteringsorganen - 44 Urinewegen - 54 Vrouwelijke Geslachtsorganen - 58 Thema’s Belangrijke veranderingen in incidentie en sterfte in de afgelopen decennia - 66 Demografische ontwikkelingen in Nederland en de IKZ-regio - 72 Ouderen en co-morbiditeit - 75 Stijgende prevalentie van kanker en implicaties voor zorgvraag - 80 Kwaliteit van leven bij (ex-)kankerpatiënten - 84 Meervoudige primaire tumoren - 86 Variatie in behandeling - 88 Sociaal-economische status en kanker - 92 Conditionele overleving - 96 Trends in radiotherapie - 98 Proefschriften en rapporten - 102 Internationale projecten - 104
Zie ook binnenzijde omslag voor Schema gegevensverzameling en -beheer Bronnen Methode
De historie van de kankerregistratie is langs meer wegen te beschrijven, anders dan vanuit de simpele behoefte om trends in de frequentie en de prognose van de diverse kankers te kennen. Men kan dat doen via het beschrijven van historische veranderingen in: • de stand van de kankerbestrijding (bijvoorbeeld de opkomst van chemotherapie of borstsparende behandeling) • de bij opzet en interpretatie van de gegevens betrokken zorgverleners • de registratiemedewerkers en hun voorvrouwen • de stand van de automatisering die vaak beslissend is voor de output • de onderzoekers, veelal epidemiologen, maar ook arts-assistenten • de projecten • de publicaties, artikelen en proefschriften. Ook de volgende beeldspraak kan helpen: een kankerregistratie begint als een boompje dat geplant wordt in het bos van zorgaanbieders, liefst in een open plek, maar wel dichtbij of temidden van de zorgaanbieders. Sommige boompjes zijn geen lang leven beschoren en worden overwoekerd, maar soms groeit het boompje uit en wordt natuurlijk gevoed, niet alleen door het licht, maar vooral door de wortels. Deze zijn op te vatten als toegang tot de kennis en ervaring van de zorgverleners die diagnosticeren, classificeren, stadiëren, behandelen en nazorg verlenen. Naarmate de zorg beter functioneert, groeit ook de registratieboom uit, uiteindelijk tot een heuse (kennis)boom met takken en bladeren, vruchten en bloesems. Deze bevruchten weer de zorg waarin de kankerregistratie geworteld is, maar de vruchten en bloesems kunnen ook wegwaaien in de wind en meegenomen worden (via publicaties) in de internationale arena van de kankerbestrijding. Ontwikkeling Integraal Kankercentrum Zuid sinds 1982 Het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) is een kennis- en kwaliteitscentrum op het gebied van de oncologie en de palliatieve zorg. De hulpverleners, instellingen en patiëntenorganisaties in de regio Noord-Brabant en Noord-Limburg, vormen samen een netwerk van deskundigen binnen de oncologie en de palliatieve zorg. Het IKZ ondersteunt hulpverleners, beleidsmakers en patiëntenverenigingen, waarbij de aandacht uitgaat naar onderlinge uitwisseling en afstemming. Samen met de hulpverleners ontwikkelt het IKZ producten en diensten om de zorg te kunnen bieden. Aanvankelijk bestond de dienstverlening vooral uit: kankerregistratie, consulenten, tumorwerkgroepen, gezamenlijke studies Integraal Kankercentrum Zuid
6 – Van meten naar weten
7 en documentatieprojecten, voorlichtingsprojecten, voorbeeldprojecten psychosociale zorg en bij- en nascholing. Later is de dienstverlening uitgebreid met regionale organisatie van de oncologische zorg en gezamenlijke projecten, gericht op kwaliteitsverbetering met inschakeling van de kankerregistratie. Sinds 1993 registratie van co-morbiditeit bij alle nieuw gediagnosticeerde patënten met kanker. Actuele thema’s zijn onder andere: toename van ouderen met kanker, bevorderen van de introductie van speciale diagnostische technieken (b.v. PET-scanning), kwaliteit van leven bij zowel patiënten als (lange termijn) overlevers, en organisatie en afstemming van de zorg in de palliatieve fase.
Follow-up: • via ziekenhuizen • soms via huisartsen • tot 1994 via gemeentelijke bevolkingsadministraties • vanaf 1994 via de Gemeentelijke Bevolkings Administratie (GBA) of het archief van overledenen van het Centraal Bureau Genealogie (CBG) • vanaf 2006 wellicht via het GBA Spanningsveld tussen volledigheid en bescherming persoonlijke levenssfeer (privacy van patiënt en behandelaar): • opgelost via aanpassing werkwijze registraties op basis van door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) goedgekeurd reglement met inachtneming van beroepsgeheim in WGBO (Wet Geneeskundige Behandeling Overeenkomst), WBP (Wet Bescherming Persoonsgegevens (vroeger WPR, Wet Persoonsregistraties) en in geval van nadere raadpleging in verband met onderzoek met de code Goed Gedrag van de FMWV (Federatie Medisch-Wetenschappelijke Verenigingen) • Regionale Commissie van Toezicht: actief tussen 1983 en 2000. Daarna waren registratieprocessen zodanig herzien en afgeleide procedures in werking dat toezicht was ingebouwd • Landelijke Commissie van Toezicht kijkt naar landelijke en multi-regionale gegevensaanvragen
Gegevensverzameling en beheer zie figuur op binnenzijde van het omslag
Volledigheid is cruciaal voor een kankerregistratie met betrekking tot: • alle nieuwe patiënten, ook in geval van wijziging diagnose • patiënten met een tweede of meervoudige tumor • follow-up van de vitale status (wel/niet in leven) Melding van patiënten en inzage status via: • PALGA (Pathologisch Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief): (voorlopige) vooraanmelding (tot eind jaren ‘80 via uitslagbriefjes via de secretariaten van de (tot 1988 3, nu 6) regionale pathologische laboratoria) • de op geleide hiervan opgevraagde klinische en soms poliklinische statussen door de medewerker van de kankerregistratie in de ziekenhuizen • steeds meer raadpleging geautomatiseerde systemen in het ziekenhuis • in een toenemend aantal ziekenhuizen sinds de jaren ‘80 controles op basis van ontslagdiagnoses (eerst SMR, later LMR) waarin kanker voorkomt, met daarna uitzoeken via statussen • allerlei secretariaten van maatschappen op poliklinieken • de twee radiotherapie afdelingen • speciale aandacht voor neuropathologie in Tilburg sinds de jaren ‘70 • soms via klinisch-chemische en hematologische laboratoria ‘Extraregionale patiënten’: • <3 % van de patiënten wordt naar universitaire centra verwezen • tot meer dan 50% in geval van (of verdenking op) kanker bij kinderen, bloed- en lymfeklierkanker bij (vooral jonge) volwassenen, hoofd-halstumoren, hersentumoren, sarcomen • 1 - 2% van de patiënten uit randgebieden in ziekenhuizen in Weert, Roermond, Roosendaal, Dordrecht, Tiel, Oss (tot 2000) en Boxmeer • registratie (soms na enkele jaren) van deze patiënten via andere regionale kankerregistraties: IKA, IKL, IKO, IKMN, IKR en IKW of via de landelijke kankerregistratie
Verkrijging van doodsoorzaken: • vroeger: via ziekenhuis (hoger obductiepercentage bij in het ziekenhuis overlijdende patiënten) • sinds jaren ‘80 steeds moeilijker vanwege combinatie van thuis overlijden en dubbele bescherming van persoonsgegevens door CBS, ook van de doodsoorzaak vaststellende arts die steeds vaker niet meer primaire behandelaar is • via gebruikmaking van een procedure bij het Centraal Bureau voor de Statistiek - ofwel via codering of anoniem (van een groep patiënten) - ofwel herleidbaar bij veronderstelling impliciete toestemming (art 42a wet op het CBS, uit 2003) Uiteindelijke controle op volledigheid en juistheid via: • uitdraaien met tabellen en figuren, terugrapportages naar oncologiecommissies in ziekenhuizen, bespreking in tumorwerkgroepen • kwaliteitscontroles via Nederlandse Kankerregistratie en internationale databases • bewerkingen van data
zie ook de detailkaarten op binnenzijde omslag
Het registratiegebied Chronologisch vonden uitbreidingen plaats ten opzichte van het oorspronkelijke gebied Eindhoven en omgeving (300.000 inwoners) op geleide van uitbreiding van het verzorgingsgebied van de radiotherapie van het toenmalige Binnenziekenhuis en het regionale pathologielaboratorium (PAMM) • Deurne e.o. sinds ongeveer 1960 • Helmond e.o. sinds 1967 Integraal Kankercentrum Zuid
6 – Van meten naar weten
7 en documentatieprojecten, voorlichtingsprojecten, voorbeeldprojecten psychosociale zorg en bij- en nascholing. Later is de dienstverlening uitgebreid met regionale organisatie van de oncologische zorg en gezamenlijke projecten, gericht op kwaliteitsverbetering met inschakeling van de kankerregistratie. Sinds 1993 registratie van co-morbiditeit bij alle nieuw gediagnosticeerde patënten met kanker. Actuele thema’s zijn onder andere: toename van ouderen met kanker, bevorderen van de introductie van speciale diagnostische technieken (b.v. PET-scanning), kwaliteit van leven bij zowel patiënten als (lange termijn) overlevers, en organisatie en afstemming van de zorg in de palliatieve fase.
Follow-up: • via ziekenhuizen • soms via huisartsen • tot 1994 via gemeentelijke bevolkingsadministraties • vanaf 1994 via de Gemeentelijke Bevolkings Administratie (GBA) of het archief van overledenen van het Centraal Bureau Genealogie (CBG) • vanaf 2006 wellicht via het GBA Spanningsveld tussen volledigheid en bescherming persoonlijke levenssfeer (privacy van patiënt en behandelaar): • opgelost via aanpassing werkwijze registraties op basis van door het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) goedgekeurd reglement met inachtneming van beroepsgeheim in WGBO (Wet Geneeskundige Behandeling Overeenkomst), WBP (Wet Bescherming Persoonsgegevens (vroeger WPR, Wet Persoonsregistraties) en in geval van nadere raadpleging in verband met onderzoek met de code Goed Gedrag van de FMWV (Federatie Medisch-Wetenschappelijke Verenigingen) • Regionale Commissie van Toezicht: actief tussen 1983 en 2000. Daarna waren registratieprocessen zodanig herzien en afgeleide procedures in werking dat toezicht was ingebouwd • Landelijke Commissie van Toezicht kijkt naar landelijke en multi-regionale gegevensaanvragen
Gegevensverzameling en beheer zie figuur op binnenzijde van het omslag
Volledigheid is cruciaal voor een kankerregistratie met betrekking tot: • alle nieuwe patiënten, ook in geval van wijziging diagnose • patiënten met een tweede of meervoudige tumor • follow-up van de vitale status (wel/niet in leven) Melding van patiënten en inzage status via: • PALGA (Pathologisch Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief): (voorlopige) vooraanmelding (tot eind jaren ‘80 via uitslagbriefjes via de secretariaten van de (tot 1988 3, nu 6) regionale pathologische laboratoria) • de op geleide hiervan opgevraagde klinische en soms poliklinische statussen door de medewerker van de kankerregistratie in de ziekenhuizen • steeds meer raadpleging geautomatiseerde systemen in het ziekenhuis • in een toenemend aantal ziekenhuizen sinds de jaren ‘80 controles op basis van ontslagdiagnoses (eerst SMR, later LMR) waarin kanker voorkomt, met daarna uitzoeken via statussen • allerlei secretariaten van maatschappen op poliklinieken • de twee radiotherapie afdelingen • speciale aandacht voor neuropathologie in Tilburg sinds de jaren ‘70 • soms via klinisch-chemische en hematologische laboratoria ‘Extraregionale patiënten’: • <3 % van de patiënten wordt naar universitaire centra verwezen • tot meer dan 50% in geval van (of verdenking op) kanker bij kinderen, bloed- en lymfeklierkanker bij (vooral jonge) volwassenen, hoofd-halstumoren, hersentumoren, sarcomen • 1 - 2% van de patiënten uit randgebieden in ziekenhuizen in Weert, Roermond, Roosendaal, Dordrecht, Tiel, Oss (tot 2000) en Boxmeer • registratie (soms na enkele jaren) van deze patiënten via andere regionale kankerregistraties: IKA, IKL, IKO, IKMN, IKR en IKW of via de landelijke kankerregistratie
Verkrijging van doodsoorzaken: • vroeger: via ziekenhuis (hoger obductiepercentage bij in het ziekenhuis overlijdende patiënten) • sinds jaren ‘80 steeds moeilijker vanwege combinatie van thuis overlijden en dubbele bescherming van persoonsgegevens door CBS, ook van de doodsoorzaak vaststellende arts die steeds vaker niet meer primaire behandelaar is • via gebruikmaking van een procedure bij het Centraal Bureau voor de Statistiek - ofwel via codering of anoniem (van een groep patiënten) - ofwel herleidbaar bij veronderstelling impliciete toestemming (art 42a wet op het CBS, uit 2003) Uiteindelijke controle op volledigheid en juistheid via: • uitdraaien met tabellen en figuren, terugrapportages naar oncologiecommissies in ziekenhuizen, bespreking in tumorwerkgroepen • kwaliteitscontroles via Nederlandse Kankerregistratie en internationale databases • bewerkingen van data
zie ook de detailkaarten op binnenzijde omslag
Het registratiegebied Chronologisch vonden uitbreidingen plaats ten opzichte van het oorspronkelijke gebied Eindhoven en omgeving (300.000 inwoners) op geleide van uitbreiding van het verzorgingsgebied van de radiotherapie van het toenmalige Binnenziekenhuis en het regionale pathologielaboratorium (PAMM) • Deurne e.o. sinds ongeveer 1960 • Helmond e.o. sinds 1967 Integraal Kankercentrum Zuid
8 • Geldrop, Veghel en Weert e.o. sinds begin jaren ‘70 • rond 1970 sloten de Noordlimburgse ziekenhuizen zich aan ook voor consultverlening via de stichting AGOT Na de oprichting van het IKZ in 1982 vond in 1988 uitbreiding van de registratie plaats met het verzorgingsgebied van het Dr. Bernard Verbeeten Instituut, met uitzondering van de ziekenhuizen in Roosendaal en Bergen op Zoom. In 1988 stopte de registratie in het ziekenhuis in Weert, dat zich op verzoek van de Limburgse Commissaris van de Koningin aansloot bij het IKL. In 2000 sloot het ziekenhuis in Oss zich op eigen verzoek aan bij het IKZ na de fusie met het ziekenhuis in Veghel.
zie lijst van ziekenhuizen op binnenzijde omslag
De oncologische zorg Traditioneel werden de centra voor oncologische zorg gevormd door de radiotherapeutische instituten en tot op zekere hoogte ook het centrum voor Neurochirurgie in het St. Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg. Sinds de jaren ‘70 ontwikkelden steeds meer ziekenhuizen oncologische expertise via nieuwe specialisten (er trad meer dan een verdubbeling op in hun aantal) in met name de interne geneeskunde (hematologie en medische oncologie), heelkunde (chirurgische oncologie), gynaecologie, urologie (de eerste uroloog kwam in 1967) en longziekten. Hierdoor veranderde ook de behoefte aan consulenten vanuit de Academische Ziekenhuizen in Nijmegen en Rotterdam en soms ook Maastricht. De KNO-heelkunde in het hoofd-halsgebied werd met uitzondering van Tilburg grotendeels overgelaten aan deze universitaire centra, evenals de kinderoncologie en intensieve zorg voor jonge volwassenen met bloed- en lymfeklierkanker en weke delen sarcomen. Het proces van deelspecialisatie en schaalvergroting kreeg in de jaren ‘80 en ‘90 ook gestalte in een groot aantal fusies. In het oostelijk deel van de IKZ-regio (ook wel SOOZ-gebied geheten) nam het aantal ziekenhuisorganisaties af van 13 in 1978 naar 6 in 2002 en in de westregio (excl. Oss) van 13 naar 5. De impact hiervan op de uitkomsten van zorg is vermoedelijk niet gering geweest, maar moeilijk specifiek meetbaar, mede doordat de fusieprocessen niet altijd rimpelloos verliepen. Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker • eens per 3 jaar bij vrouwen van 35-54 jaar: sinds 1976 in ongeveer de helft van het registratiegebied (tussen 1984 en 1996 afname intensiteit) • opportunistische screening: overal • sinds 1996: eens per 5 jaar in het hele gebied en onder leiding van een regionale stichting
Trends
9
Alle tumoren - 10 Kinderen en Jongvolwassenen - 12 Kinderen - 12 Jongvolwassenen - 14 Bloed, Beenmerg en Lymfeklieren - 17 Acute Lymfatische Leukemie (ALL) - 18 Acute Myeloïde Leukemie (AML) - 19 Chronische Myeloproliferatieve Aandoeningen - 20 Hodgkin Lymfoom - 21 Non-Hodgkin Lymfoom - 22 Plasmaceltumoren - 23 Borst - 24 Centraal Zenuwstelsel - 26 Hersenen - 26 Endocriene Klieren - 28 Schildklier - 28 Hoofd en Hals - 30 Mond- en Keelholte - 30 Strottenhoofd - 32 Huid - 34 Melanoom - 34 Non-Melanoom (BCC & PCC) - 36 Mannelijke Geslachtsorganen - 38 Prostaat - 38 Zaadbal - 40 Onderste Luchtwegen - 42 Luchtpijp en Long - 42 Spijsverteringsorganen - 44 Alvleesklier - 44 Dikke Darm en Endeldarm - 46 Galblaas en Galwegen - 48 Maag - 50 Slokdarm - 52
Bevolkingsonderzoek Borstkanker • sinds 1992 eens per 2 jaar een mammogram bij vrouwen van 50 tot 70 jaar • sinds 1999 tot het 75e jaar: het programma is geleidelijk ingevoerd tussen 1992 en 1996 onder leiding van de BOBZ
Urinewegen - 54 Nier - 54 Nierbekken, Urineleider en Urineblaas - 56
Via het bevolkingsonderzoek kwam steeds meer aandacht voor het natraject van screening: verfijnde diagnostiek en ontdekking van zeer kleine en vaak onvoelbare afwijkingen.
Vrouwelijke Geslachtsorganen - 58 Baarmoederhals - 58 Baarmoederlichaam - 60 Eierstok - 62 Integraal Kankercentrum Zuid
8 • Geldrop, Veghel en Weert e.o. sinds begin jaren ‘70 • rond 1970 sloten de Noordlimburgse ziekenhuizen zich aan ook voor consultverlening via de stichting AGOT Na de oprichting van het IKZ in 1982 vond in 1988 uitbreiding van de registratie plaats met het verzorgingsgebied van het Dr. Bernard Verbeeten Instituut, met uitzondering van de ziekenhuizen in Roosendaal en Bergen op Zoom. In 1988 stopte de registratie in het ziekenhuis in Weert, dat zich op verzoek van de Limburgse Commissaris van de Koningin aansloot bij het IKL. In 2000 sloot het ziekenhuis in Oss zich op eigen verzoek aan bij het IKZ na de fusie met het ziekenhuis in Veghel.
zie lijst van ziekenhuizen op binnenzijde omslag
De oncologische zorg Traditioneel werden de centra voor oncologische zorg gevormd door de radiotherapeutische instituten en tot op zekere hoogte ook het centrum voor Neurochirurgie in het St. Elisabeth Ziekenhuis in Tilburg. Sinds de jaren ‘70 ontwikkelden steeds meer ziekenhuizen oncologische expertise via nieuwe specialisten (er trad meer dan een verdubbeling op in hun aantal) in met name de interne geneeskunde (hematologie en medische oncologie), heelkunde (chirurgische oncologie), gynaecologie, urologie (de eerste uroloog kwam in 1967) en longziekten. Hierdoor veranderde ook de behoefte aan consulenten vanuit de Academische Ziekenhuizen in Nijmegen en Rotterdam en soms ook Maastricht. De KNO-heelkunde in het hoofd-halsgebied werd met uitzondering van Tilburg grotendeels overgelaten aan deze universitaire centra, evenals de kinderoncologie en intensieve zorg voor jonge volwassenen met bloed- en lymfeklierkanker en weke delen sarcomen. Het proces van deelspecialisatie en schaalvergroting kreeg in de jaren ‘80 en ‘90 ook gestalte in een groot aantal fusies. In het oostelijk deel van de IKZ-regio (ook wel SOOZ-gebied geheten) nam het aantal ziekenhuisorganisaties af van 13 in 1978 naar 6 in 2002 en in de westregio (excl. Oss) van 13 naar 5. De impact hiervan op de uitkomsten van zorg is vermoedelijk niet gering geweest, maar moeilijk specifiek meetbaar, mede doordat de fusieprocessen niet altijd rimpelloos verliepen. Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker • eens per 3 jaar bij vrouwen van 35-54 jaar: sinds 1976 in ongeveer de helft van het registratiegebied (tussen 1984 en 1996 afname intensiteit) • opportunistische screening: overal • sinds 1996: eens per 5 jaar in het hele gebied en onder leiding van een regionale stichting
Trends
9
Alle tumoren - 10 Kinderen en Jongvolwassenen - 12 Kinderen - 12 Jongvolwassenen - 14 Bloed, Beenmerg en Lymfeklieren - 17 Acute Lymfatische Leukemie (ALL) - 18 Acute Myeloïde Leukemie (AML) - 19 Chronische Myeloproliferatieve Aandoeningen - 20 Hodgkin Lymfoom - 21 Non-Hodgkin Lymfoom - 22 Plasmaceltumoren - 23 Borst - 24 Centraal Zenuwstelsel - 26 Hersenen - 26 Endocriene Klieren - 28 Schildklier - 28 Hoofd en Hals - 30 Mond- en Keelholte - 30 Strottenhoofd - 32 Huid - 34 Melanoom - 34 Non-Melanoom (BCC & PCC) - 36 Mannelijke Geslachtsorganen - 38 Prostaat - 38 Zaadbal - 40 Onderste Luchtwegen - 42 Luchtpijp en Long - 42 Spijsverteringsorganen - 44 Alvleesklier - 44 Dikke Darm en Endeldarm - 46 Galblaas en Galwegen - 48 Maag - 50 Slokdarm - 52
Bevolkingsonderzoek Borstkanker • sinds 1992 eens per 2 jaar een mammogram bij vrouwen van 50 tot 70 jaar • sinds 1999 tot het 75e jaar: het programma is geleidelijk ingevoerd tussen 1992 en 1996 onder leiding van de BOBZ
Urinewegen - 54 Nier - 54 Nierbekken, Urineleider en Urineblaas - 56
Via het bevolkingsonderzoek kwam steeds meer aandacht voor het natraject van screening: verfijnde diagnostiek en ontdekking van zeer kleine en vaak onvoelbare afwijkingen.
Vrouwelijke Geslachtsorganen - 58 Baarmoederhals - 58 Baarmoederlichaam - 60 Eierstok - 62 Integraal Kankercentrum Zuid
Alle tumoren Bij de mannen is ongeveer driekwart van de patiënten ouder dan 60 jaar bij diagnose. Bij de vrouwen ongeveer 60%. Ongeveer een kwart van alle patiënten is ouder dan 75 jaar bij diagnose. Minder dan 1% is kind. De belangrijkste vormen van kanker bij mannen zijn prostaat- (20%), long- (17%) en dikkedarmkanker (14%). Bij vrouwen komen borst- (33%), dikkedarm(13%) en longkanker (8%) het meest voor.
4
totaal
en tie cid
20
in
150
9
4
95 19
100 %
20
-9
-9
9 19
90
-8
9
80 19
70
-6
19
55 19
45-69 jaar
-7
9
2 -0
9 20
95 19
00
-9
-9
9 19
90
-8
9 19
80
-7
9
70
-6
19
55
200
4
0
250
00 -0 pe 2 r di iod ag e no van se
rft
e
300
15-44 jaar
40
en tie
400 350
100 % 80
19
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar 2 aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per instituut
10-jaar
5-jaar
ste
1
450
e
Nieuw1 Totaal2 Huisarts 9 46 Ziekenhuis 900 4600 Radiotherapeut * 1550 7500
Trends in relatieve overleving3
60
rft
Aantal patiënten
7
Trends in primaire behandeling • introductie van nieuwe soorten en combinaties van chemotherapie • toepassing van pre- en intra-operatieve radiotherapie (rectum) • introductie brachytherapie bij prostaatcarcinoom • centralisatie complexe chirurgische behandelingen bijvoorbeeld van rectum-, slokdarm- en alvleesklierkanker sinds 2000
Trends in incidentie en sterfte1,2 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 500
1 per behandelaar
6
in cid
Met een prevalentie van ruim 3% komt kanker relatief vaak voor en is bovendien na hart- en vaatziekten, de tweede doodsoorzaak. Op middelbare leeftijd is het de belangrijkste doodsoorzaak, vooral bij vrouwen. Ieder jaar krijgen in Nederland ongeveer 37.000 mannen en 35.000 vrouwen kanker. Het risico om voor het 75e levensjaar kanker te krijgen is 32% voor mannen en 25% voor vrouwen.
Alle tumoren – 11
ste
10
70+ jaar
100 80
45–59 27%
75-79 11%
85+ 6%
15–29 2% 30–44 10%
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 2327 2037 1970-79 9926 8015 1980-89 19094 15515 1990-94 19547 16715 1995-99 22566 19405 2000-02 15262 13364 * tot 1988 kleiner gebied
70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di a ste gno rft se eja / ar
60
19
5 Trends in detectie en stadium
• vroegere opsporing door verbeterde bewustwording (huidkanker), verbeterde opsporingstechniek (PSA bij prostaatkanker), flexibele endoscopie (dikkedarmkanker), bevolkingsonderzoek (baarmoederhalskanker en borstkanker), bronchoscopie en cytologie sinds de jaren ‘70 • verbeterde stagering door immunohistochemie, en ook door toepassing PET-scan vooral bij longkanker sinds 2002
40
00
95
20
-9 9
4 19
90
-9
9 -8 80
19
9 -7 70
19
-6 55 19
19
9
2
20
00
-0
9 -9 95
19
90
-9
9 -8
-7
80
19
9 19
70 19
4
0
-0 pe 2 rio di d ag e no van se
20
9
* onvolledige registratie in de eerste jaren • sterke toename van incidentie bij mannen sinds 1960, lichte daling sinds midden jaren ‘90 • stijgende incidentie bij vrouwen sinds jaren ‘60, sinds midden jaren ‘90 minder sterke stijging • incidentie bij mannen was ruim 50% hoger dan bij vrouwen, verschil wordt kleiner • kankersterfte van mannen, die vroeger twee keer zo hoog was als bij vrouwen, daalde sterk in de jaren ‘90 • kankersterfte bij vrouwen daalde eveneens, maar minder sterk
-6
60
80-84 8%
*
55
60–74 36%
15–29 1% 30–44 5%
*
19
45–59 19%
80-84 8% 85+ 75-79 4% 14%
19
60–74 49%
19
0
65
50
2 Leeftijd bij incidentie
• verbetering 5-jaars relatieve overleving van 38% in 1955-1969 naar 55-60% nu, 10-jaars overleving van 30% naar 50% • patiënten van 15 tot 45 jaar hebben een 5-jaars relatieve overleving van 75% en een 10-jaars overleving van 70% • ouderen (70+) hebben een 5-jaars relatieve overleving van 50% en een 10-jaars overleving van ruim 40% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p.96 1. Coebergh JW, Verhagen-Teulings MT, Crommelin M, Bakker D, van der Heijden L. Trends in incidentie van kanker in Zuidoost-Noord-Brabant en Noord-Limburg in de periode 1975-1986; bericht uit de IKZ/SOOZ-kankerregistratie. Ned Tijdschr Geneeskd 1990;134:754-60. 2. Janssen-Heijnen ML, Louwman WJ, van de Poll-Franse LV, Voogd AC, Houterman S, Coebergh JW. Trends in incidentie en prevalentie van kanker en in overleving van patiënten in Zuidoost-Nederland, 1970-1999. Ned Tijdschr Geneeskd 2003;147:1118-26. 3. Coebergh JW, Verhagen-Teulings MT, Crommelin MA, van der Heijden LH, Hop WC. Overlevingskansen bij patienten met kanker gediagnosticeerd in 1975-1985 in Zuidoost-NoordBrabant en Noord-Limburg. Ned Tijdschr Geneeskd 1991;135:938-43.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Alle tumoren Bij de mannen is ongeveer driekwart van de patiënten ouder dan 60 jaar bij diagnose. Bij de vrouwen ongeveer 60%. Ongeveer een kwart van alle patiënten is ouder dan 75 jaar bij diagnose. Minder dan 1% is kind. De belangrijkste vormen van kanker bij mannen zijn prostaat- (20%), long- (17%) en dikkedarmkanker (14%). Bij vrouwen komen borst- (33%), dikkedarm(13%) en longkanker (8%) het meest voor.
4
totaal
en tie cid
20
in
150
9
4
95 19
100 %
20
-9
-9
9 19
90
-8
9
80 19
70
-6
19
55 19
45-69 jaar
-7
9
2 -0
9 20
95 19
00
-9
-9
9 19
90
-8
9 19
80
-7
9
70
-6
19
55
200
4
0
250
00 -0 pe 2 r di iod ag e no van se
rft
e
300
15-44 jaar
40
en tie
400 350
100 % 80
19
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar 2 aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per instituut
10-jaar
5-jaar
ste
1
450
e
Nieuw1 Totaal2 Huisarts 9 46 Ziekenhuis 900 4600 Radiotherapeut * 1550 7500
Trends in relatieve overleving3
60
rft
Aantal patiënten
7
Trends in primaire behandeling • introductie van nieuwe soorten en combinaties van chemotherapie • toepassing van pre- en intra-operatieve radiotherapie (rectum) • introductie brachytherapie bij prostaatcarcinoom • centralisatie complexe chirurgische behandelingen bijvoorbeeld van rectum-, slokdarm- en alvleesklierkanker sinds 2000
Trends in incidentie en sterfte1,2 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 500
1 per behandelaar
6
in cid
Met een prevalentie van ruim 3% komt kanker relatief vaak voor en is bovendien na hart- en vaatziekten, de tweede doodsoorzaak. Op middelbare leeftijd is het de belangrijkste doodsoorzaak, vooral bij vrouwen. Ieder jaar krijgen in Nederland ongeveer 37.000 mannen en 35.000 vrouwen kanker. Het risico om voor het 75e levensjaar kanker te krijgen is 32% voor mannen en 25% voor vrouwen.
Alle tumoren – 11
ste
10
70+ jaar
100 80
45–59 27%
75-79 11%
85+ 6%
15–29 2% 30–44 10%
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 2327 2037 1970-79 9926 8015 1980-89 19094 15515 1990-94 19547 16715 1995-99 22566 19405 2000-02 15262 13364 * tot 1988 kleiner gebied
70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di a ste gno rft se eja / ar
60
19
5 Trends in detectie en stadium
• vroegere opsporing door verbeterde bewustwording (huidkanker), verbeterde opsporingstechniek (PSA bij prostaatkanker), flexibele endoscopie (dikkedarmkanker), bevolkingsonderzoek (baarmoederhalskanker en borstkanker), bronchoscopie en cytologie sinds de jaren ‘70 • verbeterde stagering door immunohistochemie, en ook door toepassing PET-scan vooral bij longkanker sinds 2002
40
00
95
20
-9 9
4 19
90
-9
9 -8 80
19
9 -7 70
19
-6 55 19
19
9
2
20
00
-0
9 -9 95
19
90
-9
9 -8
-7
80
19
9 19
70 19
4
0
-0 pe 2 rio di d ag e no van se
20
9
* onvolledige registratie in de eerste jaren • sterke toename van incidentie bij mannen sinds 1960, lichte daling sinds midden jaren ‘90 • stijgende incidentie bij vrouwen sinds jaren ‘60, sinds midden jaren ‘90 minder sterke stijging • incidentie bij mannen was ruim 50% hoger dan bij vrouwen, verschil wordt kleiner • kankersterfte van mannen, die vroeger twee keer zo hoog was als bij vrouwen, daalde sterk in de jaren ‘90 • kankersterfte bij vrouwen daalde eveneens, maar minder sterk
-6
60
80-84 8%
*
55
60–74 36%
15–29 1% 30–44 5%
*
19
45–59 19%
80-84 8% 85+ 75-79 4% 14%
19
60–74 49%
19
0
65
50
2 Leeftijd bij incidentie
• verbetering 5-jaars relatieve overleving van 38% in 1955-1969 naar 55-60% nu, 10-jaars overleving van 30% naar 50% • patiënten van 15 tot 45 jaar hebben een 5-jaars relatieve overleving van 75% en een 10-jaars overleving van 70% • ouderen (70+) hebben een 5-jaars relatieve overleving van 50% en een 10-jaars overleving van ruim 40% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p.96 1. Coebergh JW, Verhagen-Teulings MT, Crommelin M, Bakker D, van der Heijden L. Trends in incidentie van kanker in Zuidoost-Noord-Brabant en Noord-Limburg in de periode 1975-1986; bericht uit de IKZ/SOOZ-kankerregistratie. Ned Tijdschr Geneeskd 1990;134:754-60. 2. Janssen-Heijnen ML, Louwman WJ, van de Poll-Franse LV, Voogd AC, Houterman S, Coebergh JW. Trends in incidentie en prevalentie van kanker en in overleving van patiënten in Zuidoost-Nederland, 1970-1999. Ned Tijdschr Geneeskd 2003;147:1118-26. 3. Coebergh JW, Verhagen-Teulings MT, Crommelin MA, van der Heijden LH, Hop WC. Overlevingskansen bij patienten met kanker gediagnosticeerd in 1975-1985 in Zuidoost-NoordBrabant en Noord-Limburg. Ned Tijdschr Geneeskd 1991;135:938-43.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Kinderen
Kinderen – 13 Trends in incidentie en sterfte 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
75
ste rft e
50
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar 2 aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut
di a ste gno rft se eja jaa ar r/
98 19
93 19
19 88
niet weergegeven vanwege diversiteit aan tumoren en stadiumindeling Trends in primaire behandeling • chemotherapie werd belangrijkste behandeling voor leukemieën en lymfomen sinds de jaren ‘70; toepassing van radiotherapie verminderde bij veel tumoren • bij hersentumoren vond een verschuiving plaats naar chirurgie alleen Trends in relatieve overleving • sterke verbetering in overleving bij kinderen (met name lymfatische leukemie); huidige 10-jaars overleving 75% • verbeteringen door betere diagnostiek en betere toepassing van (nieuwe) behandelprotocollen
* onvolledige registratie hersentumoren tot 1980
totaal 10-jaar
5-jaar incidentie per 1.000.000 persoonsjaren 150 solide tumoren
lymfatische leukemie
100 % 80
125 60 en
1
7
25
19 83
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,1 0-1 Per ziekenhuis 5 37 Radiotherapeut * 10 60
de ci
6
100
0
1 Aantal patiënten
5
in
125
Trends in incidentie en sterfte • algemeen: sterke toename van incidentie en afname van sterfte • toename van incidentie van lymfatische leukemie en van Hodgkin lymfoom door afname infectiedruk op jonge leeftijd • toename van incidentie van hersentumoren, voornamelijk door betere diagnostiek
nt ie
incidentie en sterfte per 1.000.000 persoonsjaren 150 kindertumoren
19 78 *
Kanker bij kinderen (0 t/m 14 jaar) is zeldzaam. Jaarlijks wordt bij bijna 2 per 1000 kinderen kanker gediagnosticeerd1. De meest voorkomende tumoren zijn acute lymfatische leukemie, lymfomen en hersentumoren. Over de risicofactoren is nog weinig bekend. Mogelijk spelen infecties een dubbelzinnige rol (zowel beschermend als risicoverhogend) bij het ontstaan van leukemieën, lymfomen en wellicht ook hersentumoren. Geboortegewicht lijkt risicoverhogend voor lymfatische leukemie en hersentumoren.
19 73 *
12
tu
m
or
100
ja
ar no
se
19
di ag
9
3
19
19 98
19
88
73
19
20
0
0
19 -9 85 19
-0
-9
-0 2 pe rio di d ag e v no an se
20
19 95
40
4
40
2
60
85
95
85 19
19
60
2 -0
94
4 -8 75
-0
80
19
19
85
25
19 95
-9
4
50
hersenen
100 %
80
19 95
hodgkin lymfoom
non-hodgkin
100 %
4
totaal
75
19
95 19
hodgkin
ALL non-hodgkin lymfoom
0
2
94 19
85 -
75 19
se
ja a
r
-8
4
he ag no
98
19
di
19 9
19
19
3
incidentie per 1.000.000 persoonsjaren 150 bloed, beenmerg en lymfeklieren
100
Periode* 1960-69 35 27 1970-79 103 93 1980-89 132 106 1990-94 141 90 1995-99 141 101 2000-02 96 61 * tot 1988 kleiner gebied
88
* onvolledige registratie hersentumoren tot 1980
125
3 Aantal nieuwe patiënten
83
83
5–9 25%
* 78
78
1–4 38%
19
0 * 73
19
10–14 29%
<1 8%
0
rs
25
-0 2 pe rio di d ag e v no an se
en
+
20
50 en
2 Leeftijd bij incidentie
40
to sol ta id al e
75
1. Reedijk AM, Janssen-Heijnen ML, Louwman MW, Snepvangers Y, Hofhuis WJ, Coebergh JW. Increasing incidence and improved survival of cancer in children and young adults in Southern Netherlands, 1973-1999. Eur J Cancer 2005;41:760-9.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Kinderen
Kinderen – 13 Trends in incidentie en sterfte 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
75
ste rft e
50
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar 2 aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut
di a ste gno rft se eja jaa ar r/
98 19
93 19
19 88
niet weergegeven vanwege diversiteit aan tumoren en stadiumindeling Trends in primaire behandeling • chemotherapie werd belangrijkste behandeling voor leukemieën en lymfomen sinds de jaren ‘70; toepassing van radiotherapie verminderde bij veel tumoren • bij hersentumoren vond een verschuiving plaats naar chirurgie alleen Trends in relatieve overleving • sterke verbetering in overleving bij kinderen (met name lymfatische leukemie); huidige 10-jaars overleving 75% • verbeteringen door betere diagnostiek en betere toepassing van (nieuwe) behandelprotocollen
* onvolledige registratie hersentumoren tot 1980
totaal 10-jaar
5-jaar incidentie per 1.000.000 persoonsjaren 150 solide tumoren
lymfatische leukemie
100 % 80
125 60 en
1
7
25
19 83
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,1 0-1 Per ziekenhuis 5 37 Radiotherapeut * 10 60
de ci
6
100
0
1 Aantal patiënten
5
in
125
Trends in incidentie en sterfte • algemeen: sterke toename van incidentie en afname van sterfte • toename van incidentie van lymfatische leukemie en van Hodgkin lymfoom door afname infectiedruk op jonge leeftijd • toename van incidentie van hersentumoren, voornamelijk door betere diagnostiek
nt ie
incidentie en sterfte per 1.000.000 persoonsjaren 150 kindertumoren
19 78 *
Kanker bij kinderen (0 t/m 14 jaar) is zeldzaam. Jaarlijks wordt bij bijna 2 per 1000 kinderen kanker gediagnosticeerd1. De meest voorkomende tumoren zijn acute lymfatische leukemie, lymfomen en hersentumoren. Over de risicofactoren is nog weinig bekend. Mogelijk spelen infecties een dubbelzinnige rol (zowel beschermend als risicoverhogend) bij het ontstaan van leukemieën, lymfomen en wellicht ook hersentumoren. Geboortegewicht lijkt risicoverhogend voor lymfatische leukemie en hersentumoren.
19 73 *
12
tu
m
or
100
ja
ar no
se
19
di ag
9
3
19
19 98
19
88
73
19
20
0
0
19 -9 85 19
-0
-9
-0 2 pe rio di d ag e v no an se
20
19 95
40
4
40
2
60
85
95
85 19
19
60
2 -0
94
4 -8 75
-0
80
19
19
85
25
19 95
-9
4
50
hersenen
100 %
80
19 95
hodgkin lymfoom
non-hodgkin
100 %
4
totaal
75
19
95 19
hodgkin
ALL non-hodgkin lymfoom
0
2
94 19
85 -
75 19
se
ja a
r
-8
4
he ag no
98
19
di
19 9
19
19
3
incidentie per 1.000.000 persoonsjaren 150 bloed, beenmerg en lymfeklieren
100
Periode* 1960-69 35 27 1970-79 103 93 1980-89 132 106 1990-94 141 90 1995-99 141 101 2000-02 96 61 * tot 1988 kleiner gebied
88
* onvolledige registratie hersentumoren tot 1980
125
3 Aantal nieuwe patiënten
83
83
5–9 25%
* 78
78
1–4 38%
19
0 * 73
19
10–14 29%
<1 8%
0
rs
25
-0 2 pe rio di d ag e v no an se
en
+
20
50 en
2 Leeftijd bij incidentie
40
to sol ta id al e
75
1. Reedijk AM, Janssen-Heijnen ML, Louwman MW, Snepvangers Y, Hofhuis WJ, Coebergh JW. Increasing incidence and improved survival of cancer in children and young adults in Southern Netherlands, 1973-1999. Eur J Cancer 2005;41:760-9.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Jongvolwassenen incidentie en sterfte per 1.000.000 persoonsjaren 275 jongvolwassenen 250
Trends in incidentie en sterfte • algemeen: sterke toename van incidentie en afname van sterfte • toename van incidentie van Hodgkin lymfoom door afname infectiedruk op jonge leeftijd • toename van incidentie van melanomen door blootstelling aan UV-straling op zeer jonge leeftijd • toename van incidentie van non-seminomen
ie
Trends in incidentie en sterfte 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
nt
Kanker bij jongvolwassenen (15 t/m 24 jaar) is zeldzaam. Jaarlijks wordt bij bijna 3 per 1000 jongvolwassenen kanker gediagnosticeerd1. De meest voorkomende tumoren zijn lymfomen, hersentumoren, melanomen en nonseminomen van de testis. Melanomen bij jongvolwassenen met een gevoelig huidtype hebben een relatie met blootstelling aan UV-stralen op zeer jonge leeftijd.
Jongvolwassenen – 15
in ci de
14
225 200 175
5
150 125 100
6 ste rft e
75 50
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut 2
98 19
93 19
19 88
*
19 83
* onvolledige registratie hersentumoren tot 1980
incidentie per 1.000.000 persoonsjaren 100 solide tumoren 90
no za to ta n- ad al se b m al in oo m
1
19 78
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,1 0-1 Per ziekenhuis 7 56 Radiotherapeut * 14 90
19 73 *
0
di a ste gno rft se eja / ar
25
1 Aantal patiënten
niet weergegeven vanwege diversiteit aan tumoren en stadiumindeling
80 70
oo
m
60
7
Trends in relatieve overleving • sterke verbetering in overleving bij jongvolwassenen (met name Hodgkin lymfoom, non-seminoom en melanoom); huidige 10-jaars overleving 75% • verbeteringen door betere diagnostiek en betere toepassing van (nieuwe) behandelprotocollen
m
el
an
50
Trends in primaire behandeling • chemotherapie werd belangrijkste behandeling voor leukemieën en lymfomen sinds de jaren ‘70; toepassing van radiotherapie verminderde bij veel tumoren • in combinatie met chirurgie heeft chemotherapie ook een belangrijke rol bij non-seminoom • bij non-seminoom (20-24 jaar) en hersentumoren vond een verschuiving plaats naar chirurgie alleen
totaal 100 %
40 10-jaar
5-jaar
30
en
+
hodgkin
non-hodgkin 100 %
en
2 Leeftijd bij incidentie
he
rs
20
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0
20-24 66%
ag no
di
19 98
3
88
* 9 19 19 19 19 * onvolledige registratie hersentumoren tot 1980 *
83
19
78
0
73
15-19 34%
se
ja
ar
10
incidentie per 1.000.000 persoonsjaren 100
bloed, beenmerg en lymfeklieren
m
fo
om
40
19
95
-0 2 pe rio di d ag e v no an se
4 19
85
-9
-0 95 19
19
85
-9
2
4
4 75 19
-0 95 19
-8
2
4 -9
lees verder op volgende pagina
dg
ki
n
ly
30
73 19
ja se
0
no
10
ar
n-
ho
20
78 19
83 19
88 19
1
3 99
1
8 99
no
30 86 180 147 148 100
85
dg ho
50
di ag
Periode* 1960-69 46 1970-79 102 1980-89 180 1990-94 175 1995-99 162 2000-02 107 * tot 1988 kleiner gebied
ki
60
3 Aantal nieuwe patiënten
19
n
ly
m
70
19 75 -8
fo o
m
80
4
to
ta
al
90
1. Reedijk AM, Janssen-Heijnen ML, Louwman MW, Snepvangers Y, Hofhuis WJ, Coebergh JW. Increasing incidence and improved survival of cancer in children and young adults in Southern Netherlands, 1973-1999. Eur J Cancer 2005;41:760-9.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Jongvolwassenen incidentie en sterfte per 1.000.000 persoonsjaren 275 jongvolwassenen 250
Trends in incidentie en sterfte • algemeen: sterke toename van incidentie en afname van sterfte • toename van incidentie van Hodgkin lymfoom door afname infectiedruk op jonge leeftijd • toename van incidentie van melanomen door blootstelling aan UV-straling op zeer jonge leeftijd • toename van incidentie van non-seminomen
ie
Trends in incidentie en sterfte 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
nt
Kanker bij jongvolwassenen (15 t/m 24 jaar) is zeldzaam. Jaarlijks wordt bij bijna 3 per 1000 jongvolwassenen kanker gediagnosticeerd1. De meest voorkomende tumoren zijn lymfomen, hersentumoren, melanomen en nonseminomen van de testis. Melanomen bij jongvolwassenen met een gevoelig huidtype hebben een relatie met blootstelling aan UV-stralen op zeer jonge leeftijd.
Jongvolwassenen – 15
in ci de
14
225 200 175
5
150 125 100
6 ste rft e
75 50
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut 2
98 19
93 19
19 88
*
19 83
* onvolledige registratie hersentumoren tot 1980
incidentie per 1.000.000 persoonsjaren 100 solide tumoren 90
no za to ta n- ad al se b m al in oo m
1
19 78
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,1 0-1 Per ziekenhuis 7 56 Radiotherapeut * 14 90
19 73 *
0
di a ste gno rft se eja / ar
25
1 Aantal patiënten
niet weergegeven vanwege diversiteit aan tumoren en stadiumindeling
80 70
oo
m
60
7
Trends in relatieve overleving • sterke verbetering in overleving bij jongvolwassenen (met name Hodgkin lymfoom, non-seminoom en melanoom); huidige 10-jaars overleving 75% • verbeteringen door betere diagnostiek en betere toepassing van (nieuwe) behandelprotocollen
m
el
an
50
Trends in primaire behandeling • chemotherapie werd belangrijkste behandeling voor leukemieën en lymfomen sinds de jaren ‘70; toepassing van radiotherapie verminderde bij veel tumoren • in combinatie met chirurgie heeft chemotherapie ook een belangrijke rol bij non-seminoom • bij non-seminoom (20-24 jaar) en hersentumoren vond een verschuiving plaats naar chirurgie alleen
totaal 100 %
40 10-jaar
5-jaar
30
en
+
hodgkin
non-hodgkin 100 %
en
2 Leeftijd bij incidentie
he
rs
20
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0
20-24 66%
ag no
di
19 98
3
88
* 9 19 19 19 19 * onvolledige registratie hersentumoren tot 1980 *
83
19
78
0
73
15-19 34%
se
ja
ar
10
incidentie per 1.000.000 persoonsjaren 100
bloed, beenmerg en lymfeklieren
m
fo
om
40
19
95
-0 2 pe rio di d ag e v no an se
4 19
85
-9
-0 95 19
19
85
-9
2
4
4 75 19
-0 95 19
-8
2
4 -9
lees verder op volgende pagina
dg
ki
n
ly
30
73 19
ja se
0
no
10
ar
n-
ho
20
78 19
83 19
88 19
1
3 99
1
8 99
no
30 86 180 147 148 100
85
dg ho
50
di ag
Periode* 1960-69 46 1970-79 102 1980-89 180 1990-94 175 1995-99 162 2000-02 107 * tot 1988 kleiner gebied
ki
60
3 Aantal nieuwe patiënten
19
n
ly
m
70
19 75 -8
fo o
m
80
4
to
ta
al
90
1. Reedijk AM, Janssen-Heijnen ML, Louwman MW, Snepvangers Y, Hofhuis WJ, Coebergh JW. Increasing incidence and improved survival of cancer in children and young adults in Southern Netherlands, 1973-1999. Eur J Cancer 2005;41:760-9.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Bloed- en lymfeklierkanker
16 – Jongvolwassenen
Vervolg Jongvolwassenen Trends in relatieve overleving (vervolg) hersenen
100 %
10-jaar
5-jaar
80
60
40
20
-0 2 pe rio di d ag e v no an se
19
95
-9 85 19
19
75
-8
4
4
0
non-seminoom zaadbal 100 % 80
60
40
20
pe r di iod ag e v no an se
2 19
95
-0
-9 85 19
19
75
-8
4
4
0
Bloed- en lymfeklierkanker omvat ongeveer 7% van alle nieuwe patiënten en ook sterfgevallen van kanker, maar beneden het 40e jaar betreft het bijna 20% van de incidentie en 10% van de sterfte. Van oorzaken is weinig bekend, anders dan virussen, toxische stoffen (benzeen) of ioniserende straling of vroegere chemotherapie bij een andere tumor die het beenmerg of lymfeklierweefsel kunnen aantasten. Meestal is er echter sprake van spontane, willekeurig optredende mutaties in het proces van vorming van de bloedlichaampjes en witte bloedcellen. Definitie en classificatie zijn zeer belangrijk en vaak veranderd in de loop van de tijd met de toename van kennis van deze processen. Daarom heeft het verleden beperkte betekenis, met uitzondering van het Hodgkin Lymfoon, waarvoor sinds eind jaren ‘60 een behandelingsbeleid bestaat, hetgeen is verfijnd in de loop der tijd. Ook de diagnose acute myeloïde of niet-lymfatische leukemie is weinig veranderd, hoewel er vele subtypen zijn te onderscheiden met een verschillende behandeling.
Aantal patiënten
1 per behandelaar Huisarts Internist * Radiotherapeut *
melanoom 100 % 1
Nieuw1 Totaal2 0,6 2-3 50 225 90 325
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut
80
2
60
40
17
4
Trends in incidentie en sterfte • een duidelijke toename van incidentie en sterfte, zoals in de meeste landen, deels toegeschreven aan betere herkenning en classificatie1 weinig veranderende incidentie en afnemende • sterfte voor Hodgkin Lymfoom, suggestief voor een behandelingseffect2
5
Trends in detectie en stadium • meer gevorderde stadia bij lymfomen door betere stagering via beeldvorming en onderzoek van beenmerg en lymfeklieren (botboringen, immunohistochemie, enz.)
6
Trends in primaire behandeling • meer gecombineerde radio-chemo behandeling bij het Hodgkin Lymfoom stadium I-II in de jaren ‘90 • onveranderde situatie bij patiënten met indolent Non-Hodgkin Lymfoom (NHL): ongeveer eenderde ‘wait and see’ en eenzesde alleen radiotherapie • meer combinatie van radio- en chemotherapie of chemotherapie alleen bij patiënten met agressief NHL
7
Trends in relatieve overleving • Hodgkin Lymfoon: stabilisatie sinds 1990 na sterke verbetering van 5-jaars overleving in jaren ‘70; latere verbetering bij ouderen2 • Non-Hodgkin lymfoom: gestage verbetering van 5- en 10-jaars overleving vooral bij patiënten jonger dan 60 jaar • plasmaceltumoren: gestage verbetering van 5-jaars overleving met name op middelbare leeftijd • acute myeloïde leukemie: sterke verbetering van 3- en 5-jaars overleving op jongere en middelbare leeftijd door nieuwe behandelingen; bij ouderen bescheiden vooruitgang • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96 • voor trends in incidentie en overleving bij kinderen en jongvolwassenen zie p.12-16 1
2
4 19
95
-0
-9 85 19
19
75 -8
4
0
pe r di iod ag e v no an se
20
Cartwright R, Brincker H, Carli PM, Clayden D, Coebergh JW, Jack A, McNally R, Morgan G, de Sanjose S, Tumino R, Vornanen M. The rise in incidence of lymphomas in Europe 1985-1992. Eur J Cancer 1999;35:627-33. 2 van Spronsen DJ, Dijkema IM, Vrints LW, Hofstra G, Crommelin MA, Erdkamp FL, Coebergh JW, Breed WP. Improved survival of Hodgkin’s patients in south-east Netherlands since 1972. Eur J Cancer 1997;33:436-41.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Bloed- en lymfeklierkanker
16 – Jongvolwassenen
Vervolg Jongvolwassenen Trends in relatieve overleving (vervolg) hersenen
100 %
10-jaar
5-jaar
80
60
40
20
-0 2 pe rio di d ag e v no an se
19
95
-9 85 19
19
75
-8
4
4
0
non-seminoom zaadbal 100 % 80
60
40
20
pe r di iod ag e v no an se
2 19
95
-0
-9 85 19
19
75
-8
4
4
0
Bloed- en lymfeklierkanker omvat ongeveer 7% van alle nieuwe patiënten en ook sterfgevallen van kanker, maar beneden het 40e jaar betreft het bijna 20% van de incidentie en 10% van de sterfte. Van oorzaken is weinig bekend, anders dan virussen, toxische stoffen (benzeen) of ioniserende straling of vroegere chemotherapie bij een andere tumor die het beenmerg of lymfeklierweefsel kunnen aantasten. Meestal is er echter sprake van spontane, willekeurig optredende mutaties in het proces van vorming van de bloedlichaampjes en witte bloedcellen. Definitie en classificatie zijn zeer belangrijk en vaak veranderd in de loop van de tijd met de toename van kennis van deze processen. Daarom heeft het verleden beperkte betekenis, met uitzondering van het Hodgkin Lymfoon, waarvoor sinds eind jaren ‘60 een behandelingsbeleid bestaat, hetgeen is verfijnd in de loop der tijd. Ook de diagnose acute myeloïde of niet-lymfatische leukemie is weinig veranderd, hoewel er vele subtypen zijn te onderscheiden met een verschillende behandeling.
Aantal patiënten
1 per behandelaar Huisarts Internist * Radiotherapeut *
melanoom 100 % 1
Nieuw1 Totaal2 0,6 2-3 50 225 90 325
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut
80
2
60
40
17
4
Trends in incidentie en sterfte • een duidelijke toename van incidentie en sterfte, zoals in de meeste landen, deels toegeschreven aan betere herkenning en classificatie1 weinig veranderende incidentie en afnemende • sterfte voor Hodgkin Lymfoom, suggestief voor een behandelingseffect2
5
Trends in detectie en stadium • meer gevorderde stadia bij lymfomen door betere stagering via beeldvorming en onderzoek van beenmerg en lymfeklieren (botboringen, immunohistochemie, enz.)
6
Trends in primaire behandeling • meer gecombineerde radio-chemo behandeling bij het Hodgkin Lymfoom stadium I-II in de jaren ‘90 • onveranderde situatie bij patiënten met indolent Non-Hodgkin Lymfoom (NHL): ongeveer eenderde ‘wait and see’ en eenzesde alleen radiotherapie • meer combinatie van radio- en chemotherapie of chemotherapie alleen bij patiënten met agressief NHL
7
Trends in relatieve overleving • Hodgkin Lymfoon: stabilisatie sinds 1990 na sterke verbetering van 5-jaars overleving in jaren ‘70; latere verbetering bij ouderen2 • Non-Hodgkin lymfoom: gestage verbetering van 5- en 10-jaars overleving vooral bij patiënten jonger dan 60 jaar • plasmaceltumoren: gestage verbetering van 5-jaars overleving met name op middelbare leeftijd • acute myeloïde leukemie: sterke verbetering van 3- en 5-jaars overleving op jongere en middelbare leeftijd door nieuwe behandelingen; bij ouderen bescheiden vooruitgang • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96 • voor trends in incidentie en overleving bij kinderen en jongvolwassenen zie p.12-16 1
2
4 19
95
-0
-9 85 19
19
75 -8
4
0
pe r di iod ag e v no an se
20
Cartwright R, Brincker H, Carli PM, Clayden D, Coebergh JW, Jack A, McNally R, Morgan G, de Sanjose S, Tumino R, Vornanen M. The rise in incidence of lymphomas in Europe 1985-1992. Eur J Cancer 1999;35:627-33. 2 van Spronsen DJ, Dijkema IM, Vrints LW, Hofstra G, Crommelin MA, Erdkamp FL, Coebergh JW, Breed WP. Improved survival of Hodgkin’s patients in south-east Netherlands since 1972. Eur J Cancer 1997;33:436-41.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
18 – Acute Lymfatische Leukemie (ALL) Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR) incidentie per 100.000 persoonsjaren
Acute Myeloïde Leukemie (AML)
incidentie per 100.000 persoonsjaren 4,5
2
4
1,8 1,6
1 zie figuur 1 op p. 17
3,5
1,4
3
1,2
2,5
2 Leeftijd bij incidentie 15–29 6%
0,4
76 70 44
54 53 26
gegevens over prognose hebben alleen betrekking op volwassenen, voor kinderen zie p. 13
19
100 %
3-jaar
Periode 1990-94 1995-99 2000-02
80
60
141 188 100
115 151 90
gegevens over prognose hebben alleen betrekking op volwassenen, voor kinderen zie p. 13
40
19
19
19
100 %
< 50 jaar 3-jaar
5-jaar
80
60
40
20
0
94
0-
2 -0 00 20
-9 95 19
19
90
-9
9
4
0
pe r di iod ag e v no an se
20
9 19
99
5-
9 19
5 niet weergegeven vanwege
5 niet weergegeven vanwege
niet weergegeven vanwege kleine aantal patiënten
niet weergegeven vanwege kleine aantal patiënten
6
02
0-
0 20
50+ jaar
100 %
kleine aantal patiënten
98
19
os eja ar
0
Trends in relatieve overleving
7 3 Aantal nieuwe patiënten
5-jaar
19
02 di ag n
60–74 10%
45–59 25%
20
os eja ar
02 di ag n
0
20
1
00
19
20
19
0,5
pe ri di ode ag v no an se
Periode 1990-94 1995-99 2000-02
19
8 99
75+ 23%
Trends in relatieve overleving
7 3 Aantal nieuwe patiënten
19
9
19
0
96
0
94
0–14 55%
88
30–44 10% 15–29 15%
92
0,2
1
30–44 11%
80
kleine aantal patiënten
6
60
40
20
0
4
-9
90
19
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
9
2
-0
-9
95
19
00
20
pe r di iod ag e v no an se
45–59 7%
1,5
00
0,6
60–74 10%
2
0–14 4%
20
0,8
75+ 3%
+
96
1
+
88
2 Leeftijd bij incidentie
94
1 zie figuur 1 op p. 17
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
92
4
9
Acute Lymfatische Leukemie (ALL)
Acute Myeloïde Leukemie (AML) – 19
Integraal Kankercentrum Zuid
18 – Acute Lymfatische Leukemie (ALL) Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR) incidentie per 100.000 persoonsjaren
Acute Myeloïde Leukemie (AML)
incidentie per 100.000 persoonsjaren 4,5
2
4
1,8 1,6
1 zie figuur 1 op p. 17
3,5
1,4
3
1,2
2,5
2 Leeftijd bij incidentie 15–29 6%
0,4
76 70 44
54 53 26
gegevens over prognose hebben alleen betrekking op volwassenen, voor kinderen zie p. 13
19
100 %
3-jaar
Periode 1990-94 1995-99 2000-02
80
60
141 188 100
115 151 90
gegevens over prognose hebben alleen betrekking op volwassenen, voor kinderen zie p. 13
40
19
19
19
100 %
< 50 jaar 3-jaar
5-jaar
80
60
40
20
0
94
0-
2 -0 00 20
-9 95 19
19
90
-9
9
4
0
pe r di iod ag e v no an se
20
9 19
99
5-
9 19
5 niet weergegeven vanwege
5 niet weergegeven vanwege
niet weergegeven vanwege kleine aantal patiënten
niet weergegeven vanwege kleine aantal patiënten
6
02
0-
0 20
50+ jaar
100 %
kleine aantal patiënten
98
19
os eja ar
0
Trends in relatieve overleving
7 3 Aantal nieuwe patiënten
5-jaar
19
02 di ag n
60–74 10%
45–59 25%
20
os eja ar
02 di ag n
0
20
1
00
19
20
19
0,5
pe ri di ode ag v no an se
Periode 1990-94 1995-99 2000-02
19
8 99
75+ 23%
Trends in relatieve overleving
7 3 Aantal nieuwe patiënten
19
9
19
0
96
0
94
0–14 55%
88
30–44 10% 15–29 15%
92
0,2
1
30–44 11%
80
kleine aantal patiënten
6
60
40
20
0
4
-9
90
19
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
9
2
-0
-9
95
19
00
20
pe r di iod ag e v no an se
45–59 7%
1,5
00
0,6
60–74 10%
2
0–14 4%
20
0,8
75+ 3%
+
96
1
+
88
2 Leeftijd bij incidentie
94
1 zie figuur 1 op p. 17
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
92
4
9
Acute Lymfatische Leukemie (ALL)
Acute Myeloïde Leukemie (AML) – 19
Integraal Kankercentrum Zuid
20 – Chronische Myeloproliferatieve Aandoeningen Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
Hodgkin Lymfoom
incidentie per 100.000 persoonsjaren 1,8
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 3,5
1,6
3
nt ie
1 zie figuur 1 op p. 17
1,4
2,5 2
1
2 Leeftijd bij incidentie
0,8
49 62 36
37 52 31
1
os eja ar
0 60
19
02 di ag n
19
0,5
15–29 34% 30–44 27%
Trends in relatieve overleving
7 3 Aantal nieuwe patiënten
19
45–59 19%
20
15–29 6%
19
8 99
00
19
0
20
0
96
0,2
88
30–44 15%
85+ 7%
60–74 14%
94
75-79 13%
1
0,4
92
45–59 20%
1,5
75+ 5%
9
80-84 8%
+
19
+
0,6
60–74 31%
Periode 1990-94 1995-99 2000-02
in
1,2
2 Leeftijd bij incidentie
100 %
de
1 zie figuur 1 op p. 17
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
ci
4
3-jaar
Periode* 1960-69 1970-79 1980-89 1990-94 1995-99 2000-02
80
60
40
75
70
19
19
80
19
90 995 000 2 1
85
19
19
100 % 80
42 99 129 126 127 85
65
19
Trends in detectie en stadium
5 3 Aantal nieuwe patiënten
5-jaar
di ste a rft ste gno e rft se eja jaa ar r/
Chronische Myeloproliferatieve Aandoeningen
Hodgkin Lymfoom – 21
24 68 94 84 94 54
onbekend III IV
60
40 I II
* tot 1988 kleiner gebied
20
6 zie inleiding p. 17
0
00 -0 pe 2 r di iod ag e v no an se
20
19 9
599
94 19 90 -
19
85 -8 9
4 -8 19 80
2 -0 00 20
-9 95 19
19
90
-9
9
4
0
pe r di iod ag e v no an se
20
7 Trends in relatieve overleving < 50 jaar 10-jaar
5-jaar
5 niet weergegeven vanwege
50+ jaar
100 % 80
kleine aantal patiënten
60
niet weergegeven vanwege
6 kleine aantal patiënten
40
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
2 -0 00 20
95
-9
9
4 19
90 -9 19
9 19
80
-8
9 -7
-9
70 19
-0 2
20
95 19
00
9
4 -9
9 -8
90 19
9
80 19
70 -7
-6 55 19
19
9
0
pe r di iod ag e v no an se
20
Integraal Kankercentrum Zuid
20 – Chronische Myeloproliferatieve Aandoeningen Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
Hodgkin Lymfoom
incidentie per 100.000 persoonsjaren 1,8
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 3,5
1,6
3
nt ie
1 zie figuur 1 op p. 17
1,4
2,5 2
1
2 Leeftijd bij incidentie
0,8
49 62 36
37 52 31
1
os eja ar
0 60
19
02 di ag n
19
0,5
15–29 34% 30–44 27%
Trends in relatieve overleving
7 3 Aantal nieuwe patiënten
19
45–59 19%
20
15–29 6%
19
8 99
00
19
0
20
0
96
0,2
88
30–44 15%
85+ 7%
60–74 14%
94
75-79 13%
1
0,4
92
45–59 20%
1,5
75+ 5%
9
80-84 8%
+
19
+
0,6
60–74 31%
Periode 1990-94 1995-99 2000-02
in
1,2
2 Leeftijd bij incidentie
100 %
de
1 zie figuur 1 op p. 17
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
ci
4
3-jaar
Periode* 1960-69 1970-79 1980-89 1990-94 1995-99 2000-02
80
60
40
75
70
19
19
80
19
90 995 000 2 1
85
19
19
100 % 80
42 99 129 126 127 85
65
19
Trends in detectie en stadium
5 3 Aantal nieuwe patiënten
5-jaar
di ste a rft ste gno e rft se eja jaa ar r/
Chronische Myeloproliferatieve Aandoeningen
Hodgkin Lymfoom – 21
24 68 94 84 94 54
onbekend III IV
60
40 I II
* tot 1988 kleiner gebied
20
6 zie inleiding p. 17
0
00 -0 pe 2 r di iod ag e v no an se
20
19 9
599
94 19 90 -
19
85 -8 9
4 -8 19 80
2 -0 00 20
-9 95 19
19
90
-9
9
4
0
pe r di iod ag e v no an se
20
7 Trends in relatieve overleving < 50 jaar 10-jaar
5-jaar
5 niet weergegeven vanwege
50+ jaar
100 % 80
kleine aantal patiënten
60
niet weergegeven vanwege
6 kleine aantal patiënten
40
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
2 -0 00 20
95
-9
9
4 19
90 -9 19
9 19
80
-8
9 -7
-9
70 19
-0 2
20
95 19
00
9
4 -9
9 -8
90 19
9
80 19
70 -7
-6 55 19
19
9
0
pe r di iod ag e v no an se
20
Integraal Kankercentrum Zuid
22 – Non-Hodgkin Lymfoom
Plasmaceltumoren – 23 Trends in incidentie 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
Plasmaceltumoren
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 25
incidentie per 100.000 persoonsjaren
80-84 10% 75-79 12%
45–59 22%
45–59 21%
1
70
0
19
85+ 7%
15–29 2% 30–44 8%
< 60 jaar 10-jaar
5-jaar
3
Aantal nieuwe patiënten
Periode 1990-94 1995-99 2000-02
80
182 188 148
19
19
19
9
19
Trends in relatieve overleving
7 100 %
214 239 127
75
19
00 di a ste gno rft se eja jaa ar r/
r ft e
2
80-84 8% 85+ 75-79 4% 15%
Trends in relatieve overleving 100 %
ste ste in inc rft rft cid id e e en en tie tie
3
+
30–44 4%
7 60–74 38%
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di a ste gno rft se eja jaa ar r/
0
60 15–29 3% 30–44 10%
60–74 48%
ste
5
19
45–59 23%
80-84 6% 85+ 75-79 3% 11%
19
60–74 44%
2 Leeftijd bij incidentie
ste
10
5
r ft e
2 Leeftijd bij incidentie
4
20
in ci de nt ie
15
5
1 zie figuur 1 op p. 17
90
in ci de nt ie
6
20
1 zie figuur 1 op p. 17
Trends in incidentie en sterfte 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
85
4
80
Non-Hodgkin Lymfoom
< 70 jaar 3-jaar
5-jaar
80
60
60
40
40
20
20 2 pe rio di d ag e v no an se
19
20
00
-9 95
-0
9
4 -9 90
-9
20
95 19
19
9
4 -9
9
90 19
80
-8
9 19
70
-7
9 -6
19
55
0
60+ jaar
100 %
70+ jaar 100 %
80
5 niet weergegeven vanwege
80
kleine aantal patiënten
60
20
20
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
-0 00 20
95 19
90
-9
-9 9
4
0 19
9 -9
00 20
95 19
19
90
-9
9
19
80
-8
9 70
-7
9 -6
4
0
-0 pe 2 rio di d ag e v no an se
40
2 pe rio di d ag e v no an se
6
niet weergegeven vanwege kleine aantal patiënten
40
19
zie inleiding op p.17
60
55
6
zie inleiding op p.17
0
19
5
43 175 464 579 637 451
19
Periode* 1960-69 66 1970-79 293 1980-89 665 1990-94 762 1995-99 832 2000-02 587 * tot 1988 kleiner gebied
00 -0 pe 2 r di iod ag e v no an se
3 Aantal nieuwe patiënten
Integraal Kankercentrum Zuid
22 – Non-Hodgkin Lymfoom
Plasmaceltumoren – 23 Trends in incidentie 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
Plasmaceltumoren
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 25
incidentie per 100.000 persoonsjaren
80-84 10% 75-79 12%
45–59 22%
45–59 21%
1
70
0
19
85+ 7%
15–29 2% 30–44 8%
< 60 jaar 10-jaar
5-jaar
3
Aantal nieuwe patiënten
Periode 1990-94 1995-99 2000-02
80
182 188 148
19
19
19
9
19
Trends in relatieve overleving
7 100 %
214 239 127
75
19
00 di a ste gno rft se eja jaa ar r/
r ft e
2
80-84 8% 85+ 75-79 4% 15%
Trends in relatieve overleving 100 %
ste ste in inc rft rft cid id e e en en tie tie
3
+
30–44 4%
7 60–74 38%
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di a ste gno rft se eja jaa ar r/
0
60 15–29 3% 30–44 10%
60–74 48%
ste
5
19
45–59 23%
80-84 6% 85+ 75-79 3% 11%
19
60–74 44%
2 Leeftijd bij incidentie
ste
10
5
r ft e
2 Leeftijd bij incidentie
4
20
in ci de nt ie
15
5
1 zie figuur 1 op p. 17
90
in ci de nt ie
6
20
1 zie figuur 1 op p. 17
Trends in incidentie en sterfte 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
85
4
80
Non-Hodgkin Lymfoom
< 70 jaar 3-jaar
5-jaar
80
60
60
40
40
20
20 2 pe rio di d ag e v no an se
19
20
00
-9 95
-0
9
4 -9 90
-9
20
95 19
19
9
4 -9
9
90 19
80
-8
9 19
70
-7
9 -6
19
55
0
60+ jaar
100 %
70+ jaar 100 %
80
5 niet weergegeven vanwege
80
kleine aantal patiënten
60
20
20
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
-0 00 20
95 19
90
-9
-9 9
4
0 19
9 -9
00 20
95 19
19
90
-9
9
19
80
-8
9 70
-7
9 -6
4
0
-0 pe 2 rio di d ag e v no an se
40
2 pe rio di d ag e v no an se
6
niet weergegeven vanwege kleine aantal patiënten
40
19
zie inleiding op p.17
60
55
6
zie inleiding op p.17
0
19
5
43 175 464 579 637 451
19
Periode* 1960-69 66 1970-79 293 1980-89 665 1990-94 762 1995-99 832 2000-02 587 * tot 1988 kleiner gebied
00 -0 pe 2 r di iod ag e v no an se
3 Aantal nieuwe patiënten
Integraal Kankercentrum Zuid
Borst
Borst – 25
4 Trends in incidentie en sterfte
Trends in detectie en stadium • implementatie bevolkingsonderzoek tussen 1992 en 1996 voor vrouwen tussen 50 en 70 jaar • meer vroege stadia in leeftijdsgroep 50-69 jaar3 < 50 jaar
nt ie
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 140 borst
ci
de
IV
50-69 jaar
100 %
IV
onbekend
in
120
III
III
80
100 80
60 II
60
II
ste rft e
40
40
20
incidentie per 100.000 persoonsjaren 9 contralaterale borst
nt
ie
7
1
7
2
6
nieuw gediagnosticeerde patiënten aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut
in
ci
8
-9 95
00 -0 pe 2 rio di d ag e v no an se
9
4 -9 90
19
19
19
85
80
-8
-8
9
4
2
19
-9
00 20
95
-0
9
4 19
19
19
90
-8 85
80 19
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 1-2 12 Internist * 84 675 Chirurg * 125 1000 Radiotherapeut * 460 3700
-9
9
4 -8
60
I 0
19
19
I
20
20 0
1 Aantal patiënten
5
3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
de
Borstkanker is de meest frequente tumor bij vrouwen. Het risico om voor het 75e levensjaar borstkanker te krijgen is 9,8%. Belangrijkste risicofactoren: eerste menstruatie op jongere leeftijd, latere leeftijd bij geboorte eerste kind, lager kindertal, minder borstvoeding, minder bewegen, meer overgewicht, postmenopauzaal oestrogeengebruik en alcoholgebruik (meer dan drie glazen per dag). Ongeveer de helft van de patiënten is ouder dan 60 jaar. Bij mannen is borstkanker heel zeldzaam, het risico om het voor het 75e jaar te krijgen is 0,05%.
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag ste no rft se eja jaa ar r/
24
Trends in relatieve overleving • sterk verbeterde relatieve overleving, zowel patiënten onder als boven 70 jaar • de 5-jaars relatieve overleving is ruim 80% • patiënten tot 70 jaar hebben een 10-jaars relatieve overleving van 76%, boven de 70 jaar bijna 60% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p.96 < 70 jaar
5
10-jaar
5-jaar
4 3
70+ jaar
100 % 80
2
2 Leeftijd bij incidentie 15–29 1%
60
Periode* 1960-69 576 1970-79 2647 1980-89 4919 1990-94 5599 1995-99 6425 2000-02 4487 * tot 1988 kleiner gebied
6
no
40
di ag
Trends in primaire behandeling • vrijwel alle patiënten worden geopereerd, vaak in combinatie met radiotherapie • in stadium II-IV vaak gecombineerd met chemotherapie of hormonale therapie • voor behandeling van oudere patiënten: zie p. 75
70 19
19
55
-6
9
9
19
70
-7
9 -6
19 80 -8 9 19 90 -9 4 19 95 -9 9 20 00 -0 2
0
-7 9 19 80 -8 9 19 90 -9 4 19 95 -9 9 20 00 pe -02 r di iod ag e v no an se
20
55
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95
19
60
00
20
• sterke stijging in incidentie1, met name begin jaren ‘90 als gevolg van invoering screening 2 minder sterke stijging in recente jaren • • tevens sterke toename van contralaterale tumoren • sterfte daalt licht sinds de jaren ‘80
45–59 36%
3 Aantal nieuwe patiënten
se
0
19
60–74 32%
30–44 14%
19
75+ 17%
ja
ar
1
1. Coebergh JW, Crommelin MA, Kluck HM, van Beek M, van der Horst F, Verhagen-Teulings MT. Borstkanker in Zuidoost-Noord-Brabant en in Noord-Limburg; beloop van incidentie en vervroeging van de diagnose in een niet-gescreende vrouwelijke bevolking, 1975-1986. Ned Tijdschr Geneeskd 1990;134:760-5. 2. Nab HW, Mulder PGH, Crommelin MA, van der Heijden LH, Coebergh JW. Veranderingen in de incidentie van borstkanker per geboortencohort in Zuidoost-Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd 1995;139:332-5. 3. Ernst MF, Voogd AC, Coebergh JW, Roukema JA. Betere prognose en gunstiger tumorstadium bij patienten met invasief mammacarcinoom na de introductie van het bevolkingsonderzoek op borstkanker in Tilburg. Ned Tijdschr Geneeskd 2004;148:378-82.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Borst
Borst – 25
4 Trends in incidentie en sterfte
Trends in detectie en stadium • implementatie bevolkingsonderzoek tussen 1992 en 1996 voor vrouwen tussen 50 en 70 jaar • meer vroege stadia in leeftijdsgroep 50-69 jaar3 < 50 jaar
nt ie
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 140 borst
ci
de
IV
50-69 jaar
100 %
IV
onbekend
in
120
III
III
80
100 80
60 II
60
II
ste rft e
40
40
20
incidentie per 100.000 persoonsjaren 9 contralaterale borst
nt
ie
7
1
7
2
6
nieuw gediagnosticeerde patiënten aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut
in
ci
8
-9 95
00 -0 pe 2 rio di d ag e v no an se
9
4 -9 90
19
19
19
85
80
-8
-8
9
4
2
19
-9
00 20
95
-0
9
4 19
19
19
90
-8 85
80 19
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 1-2 12 Internist * 84 675 Chirurg * 125 1000 Radiotherapeut * 460 3700
-9
9
4 -8
60
I 0
19
19
I
20
20 0
1 Aantal patiënten
5
3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
de
Borstkanker is de meest frequente tumor bij vrouwen. Het risico om voor het 75e levensjaar borstkanker te krijgen is 9,8%. Belangrijkste risicofactoren: eerste menstruatie op jongere leeftijd, latere leeftijd bij geboorte eerste kind, lager kindertal, minder borstvoeding, minder bewegen, meer overgewicht, postmenopauzaal oestrogeengebruik en alcoholgebruik (meer dan drie glazen per dag). Ongeveer de helft van de patiënten is ouder dan 60 jaar. Bij mannen is borstkanker heel zeldzaam, het risico om het voor het 75e jaar te krijgen is 0,05%.
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag ste no rft se eja jaa ar r/
24
Trends in relatieve overleving • sterk verbeterde relatieve overleving, zowel patiënten onder als boven 70 jaar • de 5-jaars relatieve overleving is ruim 80% • patiënten tot 70 jaar hebben een 10-jaars relatieve overleving van 76%, boven de 70 jaar bijna 60% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p.96 < 70 jaar
5
10-jaar
5-jaar
4 3
70+ jaar
100 % 80
2
2 Leeftijd bij incidentie 15–29 1%
60
Periode* 1960-69 576 1970-79 2647 1980-89 4919 1990-94 5599 1995-99 6425 2000-02 4487 * tot 1988 kleiner gebied
6
no
40
di ag
Trends in primaire behandeling • vrijwel alle patiënten worden geopereerd, vaak in combinatie met radiotherapie • in stadium II-IV vaak gecombineerd met chemotherapie of hormonale therapie • voor behandeling van oudere patiënten: zie p. 75
70 19
19
55
-6
9
9
19
70
-7
9 -6
19 80 -8 9 19 90 -9 4 19 95 -9 9 20 00 -0 2
0
-7 9 19 80 -8 9 19 90 -9 4 19 95 -9 9 20 00 pe -02 r di iod ag e v no an se
20
55
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95
19
60
00
20
• sterke stijging in incidentie1, met name begin jaren ‘90 als gevolg van invoering screening 2 minder sterke stijging in recente jaren • • tevens sterke toename van contralaterale tumoren • sterfte daalt licht sinds de jaren ‘80
45–59 36%
3 Aantal nieuwe patiënten
se
0
19
60–74 32%
30–44 14%
19
75+ 17%
ja
ar
1
1. Coebergh JW, Crommelin MA, Kluck HM, van Beek M, van der Horst F, Verhagen-Teulings MT. Borstkanker in Zuidoost-Noord-Brabant en in Noord-Limburg; beloop van incidentie en vervroeging van de diagnose in een niet-gescreende vrouwelijke bevolking, 1975-1986. Ned Tijdschr Geneeskd 1990;134:760-5. 2. Nab HW, Mulder PGH, Crommelin MA, van der Heijden LH, Coebergh JW. Veranderingen in de incidentie van borstkanker per geboortencohort in Zuidoost-Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd 1995;139:332-5. 3. Ernst MF, Voogd AC, Coebergh JW, Roukema JA. Betere prognose en gunstiger tumorstadium bij patienten met invasief mammacarcinoom na de introductie van het bevolkingsonderzoek op borstkanker in Tilburg. Ned Tijdschr Geneeskd 2004;148:378-82.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
26
Centraal zenuwstelsel
Maligne tumoren van het centraal zenuwstelsel bestaan hoofdzakelijk uit tumoren in de hersenen, terwijl een kleine minderheid zit in de hersenvliezen, ruggemerg en hersenzenuwen. Ongeveer 10% van de patiënten tot 60 jaar heeft alleen een klinische diagnose, en dit percentage loopt op tot ruim 50% bij 75-plussers1. Tumoren van het centraal zenuwstelsel zijn zeldzaam bij volwassenen (1-2% van alle tumoren), maar komen bij kinderen (0-14 jaar) op een tweede plaats, en horen bij de vijf meest voorkomende tumoren bij jongvolwassenen (15-24 jaar). Aantal patiënten 1 per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,2 0-1 Neuroloog * 19 12 Neurochirurg * 190 265 Radiotherapeut * 69 77 1
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar 2 aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut
centraal zenuwstelsel – 27
Het risico om voor het 75e levensjaar een tumor van het centraal zenuwstelsel te krijgen is 0,6% voor mannen en 0,4% voor vrouwen. Over de risicofactoren is nog weinig bekend. Mogelijk spelen virale of chemische exposities een rol. De bijdrage van erfelijke factoren lijkt vooralsnog gering. Patiënten met een hersentumor bleken relatief vaak verhoogde bloeddruk te hebben2.
4
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR) incidentie per 100.000 persoonsjaren 8
5
6
7
niet weergegeven vanwege kleine aantal patiënten
Trends in primaire behandeling • de behandeling bestaat vaak uit operatie in combinatie met radiotherapie of alleen radiotherapie • 7-8% van de patiënten van 35 jaar of ouder ondergaat alleen een operatie, terwijl dit bij jongere patiënten bijna 14% is, mede vanwege mogelijk nadelige effecten van radiotherapie op de langere termijn
Trends in relatieve overleving • geringe verbetering sinds 1980 • 5-jaars relatieve overleving 40% voor patiënten jonger dan 55 jaar, maar slechts 10% voor 55 jaar of ouder
7
< 55 jaar 5-jaar
3-jaar
6 5
55+ jaar
100 % 80
4 60
3 2
40
15–29 7%
75+ 8%
30–44 18%
60–74 32%
45–59 28%
60
*
*
20
*
80
19
• sterke toename van incidentie sinds 1960, mogelijk gedeeltelijk te verklaren door betere diagnostiek en door verbeteren volledigheid van kankerregistratie sinds 1980, toen samenwerking ontstond met het Tilburgse centrum • toename bij mannen sterker dan bij vrouwen
94
89
* onvolledige registratie in de eerste jaren
19
90
02
99
19
95
20
00
0
89
0-
8 19
94
0-
9 19
99
5-
9 19
02
0-
0 20
pe r di iod ag e v no an se
0–14 7%
19
2 Leeftijd bij incidentie
*
19
0 +
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no se ja ar
1
gegevens over prognose hebben alleen betrekking op volwassenen, voor kinderen zie p. 13
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 1970-79 1980-89 1990-94 1995-99 2000-02
44 133 288 317 383 222
* tot 1988 kleiner gebied
38 84 210 240 239 157
1. van der Sanden GA, Schouten LJ, van Dijck JA, van Andel JP, Coebergh J. Incidence of primary central nervous system cancers in South and East Netherlands in 1989-1994. Neuroepidemiology 1998;17:247-57. 2. Houben MP, Louwman WJ, Tijssen CC, Teepen JL, Van Duijn CM, Coebergh JW. Hypertension as a risk factor for glioma? Evidence from a population-based study of comorbidity in glioma patients. Ann Oncol 2004;15:1256-60.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
26
Centraal zenuwstelsel
Maligne tumoren van het centraal zenuwstelsel bestaan hoofdzakelijk uit tumoren in de hersenen, terwijl een kleine minderheid zit in de hersenvliezen, ruggemerg en hersenzenuwen. Ongeveer 10% van de patiënten tot 60 jaar heeft alleen een klinische diagnose, en dit percentage loopt op tot ruim 50% bij 75-plussers1. Tumoren van het centraal zenuwstelsel zijn zeldzaam bij volwassenen (1-2% van alle tumoren), maar komen bij kinderen (0-14 jaar) op een tweede plaats, en horen bij de vijf meest voorkomende tumoren bij jongvolwassenen (15-24 jaar). Aantal patiënten 1 per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,2 0-1 Neuroloog * 19 12 Neurochirurg * 190 265 Radiotherapeut * 69 77 1
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar 2 aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut
centraal zenuwstelsel – 27
Het risico om voor het 75e levensjaar een tumor van het centraal zenuwstelsel te krijgen is 0,6% voor mannen en 0,4% voor vrouwen. Over de risicofactoren is nog weinig bekend. Mogelijk spelen virale of chemische exposities een rol. De bijdrage van erfelijke factoren lijkt vooralsnog gering. Patiënten met een hersentumor bleken relatief vaak verhoogde bloeddruk te hebben2.
4
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR) incidentie per 100.000 persoonsjaren 8
5
6
7
niet weergegeven vanwege kleine aantal patiënten
Trends in primaire behandeling • de behandeling bestaat vaak uit operatie in combinatie met radiotherapie of alleen radiotherapie • 7-8% van de patiënten van 35 jaar of ouder ondergaat alleen een operatie, terwijl dit bij jongere patiënten bijna 14% is, mede vanwege mogelijk nadelige effecten van radiotherapie op de langere termijn
Trends in relatieve overleving • geringe verbetering sinds 1980 • 5-jaars relatieve overleving 40% voor patiënten jonger dan 55 jaar, maar slechts 10% voor 55 jaar of ouder
7
< 55 jaar 5-jaar
3-jaar
6 5
55+ jaar
100 % 80
4 60
3 2
40
15–29 7%
75+ 8%
30–44 18%
60–74 32%
45–59 28%
60
*
*
20
*
80
19
• sterke toename van incidentie sinds 1960, mogelijk gedeeltelijk te verklaren door betere diagnostiek en door verbeteren volledigheid van kankerregistratie sinds 1980, toen samenwerking ontstond met het Tilburgse centrum • toename bij mannen sterker dan bij vrouwen
94
89
* onvolledige registratie in de eerste jaren
19
90
02
99
19
95
20
00
0
89
0-
8 19
94
0-
9 19
99
5-
9 19
02
0-
0 20
pe r di iod ag e v no an se
0–14 7%
19
2 Leeftijd bij incidentie
*
19
0 +
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no se ja ar
1
gegevens over prognose hebben alleen betrekking op volwassenen, voor kinderen zie p. 13
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 1970-79 1980-89 1990-94 1995-99 2000-02
44 133 288 317 383 222
* tot 1988 kleiner gebied
38 84 210 240 239 157
1. van der Sanden GA, Schouten LJ, van Dijck JA, van Andel JP, Coebergh J. Incidence of primary central nervous system cancers in South and East Netherlands in 1989-1994. Neuroepidemiology 1998;17:247-57. 2. Houben MP, Louwman WJ, Tijssen CC, Teepen JL, Van Duijn CM, Coebergh JW. Hypertension as a risk factor for glioma? Evidence from a population-based study of comorbidity in glioma patients. Ann Oncol 2004;15:1256-60.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Endocriene klieren
Schildklierkanker
Trends in incidentie1 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
3
45–59 22%
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no se ja ar
40
9 -9 95
20
4 19
90
-9
9 19
80
-7
-8
9 19
2 -0
9 -9
00 20
95 19
90
-8
-9
9 19
9
80
-7
9
4
0
00 pe 02 r di iod ag e v no an se
20
70
60
10-jaar
5-jaar
60
19
30–44 29%
60+ jaar
100 % 80
70
60–74 24%
45–59 30%
0
-6
15–29 15% 30–44 18%
< 60 jaar
0,5
19
60–74 26%
1
55
75+ 10%
75+ 13%
1,5
• stijgende incidentie sinds begin jaren ‘70 bij vrouwen • incidentie bij mannen min of meer stabiel • in de jaren ‘60 een piek bij vrouwen en een daling bij mannen, waarschijnlijk als gevolg van het kleine absolute aantal patiënten in die tijd
2 Leeftijd bij incidentie 15–29 13%
Trends in relatieve overleving • de 10-jaars relatieve overleving is gestegen • de huidige 10-jaars relatieve overleving is ongeveer 90% voor patiënten tot 60 jaar en 65% voor mensen ouder dan 60 • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
19
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis 2
7
3,5
19
1
Trends in primaire behandeling • het merendeel van de patiënten wordt geopereerd (90%), steeds vaker in regionaal verband • ongeveer tweederde van de geopereerde patiënten krijgt vervolgens nog radiotherapie (Iodine-131)
4
2
1
Trends in detectie en stadium • stadiumverdeling van folliculair schildkliercarcinoom is nauwelijks veranderd • stadium van papillair schildkliercarcinoom is ongunstiger geworden, waarschijnlijk als gevolg van betere stagering en scherpere classificatie
6
incidentie per 100.000 persoonsjaren
2,5
Aantal patiënten per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,1 0-1 Internist * 4 30 Chirurg * 4 30
5
19
Schildklierkanker komt niet zo vaak voor, maar vaker bij vrouwen dan bij mannen. Het risico om voor het 75e levensjaar schildklierkanker te krijgen is 0,1% voor mannen en 0,3% voor vrouwen. Schildkliertumoren zijn onder te verdelen in gedifferentieerde (folliculaire en papillaire) en de tegenwoordig zeer zeldzame ongedifferentieerde tumoren. Bij mannen treedt het merendeel van de tumoren voor het 60e levensjaar op. Vrouwen zijn vaak jonger bij diagnose, de helft van de tumoren treedt op voor het 45e levensjaar.
De belangrijkste risicofactor voor schildkliercarcinoom is externe radiatie (tuberculose screening). Ander factoren die een rol kunnen spelen bij het ontstaan zijn voeding (met name jodiuminname), steroïde hormonen en beroepsblootstelling.
Schildklier – 29
19
28
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 5 1970-79 36 1980-89 49 1990-94 48 1995-99 58 2000-02 42 * tot 1988 kleiner gebied
25 67 139 134 158 111
1. Kuijpens JL, Coebergh JW, van der Heijden LH, Kruis H, Ribot JG, de Rooij HA. Schildklierkanker in Zuidoost-nederland, 1970-1989: trends in incidentie, behandeling en overleving. Ned Tijdschr Geneeskd 1994;138:464-8. 2. Kuijpens JLP, Hoekstra OS, Hamming JF, Haak HR, Ribot JG, Coebergh JW. Chirurgie en (131)Ibehandeling bij patienten met gedifferentieerde schildklierkanker in Zuidoost-Nederland, 1983-1996, vergeleken met de consensusrichtlijnen uit 1987. Ned Tijdschr geneeskd 2002;146:473-77.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Endocriene klieren
Schildklierkanker
Trends in incidentie1 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
3
45–59 22%
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no se ja ar
40
9 -9 95
20
4 19
90
-9
9 19
80
-7
-8
9 19
2 -0
9 -9
00 20
95 19
90
-8
-9
9 19
9
80
-7
9
4
0
00 pe 02 r di iod ag e v no an se
20
70
60
10-jaar
5-jaar
60
19
30–44 29%
60+ jaar
100 % 80
70
60–74 24%
45–59 30%
0
-6
15–29 15% 30–44 18%
< 60 jaar
0,5
19
60–74 26%
1
55
75+ 10%
75+ 13%
1,5
• stijgende incidentie sinds begin jaren ‘70 bij vrouwen • incidentie bij mannen min of meer stabiel • in de jaren ‘60 een piek bij vrouwen en een daling bij mannen, waarschijnlijk als gevolg van het kleine absolute aantal patiënten in die tijd
2 Leeftijd bij incidentie 15–29 13%
Trends in relatieve overleving • de 10-jaars relatieve overleving is gestegen • de huidige 10-jaars relatieve overleving is ongeveer 90% voor patiënten tot 60 jaar en 65% voor mensen ouder dan 60 • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
19
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis 2
7
3,5
19
1
Trends in primaire behandeling • het merendeel van de patiënten wordt geopereerd (90%), steeds vaker in regionaal verband • ongeveer tweederde van de geopereerde patiënten krijgt vervolgens nog radiotherapie (Iodine-131)
4
2
1
Trends in detectie en stadium • stadiumverdeling van folliculair schildkliercarcinoom is nauwelijks veranderd • stadium van papillair schildkliercarcinoom is ongunstiger geworden, waarschijnlijk als gevolg van betere stagering en scherpere classificatie
6
incidentie per 100.000 persoonsjaren
2,5
Aantal patiënten per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,1 0-1 Internist * 4 30 Chirurg * 4 30
5
19
Schildklierkanker komt niet zo vaak voor, maar vaker bij vrouwen dan bij mannen. Het risico om voor het 75e levensjaar schildklierkanker te krijgen is 0,1% voor mannen en 0,3% voor vrouwen. Schildkliertumoren zijn onder te verdelen in gedifferentieerde (folliculaire en papillaire) en de tegenwoordig zeer zeldzame ongedifferentieerde tumoren. Bij mannen treedt het merendeel van de tumoren voor het 60e levensjaar op. Vrouwen zijn vaak jonger bij diagnose, de helft van de tumoren treedt op voor het 45e levensjaar.
De belangrijkste risicofactor voor schildkliercarcinoom is externe radiatie (tuberculose screening). Ander factoren die een rol kunnen spelen bij het ontstaan zijn voeding (met name jodiuminname), steroïde hormonen en beroepsblootstelling.
Schildklier – 29
19
28
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 5 1970-79 36 1980-89 49 1990-94 48 1995-99 58 2000-02 42 * tot 1988 kleiner gebied
25 67 139 134 158 111
1. Kuijpens JL, Coebergh JW, van der Heijden LH, Kruis H, Ribot JG, de Rooij HA. Schildklierkanker in Zuidoost-nederland, 1970-1989: trends in incidentie, behandeling en overleving. Ned Tijdschr Geneeskd 1994;138:464-8. 2. Kuijpens JLP, Hoekstra OS, Hamming JF, Haak HR, Ribot JG, Coebergh JW. Chirurgie en (131)Ibehandeling bij patienten met gedifferentieerde schildklierkanker in Zuidoost-Nederland, 1983-1996, vergeleken met de consensusrichtlijnen uit 1987. Ned Tijdschr geneeskd 2002;146:473-77.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Hoofd en Hals
Mond- en Keelholte – 31
Mond- en Keelholte
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
Kanker in de mond- en keelholte komt weinig, maar wel steeds meer voor. Het gaat om hooguit 4% van alle nieuwe gevallen van kanker verdeeld over een groot aantal sublokalisaties met een specifiek behandelingsbeleid en prognose. Huisartsen en algemene specialisten zien maar weinig nieuwe patiënten per jaar. Dit is ook de reden dat de zorg geconcentreerd werd in steeds verder uitdijende centra met toenemende wachtlijsten. De vraag naar zorg groeit vermoedelijk met 3-5% per jaar.
4
3 3
2 2
1
1
60 19
Keelholte
Aantal patiënten
Huisarts KNO-arts 3 Radiotherapeut *
Aantal patiënten
Huisarts KNO-arts 3 Radiotherapeut *
1
1
2
2
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk 3 indien gerekend per centrum: x 10 * per instituut
5
6 19
0
7 19
5
7 19
0
8 19
5
8 19
0
90 95 000 2 19 19
• incidentie was steeds beduidend hoger bij mannen dan bij vrouwen, met name in de keelholte • sterke stijging in incidentie tot begin jaren ‘80, deels wellicht door betere detectie
1 per behandelaar
Nieuw1 Totaal2 0,1 1 7 39 21 92
keelholte
5
0
1 per behandelaar
6
4
Al in de jaren ‘30 zette een afname in van de incidentie tot een laagtepunt in de jaren ‘60 waarna weer een forse stijging optrad, recenter ook bij vrouwen bij wie deze kankers vroeger vrijwel niet voorkwamen. Alcohol- en tabaksmisbruik en slechte voeding zijn de hoofdschuldigen.
Mondholte
incidentie per 100.000 persoonsjaren
incidentie per 100.000 persoonsjaren 5 mondholte
di ag no se ja ar 19 60 19 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no se ja ar
30
Nieuw1 Totaal2 0,1 0-1 7 22 20 64
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk 3 indien gerekend per centrum: x 10 * per instituut
5
6
Trends in detectie en stadium • weinig veranderingen of zelfs verslechtering bij keelkanker Trends in primaire behandeling • overgrote deel patiënten werd protocollair behandeld in Nijmegen of Rotterdam
7 Trends in relatieve overleving
15–29 1%
60–74 41%
75+ 12%
75+ 26% 45–59 37%
60–74 32%
45–59 35%
60–74 35%
15–29 1%
keelholte
80 30–44 4%
30–44 8%
45–59 44%
100 %
60
75+ 14% 60–74 30%
40
45–59 52%
20
5 16 48 63 80 66
19
95
-9
9
-9 4 90
9 19
80
-8
9 19
-7 70 19
-0 2 00 20
19
95
-9
9
-9 4 90 19
80
9 19
Periode* 1960-69 11 1970-79 42 1980-89 148 1990-94 193 1995-99 240 2000-02 173 * tot 1988 kleiner gebied
4 24 86 122 125 107
-7
Periode* 1960-69 14 1970-79 43 1980-89 135 1990-94 194 1995-99 215 2000-02 142 * tot 1988 kleiner gebied
70
3 Aantal nieuwe patiënten
19
3 Aantal nieuwe patiënten
-8 9
0
00 -0 2 pe rio di d ag e v no an se
30–44 8% 75+ 13%
15–29 1%
30–44 6%
mondholte
20
15–29 1%
10-jaar
5-jaar
2 Leeftijd bij incidentie
2 Leeftijd bij incidentie
• lichte stijging 5 en 10-jaars overleving in de mondholte in recente periodes • tot jaren ‘90 afname overleving van patiënten met tumoren in keelholte door vaker voorkomen van met alcohol geassocieerde varianten (oro- en hypopharynx) met ongunstige stadiumverdeling • 5-jaars conditionele overleving (zie p. 96) is veel gunstiger bij mondholte (tot 90%) dan bij keelholte, waarschijnlijk door het optreden van meervoudige tumoren zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Hoofd en Hals
Mond- en Keelholte – 31
Mond- en Keelholte
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
Kanker in de mond- en keelholte komt weinig, maar wel steeds meer voor. Het gaat om hooguit 4% van alle nieuwe gevallen van kanker verdeeld over een groot aantal sublokalisaties met een specifiek behandelingsbeleid en prognose. Huisartsen en algemene specialisten zien maar weinig nieuwe patiënten per jaar. Dit is ook de reden dat de zorg geconcentreerd werd in steeds verder uitdijende centra met toenemende wachtlijsten. De vraag naar zorg groeit vermoedelijk met 3-5% per jaar.
4
3 3
2 2
1
1
60 19
Keelholte
Aantal patiënten
Huisarts KNO-arts 3 Radiotherapeut *
Aantal patiënten
Huisarts KNO-arts 3 Radiotherapeut *
1
1
2
2
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk 3 indien gerekend per centrum: x 10 * per instituut
5
6 19
0
7 19
5
7 19
0
8 19
5
8 19
0
90 95 000 2 19 19
• incidentie was steeds beduidend hoger bij mannen dan bij vrouwen, met name in de keelholte • sterke stijging in incidentie tot begin jaren ‘80, deels wellicht door betere detectie
1 per behandelaar
Nieuw1 Totaal2 0,1 1 7 39 21 92
keelholte
5
0
1 per behandelaar
6
4
Al in de jaren ‘30 zette een afname in van de incidentie tot een laagtepunt in de jaren ‘60 waarna weer een forse stijging optrad, recenter ook bij vrouwen bij wie deze kankers vroeger vrijwel niet voorkwamen. Alcohol- en tabaksmisbruik en slechte voeding zijn de hoofdschuldigen.
Mondholte
incidentie per 100.000 persoonsjaren
incidentie per 100.000 persoonsjaren 5 mondholte
di ag no se ja ar 19 60 19 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no se ja ar
30
Nieuw1 Totaal2 0,1 0-1 7 22 20 64
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk 3 indien gerekend per centrum: x 10 * per instituut
5
6
Trends in detectie en stadium • weinig veranderingen of zelfs verslechtering bij keelkanker Trends in primaire behandeling • overgrote deel patiënten werd protocollair behandeld in Nijmegen of Rotterdam
7 Trends in relatieve overleving
15–29 1%
60–74 41%
75+ 12%
75+ 26% 45–59 37%
60–74 32%
45–59 35%
60–74 35%
15–29 1%
keelholte
80 30–44 4%
30–44 8%
45–59 44%
100 %
60
75+ 14% 60–74 30%
40
45–59 52%
20
5 16 48 63 80 66
19
95
-9
9
-9 4 90
9 19
80
-8
9 19
-7 70 19
-0 2 00 20
19
95
-9
9
-9 4 90 19
80
9 19
Periode* 1960-69 11 1970-79 42 1980-89 148 1990-94 193 1995-99 240 2000-02 173 * tot 1988 kleiner gebied
4 24 86 122 125 107
-7
Periode* 1960-69 14 1970-79 43 1980-89 135 1990-94 194 1995-99 215 2000-02 142 * tot 1988 kleiner gebied
70
3 Aantal nieuwe patiënten
19
3 Aantal nieuwe patiënten
-8 9
0
00 -0 2 pe rio di d ag e v no an se
30–44 8% 75+ 13%
15–29 1%
30–44 6%
mondholte
20
15–29 1%
10-jaar
5-jaar
2 Leeftijd bij incidentie
2 Leeftijd bij incidentie
• lichte stijging 5 en 10-jaars overleving in de mondholte in recente periodes • tot jaren ‘90 afname overleving van patiënten met tumoren in keelholte door vaker voorkomen van met alcohol geassocieerde varianten (oro- en hypopharynx) met ongunstige stadiumverdeling • 5-jaars conditionele overleving (zie p. 96) is veel gunstiger bij mondholte (tot 90%) dan bij keelholte, waarschijnlijk door het optreden van meervoudige tumoren zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Hoofd en Hals
Strottenhoofd – 33
glottis 10-jaar
5-jaar
5 4
90 995 000 2 1
00 -0 pe 2 rio di d ag e v no an se
9 -9 95
20
4 -9 19
2 -0 00 20
95
-9
-9
9
4
0 19
• na aanvankelijke stijging bij mannen, stabilisatie sinds de jaren ‘90, ook in de supraglottis • bij vrouwen een gestage stijging sinds de jaren ‘80
20
90
19
9
85
19
19
80
19
-8
75
19
80
45–59 42%
70
19
9
60–74 41%
65
19
19
60–74 54%
60
19
-7
45–59 24%
0
70
75+ 19%
75+ 10%
40
90
1
30–44 7%
30–44 3%
60
9
2
19
2 Leeftijd bij incidentie
80
di su gl su ag ot pr pr no tis ag ag se l lo ot ja tti tis ar s
3
supraglottis
100 %
19
6
-8
7
80
8
Trends in relatieve overleving • glottis: lichte stijging 5-jaars overleving, maar stabiele 10-jaars cijfers • supraglottis: schommelende cijfers (kleine aantallen) met vooral slechte prognose bij vrouwen • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
9
incidentie per 100.000 persoonsjaren
7
19
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk 3 indien gerekend per centrum: x 10 * per instituut 2
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
Trends in primaire behandeling • het overgrote deel van de patiënten werd protocollair behandeld in Nijmegen of Rotterdam
-7
1
4
6
tis
Aantal patiënten 1 per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,1 1 KNO-arts 3 9 59 Radiotherapeut * 47 257
Trends in detectie en stadium • in de jaren ‘70 trad vroegere detectie op van stembandkanker, sindsdien weinig veranderd • beduidend ongunstiger stadiumverdeling van supraglottiscarcinoom
ot
Strottenhoofdkanker is de meest voorkomende kanker in de mond- en keelholte en bestaat uit kanker van de stembanden (glottis) met een gunstige prognose omdat het vaak tijdig wordt ontdekt. Maar ook de tussen stembanden en keelholte gelegen kanker (supraglottis) met een slechte prognose wordt hierbij gerekend.
5
70
Aparte beschouwing is wenselijk voor een goede interpretatie van de cijfers. Beide vormen van kanker worden vaker gezien bij stevige rokers (vooral op de glottis) en straffe drinkers (vooral supraglottis) en bij gecombineerde verslaving wordt het risico sterk verhoogd. De meeste patiënten worden bestraald om spraakproblemen te voorkomen. Deze kankers worden pas sinds 1980 vaker bij vrouwen vastgesteld.
19
Strottenhoofd
gl
32
3 Aantal nieuwe patiënten Periode 1960-69 47 1970-79 205 1980-89 415 1990-94 412 1995-99 401 2000-02 265 * tot 1988 kleiner gebied
3 12 40 58 77 56
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Hoofd en Hals
Strottenhoofd – 33
glottis 10-jaar
5-jaar
5 4
90 995 000 2 1
00 -0 pe 2 rio di d ag e v no an se
9 -9 95
20
4 -9 19
2 -0 00 20
95
-9
-9
9
4
0 19
• na aanvankelijke stijging bij mannen, stabilisatie sinds de jaren ‘90, ook in de supraglottis • bij vrouwen een gestage stijging sinds de jaren ‘80
20
90
19
9
85
19
19
80
19
-8
75
19
80
45–59 42%
70
19
9
60–74 41%
65
19
19
60–74 54%
60
19
-7
45–59 24%
0
70
75+ 19%
75+ 10%
40
90
1
30–44 7%
30–44 3%
60
9
2
19
2 Leeftijd bij incidentie
80
di su gl su ag ot pr pr no tis ag ag se l lo ot ja tti tis ar s
3
supraglottis
100 %
19
6
-8
7
80
8
Trends in relatieve overleving • glottis: lichte stijging 5-jaars overleving, maar stabiele 10-jaars cijfers • supraglottis: schommelende cijfers (kleine aantallen) met vooral slechte prognose bij vrouwen • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
9
incidentie per 100.000 persoonsjaren
7
19
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk 3 indien gerekend per centrum: x 10 * per instituut 2
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
Trends in primaire behandeling • het overgrote deel van de patiënten werd protocollair behandeld in Nijmegen of Rotterdam
-7
1
4
6
tis
Aantal patiënten 1 per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,1 1 KNO-arts 3 9 59 Radiotherapeut * 47 257
Trends in detectie en stadium • in de jaren ‘70 trad vroegere detectie op van stembandkanker, sindsdien weinig veranderd • beduidend ongunstiger stadiumverdeling van supraglottiscarcinoom
ot
Strottenhoofdkanker is de meest voorkomende kanker in de mond- en keelholte en bestaat uit kanker van de stembanden (glottis) met een gunstige prognose omdat het vaak tijdig wordt ontdekt. Maar ook de tussen stembanden en keelholte gelegen kanker (supraglottis) met een slechte prognose wordt hierbij gerekend.
5
70
Aparte beschouwing is wenselijk voor een goede interpretatie van de cijfers. Beide vormen van kanker worden vaker gezien bij stevige rokers (vooral op de glottis) en straffe drinkers (vooral supraglottis) en bij gecombineerde verslaving wordt het risico sterk verhoogd. De meeste patiënten worden bestraald om spraakproblemen te voorkomen. Deze kankers worden pas sinds 1980 vaker bij vrouwen vastgesteld.
19
Strottenhoofd
gl
32
3 Aantal nieuwe patiënten Periode 1960-69 47 1970-79 205 1980-89 415 1990-94 412 1995-99 401 2000-02 265 * tot 1988 kleiner gebied
3 12 40 58 77 56
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Huid - Melanoom Trends in incidentie en sterfte 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
5
Trends in detectie en stadium • vervroegde diagnose door bewustwording sinds midden jaren ‘80 • stadiumverdeling bij vrouwen iets gunstiger dan bij mannen • stadiumverdeling gunstiger geworden in de loop van de tijd 100 %
nt ie
incidentie/sterfte per 100.000 persoonsjaren 18
de
16
ci in
12
3
3
2
1
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis 2
7
-9 9
-9 4 19
20
95
90 19
19
19
85
80
-8 9
-8 4
-0 2 00
-9 9
20
95 19
• sterke toename van incidentie bij mannen sinds 1960, lichte daling sinds eind jaren ‘901 • sterke toename van de sterfte bij mannen ouder dan 502 • sterfte ook gestegen, maar veel minder sterk dan incidentie • sterfte mannen hoger dan sterfte vrouwen, ondanks lagere incidentie
1
0
90 995 000 2 1
19
-9 4
85
19
90
80
19
19
75
19
-8 9
70
19
-8 4
65
19
80
60
19
19
0
20
1
85
2
19
4
2
40
ste rft e
6
00 -0 pe 2 rio di d ag e v no an se
8
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,3 3 Chirurg * 26 260 Dermatoloog * 26 260 Internist * 7 64
Breslow-dikte 1 <_ 0,75 2 0,75–1,50 3 1,51–3,0 4 >3
60
10
1 Aantal patiënten
onbekend 4
80
de
14
nt ie
in
ci
4
ste rft e
Melanoom van de huid staat op de 9e plaats van meest voorkomende tumoren bij mannen en op de 6e plek bij vrouwen. Het risico om voor het 75e levensjaar een melanoom te krijgen is 1,0% voor mannen en 1,2% voor vrouwen. De belangrijkste risicofactor is intermitterende blootstelling aan UVstraling, met name op jonge leeftijd (m.n. mensen met huidtype I en II: blond, rossig en slecht bruinend). Bij mannen treedt 40% van de melanomen na het 60ste jaar op, bij vrouwen 30%.
Melanoom – 35
di a ste gno rft se e / ja ar
34
Trends in relatieve overleving • overleving is sterk verbeterd sinds jaren ‘70 • 10-jaars relatieve overleving mannen ongeveer 80%, vrouwen 95-100% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96 mannen < 60 jaar 10-jaar
5-jaar
mannen 60+ jaar
100 % 80
60
15–29 6% 75+ 11% 60–74 27%
30–44 24%
75+ 10%
40
Trends in primaire behandeling • behandeling bestaat vrijwel altijd uit chirurgie, bij hogere stadia gevolgd door chemotherapie
20
15–29 11% 60–74 20%
45–59 33%
vrouwen < 60 jaar
45–59 30%
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 24 1970-79 81 1980-89 02 1990-94 384 1995-99 542 2000-02 411 * tot 1988 kleiner gebied
0
30–44 28%
26 139 476 565 790 531
vrouwen 60+ jaar
100 % 80
1. de Vries E, Bray FI, Coebergh JW, Parkin DM. Changing epidemiology of malignant cutaneous melanoma in Europe 1953-1997: rising trends in incidence and mortality but recent stabilizations in western Europe and decreases in Scandinavia. Int J Cancer 2003;107:119-26. 2. de Vries E, Schouten LJ, Visser O, Eggermont AM, Coebergh JW. Rising trends in the incidence of and mortality from cutaneous melanoma in the Netherlands: a Northwest to Southeast gradient? Eur J Cancer 2003;39:1439-46.
60
40
20
19
94
89
79
70
19
80
19
90
02
99
19
95
20
00
0
79
0-
7 19
89
0-
8 19
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
94
0-
9 19
99
5-
9 19
02
0-
0 20
pe r di iod ag e v no an se
6
2 Leeftijd bij incidentie
Integraal Kankercentrum Zuid
Huid - Melanoom Trends in incidentie en sterfte 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
5
Trends in detectie en stadium • vervroegde diagnose door bewustwording sinds midden jaren ‘80 • stadiumverdeling bij vrouwen iets gunstiger dan bij mannen • stadiumverdeling gunstiger geworden in de loop van de tijd 100 %
nt ie
incidentie/sterfte per 100.000 persoonsjaren 18
de
16
ci in
12
3
3
2
1
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis 2
7
-9 9
-9 4 19
20
95
90 19
19
19
85
80
-8 9
-8 4
-0 2 00
-9 9
20
95 19
• sterke toename van incidentie bij mannen sinds 1960, lichte daling sinds eind jaren ‘901 • sterke toename van de sterfte bij mannen ouder dan 502 • sterfte ook gestegen, maar veel minder sterk dan incidentie • sterfte mannen hoger dan sterfte vrouwen, ondanks lagere incidentie
1
0
90 995 000 2 1
19
-9 4
85
19
90
80
19
19
75
19
-8 9
70
19
-8 4
65
19
80
60
19
19
0
20
1
85
2
19
4
2
40
ste rft e
6
00 -0 pe 2 rio di d ag e v no an se
8
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,3 3 Chirurg * 26 260 Dermatoloog * 26 260 Internist * 7 64
Breslow-dikte 1 <_ 0,75 2 0,75–1,50 3 1,51–3,0 4 >3
60
10
1 Aantal patiënten
onbekend 4
80
de
14
nt ie
in
ci
4
ste rft e
Melanoom van de huid staat op de 9e plaats van meest voorkomende tumoren bij mannen en op de 6e plek bij vrouwen. Het risico om voor het 75e levensjaar een melanoom te krijgen is 1,0% voor mannen en 1,2% voor vrouwen. De belangrijkste risicofactor is intermitterende blootstelling aan UVstraling, met name op jonge leeftijd (m.n. mensen met huidtype I en II: blond, rossig en slecht bruinend). Bij mannen treedt 40% van de melanomen na het 60ste jaar op, bij vrouwen 30%.
Melanoom – 35
di a ste gno rft se e / ja ar
34
Trends in relatieve overleving • overleving is sterk verbeterd sinds jaren ‘70 • 10-jaars relatieve overleving mannen ongeveer 80%, vrouwen 95-100% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96 mannen < 60 jaar 10-jaar
5-jaar
mannen 60+ jaar
100 % 80
60
15–29 6% 75+ 11% 60–74 27%
30–44 24%
75+ 10%
40
Trends in primaire behandeling • behandeling bestaat vrijwel altijd uit chirurgie, bij hogere stadia gevolgd door chemotherapie
20
15–29 11% 60–74 20%
45–59 33%
vrouwen < 60 jaar
45–59 30%
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 24 1970-79 81 1980-89 02 1990-94 384 1995-99 542 2000-02 411 * tot 1988 kleiner gebied
0
30–44 28%
26 139 476 565 790 531
vrouwen 60+ jaar
100 % 80
1. de Vries E, Bray FI, Coebergh JW, Parkin DM. Changing epidemiology of malignant cutaneous melanoma in Europe 1953-1997: rising trends in incidence and mortality but recent stabilizations in western Europe and decreases in Scandinavia. Int J Cancer 2003;107:119-26. 2. de Vries E, Schouten LJ, Visser O, Eggermont AM, Coebergh JW. Rising trends in the incidence of and mortality from cutaneous melanoma in the Netherlands: a Northwest to Southeast gradient? Eur J Cancer 2003;39:1439-46.
60
40
20
19
94
89
79
70
19
80
19
90
02
99
19
95
20
00
0
79
0-
7 19
89
0-
8 19
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
94
0-
9 19
99
5-
9 19
02
0-
0 20
pe r di iod ag e v no an se
6
2 Leeftijd bij incidentie
Integraal Kankercentrum Zuid
Huid - Non Melanoom
1
1
1
8 98
1
3 99
1
8 99
os eja ar
0
98
3 98
di ag n
1
8 97
5
19
3 97
10
Aantal patiënten per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,4 2-3 Chirurg * 34 200 Dermatoloog * 34 200
93
0
15
19
1 20
20
88
40
25
19
60
30
83
80
incidentie per 100.000 persoonsjaren
19
100
Trends in incidentie 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
78
Plaveiselcelcarcinoom van de huid komt met name bij ouderen voor, bijna de helft van de patiënten is ouder dan 75. De belangrijkste risicofactor is blootstelling aan UV-straling, vooral van regelmatige en langdurige, grotendeels beroepsmatige aard. Het komt dan ook met name voor in het hoofd-hals gebied en op armen en handen.
incidentie per 100.000 persoonsjaren 120
4
19
Plaveiselcelcarcinoom
73
Basaalcelcarcinoom van de huid is de meest voorkomende vorm van kanker, maar wordt meestal niet geregistreerd door kankerregistraties, omdat er vrijwel nooit iemand aan overlijdt. In Nederland registreert en bewerkt alleen het IKZ basaalcelcarcinomen. Het risico om voor het 75e levensjaar een eerste basaalcelcarcinoom te krijgen is ongeveer 7%. De belangrijkste risicofactor is, vooral vroege, blootstelling aan UV-straling, zowel intermitterend als regelmatig. Het merendeel van de patiënten is ouder dan 60 jaar, een kwart van de patiënten is ouder dan 75.
Trends in incidentie 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
19
4
os eja ar
Basaalcelcarcinoom
Non-Melanoom – 37
di ag n
36
1
2
45–59 13%
7
Trends in relatieve overleving • patiënten met een basaalcelcarcinoom overlijden vrijwel nooit aan deze aandoening
3 Aantal nieuwe patiënten
39 144 311 422 558 454
10-jaar
5-jaar
80
60
40
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
00
20
19
95
-9
-9
9
4
0
-0 pe 2 rio di d ag e v no an se
20 1. de Vries E, Louwman M, Bastiaens M, de Gruijl F, Coebergh JW. Rapid and continuous increases in incidence rates of basal cell carcinoma in the southeast Netherlands since 1973. J Invest Dermatol 2004;123: 634-8.
9
596 2269 3394 4553 3345
Periode* 1960-69 81 1970-79 321 1980-89 586 1990-94 708 1995-99 976 2000-02 776 * tot 1988 kleiner gebied
100 %
90
Periode* 1973-79 793 1980-89 2554 1990-94 3466 1995-99 4244 2000-02 3227 * tot 1988 kleiner gebied
3 Aantal nieuwe patiënten
19
30–44 9%
30–44 2%
-8
15–29 1%
Trends in relatieve overleving • weinig verandering in de loop van de tijd • 10-jaars overleving 93% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
9
45–59 27%
85+ 6%
7
85+ 15%
-6
75-79 11%
Trends in primaire behandeling • behandeling bestaat vrijwel altijd uit chirurgie
55
80-84 8%
Trends in primaire behandeling • behandeling bestaat vrijwel altijd uit chirurgie
75-79 18%
6
19
60–74 38%
6
80-84 15%
80
+
60–74 37%
Trends in detectie en stadium • vervroegde diagnose door verhoogde bewustwording sinds midden jaren ‘80
9
2 Leeftijd bij incidentie
Trends in detectie en stadium • verhoogde detectie door grotere bewustwording sinds midden jaren ‘80 • basaalcelcarcinoom groeit langzaam en zaait vrijwel nooit uit
5 +
19
5
Leeftijd bij incidentie
-7
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis 2
• na daling in incidentie vanaf 1980 weer een sterke toename • incidentie stijgt sterker bij mannen dan bij vrouwen
70
1
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis 2
19
1
• zeer sterke toename van incidentie sinds 19701 • verschil tussen mannen en vrouwen is kleiner geworden • komt met name voor in hoofd-hals gebied, maar toenemend op de romp
Aantal patiënten per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 2 100 Dermatoloog * 185 2000
Integraal Kankercentrum Zuid
Huid - Non Melanoom
1
1
1
8 98
1
3 99
1
8 99
os eja ar
0
98
3 98
di ag n
1
8 97
5
19
3 97
10
Aantal patiënten per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,4 2-3 Chirurg * 34 200 Dermatoloog * 34 200
93
0
15
19
1 20
20
88
40
25
19
60
30
83
80
incidentie per 100.000 persoonsjaren
19
100
Trends in incidentie 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
78
Plaveiselcelcarcinoom van de huid komt met name bij ouderen voor, bijna de helft van de patiënten is ouder dan 75. De belangrijkste risicofactor is blootstelling aan UV-straling, vooral van regelmatige en langdurige, grotendeels beroepsmatige aard. Het komt dan ook met name voor in het hoofd-hals gebied en op armen en handen.
incidentie per 100.000 persoonsjaren 120
4
19
Plaveiselcelcarcinoom
73
Basaalcelcarcinoom van de huid is de meest voorkomende vorm van kanker, maar wordt meestal niet geregistreerd door kankerregistraties, omdat er vrijwel nooit iemand aan overlijdt. In Nederland registreert en bewerkt alleen het IKZ basaalcelcarcinomen. Het risico om voor het 75e levensjaar een eerste basaalcelcarcinoom te krijgen is ongeveer 7%. De belangrijkste risicofactor is, vooral vroege, blootstelling aan UV-straling, zowel intermitterend als regelmatig. Het merendeel van de patiënten is ouder dan 60 jaar, een kwart van de patiënten is ouder dan 75.
Trends in incidentie 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
19
4
os eja ar
Basaalcelcarcinoom
Non-Melanoom – 37
di ag n
36
1
2
45–59 13%
7
Trends in relatieve overleving • patiënten met een basaalcelcarcinoom overlijden vrijwel nooit aan deze aandoening
3 Aantal nieuwe patiënten
39 144 311 422 558 454
10-jaar
5-jaar
80
60
40
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
00
20
19
95
-9
-9
9
4
0
-0 pe 2 rio di d ag e v no an se
20 1. de Vries E, Louwman M, Bastiaens M, de Gruijl F, Coebergh JW. Rapid and continuous increases in incidence rates of basal cell carcinoma in the southeast Netherlands since 1973. J Invest Dermatol 2004;123: 634-8.
9
596 2269 3394 4553 3345
Periode* 1960-69 81 1970-79 321 1980-89 586 1990-94 708 1995-99 976 2000-02 776 * tot 1988 kleiner gebied
100 %
90
Periode* 1973-79 793 1980-89 2554 1990-94 3466 1995-99 4244 2000-02 3227 * tot 1988 kleiner gebied
3 Aantal nieuwe patiënten
19
30–44 9%
30–44 2%
-8
15–29 1%
Trends in relatieve overleving • weinig verandering in de loop van de tijd • 10-jaars overleving 93% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
9
45–59 27%
85+ 6%
7
85+ 15%
-6
75-79 11%
Trends in primaire behandeling • behandeling bestaat vrijwel altijd uit chirurgie
55
80-84 8%
Trends in primaire behandeling • behandeling bestaat vrijwel altijd uit chirurgie
75-79 18%
6
19
60–74 38%
6
80-84 15%
80
+
60–74 37%
Trends in detectie en stadium • vervroegde diagnose door verhoogde bewustwording sinds midden jaren ‘80
9
2 Leeftijd bij incidentie
Trends in detectie en stadium • verhoogde detectie door grotere bewustwording sinds midden jaren ‘80 • basaalcelcarcinoom groeit langzaam en zaait vrijwel nooit uit
5 +
19
5
Leeftijd bij incidentie
-7
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis 2
• na daling in incidentie vanaf 1980 weer een sterke toename • incidentie stijgt sterker bij mannen dan bij vrouwen
70
1
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis 2
19
1
• zeer sterke toename van incidentie sinds 19701 • verschil tussen mannen en vrouwen is kleiner geworden • komt met name voor in hoofd-hals gebied, maar toenemend op de romp
Aantal patiënten per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 2 100 Dermatoloog * 185 2000
Integraal Kankercentrum Zuid
Mannelijke geslachtsorganen
Prostaat
Over de risicofactoren voor prostaatkanker is nog weinig bekend. Mannen met een vader of broer met prostaatkanker lopen een verhoogd risico1. Hoe ouder iemand wordt, hoe groter de kans op prostaatkanker. Vetrijke voeding verhoogt de kans op prostaatkanker en lycopeen heeft mogelijk een beschermende werking. Het verloop van prostaatkanker kan sterk variëren van een langzaam groeiend proces tot een snel metastaserende dodelijke variant. Een toenemend deel van de ontdekte patiënten met prostaatkanker behoeft geen agressieve behandeling.
Prostaatkanker werd de meest voorkomende tumor bij mannen sinds 1998, waarbij de toegenomen vroegdetectie een grote rol heeft gespeeld. Het risico om voor het 75e levensjaar prostaatkanker te krijgen is 7,4%.
1 Aantal patiënten
< 70 jaar
70+ jaar
100 %
onbekend I = cT1 II = cT2 III = cT3 IV = cT4/N1M0
80 IV
IV 60
40 III
00 -0 pe 2 rio di d ag e v no an se
9
4
-9 19
20
95
90 19
85
80
-8
-9
9
4
2
19
19
20
95
00
-9
-0
9
4 -9
85
19
in
90
-8
-8
9
4
0
80
90
I
I
19
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 100
II
20
II
-8
Trends in incidentie en sterfte 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR))
19
4
III
19
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut 2
Trends in detectie en stadium • toename van met name stadium I en II tumoren als gevolg van de introductie van de PSA-test begin jaren ‘90
nt ie
1
5
de
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 1 5 Uroloog * 80 430 Radiotherapeut * 160 850
Prostaat – 39
ci
38
80 70
6
60 50
rft ste
20 10 0
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 205 1970-79 980 1980-89 2075 1990-94 2827 1995-99 3744 2000-02 2874 * tot 1988 kleiner gebied
19
19
45–59 10%
70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di a ste gno rft se eja jaa ar r/
85+ 5%
60 *
75-79 8%
30
65 *
80-84 10%
19
60–74 56%
e
40
* onvolledige registratie in de eerste jaren • sterke toename van incidentie sinds 1970, deels samenhangend met onvolledige registratie, maar exponentiële toename na 19902 • lichte stijging van sterfte, stabilisatie sinds eind jaren ‘90
7
Trends in primaire behandeling • patiënten jonger dan 70 jaar met stadium I: toename radiotherapie (vooral brachytherapie), afname prostatectomie • patiënten jonger dan 70 jaar met stadium II: meer prostatectomie • patiënten van 70 jaar en ouder met stadium I en III: meer radiotherapie • voor de behandeling van oudere patiënten zie p. 75 Trends in relatieve overleving • patiënten jonger dan 70 jaar: lagere relatieve overleving in de jaren ‘80, mede door betere herkenning en registratie, maar vervolgens stijging van de 10-jaars overleving naar 71% • aanzienlijke verbetering in de 10-jaars overleving van 31% naar 68% bij patiënten van 70 jaar of ouder • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96 < 70 jaar 10-jaar
5-jaar
70+ jaar
100 % 80
60
40 1. Meulenbeld HJ, Verhage BAJ, Kil PJ, Kiemeney LA, Vasen HFA. Karakterisering van families met hereditair prostaatcarcinoom in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd 2002;146:1938-42. 2. Post PN, Kil PJ, Coebergh JWW. Trends in de incidentie en overleving voor prostaatkanker in ZuidoostNederland, 1971-1995. Ned Tijdschr Geneeskd 2000;144:1954-9.
20
19
94
89
79
70
19
80
19
90
02
99
19
95
20
00
0
9
1
9
0 98
1
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
4
-9
-8
-7
0 97
1
0 99
9
1
2
-0
-9
5 99
pe r di iod ag e v no an se
2 Leeftijd bij incidentie
2
0 00
Integraal Kankercentrum Zuid
Mannelijke geslachtsorganen
Prostaat
Over de risicofactoren voor prostaatkanker is nog weinig bekend. Mannen met een vader of broer met prostaatkanker lopen een verhoogd risico1. Hoe ouder iemand wordt, hoe groter de kans op prostaatkanker. Vetrijke voeding verhoogt de kans op prostaatkanker en lycopeen heeft mogelijk een beschermende werking. Het verloop van prostaatkanker kan sterk variëren van een langzaam groeiend proces tot een snel metastaserende dodelijke variant. Een toenemend deel van de ontdekte patiënten met prostaatkanker behoeft geen agressieve behandeling.
Prostaatkanker werd de meest voorkomende tumor bij mannen sinds 1998, waarbij de toegenomen vroegdetectie een grote rol heeft gespeeld. Het risico om voor het 75e levensjaar prostaatkanker te krijgen is 7,4%.
1 Aantal patiënten
< 70 jaar
70+ jaar
100 %
onbekend I = cT1 II = cT2 III = cT3 IV = cT4/N1M0
80 IV
IV 60
40 III
00 -0 pe 2 rio di d ag e v no an se
9
4
-9 19
20
95
90 19
85
80
-8
-9
9
4
2
19
19
20
95
00
-9
-0
9
4 -9
85
19
in
90
-8
-8
9
4
0
80
90
I
I
19
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 100
II
20
II
-8
Trends in incidentie en sterfte 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR))
19
4
III
19
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut 2
Trends in detectie en stadium • toename van met name stadium I en II tumoren als gevolg van de introductie van de PSA-test begin jaren ‘90
nt ie
1
5
de
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 1 5 Uroloog * 80 430 Radiotherapeut * 160 850
Prostaat – 39
ci
38
80 70
6
60 50
rft ste
20 10 0
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 205 1970-79 980 1980-89 2075 1990-94 2827 1995-99 3744 2000-02 2874 * tot 1988 kleiner gebied
19
19
45–59 10%
70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di a ste gno rft se eja jaa ar r/
85+ 5%
60 *
75-79 8%
30
65 *
80-84 10%
19
60–74 56%
e
40
* onvolledige registratie in de eerste jaren • sterke toename van incidentie sinds 1970, deels samenhangend met onvolledige registratie, maar exponentiële toename na 19902 • lichte stijging van sterfte, stabilisatie sinds eind jaren ‘90
7
Trends in primaire behandeling • patiënten jonger dan 70 jaar met stadium I: toename radiotherapie (vooral brachytherapie), afname prostatectomie • patiënten jonger dan 70 jaar met stadium II: meer prostatectomie • patiënten van 70 jaar en ouder met stadium I en III: meer radiotherapie • voor de behandeling van oudere patiënten zie p. 75 Trends in relatieve overleving • patiënten jonger dan 70 jaar: lagere relatieve overleving in de jaren ‘80, mede door betere herkenning en registratie, maar vervolgens stijging van de 10-jaars overleving naar 71% • aanzienlijke verbetering in de 10-jaars overleving van 31% naar 68% bij patiënten van 70 jaar of ouder • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96 < 70 jaar 10-jaar
5-jaar
70+ jaar
100 % 80
60
40 1. Meulenbeld HJ, Verhage BAJ, Kil PJ, Kiemeney LA, Vasen HFA. Karakterisering van families met hereditair prostaatcarcinoom in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd 2002;146:1938-42. 2. Post PN, Kil PJ, Coebergh JWW. Trends in de incidentie en overleving voor prostaatkanker in ZuidoostNederland, 1971-1995. Ned Tijdschr Geneeskd 2000;144:1954-9.
20
19
94
89
79
70
19
80
19
90
02
99
19
95
20
00
0
9
1
9
0 98
1
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
4
-9
-8
-7
0 97
1
0 99
9
1
2
-0
-9
5 99
pe r di iod ag e v no an se
2 Leeftijd bij incidentie
2
0 00
Integraal Kankercentrum Zuid
Mannelijke geslachtsorganen Trends in incidentie en sterfte 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
1 Aantal patiënten
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,1 0-1 Internist * 6 46 Uroloog * 7 46 Radiotherapeut * 10 82
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 6
in ci
Zaadbalkanker beslaat ruim 1% van alle tumoren die bij mannen voorkomen, maar komt relatief veel voor in de leeftijdsgroep 15-44 jaar. Het risico om voor het 75e levensjaar zaadbalkanker te krijgen is 0,4%. Zaadbalkanker bestaat uit twee belangrijke subgroepen: seminoom en non-seminoom. Non-seminoom treedt doorgaans op jongere leeftijd op dan seminoom. De oorzaken van zaadbalkanker kunnen zijn: hormonale invloeden tijdens de zwangerschap, het niet spontaan indalen van de zaadballen in het scrotum en virale infecties.
de nt ie
Zaadbal
Zaadbal – 41
5
6
5
niet weergegeven vanwege kleine aantal patiënten
Trends in primaire behandeling • weinig verschuivingen in behandeling over de tijd
4 3
7
2 1 0
60
19
65
19
70
19
75
19
80
19
85
19
di ste a r ft ste gno e rft se eja jaa ar r/
40
90 995 000 2 1
19
Trends in relatieve overleving • seminoom: geringe verbetering; 10-jaars overleving naar 95% • non-seminoom: verbetering in overleving sinds de jaren ‘70 door verbeterde behandeling met chemotherapie en betere behandeling van recidieven; 10-jaars overleving naar 92% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96 seminoom
• exponentiële toename van incidentie sinds 1990, mogelijk samenhangend met latere zwangerschap • sterke daling van sterfte ten gevolge van de verbeterde behandeling met chemotherapie
non-seminoom
100 %
10-jaar
5-jaar
80
60
1
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar 2 aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut
40
2 Leeftijd bij incidentie 60–74
7 19
3%
45–59 11%
4
9
9
7 0-
8 19
8 0-
9 19
9 0-
2
9
9 19
9 5-
0 20
0 0-
0
79
0-
7 19
89
0-
8 19
94
0-
9 19
99
5-
9 19
pe r di iod ag e v no an se
20
02
0-
0 20
15–29 36%
30–44 49%
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 39 1970-79 118 1980-89 191 1990-94 219 1995-99 290 2000-02 204 * tot 1988 kleiner gebied
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Mannelijke geslachtsorganen Trends in incidentie en sterfte 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
1 Aantal patiënten
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,1 0-1 Internist * 6 46 Uroloog * 7 46 Radiotherapeut * 10 82
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 6
in ci
Zaadbalkanker beslaat ruim 1% van alle tumoren die bij mannen voorkomen, maar komt relatief veel voor in de leeftijdsgroep 15-44 jaar. Het risico om voor het 75e levensjaar zaadbalkanker te krijgen is 0,4%. Zaadbalkanker bestaat uit twee belangrijke subgroepen: seminoom en non-seminoom. Non-seminoom treedt doorgaans op jongere leeftijd op dan seminoom. De oorzaken van zaadbalkanker kunnen zijn: hormonale invloeden tijdens de zwangerschap, het niet spontaan indalen van de zaadballen in het scrotum en virale infecties.
de nt ie
Zaadbal
Zaadbal – 41
5
6
5
niet weergegeven vanwege kleine aantal patiënten
Trends in primaire behandeling • weinig verschuivingen in behandeling over de tijd
4 3
7
2 1 0
60
19
65
19
70
19
75
19
80
19
85
19
di ste a r ft ste gno e rft se eja jaa ar r/
40
90 995 000 2 1
19
Trends in relatieve overleving • seminoom: geringe verbetering; 10-jaars overleving naar 95% • non-seminoom: verbetering in overleving sinds de jaren ‘70 door verbeterde behandeling met chemotherapie en betere behandeling van recidieven; 10-jaars overleving naar 92% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96 seminoom
• exponentiële toename van incidentie sinds 1990, mogelijk samenhangend met latere zwangerschap • sterke daling van sterfte ten gevolge van de verbeterde behandeling met chemotherapie
non-seminoom
100 %
10-jaar
5-jaar
80
60
1
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar 2 aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut
40
2 Leeftijd bij incidentie 60–74
7 19
3%
45–59 11%
4
9
9
7 0-
8 19
8 0-
9 19
9 0-
2
9
9 19
9 5-
0 20
0 0-
0
79
0-
7 19
89
0-
8 19
94
0-
9 19
99
5-
9 19
pe r di iod ag e v no an se
20
02
0-
0 20
15–29 36%
30–44 49%
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 39 1970-79 118 1980-89 191 1990-94 219 1995-99 290 2000-02 204 * tot 1988 kleiner gebied
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Onderste luchtwegen Trends in incidentie 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
incidentie per 100.000 persoonsjaren 140
6
Trends in primaire behandeling • niet-kleincellig stadium I/II: 85% geopereerd • niet-kleincellig stadium III/IV: meer chemotherapie sinds midden jaren ‘90 • kleincellig limited: meer combinatie chemotherapie+radiotherapie sinds midden jaren ‘90 • kleincellig extensive: meer chemotherapie sinds begin jaren ‘80 • voor behandeling van oudere patiënten: zie p. 75
120 100 80 60
Aantal patiënten
niet-kleincellig < 70 jaar
30–44 8%
30–44 2% 75+ 24%
45–59 19%
60–74 56%
75+ 15% 60–74 44%
-9
pe -02 r di iod ag e v no an se
20
95 19
90
00
9
4 -9
9 -8
9
80
19
19
kleincellig < 70 jaar 3-jaar
1-jaar
-7
2 -0
9 -9
00 20
95 19
19
80
90
-8
-9
9
4
0 9
Trends in detectie en stadium • betere diagnose door flexibele bronchoscopie en cytologie sinds de jaren ‘70 • verbeterde stagering door PET-scan sinds 2002
-7
5
20
19
2 Leeftijd bij incidentie
40
70
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut 2
60
69
1
niet-kleincellig 70+ jaar
100 % 80
55 -
Nieuw1 Totaal2 1 2-3 22 40 110 200 265 385
5-jaar
1-jaar
19
Huisarts Chirurg * Longarts * Radiotherapeut *
• sterke toename van incidentie bij mannen sinds 1960, daling sinds jaren ’80 • sterk stijgende incidentie bij vrouwen sinds jaren ‘70, daling nog niet in zicht • incidentie mannen veel hoger dan vrouwen, verschil wordt snel kleiner2 • sterfte toont dezelfde trend als incidentie • afname percentage plaveiselcelcarcinoom, toename adenocarcinoom • volgt trend in rookgewoonten na 20-25 jaar
19
1 per behandelaar
19
0
70
20
Trends in relatieve overleving • niet-kleincellig: nauwelijks verbetering in overleving; 5-jaars overleving 15-20% • kleincellig: verbetering in overleving sinds introductie chemotherapie; 3-jaars overleving <10% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
69
7
19
40
60 19 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no se ja ar
Longkanker is na prostaatkanker de meest frequente tumor bij mannen; bij vrouwen staat het op de derde plaats1. Het risico om voor het 75e levensjaar longkanker te krijgen is 7,5% voor mannen en 2,6% voor vrouwen. De belangrijkste risicofactor is roken. Longkanker bestaat uit twee belangrijke subgroepen: kleincellige en niet-kleincellige longtumoren (plaveiselcel-, adeno- en grootcellig ongedifferentieerd carcinoom). Het merendeel van de patiënten is ouder dan 60 jaar. De gemiddelde leeftijd bij mannen is hoger dan bij vrouwen.
Luchtpijp en Long – 43
55 -
Luchtpijp en Long
19
42
kleincellig 70+ jaar 100 % 80
45–59 33%
60
40
3 Aantal nieuwe patiënten 1. Janssen-Heijnen ML, van Dijck JA, Siesling S, Schipper RM, Damhuis RA. Longkanker in Nederland in the periode 1989-1997: de epidemie is nog niet voorbij. Ned Tijdschr Geneeskd 2001;145:419-23. 2. Janssen-Heijnen MLG, Coebergh JWW. The changing epidemiology of lung cancer in Europe. Lung Cancer 2003;41:245-58.
19
94
89
79
70
19
80
19
90
02
99
19
95
20
00
0
79
0-
7 19
89
0-
8 19
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
94
0-
9 19
99
5-
9 19
pe r di iod ag e v no an se
Periode* 1960-69 631 27 1970-79 3166 172 1980-89 5437 627 1990-94 4735 892 1995-99 4771 1282 2000-02 2842 1033 * tot 1988 kleiner gebied
20
02
0-
0 20
Integraal Kankercentrum Zuid
Onderste luchtwegen Trends in incidentie 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
incidentie per 100.000 persoonsjaren 140
6
Trends in primaire behandeling • niet-kleincellig stadium I/II: 85% geopereerd • niet-kleincellig stadium III/IV: meer chemotherapie sinds midden jaren ‘90 • kleincellig limited: meer combinatie chemotherapie+radiotherapie sinds midden jaren ‘90 • kleincellig extensive: meer chemotherapie sinds begin jaren ‘80 • voor behandeling van oudere patiënten: zie p. 75
120 100 80 60
Aantal patiënten
niet-kleincellig < 70 jaar
30–44 8%
30–44 2% 75+ 24%
45–59 19%
60–74 56%
75+ 15% 60–74 44%
-9
pe -02 r di iod ag e v no an se
20
95 19
90
00
9
4 -9
9 -8
9
80
19
19
kleincellig < 70 jaar 3-jaar
1-jaar
-7
2 -0
9 -9
00 20
95 19
19
80
90
-8
-9
9
4
0 9
Trends in detectie en stadium • betere diagnose door flexibele bronchoscopie en cytologie sinds de jaren ‘70 • verbeterde stagering door PET-scan sinds 2002
-7
5
20
19
2 Leeftijd bij incidentie
40
70
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut 2
60
69
1
niet-kleincellig 70+ jaar
100 % 80
55 -
Nieuw1 Totaal2 1 2-3 22 40 110 200 265 385
5-jaar
1-jaar
19
Huisarts Chirurg * Longarts * Radiotherapeut *
• sterke toename van incidentie bij mannen sinds 1960, daling sinds jaren ’80 • sterk stijgende incidentie bij vrouwen sinds jaren ‘70, daling nog niet in zicht • incidentie mannen veel hoger dan vrouwen, verschil wordt snel kleiner2 • sterfte toont dezelfde trend als incidentie • afname percentage plaveiselcelcarcinoom, toename adenocarcinoom • volgt trend in rookgewoonten na 20-25 jaar
19
1 per behandelaar
19
0
70
20
Trends in relatieve overleving • niet-kleincellig: nauwelijks verbetering in overleving; 5-jaars overleving 15-20% • kleincellig: verbetering in overleving sinds introductie chemotherapie; 3-jaars overleving <10% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
69
7
19
40
60 19 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no se ja ar
Longkanker is na prostaatkanker de meest frequente tumor bij mannen; bij vrouwen staat het op de derde plaats1. Het risico om voor het 75e levensjaar longkanker te krijgen is 7,5% voor mannen en 2,6% voor vrouwen. De belangrijkste risicofactor is roken. Longkanker bestaat uit twee belangrijke subgroepen: kleincellige en niet-kleincellige longtumoren (plaveiselcel-, adeno- en grootcellig ongedifferentieerd carcinoom). Het merendeel van de patiënten is ouder dan 60 jaar. De gemiddelde leeftijd bij mannen is hoger dan bij vrouwen.
Luchtpijp en Long – 43
55 -
Luchtpijp en Long
19
42
kleincellig 70+ jaar 100 % 80
45–59 33%
60
40
3 Aantal nieuwe patiënten 1. Janssen-Heijnen ML, van Dijck JA, Siesling S, Schipper RM, Damhuis RA. Longkanker in Nederland in the periode 1989-1997: de epidemie is nog niet voorbij. Ned Tijdschr Geneeskd 2001;145:419-23. 2. Janssen-Heijnen MLG, Coebergh JWW. The changing epidemiology of lung cancer in Europe. Lung Cancer 2003;41:245-58.
19
94
89
79
70
19
80
19
90
02
99
19
95
20
00
0
79
0-
7 19
89
0-
8 19
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
94
0-
9 19
99
5-
9 19
pe r di iod ag e v no an se
Periode* 1960-69 631 27 1970-79 3166 172 1980-89 5437 627 1990-94 4735 892 1995-99 4771 1282 2000-02 2842 1033 * tot 1988 kleiner gebied
20
02
0-
0 20
Integraal Kankercentrum Zuid
Spijsverteringsorganen
10 8 6
2 Leeftijd bij incidentie
45–59 20%
19
* onvolledige registratie in de eerste jaren • incidentie was hoger bij mannen dan bij vrouwen • sterke stijging in incidentie tot begin jaren ‘80, deels wellicht door betere detectie • naast risicofactoren spelen ook verbeteringen in diagnostische technieken (zoals echografie en cytologie) een rol
3-jaar
1-jaar
80
60
40
20
-9 95
20
19
00
9
4 -9
9 -8
90 19
80
-7 70
19
-6
9
9
0
Trends in detectie en stadium • de meeste tumoren worden in een laat stadium ontdekt, vanwege atypische symptomen
19
5
100 %
55
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar 2 aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis
65 *
0
70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no se ja ar
2
19
1
Trends in relatieve overleving • de 3-jaars relatieve overleving is nauwelijks veranderd in de loop van de tijd • de huidige 3-jaars relatieve overleving is <5%, mede door late diagnostiek
7
-0 pe 2 rio di d ag e v no an se
4
Aantal patiënten
Nieuw1 Totaal2 0,2 0-1 15 13 15 13
Trends in primaire behandeling • patiënten jonger dan 65 jaar: ongeveer 13% geopereerd; geen verandering in de tijd • patiënten van 65-79 jaar: ongeveer 7% geopereerd; geen verandering in de tijd • patiënten van 80 jaar of ouder: nagenoeg niemand geopereerd • in alle leeftijdsgroepen sinds 1995 vaker geen behandeling, terwijl in 1990-1994 vaker radiotherapie, chemotherapie of hormonale therapie werd gegeven
6
12
1 per behandelaar Huisarts Internist * Chirurg *
Alvleesklier – 45
incidentie per 100.000 persoonsjaren
60 *
Alvleesklierkanker komt iets vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Het gaat voor 95% uit van het exocriene parenchym en voor 5% van het endocriene parenchym. Het merendeel betreft ductale adenocarcinomen. Het komt vooral tussen het 60e en 74e levensjaar voor. Het risico om voor het 75e levensjaar alvleesklierkanker te krijgen is 0,7% voor mannen en 0,5% voor vrouwen. Over risicofactoren is nog niet veel bekend. Mogelijk vergroten roken en een calorierijke voeding het risico. Groente (met name koolsoorten) werkt mogelijk beschermend tegen alvleesklierkanker.
60–74 48%
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
19
Alvleesklier
19
44
+
80-84 9% 85+ 75-79 5% 15%
30–44 2%
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 49 1970-79 223 1980-89 431 1990-94 405 1995-99 424 2000-02 272 * tot 1988 kleiner gebied
28 162 365 326 402 251 zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Spijsverteringsorganen
10 8 6
2 Leeftijd bij incidentie
45–59 20%
19
* onvolledige registratie in de eerste jaren • incidentie was hoger bij mannen dan bij vrouwen • sterke stijging in incidentie tot begin jaren ‘80, deels wellicht door betere detectie • naast risicofactoren spelen ook verbeteringen in diagnostische technieken (zoals echografie en cytologie) een rol
3-jaar
1-jaar
80
60
40
20
-9 95
20
19
00
9
4 -9
9 -8
90 19
80
-7 70
19
-6
9
9
0
Trends in detectie en stadium • de meeste tumoren worden in een laat stadium ontdekt, vanwege atypische symptomen
19
5
100 %
55
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar 2 aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis
65 *
0
70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no se ja ar
2
19
1
Trends in relatieve overleving • de 3-jaars relatieve overleving is nauwelijks veranderd in de loop van de tijd • de huidige 3-jaars relatieve overleving is <5%, mede door late diagnostiek
7
-0 pe 2 rio di d ag e v no an se
4
Aantal patiënten
Nieuw1 Totaal2 0,2 0-1 15 13 15 13
Trends in primaire behandeling • patiënten jonger dan 65 jaar: ongeveer 13% geopereerd; geen verandering in de tijd • patiënten van 65-79 jaar: ongeveer 7% geopereerd; geen verandering in de tijd • patiënten van 80 jaar of ouder: nagenoeg niemand geopereerd • in alle leeftijdsgroepen sinds 1995 vaker geen behandeling, terwijl in 1990-1994 vaker radiotherapie, chemotherapie of hormonale therapie werd gegeven
6
12
1 per behandelaar Huisarts Internist * Chirurg *
Alvleesklier – 45
incidentie per 100.000 persoonsjaren
60 *
Alvleesklierkanker komt iets vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Het gaat voor 95% uit van het exocriene parenchym en voor 5% van het endocriene parenchym. Het merendeel betreft ductale adenocarcinomen. Het komt vooral tussen het 60e en 74e levensjaar voor. Het risico om voor het 75e levensjaar alvleesklierkanker te krijgen is 0,7% voor mannen en 0,5% voor vrouwen. Over risicofactoren is nog niet veel bekend. Mogelijk vergroten roken en een calorierijke voeding het risico. Groente (met name koolsoorten) werkt mogelijk beschermend tegen alvleesklierkanker.
60–74 48%
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
19
Alvleesklier
19
44
+
80-84 9% 85+ 75-79 5% 15%
30–44 2%
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 49 1970-79 223 1980-89 431 1990-94 405 1995-99 424 2000-02 272 * tot 1988 kleiner gebied
28 162 365 326 402 251 zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Spijsverteringsorganen
Dikke darm en Endeldarm
Het risico om voor het 75e levensjaar dikkedarmkanker te krijgen is 5,2% voor mannen en 3,6% voor vrouwen. Er is sprake van een 2-4 maal verhoogde kans op dikkedarmkanker bij erfelijk belaste personen (HNPCC, FAP), bij patiënten met chronische ontstekingsziekten van de dikke darm (colitis ulcerosa, ziekte van Crohn), en bij mensen met overgewicht of weinig lichaamsbeweging.
Dikkedarmkanker is bij mannen na prostaat- en longkanker, en bij vrouwen na borstkanker de meest frequent voorkomende tumor. De meeste tumoren ontstaan in het coecum, het sigmoid of de endeldarm. Ruim 90% van de tumoren treedt op na het 50e levensjaar.
III 60
20
ke
Periode* 1960-69 313 1970-79 1225 1980-89 2392 1990-94 2440 1995-99 2832 2000-02 2071 * tot 1988 kleiner gebied
279 1169 2242 2289 2552 1779
m ar
7
-9
20
95 19
Trends in relatieve overleving
en
dikke darm
10
5-jaar ar
60
40
20
19
94
9
19 90 -
-8
79
19 80
19 70 -
55 -6 9 19
70 -7 9 19 80 -8 9 19 90 -9 4 19 95 -9 9 20 00 -0 pe 2 rio di d
19
19 5
Trends in primaire behandeling • geen verandering in de tijd van hoog operatiepercentage (>90%) • toename van (adjuvante) chemotherapie bij patiënten met een stadium III-IV dikkedarmtumor sinds midden jaren ’90 • toename van pre-operatieve radiotherapie voor patiënten met een stadium I-III endeldarmtumor sinds midden jaren ’90 • toename van (neo)adjuvante chemotherapie voor patiënten met een stadium I-III endeldarmtumor sinds begin jaren ’90 • oudere patiënten minder vaak adjuvant behandeld, maar ook hier een toename in de tijd (zie ook p. 75)
569
0
95 -9 9 20 00 -0 2 pe rio di d ag e v no an se
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00
19
n
ag
di
10-jaar
endeldarm 100 % 80
ja
e os
• sterk stijgende incidentie van dikkedarmtumoren, vanaf 1980 sterker bij mannen dan vrouwen • incidentie endeldarmkanker hoger bij mannen dan bij vrouwen • sterfte toont dezelfde trend als incidentie
6
00 pe 02 rio di d ag e v no an se
9
4 -9 90 19
19
19
85
80
-8
-8
9
4
2 -0 00
-9
20
95 19
de
15
19
9
4 -9 90 19
85 19
19
m
80
-8
-8
9
4
da rm
0
30–44 3%
3 Aantal nieuwe patiënten
I
I
ar
en
kk di
25 20
80-84 8% 85+ 75-79 5% 14%
30–44 3%
II
40
ld
30
60 45–59 17%
80 III
e
35
Leeftijd bij incidentie
80-84 13% 85+ 75-79 9% 16%
onbekend
IV
di k
40
0
60–74 42%
0
II
5
45–59 20%
endeldarm 100 %
IV
da rm
45
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar 2 aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut
60–74 50%
dikke darm
incidentie per 100.000 persoonsjaren
1
2
Trends in detectie en stadium • geen grote verschuivingen in stadiumverdeling sinds 1980, ondanks ruimer aanbod endoscopie (wellicht door behandeling van voorstadia)
5
Trends in incidentie 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
ld
Aantal patiënten 1 per behandelaar Dikke darm Nieuw1 Totaal2 Huisarts 1 4 Internist * 69 360 Chirurg * 69 360 Endeldarm Huisarts 0,5 3 Internist * 38 220 Chirurg * 38 220 Radiotherapeut * 110 644
Dikke Darm en Endeldarm – 47
de
46
• dikkedarmkanker: de relatieve 5-jaars overleving steeg van 45% naar 59%; de 10-jaars overleving steeg van 42% naar 56% • endeldarmkanker: duidelijke verbetering in 5-jaars overleving van 31% naar 59% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Spijsverteringsorganen
Dikke darm en Endeldarm
Het risico om voor het 75e levensjaar dikkedarmkanker te krijgen is 5,2% voor mannen en 3,6% voor vrouwen. Er is sprake van een 2-4 maal verhoogde kans op dikkedarmkanker bij erfelijk belaste personen (HNPCC, FAP), bij patiënten met chronische ontstekingsziekten van de dikke darm (colitis ulcerosa, ziekte van Crohn), en bij mensen met overgewicht of weinig lichaamsbeweging.
Dikkedarmkanker is bij mannen na prostaat- en longkanker, en bij vrouwen na borstkanker de meest frequent voorkomende tumor. De meeste tumoren ontstaan in het coecum, het sigmoid of de endeldarm. Ruim 90% van de tumoren treedt op na het 50e levensjaar.
III 60
20
ke
Periode* 1960-69 313 1970-79 1225 1980-89 2392 1990-94 2440 1995-99 2832 2000-02 2071 * tot 1988 kleiner gebied
279 1169 2242 2289 2552 1779
m ar
7
-9
20
95 19
Trends in relatieve overleving
en
dikke darm
10
5-jaar ar
60
40
20
19
94
9
19 90 -
-8
79
19 80
19 70 -
55 -6 9 19
70 -7 9 19 80 -8 9 19 90 -9 4 19 95 -9 9 20 00 -0 pe 2 rio di d
19
19 5
Trends in primaire behandeling • geen verandering in de tijd van hoog operatiepercentage (>90%) • toename van (adjuvante) chemotherapie bij patiënten met een stadium III-IV dikkedarmtumor sinds midden jaren ’90 • toename van pre-operatieve radiotherapie voor patiënten met een stadium I-III endeldarmtumor sinds midden jaren ’90 • toename van (neo)adjuvante chemotherapie voor patiënten met een stadium I-III endeldarmtumor sinds begin jaren ’90 • oudere patiënten minder vaak adjuvant behandeld, maar ook hier een toename in de tijd (zie ook p. 75)
569
0
95 -9 9 20 00 -0 2 pe rio di d ag e v no an se
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00
19
n
ag
di
10-jaar
endeldarm 100 % 80
ja
e os
• sterk stijgende incidentie van dikkedarmtumoren, vanaf 1980 sterker bij mannen dan vrouwen • incidentie endeldarmkanker hoger bij mannen dan bij vrouwen • sterfte toont dezelfde trend als incidentie
6
00 pe 02 rio di d ag e v no an se
9
4 -9 90 19
19
19
85
80
-8
-8
9
4
2 -0 00
-9
20
95 19
de
15
19
9
4 -9 90 19
85 19
19
m
80
-8
-8
9
4
da rm
0
30–44 3%
3 Aantal nieuwe patiënten
I
I
ar
en
kk di
25 20
80-84 8% 85+ 75-79 5% 14%
30–44 3%
II
40
ld
30
60 45–59 17%
80 III
e
35
Leeftijd bij incidentie
80-84 13% 85+ 75-79 9% 16%
onbekend
IV
di k
40
0
60–74 42%
0
II
5
45–59 20%
endeldarm 100 %
IV
da rm
45
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar 2 aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut
60–74 50%
dikke darm
incidentie per 100.000 persoonsjaren
1
2
Trends in detectie en stadium • geen grote verschuivingen in stadiumverdeling sinds 1980, ondanks ruimer aanbod endoscopie (wellicht door behandeling van voorstadia)
5
Trends in incidentie 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
ld
Aantal patiënten 1 per behandelaar Dikke darm Nieuw1 Totaal2 Huisarts 1 4 Internist * 69 360 Chirurg * 69 360 Endeldarm Huisarts 0,5 3 Internist * 38 220 Chirurg * 38 220 Radiotherapeut * 110 644
Dikke Darm en Endeldarm – 47
de
46
• dikkedarmkanker: de relatieve 5-jaars overleving steeg van 45% naar 59%; de 10-jaars overleving steeg van 42% naar 56% • endeldarmkanker: duidelijke verbetering in 5-jaars overleving van 31% naar 59% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Spijsverteringsorganen
7 6
7
Trends in relatieve overleving • de 5-jaars relatieve overleving ging van 5% naar 21%
5 4 3
100 %
2
80 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no se ja ar
60
60
19
19
5-jaar
1-jaar
40 incidentie per 100.000 persoonsjaren 7
galwegen
20
9 -9
20
95 19
00
-9
9
90
-8 80
19
9 -7
9 -6
4
4
0
5
-0 2 pe rio di d ag e v no an se
6
55
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis 2
niet weergegeven vanwege kleine aantal patiënten
19
1
6
galblaas
0
1
Trends in detectie en stadium • de meeste tumoren worden in een laat stadium ontdekt, vanwege atypische symptomen
incidentie per 100.000 persoonsjaren
1
Aantal patiënten per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,1 0-1 Internist * 5 12 Chirurg * 5 12
5
19
Kanker van de galblaas en galwegen wordt steeds zeldzamer. Het komt nu bij minder dan 2 per 100.000 personen per jaar voor. Het merendeel van de tumoren ontstaat na het 60e levensjaar. Het risico om voor het 75e levensjaar kanker van de galblaas of galwegen te krijgen is 0,2% voor zowel mannen als vrouwen. Mogelijke risicofactoren zijn galstenen, overgewicht en oestrogenen.
Trends in incidentie en sterfte 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
70
Galblaas en Galwegen
Galblaas en Galwegen – 49
19
48
3
2 Leeftijd bij incidentie
+ 2
30–44 2%
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 34 1970-79 115 1980-89 190 1990-94 147 1995-99 136 2000-02 70 * tot 1988 kleiner gebied
65 190 295 205 197 118
ar
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no s
eja
0
19
85+ 10%
60
45–59 16%
75-79 17%
1
19
80-84 13%
60–74 42%
• incidentie van galblaaskanker was hoger bij vrouwen dan bij mannen; bij galwegkanker was dit omgekeerd • sterke daling in incidentie van galblaaskanker, met name bij vrouwen • lichte daling in incidentie van galwegkanker • mogelijk incomplete registratie vóór 1980
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Spijsverteringsorganen
7 6
7
Trends in relatieve overleving • de 5-jaars relatieve overleving ging van 5% naar 21%
5 4 3
100 %
2
80 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no se ja ar
60
60
19
19
5-jaar
1-jaar
40 incidentie per 100.000 persoonsjaren 7
galwegen
20
9 -9
20
95 19
00
-9
9
90
-8 80
19
9 -7
9 -6
4
4
0
5
-0 2 pe rio di d ag e v no an se
6
55
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis 2
niet weergegeven vanwege kleine aantal patiënten
19
1
6
galblaas
0
1
Trends in detectie en stadium • de meeste tumoren worden in een laat stadium ontdekt, vanwege atypische symptomen
incidentie per 100.000 persoonsjaren
1
Aantal patiënten per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,1 0-1 Internist * 5 12 Chirurg * 5 12
5
19
Kanker van de galblaas en galwegen wordt steeds zeldzamer. Het komt nu bij minder dan 2 per 100.000 personen per jaar voor. Het merendeel van de tumoren ontstaat na het 60e levensjaar. Het risico om voor het 75e levensjaar kanker van de galblaas of galwegen te krijgen is 0,2% voor zowel mannen als vrouwen. Mogelijke risicofactoren zijn galstenen, overgewicht en oestrogenen.
Trends in incidentie en sterfte 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
70
Galblaas en Galwegen
Galblaas en Galwegen – 49
19
48
3
2 Leeftijd bij incidentie
+ 2
30–44 2%
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 34 1970-79 115 1980-89 190 1990-94 147 1995-99 136 2000-02 70 * tot 1988 kleiner gebied
65 190 295 205 197 118
ar
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no s
eja
0
19
85+ 10%
60
45–59 16%
75-79 17%
1
19
80-84 13%
60–74 42%
• incidentie van galblaaskanker was hoger bij vrouwen dan bij mannen; bij galwegkanker was dit omgekeerd • sterke daling in incidentie van galblaaskanker, met name bij vrouwen • lichte daling in incidentie van galwegkanker • mogelijk incomplete registratie vóór 1980
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
50
Spijsverteringsorganen
Maag Maagkanker staat op de achtste plaats van de meest voorkomende tumoren bij mannen, bij vrouwen op de tiende plek, maar in de jaren ‘60 was dit de tweede en vierde plaats. Het merendeel van de tumoren treedt op na het 60e levensjaar. Het risico om voor het 75e levensjaar maagkanker te krijgen is 1,3% voor mannen en 0,6% voor vrouwen. De wereldwijde afname van maagkanker in welvarende landen vormt een der grootste successen in de kankerbestrijding.
Maag – 51
Het risico op maagkanker hangt vooral samen met voedingsgewoonten en -hygiëne. De afname in incidentie volgde de introductie van de koelkast op grotere schaal en daarmee de afname van de consumptie van gerookt en gezouten voedsel, maar ook de beschikbaarheid en consumptie van verse groenten en fruit (en daarmee vitamine C). Daarbij is de kans op besmetting met de zuurvaste bacterie Helicobacter Pylori, die in verband staat met het ontstaan van maagkanker, in de loop der jaren ook kleiner geworden.
Trends in detectie en stadium • de tumoren worden wat vaker in een vroeg stadium ontdekt door introductie endoscopie
6
Trends in primaire behandeling • het merendeel van de patiënten met een tumor stadium I-III wordt geopereerd, met een recente tendens naar centralisatie • vaker chemotherapie bij stadium IV tumoren, al dan niet in combinatie met radiotherapie en chirurgie
Trends in relatieve overleving2 • nauwelijks verbetering in de 5-jaars overleving van maagkanker (20%) • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
7
Trends in incidentie 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
5
incidentie per 100.000 persoonsjaren
1 Aantal patiënten
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,3 0-1 Internist * 23 59 Chirurg * 23 59
1
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar 2 aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis
45
100 %
40
10-jaar
5-jaar
80
35 30
60
25 20
40
15 10
45–59 19%
30–44 3%
80-84 17%
60–74 36% 45–59 14%
75-79 16%
-9 95
20
00
9
4
9 -8
9 -7
9
-9 19
1
0
90
1
90 95 000 iag 2 d 19 19
19
1
5 98
80
1
0 98
19
1
5 97
70
1
0 97
-6
5 96
19
0 96
*
80-84 9% 85+ 75-79 5% 14%
*
60–74 50%
eja
s no
55
ar
0
-0 pe 2 rio di d ag e v no an se
20
5
19
2 Leeftijd bij incidentie
* onvolledige registratie in de eerste jaren • sterke daling incidentie maagkanker sinds jaren ‘70, zowel bij mannen als vrouwen • het aandeel van de tumoren in de cardia neemt toe1
85+ 13%
30–44 4%
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 263 1970-79 873 1980-89 1210 1990-94 1012 1995-99 955 2000-02 527 * tot 1988 kleiner gebied
138 539 737 584 530 315
1. Wijnhoven BP, Louwman MW, Tilanus HW, Coebergh JW. Increased incidence of adenocarcinomas at the gastro-oesophageal junction in Dutch males since the 1990s. Eur J Gastroenterol Hepatol 2002;14:115-22. 2. Pinheiro PS, van der Heijden LH, Coebergh JW. Unchanged survival of gastric cancer in the southeastern Netherlands since 1982: result of differential trends in incidence according to Lauren type and subsite. Int J Cancer 1999;84:28-32.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
50
Spijsverteringsorganen
Maag Maagkanker staat op de achtste plaats van de meest voorkomende tumoren bij mannen, bij vrouwen op de tiende plek, maar in de jaren ‘60 was dit de tweede en vierde plaats. Het merendeel van de tumoren treedt op na het 60e levensjaar. Het risico om voor het 75e levensjaar maagkanker te krijgen is 1,3% voor mannen en 0,6% voor vrouwen. De wereldwijde afname van maagkanker in welvarende landen vormt een der grootste successen in de kankerbestrijding.
Maag – 51
Het risico op maagkanker hangt vooral samen met voedingsgewoonten en -hygiëne. De afname in incidentie volgde de introductie van de koelkast op grotere schaal en daarmee de afname van de consumptie van gerookt en gezouten voedsel, maar ook de beschikbaarheid en consumptie van verse groenten en fruit (en daarmee vitamine C). Daarbij is de kans op besmetting met de zuurvaste bacterie Helicobacter Pylori, die in verband staat met het ontstaan van maagkanker, in de loop der jaren ook kleiner geworden.
Trends in detectie en stadium • de tumoren worden wat vaker in een vroeg stadium ontdekt door introductie endoscopie
6
Trends in primaire behandeling • het merendeel van de patiënten met een tumor stadium I-III wordt geopereerd, met een recente tendens naar centralisatie • vaker chemotherapie bij stadium IV tumoren, al dan niet in combinatie met radiotherapie en chirurgie
Trends in relatieve overleving2 • nauwelijks verbetering in de 5-jaars overleving van maagkanker (20%) • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
7
Trends in incidentie 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
5
incidentie per 100.000 persoonsjaren
1 Aantal patiënten
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,3 0-1 Internist * 23 59 Chirurg * 23 59
1
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar 2 aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis
45
100 %
40
10-jaar
5-jaar
80
35 30
60
25 20
40
15 10
45–59 19%
30–44 3%
80-84 17%
60–74 36% 45–59 14%
75-79 16%
-9 95
20
00
9
4
9 -8
9 -7
9
-9 19
1
0
90
1
90 95 000 iag 2 d 19 19
19
1
5 98
80
1
0 98
19
1
5 97
70
1
0 97
-6
5 96
19
0 96
*
80-84 9% 85+ 75-79 5% 14%
*
60–74 50%
eja
s no
55
ar
0
-0 pe 2 rio di d ag e v no an se
20
5
19
2 Leeftijd bij incidentie
* onvolledige registratie in de eerste jaren • sterke daling incidentie maagkanker sinds jaren ‘70, zowel bij mannen als vrouwen • het aandeel van de tumoren in de cardia neemt toe1
85+ 13%
30–44 4%
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 263 1970-79 873 1980-89 1210 1990-94 1012 1995-99 955 2000-02 527 * tot 1988 kleiner gebied
138 539 737 584 530 315
1. Wijnhoven BP, Louwman MW, Tilanus HW, Coebergh JW. Increased incidence of adenocarcinomas at the gastro-oesophageal junction in Dutch males since the 1990s. Eur J Gastroenterol Hepatol 2002;14:115-22. 2. Pinheiro PS, van der Heijden LH, Coebergh JW. Unchanged survival of gastric cancer in the southeastern Netherlands since 1982: result of differential trends in incidence according to Lauren type and subsite. Int J Cancer 1999;84:28-32.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Spijsverteringsorganen 4
6
7
Trends in relatieve overleving2 • relatieve 1-jaars overleving naar bijna 40%; 3-jaars overleving bleef laag (10%)
80
60
40
60–74 47% 45–59 30%
9 -9 95 19
20
0
00 -0 2 pe rio di d ag e v no an se
20
4
* onvolledige registratie in de eerste jaren • sterk stijgende incidentie van slokdarmtumoren sinds begin jaren ‘70 • incidentie stijgt het sterkst bij mannen vanaf 1995, bij vrouwen stabilisatie sinds 1995 • het aandeel van de adenocarcinomen is gestegen van 28% in de periode 1990-94 naar 55% 1,2
3-jaar
1-jaar
-9
*
90
*
100 %
19
0
70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no se ja ar
2
9
4
19
2 Leeftijd bij incidentie
8
-8
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut 2
Trends in primaire behandeling • patiënten met een stadium I tumor worden meestal geopereerd • stadium II en III vaak alleen radiotherapie of chirurgie • meer chemotherapie bij alle stadia
80
1
Trends in detectie en stadium • geen grote verschuivingen in stadiumverdeling sinds 1980, ondanks ruimer aanbod endoscopie wellicht door behandeling van voorstadia (excisie van Barrett’s laesies)
6
10
65
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,2 0-1 Internist * 13 20 Chirurg * 13 20 Radiotherapeut * 35 44
5
12
19
1 Aantal patiënten
Slokdarm – 53
incidentie per 100.000 persoonsjaren
60
Slokdarmkanker kwam niet zo vaak voor in de jaren ‘70, maar neemt wel toe. Het risico om voor het 75e levensjaar slokdarmkanker te krijgen is 0,9% voor mannen en 0,2% voor vrouwen. Het merendeel van de tumoren treedt op na het 60e levensjaar. Bij slokdarmkanker worden plaveiselcelcarcinoom en adenocarcinoom onderscheiden. Risicofactoren voor slokdarmkanker zijn alcoholgebruik, met name in combinatie met roken en overgewicht bij mannen.
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
19
Slokdarm
19
52
80-84 6% 85+ 4% 75-79 9% 30–44 4%
60–74 34% 45–59 26%
80-84 13% 85+ 75-79 10% 15% 30–44 3%
3 Aantal nieuwe patiënten Periode 1960-69 19 1970-79 82 1980-89 207 1990-94 254 1995-99 362 2000-02 340 * tot 1988 kleiner gebied
5 21 87 124 181 114
1. Wijnhoven BP, Louwman MW, Tilanus HW, Coebergh JW. Increased incidence of adenocarcinomas at the gastro-oesophageal junction in Dutch males since the 1990s. Eur J Gastroenterol Hepatol 2002;14:115-22. 2. Botterweck AA, Schouten LJ, Volovics A, Dorant E, van Den Brandt PA. Trends in incidence of adenocarcinoma of the oesophagus and gastric cardia in ten European countries. Int J Epidemiol 2000;29:645-54.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Spijsverteringsorganen 4
6
7
Trends in relatieve overleving2 • relatieve 1-jaars overleving naar bijna 40%; 3-jaars overleving bleef laag (10%)
80
60
40
60–74 47% 45–59 30%
9 -9 95 19
20
0
00 -0 2 pe rio di d ag e v no an se
20
4
* onvolledige registratie in de eerste jaren • sterk stijgende incidentie van slokdarmtumoren sinds begin jaren ‘70 • incidentie stijgt het sterkst bij mannen vanaf 1995, bij vrouwen stabilisatie sinds 1995 • het aandeel van de adenocarcinomen is gestegen van 28% in de periode 1990-94 naar 55% 1,2
3-jaar
1-jaar
-9
*
90
*
100 %
19
0
70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no se ja ar
2
9
4
19
2 Leeftijd bij incidentie
8
-8
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut 2
Trends in primaire behandeling • patiënten met een stadium I tumor worden meestal geopereerd • stadium II en III vaak alleen radiotherapie of chirurgie • meer chemotherapie bij alle stadia
80
1
Trends in detectie en stadium • geen grote verschuivingen in stadiumverdeling sinds 1980, ondanks ruimer aanbod endoscopie wellicht door behandeling van voorstadia (excisie van Barrett’s laesies)
6
10
65
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,2 0-1 Internist * 13 20 Chirurg * 13 20 Radiotherapeut * 35 44
5
12
19
1 Aantal patiënten
Slokdarm – 53
incidentie per 100.000 persoonsjaren
60
Slokdarmkanker kwam niet zo vaak voor in de jaren ‘70, maar neemt wel toe. Het risico om voor het 75e levensjaar slokdarmkanker te krijgen is 0,9% voor mannen en 0,2% voor vrouwen. Het merendeel van de tumoren treedt op na het 60e levensjaar. Bij slokdarmkanker worden plaveiselcelcarcinoom en adenocarcinoom onderscheiden. Risicofactoren voor slokdarmkanker zijn alcoholgebruik, met name in combinatie met roken en overgewicht bij mannen.
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
19
Slokdarm
19
52
80-84 6% 85+ 4% 75-79 9% 30–44 4%
60–74 34% 45–59 26%
80-84 13% 85+ 75-79 10% 15% 30–44 3%
3 Aantal nieuwe patiënten Periode 1960-69 19 1970-79 82 1980-89 207 1990-94 254 1995-99 362 2000-02 340 * tot 1988 kleiner gebied
5 21 87 124 181 114
1. Wijnhoven BP, Louwman MW, Tilanus HW, Coebergh JW. Increased incidence of adenocarcinomas at the gastro-oesophageal junction in Dutch males since the 1990s. Eur J Gastroenterol Hepatol 2002;14:115-22. 2. Botterweck AA, Schouten LJ, Volovics A, Dorant E, van Den Brandt PA. Trends in incidence of adenocarcinoma of the oesophagus and gastric cardia in ten European countries. Int J Epidemiol 2000;29:645-54.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Urinewegen
Nier – 55
Nier Nierkanker staat op de tiende plaats van de meest voorkomende tumoren bij mannen. Bij vrouwen komt het minder vaak voor. Het risico om voor het 75e levensjaar nierkanker te krijgen is 1,0% voor mannen en 0,6% voor vrouwen. Nierkanker bestaat vooral uit kanker van het nierparenchym (de zogenaamde Grawitztumor). Het merendeel van de tumoren treedt op tussen het 60e en 74e levensjaar.
Roken, overgewicht en beroepsmatige blootstelling aan o.a. asbest en benzine zijn mogelijke risicofactoren. In 1999 vond een classificatieverandering plaats van tumorgrootte. Voorheen werden tumoren <2,5 cm geclassificeerd als T1 en vanaf 1999 bestond T1 uit alle tumoren kleiner dan 7 cm.
Trends in detectie en stadium • afname stadium IV sinds begin jaren ‘80 • sterke toename stadium I en afname stadium II sinds 1999, vanwege verandering definitie voor T1
5
6
Trends in primaire behandeling • patiënten met een stadium I-III tumor worden meestal alleen geopereerd (>95%); geen verandering in de tijd • bijna de helft van de patiënten met een stadium IV tumor wordt alleen geopereerd; ruim 10% wordt systemisch behandeld en de rest krijgt geen tumorgerichte behandeling
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
incidentie per 100.000 persoonsjaren 14 12 10
Trends in relatieve overleving • de 10-jaars relatieve overleving is niet significant verbeterd in de loop van de tijd • de huidige 10-jaars relatieve overleving is ongeveer 45% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
7
8 6
1
4 2
+
15–29 1% 30–44 6% 75+ 21%
45–59 26%
• incidentie bij mannen is hoger dan bij vrouwen • sterke toename van incidentie bij zowel mannen als vrouwen, ook door intensiever gebruik van ECHO en CT • mogelijk stabilisering van incidentie sinds eind jaren ‘90 • rookgewoonten in het verleden kunnen deze trends verklaren
80
60
40
20
0
19 5
569
60–74 46%
10-jaar
5-jaar
80 -8 9 19 90 -9 4 19 95 -9 9 20 00 -0 pe 2 rio di d ag e v no an se
2 Leeftijd bij incidentie
100 %
se no ag
di
0 60 65 70 75 80 85 990 995 000 2 1 1 19 19 19 19 19 19
ja
ar
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar 2 aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis
19
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,2 0-1 Internist * 18 71 Uroloog * 18 71
079
1 Aantal patiënten
19 7
54
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 56 1970-79 189 1980-89 405 1990-94 442 1995-99 550 2000-02 378 * tot 1988 kleiner gebied
35 124 294 334 388 237 zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Urinewegen
Nier – 55
Nier Nierkanker staat op de tiende plaats van de meest voorkomende tumoren bij mannen. Bij vrouwen komt het minder vaak voor. Het risico om voor het 75e levensjaar nierkanker te krijgen is 1,0% voor mannen en 0,6% voor vrouwen. Nierkanker bestaat vooral uit kanker van het nierparenchym (de zogenaamde Grawitztumor). Het merendeel van de tumoren treedt op tussen het 60e en 74e levensjaar.
Roken, overgewicht en beroepsmatige blootstelling aan o.a. asbest en benzine zijn mogelijke risicofactoren. In 1999 vond een classificatieverandering plaats van tumorgrootte. Voorheen werden tumoren <2,5 cm geclassificeerd als T1 en vanaf 1999 bestond T1 uit alle tumoren kleiner dan 7 cm.
Trends in detectie en stadium • afname stadium IV sinds begin jaren ‘80 • sterke toename stadium I en afname stadium II sinds 1999, vanwege verandering definitie voor T1
5
6
Trends in primaire behandeling • patiënten met een stadium I-III tumor worden meestal alleen geopereerd (>95%); geen verandering in de tijd • bijna de helft van de patiënten met een stadium IV tumor wordt alleen geopereerd; ruim 10% wordt systemisch behandeld en de rest krijgt geen tumorgerichte behandeling
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
incidentie per 100.000 persoonsjaren 14 12 10
Trends in relatieve overleving • de 10-jaars relatieve overleving is niet significant verbeterd in de loop van de tijd • de huidige 10-jaars relatieve overleving is ongeveer 45% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
7
8 6
1
4 2
+
15–29 1% 30–44 6% 75+ 21%
45–59 26%
• incidentie bij mannen is hoger dan bij vrouwen • sterke toename van incidentie bij zowel mannen als vrouwen, ook door intensiever gebruik van ECHO en CT • mogelijk stabilisering van incidentie sinds eind jaren ‘90 • rookgewoonten in het verleden kunnen deze trends verklaren
80
60
40
20
0
19 5
569
60–74 46%
10-jaar
5-jaar
80 -8 9 19 90 -9 4 19 95 -9 9 20 00 -0 pe 2 rio di d ag e v no an se
2 Leeftijd bij incidentie
100 %
se no ag
di
0 60 65 70 75 80 85 990 995 000 2 1 1 19 19 19 19 19 19
ja
ar
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar 2 aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis
19
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,2 0-1 Internist * 18 71 Uroloog * 18 71
079
1 Aantal patiënten
19 7
54
3 Aantal nieuwe patiënten Periode* 1960-69 56 1970-79 189 1980-89 405 1990-94 442 1995-99 550 2000-02 378 * tot 1988 kleiner gebied
35 124 294 334 388 237 zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Urinewegen
Nierbekken, Urineleider en Urineblaas – 57
5
0
0
30–44 3%
70
19
80
75
19
19
90 995 000 2 1
85
19
19
7
70
19
80
75
19
19
85
19
ig
90 995 000 iag d 2 1
19
Trends in relatieve overleving • afname in 10-jaars relatieve overleving invasieve blaaskanker sinds 2000 door scherpere classificatie • de huidige 10-jaars relatieve overleving van invasieve blaaskanker is 23% • verbetering in 10-jaars relatieve overleving van kanker van nierbekken en urineleider van 38% naar 57% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96 blaas 10-jaar
5-jaar
nierbekken en urineleider
100 % 80
30–44 4%
60
3 Aantal nieuwe patiënten
40
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
99 95 -
20
4 19
2 -0
99
00 20
95 -
0-
-8
94 19
19 9
9 -7
80 19
9
70 19
-6
9
0 55
1. Kiemeney LA, Coebergh JW, Koper NP, van der Heijden LH, Pauwels RP, Schapers RF, Verbeek AL. Bladder cancer incidence and survival in the south-eastern part of The Netherlands, 1975-1989. Eur J Cancer 1994;30A:1134-7.
00 pe 02 rio di d ag e v no an se
20
19
38 129 493 514 583 421
65
19
s no
* onvolledige registratie in de eerste jaren • sterke toename van incidentie oppervlakkige blaaskanker sinds 1973, met name bij mannen • afname incidentie invasieve blaaskanker sinds de jaren ’70 • sterke stijging incidentie kanker van nierbekken en urineleider tot begin jaren ‘80, daarna daling • naast roken heeft verschuiving in classificatie van blaaskanker een rol gespeeld
80-84 13% 75-79 85+ 9% 15%
Periode* 1960-69 110 1970-79 655 1980-89 1751 1990-94 1729 1995-99 2235 2000-02 1436 * tot 1988 kleiner gebied
*
65
19
ar
eja
60
60
19
Trends in detectie en stadium • toename in situ blaaskanker tot begin jaren ‘90 • afname stadium I blaaskanker tot begin jaren ‘90
Trends in primaire behandeling • patiënten jonger dan 70 jaar: verschuiving naar operaties met adjuvante chemotherapie bij stadium I blaaskanker, afname operaties met adjuvante radiotherapie bij stadium II-IV • patiënten van 70 jaar of ouder: meer operaties met adjuvante chemotherapie bij stadium I blaaskanker, afname van alleen operatie bij stadium III/IV
kk
0,5
vl a
10
er
1
op p
15
in op i va pe nva sie rv s la ief f kk ig
1,5
*
20
-9
45–59 18%
2
90
60–74 40%
25
9
45–59 18%
80-84 9% 75-79 85+ 5% 15%
2,5
19
60–74 49%
30
-8
2 Leeftijd bij incidentie
6
3
80
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut 2
35
19
1
3,5
9
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,6 1-2 Uroloog * 49 100 Radiotherapeut * 100 180
incidentie per 100.000 persoonsjaren 40 blaas
-7
1 Aantal patiënten
incidentie per 100.000 persoonsjaren 4 nierbekken en urineleider
70
5
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
os e
Kanker van nierbekken en urineleider komt bij slechts 2 per 100.000 mannen per jaar voor en bij 1 per 100.000 vrouwen. Blaaskanker (urineblaas) staat op de vierde plaats van de meest voorkomende tumoren bij mannen. Bij vrouwen hoort het niet bij de 10 meest voorkomende tumoren. Het merendeel van de tumoren treedt op tussen het 60e en 74e levensjaar. Het risico om voor het 75e levensjaar blaaskanker te krijgen is 3,3% voor mannen en 0,7% voor vrouwen.
4
19
Blaaskanker bestaat uit oppervlakkige en invasieve blaastumoren. In de loop van de tijd hebben verschuivingen plaats-gevonden in classificatie van blaaskanker door de patholoog1. Voordat het WHO classificatiesysteem werd geïmplementeerd in 1973 werden alle laaggradige niet-invasieve papillaire tumoren papillomen genoemd. Deze werden niet geregistreerd door de kankerregistratie. Sinds de jaren ‘70 wordt een onderscheid gemaakt tussen invasieve en niet-invasieve papillocarcinomen en worden ze allemaal geregistreerd. Hierdoor is een vertekening opgetreden in trends in incidentie. Roken en blootstelling aan chemische stoffen zijn mogelijke risicofactoren.
19
Nierbekken, Urineleider en Urineblaas
di ag n
56
Integraal Kankercentrum Zuid
Urinewegen
Nierbekken, Urineleider en Urineblaas – 57
5
0
0
30–44 3%
70
19
80
75
19
19
90 995 000 2 1
85
19
19
7
70
19
80
75
19
19
85
19
ig
90 995 000 iag d 2 1
19
Trends in relatieve overleving • afname in 10-jaars relatieve overleving invasieve blaaskanker sinds 2000 door scherpere classificatie • de huidige 10-jaars relatieve overleving van invasieve blaaskanker is 23% • verbetering in 10-jaars relatieve overleving van kanker van nierbekken en urineleider van 38% naar 57% • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96 blaas 10-jaar
5-jaar
nierbekken en urineleider
100 % 80
30–44 4%
60
3 Aantal nieuwe patiënten
40
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
99 95 -
20
4 19
2 -0
99
00 20
95 -
0-
-8
94 19
19 9
9 -7
80 19
9
70 19
-6
9
0 55
1. Kiemeney LA, Coebergh JW, Koper NP, van der Heijden LH, Pauwels RP, Schapers RF, Verbeek AL. Bladder cancer incidence and survival in the south-eastern part of The Netherlands, 1975-1989. Eur J Cancer 1994;30A:1134-7.
00 pe 02 rio di d ag e v no an se
20
19
38 129 493 514 583 421
65
19
s no
* onvolledige registratie in de eerste jaren • sterke toename van incidentie oppervlakkige blaaskanker sinds 1973, met name bij mannen • afname incidentie invasieve blaaskanker sinds de jaren ’70 • sterke stijging incidentie kanker van nierbekken en urineleider tot begin jaren ‘80, daarna daling • naast roken heeft verschuiving in classificatie van blaaskanker een rol gespeeld
80-84 13% 75-79 85+ 9% 15%
Periode* 1960-69 110 1970-79 655 1980-89 1751 1990-94 1729 1995-99 2235 2000-02 1436 * tot 1988 kleiner gebied
*
65
19
ar
eja
60
60
19
Trends in detectie en stadium • toename in situ blaaskanker tot begin jaren ‘90 • afname stadium I blaaskanker tot begin jaren ‘90
Trends in primaire behandeling • patiënten jonger dan 70 jaar: verschuiving naar operaties met adjuvante chemotherapie bij stadium I blaaskanker, afname operaties met adjuvante radiotherapie bij stadium II-IV • patiënten van 70 jaar of ouder: meer operaties met adjuvante chemotherapie bij stadium I blaaskanker, afname van alleen operatie bij stadium III/IV
kk
0,5
vl a
10
er
1
op p
15
in op i va pe nva sie rv s la ief f kk ig
1,5
*
20
-9
45–59 18%
2
90
60–74 40%
25
9
45–59 18%
80-84 9% 75-79 85+ 5% 15%
2,5
19
60–74 49%
30
-8
2 Leeftijd bij incidentie
6
3
80
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut 2
35
19
1
3,5
9
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,6 1-2 Uroloog * 49 100 Radiotherapeut * 100 180
incidentie per 100.000 persoonsjaren 40 blaas
-7
1 Aantal patiënten
incidentie per 100.000 persoonsjaren 4 nierbekken en urineleider
70
5
Trends in incidentie 5-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
os e
Kanker van nierbekken en urineleider komt bij slechts 2 per 100.000 mannen per jaar voor en bij 1 per 100.000 vrouwen. Blaaskanker (urineblaas) staat op de vierde plaats van de meest voorkomende tumoren bij mannen. Bij vrouwen hoort het niet bij de 10 meest voorkomende tumoren. Het merendeel van de tumoren treedt op tussen het 60e en 74e levensjaar. Het risico om voor het 75e levensjaar blaaskanker te krijgen is 3,3% voor mannen en 0,7% voor vrouwen.
4
19
Blaaskanker bestaat uit oppervlakkige en invasieve blaastumoren. In de loop van de tijd hebben verschuivingen plaats-gevonden in classificatie van blaaskanker door de patholoog1. Voordat het WHO classificatiesysteem werd geïmplementeerd in 1973 werden alle laaggradige niet-invasieve papillaire tumoren papillomen genoemd. Deze werden niet geregistreerd door de kankerregistratie. Sinds de jaren ‘70 wordt een onderscheid gemaakt tussen invasieve en niet-invasieve papillocarcinomen en worden ze allemaal geregistreerd. Hierdoor is een vertekening opgetreden in trends in incidentie. Roken en blootstelling aan chemische stoffen zijn mogelijke risicofactoren.
19
Nierbekken, Urineleider en Urineblaas
di ag n
56
Integraal Kankercentrum Zuid
Vrouwelijke geslachtsorganen
Trends in detectie en stadium • verschuiving naar stadium 1A bij baarmoederhalskanker (<60 jaar) door bevolkingsonderzoek < 60 jaar IV B II B IV A
II B IV A
60
00 -0 pe 2 rio di d ag e v no an se
9 -9
-9
9
95 19
19
19
19
85
80
00 20
90
IA
2
0 -0
9 -9 95 19
19
85 19
19
90
-8
-9
9
4
15
4
IA
IBII A
-8
20
20
4
40
IBII A
4
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 25
onbekend
80
Trends in incidentie en sterfte 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
60+ jaar 100 % IV B
20
5
80
Ook al hoort baarmoederhalskanker niet bij de 10 meest voorkomende tumoren bij vrouwen, er gaat veel aandacht naar uit vanwege de mogelijkheid van ontdekking van voorstadia van kanker en betere behandeling in regionaal verband. Voor deze tumor werd periodiek bevolkingsonderzoek bij vrouwen van 35 tot 55 jaar gestart in de jaren ’70, hetgeen in ruim 50% van het verzorgingsgebied gecontinueerd werd tot medio jaren ‘80. Sinds 1996 worden alle vrouwen van 30-59 jaar 5-jaarlijks opgeroepen voor een uitstrijkje.
Risicofactoren voor baarmoederhalskanker zijn seksuele activiteiten (besmetting met humaan papilloma virus (HPV)), lage sociaaleconomische status en roken. Het risico om voor het 75e levensjaar baarmoederhalskanker te krijgen is 0,5%.
-8
Baarmoederhals
Baarmoederhals – 59
-8
58
60
2
2 Leeftijd bij incidentie 15–29 5%
6
Trends in primaire behandeling • patiënten met FIGO I/II werden in de loop van de tijd vaker behandeld met radicale chirurgie • in de loop van de tijd minder radiotherapie bij FIGO I
19
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut
0
19
1
5
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di in ste a ci rft de ste gno e nt rft se ie eja jaa ar r/
10
1 Aantal patiënten per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,1 0-1 Gynaecoloog * 6 50 Radiotherapeut * 18 120
• sterke afname van incidentie en sterfte sinds 1970, door behandeling van voorstadia van kanker a.g.v. bevolkingsonderzoek • lichte stijging tweede helft van de jaren ’80 door onderbreking van bevolkingsonderzoek • hervatting daling sinds medio 1990 door hernieuwde start
7
Trends in relatieve overleving • patiënten jonger dan 60 jaar: aanzienlijke verbetering in 10-jaars overleving van 54% naar 75% • overleving bij 60 jaar of ouder lijkt licht te zijn gedaald, maar dit was niet significant • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
75+ 12% 60–74 22%
< 60 jaar 10-jaar
5-jaar 30–44 36%
60+ jaar 100 % 80
45–59 25%
60
40
3 Aantal nieuwe patiënten
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
20
9 95 -9
19
94 0-
-8
9
19 9
80
19
-7 9
19
70
9 19
55
-6
2 -0
20 00
9 95 -9
19
94 0-
9
19 9
-8 80
19
70 19
55
-6
9
-7 9
0
00 pe 02 r di iod ag e v no an se
20
19
Periode* 1960-69 197 1970-79 325 1980-89 426 1990-94 430 1995-99 406 2000-02 210 * tot 1988 kleiner gebied
Integraal Kankercentrum Zuid
Vrouwelijke geslachtsorganen
Trends in detectie en stadium • verschuiving naar stadium 1A bij baarmoederhalskanker (<60 jaar) door bevolkingsonderzoek < 60 jaar IV B II B IV A
II B IV A
60
00 -0 pe 2 rio di d ag e v no an se
9 -9
-9
9
95 19
19
19
19
85
80
00 20
90
IA
2
0 -0
9 -9 95 19
19
85 19
19
90
-8
-9
9
4
15
4
IA
IBII A
-8
20
20
4
40
IBII A
4
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 25
onbekend
80
Trends in incidentie en sterfte 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
60+ jaar 100 % IV B
20
5
80
Ook al hoort baarmoederhalskanker niet bij de 10 meest voorkomende tumoren bij vrouwen, er gaat veel aandacht naar uit vanwege de mogelijkheid van ontdekking van voorstadia van kanker en betere behandeling in regionaal verband. Voor deze tumor werd periodiek bevolkingsonderzoek bij vrouwen van 35 tot 55 jaar gestart in de jaren ’70, hetgeen in ruim 50% van het verzorgingsgebied gecontinueerd werd tot medio jaren ‘80. Sinds 1996 worden alle vrouwen van 30-59 jaar 5-jaarlijks opgeroepen voor een uitstrijkje.
Risicofactoren voor baarmoederhalskanker zijn seksuele activiteiten (besmetting met humaan papilloma virus (HPV)), lage sociaaleconomische status en roken. Het risico om voor het 75e levensjaar baarmoederhalskanker te krijgen is 0,5%.
-8
Baarmoederhals
Baarmoederhals – 59
-8
58
60
2
2 Leeftijd bij incidentie 15–29 5%
6
Trends in primaire behandeling • patiënten met FIGO I/II werden in de loop van de tijd vaker behandeld met radicale chirurgie • in de loop van de tijd minder radiotherapie bij FIGO I
19
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut
0
19
1
5
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di in ste a ci rft de ste gno e nt rft se ie eja jaa ar r/
10
1 Aantal patiënten per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,1 0-1 Gynaecoloog * 6 50 Radiotherapeut * 18 120
• sterke afname van incidentie en sterfte sinds 1970, door behandeling van voorstadia van kanker a.g.v. bevolkingsonderzoek • lichte stijging tweede helft van de jaren ’80 door onderbreking van bevolkingsonderzoek • hervatting daling sinds medio 1990 door hernieuwde start
7
Trends in relatieve overleving • patiënten jonger dan 60 jaar: aanzienlijke verbetering in 10-jaars overleving van 54% naar 75% • overleving bij 60 jaar of ouder lijkt licht te zijn gedaald, maar dit was niet significant • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
75+ 12% 60–74 22%
< 60 jaar 10-jaar
5-jaar 30–44 36%
60+ jaar 100 % 80
45–59 25%
60
40
3 Aantal nieuwe patiënten
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
20
9 95 -9
19
94 0-
-8
9
19 9
80
19
-7 9
19
70
9 19
55
-6
2 -0
20 00
9 95 -9
19
94 0-
9
19 9
-8 80
19
70 19
55
-6
9
-7 9
0
00 pe 02 r di iod ag e v no an se
20
19
Periode* 1960-69 197 1970-79 325 1980-89 426 1990-94 430 1995-99 406 2000-02 210 * tot 1988 kleiner gebied
Integraal Kankercentrum Zuid
Vrouwelijke geslachtsorganen < 60 jaar
incidentie per 100.000 persoonsjaren 20 18 16
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut 2
II
60 I 40
10 8 6
20
20
-9 95 19
00
9
4 -9 90 19
-8 85 19
19
80
-8
9
4
2 20
95
00
-9
-0
9
4 19
19
19
85
90
-8
-9
9
4 -8 80 19
-0 pe 2 rio di d ag e v no an se
ste
70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag ste no rft se eja jaa ar r/
65 *
19
19
19
60 *
0
0
* onvolledige registratie in de eerste jaren • licht stijgende incidentie, mogelijk door toename overgewicht • weinig verandering in sterfte; relatieve afname
Trends in primaire behandeling • bijna iedereen met baarmoederkanker werd geopereerd • na de Portec-trial waaraan een groot aantal patiënten uit de regio deelnamen, werd minder radiotherapie gegeven aan vrouwen op middelbare leeftijd1,2 • er was een afname van het percentage chemotherapie bij FIGO I-III
6
Trends in overleving • nauwelijks verandering sinds jaren ’60 • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
2 Leeftijd bij incidentie
75+ 22%
80
I
7
30–44 3%
onbekend
IV III
12
2
1
60+ jaar 100 %
IV III II
14
4
1 Aantal patiënten per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,2 1-2 Gynaecoloog * 18 130 Radiotherapeut * 27 164
Trends in detectie en stadium • weinig verandering in stadiumverdeling in de loop van de tijd
5
de nt ie
Baarmoederkanker staat op de vierde plaats van meest voorkomende tumoren bij vrouwen, maar veel lager qua sterfte. Meestal treedt baarmoederkanker op na de menopauze. Mogelijk risicoverhogend is kinderloosheid en factoren die de oestrogeenspiegel doen stijgen, zoals overgewicht en consumptie van dierlijke producten. Het risico om voor het 75e levensjaar baarmoederkanker te krijgen is 1,5%.
Trends in incidentie en sterfte 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
in ci
Baarmoederlichaam
Baarmoederlichaam – 61
r ft e
60
100 %
10-jaar
5-jaar
80 45–59 31%
60–74 45%
60
40
Periode* 1960-69 137 1970-79 430 1980-89 816 1990-94 766 1995-99 925 2000-02 629 * tot 1988 kleiner gebied
95 19
20
-9 9
4 -9
9 -8
90 19
80
-7
9 19
70
19
19
55
-6 9
0
3 Aantal nieuwe patiënten
00 -0 pe 2 rio di d ag e v no an se
20
1. van Putten WL, Lybeert ML, Brolmann HA, Klinkhamer PJ, Coebergh JW. Adjuvante postoperatieve radiotherapie bij patiënten met endometrium carcinoom; geen effect op overlevingsduur bij retrospectief onderzoek in Zuidoost-Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd 1995;139:388-93. 2. Creutzberg CL, van Putten WL, Koper PC, Lybeert ML, Jobsen JJ, Warlam-Rodenhuis CC, De Winter KA, Lutgens LC, van den Bergh AC, van de Steen-Banasik E, Beerman H, van Lent M. Surgery and postoperative radiotherapy versus surgery alone for patients with stage-1 endometrial carcinoma: multicentre randomised trial. PORTEC Study Group. Post Operative Radiation Therapy in Endometrial Carcinoma. Lancet 2000;355:1404-11.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Vrouwelijke geslachtsorganen < 60 jaar
incidentie per 100.000 persoonsjaren 20 18 16
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut 2
II
60 I 40
10 8 6
20
20
-9 95 19
00
9
4 -9 90 19
-8 85 19
19
80
-8
9
4
2 20
95
00
-9
-0
9
4 19
19
19
85
90
-8
-9
9
4 -8 80 19
-0 pe 2 rio di d ag e v no an se
ste
70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag ste no rft se eja jaa ar r/
65 *
19
19
19
60 *
0
0
* onvolledige registratie in de eerste jaren • licht stijgende incidentie, mogelijk door toename overgewicht • weinig verandering in sterfte; relatieve afname
Trends in primaire behandeling • bijna iedereen met baarmoederkanker werd geopereerd • na de Portec-trial waaraan een groot aantal patiënten uit de regio deelnamen, werd minder radiotherapie gegeven aan vrouwen op middelbare leeftijd1,2 • er was een afname van het percentage chemotherapie bij FIGO I-III
6
Trends in overleving • nauwelijks verandering sinds jaren ’60 • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96
2 Leeftijd bij incidentie
75+ 22%
80
I
7
30–44 3%
onbekend
IV III
12
2
1
60+ jaar 100 %
IV III II
14
4
1 Aantal patiënten per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,2 1-2 Gynaecoloog * 18 130 Radiotherapeut * 27 164
Trends in detectie en stadium • weinig verandering in stadiumverdeling in de loop van de tijd
5
de nt ie
Baarmoederkanker staat op de vierde plaats van meest voorkomende tumoren bij vrouwen, maar veel lager qua sterfte. Meestal treedt baarmoederkanker op na de menopauze. Mogelijk risicoverhogend is kinderloosheid en factoren die de oestrogeenspiegel doen stijgen, zoals overgewicht en consumptie van dierlijke producten. Het risico om voor het 75e levensjaar baarmoederkanker te krijgen is 1,5%.
Trends in incidentie en sterfte 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
in ci
Baarmoederlichaam
Baarmoederlichaam – 61
r ft e
60
100 %
10-jaar
5-jaar
80 45–59 31%
60–74 45%
60
40
Periode* 1960-69 137 1970-79 430 1980-89 816 1990-94 766 1995-99 925 2000-02 629 * tot 1988 kleiner gebied
95 19
20
-9 9
4 -9
9 -8
90 19
80
-7
9 19
70
19
19
55
-6 9
0
3 Aantal nieuwe patiënten
00 -0 pe 2 rio di d ag e v no an se
20
1. van Putten WL, Lybeert ML, Brolmann HA, Klinkhamer PJ, Coebergh JW. Adjuvante postoperatieve radiotherapie bij patiënten met endometrium carcinoom; geen effect op overlevingsduur bij retrospectief onderzoek in Zuidoost-Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd 1995;139:388-93. 2. Creutzberg CL, van Putten WL, Koper PC, Lybeert ML, Jobsen JJ, Warlam-Rodenhuis CC, De Winter KA, Lutgens LC, van den Bergh AC, van de Steen-Banasik E, Beerman H, van Lent M. Surgery and postoperative radiotherapy versus surgery alone for patients with stage-1 endometrial carcinoma: multicentre randomised trial. PORTEC Study Group. Post Operative Radiation Therapy in Endometrial Carcinoma. Lancet 2000;355:1404-11.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Vrouwelijke geslachtsorganen Trends in incidentie en sterfte 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
Eierstokkanker staat op de 8e plaats van de meest voorkomende tumoren bij vrouwen en op de 4e plaats qua sterfte. Het risico om voor het 75e levensjaar eierstokkanker te krijgen is 1,1%. Zwangerschappen en pilgebruik werken mogelijk beschermend. Deze tumor wordt vaak pas in een laat stadium ontdekt vanwege onduidelijke symptomen (vage buikklachten).
6
incidentie per 100.000 persoonsjaren 18
nt ie
16 14
Trends in primaire behandeling • toename van combinatie chirurgie en chemotherapie (sinds eind jaren ’80 meestal cisplatinum) en afname van adjuvante radiotherapie • oudere patiënten kregen minder vaak de combinatie chirurgie en chemotherapie dan jongere (zie ook p. 75), maar er was een toename in de loop van de tijd
12
in
ci
de
Eierstok
Eierstok – 63
10
ste r ft e
62
8 6 4 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag ste no rft se eja jaa ar r/
2 0 60
1 Aantal patiënten
Trends in relatieve overleving • patiënten jonger dan 70 jaar: relatief slechte 5-jaars overleving, maar verbetering van 24% naar 54% door gebruik van cisplatinum en betere stagering1. • bij 70 jaar of ouder verbetering in overleving sinds midden jaren ‘90 • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96 < 70 jaar
19
19
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,2 0-1 Gynaecoloog * 13 60 Radiotherapeut * 11 40
7
5-jaar
3-jaar
• stijging incidentie tot midden jaren ’80, daarna lichte daling, mogelijk door toegenomen pilgebruik sinds de jaren ’60 • daling in sterfte sinds midden jaren ‘70, vooral door betere behandeling
1
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut 2
70+ jaar
100 % 80
60
40
Trends in detectie en stadium • weinig verandering in stadium eierstokkanker in de loop der tijd • mogelijk upstaging door betere chirurgie (debulking)
2 Leeftijd bij incidentie 15–29 3% 30–44 8% 75+ 19%
60–74 38%
100 %
onbekend
20
19
94
89
79
70
19
80
19
90
02
99
19
95
20
00
0
79
0-
7 19
89
0-
8 19
94
0-
9 19
99
5-
9 19
pe r di iod ag e v no an se
5
02
0-
0 20
IV
80 45–59 32%
III
60
40 II 20
Periode* 1960-69 109 1970-79 417 1980-89 747 1990-94 728 1995-99 811 2000-02 474 * tot 1988 kleiner gebied
9 -9 95 19
20
4 -9 90 19
85 19
80
-8
-8 9
4
0 19
3 Aantal nieuwe patiënten
00 -0 2 pe rio di d ag e v no an se
I
1. Balvert-Locht HR, Coebergh JW, Hop WC, Brolmann HA, Crommelin M, van Wijck DJ, VerhagenTeulings MT. Improved prognosis of ovarian cancer in The Netherlands during the period 1975-1985: a registry-based study. Gynecol Oncol 1991;42:3-8.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
Vrouwelijke geslachtsorganen Trends in incidentie en sterfte 3-jaars voortschrijdend gemiddelde (ESR)
4
Eierstokkanker staat op de 8e plaats van de meest voorkomende tumoren bij vrouwen en op de 4e plaats qua sterfte. Het risico om voor het 75e levensjaar eierstokkanker te krijgen is 1,1%. Zwangerschappen en pilgebruik werken mogelijk beschermend. Deze tumor wordt vaak pas in een laat stadium ontdekt vanwege onduidelijke symptomen (vage buikklachten).
6
incidentie per 100.000 persoonsjaren 18
nt ie
16 14
Trends in primaire behandeling • toename van combinatie chirurgie en chemotherapie (sinds eind jaren ’80 meestal cisplatinum) en afname van adjuvante radiotherapie • oudere patiënten kregen minder vaak de combinatie chirurgie en chemotherapie dan jongere (zie ook p. 75), maar er was een toename in de loop van de tijd
12
in
ci
de
Eierstok
Eierstok – 63
10
ste r ft e
62
8 6 4 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag ste no rft se eja jaa ar r/
2 0 60
1 Aantal patiënten
Trends in relatieve overleving • patiënten jonger dan 70 jaar: relatief slechte 5-jaars overleving, maar verbetering van 24% naar 54% door gebruik van cisplatinum en betere stagering1. • bij 70 jaar of ouder verbetering in overleving sinds midden jaren ‘90 • voor de overlevingscijfers van langdurig overlevenden, zie conditionele overleving p. 96 < 70 jaar
19
19
per behandelaar Nieuw1 Totaal2 Huisarts 0,2 0-1 Gynaecoloog * 13 60 Radiotherapeut * 11 40
7
5-jaar
3-jaar
• stijging incidentie tot midden jaren ’80, daarna lichte daling, mogelijk door toegenomen pilgebruik sinds de jaren ’60 • daling in sterfte sinds midden jaren ‘70, vooral door betere behandeling
1
nieuw gediagnosticeerde patiënten/jaar aantal (ex-) kankerpatiënten in praktijk * per ziekenhuis/instituut 2
70+ jaar
100 % 80
60
40
Trends in detectie en stadium • weinig verandering in stadium eierstokkanker in de loop der tijd • mogelijk upstaging door betere chirurgie (debulking)
2 Leeftijd bij incidentie 15–29 3% 30–44 8% 75+ 19%
60–74 38%
100 %
onbekend
20
19
94
89
79
70
19
80
19
90
02
99
19
95
20
00
0
79
0-
7 19
89
0-
8 19
94
0-
9 19
99
5-
9 19
pe r di iod ag e v no an se
5
02
0-
0 20
IV
80 45–59 32%
III
60
40 II 20
Periode* 1960-69 109 1970-79 417 1980-89 747 1990-94 728 1995-99 811 2000-02 474 * tot 1988 kleiner gebied
9 -9 95 19
20
4 -9 90 19
85 19
80
-8
-8 9
4
0 19
3 Aantal nieuwe patiënten
00 -0 2 pe rio di d ag e v no an se
I
1. Balvert-Locht HR, Coebergh JW, Hop WC, Brolmann HA, Crommelin M, van Wijck DJ, VerhagenTeulings MT. Improved prognosis of ovarian cancer in The Netherlands during the period 1975-1985: a registry-based study. Gynecol Oncol 1991;42:3-8.
zie ook: ikz.figuren.iKCnet.nl en ikz.cijfers.iKCnet.nl
Integraal Kankercentrum Zuid
64
Trends in sterfte aan belangrijke doodsoorzaken Door het gebruik van de wereldstandaardbevolking wegen veranderingen die zich op jongere en middelbare leeftijd voordeden vooral zwaar. Er blijken op zijn minst een viertal belangrijke veranderingen te zijn opgetreden, deels in de onderlinge samenhang met het rookgedrag: • de sterke afname in de totale sterfte, welke stabiliseerde sinds de jaren ‘90, leidde tot een aanzienlijke verbetering in de levensverwachting, in eerste instantie en vooral bij vrouwen • bij nagenoeg alle doodsoorzaken blijkt een afname, behalve infectieziekten en chronische longziekten; kanker bij mannen toont een afname na een aanvankelijke sterke stijging • bij kanker wordt de sterke afname van de sterfte op de kinderleeftijd en bij jongvolwassenen (zie ook p. 12 en 14) verhuld door de sterke toename op oudere leeftijd, vooral bij mannen • kanker werd verhoudingsgewijze belangrijker: van 25 naar 30%, deels door de sterke daling (halvering) van de sterfte aan hart- en vaatziekten, waardoor latere effecten van tabaksgebruik zichtbaar worden op het ontstaan van kanker en chronische longziekten.
65
thema’s Belangrijke veranderingen incidentie en sterfte in de afgelopen decennia - 66 Demografische ontwikkelingen in Nederland en de IKZ-regio - 72 Ouderen en co-morbiditeit - 75 Stijgende prevalentie van kanker en implicaties voor zorgvraag - 80 Kwaliteit van leven bij (ex-)kankerpatiënten - 84 Meervoudige primaire tumoren - 86 Variatie in behandeling - 88 Sociaal-economische status en kanker - 92 Conditionele overleving - 96 Trends in radiotherapie - 98
19 93 -2 00 2
19 83 -9 2
19 73 -8 2
Doodsoorzaak ICD-9*
19 63 -7 2
Trend in voor leeftijd gestandaardiseerde sterfte (WSR) van belangrijke doodsoorzaken, 1963-2002 (oostelijke regio van de IKZ-kankerregistratie) per 100.000 persoonsjaren
Infecties (1-139) Kanker Goedaardige tumoren Ischaemische Hartziekten Cerebrovasculaire ziekten (430-438) Overig vasculair lijden** (415-29, 439-44) Chronisch obstructief longlijden (460-519) Ongevallen, geweld en vergiftigingen Onbekend Alle doodsoorzaken
5,9 187 5,1 197 73 54 51 61 22 731
3,6 211 3,4 192 66 55 52 46 14 710
3,0 205 2,9 148 44 66 52 34 28 634
4,9 179 3,9 96 42 70 64 35 25 599
Infecties (1-139) Kanker Goedaardige tumoren Ischaemische Hartziekten Cerebrovasculaire ziekten (430-438) Overig vasculair lijden** (415-29, 439-44) Chronisch obstructief longlijden (460-519) Ongevallen, geweld en vergiftigingen Onbekend Alle doodsoorzaken
2,7 126 4,8 109 71 50 23 26 7,1 499
2,1 114 2,8 84 55 41 18 24 4,9 401
2,2 110 1,9 65 41 40 17 18 11 357
3,7 105 2,7 41 33 40 26 16 14 355
* ICD-7, ICD-8 en ICD-10 werden gehercodeerd ** bevat ook peripheer vaatlijden
bron: Centraal Bureau voor de Statistiek
Integraal Kankercentrum Zuid
64
Trends in sterfte aan belangrijke doodsoorzaken Door het gebruik van de wereldstandaardbevolking wegen veranderingen die zich op jongere en middelbare leeftijd voordeden vooral zwaar. Er blijken op zijn minst een viertal belangrijke veranderingen te zijn opgetreden, deels in de onderlinge samenhang met het rookgedrag: • de sterke afname in de totale sterfte, welke stabiliseerde sinds de jaren ‘90, leidde tot een aanzienlijke verbetering in de levensverwachting, in eerste instantie en vooral bij vrouwen • bij nagenoeg alle doodsoorzaken blijkt een afname, behalve infectieziekten en chronische longziekten; kanker bij mannen toont een afname na een aanvankelijke sterke stijging • bij kanker wordt de sterke afname van de sterfte op de kinderleeftijd en bij jongvolwassenen (zie ook p. 12 en 14) verhuld door de sterke toename op oudere leeftijd, vooral bij mannen • kanker werd verhoudingsgewijze belangrijker: van 25 naar 30%, deels door de sterke daling (halvering) van de sterfte aan hart- en vaatziekten, waardoor latere effecten van tabaksgebruik zichtbaar worden op het ontstaan van kanker en chronische longziekten.
65
thema’s Belangrijke veranderingen incidentie en sterfte in de afgelopen decennia - 66 Demografische ontwikkelingen in Nederland en de IKZ-regio - 72 Ouderen en co-morbiditeit - 75 Stijgende prevalentie van kanker en implicaties voor zorgvraag - 80 Kwaliteit van leven bij (ex-)kankerpatiënten - 84 Meervoudige primaire tumoren - 86 Variatie in behandeling - 88 Sociaal-economische status en kanker - 92 Conditionele overleving - 96 Trends in radiotherapie - 98
19 93 -2 00 2
19 83 -9 2
19 73 -8 2
Doodsoorzaak ICD-9*
19 63 -7 2
Trend in voor leeftijd gestandaardiseerde sterfte (WSR) van belangrijke doodsoorzaken, 1963-2002 (oostelijke regio van de IKZ-kankerregistratie) per 100.000 persoonsjaren
Infecties (1-139) Kanker Goedaardige tumoren Ischaemische Hartziekten Cerebrovasculaire ziekten (430-438) Overig vasculair lijden** (415-29, 439-44) Chronisch obstructief longlijden (460-519) Ongevallen, geweld en vergiftigingen Onbekend Alle doodsoorzaken
5,9 187 5,1 197 73 54 51 61 22 731
3,6 211 3,4 192 66 55 52 46 14 710
3,0 205 2,9 148 44 66 52 34 28 634
4,9 179 3,9 96 42 70 64 35 25 599
Infecties (1-139) Kanker Goedaardige tumoren Ischaemische Hartziekten Cerebrovasculaire ziekten (430-438) Overig vasculair lijden** (415-29, 439-44) Chronisch obstructief longlijden (460-519) Ongevallen, geweld en vergiftigingen Onbekend Alle doodsoorzaken
2,7 126 4,8 109 71 50 23 26 7,1 499
2,1 114 2,8 84 55 41 18 24 4,9 401
2,2 110 1,9 65 41 40 17 18 11 357
3,7 105 2,7 41 33 40 26 16 14 355
* ICD-7, ICD-8 en ICD-10 werden gehercodeerd ** bevat ook peripheer vaatlijden
bron: Centraal Bureau voor de Statistiek
Integraal Kankercentrum Zuid
66
Verandering in incidentie en sterfte – 67
Belangrijke veranderingen in incidentie en sterfte in de afgelopen decennia
Toegenomen alcoholgebruik heeft invloed gehad op de toegenomen incidentie en sterfte van mond-, keel- en slokdarmkanker en kanker van de stembanden, vooral in combinatie met roken (figuur 1-4). Sinds de jaren ’50 steeg het alcoholgebruik in Nederland weer met het stijgen van de welvaart. De laatste decennia is er sprake van een golf van ‘sociaal alcoholgebruik’ met een toename van de verslavingsproblematiek (vanaf de jaren ’70 bij mannen en vanaf de jaren ’80 bij vrouwen)1. De trends in incidentie en sterfte van long-, strottenhoofd-, blaas en nierkanker kunnen grotendeels verklaard worden door rookgedrag in het verleden (figuur 4-6). In zuidoost-Nederland was het percentage mannelijke rokers erg hoog, mede vanwege de aanwezigheid van veel tabaksindustrie2, maar daalde sterk van 95% in 1960 tot 40% in de jaren ’80 en tot 35% in de jaren ‘90. Het percentage rooksters was relatief laag (27% in 1960), maar steeg tot 40% in 1967; na 1979 daalde dit percentage tot 30% in de jaren ’903,4.
De incidentie en sterfte van kanker in zuidoost-Nederland zijn in de afgelopen decennia sterk veranderd. Trends in incidentie kunnen echt zijn als gevolg van veranderingen in blootstelling aan risicofactoren, maar kunnen ook op schijn berusten als gevolg van vervroegde opsporing. Trends in sterfte worden beïnvloed door de combinatie van veranderingen in incidentie en overleving. De trends in overleving kunnen verklaard worden door veranderingen in vroege opsporing en behandeling. Risicofactoren die een rol spelen Wat betreft veranderingen in blootstelling aan risicofactoren spelen doorgaans vijf belangrijke factoren een rol: alcoholgebruik, roken, voedings- en bewegingspatroon, blootstelling aan zonlicht en infecties.
figuur 1 – mondholte
figuur 5 – long
figuur 2 – keelholte
incidentie per 100.000 persoonsjaren 5 4
figuur 6 – nier incidentie per 100.000 persoonsjaren 14
6
incidentie per 100.000 persoonsjaren 140
5
120
12
100
10
80
8
60
6
40
4
20
2
incidentie per 100.000 persoonsjaren
4
3
2 2
1
ja no
se
0 60 65 70 75 80 85 990 995 000 2 1 1 19 19 19 19 19 19
figuur 4 – strottenhoofd incidentie per 100.000 persoonsjaren
figuur 7 – maag incidentie per 100.000 persoonsjaren
figuur 8 – dikke darm incidentie per 100.000 persoonsjaren
12
8
45
45
7
40
40
35
35
30
30
di
25
25
20
20
15
15
10
10
* onvolledige registratie in de eerste jaren
60
19
65
19
70
19
75
19
80
19
85
19
90 995 000 2 1
19
da kk e da
rm
di de
ld
ar
m
de
ld
ar
m
kk
e 5
5
gl
0
os
70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no
*
19
65
*
19
19
60
se
0
ag n
ja
1
di
2
en
2
0
60
19
65
19
70
19
75
19
80
19
85
19
19
90 995 000 iag 2 d 1
s no
ej
ar
eja
0
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00
3
4
60
s su ot upr pr tis ag ag eja lo lo tti tti ar s s
4
6
19
5
*
8
19
gl
ot ti
s
6
*
10
rm
figuur 3 – slokdarm incidentie per 100.000 persoonsjaren
en
di ag
60 19 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no s
ej
0
19
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no
90 95 000 2 19 19
60
5
8 19
19
0
8 19
19
5
7 19
no
0
7 19
di ag
60 19
5
6 19
se
0
se
0
ja a
r
1
ar
3
s no
ag
di
Integraal Kankercentrum Zuid
66
Verandering in incidentie en sterfte – 67
Belangrijke veranderingen in incidentie en sterfte in de afgelopen decennia
Toegenomen alcoholgebruik heeft invloed gehad op de toegenomen incidentie en sterfte van mond-, keel- en slokdarmkanker en kanker van de stembanden, vooral in combinatie met roken (figuur 1-4). Sinds de jaren ’50 steeg het alcoholgebruik in Nederland weer met het stijgen van de welvaart. De laatste decennia is er sprake van een golf van ‘sociaal alcoholgebruik’ met een toename van de verslavingsproblematiek (vanaf de jaren ’70 bij mannen en vanaf de jaren ’80 bij vrouwen)1. De trends in incidentie en sterfte van long-, strottenhoofd-, blaas en nierkanker kunnen grotendeels verklaard worden door rookgedrag in het verleden (figuur 4-6). In zuidoost-Nederland was het percentage mannelijke rokers erg hoog, mede vanwege de aanwezigheid van veel tabaksindustrie2, maar daalde sterk van 95% in 1960 tot 40% in de jaren ’80 en tot 35% in de jaren ‘90. Het percentage rooksters was relatief laag (27% in 1960), maar steeg tot 40% in 1967; na 1979 daalde dit percentage tot 30% in de jaren ’903,4.
De incidentie en sterfte van kanker in zuidoost-Nederland zijn in de afgelopen decennia sterk veranderd. Trends in incidentie kunnen echt zijn als gevolg van veranderingen in blootstelling aan risicofactoren, maar kunnen ook op schijn berusten als gevolg van vervroegde opsporing. Trends in sterfte worden beïnvloed door de combinatie van veranderingen in incidentie en overleving. De trends in overleving kunnen verklaard worden door veranderingen in vroege opsporing en behandeling. Risicofactoren die een rol spelen Wat betreft veranderingen in blootstelling aan risicofactoren spelen doorgaans vijf belangrijke factoren een rol: alcoholgebruik, roken, voedings- en bewegingspatroon, blootstelling aan zonlicht en infecties.
figuur 1 – mondholte
figuur 5 – long
figuur 2 – keelholte
incidentie per 100.000 persoonsjaren 5 4
figuur 6 – nier incidentie per 100.000 persoonsjaren 14
6
incidentie per 100.000 persoonsjaren 140
5
120
12
100
10
80
8
60
6
40
4
20
2
incidentie per 100.000 persoonsjaren
4
3
2 2
1
ja no
se
0 60 65 70 75 80 85 990 995 000 2 1 1 19 19 19 19 19 19
figuur 4 – strottenhoofd incidentie per 100.000 persoonsjaren
figuur 7 – maag incidentie per 100.000 persoonsjaren
figuur 8 – dikke darm incidentie per 100.000 persoonsjaren
12
8
45
45
7
40
40
35
35
30
30
di
25
25
20
20
15
15
10
10
* onvolledige registratie in de eerste jaren
60
19
65
19
70
19
75
19
80
19
85
19
90 995 000 2 1
19
da kk e da
rm
di de
ld
ar
m
de
ld
ar
m
kk
e 5
5
gl
0
os
70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no
*
19
65
*
19
19
60
se
0
ag n
ja
1
di
2
en
2
0
60
19
65
19
70
19
75
19
80
19
85
19
19
90 995 000 iag 2 d 1
s no
ej
ar
eja
0
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00
3
4
60
s su ot upr pr tis ag ag eja lo lo tti tti ar s s
4
6
19
5
*
8
19
gl
ot ti
s
6
*
10
rm
figuur 3 – slokdarm incidentie per 100.000 persoonsjaren
en
di ag
60 19 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no s
ej
0
19
65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no
90 95 000 2 19 19
60
5
8 19
19
0
8 19
19
5
7 19
no
0
7 19
di ag
60 19
5
6 19
se
0
se
0
ja a
r
1
ar
3
s no
ag
di
Integraal Kankercentrum Zuid
68 – Van meten naar weten
Veranderingen in incidentie en sterfte – 69 Veranderingen in het voedingspatroon zijn met name van invloed geweest op de incidentie van maagkanker, dikkedarmkanker en kanker van de galblaas en galwegen (figuur 7-9). De toegenomen consumptie van groente en fruit heeft mogelijk een beschermend effect gehad5. Bij maagkanker speelde verder de afgenomen consumptie van gerookt en gezouten voedsel sinds de jaren ‘50 een rol, evenals minder infecties met Helicobacter Pylori6. Sinds een jaar of 15 is er sprake van een toename van overgewicht, die zich mogelijk ook vertaalt in een toename van borst-, dikkedarm- en nierkanker. Het veranderde zongedrag en de daardoor toegenomen blootstelling aan UV-licht op jonge leeftijd is van invloed geweest op de stijging in de incidentie van het melanoom en basaalcelcarcinoom van de huid (figuur 10-11)7. In het vóórkomen van baarmoederhalskanker speelt de infectie met het humaan papilloma virus (HPV) een rol (figuur 12). Schommelingen in het voorkomen van deze infectie hangen
samen met de frequentie van wisselende seksuele contacten, met als gevolg de verspreiding van HPV. Een toename deed zich voor aan het einde van de 2e wereldoorlog en na introductie van de anticonceptiepil bij jonge vrouwen begin jaren ‘70. Vanaf de jaren ‘70 werd een stijging in incidentie van baarmoederhalskanker ten gevolge van blootstelling aan HPV gemaskeerd door het opsporen van voorstadia van kanker onder andere via het bevolkingsonderzoek. Het effect van vroege opsporing Vroegere opsporing van kanker kan het gevolg zijn van verbeterde toegankelijkheid van specialistische zorg, grotere bewustwording bij het publiek ten aanzien van vroege signalen, verfijnde opsporingstechnieken en toepassing daarvan in periodiek bevolkingsonderzoek. Periodiek bevolkingsonderzoek voor baarmoederhalskanker werd gestart in de jaren ’70, maar dit verwaterde nadien. Midden jaren ’90 werd het bevolkingsonderzoek nieuw leven
7
6
6
figuur 13 – borst
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 140
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 25
ci
de
nt
7
figuur 12 – baarmoederhals
ie
figuur 9b – galwegen incidentie per 100.000 persoonsjaren
figuur 9a – galblaas incidentie per 100.000 persoonsjaren
in
120 20
2
2
0
0
figuur 14 – prostaat
figuur 15 – zaadbal
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 6
100
in 5
80 70
80
ci
nt ci de
90
in
tie de n nt ie
in
in ci
12
0
0
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 100
incidentie per 100.000 persoonsjaren 120
de
14
20
figuur 11 – basaalcelcarcinoom
ci
16
19
19 60 19 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no s
figuur 10 – melanoom incidentie/sterfte per 100.000 persoonsjaren 18
40
5
60 19 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no s
1
e
1
60
10
tie
3
80
de n
3
15
ie
4
19 60 19 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di in ste a ci rft de ste gno e nt rft se ie eja jaa ar r/ 19 60 19 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag ste ste no rft rft se e eja jaa ar r/
4
100
ar
5
eja
5
4
60
10
60
8
50
3
8
7 19
3
8 19
8
8 19
3
9 19
8
9 19
0
* onvolledige registratie in de eerste jaren
0
60
19
65
19
70
19
75
19
80
19
85
19
di ste a r ft ste gno e rft se eja jaa ar r/
3
7 19
70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag ste no rft se eja jaa ar r/
eja
0
65 *
90 95 000 2 19 19
19
5
8 19
60 *
0
8 19
2 1
10
19
5
7 19
os
0
7 19
ag n
5
6 19
di
0
6 19
di a ste gno rft se e / ja ar
0
ste rft
20
ar
2
30
19
ste rft
20
ste rft
4
40
e
e
6
e
40
90 995 000 2 1
19
Integraal Kankercentrum Zuid
68 – Van meten naar weten
Veranderingen in incidentie en sterfte – 69 Veranderingen in het voedingspatroon zijn met name van invloed geweest op de incidentie van maagkanker, dikkedarmkanker en kanker van de galblaas en galwegen (figuur 7-9). De toegenomen consumptie van groente en fruit heeft mogelijk een beschermend effect gehad5. Bij maagkanker speelde verder de afgenomen consumptie van gerookt en gezouten voedsel sinds de jaren ‘50 een rol, evenals minder infecties met Helicobacter Pylori6. Sinds een jaar of 15 is er sprake van een toename van overgewicht, die zich mogelijk ook vertaalt in een toename van borst-, dikkedarm- en nierkanker. Het veranderde zongedrag en de daardoor toegenomen blootstelling aan UV-licht op jonge leeftijd is van invloed geweest op de stijging in de incidentie van het melanoom en basaalcelcarcinoom van de huid (figuur 10-11)7. In het vóórkomen van baarmoederhalskanker speelt de infectie met het humaan papilloma virus (HPV) een rol (figuur 12). Schommelingen in het voorkomen van deze infectie hangen
samen met de frequentie van wisselende seksuele contacten, met als gevolg de verspreiding van HPV. Een toename deed zich voor aan het einde van de 2e wereldoorlog en na introductie van de anticonceptiepil bij jonge vrouwen begin jaren ‘70. Vanaf de jaren ‘70 werd een stijging in incidentie van baarmoederhalskanker ten gevolge van blootstelling aan HPV gemaskeerd door het opsporen van voorstadia van kanker onder andere via het bevolkingsonderzoek. Het effect van vroege opsporing Vroegere opsporing van kanker kan het gevolg zijn van verbeterde toegankelijkheid van specialistische zorg, grotere bewustwording bij het publiek ten aanzien van vroege signalen, verfijnde opsporingstechnieken en toepassing daarvan in periodiek bevolkingsonderzoek. Periodiek bevolkingsonderzoek voor baarmoederhalskanker werd gestart in de jaren ’70, maar dit verwaterde nadien. Midden jaren ’90 werd het bevolkingsonderzoek nieuw leven
7
6
6
figuur 13 – borst
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 140
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 25
ci
de
nt
7
figuur 12 – baarmoederhals
ie
figuur 9b – galwegen incidentie per 100.000 persoonsjaren
figuur 9a – galblaas incidentie per 100.000 persoonsjaren
in
120 20
2
2
0
0
figuur 14 – prostaat
figuur 15 – zaadbal
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 6
100
in 5
80 70
80
ci
nt ci de
90
in
tie de n nt ie
in
in ci
12
0
0
incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 100
incidentie per 100.000 persoonsjaren 120
de
14
20
figuur 11 – basaalcelcarcinoom
ci
16
19
19 60 19 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no s
figuur 10 – melanoom incidentie/sterfte per 100.000 persoonsjaren 18
40
5
60 19 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag no s
1
e
1
60
10
tie
3
80
de n
3
15
ie
4
19 60 19 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di in ste a ci rft de ste gno e nt rft se ie eja jaa ar r/ 19 60 19 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag ste ste no rft rft se e eja jaa ar r/
4
100
ar
5
eja
5
4
60
10
60
8
50
3
8
7 19
3
8 19
8
8 19
3
9 19
8
9 19
0
* onvolledige registratie in de eerste jaren
0
60
19
65
19
70
19
75
19
80
19
85
19
di ste a r ft ste gno e rft se eja jaa ar r/
3
7 19
70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ag ste no rft se eja jaa ar r/
eja
0
65 *
90 95 000 2 19 19
19
5
8 19
60 *
0
8 19
2 1
10
19
5
7 19
os
0
7 19
ag n
5
6 19
di
0
6 19
di a ste gno rft se e / ja ar
0
ste rft
20
ar
2
30
19
ste rft
20
ste rft
4
40
e
e
6
e
40
90 995 000 2 1
19
Integraal Kankercentrum Zuid
70 – Van meten naar weten
Veranderingen in incidentie en sterfte – 71 ingeblazen. Hierdoor worden voorstadia van baarmoederhalskanker ontdekt en behandeld, zodat deze zich niet meer ontwikkelen tot kanker. Dit heeft geleid tot een daling in de incidentie en sterfte van baarmoederhalskanker (figuur 12). Tweejaarlijks bevolkingsonderzoek voor borstkanker startte in 1992 in de regio van het IKZ voor alle vrouwen in de leeftijd van 50-70 jaar. In 1996 was het onderzoek in het hele gebied geïmplementeerd. Vanaf 1998 worden ook vrouwen tussen 70 en 74 jaar uitgenodigd. Dit heeft geleid tot een stijging in de incidentie van borstkanker, terwijl de sterfte niet is gestegen, ja zelfs dalende is sinds 1995 (figuur 13). Verbeterde opsporing met de tumormarker PSA sinds 1992 heeft een rol gespeeld bij de toename in incidentie en de verbeteringen in overleving van prostaatkanker (figuur 14)8. Bewustwording omtrent vroege signalen van kanker heeft vooral een rol gespeeld bij de vroegere ontdekking van melanoom van de huid. De sterfte is veel minder gestegen dan de incidentie (figuur 10). Verbeteringen in behandeling hebben geleid tot verbeteringen in overleving Naast vervroegde opsporing hebben nieuwe soorten en combinaties van chemotherapie de overleving verbeterd van onder andere patiënten met zaadbalkanker, de ziekte van Hodgkin en non-Hodgkin lymfoom9,10. Hierdoor is de sterfte minder hard gestegen dan de incidentie, of zelfs gedaald (figuur 15-17). De overleving voor patiënten met rectumkanker steeg waarschijnlijk mede door toepassing van nieuwe chirurgische technieken en pre- en intraoperatieve radiotherapie11. figuur 17 – non-hodgkin incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 25
in c
20
de
nt ie
3
id
en t
ie
figuur 16 – hodgkin incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 3,5
1,5
di ste a rft ste gno e rft se eja jaa ar r/ 19 60 19 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ste ste a rft rft ste gno e e rft se eja jaa ar r/
in c
id
en t
15
2
ie
in ci
2,5
10
1
5
0,5
19
60
0
5
6 19
0
7 19
5
7 19
0
8 19
5
8 19
90 95 000 2 19 19
0
Conclusies De aanzienlijke veranderingen in incidentie hangen grotendeels samen met veranderingen in leefgewoonten en blootstelling aan omgevingsinvloeden, maar ten dele ook met veranderingen in de detectie. Veranderingen in de sterfte worden ook veroorzaakt door verbeterde overleving als gevolg van verbeterde behandelingen. Door de stijging in incidentie, verbeteringen in overleving, en groei en veroudering van de populatie groeit het aantal mensen dat ooit kanker heeft gehad en nog in leven is (in heel Nederland van 450.000 nu naar 700.000 in 2015). Hoewel de grootste zorgvraag te verwachten is bij patiënten in de eerste jaren na diagnose, blijft deze op langere termijn bestaan in de vorm van nacontroles en revalidatie.
1. Knibbe RA, Drop MJ, Van Reek MJ, Saenger G. The development of alcohol consumption in the Netherlands: 1958-1981. Br J Addict 1985;80:411-9. 2. Janssen-Heijnen ML, Coebergh JW, van Reek J. Very high male lung cancer incidence in areas with tobacco industries. Eur J Cancer 1996;32A:2372-3. 3. van Reek J. Smoking behaviour in the Netherlands. A striking decrease between 1958-1982. Hygie 1985;4:19-23. 4. DEFACTO-rookvrij. Roken, de harde feiten: volwassenen 2000. Den Haag: DEFACTO-rookvrij, 2001. 5. Block G, Patterson B, Subar A. Fruit, vegetables, and cancer prevention: a review of the epidemiological evidence. Nutr Cancer 1992;18:1-29. 6. Loffeld RJ. De infectie met Helicobacter pylori, het einde in zicht? Ned Tijdschr Geneeskd 1996;140:2440-1. 7. de Vries E, van de Poll-Franse LV, Louwman WJ, de Gruijl FR, Coebergh JW. Predictions of skin cancer incidence in the Netherlands up to 2015. Br J Dermatol 2005;152:481-8. 8. Post PN, Kil PJ, Coebergh JW. Trends in survival of prostate cancer in southeastern Netherlands, 1971-1989. Int J Cancer 1999;81:551-4. 9. Einhorn EH. Testicular cancer: an oncological success story. Clin Cancer Res 1997;3:2630-2. 10. van Spronsen DJ, Vrints LW, Hofstra G, Crommelin MA, Coebergh JW, Breed WP. Disappearance of prognostic significance of histopathological grading of nodular sclerosing Hodgkin’s disease for unselected patients, 1972-92. Br J Haematol 1997;96:322-7. 11. Martijn H, Voogd AC, van de Poll-Franse LV, Repelaer van Driel OJ, Rutten HJ, Coebergh JW. Improved survival of patients with rectal cancer since 1980: a population-based study. Eur J Cancer 2003;39:2073-9.
Integraal Kankercentrum Zuid
70 – Van meten naar weten
Veranderingen in incidentie en sterfte – 71 ingeblazen. Hierdoor worden voorstadia van baarmoederhalskanker ontdekt en behandeld, zodat deze zich niet meer ontwikkelen tot kanker. Dit heeft geleid tot een daling in de incidentie en sterfte van baarmoederhalskanker (figuur 12). Tweejaarlijks bevolkingsonderzoek voor borstkanker startte in 1992 in de regio van het IKZ voor alle vrouwen in de leeftijd van 50-70 jaar. In 1996 was het onderzoek in het hele gebied geïmplementeerd. Vanaf 1998 worden ook vrouwen tussen 70 en 74 jaar uitgenodigd. Dit heeft geleid tot een stijging in de incidentie van borstkanker, terwijl de sterfte niet is gestegen, ja zelfs dalende is sinds 1995 (figuur 13). Verbeterde opsporing met de tumormarker PSA sinds 1992 heeft een rol gespeeld bij de toename in incidentie en de verbeteringen in overleving van prostaatkanker (figuur 14)8. Bewustwording omtrent vroege signalen van kanker heeft vooral een rol gespeeld bij de vroegere ontdekking van melanoom van de huid. De sterfte is veel minder gestegen dan de incidentie (figuur 10). Verbeteringen in behandeling hebben geleid tot verbeteringen in overleving Naast vervroegde opsporing hebben nieuwe soorten en combinaties van chemotherapie de overleving verbeterd van onder andere patiënten met zaadbalkanker, de ziekte van Hodgkin en non-Hodgkin lymfoom9,10. Hierdoor is de sterfte minder hard gestegen dan de incidentie, of zelfs gedaald (figuur 15-17). De overleving voor patiënten met rectumkanker steeg waarschijnlijk mede door toepassing van nieuwe chirurgische technieken en pre- en intraoperatieve radiotherapie11. figuur 17 – non-hodgkin incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 25
in c
20
de
nt ie
3
id
en t
ie
figuur 16 – hodgkin incidentie en sterfte per 100.000 persoonsjaren 3,5
1,5
di ste a rft ste gno e rft se eja jaa ar r/ 19 60 19 65 19 70 19 75 19 80 19 85 19 90 19 95 20 00 di ste ste a rft rft ste gno e e rft se eja jaa ar r/
in c
id
en t
15
2
ie
in ci
2,5
10
1
5
0,5
19
60
0
5
6 19
0
7 19
5
7 19
0
8 19
5
8 19
90 95 000 2 19 19
0
Conclusies De aanzienlijke veranderingen in incidentie hangen grotendeels samen met veranderingen in leefgewoonten en blootstelling aan omgevingsinvloeden, maar ten dele ook met veranderingen in de detectie. Veranderingen in de sterfte worden ook veroorzaakt door verbeterde overleving als gevolg van verbeterde behandelingen. Door de stijging in incidentie, verbeteringen in overleving, en groei en veroudering van de populatie groeit het aantal mensen dat ooit kanker heeft gehad en nog in leven is (in heel Nederland van 450.000 nu naar 700.000 in 2015). Hoewel de grootste zorgvraag te verwachten is bij patiënten in de eerste jaren na diagnose, blijft deze op langere termijn bestaan in de vorm van nacontroles en revalidatie.
1. Knibbe RA, Drop MJ, Van Reek MJ, Saenger G. The development of alcohol consumption in the Netherlands: 1958-1981. Br J Addict 1985;80:411-9. 2. Janssen-Heijnen ML, Coebergh JW, van Reek J. Very high male lung cancer incidence in areas with tobacco industries. Eur J Cancer 1996;32A:2372-3. 3. van Reek J. Smoking behaviour in the Netherlands. A striking decrease between 1958-1982. Hygie 1985;4:19-23. 4. DEFACTO-rookvrij. Roken, de harde feiten: volwassenen 2000. Den Haag: DEFACTO-rookvrij, 2001. 5. Block G, Patterson B, Subar A. Fruit, vegetables, and cancer prevention: a review of the epidemiological evidence. Nutr Cancer 1992;18:1-29. 6. Loffeld RJ. De infectie met Helicobacter pylori, het einde in zicht? Ned Tijdschr Geneeskd 1996;140:2440-1. 7. de Vries E, van de Poll-Franse LV, Louwman WJ, de Gruijl FR, Coebergh JW. Predictions of skin cancer incidence in the Netherlands up to 2015. Br J Dermatol 2005;152:481-8. 8. Post PN, Kil PJ, Coebergh JW. Trends in survival of prostate cancer in southeastern Netherlands, 1971-1989. Int J Cancer 1999;81:551-4. 9. Einhorn EH. Testicular cancer: an oncological success story. Clin Cancer Res 1997;3:2630-2. 10. van Spronsen DJ, Vrints LW, Hofstra G, Crommelin MA, Coebergh JW, Breed WP. Disappearance of prognostic significance of histopathological grading of nodular sclerosing Hodgkin’s disease for unselected patients, 1972-92. Br J Haematol 1997;96:322-7. 11. Martijn H, Voogd AC, van de Poll-Franse LV, Repelaer van Driel OJ, Rutten HJ, Coebergh JW. Improved survival of patients with rectal cancer since 1980: a population-based study. Eur J Cancer 2003;39:2073-9.
Integraal Kankercentrum Zuid
72
Demografische ontwikkelingen – 73
Demografische ontwikkelingen in Nederland en de IKZ-regio
totale bevolking: de gemiddelde leeftijd van de bevolking stijgt, de bevolking vergrijst1. Vanaf 2010, wanneer de naoorlogse geboortegolf 65 jaar wordt, zal het percentage 65-plussers extra gaan toenemen. Dat is echter tijdelijk. De babyboomers hebben immers niet het eeuwige leven. Na deze ‘vergrijzingsgolf’ van een jaar of 20 zal het percentage 65-plussers weer gaan dalen en ligt vergroening in het verschiet. Ontgroening is het gevolg van een daling van het aantal personen in de lagere leeftijdsgroepen (0-19-jarigen) ten opzichte van de totale bevolking. Sinds 1900 stijgt het percentage 65-plussers. Het percentage 0-19-jarigen laat een voortdurende daling zien, behalve echter in de periode na de Tweede Wereldoorlog (de naoorlogse babyboom)1. Zie bevolkingspiramides 1960, 1975, 1990, 2005 en 2020 voor de regionale bevolkingsontwikkeling.
Volgens schattingen uit 2005 zal de Nederlandse bevolking nog maar licht in omvang toenemen: van 16,2 miljoen nu tot 16,7 miljoen in 2010 en 17,2 miljoen in 2020. Echter, de bevolkingsopbouw is aan sterke veranderingen onderhevig. De huidige vergrijzingsgolf in combinatie met ontgroening van de bevolking resulteert in een sterk verouderende populatie. Hierbij is regionaal nogal wat variatie waar te nemen. Vergrijzing en ontgroening Vergrijzing is een proces dat al meer dan 100 jaar aan de gang is en staat voor een stijging van het aantal personen in de hogere leeftijdsgroepen (65-plussers) ten opzichte van de
Bevolkingspiramides van de IKZ-regio
10%
5%
1960
1975
80-84
80-84
70-74
70-74
60-64
60-64
50-54
50-54
40-44
40-44
30-34
30-34
20-24
20-24
10-14
10-14
0-4 0%
5%
10%
10%
5%
0-4 0%
5%
1990
10%
5%
Grote regionale variatie De bevolkingsontwikkeling verschilt sterk per regio, zo blijkt uit de regionale PRIMOS-prognoses (zie bronnen). Demografische prognoses laten zien dat in Nederland rond 2020 het aantal 65-plussers zal zijn toegenomen tot 3,2 miljoen, een toename van 39% ten opzichte van 2005. In diezelfde periode zal het aantal 65-plussers in de IKZ-regio toenemen met 47% tot 422.000. De versnelde vergrijzing in Limburg en NoordBrabant heeft voor een groot deel te maken met verschillen in vruchtbaarheid. In zowel Limburg als Noord-Brabant was het bruto geboortecijfer (de verhouding tussen het aantal levendgeborenen in een bepaalde periode en de gemiddelde bevolkingsomvang) gedurende lange tijd beduidend hoger dan in de rest van Nederland. Sinds begin jaren tachtig ligt het geboortecijfer in Noord-Brabant echter ongeveer op, en dat in Limburg sinds begin jaren zeventig zelfs beneden het landelijk niveau. Het geboortecijfer is in deze provincies dus veel sneller afgenomen dan in Nederland als geheel. De verhouding tussen jongeren en ouderen ging meer uit elkaar lopen 2.
10% 2020
2005
80-84
80-84
80-84
70-74
70-74
70-74
60-64
60-64
60-64
50-54
50-54
50-54
40-44
40-44
40-44
30-34
30-34
30-34
20-24
20-24
20-24
10-14
10-14
10-14
0-4 0%
5%
10%
10%
5%
0-4 0%
5%
10%
10%
5%
0-4 0%
Bronnen Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)3. Prognoses op landelijk gebied zijn afkomstig van het CBS. Prognoses op provinciaal niveau zijn afkomstig van ABF research uit Delft, dat de jaarlijkse Primos prognose maakt, op basis van gegevens van het CBS4.
5%
10%
Integraal Kankercentrum Zuid
72
Demografische ontwikkelingen – 73
Demografische ontwikkelingen in Nederland en de IKZ-regio
totale bevolking: de gemiddelde leeftijd van de bevolking stijgt, de bevolking vergrijst1. Vanaf 2010, wanneer de naoorlogse geboortegolf 65 jaar wordt, zal het percentage 65-plussers extra gaan toenemen. Dat is echter tijdelijk. De babyboomers hebben immers niet het eeuwige leven. Na deze ‘vergrijzingsgolf’ van een jaar of 20 zal het percentage 65-plussers weer gaan dalen en ligt vergroening in het verschiet. Ontgroening is het gevolg van een daling van het aantal personen in de lagere leeftijdsgroepen (0-19-jarigen) ten opzichte van de totale bevolking. Sinds 1900 stijgt het percentage 65-plussers. Het percentage 0-19-jarigen laat een voortdurende daling zien, behalve echter in de periode na de Tweede Wereldoorlog (de naoorlogse babyboom)1. Zie bevolkingspiramides 1960, 1975, 1990, 2005 en 2020 voor de regionale bevolkingsontwikkeling.
Volgens schattingen uit 2005 zal de Nederlandse bevolking nog maar licht in omvang toenemen: van 16,2 miljoen nu tot 16,7 miljoen in 2010 en 17,2 miljoen in 2020. Echter, de bevolkingsopbouw is aan sterke veranderingen onderhevig. De huidige vergrijzingsgolf in combinatie met ontgroening van de bevolking resulteert in een sterk verouderende populatie. Hierbij is regionaal nogal wat variatie waar te nemen. Vergrijzing en ontgroening Vergrijzing is een proces dat al meer dan 100 jaar aan de gang is en staat voor een stijging van het aantal personen in de hogere leeftijdsgroepen (65-plussers) ten opzichte van de
Bevolkingspiramides van de IKZ-regio
10%
5%
1960
1975
80-84
80-84
70-74
70-74
60-64
60-64
50-54
50-54
40-44
40-44
30-34
30-34
20-24
20-24
10-14
10-14
0-4 0%
5%
10%
10%
5%
0-4 0%
5%
1990
10%
5%
Grote regionale variatie De bevolkingsontwikkeling verschilt sterk per regio, zo blijkt uit de regionale PRIMOS-prognoses (zie bronnen). Demografische prognoses laten zien dat in Nederland rond 2020 het aantal 65-plussers zal zijn toegenomen tot 3,2 miljoen, een toename van 39% ten opzichte van 2005. In diezelfde periode zal het aantal 65-plussers in de IKZ-regio toenemen met 47% tot 422.000. De versnelde vergrijzing in Limburg en NoordBrabant heeft voor een groot deel te maken met verschillen in vruchtbaarheid. In zowel Limburg als Noord-Brabant was het bruto geboortecijfer (de verhouding tussen het aantal levendgeborenen in een bepaalde periode en de gemiddelde bevolkingsomvang) gedurende lange tijd beduidend hoger dan in de rest van Nederland. Sinds begin jaren tachtig ligt het geboortecijfer in Noord-Brabant echter ongeveer op, en dat in Limburg sinds begin jaren zeventig zelfs beneden het landelijk niveau. Het geboortecijfer is in deze provincies dus veel sneller afgenomen dan in Nederland als geheel. De verhouding tussen jongeren en ouderen ging meer uit elkaar lopen 2.
10% 2020
2005
80-84
80-84
80-84
70-74
70-74
70-74
60-64
60-64
60-64
50-54
50-54
50-54
40-44
40-44
40-44
30-34
30-34
30-34
20-24
20-24
20-24
10-14
10-14
10-14
0-4 0%
5%
10%
10%
5%
0-4 0%
5%
10%
10%
5%
0-4 0%
Bronnen Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)3. Prognoses op landelijk gebied zijn afkomstig van het CBS. Prognoses op provinciaal niveau zijn afkomstig van ABF research uit Delft, dat de jaarlijkse Primos prognose maakt, op basis van gegevens van het CBS4.
5%
10%
Integraal Kankercentrum Zuid
74 – Van meten naar weten
Procentuele verandering van de verschillende leeftijdsgroepen in Nederland en de IKZ-regio in de periode 1990-2020 350
IKZ-regio
75
Ouderen en co-morbiditeit
Het aantal ouderen (65 jaar en ouder) gediagnosticeerd met kanker in Nederland stijgt sterk. Waren dit nog ruim 40.000 patiënten in 2000, in 2005 zijn dit er al ruim 45.000, en bijna 50.000 worden verwacht in 20101. De behandeling van kanker bij ouderen is vaak ingewikkeld door de aanwezigheid van andere ziekten (co-morbiditeit), een relatief slechte performance status, een verminderde nierfunctie en interacties tussen medicijnen2,3. Er zijn nog veel onzekerheden over uitkomsten van behandeling, omdat deze patiënten veelal niet in klinische studies worden opgenomen. De kankerregistratie van het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) legt als enige in Nederland ernstige co-morbiditeit vast.
Nederland
300 250 200 150 100 0+
5-
10-
15-
20-
25-
30-
35-
40-
45-
50-
55-
60-
65-
70-
75-
80-
Veel bijkomende ziekten bij patiënten met kanker Het aandeel van de patiënten met één of meerdere bijkomende ziekten op het moment van diagnose van kanker steeg van 39% bij patiënten van 50-64 jaar naar 65% bij 80 jaar of ouder (tabel). Eerdere tumoren, COPD, hartaandoeningen en hypertensie kwamen het meest voor. De prevalentie van de afzonderlijke bijkomende ziekten verschilde echter sterk per tumorsoort en geslacht (figuur 1a-c). De aan roken gerelateerde ziekten, zoals hartaandoeningen en COPD kwamen vooral veel voor bij patiënten met long-, slokdarm-, nier- of blaaskanker, terwijl diabetes opvallend veel voorkwam bij patiënten met kanker van de alvleesklier of het baarmoederlichaam.
85-
50 0
Voor leeftijd gestandaardiseerde kankercijfers De Nederlandse bevolking is de afgelopen decennia sterk vergrijsd. Omdat kanker vooral bij ouderen voorkomt, nemen de kankerincidentie- en sterftecijfers alleen al door vergrijzing toe. Daarom vindt correctie plaats van de cijfers voor leeftijdsopbouw van de bevolking (Europese standaardbevolking: ESR). Hierdoor is het mogelijk kankercijfers (inter)nationaal te vergelijken of trends in de tijd te bestuderen.
Leeftijd in jaren Conclusies De versnelde vergrijzing in combinatie met ontgroening van de bevolking resulteert in een sterk verouderende populatie. Omdat kanker in sterk stijgende mate bij ouderen voorkomt, is alleen al op basis van de veranderende bevolkingsopbouw een toename van het aantal kankerpatiënten (=toename zorgvraag) te verwachten in de nabije toekomst. Tenzij een groter deel van het arbeidsaanbod in de zorg terechtkomt zal de tegelijkertijd optredende ontgroening leiden tot een tekort van het aantal in de zorg werkzame mensen. Omdat vergrijzing en ontgroening regionaal sterk kunnen verschillen, zullen er op sommige plaatsen grote discrepanties ontstaan.
Co-morbiditeit 1 (of meer) bijkomende ziekte(n) Eerdere tumoren COPD Hartaandoeningen Vaatziekten Diabetes mellitus Hypertensie
50-64 %
65-79 %
80+ %
39 8 8 7 3 6 13
61 14 14 18 7 11 20
65 18 12 21 5 14 19
figuur 1a Prevalentie van hart- en vaatziekten 30 % 25
40 % 35
dikke darm long
30 1. Beets G, Fokkema T. Misverstanden over vergrijzing. Demos 2005:37-40. 2. CBS Statline op het internet. In: Versie 3.1 ed: CBS, Voorburg/Heerlen, 2005. 3. Primos prognose. Delft: ABF research B.V., 2003. 4. Huisman C, van Wissen L. Vergrijzing in de regio. Demos 2000:55-6.
prostaat
20
25
borst slokdarm
15
20 15
nier
10
10 5
5
0
0 50-64
65-79
80+
50-64
65-79
80+
leeftijd (in jaren)
Integraal Kankercentrum Zuid
74 – Van meten naar weten
Procentuele verandering van de verschillende leeftijdsgroepen in Nederland en de IKZ-regio in de periode 1990-2020 350
IKZ-regio
75
Ouderen en co-morbiditeit
Het aantal ouderen (65 jaar en ouder) gediagnosticeerd met kanker in Nederland stijgt sterk. Waren dit nog ruim 40.000 patiënten in 2000, in 2005 zijn dit er al ruim 45.000, en bijna 50.000 worden verwacht in 20101. De behandeling van kanker bij ouderen is vaak ingewikkeld door de aanwezigheid van andere ziekten (co-morbiditeit), een relatief slechte performance status, een verminderde nierfunctie en interacties tussen medicijnen2,3. Er zijn nog veel onzekerheden over uitkomsten van behandeling, omdat deze patiënten veelal niet in klinische studies worden opgenomen. De kankerregistratie van het Integraal Kankercentrum Zuid (IKZ) legt als enige in Nederland ernstige co-morbiditeit vast.
Nederland
300 250 200 150 100 0+
5-
10-
15-
20-
25-
30-
35-
40-
45-
50-
55-
60-
65-
70-
75-
80-
Veel bijkomende ziekten bij patiënten met kanker Het aandeel van de patiënten met één of meerdere bijkomende ziekten op het moment van diagnose van kanker steeg van 39% bij patiënten van 50-64 jaar naar 65% bij 80 jaar of ouder (tabel). Eerdere tumoren, COPD, hartaandoeningen en hypertensie kwamen het meest voor. De prevalentie van de afzonderlijke bijkomende ziekten verschilde echter sterk per tumorsoort en geslacht (figuur 1a-c). De aan roken gerelateerde ziekten, zoals hartaandoeningen en COPD kwamen vooral veel voor bij patiënten met long-, slokdarm-, nier- of blaaskanker, terwijl diabetes opvallend veel voorkwam bij patiënten met kanker van de alvleesklier of het baarmoederlichaam.
85-
50 0
Voor leeftijd gestandaardiseerde kankercijfers De Nederlandse bevolking is de afgelopen decennia sterk vergrijsd. Omdat kanker vooral bij ouderen voorkomt, nemen de kankerincidentie- en sterftecijfers alleen al door vergrijzing toe. Daarom vindt correctie plaats van de cijfers voor leeftijdsopbouw van de bevolking (Europese standaardbevolking: ESR). Hierdoor is het mogelijk kankercijfers (inter)nationaal te vergelijken of trends in de tijd te bestuderen.
Leeftijd in jaren Conclusies De versnelde vergrijzing in combinatie met ontgroening van de bevolking resulteert in een sterk verouderende populatie. Omdat kanker in sterk stijgende mate bij ouderen voorkomt, is alleen al op basis van de veranderende bevolkingsopbouw een toename van het aantal kankerpatiënten (=toename zorgvraag) te verwachten in de nabije toekomst. Tenzij een groter deel van het arbeidsaanbod in de zorg terechtkomt zal de tegelijkertijd optredende ontgroening leiden tot een tekort van het aantal in de zorg werkzame mensen. Omdat vergrijzing en ontgroening regionaal sterk kunnen verschillen, zullen er op sommige plaatsen grote discrepanties ontstaan.
Co-morbiditeit 1 (of meer) bijkomende ziekte(n) Eerdere tumoren COPD Hartaandoeningen Vaatziekten Diabetes mellitus Hypertensie
50-64 %
65-79 %
80+ %
39 8 8 7 3 6 13
61 14 14 18 7 11 20
65 18 12 21 5 14 19
figuur 1a Prevalentie van hart- en vaatziekten 30 % 25
40 % 35
dikke darm long
30 1. Beets G, Fokkema T. Misverstanden over vergrijzing. Demos 2005:37-40. 2. CBS Statline op het internet. In: Versie 3.1 ed: CBS, Voorburg/Heerlen, 2005. 3. Primos prognose. Delft: ABF research B.V., 2003. 4. Huisman C, van Wissen L. Vergrijzing in de regio. Demos 2000:55-6.
prostaat
20
25
borst slokdarm
15
20 15
nier
10
10 5
5
0
0 50-64
65-79
80+
50-64
65-79
80+
leeftijd (in jaren)
Integraal Kankercentrum Zuid
76 – Van meten naar weten
Ouderen en co-morbiditeit – 77 figuur 2c – long, niet kleincellig , stadium I - II 100 %
figuur 1b Prevalentie van COPD 30 % 25
35 % 30 25 20
20
dikke darm
15
long
15
figuur 2d – borst, stadium I - II 100 %
80
80
60
60
40
40
prostaat 10
borst
figuur 1c Prevalentie van diabetes 30 % 25
0
20
20
dikke darm
15
15
long
10
10
5
5
0
0 65-79
80+
1 2+
alvleesklier baarmoeder 50-64
65-79
80+
figuur 2b – endeldarm, stadium I - III 100 %
100 %
80
80
0
1 2+ 80+
0
leeftijd (in jar
0
1 2+
0
1 2+
0
1 2+ 80+
65-79
50-64
leeftijd (in jaren)
anders/geen radiotherapie
chirurgie + radiotherapie +/- systemische therapie
chirurgie + radiotherapie
chirurgie alleen
figuur 2e – eierstok, FIGO II - III
figuur 2f – prostaat, T 1-3 N0M0
100 %
100 %
80
80
60
60
40
40
leeftijd (in jaren)
Ouderen minder vaak standaardbehandeling Oudere patiënten (met co-morbiditeit) kregen minder vaak de standaardbehandeling dan jongere patiënten (figuur 2a-g). De invloed van leeftijd op keuze van behandeling verschilde per tumor. Zo werden oudere patiënten met gelokaliseerde long- of prostaatkanker minder vaak geopereerd dan jongere patiënten en oudere patiënten met dikkedarmkanker, borstkanker of eierstokkanker kregen minder vaak adjuvante chemotherapie figuur 2a – dikke darm, stadium III
1 2+ 65-79
chirurgie + systemische therapie
prostaat borst
0
50-64
20
0
0
1+
0
1+
0
1+
80+
65-79
50-64
20
0
0
leeftijd (in ja
1 2+
0
1 2+ 65-79
50-64
anders/geen
anders/afwachtend beleid
chemotherapie alleen
hormonale therapie
chirurgie alleen
radiotherapie
chirurgie + chemotherapie
prostatectomie
0
1 2+
a ek bijk an te om tal n e nd e
50-64
0
20
zi
30 % 25
20
zi b aa ek ijk n te om tal n e nd e
blaas
0
0
a ek bijk an te om tal n e nd e
5
zi b aa ek ijk n te om tal n e nd e
slokdarm
5
zi
10
80+ leeftijd (in jaren)
figuur 2g – agressief non-hodgkin lymfoom
40
40
80
0
50-64
1 2+
0
65-79
anders/geen chirurgie + adjuvante chemo chirurgie alleen
1 2+
80+ leeftijd (in jar
0
0
1 2+
0
50-64
1 2+
0
65-79
1 2+ 80+
anders/geen
40
leeftijd (in jaren) 20
chirurgie + adjuvante chemo chirurgie + radiotherapie +/- chemo chirurgie alleen
0
0
1+
50-64
0
1+
65-79
0
1+
80+
a ek bijk an te om tal n e nd e
1 2+
60
zi
0
20
zi
20
a ek bijk an te om tal n e nd e
60
zi b aa ek ijk n te om tal n e nd e
60
100 %
anders/afwachtend beleid radiotherapie alleen chemotherapie +/- radiotherapie
leeftijd (in jaren)
Integraal Kankercentrum Zuid
76 – Van meten naar weten
Ouderen en co-morbiditeit – 77 figuur 2c – long, niet kleincellig , stadium I - II 100 %
figuur 1b Prevalentie van COPD 30 % 25
35 % 30 25 20
20
dikke darm
15
long
15
figuur 2d – borst, stadium I - II 100 %
80
80
60
60
40
40
prostaat 10
borst
figuur 1c Prevalentie van diabetes 30 % 25
0
20
20
dikke darm
15
15
long
10
10
5
5
0
0 65-79
80+
1 2+
alvleesklier baarmoeder 50-64
65-79
80+
figuur 2b – endeldarm, stadium I - III 100 %
100 %
80
80
0
1 2+ 80+
0
leeftijd (in jar
0
1 2+
0
1 2+
0
1 2+ 80+
65-79
50-64
leeftijd (in jaren)
anders/geen radiotherapie
chirurgie + radiotherapie +/- systemische therapie
chirurgie + radiotherapie
chirurgie alleen
figuur 2e – eierstok, FIGO II - III
figuur 2f – prostaat, T 1-3 N0M0
100 %
100 %
80
80
60
60
40
40
leeftijd (in jaren)
Ouderen minder vaak standaardbehandeling Oudere patiënten (met co-morbiditeit) kregen minder vaak de standaardbehandeling dan jongere patiënten (figuur 2a-g). De invloed van leeftijd op keuze van behandeling verschilde per tumor. Zo werden oudere patiënten met gelokaliseerde long- of prostaatkanker minder vaak geopereerd dan jongere patiënten en oudere patiënten met dikkedarmkanker, borstkanker of eierstokkanker kregen minder vaak adjuvante chemotherapie figuur 2a – dikke darm, stadium III
1 2+ 65-79
chirurgie + systemische therapie
prostaat borst
0
50-64
20
0
0
1+
0
1+
0
1+
80+
65-79
50-64
20
0
0
leeftijd (in ja
1 2+
0
1 2+ 65-79
50-64
anders/geen
anders/afwachtend beleid
chemotherapie alleen
hormonale therapie
chirurgie alleen
radiotherapie
chirurgie + chemotherapie
prostatectomie
0
1 2+
a ek bijk an te om tal n e nd e
50-64
0
20
zi
30 % 25
20
zi b aa ek ijk n te om tal n e nd e
blaas
0
0
a ek bijk an te om tal n e nd e
5
zi b aa ek ijk n te om tal n e nd e
slokdarm
5
zi
10
80+ leeftijd (in jaren)
figuur 2g – agressief non-hodgkin lymfoom
40
40
80
0
50-64
1 2+
0
65-79
anders/geen chirurgie + adjuvante chemo chirurgie alleen
1 2+
80+ leeftijd (in jar
0
0
1 2+
0
50-64
1 2+
0
65-79
1 2+ 80+
anders/geen
40
leeftijd (in jaren) 20
chirurgie + adjuvante chemo chirurgie + radiotherapie +/- chemo chirurgie alleen
0
0
1+
50-64
0
1+
65-79
0
1+
80+
a ek bijk an te om tal n e nd e
1 2+
60
zi
0
20
zi
20
a ek bijk an te om tal n e nd e
60
zi b aa ek ijk n te om tal n e nd e
60
100 %
anders/afwachtend beleid radiotherapie alleen chemotherapie +/- radiotherapie
leeftijd (in jaren)
Integraal Kankercentrum Zuid
78 – Van meten naar weten
Ouderen en co-morbiditeit – 79
Voor de meeste tumoren was de overleving voor ouderen slechter dan voor jongeren, ook na correctie voor bijkomende ziekten (figuur 3a-g). Daarnaast had co-morbiditeit een negatieve invloed op de overleving, zelfs na correctie voor verschillen in leeftijd, stadiumverdeling, histologie en behandeling. Bij patiënten met long- of eierstokkanker verdween de invloed van co-morbiditeit na correctie voor de hiervoor genoemde factoren. Waarschijnlijk speelt co-morbiditeit een minder grote rol in geval van een tumor met een slechte prognose. De meeste patiënten sterven dan voortijdig ten gevolge van de tumor. Figuur 3 5-jaars ruwe overleving
60
40
40
80+
figuur 3c – long, niet kleincellig , stadium I - II 100 %
0
60
40
40 a ek bijk an te om tal n e nd e
60
1 2+
50-64
0
1 2+
65-79
zi
0
80+
50-64
0
1 2+
0
1 2+
80+ leeftijd (in jaren)
65-79
figuur 3d – figuur 2d – borst, stadium I - II
80
0
1 2+
100 %
80
20
0
20
0
0
1 2+
50-64
0
1 2+
65-79
0
1 2+
a ek bijk an te om tal n e nd e
65-79
20
zi
50-64
1 2+
zi
0
0
40
40
20
0
0
1+
50-64
0
1+
20
0
80+
65-79
0
1 2+
0
1 2+
65-79
50-64
0
1 2+
80+ leeftijd (in jaren)
figuur 3g – agressief non-hodgkin lymfoom 100 % 80
40
0
a ek bijk an te om tal n e nd e
60
1 2+
60
20
zi
80
a ek bijk an te om tal n e nd e
80
0
60
0
1+
50-64
0
1+
65-79
a ek bijk an te om tal n e nd e
figuur 3b – endeldarm, stadium I - III 100 %
1 2+
80
zi
figuur 3a – dikke darm, stadium III
0
80
60
100 %
20
figuur 3f – prostaat, T 1-3 N0M0 100 %
zi b aa ek ijk n te om tal n e nd e
Overleving vaak slechter bij co-morbiditeit
figuur 3e – eierstok, FIGO II - III 100 %
zi b aa ek ijk n te om tal n e nd e
of radiotherapie. Patiënten met een agressief non-Hodgkin lymfoom (NHL) kregen minder vaak primaire chemotherapie indien ze ouder waren. Het percentage patiënten met co-morbiditeit dat de standaardbehandeling kreeg was ook lager dan bij patiënten zonder bijkomende ziekten. In de loop van de tijd kregen ouderen echter steeds vaker de standaardbehandeling.
80+ leeftijd (in jaren)
Conclusies Oudere patiënten met ernstige bijkomende ziekten krijgen veelal niet de standaardbehandeling en hebben een slechtere overleving. Het is belangrijk om bij deze patiënten na te gaan welke factoren van invloed zijn op de toxiciteit van behandeling, de overleving en de kwaliteit van leven. Referenties 1. Signaleringscommissie Kanker. Kanker in Nederland. Trends, prognoses, en implicaties voor zorgvraag. Amsterdam: KWF Kankerbestrijding, 2004. 2. Janssen-Heijnen MLG, Houterman S, Lemmens VEPP, Louwman WJ, Maas HAAM, Coebergh JWW. Prognostic impact of increasing age and co-morbidity in cancer patients: a population-based approach. Crit Rev Oncol Hematol 2005;55:231-40. 3. Janssen-Heijnen MLG, Maas HAAM, Lemmens VEPP, Houterman S, Louwman WJ, Verheij CDGW, Coebergh JWW. Samenhang van leeftijd en comorbiditeit met therapie en overleving bij patiënten met kanker in NoordBrabant en Noord-Limburg, 1995-2001. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:1686-90.
80+ leeftijd (in jaren)
Integraal Kankercentrum Zuid
78 – Van meten naar weten
Ouderen en co-morbiditeit – 79
Voor de meeste tumoren was de overleving voor ouderen slechter dan voor jongeren, ook na correctie voor bijkomende ziekten (figuur 3a-g). Daarnaast had co-morbiditeit een negatieve invloed op de overleving, zelfs na correctie voor verschillen in leeftijd, stadiumverdeling, histologie en behandeling. Bij patiënten met long- of eierstokkanker verdween de invloed van co-morbiditeit na correctie voor de hiervoor genoemde factoren. Waarschijnlijk speelt co-morbiditeit een minder grote rol in geval van een tumor met een slechte prognose. De meeste patiënten sterven dan voortijdig ten gevolge van de tumor. Figuur 3 5-jaars ruwe overleving
60
40
40
80+
figuur 3c – long, niet kleincellig , stadium I - II 100 %
0
60
40
40 a ek bijk an te om tal n e nd e
60
1 2+
50-64
0
1 2+
65-79
zi
0
80+
50-64
0
1 2+
0
1 2+
80+ leeftijd (in jaren)
65-79
figuur 3d – figuur 2d – borst, stadium I - II
80
0
1 2+
100 %
80
20
0
20
0
0
1 2+
50-64
0
1 2+
65-79
0
1 2+
a ek bijk an te om tal n e nd e
65-79
20
zi
50-64
1 2+
zi
0
0
40
40
20
0
0
1+
50-64
0
1+
20
0
80+
65-79
0
1 2+
0
1 2+
65-79
50-64
0
1 2+
80+ leeftijd (in jaren)
figuur 3g – agressief non-hodgkin lymfoom 100 % 80
40
0
a ek bijk an te om tal n e nd e
60
1 2+
60
20
zi
80
a ek bijk an te om tal n e nd e
80
0
60
0
1+
50-64
0
1+
65-79
a ek bijk an te om tal n e nd e
figuur 3b – endeldarm, stadium I - III 100 %
1 2+
80
zi
figuur 3a – dikke darm, stadium III
0
80
60
100 %
20
figuur 3f – prostaat, T 1-3 N0M0 100 %
zi b aa ek ijk n te om tal n e nd e
Overleving vaak slechter bij co-morbiditeit
figuur 3e – eierstok, FIGO II - III 100 %
zi b aa ek ijk n te om tal n e nd e
of radiotherapie. Patiënten met een agressief non-Hodgkin lymfoom (NHL) kregen minder vaak primaire chemotherapie indien ze ouder waren. Het percentage patiënten met co-morbiditeit dat de standaardbehandeling kreeg was ook lager dan bij patiënten zonder bijkomende ziekten. In de loop van de tijd kregen ouderen echter steeds vaker de standaardbehandeling.
80+ leeftijd (in jaren)
Conclusies Oudere patiënten met ernstige bijkomende ziekten krijgen veelal niet de standaardbehandeling en hebben een slechtere overleving. Het is belangrijk om bij deze patiënten na te gaan welke factoren van invloed zijn op de toxiciteit van behandeling, de overleving en de kwaliteit van leven. Referenties 1. Signaleringscommissie Kanker. Kanker in Nederland. Trends, prognoses, en implicaties voor zorgvraag. Amsterdam: KWF Kankerbestrijding, 2004. 2. Janssen-Heijnen MLG, Houterman S, Lemmens VEPP, Louwman WJ, Maas HAAM, Coebergh JWW. Prognostic impact of increasing age and co-morbidity in cancer patients: a population-based approach. Crit Rev Oncol Hematol 2005;55:231-40. 3. Janssen-Heijnen MLG, Maas HAAM, Lemmens VEPP, Houterman S, Louwman WJ, Verheij CDGW, Coebergh JWW. Samenhang van leeftijd en comorbiditeit met therapie en overleving bij patiënten met kanker in NoordBrabant en Noord-Limburg, 1995-2001. Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:1686-90.
80+ leeftijd (in jaren)
Integraal Kankercentrum Zuid
80
Prevalentie en implicaties – 81
Stijgende prevalentie van kanker en implicaties voor zorgvraag
10-jaars kanker prevalentiecijfers op 1 januari 1983, 1 januari 1993 en 1 januari 2003 in de IKZ-Oost regio 1983
Zoals het kankerincidentiecijfer een goede maat is voor het aantal patiënten dat zorg vraagt in de beginfase van hun ziekte (diagnose, behandeling) en het kankerspecifieke sterftecijfer een goede maat is voor het aantal patiënten dat zorg vraagt in de laatste fase van hun ziekte (palliatie, sterftebegeleiding), zo is het kankerprevalentiecijfer een goede maat voor de zorgvraag van de grote groep patiënten tussen deze fasen in*). Stijgende prevalentie in de IKZ-regio De 10-jaars prevalentie van kanker (het aantal personen dat tot tien jaar geleden gediagnosticeerd werd met kanker en op het gekozen tijdstip in leven is) is in de periode 1983 tot 2003 in de IKZ-regio gestegen van minder dan 8.000 naar meer dan 20.000 (170% toename). De prevalentietoename was het sterkst in het laatste decennium. Omdat veel kankerpatiënten tot tien jaar na diagnose nog steeds in meer of mindere mate zorg krijgen (follow-up controles, opsporing en behandeling recidief of metastase) impliceert dit dus een stijging van de zorgvraag in 20 jaar tijd met 170%. Bij mannen zijn prostaatkanker, dikkedarmkanker en longkanker de meest prevalente vormen van kanker. Bij vrouwen zijn borstkanker, dikkedarmkanker en melanoom de meest prevalente vormen van kanker.
1993
N
ESR
N
ESR
N
ESR
Mondholte Keelholte Strottenhoofd Slokdarm Maag Dikke darm Endeldarm Galblaas & Galwegen Alvleesklier Luchtpijp en long Huid, Melanoom Huid, pcc Prostaat Zaadbal Nier Urineblaas Hersenen Schildklier Bloed en lymfe* Alle tumoren**
30 27 172 16 177 330 222 9 27 597 79 204 507 83 87 155 36 21 293 3345
9,3 8.0 53,5 5,1 56,7 104 71,4 2,7 8,5 187 21,6 68,3 174 19,1 26,6 50,3 8,6 5,2 82,5 1046
58 45 238 24 194 574 402 14 22 758 215 313 886 146 153 151 39 29 428 5122
13,9 10,6 58,3 6.0 48,5 144 102 3,9 5,5 187 48,2 82,7 233 28,1 36,4 38,1 8,1 6,3 98,4 1262
112 85 278 81 198 938 681 27 41 804 521 688 2346 248 221 189 68 33 666 8936
21.0 16,1 52,7 15,8 37,9 181 130 5,1 7,7 150 96,2 141 455 45,7 41,5 36,3 12,5 6,3 125 1711
Vrouwen
N
ESR
N
ESR
N
ESR
Mondholte Keelholte Strottenhoofd Slokdarm Maag Dikke darm Endeldarm Galblaas & Galwegen Alvleesklier Luchtpijp en long Huid, Melanoom Huid, pcc Borst Baarmoederhals Baarmoederlichaam Eierstok Nier Urineblaas Hersenen Schildklier Bloed en lymfe* Alle tumoren**
23 9 9 3 117 394 209 31 17 51 156 89 1915 199 360 155 64 34 24 51 224 4362
5,5 2,2 2,2 0,8 29,1 97,9 52,2 8 4,2 13,3 39,3 21,4 497,4 51,7 93,9 40,6 16,7 8,6 5,7 12,9 54,7 1116
56 17 31 14 131 616 329 24 22 134 360 181 3015 235 489 269 103 48 45 88 359 6906
11 3,7 6,1 2,6 24,8 115,1 64,4 4,4 4,3 29 74,4 31,9 625,9 48 100,6 56,8 20,8 9,7 9,1 17,8 70,8 1399
98 32 46 27 126 1022 512 38 31 264 883 387 5493 272 716 324 166 63 49 134 563 11857
16,4 5,8 8 4,4 18,9 152,2 80,6 5,6 4,7 45,7 158,5 56,2 938,1 48,7 117,7 57,5 26,1 9,8 9,3 24,8 95,1 1986
1983
*) Het rapport ‘Kanker in Nederland. Trends, prognoses en implicaties voor zorgvraag’ van KWF Kankerbestrijding bevat veel vergelijkbare informatie als hier beschreven. L.V. van de Poll-Franse en J.W.W. Coebergh waren beiden nauw betrokken bij de totstandkoming van dit rapport (als rapporteur en voorzitter van de werkgroep respectievelijk).
1-, 5-, 10- en 20-jaars prevalentie Afhankelijk van de vraagstelling kan men gebruik maken van de 1-, 5-, 10-, 20-jaars of zelfs de totale prevalentie op een bepaald tijdstip. Hoewel de totale en ook de 20-jaars prevalentie een goede benadering geeft van het totaal van (ex-)kankerpatiënten in leven, betreft dit een zeer heterogene groep. De 1-jaars prevalentie geeft bij benadering het aantal personen weer dat in de diagnostische en behandelfase van de ziekte zit. Op 1 januari 2003 waren er in de IKZ-regio bijvoorbeeld 3600 patiënten in leven die in 2002 gediagnosticeerd werden met kanker. De 5-jaars prevalentie bevat naast zieken in de diagnostische en primaire behandelfase, ook personen die in een controlefase zitten of zieken die palliatief behandeld worden, terwijl de 10- en 20-jaars prevalentie een steeds grotere proportie ‘genezen’ of ziektevrije personen bevat. Bij vormen van kanker met een slechte prognose, zoals longkanker, geeft de 20-jaars prevalentie weinig meer informatie dan de 10-jaars prevalentie. Bij vormen van kanker met een goede prognose, zoals bijvoorbeeld baarmoeder- of zaadbalkanker, geeft de 20-jaars prevalentie een completer beeld van het aantal (ex-)kankerpatiënten. ‘Care prevalence’ Een verdere verfijning van de prevalentie naar diagnosejaren, zoals hierboven beschreven, is de prevalentie naar zorgvraag, ook wel de ‘care prevalence’ genoemd. Ruwweg is de zorgvraag door kankerpatiënten op te delen in verschillende fasen:
2003
Mannen
1993
2003
* Bloed, beenmerg en lymfeklieren ** Exclusief basaalcelkanker Voor leeftijd gestandaardiseerde prevalentiecijfers (ESR)
Integraal Kankercentrum Zuid
80
Prevalentie en implicaties – 81
Stijgende prevalentie van kanker en implicaties voor zorgvraag
10-jaars kanker prevalentiecijfers op 1 januari 1983, 1 januari 1993 en 1 januari 2003 in de IKZ-Oost regio 1983
Zoals het kankerincidentiecijfer een goede maat is voor het aantal patiënten dat zorg vraagt in de beginfase van hun ziekte (diagnose, behandeling) en het kankerspecifieke sterftecijfer een goede maat is voor het aantal patiënten dat zorg vraagt in de laatste fase van hun ziekte (palliatie, sterftebegeleiding), zo is het kankerprevalentiecijfer een goede maat voor de zorgvraag van de grote groep patiënten tussen deze fasen in*). Stijgende prevalentie in de IKZ-regio De 10-jaars prevalentie van kanker (het aantal personen dat tot tien jaar geleden gediagnosticeerd werd met kanker en op het gekozen tijdstip in leven is) is in de periode 1983 tot 2003 in de IKZ-regio gestegen van minder dan 8.000 naar meer dan 20.000 (170% toename). De prevalentietoename was het sterkst in het laatste decennium. Omdat veel kankerpatiënten tot tien jaar na diagnose nog steeds in meer of mindere mate zorg krijgen (follow-up controles, opsporing en behandeling recidief of metastase) impliceert dit dus een stijging van de zorgvraag in 20 jaar tijd met 170%. Bij mannen zijn prostaatkanker, dikkedarmkanker en longkanker de meest prevalente vormen van kanker. Bij vrouwen zijn borstkanker, dikkedarmkanker en melanoom de meest prevalente vormen van kanker.
1993
N
ESR
N
ESR
N
ESR
Mondholte Keelholte Strottenhoofd Slokdarm Maag Dikke darm Endeldarm Galblaas & Galwegen Alvleesklier Luchtpijp en long Huid, Melanoom Huid, pcc Prostaat Zaadbal Nier Urineblaas Hersenen Schildklier Bloed en lymfe* Alle tumoren**
30 27 172 16 177 330 222 9 27 597 79 204 507 83 87 155 36 21 293 3345
9,3 8.0 53,5 5,1 56,7 104 71,4 2,7 8,5 187 21,6 68,3 174 19,1 26,6 50,3 8,6 5,2 82,5 1046
58 45 238 24 194 574 402 14 22 758 215 313 886 146 153 151 39 29 428 5122
13,9 10,6 58,3 6.0 48,5 144 102 3,9 5,5 187 48,2 82,7 233 28,1 36,4 38,1 8,1 6,3 98,4 1262
112 85 278 81 198 938 681 27 41 804 521 688 2346 248 221 189 68 33 666 8936
21.0 16,1 52,7 15,8 37,9 181 130 5,1 7,7 150 96,2 141 455 45,7 41,5 36,3 12,5 6,3 125 1711
Vrouwen
N
ESR
N
ESR
N
ESR
Mondholte Keelholte Strottenhoofd Slokdarm Maag Dikke darm Endeldarm Galblaas & Galwegen Alvleesklier Luchtpijp en long Huid, Melanoom Huid, pcc Borst Baarmoederhals Baarmoederlichaam Eierstok Nier Urineblaas Hersenen Schildklier Bloed en lymfe* Alle tumoren**
23 9 9 3 117 394 209 31 17 51 156 89 1915 199 360 155 64 34 24 51 224 4362
5,5 2,2 2,2 0,8 29,1 97,9 52,2 8 4,2 13,3 39,3 21,4 497,4 51,7 93,9 40,6 16,7 8,6 5,7 12,9 54,7 1116
56 17 31 14 131 616 329 24 22 134 360 181 3015 235 489 269 103 48 45 88 359 6906
11 3,7 6,1 2,6 24,8 115,1 64,4 4,4 4,3 29 74,4 31,9 625,9 48 100,6 56,8 20,8 9,7 9,1 17,8 70,8 1399
98 32 46 27 126 1022 512 38 31 264 883 387 5493 272 716 324 166 63 49 134 563 11857
16,4 5,8 8 4,4 18,9 152,2 80,6 5,6 4,7 45,7 158,5 56,2 938,1 48,7 117,7 57,5 26,1 9,8 9,3 24,8 95,1 1986
1983
*) Het rapport ‘Kanker in Nederland. Trends, prognoses en implicaties voor zorgvraag’ van KWF Kankerbestrijding bevat veel vergelijkbare informatie als hier beschreven. L.V. van de Poll-Franse en J.W.W. Coebergh waren beiden nauw betrokken bij de totstandkoming van dit rapport (als rapporteur en voorzitter van de werkgroep respectievelijk).
1-, 5-, 10- en 20-jaars prevalentie Afhankelijk van de vraagstelling kan men gebruik maken van de 1-, 5-, 10-, 20-jaars of zelfs de totale prevalentie op een bepaald tijdstip. Hoewel de totale en ook de 20-jaars prevalentie een goede benadering geeft van het totaal van (ex-)kankerpatiënten in leven, betreft dit een zeer heterogene groep. De 1-jaars prevalentie geeft bij benadering het aantal personen weer dat in de diagnostische en behandelfase van de ziekte zit. Op 1 januari 2003 waren er in de IKZ-regio bijvoorbeeld 3600 patiënten in leven die in 2002 gediagnosticeerd werden met kanker. De 5-jaars prevalentie bevat naast zieken in de diagnostische en primaire behandelfase, ook personen die in een controlefase zitten of zieken die palliatief behandeld worden, terwijl de 10- en 20-jaars prevalentie een steeds grotere proportie ‘genezen’ of ziektevrije personen bevat. Bij vormen van kanker met een slechte prognose, zoals longkanker, geeft de 20-jaars prevalentie weinig meer informatie dan de 10-jaars prevalentie. Bij vormen van kanker met een goede prognose, zoals bijvoorbeeld baarmoeder- of zaadbalkanker, geeft de 20-jaars prevalentie een completer beeld van het aantal (ex-)kankerpatiënten. ‘Care prevalence’ Een verdere verfijning van de prevalentie naar diagnosejaren, zoals hierboven beschreven, is de prevalentie naar zorgvraag, ook wel de ‘care prevalence’ genoemd. Ruwweg is de zorgvraag door kankerpatiënten op te delen in verschillende fasen:
2003
Mannen
1993
2003
* Bloed, beenmerg en lymfeklieren ** Exclusief basaalcelkanker Voor leeftijd gestandaardiseerde prevalentiecijfers (ESR)
Integraal Kankercentrum Zuid
82 – Van meten naar weten
Prevalentie en implicaties – 83 1-, 5-, 10- en 20-jaars kanker prevalentiecijfers op 1 januari 2003 in de IKZ-Oost regio
Mannen Mondholte Keelholte Strottenhoofd Slokdarm Maag Dikke darm Endeldarm Galblaas & Galwegen Alvleesklier Luchtpijp en long Huid, Melanoom Huid, pcc Prostaat Zaadbal Nier Urineblaas Hersenen Schildklier Bloed en lymfe* Alle tumoren**
Vrouwen Mondholte Keelholte Strottenhoofd Slokdarm Maag Dikke darm Endeldarm Galblaas & Galwegen Alvleesklier Luchtpijp en long Huid, Melanoom Huid, pcc Borst Baarmoederhals Baarmoederlichaam Eierstok Nier Urineblaas Hersenen Schildklier Bloed en lymfe* Alle tumoren**
1-jaar N ESR 19 19 35 42 56 153 114 8 25 272 65 131 434 42 38 43 11 6 119 1776
3,5 3,5 6,4 8,4 10,3 28,7 21,8 1,5 4,6 51.0 11,9 26,1 81,7 7,9 7.0 8,4 2.0 1,1 22,1 334
1-jaar N ESR 22 7 9 8 26 186 80 12 15 95 117 77 741 35 87 61 24 19 7 16 104 1833
3,3 1,3 1,6 1,2 4,2 28,4 12,8 1,8 2,4 16,6 21 11,4 128,9 6,2 14,8 10,6 3,9 2,9 1,2 3,1 17,9 309,2
5-jaar N ESR 66 63 171 67 134 611 456 21 36 582 304 478 1614 139 134 130 47 18 437 5976
12,4 11,7 32,5 13.0 25,3 116 86,6 3,8 6,6 109 56,1 96,3 308 26.0 25,1 25,1 8,7 3,4 81,5 1135
5-jaar N ESR 59 24 27 22 81 690 328 26 27 208 502 280 3331 129 398 214 100 41 28 71 365 7318
10-jaar N ESR 112 85 278 81 198 938 681 27 41 804 521 688 2346 248 221 189 68 33 666 8936
21.0 136 16,1 98 52,7 385 15,8 83 37,9 249 181 1172 130 834 5,1 31 7,7 42 150 959 96,2 661 141 804 455 2556 45,7 380 41,5 289 36,3 241 12,5 78 6,3 53 125 845 1711 10776
10-jaar N ESR
9,6 98 4,4 32 4,8 46 3,6 27 12,5 126 104,7 1022 52,7 512 3,9 38 4,1 31 36,1 264 90,4 883 40,6 387 571,7 5493 23,1 272 66,6 716 37,8 324 15,7 166 6,4 63 5,2 49 13,2 134 62,3 563 1230 11857
* Bloed, beenmerg en lymfeklieren ** Exclusief basaalcelkanker Voor leeftijd gestandaardiseerde prevalentiecijfers (ESR)
20-jaar N ESR 25,6 18,5 73,2 16,1 47,3 229 161 6.0 8,1 180 122 166 500 69,3 54,2 47,1 14,2 9,9 158 2073
1. Schmidt M, Eckel R, Engel J, Schubert-Fritschle G, Tretter W, Holzel D. Jahresbericht 2000. Munchen: Tumorregister Munchen, 2001.
20-jaar N ESR
16,4 125 5,8 40 8 68 4,4 28 18,9 180 152,2 1300 80,6 651 5,6 48 4,7 36 45,7 298 158,5 1178 56,2 461 938,1 7215 48,7 433 117,7 1032 57,5 470 26,1 216 9,8 86 9,3 70 24,8 199 95,1 708 1986 15623
20,8 7,2 11 4,6 26,4 190,5 100,8 6,9 5,3 51 210,3 66,4 1218 78,2 165,1 81,7 33,8 13,3 13,2 36,4 119 2589
initiële fase (diagnostiek en primaire behandeling), follow-up fase (hier controle genoemd), recidief fase (diagnostiek en behandeling recidief, uitsluiten van uitzaaiingen), terminale fase en de niet-zorgvragende fase (de patiënt is dan genezen). De controlefase kan eventueel nog worden uitgesplitst naar intensieve (2-4 keer per jaar) en minder intensieve controle (1 keer per jaar). Voor de ramingen van het aantal patiënten in de verschillende zorgfasen is gebruik gemaakt van gegevens van de kankerregistratie in München (Duitsland)1. Daar wordt sinds 1993 voor een groot aantal vormen van kanker geregistreerd hoe vaak, en na hoeveel maanden, recidieven en metastasen optreden. De kolom ‘initiële’ zorgfase geeft een schatting van de patiënten die in het afgelopen jaar gediagnosticeerd werden met kanker en nu nog in leven zijn, en in opzet curatief werden behandeld. Patiënten die bij diagnose al een uitzaaiing hadden werden hier buiten gelaten vanwege een andere zorgvraag. De kolommen onder ‘Controle (follow-up)’ geven schattingen van het aantal patiënten dat intensieve (1-4 jaar na diagnose) en minder intensieve (5-9 jaar na diagnose) nazorg nodig heeft. De ‘controle (follow-up)’ groep bevat niet de patiënten die een recidief of metastase ontwikkelden vanwege de daarbij behorende specifieke zorgvraag. In de kolom ‘recidief’ staat de proportie van de kankerprevalentie die behandeld wordt voor een recidief. De proportie patiënten in de terminale fase is berekend op basis van het aantal patiënten dat in het afgelopen jaar overleed ten gevolge van die kanker. Maar er is ook een groep patiënten die tien jaar of langer de kanker overleeft en veelal uit regelmatige controle wordt ontslagen. Deze groep wordt hier voor de eenvoud van de tabel ingedeeld als ‘niet zorgvragend’. Hoewel deze mensen vaak als ‘genezen’ worden beschouwd, en niet meer bij een specialist komen, is niet uitgesloten dat een deel van deze mensen nog wél zorg nodig heeft voor de lichamelijke en psychologische gevolgen van diagnose en behandeling van kanker.
20-jaars kankerprevalentie opgesplitst naar het percentage patiënten in de verschillende zorgfasen*
Mannen en vrouwen
Initiële 0-1 jaar
Dikke darm Endeldarm Long Huid, Melanoom Borst (vrouw) Prostaat
13% 10% 22% 10% 11% 14%
Controle (follow-up) 1-4 jaar 5-9 jaar 26% 30% 3% 28% 29% 31%
29% 29% 3% 36% 32% 33%
Recidief Terminaal Niet-zorgvragend 4% 10% 9% 4% 6% 8%
9% 4% 49% 2% 4% 6%
19% 17% 14% 20% 18% 8%
* Deze tabel is al eerder verschenen in het rapport 'Kanker in Nederland. Trends, prognoses en implicaties voor zorgvraag' Bron: IKZ en tumorregister Munchen
Integraal Kankercentrum Zuid
82 – Van meten naar weten
Prevalentie en implicaties – 83 1-, 5-, 10- en 20-jaars kanker prevalentiecijfers op 1 januari 2003 in de IKZ-Oost regio
Mannen Mondholte Keelholte Strottenhoofd Slokdarm Maag Dikke darm Endeldarm Galblaas & Galwegen Alvleesklier Luchtpijp en long Huid, Melanoom Huid, pcc Prostaat Zaadbal Nier Urineblaas Hersenen Schildklier Bloed en lymfe* Alle tumoren**
Vrouwen Mondholte Keelholte Strottenhoofd Slokdarm Maag Dikke darm Endeldarm Galblaas & Galwegen Alvleesklier Luchtpijp en long Huid, Melanoom Huid, pcc Borst Baarmoederhals Baarmoederlichaam Eierstok Nier Urineblaas Hersenen Schildklier Bloed en lymfe* Alle tumoren**
1-jaar N ESR 19 19 35 42 56 153 114 8 25 272 65 131 434 42 38 43 11 6 119 1776
3,5 3,5 6,4 8,4 10,3 28,7 21,8 1,5 4,6 51.0 11,9 26,1 81,7 7,9 7.0 8,4 2.0 1,1 22,1 334
1-jaar N ESR 22 7 9 8 26 186 80 12 15 95 117 77 741 35 87 61 24 19 7 16 104 1833
3,3 1,3 1,6 1,2 4,2 28,4 12,8 1,8 2,4 16,6 21 11,4 128,9 6,2 14,8 10,6 3,9 2,9 1,2 3,1 17,9 309,2
5-jaar N ESR 66 63 171 67 134 611 456 21 36 582 304 478 1614 139 134 130 47 18 437 5976
12,4 11,7 32,5 13.0 25,3 116 86,6 3,8 6,6 109 56,1 96,3 308 26.0 25,1 25,1 8,7 3,4 81,5 1135
5-jaar N ESR 59 24 27 22 81 690 328 26 27 208 502 280 3331 129 398 214 100 41 28 71 365 7318
10-jaar N ESR 112 85 278 81 198 938 681 27 41 804 521 688 2346 248 221 189 68 33 666 8936
21.0 136 16,1 98 52,7 385 15,8 83 37,9 249 181 1172 130 834 5,1 31 7,7 42 150 959 96,2 661 141 804 455 2556 45,7 380 41,5 289 36,3 241 12,5 78 6,3 53 125 845 1711 10776
10-jaar N ESR
9,6 98 4,4 32 4,8 46 3,6 27 12,5 126 104,7 1022 52,7 512 3,9 38 4,1 31 36,1 264 90,4 883 40,6 387 571,7 5493 23,1 272 66,6 716 37,8 324 15,7 166 6,4 63 5,2 49 13,2 134 62,3 563 1230 11857
* Bloed, beenmerg en lymfeklieren ** Exclusief basaalcelkanker Voor leeftijd gestandaardiseerde prevalentiecijfers (ESR)
20-jaar N ESR 25,6 18,5 73,2 16,1 47,3 229 161 6.0 8,1 180 122 166 500 69,3 54,2 47,1 14,2 9,9 158 2073
1. Schmidt M, Eckel R, Engel J, Schubert-Fritschle G, Tretter W, Holzel D. Jahresbericht 2000. Munchen: Tumorregister Munchen, 2001.
20-jaar N ESR
16,4 125 5,8 40 8 68 4,4 28 18,9 180 152,2 1300 80,6 651 5,6 48 4,7 36 45,7 298 158,5 1178 56,2 461 938,1 7215 48,7 433 117,7 1032 57,5 470 26,1 216 9,8 86 9,3 70 24,8 199 95,1 708 1986 15623
20,8 7,2 11 4,6 26,4 190,5 100,8 6,9 5,3 51 210,3 66,4 1218 78,2 165,1 81,7 33,8 13,3 13,2 36,4 119 2589
initiële fase (diagnostiek en primaire behandeling), follow-up fase (hier controle genoemd), recidief fase (diagnostiek en behandeling recidief, uitsluiten van uitzaaiingen), terminale fase en de niet-zorgvragende fase (de patiënt is dan genezen). De controlefase kan eventueel nog worden uitgesplitst naar intensieve (2-4 keer per jaar) en minder intensieve controle (1 keer per jaar). Voor de ramingen van het aantal patiënten in de verschillende zorgfasen is gebruik gemaakt van gegevens van de kankerregistratie in München (Duitsland)1. Daar wordt sinds 1993 voor een groot aantal vormen van kanker geregistreerd hoe vaak, en na hoeveel maanden, recidieven en metastasen optreden. De kolom ‘initiële’ zorgfase geeft een schatting van de patiënten die in het afgelopen jaar gediagnosticeerd werden met kanker en nu nog in leven zijn, en in opzet curatief werden behandeld. Patiënten die bij diagnose al een uitzaaiing hadden werden hier buiten gelaten vanwege een andere zorgvraag. De kolommen onder ‘Controle (follow-up)’ geven schattingen van het aantal patiënten dat intensieve (1-4 jaar na diagnose) en minder intensieve (5-9 jaar na diagnose) nazorg nodig heeft. De ‘controle (follow-up)’ groep bevat niet de patiënten die een recidief of metastase ontwikkelden vanwege de daarbij behorende specifieke zorgvraag. In de kolom ‘recidief’ staat de proportie van de kankerprevalentie die behandeld wordt voor een recidief. De proportie patiënten in de terminale fase is berekend op basis van het aantal patiënten dat in het afgelopen jaar overleed ten gevolge van die kanker. Maar er is ook een groep patiënten die tien jaar of langer de kanker overleeft en veelal uit regelmatige controle wordt ontslagen. Deze groep wordt hier voor de eenvoud van de tabel ingedeeld als ‘niet zorgvragend’. Hoewel deze mensen vaak als ‘genezen’ worden beschouwd, en niet meer bij een specialist komen, is niet uitgesloten dat een deel van deze mensen nog wél zorg nodig heeft voor de lichamelijke en psychologische gevolgen van diagnose en behandeling van kanker.
20-jaars kankerprevalentie opgesplitst naar het percentage patiënten in de verschillende zorgfasen*
Mannen en vrouwen
Initiële 0-1 jaar
Dikke darm Endeldarm Long Huid, Melanoom Borst (vrouw) Prostaat
13% 10% 22% 10% 11% 14%
Controle (follow-up) 1-4 jaar 5-9 jaar 26% 30% 3% 28% 29% 31%
29% 29% 3% 36% 32% 33%
Recidief Terminaal Niet-zorgvragend 4% 10% 9% 4% 6% 8%
9% 4% 49% 2% 4% 6%
19% 17% 14% 20% 18% 8%
* Deze tabel is al eerder verschenen in het rapport 'Kanker in Nederland. Trends, prognoses en implicaties voor zorgvraag' Bron: IKZ en tumorregister Munchen
Integraal Kankercentrum Zuid
84
Kwaliteit van leven – 85
Kwaliteit van leven bij (ex-)kankerpatiënten Eerdere diagnostiek en betere behandelmethoden van kanker hebben geleid tot een toenemend aantal personen dat genezen is van kanker of dat met kanker leeft als chronische ziekte. Het aantal overlevenden van kanker neemt ook toe door de toenemende incidentie van kanker en de verouderende bevolking. Nu de overlevingskansen verbeteren, komt er ook meer aandacht voor de bijwerkingen van behandelingen op de lange termijn. Informatie over de korte en lange termijn effecten van behandelingen kan patiënten en hun artsen helpen om, waar mogelijk, een beter afgewogen behandelkeuze te maken. In de IKZ-regio waren er op 1 januari 2003 ruim 21.000 mensen die minimaal vijf jaar na diagnose van kanker nog in leven waren. Als we deze aantallen extrapoleren zijn er momenteel in heel Nederland naar schatting 250.000 mensen in leven, bij wie de diagnose kanker minimaal vijf jaar geleden gesteld werd.
“Kanker hangt als een zwaard van Damocles boven je hoofd. Bij ieder pijntje of bobbeltje ben ik van slag, maar bij chirurgie kan ik altijd terecht. Jammer van de dikke arm, maar ik ben er nog.” (ex-)borstkankerpatiënt “Het vervelende gevolg van kanker is, dat het nooit meer helemaal uit je gedachten gaat en de vermoeidheid wordt nog teveel onderschat.” (ex-)baarmoederkankerpatiënt
Schildwachtklierprocedure vermindert kans op armklachten bij (ex-)borstkankerpatiënten Sinds midden jaren negentig verricht het IKZ onderzoek naar aantasting van de gezondheid en kwaliteit van leven na behandeling van borstkanker. In drie studies is onderzoek gedaan naar de aard en de ernst van armklachten bij borstkankerpatiënten na een oksellymfklierverwijdering of een schildwachtklierprocedure, en naar de invloed van behandelingsgerelateerde morbiditeit op het dagelijks leven en op welzijn1-3. Twintig procent van de vrouwen met borstkanker en een lymfklierdissectie had vijf jaar na de behandeling nog ernstige klachten, zoals pijn, een doof gevoel of een verlies van kracht in de arm en negen procent rapporteerde ernstig oedeem in de arm1. In vergelijking met vrouwen die een lymfeklierdissectie ondergingen, bleek dat vrouwen na een schildwachtklierprocedure een drie tot zeven keer lagere kans hadden op pijn, lymfoedeem, een gevoel van doofheid, tintelingen, verlies van kracht in de arm/hand, verlies van bewegingsmogelijkheden van de arm en een verminderd gebruik van de arm2.
Het aantal (ex-)kankerpatiënten in de IKZ-regio in leven op 1 januari 2003, naar tijd sinds diagnose Tumor Borst Dikke darm Prostaat Baarmoeder Non-Hodgkin Hodgkin Alle tumoren
<5 jaar 5-9 jaar >10 jaar na diagnose na diagnose na diagnose 7234 4104 3613 849 850 206 28 219
3782 1851 1398 534 403 147 13 398
2447 1055 233 459 201 169 7964
“Ik ben uiteindelijk alleen maar beter van de kanker geworden en kwam er sterker uit dan ik erin ging.” (ex-)lymfoompatiënt
Deze studies vinden plaats in samenwerking met de Universiteit van Tilburg, Departement Psychologie en Gezondheid (prof. Dr. A. Vingerhoets), het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam, afdeling MGZ (Dr. M.L. Essink-Bot) en het Nederlands Kanker Instituut afdeling Psychosociale zorg en Epidemiologie (prof. Dr. N. Aaronson).
Na tien jaar nog steeds klachten Voor het rapport: ‘Kanker in Nederland’4 werd een pilotstudie gedaan bij 250 vrouwen die tien jaar na diagnose borstkanker nog in leven waren. De helft van de patiënten bleek nog klachten te hebben die waren gerelateerd aan de diagnose of behandeling. Een lagere leeftijd bij diagnose en toediening van chemotherapie bleken belangrijke voorspellers voor het welzijn op lange termijn. Jonge (ex-)borstkankerpatiënten bezochten vaker een fysiotherapeut of alternatief genezer vergeleken met de Nederlandse normpopulatie. Lopende studies naar kwaliteit van leven In navolging op de pilotstudie bij (ex-)borstkankerpatiënten is er in 2004 gestart met een studie naar de gevolgen van baarmoederkanker, de ziekte van Hodgkin en het non-Hodgkin’s lymfoom en prostaatkanker op de lange termijn*. In deze studies wordt geëvalueerd of de kwaliteit van leven van (ex-)kankerpatiënten, 5-15 jaar na diagnose, vergelijkbaar is met de algemene Nederlandse populatie. Daarin is vooral aandacht voor het verband tussen de verschillende behandelingen en morbiditeit en kwaliteit van leven op lange termijn. De koppeling van de uitkomsten van de vragenlijsten aan gedetailleerde medische gegevens uit de kankerregistratie van het IKZ zal veel informatie opleveren over zorgen en zorgbehoeftes. De resultaten van bovenstaande studies kunnen snel worden verspreid naar de professionals in de zorg, doordat deze studies worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met de betrokken specialisten in het netwerk van het IKZ. Naar verwachting zullen de eerste resultaten gepubliceerd worden in 2006. In de nabije toekomst zal dit onderzoek ook worden uitgevoerd bij andere tumoren, wellicht aangevuld met interventiestudies. Een goed voorbeeld hiervan is de bestudering van het (neven)effect van hoofdhuidkoeling ten behoeve van haarbehoud tijdens chemotherapie. Hierbij wordt onder andere de kwaliteit van leven van gekoelde patiënten vergeleken met die van niet gekoelde patiënten. Conclusie De kankerregistratie is een goede kapstok voor kwaliteit van leven studies bij ongeselecteerde lange termijnoverlevenden. Inbedding binnen het integraal kankercentrum zorgt voor eenvoudige implementatie van de resultaten met een hoge validiteit door hoge respons. * Volgens het Amerikaanse National Cancer Institute is een lange termijn overlevende vijf jaar na de diagnose nog in leven.
Referenties 1. Ververs JM, Roumen RM, Vingerhoets AJ, Vreugdenhil G, Coebergh JW, Crommelin MA, Luiten EJ, Repelaer van Driel OJ, Schijven M, Wissing JC, Voogd AC. Risk, severity and predictors of physical and psychological morbidity after axillary lymph node dissection for breast cancer. Eur J Cancer 2001;37:991-9. 2. Schijven MP, Vingerhoets AJ, Rutten HJ, Nieuwenhuijzen GA, Roumen RM, van Bussel ME, Voogd AC. Comparison of morbidity between axillary lymph node dissection and sentinel node biopsy. Eur J Surg Oncol 2003;29:341-50. 3. Voogd AC, Ververs JM, Vingerhoets AJ, Roumen RM, Coebergh JW, Crommelin MA. Lymphoedema and reduced shoulder function as indicators of quality of life after axillary lymph node dissection for invasive breast cancer. Br J Surg 2003;90:76-81. 4. Kanker in Nederland. Trends, prognoses, en implicaties voor zorgvraag. Amsterdam: KWF KankerbestrijdingSignaleringcommissie Kanker, 2004.
Integraal Kankercentrum Zuid
84
Kwaliteit van leven – 85
Kwaliteit van leven bij (ex-)kankerpatiënten Eerdere diagnostiek en betere behandelmethoden van kanker hebben geleid tot een toenemend aantal personen dat genezen is van kanker of dat met kanker leeft als chronische ziekte. Het aantal overlevenden van kanker neemt ook toe door de toenemende incidentie van kanker en de verouderende bevolking. Nu de overlevingskansen verbeteren, komt er ook meer aandacht voor de bijwerkingen van behandelingen op de lange termijn. Informatie over de korte en lange termijn effecten van behandelingen kan patiënten en hun artsen helpen om, waar mogelijk, een beter afgewogen behandelkeuze te maken. In de IKZ-regio waren er op 1 januari 2003 ruim 21.000 mensen die minimaal vijf jaar na diagnose van kanker nog in leven waren. Als we deze aantallen extrapoleren zijn er momenteel in heel Nederland naar schatting 250.000 mensen in leven, bij wie de diagnose kanker minimaal vijf jaar geleden gesteld werd.
“Kanker hangt als een zwaard van Damocles boven je hoofd. Bij ieder pijntje of bobbeltje ben ik van slag, maar bij chirurgie kan ik altijd terecht. Jammer van de dikke arm, maar ik ben er nog.” (ex-)borstkankerpatiënt “Het vervelende gevolg van kanker is, dat het nooit meer helemaal uit je gedachten gaat en de vermoeidheid wordt nog teveel onderschat.” (ex-)baarmoederkankerpatiënt
Schildwachtklierprocedure vermindert kans op armklachten bij (ex-)borstkankerpatiënten Sinds midden jaren negentig verricht het IKZ onderzoek naar aantasting van de gezondheid en kwaliteit van leven na behandeling van borstkanker. In drie studies is onderzoek gedaan naar de aard en de ernst van armklachten bij borstkankerpatiënten na een oksellymfklierverwijdering of een schildwachtklierprocedure, en naar de invloed van behandelingsgerelateerde morbiditeit op het dagelijks leven en op welzijn1-3. Twintig procent van de vrouwen met borstkanker en een lymfklierdissectie had vijf jaar na de behandeling nog ernstige klachten, zoals pijn, een doof gevoel of een verlies van kracht in de arm en negen procent rapporteerde ernstig oedeem in de arm1. In vergelijking met vrouwen die een lymfeklierdissectie ondergingen, bleek dat vrouwen na een schildwachtklierprocedure een drie tot zeven keer lagere kans hadden op pijn, lymfoedeem, een gevoel van doofheid, tintelingen, verlies van kracht in de arm/hand, verlies van bewegingsmogelijkheden van de arm en een verminderd gebruik van de arm2.
Het aantal (ex-)kankerpatiënten in de IKZ-regio in leven op 1 januari 2003, naar tijd sinds diagnose Tumor Borst Dikke darm Prostaat Baarmoeder Non-Hodgkin Hodgkin Alle tumoren
<5 jaar 5-9 jaar >10 jaar na diagnose na diagnose na diagnose 7234 4104 3613 849 850 206 28 219
3782 1851 1398 534 403 147 13 398
2447 1055 233 459 201 169 7964
“Ik ben uiteindelijk alleen maar beter van de kanker geworden en kwam er sterker uit dan ik erin ging.” (ex-)lymfoompatiënt
Deze studies vinden plaats in samenwerking met de Universiteit van Tilburg, Departement Psychologie en Gezondheid (prof. Dr. A. Vingerhoets), het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam, afdeling MGZ (Dr. M.L. Essink-Bot) en het Nederlands Kanker Instituut afdeling Psychosociale zorg en Epidemiologie (prof. Dr. N. Aaronson).
Na tien jaar nog steeds klachten Voor het rapport: ‘Kanker in Nederland’4 werd een pilotstudie gedaan bij 250 vrouwen die tien jaar na diagnose borstkanker nog in leven waren. De helft van de patiënten bleek nog klachten te hebben die waren gerelateerd aan de diagnose of behandeling. Een lagere leeftijd bij diagnose en toediening van chemotherapie bleken belangrijke voorspellers voor het welzijn op lange termijn. Jonge (ex-)borstkankerpatiënten bezochten vaker een fysiotherapeut of alternatief genezer vergeleken met de Nederlandse normpopulatie. Lopende studies naar kwaliteit van leven In navolging op de pilotstudie bij (ex-)borstkankerpatiënten is er in 2004 gestart met een studie naar de gevolgen van baarmoederkanker, de ziekte van Hodgkin en het non-Hodgkin’s lymfoom en prostaatkanker op de lange termijn*. In deze studies wordt geëvalueerd of de kwaliteit van leven van (ex-)kankerpatiënten, 5-15 jaar na diagnose, vergelijkbaar is met de algemene Nederlandse populatie. Daarin is vooral aandacht voor het verband tussen de verschillende behandelingen en morbiditeit en kwaliteit van leven op lange termijn. De koppeling van de uitkomsten van de vragenlijsten aan gedetailleerde medische gegevens uit de kankerregistratie van het IKZ zal veel informatie opleveren over zorgen en zorgbehoeftes. De resultaten van bovenstaande studies kunnen snel worden verspreid naar de professionals in de zorg, doordat deze studies worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met de betrokken specialisten in het netwerk van het IKZ. Naar verwachting zullen de eerste resultaten gepubliceerd worden in 2006. In de nabije toekomst zal dit onderzoek ook worden uitgevoerd bij andere tumoren, wellicht aangevuld met interventiestudies. Een goed voorbeeld hiervan is de bestudering van het (neven)effect van hoofdhuidkoeling ten behoeve van haarbehoud tijdens chemotherapie. Hierbij wordt onder andere de kwaliteit van leven van gekoelde patiënten vergeleken met die van niet gekoelde patiënten. Conclusie De kankerregistratie is een goede kapstok voor kwaliteit van leven studies bij ongeselecteerde lange termijnoverlevenden. Inbedding binnen het integraal kankercentrum zorgt voor eenvoudige implementatie van de resultaten met een hoge validiteit door hoge respons. * Volgens het Amerikaanse National Cancer Institute is een lange termijn overlevende vijf jaar na de diagnose nog in leven.
Referenties 1. Ververs JM, Roumen RM, Vingerhoets AJ, Vreugdenhil G, Coebergh JW, Crommelin MA, Luiten EJ, Repelaer van Driel OJ, Schijven M, Wissing JC, Voogd AC. Risk, severity and predictors of physical and psychological morbidity after axillary lymph node dissection for breast cancer. Eur J Cancer 2001;37:991-9. 2. Schijven MP, Vingerhoets AJ, Rutten HJ, Nieuwenhuijzen GA, Roumen RM, van Bussel ME, Voogd AC. Comparison of morbidity between axillary lymph node dissection and sentinel node biopsy. Eur J Surg Oncol 2003;29:341-50. 3. Voogd AC, Ververs JM, Vingerhoets AJ, Roumen RM, Coebergh JW, Crommelin MA. Lymphoedema and reduced shoulder function as indicators of quality of life after axillary lymph node dissection for invasive breast cancer. Br J Surg 2003;90:76-81. 4. Kanker in Nederland. Trends, prognoses, en implicaties voor zorgvraag. Amsterdam: KWF KankerbestrijdingSignaleringcommissie Kanker, 2004.
Integraal Kankercentrum Zuid
Meervoudige primaire tumoren – 87
Prevalentie van 2e primaire tumoren naar tumorlokalisatie Aantal Primaire tumor* patiënten Dikke darm Huid, melanoom Huid, plaveiselcel Borst Baarmoederhals Baarmoederlichaam Eierstok Hodgkin Non-Hodgkin * diagnose 1972-2002 ** diagnose 1972-2003
6783 3608 4221 9919 1467 2972 2601 819 3536
Aantal (en %) met een 2e primaire tumor** 575 405 908 1298 133 324 140 68 243
(8,5) (11,2) (21,5) (13,1) (9,1) (10,9) (5,4) (8,3) (6,9)
relatief risico op tweede primaire tumoren na borstkanker 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 k
na gi va
sto
m
er
m
oe
de
rli
ch
aa
al rh de
oe m ar
ar ba
ba
ei
s
t rs bo
m
or
en
0 tu
Oorzaken Van meervoudige primaire tumoren is sprake wanneer een patiënt met een bepaalde vorm van kanker (bijvoorbeeld borstkanker) gelijktijdig of later nog een primaire tumor krijgt (bijvoorbeeld dikkedarmkanker), waarbij het nadrukkelijk niet gaat om een uitzaaiing van de eerste tumor. In de verklaring van het optreden van de tweede of derde tumor spelen minstens drie factoren een rol: 1. een verhoogde gevoeligheid voor het ontwikkelen van kanker (bijvoorbeeld genetisch of door een tekortschietend afweersysteem); 2. factoren die de eerste tumor veroorzaakten (bijvoorbeeld tabaksgebruik of UV-straling) kunnen tevens een risicofactor zijn voor een andere primaire tumor; 3. de behandeling van de eerste tumor kan zowel beschermend als risicoverhogend werken. Meestal gaat het om een combinatie van bovenstaande factoren. Het aantal patiënten dat een tweede tumor ontwikkelt, is ook afhankelijk van de lokalisatie en het stadium van de eerste primaire tumor. Bij een slechte overleving van die eerste tumor, zoals bijvoorbeeld eierstokkanker, is er nauwelijks tijd om ook nog een tweede primaire tumor te ontwikkelen.
2e
In een langlopende kankerregistratie kan het vóórkomen van tweede tumoren worden onderzocht. Ten eerste omdat alle nieuwe primaire tumoren geregistreerd worden, ook als de patiënt al eerder een andere tumor had. En ook wordt de overleving van de (ex-)kankerpatiënten in de IKZ-regio regelmatig bijgewerkt, zodat het risico op een tweede primaire tumor verhoudingsgewijs goed kan worden ingeschat en de noodzaak voor extra follow-up kan worden weergegeven.
Relatief risico Het risico om een tweede tumor te krijgen, wordt doorgaans gepresenteerd als de verhouding tussen de waargenomen en de verwachte incidentie op basis van het risico in de algemene bevolking (Observed/Expected= Standardised Incidence Ratio (SIR)). Het risico voor borstkankerpatiënten om opnieuw een primaire tumor te krijgen is 2,4 keer hoger dan de gemiddelde kans om kanker te krijgen1. Als dit uitgesplitst wordt naar tumorlokalisatie dan blijkt met name de kans op een tweede borsttumor verhoogd (zie figuur) en een tumor van de vrouwelijke geslachtsorganen2.
le
Meervoudige primaire tumoren
al
86
Conclusies Onderzoek naar tweede primaire tumoren is alleen mogelijk indien patiënten voldoende tijd overleven na de diagnose van de eerste tumor om een tweede tumor te kunnen ontwikkelen. Dit type studies kan slechts uitgevoerd worden dankzij het succes van de huidige vroegdiagnostiek en behandeling. Omdat de overleving voor veel tumoren nog altijd verbetert (zie p. 96 thema conditionele overleving) en de incidentie van veel tumoren ook nog steeds stijgt (zie p. 66 thema trends in incidentie), wordt de kans op een tweede primaire tumor de komende jaren steeds groter. 1. Soerjomataram I, Louwman WJ, de Vries E, Lemmens VEPP, Coebergh JWW. Primary malignancy after primary female breast cancer in the south of the Netherlands, 1972-2001. Br Cancer Res Treat 2005;93:91-5. 2. Soerjomataram I, Louwman WJ, de Vries E, Lemmens VEPP, Coebergh JWW. Risks of second primary breast and urogenital cancer following female breast cancer in the south of the Netherlands, 1972-2001. Eur J Cancer 2005;41: 2331-7.
Integraal Kankercentrum Zuid
Meervoudige primaire tumoren – 87
Prevalentie van 2e primaire tumoren naar tumorlokalisatie Aantal Primaire tumor* patiënten Dikke darm Huid, melanoom Huid, plaveiselcel Borst Baarmoederhals Baarmoederlichaam Eierstok Hodgkin Non-Hodgkin * diagnose 1972-2002 ** diagnose 1972-2003
6783 3608 4221 9919 1467 2972 2601 819 3536
Aantal (en %) met een 2e primaire tumor** 575 405 908 1298 133 324 140 68 243
(8,5) (11,2) (21,5) (13,1) (9,1) (10,9) (5,4) (8,3) (6,9)
relatief risico op tweede primaire tumoren na borstkanker 4 3,5 3 2,5 2 1,5 1 0,5 k
na gi va
sto
m
er
m
oe
de
rli
ch
aa
al rh de
oe m ar
ar ba
ba
ei
s
t rs bo
m
or
en
0 tu
Oorzaken Van meervoudige primaire tumoren is sprake wanneer een patiënt met een bepaalde vorm van kanker (bijvoorbeeld borstkanker) gelijktijdig of later nog een primaire tumor krijgt (bijvoorbeeld dikkedarmkanker), waarbij het nadrukkelijk niet gaat om een uitzaaiing van de eerste tumor. In de verklaring van het optreden van de tweede of derde tumor spelen minstens drie factoren een rol: 1. een verhoogde gevoeligheid voor het ontwikkelen van kanker (bijvoorbeeld genetisch of door een tekortschietend afweersysteem); 2. factoren die de eerste tumor veroorzaakten (bijvoorbeeld tabaksgebruik of UV-straling) kunnen tevens een risicofactor zijn voor een andere primaire tumor; 3. de behandeling van de eerste tumor kan zowel beschermend als risicoverhogend werken. Meestal gaat het om een combinatie van bovenstaande factoren. Het aantal patiënten dat een tweede tumor ontwikkelt, is ook afhankelijk van de lokalisatie en het stadium van de eerste primaire tumor. Bij een slechte overleving van die eerste tumor, zoals bijvoorbeeld eierstokkanker, is er nauwelijks tijd om ook nog een tweede primaire tumor te ontwikkelen.
2e
In een langlopende kankerregistratie kan het vóórkomen van tweede tumoren worden onderzocht. Ten eerste omdat alle nieuwe primaire tumoren geregistreerd worden, ook als de patiënt al eerder een andere tumor had. En ook wordt de overleving van de (ex-)kankerpatiënten in de IKZ-regio regelmatig bijgewerkt, zodat het risico op een tweede primaire tumor verhoudingsgewijs goed kan worden ingeschat en de noodzaak voor extra follow-up kan worden weergegeven.
Relatief risico Het risico om een tweede tumor te krijgen, wordt doorgaans gepresenteerd als de verhouding tussen de waargenomen en de verwachte incidentie op basis van het risico in de algemene bevolking (Observed/Expected= Standardised Incidence Ratio (SIR)). Het risico voor borstkankerpatiënten om opnieuw een primaire tumor te krijgen is 2,4 keer hoger dan de gemiddelde kans om kanker te krijgen1. Als dit uitgesplitst wordt naar tumorlokalisatie dan blijkt met name de kans op een tweede borsttumor verhoogd (zie figuur) en een tumor van de vrouwelijke geslachtsorganen2.
le
Meervoudige primaire tumoren
al
86
Conclusies Onderzoek naar tweede primaire tumoren is alleen mogelijk indien patiënten voldoende tijd overleven na de diagnose van de eerste tumor om een tweede tumor te kunnen ontwikkelen. Dit type studies kan slechts uitgevoerd worden dankzij het succes van de huidige vroegdiagnostiek en behandeling. Omdat de overleving voor veel tumoren nog altijd verbetert (zie p. 96 thema conditionele overleving) en de incidentie van veel tumoren ook nog steeds stijgt (zie p. 66 thema trends in incidentie), wordt de kans op een tweede primaire tumor de komende jaren steeds groter. 1. Soerjomataram I, Louwman WJ, de Vries E, Lemmens VEPP, Coebergh JWW. Primary malignancy after primary female breast cancer in the south of the Netherlands, 1972-2001. Br Cancer Res Treat 2005;93:91-5. 2. Soerjomataram I, Louwman WJ, de Vries E, Lemmens VEPP, Coebergh JWW. Risks of second primary breast and urogenital cancer following female breast cancer in the south of the Netherlands, 1972-2001. Eur J Cancer 2005;41: 2331-7.
Integraal Kankercentrum Zuid
Variatie in behandeling – 89
Variatie in behandeling
Naast patiëntenvoorlichting is aandacht nodig voor de lokale implementatie en evaluatie van de huidige richtlijn ‘Behandeling van het mammacarcinoom’. Dit kan het beste geschieden via de multidisciplinaire netwerken en tumorwerkgroepen binnen de verschillende integrale kankercentra door inventarisatie van knelpunten bij het uitvoeren van de richtlijn. Om vast te stellen of de vervolgens overeengekomen maatregelen tot het gewenste effect leiden, moet de toepassing van de richtlijn periodiek worden gevolgd en teruggekoppeld naar de behandelaars. In 2004 zijn daartoe de dossiers van 581 patiënten met borstkanker onderzocht3 om te kunnen evalueren in hoeverre de ziekenhuizen in de IKZ-regio voldeden aan de richtlijnen voor diagnostiek en behandeling van borstkanker. Uit dit onderzoek bleek dat het zorgproces over het algemeen volgens de richtlijn verliep. De diversiteit die ondanks de richtlijn aanwezig was, leidde tot variabele aandachtspunten voor verbetering voor elk ziekenhuis.
In de medische zorg is een tendens naar openheid. Prestaties worden dan gemeten door middel van zogenoemde indicatoren welke niet direct gericht zijn op de uitkomst van de behandeling voor de individuele patiënt, maar meer op het zorgproces voor een bepaalde patiëntengroep. Bij het IKZ zijn sinds een jaar of 15 verschillende studies uitgevoerd naar variatie van zorg (al dan niet aan de hand van indicatoren) voor kankerpatiënten. Door terugkoppeling naar de betrokken specialisten wordt beoogd de kwaliteit van zorg in de hele regio te verbeteren. Variatie in de zorg voor vrouwen met borstkanker In 1988 werd al een studie verricht naar de variatie in toepassing van borstsparende chirurgie (BSC) in de oost-regio; deze bleek in een in 1996 herhaalde studie aanzienlijk te zijn afgenomen1. Een recente studie naar de variatie in BSC in Zuidoost (IKZ) en Oost (IKST: Integraal Kankercentrum Stedendriehoek Twente) Nederland toonde grote verschillen tussen de regio’s in de periode 1990-2002, maar vooral tussen de ziekenhuizen2. Het percentage BSC bij patiënten met een tumor kleiner of gelijk aan 2 cm varieerde tussen 47% en 86%; bij patiënten met een tumor van 2 tot 5 cm varieerde dit tussen 16% en 64%. Meer dan 20 jaar na de introductie van BSC in Nederland bestaan dus nog steeds verschillen in de toepassing van deze behandeling tussen regio’s en vooral ook tussen ziekenhuizen. Verschillende opvattingen over goede zorg en diversiteit van opvattingen en kennis binnen de bevolking blijken niet zonder meer te verdwijnen door richtlijnen, ook al zijn die steeds meer evidence-based en breed bekendgemaakt.
Variatie in radiotherapeutische zorg4 De verwijzing van patiënten met borst-, niet-kleincellige long-, prostaat-, baarmoeder- of endeldarmkanker voor radiotherapie vertoonde behoorlijke variatie. In kleine en middelgrote ziekenPercentage verwezen patiënten borst
80 70
long
70 60
60
50
50
40
40 30 30
10
10
100 % 90
0
0 1
80
2
3
4
5
6
7
8
9
1
2
3
4
5
6
7
70 60 50 40 30 20 10 0
A
B
C
D
E
F
G IKZ totaal
Het percentage verwezen patiënten is voor elk van de negen ziekenhuizen weergegeven. 1-2: >500 bedden 3-5: 350-500 bedden 6-9: < 350 bedden
8
9
zi ek en hu iz en
20
20
prostaat
35 30 25 20 15 10 5 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
zi ek en hu iz en
Percentage borstsparende chirurgie bij tumoren kleiner of gelijk aan 2 cm, per ziekenhuis in de periode 1999-2002
zi ek en hu iz en
88
Integraal Kankercentrum Zuid
Variatie in behandeling – 89
Variatie in behandeling
Naast patiëntenvoorlichting is aandacht nodig voor de lokale implementatie en evaluatie van de huidige richtlijn ‘Behandeling van het mammacarcinoom’. Dit kan het beste geschieden via de multidisciplinaire netwerken en tumorwerkgroepen binnen de verschillende integrale kankercentra door inventarisatie van knelpunten bij het uitvoeren van de richtlijn. Om vast te stellen of de vervolgens overeengekomen maatregelen tot het gewenste effect leiden, moet de toepassing van de richtlijn periodiek worden gevolgd en teruggekoppeld naar de behandelaars. In 2004 zijn daartoe de dossiers van 581 patiënten met borstkanker onderzocht3 om te kunnen evalueren in hoeverre de ziekenhuizen in de IKZ-regio voldeden aan de richtlijnen voor diagnostiek en behandeling van borstkanker. Uit dit onderzoek bleek dat het zorgproces over het algemeen volgens de richtlijn verliep. De diversiteit die ondanks de richtlijn aanwezig was, leidde tot variabele aandachtspunten voor verbetering voor elk ziekenhuis.
In de medische zorg is een tendens naar openheid. Prestaties worden dan gemeten door middel van zogenoemde indicatoren welke niet direct gericht zijn op de uitkomst van de behandeling voor de individuele patiënt, maar meer op het zorgproces voor een bepaalde patiëntengroep. Bij het IKZ zijn sinds een jaar of 15 verschillende studies uitgevoerd naar variatie van zorg (al dan niet aan de hand van indicatoren) voor kankerpatiënten. Door terugkoppeling naar de betrokken specialisten wordt beoogd de kwaliteit van zorg in de hele regio te verbeteren. Variatie in de zorg voor vrouwen met borstkanker In 1988 werd al een studie verricht naar de variatie in toepassing van borstsparende chirurgie (BSC) in de oost-regio; deze bleek in een in 1996 herhaalde studie aanzienlijk te zijn afgenomen1. Een recente studie naar de variatie in BSC in Zuidoost (IKZ) en Oost (IKST: Integraal Kankercentrum Stedendriehoek Twente) Nederland toonde grote verschillen tussen de regio’s in de periode 1990-2002, maar vooral tussen de ziekenhuizen2. Het percentage BSC bij patiënten met een tumor kleiner of gelijk aan 2 cm varieerde tussen 47% en 86%; bij patiënten met een tumor van 2 tot 5 cm varieerde dit tussen 16% en 64%. Meer dan 20 jaar na de introductie van BSC in Nederland bestaan dus nog steeds verschillen in de toepassing van deze behandeling tussen regio’s en vooral ook tussen ziekenhuizen. Verschillende opvattingen over goede zorg en diversiteit van opvattingen en kennis binnen de bevolking blijken niet zonder meer te verdwijnen door richtlijnen, ook al zijn die steeds meer evidence-based en breed bekendgemaakt.
Variatie in radiotherapeutische zorg4 De verwijzing van patiënten met borst-, niet-kleincellige long-, prostaat-, baarmoeder- of endeldarmkanker voor radiotherapie vertoonde behoorlijke variatie. In kleine en middelgrote ziekenPercentage verwezen patiënten borst
80 70
long
70 60
60
50
50
40
40 30 30
10
10
100 % 90
0
0 1
80
2
3
4
5
6
7
8
9
1
2
3
4
5
6
7
70 60 50 40 30 20 10 0
A
B
C
D
E
F
G IKZ totaal
Het percentage verwezen patiënten is voor elk van de negen ziekenhuizen weergegeven. 1-2: >500 bedden 3-5: 350-500 bedden 6-9: < 350 bedden
8
9
zi ek en hu iz en
20
20
prostaat
35 30 25 20 15 10 5 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
zi ek en hu iz en
Percentage borstsparende chirurgie bij tumoren kleiner of gelijk aan 2 cm, per ziekenhuis in de periode 1999-2002
zi ek en hu iz en
88
Integraal Kankercentrum Zuid
90 – Van meten naar weten
Variatie in behandeling – 91 endeldarm
60
baarmoeder
70 60
50
50
40
40 30 30 20 10
10 0
0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
1
2
3
4
5
6
7
8
9
zi ek en hu iz en
20
huizen werden patiënten met borstkanker vaker doorverwezen voor radiotherapie en patiënten met prostaatkanker juist minder. In de periode 1988-2000 werden de verschillen tussen de ziekenhuizen kleiner voor rectumcarcinoom, maar niet voor de andere tumoren. Ten tijde van de uitvoering van de PORTEC-trial werd om deelname te bevorderen een onderzoek gedaan naar de per maatschap sterk uiteenlopende percentages verwezen vrouwen met baarmoederkanker5. In de tijd nam de variatie overigens af. Door deze analyse steeg de deelnamebereidheid aan de trial, omdat duidelijk werd dat de zin van post-operatieve radiotherapie niet vaststond. Variatie in zorg voor patiënten met dikkedarmkanker Een studie bij 577 patiënten in de leeftijd van 65 tot 80 jaar, tussen 1995 en 2001 gediagnosticeerd met stadium III dikke darmkanker toonde aan dat de helft van deze oudere patiënten in 2001 niet met adjuvante chemotherapie werd behandeld 6, met behoorlijke verschillen tussen de ziekenhuizen. Verder bleken patiënten met ernstige co-morbiditeit, vrouwelijke patiënten en patiënten met een lage sociaal-economische status minder vaak adjuvante chemotherapie te krijgen. Uit een dossieronderzoek uitgevoerd bij 308 dikkedarmkankerpatiënten naar de naleving van de richtlijnen voor diagnostiek en behandeling bleek slechts 60% van de patiënten met dikke darmkanker een volledige colonoscopie te hebben ondergaan7. Het aantal door de patholoog onderzochte lymfeklieren bleek laag met een mediaan aantal van 6 bij dikke darmkanker, en 5 bij endeldarmkanker. De landelijke richtlijn stelt een minimum van 12 onderzochte klieren. Een vervolgstudie onder ruim 3000 patiënten toonde een grote variatie tussen de pathologie-laboratoria in het aantal onderzochte lymfeklieren8 met significante verschillen in stadiumverdeling als gevolg. Het percentage patiënten met een endeldarmkanker dat tussen 2001 en 2003 preoperatieve radiotherapie onderging, verschilde met name tussen de IKZ-oost en IKZ-west regio. Hierbij speelde de hoge deelnamegraad aan de TME-trial in de IKZoost regio eind jaren ‘90 een grote rol.
Regionalisatie van zorg Na het uitkomen van het rapport ‘Kwaliteit en taakverdeling in de oncologie’ (1993) van de Gezondheidsraad hebben de afgelopen tien jaar vele bewegingen plaatsgevonden op het gebied van taakverdeling en concentratie van gespecialiseerde oncologische zorg. Hierbij speelden de fusieprocessen in de zorg (een halvering van het aantal maatschappen), de voortschrijdende deelspecialisatie, de consulentdiensten en de richtlijnontwikkeling een grote rol. Aanvullend op de radiotherapeutische zorg en de oncologische zorg voor kinderen, jongvolwassenen (vooral met bloed- of lymfeklierkanker en sarcomen), patiënten met hersen- en hoofd-halstumoren wordt regionalisatie van de oncologische zorg voor de behandeling van zeldzame of complex te behandelen vormen van kanker breed gedragen9. Binnen de regio van het IKZ hebben de gynaecologen in 2004 een verplichtend samenwerkingsverband opgericht om de kwaliteit van de oncologische zorg te waarborgen. Complexe oncologisch gynaecologische behandelingen zijn nu geconcentreerd. Tevens wordt een regionaal registratiesysteem voor gynaecologische tumoren opgezet om een continue evaluatie van zorg mogelijk te maken. In 2005 hebben ook de (oncologische) chirurgen in de IKZ-regio de handen verder ineengeslagen om aanvullend op reeds genomen initiatieven voor regionalisatie van de slokdarm-, pancreas- en leverchirurgie, de zorg voor patiënten met zeldzame tumoren te optimaliseren.
1. Voogd AC, Repelaer van Driel OJ, Roumen RM, Crommelin MA, van Beek MW, Coebergh JW. Changing attitudes towards breast-conserving treatment of early breast cancer in the south-eastern Netherlands: results of a survey among surgeons and a registry-based analysis of patterns of care. Eur J Surg Oncol 1997;23:134-8. 2. Siesling S, van de Poll-Franse LV, Jobsen JJ, Repelaer van Driel OJ, Voogd A. Trends en variaties in mammasparende chirurgie in Zuidoost en Oost Nederland in de periode 1990-2002. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2005;149:1941-6. 3. Van den Hurk CJG, Van de Poll-Franse LV, Willemse ACCE, Tutein-Nolthenius-Puylaert MCBJE, Roukema JA, Van der Sangen MJC, Nieuwenhuijzen GAP, Van den Eijnden-van Raaij AJM, Coebergh JWW. Goede naleving richtlijnen mammacarcinoom in de regio van het Integraal Kankercentrum Zuid. aanvaard. 4. Vulto JCM, Louwman WJ, Poortmans P, Coebergh JWW. Hospital variation in referral for primary radiotherapy in South Netherlands, 1988-1999. Eur J Cancer. aanvaard. 5. Lybeert ML, van Putten WL, Brolmann HA, Coebergh JW. Postoperative radiotherapy for endometrial carcinoma. Stage I. Wide variation in referral patterns but no effect on long-term survival in a retrospective study in the southeast Netherlands. Eur J Cancer 1998;34:586-90. 6. Lemmens VE, van Halteren AH, Janssen-Heijnen ML, Vreugdenhil G, Repelaer van Driel OJ, Coebergh JW. Adjuvant treatment for elderly patients with stage III colon cancer in the southern Netherlands is affected by socioeconomic status, gender, and comorbidity. Ann Oncol 2005;16:767-72. 7. Lemmens VE, Verheij CD, Janssen-Heijnen ML, Rutten HJ, Coebergh JW. Mixed adherence to clinical practice guidelines for colorectal cancer in the southern Netherlands in 2002. Eur J Surg Oncol, aanvaard. 8. Lemmens VE, Janssen-Heijnen ML, van Lijnschoten G, Rutten HJ, Verheij CD, Coebergh JW. Pathology practice patterns affect lymph node evaluation in colorectal cancer patients: a population-based study. Submitted. 9. Kanker in Nederland. Trends, prognoses, en implicaties voor zorgvraag. Amsterdam: KWF Kankerbestrijding-Signaleringcommissie Kanker, 2004.
Integraal Kankercentrum Zuid
90 – Van meten naar weten
Variatie in behandeling – 91 endeldarm
60
baarmoeder
70 60
50
50
40
40 30 30 20 10
10 0
0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
1
2
3
4
5
6
7
8
9
zi ek en hu iz en
20
huizen werden patiënten met borstkanker vaker doorverwezen voor radiotherapie en patiënten met prostaatkanker juist minder. In de periode 1988-2000 werden de verschillen tussen de ziekenhuizen kleiner voor rectumcarcinoom, maar niet voor de andere tumoren. Ten tijde van de uitvoering van de PORTEC-trial werd om deelname te bevorderen een onderzoek gedaan naar de per maatschap sterk uiteenlopende percentages verwezen vrouwen met baarmoederkanker5. In de tijd nam de variatie overigens af. Door deze analyse steeg de deelnamebereidheid aan de trial, omdat duidelijk werd dat de zin van post-operatieve radiotherapie niet vaststond. Variatie in zorg voor patiënten met dikkedarmkanker Een studie bij 577 patiënten in de leeftijd van 65 tot 80 jaar, tussen 1995 en 2001 gediagnosticeerd met stadium III dikke darmkanker toonde aan dat de helft van deze oudere patiënten in 2001 niet met adjuvante chemotherapie werd behandeld 6, met behoorlijke verschillen tussen de ziekenhuizen. Verder bleken patiënten met ernstige co-morbiditeit, vrouwelijke patiënten en patiënten met een lage sociaal-economische status minder vaak adjuvante chemotherapie te krijgen. Uit een dossieronderzoek uitgevoerd bij 308 dikkedarmkankerpatiënten naar de naleving van de richtlijnen voor diagnostiek en behandeling bleek slechts 60% van de patiënten met dikke darmkanker een volledige colonoscopie te hebben ondergaan7. Het aantal door de patholoog onderzochte lymfeklieren bleek laag met een mediaan aantal van 6 bij dikke darmkanker, en 5 bij endeldarmkanker. De landelijke richtlijn stelt een minimum van 12 onderzochte klieren. Een vervolgstudie onder ruim 3000 patiënten toonde een grote variatie tussen de pathologie-laboratoria in het aantal onderzochte lymfeklieren8 met significante verschillen in stadiumverdeling als gevolg. Het percentage patiënten met een endeldarmkanker dat tussen 2001 en 2003 preoperatieve radiotherapie onderging, verschilde met name tussen de IKZ-oost en IKZ-west regio. Hierbij speelde de hoge deelnamegraad aan de TME-trial in de IKZoost regio eind jaren ‘90 een grote rol.
Regionalisatie van zorg Na het uitkomen van het rapport ‘Kwaliteit en taakverdeling in de oncologie’ (1993) van de Gezondheidsraad hebben de afgelopen tien jaar vele bewegingen plaatsgevonden op het gebied van taakverdeling en concentratie van gespecialiseerde oncologische zorg. Hierbij speelden de fusieprocessen in de zorg (een halvering van het aantal maatschappen), de voortschrijdende deelspecialisatie, de consulentdiensten en de richtlijnontwikkeling een grote rol. Aanvullend op de radiotherapeutische zorg en de oncologische zorg voor kinderen, jongvolwassenen (vooral met bloed- of lymfeklierkanker en sarcomen), patiënten met hersen- en hoofd-halstumoren wordt regionalisatie van de oncologische zorg voor de behandeling van zeldzame of complex te behandelen vormen van kanker breed gedragen9. Binnen de regio van het IKZ hebben de gynaecologen in 2004 een verplichtend samenwerkingsverband opgericht om de kwaliteit van de oncologische zorg te waarborgen. Complexe oncologisch gynaecologische behandelingen zijn nu geconcentreerd. Tevens wordt een regionaal registratiesysteem voor gynaecologische tumoren opgezet om een continue evaluatie van zorg mogelijk te maken. In 2005 hebben ook de (oncologische) chirurgen in de IKZ-regio de handen verder ineengeslagen om aanvullend op reeds genomen initiatieven voor regionalisatie van de slokdarm-, pancreas- en leverchirurgie, de zorg voor patiënten met zeldzame tumoren te optimaliseren.
1. Voogd AC, Repelaer van Driel OJ, Roumen RM, Crommelin MA, van Beek MW, Coebergh JW. Changing attitudes towards breast-conserving treatment of early breast cancer in the south-eastern Netherlands: results of a survey among surgeons and a registry-based analysis of patterns of care. Eur J Surg Oncol 1997;23:134-8. 2. Siesling S, van de Poll-Franse LV, Jobsen JJ, Repelaer van Driel OJ, Voogd A. Trends en variaties in mammasparende chirurgie in Zuidoost en Oost Nederland in de periode 1990-2002. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2005;149:1941-6. 3. Van den Hurk CJG, Van de Poll-Franse LV, Willemse ACCE, Tutein-Nolthenius-Puylaert MCBJE, Roukema JA, Van der Sangen MJC, Nieuwenhuijzen GAP, Van den Eijnden-van Raaij AJM, Coebergh JWW. Goede naleving richtlijnen mammacarcinoom in de regio van het Integraal Kankercentrum Zuid. aanvaard. 4. Vulto JCM, Louwman WJ, Poortmans P, Coebergh JWW. Hospital variation in referral for primary radiotherapy in South Netherlands, 1988-1999. Eur J Cancer. aanvaard. 5. Lybeert ML, van Putten WL, Brolmann HA, Coebergh JW. Postoperative radiotherapy for endometrial carcinoma. Stage I. Wide variation in referral patterns but no effect on long-term survival in a retrospective study in the southeast Netherlands. Eur J Cancer 1998;34:586-90. 6. Lemmens VE, van Halteren AH, Janssen-Heijnen ML, Vreugdenhil G, Repelaer van Driel OJ, Coebergh JW. Adjuvant treatment for elderly patients with stage III colon cancer in the southern Netherlands is affected by socioeconomic status, gender, and comorbidity. Ann Oncol 2005;16:767-72. 7. Lemmens VE, Verheij CD, Janssen-Heijnen ML, Rutten HJ, Coebergh JW. Mixed adherence to clinical practice guidelines for colorectal cancer in the southern Netherlands in 2002. Eur J Surg Oncol, aanvaard. 8. Lemmens VE, Janssen-Heijnen ML, van Lijnschoten G, Rutten HJ, Verheij CD, Coebergh JW. Pathology practice patterns affect lymph node evaluation in colorectal cancer patients: a population-based study. Submitted. 9. Kanker in Nederland. Trends, prognoses, en implicaties voor zorgvraag. Amsterdam: KWF Kankerbestrijding-Signaleringcommissie Kanker, 2004.
Integraal Kankercentrum Zuid
92
Sociaal-economische status – 93
Sociaal-economische status en kanker
Weinig verschil in stadiumverdeling naar SES De verdeling naar stadium bij diagnose laat zien dat er slechts weinig variatie is tussen de sociale klassen, hoewel de stadiumverdeling bij de hogere klasse iets gunstiger is bij borst- en prostaatkanker. Indien mensen met een lagere sociaal-economische status minder makkelijk toegang hebben tot de zorg, zouden zij pas gediagnosticeerd worden als de tumor al in een verder gevorderd stadium is. Uit onze gegevens over de diagnosejaren tot en met 2002 blijkt dat nog niet. Een verslechtering ligt echter voor de hand door de toegenomen druk op de gezondheidszorg in Nederland, die door de vergrijzing de komende jaren alleen nog maar toeneemt.
Sociaal-economische status (SES) is een maat voor het welvaartsniveau en wordt vaak gebaseerd op opleidingsniveau, beroep of inkomen. Door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is op postcodeniveau een indicator voor SES ontwikkeld op basis van de inkomensgegevens van de belastingdienst en de WOZ-waarde van de woning1. Binnen de kankerregistratie is op deze manier aan elke postcode een waarde voor SES toegekend: laag, midden of hoog.
Stadiumverdeling naar sociaal-economische status dikke darm
endeldarm
long - niet-kleincellig
80
60
IV
80
III
III + IV
60
II I + II
20 I
Dikkedarm
og ho
de
n
ag
id m
prostaat
100 %
Borst
la
n
m
borst
Prostaat
ho
ag la
og ho
id
de
n
ag m
la
og
n de
ho
ag
id
la
m
Huid, basaalcelcarcinoom
og
0
0
Hersenen
limited
de
Huid, melanoom
extensive
40
40
20
Frequentieverdeling van sociaal-economische status naar tumorlokalisatie
long - kleincellig
100 %
100 %
id
Variatie kankerincidentie naar SES2-4 Uit eerdere en ook andere studies bleken mensen met een lagere sociaal-economische status (SES) een grotere kans te hebben om kanker te krijgen, maar dit risico varieert per tumor. Van de patiënten met baarmoederhalskanker komt ongeveer 35% uit de laagste sociale klasse, van patiënten met een melanoom van de huid slechts 17%. Deze variatie heeft grotendeels te maken met wisselende blootstelling aan risicofactoren. Het hogere aandeel rokers in de laagste sociaal-economische klasse resulteert in een hogere incidentie van de tabaksgerelateerde tumoren, zoals kanker van de luchtpijp en long, keelholte, strottenhoofd, slokdarm en blaas.
onbekend IV
80
Eierstok Non-Hodgkin
III
60
Huid, overig Alle tumoren
40
Zaadbal
II
Nier
20
Baarmoeder
I
Hodgkin
n
og ho
de id
la
og
ag m
Urineblaas
ho
de id
m
la
Alvleesklier
n
ag
0
Slokdarm Maag Luchtpijp en long Baarmoederhals
SES 0%
hoog
midden
laag
20%
40%
60%
80%
100%
Meer co-morbiditeit in lagere SES-groepen5 Bij de behandeling en overleving van patiënten met kanker speelt ook co-morbiditeit een rol. Indien de patiënt naast kanker nog andere ernstige chronische aandoeningen heeft, kan soms de standaardbehandeling niet gegeven worden. Integraal Kankercentrum Zuid
92
Sociaal-economische status – 93
Sociaal-economische status en kanker
Weinig verschil in stadiumverdeling naar SES De verdeling naar stadium bij diagnose laat zien dat er slechts weinig variatie is tussen de sociale klassen, hoewel de stadiumverdeling bij de hogere klasse iets gunstiger is bij borst- en prostaatkanker. Indien mensen met een lagere sociaal-economische status minder makkelijk toegang hebben tot de zorg, zouden zij pas gediagnosticeerd worden als de tumor al in een verder gevorderd stadium is. Uit onze gegevens over de diagnosejaren tot en met 2002 blijkt dat nog niet. Een verslechtering ligt echter voor de hand door de toegenomen druk op de gezondheidszorg in Nederland, die door de vergrijzing de komende jaren alleen nog maar toeneemt.
Sociaal-economische status (SES) is een maat voor het welvaartsniveau en wordt vaak gebaseerd op opleidingsniveau, beroep of inkomen. Door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is op postcodeniveau een indicator voor SES ontwikkeld op basis van de inkomensgegevens van de belastingdienst en de WOZ-waarde van de woning1. Binnen de kankerregistratie is op deze manier aan elke postcode een waarde voor SES toegekend: laag, midden of hoog.
Stadiumverdeling naar sociaal-economische status dikke darm
endeldarm
long - niet-kleincellig
80
60
IV
80
III
III + IV
60
II I + II
20 I
Dikkedarm
og ho
de
n
ag
id m
prostaat
100 %
Borst
la
n
m
borst
Prostaat
ho
ag la
og ho
id
de
n
ag m
la
og
n de
ho
ag
id
la
m
Huid, basaalcelcarcinoom
og
0
0
Hersenen
limited
de
Huid, melanoom
extensive
40
40
20
Frequentieverdeling van sociaal-economische status naar tumorlokalisatie
long - kleincellig
100 %
100 %
id
Variatie kankerincidentie naar SES2-4 Uit eerdere en ook andere studies bleken mensen met een lagere sociaal-economische status (SES) een grotere kans te hebben om kanker te krijgen, maar dit risico varieert per tumor. Van de patiënten met baarmoederhalskanker komt ongeveer 35% uit de laagste sociale klasse, van patiënten met een melanoom van de huid slechts 17%. Deze variatie heeft grotendeels te maken met wisselende blootstelling aan risicofactoren. Het hogere aandeel rokers in de laagste sociaal-economische klasse resulteert in een hogere incidentie van de tabaksgerelateerde tumoren, zoals kanker van de luchtpijp en long, keelholte, strottenhoofd, slokdarm en blaas.
onbekend IV
80
Eierstok Non-Hodgkin
III
60
Huid, overig Alle tumoren
40
Zaadbal
II
Nier
20
Baarmoeder
I
Hodgkin
n
og ho
de id
la
og
ag m
Urineblaas
ho
de id
m
la
Alvleesklier
n
ag
0
Slokdarm Maag Luchtpijp en long Baarmoederhals
SES 0%
hoog
midden
laag
20%
40%
60%
80%
100%
Meer co-morbiditeit in lagere SES-groepen5 Bij de behandeling en overleving van patiënten met kanker speelt ook co-morbiditeit een rol. Indien de patiënt naast kanker nog andere ernstige chronische aandoeningen heeft, kan soms de standaardbehandeling niet gegeven worden. Integraal Kankercentrum Zuid
94 – Van meten naar weten
Sociaal-economische status – 95 Patiënten uit lagere sociaal-economische klassen hebben meer bijkomende ziekten dan patiënten uit hogere klassen. Dit speelt bij vrijwel alle tumoren.
Aantal bijkomende ziekten naar sociaal-economische status dikke darm
long
borst
prostaat
100 %
2 of meer 1
80
0 60
40
20
og ho
de
m
id
la
n
ag
og
n de
ho
ag
m
m
id
la
og ho
de
n
ag
id
la
n
og ho
de id
m
la
ag
0
Verschillen in overleving6,7 De kans om te overlijden wordt bij sommige patiëntengroepen mede bepaald door de sociaal-economische status. Indien de overleving van patiënten uit de hoogste sociaal-economische klasse op 1 wordt gesteld, en we corrigeren voor eventuele verschillen in leeftijd, geslacht, co-morbiditeit en stadium van de tumor bij diagnose, dan blijken patiënten met dikkedarmkanker uit de laagste sociale klassen een risico van 1.13 te hebben om te sterven. Dat betekent dus een 13% hoger risico om te overlijden dan de mensen uit de hoogste sociaal-economische klasse. Voor borstkanker is dat risico zelfs ruim 20% hoger.
Conclusies Het was lange tijd moeilijk om de SES op een betrouwbare manier te verkrijgen, met name op bevolkingsniveau, zoals binnen de kankerregistratie het geval is. Nu deze gegevens beschikbaar zijn gekomen, is duidelijker geworden dat SES een belangrijke factor is bij patiënten met kanker. Ondanks de medisch-technische vooruitgang dreigt in Nederland een potentiële verslechtering in de beschikbaarheid van zorg. Hiervan zullen mensen met een lage SES verhoudingsgewijs meer last hebben. 1. van Duijn C, Keij I. Sociaal-economische status indicator op postcode niveau. Maandstatistiek van de bevolking 2002;50:32-5. 2. Mackenbach JP, van de Mheen H, Stronks K. A prospective cohort study investigating the explanation of socio-economic inequalities in health in The Netherlands. Soc Sci Med 1994;38:299-308. 3. Louwman WJ, van Lenthe FJ, Coebergh JW, Mackenbach JP. Behaviour partly explains educational differences in cancer incidence in the south-eastern Netherlands: the longitudinal GLOBE study. Eur J Cancer Prev 2004;13:119-25. 4. van Lenthe FJ, Schrijvers CT, Droomers M, Joung IM, Louwman MJ, Mackenbach JP. Investigating explanations of socio-economic inequalities in health: the Dutch GLOBE study. Eur J Public Health 2004;14:63-70. 5. Schrijvers CT, Coebergh JW, Mackenbach JP. Socioeconomic status and comorbidity among newly diagnosed cancer patients. Cancer 1997;80:1482-8. 6. Schrijvers CT, Coebergh JW, van der Heijden LH, Mackenbach JP. Socioeconomic status and breast cancer survival in the southeastern Netherlands, 1980-1989. Eur J Cancer 1995;31A:1660-4. 7. Schrijvers CT, Coebergh JW, van der Heijden LH, Mackenbach JP. Socioeconomic variation in cancer survival in the southeastern Netherlands, 1980-1989. Cancer 1995;75:2946-53.
Sterfterisico naar sociaal-economische status, gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht, stadium en co-morbiditeit Sterfterisico (HR) dikke darm
long
borst
prostaat
1,2 1 0,8 0,6 0,4
n
og
ho
ag
de
id m
la
la a m g id de n ho og
n ho og
id de
la
ag
m
ho og
n de
id m
la
0
ag
0,2
Integraal Kankercentrum Zuid
94 – Van meten naar weten
Sociaal-economische status – 95 Patiënten uit lagere sociaal-economische klassen hebben meer bijkomende ziekten dan patiënten uit hogere klassen. Dit speelt bij vrijwel alle tumoren.
Aantal bijkomende ziekten naar sociaal-economische status dikke darm
long
borst
prostaat
100 %
2 of meer 1
80
0 60
40
20
og ho
de
m
id
la
n
ag
og
n de
ho
ag
m
m
id
la
og ho
de
n
ag
id
la
n
og ho
de id
m
la
ag
0
Verschillen in overleving6,7 De kans om te overlijden wordt bij sommige patiëntengroepen mede bepaald door de sociaal-economische status. Indien de overleving van patiënten uit de hoogste sociaal-economische klasse op 1 wordt gesteld, en we corrigeren voor eventuele verschillen in leeftijd, geslacht, co-morbiditeit en stadium van de tumor bij diagnose, dan blijken patiënten met dikkedarmkanker uit de laagste sociale klassen een risico van 1.13 te hebben om te sterven. Dat betekent dus een 13% hoger risico om te overlijden dan de mensen uit de hoogste sociaal-economische klasse. Voor borstkanker is dat risico zelfs ruim 20% hoger.
Conclusies Het was lange tijd moeilijk om de SES op een betrouwbare manier te verkrijgen, met name op bevolkingsniveau, zoals binnen de kankerregistratie het geval is. Nu deze gegevens beschikbaar zijn gekomen, is duidelijker geworden dat SES een belangrijke factor is bij patiënten met kanker. Ondanks de medisch-technische vooruitgang dreigt in Nederland een potentiële verslechtering in de beschikbaarheid van zorg. Hiervan zullen mensen met een lage SES verhoudingsgewijs meer last hebben. 1. van Duijn C, Keij I. Sociaal-economische status indicator op postcode niveau. Maandstatistiek van de bevolking 2002;50:32-5. 2. Mackenbach JP, van de Mheen H, Stronks K. A prospective cohort study investigating the explanation of socio-economic inequalities in health in The Netherlands. Soc Sci Med 1994;38:299-308. 3. Louwman WJ, van Lenthe FJ, Coebergh JW, Mackenbach JP. Behaviour partly explains educational differences in cancer incidence in the south-eastern Netherlands: the longitudinal GLOBE study. Eur J Cancer Prev 2004;13:119-25. 4. van Lenthe FJ, Schrijvers CT, Droomers M, Joung IM, Louwman MJ, Mackenbach JP. Investigating explanations of socio-economic inequalities in health: the Dutch GLOBE study. Eur J Public Health 2004;14:63-70. 5. Schrijvers CT, Coebergh JW, Mackenbach JP. Socioeconomic status and comorbidity among newly diagnosed cancer patients. Cancer 1997;80:1482-8. 6. Schrijvers CT, Coebergh JW, van der Heijden LH, Mackenbach JP. Socioeconomic status and breast cancer survival in the southeastern Netherlands, 1980-1989. Eur J Cancer 1995;31A:1660-4. 7. Schrijvers CT, Coebergh JW, van der Heijden LH, Mackenbach JP. Socioeconomic variation in cancer survival in the southeastern Netherlands, 1980-1989. Cancer 1995;75:2946-53.
Sterfterisico naar sociaal-economische status, gecorrigeerd voor leeftijd, geslacht, stadium en co-morbiditeit Sterfterisico (HR) dikke darm
long
borst
prostaat
1,2 1 0,8 0,6 0,4
n
og
ho
ag
de
id m
la
la a m g id de n ho og
n ho og
id de
la
ag
m
ho og
n de
id m
la
0
ag
0,2
Integraal Kankercentrum Zuid
Conditionele overleving – 97
Conditionele overleving spijsverteringsorganen 120 %
100
100
80
80
60
60
40
dikke darm
20
Wat is conditionele overleving? Conditionele overleving op een bepaald moment na diagnose geeft de overlevingkans weer, uitgaande van het feit dat een patiënt reeds een bepaalde tijd overleefd heeft (www.cancerguide.org/scurve_condabs.html). De patiënten met een slechte prognose, die reeds overleden zijn, blijven in deze berekening dan ook buiten beschouwing.
40
maag
0 0
5
10
15
hodgkin lymfoom agressief non-hodgkin lymfoom
20
endeldarm ja a di r n ag a no se
Veel patiënten die een bepaalde tijd hebben overleefd met kanker, zouden graag willen weten wat op dat moment hun prognose is. De standaard overlevingscurves bij diagnose laten in dat geval meestal een te negatief beeld zien, omdat hierin ook de patiënten worden verwerkt die snel na diagnose overlijden. Voor de schatting van de prognose voor een patiëntengroep die de kanker overleefd heeft, is de conditionele overleving geschikt. Voor elk overleefd jaar na diagnose wordt de 5-jaars overlevingskans op dat moment weergegeven.
lymfeklieren
120 %
20
indolent non-hodgkin lymfoom ja a di r n ag a no se
96
0 0
5
urinewegen
10
15
20
vrouwelijke geslachtsorganen
120 %
120 %
100
100
80
80
60
60
40
40
conditionele 5-jaars relatieve overleving 120 %
huid
120 % 100
baarmoederhals
80
80
20 0
mondholte
ja a di r n ag a no se
schildklier
0 5
10
15
20 long
120 %
0 0
100
80
80
60
60
40
40
kleincellig
0
5
10
15
10
20
15
20
mannelijke geslachtsorganen
prostaat
20 ja a di r n ag a no se
0
5
120 %
niet-kleincellig
10
15
20
0 0
5
10
15
20
plaveiselcel
100
20
5
borst
melanoom vrouwen
20
strottenhoofd supraglottis
0
melanoom mannen
ja a di r n ag a no se
strottenhoofd glottis
20
0
40
keelholte
zaadbal
0 0
5
10
15
ja a di r n ag a no se
40
eierstok
20
nier
60
60
baarmoeder
blaas ja a di r n ag a no se
100
ja a di r n ag a no se
hoofd en hals
20
Bijvoorbeeld: bij diagnose is de 5-jaars relatieve overleving (zie methode omslag) voor een patiënt met maagkanker 20% (zie p. 51). Na vijf jaar is 80% van de patiënten overleden. Een patiënt die reeds vijf jaar heeft overleefd is natuurlijk niet voor 80% dood. Integendeel, hij leeft en hoort bij een groep overlevenden met op dat moment een veel betere prognose dan bij diagnose. De 5-jaars relatieve overleving is op dat moment 88% en tien jaar na de diagnose zelfs 92%! Voor de berekeningen in dit thema zijn gegevens gebruikt van patiënten met een leeftijd van 25-74 bij diagnose van kanker. Wanneer genezen? Een patiëntengroep kan gemiddeld als genezen worden beschouwd als de conditionele relatieve overleving de 100% heeft bereikt (bijvoorbeeld dikkedarmkanker na 20 jaar. De overleving voor patiënten met kanker is dan gelijk aan die van de algemene bevolking met dezelfde leeftijdsopbouw. Echter, dit wil niet zeggen dat de conditionele overleving voor elke patiënt die de betreffende tijd overleefd heeft ook 100% is; het Integraal Kankercentrum Zuid
Conditionele overleving – 97
Conditionele overleving spijsverteringsorganen 120 %
100
100
80
80
60
60
40
dikke darm
20
Wat is conditionele overleving? Conditionele overleving op een bepaald moment na diagnose geeft de overlevingkans weer, uitgaande van het feit dat een patiënt reeds een bepaalde tijd overleefd heeft (www.cancerguide.org/scurve_condabs.html). De patiënten met een slechte prognose, die reeds overleden zijn, blijven in deze berekening dan ook buiten beschouwing.
40
maag
0 0
5
10
15
hodgkin lymfoom agressief non-hodgkin lymfoom
20
endeldarm ja a di r n ag a no se
Veel patiënten die een bepaalde tijd hebben overleefd met kanker, zouden graag willen weten wat op dat moment hun prognose is. De standaard overlevingscurves bij diagnose laten in dat geval meestal een te negatief beeld zien, omdat hierin ook de patiënten worden verwerkt die snel na diagnose overlijden. Voor de schatting van de prognose voor een patiëntengroep die de kanker overleefd heeft, is de conditionele overleving geschikt. Voor elk overleefd jaar na diagnose wordt de 5-jaars overlevingskans op dat moment weergegeven.
lymfeklieren
120 %
20
indolent non-hodgkin lymfoom ja a di r n ag a no se
96
0 0
5
urinewegen
10
15
20
vrouwelijke geslachtsorganen
120 %
120 %
100
100
80
80
60
60
40
40
conditionele 5-jaars relatieve overleving 120 %
huid
120 % 100
baarmoederhals
80
80
20 0
mondholte
ja a di r n ag a no se
schildklier
0 5
10
15
20 long
120 %
0 0
100
80
80
60
60
40
40
kleincellig
0
5
10
15
10
20
15
20
mannelijke geslachtsorganen
prostaat
20 ja a di r n ag a no se
0
5
120 %
niet-kleincellig
10
15
20
0 0
5
10
15
20
plaveiselcel
100
20
5
borst
melanoom vrouwen
20
strottenhoofd supraglottis
0
melanoom mannen
ja a di r n ag a no se
strottenhoofd glottis
20
0
40
keelholte
zaadbal
0 0
5
10
15
ja a di r n ag a no se
40
eierstok
20
nier
60
60
baarmoeder
blaas ja a di r n ag a no se
100
ja a di r n ag a no se
hoofd en hals
20
Bijvoorbeeld: bij diagnose is de 5-jaars relatieve overleving (zie methode omslag) voor een patiënt met maagkanker 20% (zie p. 51). Na vijf jaar is 80% van de patiënten overleden. Een patiënt die reeds vijf jaar heeft overleefd is natuurlijk niet voor 80% dood. Integendeel, hij leeft en hoort bij een groep overlevenden met op dat moment een veel betere prognose dan bij diagnose. De 5-jaars relatieve overleving is op dat moment 88% en tien jaar na de diagnose zelfs 92%! Voor de berekeningen in dit thema zijn gegevens gebruikt van patiënten met een leeftijd van 25-74 bij diagnose van kanker. Wanneer genezen? Een patiëntengroep kan gemiddeld als genezen worden beschouwd als de conditionele relatieve overleving de 100% heeft bereikt (bijvoorbeeld dikkedarmkanker na 20 jaar. De overleving voor patiënten met kanker is dan gelijk aan die van de algemene bevolking met dezelfde leeftijdsopbouw. Echter, dit wil niet zeggen dat de conditionele overleving voor elke patiënt die de betreffende tijd overleefd heeft ook 100% is; het Integraal Kankercentrum Zuid
98 – Van meten naar weten is een gemiddelde. Als er sprake is van een recidief of progressie, dan ziet de overlevingskans er voor die patiënt op dat moment waarschijnlijk minder rooskleurig uit.
Binnen de radiotherapie is er een snelle technologische evolutie met toenemende mogelijkheden om patiënten met kwaadaardige tumoren tot een hoge dosis te bestralen met geringe belasting voor het omliggende gezonde weefsel. Het kost echter veel tijd om installaties aan te passen en te vernieuwen, bovendien is radiotherapiegebruik afhankelijk van verwijzende specialisten. Daardoor gaan veranderingen in de praktijk relatief traag. In de IKZ-regio zijn twee grote radiotherapiecentra, gelokaliseerd in Tilburg en Eindhoven. Toegenomen consumptie van radiotherapie Tussen 1988 en 2002 steeg de consumptie van radiotherapie in het kader van de primaire behandeling (gegeven binnen zes maanden na de diagnose) met ongeveer 3% per jaar, vooral ten gevolge van demografische veranderingen. Het percentage bestraalde kankerpatiënten bleef nagenoeg stabiel rond de 31%1.
Trend in radiotherapie, aantal en percentage bestraalde patiënten aantal bestraalde kanker patiënten 3000
% bestraald 50 pa be pe tië str rce nt aa nt en ld ag e e
Grote verschillen tussen tumoren Overleven in de tijd wil niet automatisch zeggen dat de overlevingskans stijgt. Als de overlevingscurve bij diagnose na een bepaald aantal jaren afvlakt (minder daalt), dan stijgt de overlevingskans met het aantal jaren dat een patiënt overleefd heeft (zoals bij maagkanker). Echter, als er procentueel weinig patiënten overlijden in de eerste jaren na diagnose, dan zal de conditionele overlevingskans ook minder stijgen met het aantal overleefde jaren na diagnose (bijvoorbeeld prostaatkanker). Voor veel tumoren nadert de conditionele 5-jaars overleving de 90-100%, maar voor bijvoorbeeld longkanker blijft deze steken bij 70-80%. Dit betekent dat patiënten met deze tumor zelfs na 20 jaar een slechtere prognose hebben dan de algemene bevolking. Soms kan de conditionele overlevingskans na een bepaalde tijd weer dalen, bijvoorbeeld vanwege het optreden van recidieven of ongunstige late effecten van behandeling, zoals longen hartaandoeningen of tweede tumoren (bijvoorbeeld bij Hodgkin lymfoom). Ook bij patiënten bij wie de overleving bij diagnose in de laatste twintig jaar sterk verbeterd is, kan de conditionele overleving na 15-20 jaar dalen (bijvoorbeeld non-Hodgkin lymfoom; zie ook p. 22 voor verbetering in overleving in de loop van de tijd). De data voor de schatting van conditionele overleving na 15-20 jaar waren namelijk afkomstig van patiënten gediagnosticeerd in de eerste helft van de jaren ‘80.
99
Trends in radiotherapie
2500
40
2000
30
1500
20 1000 10
500
0 8 19 8 89 19 9 19 0 91 19 9 19 2 9 19 3 9 19 4 95 19 9 19 6 97 19 98 19 9 20 9 0 20 0 01 20 02
0 19
Conclusies De prognose van patiënten met kanker verandert met de tijd dat hij of zij reeds overleefd heeft. Het goede nieuws is, dat deze meestal verbetert.
Het hoogste percentage primaire radiotherapie werd waargenomen bij 45 tot 59-jarigen (40%), maar het absolute aantal patiënten dat primaire radiotherapie kreeg was het hoogst in de leeftijdscategorie 60 tot 74 jaar. De stijging van de kankerincidentie met de leeftijd is hiervoor verantwoordelijk. In de leeftijdscategorie 75+ was het percentage patiënten dat primaire radiotherapie ontving 20%. Hier lijkt sprake te zijn van een onderconsumptie. Patiënten met borst-, long-, endeldarm- en prostaatkanker vormden het grootste aandeel van de primair bestraalde patiënten. Het aandeel patiënten met prostaatkanker steeg van 4,7% in de periode 1988-1992 naar 10,7% in de periode 19982002, maar het aandeel patiënten met longkanker daalde van 25% naar 18%. Integraal Kankercentrum Zuid
98 – Van meten naar weten is een gemiddelde. Als er sprake is van een recidief of progressie, dan ziet de overlevingskans er voor die patiënt op dat moment waarschijnlijk minder rooskleurig uit.
Binnen de radiotherapie is er een snelle technologische evolutie met toenemende mogelijkheden om patiënten met kwaadaardige tumoren tot een hoge dosis te bestralen met geringe belasting voor het omliggende gezonde weefsel. Het kost echter veel tijd om installaties aan te passen en te vernieuwen, bovendien is radiotherapiegebruik afhankelijk van verwijzende specialisten. Daardoor gaan veranderingen in de praktijk relatief traag. In de IKZ-regio zijn twee grote radiotherapiecentra, gelokaliseerd in Tilburg en Eindhoven. Toegenomen consumptie van radiotherapie Tussen 1988 en 2002 steeg de consumptie van radiotherapie in het kader van de primaire behandeling (gegeven binnen zes maanden na de diagnose) met ongeveer 3% per jaar, vooral ten gevolge van demografische veranderingen. Het percentage bestraalde kankerpatiënten bleef nagenoeg stabiel rond de 31%1.
Trend in radiotherapie, aantal en percentage bestraalde patiënten aantal bestraalde kanker patiënten 3000
% bestraald 50 pa be pe tië str rce nt aa nt en ld ag e e
Grote verschillen tussen tumoren Overleven in de tijd wil niet automatisch zeggen dat de overlevingskans stijgt. Als de overlevingscurve bij diagnose na een bepaald aantal jaren afvlakt (minder daalt), dan stijgt de overlevingskans met het aantal jaren dat een patiënt overleefd heeft (zoals bij maagkanker). Echter, als er procentueel weinig patiënten overlijden in de eerste jaren na diagnose, dan zal de conditionele overlevingskans ook minder stijgen met het aantal overleefde jaren na diagnose (bijvoorbeeld prostaatkanker). Voor veel tumoren nadert de conditionele 5-jaars overleving de 90-100%, maar voor bijvoorbeeld longkanker blijft deze steken bij 70-80%. Dit betekent dat patiënten met deze tumor zelfs na 20 jaar een slechtere prognose hebben dan de algemene bevolking. Soms kan de conditionele overlevingskans na een bepaalde tijd weer dalen, bijvoorbeeld vanwege het optreden van recidieven of ongunstige late effecten van behandeling, zoals longen hartaandoeningen of tweede tumoren (bijvoorbeeld bij Hodgkin lymfoom). Ook bij patiënten bij wie de overleving bij diagnose in de laatste twintig jaar sterk verbeterd is, kan de conditionele overleving na 15-20 jaar dalen (bijvoorbeeld non-Hodgkin lymfoom; zie ook p. 22 voor verbetering in overleving in de loop van de tijd). De data voor de schatting van conditionele overleving na 15-20 jaar waren namelijk afkomstig van patiënten gediagnosticeerd in de eerste helft van de jaren ‘80.
99
Trends in radiotherapie
2500
40
2000
30
1500
20 1000 10
500
0 8 19 8 89 19 9 19 0 91 19 9 19 2 9 19 3 9 19 4 95 19 9 19 6 97 19 98 19 9 20 9 0 20 0 01 20 02
0 19
Conclusies De prognose van patiënten met kanker verandert met de tijd dat hij of zij reeds overleefd heeft. Het goede nieuws is, dat deze meestal verbetert.
Het hoogste percentage primaire radiotherapie werd waargenomen bij 45 tot 59-jarigen (40%), maar het absolute aantal patiënten dat primaire radiotherapie kreeg was het hoogst in de leeftijdscategorie 60 tot 74 jaar. De stijging van de kankerincidentie met de leeftijd is hiervoor verantwoordelijk. In de leeftijdscategorie 75+ was het percentage patiënten dat primaire radiotherapie ontving 20%. Hier lijkt sprake te zijn van een onderconsumptie. Patiënten met borst-, long-, endeldarm- en prostaatkanker vormden het grootste aandeel van de primair bestraalde patiënten. Het aandeel patiënten met prostaatkanker steeg van 4,7% in de periode 1988-1992 naar 10,7% in de periode 19982002, maar het aandeel patiënten met longkanker daalde van 25% naar 18%. Integraal Kankercentrum Zuid
100
Trends in radiotherapie – 101 Grote verschillen tussen tumoren2,3 Het percentage patiënten dat radiotherapie ontving, steeg voor hoofdhalstumoren, endeldarm-, prostaat-en blaaskanker, tumoren van het centraal zenuwstelsel en voor de lymfomen. Een daling in het percentage bestraalde patiënten was te zien bij de tumoren van de vrouwelijke geslachtsorganen, long- en zaadbalkanker. Vanaf 1994 werd endeldarmkanker steeds vaker preoperatief bestraald. De TME-trial (1996-1999) liet een significante vermindering zien van lokale recidieven bij patiënten behandeld met een Total Mesorectal Excision na preoperatieve radiotherapie. Het aantal patiënten met prostaatkanker nam sterk toe door een stijgend aantal oudere mannen in de populatie, maar vooral doordat vanaf 1994 de vroegdiagnostiek sterk verbeterde door het ruimere gebruik van de PSA-test. De toename in het
Gebruik van primaire radiotherapie naar tumorlokalisatie en periode van diagnose 1988-1992 Aantal % bestraald
1993-1997 Aantal % bestraald
1998-2002 Aantal % bestraald
Hodgkin Non-Hodgkin Plasmaceltumoren
196 941 346
47,4 27,6 28,3
234 1218 447
61,1 25,4 29,8
236 1247 411
58,1 30,3 33,3
Borst Centraal zenuwstelsel Hoofd en hals Long
5079 502 1094 5685
62 51,6 62,6 47,8
6294 639 1259 6009
60,7 58,1 61,9 46,4
7229 569 1171 6081
60,7 61,9 73,1 40,6
Prostaat Blaas* Zaadbal
2352 196 842
21,5 35,7 51
3665 287 910
25,7 38 39,1
4345 310 1015
33,9 45,2 30,5
Slokdarm Dikkedarm
339 1732
47,5 32,3
471 1992
42,5 38,1
691 2223
45,7 48,8
Baarmoederhals Baarmoederlichaam Eierstok
428 649 696
52,3 46,8 10,6
428 850 809
43,7 36,8 2,5
357 909 788
47,1 26,4 0,6
Sarcomen Primair onbekend Overig**
240 1545 10721
33,3 18,8 7,1
288 1732 12557
36,8 22,7 6,1
275 1801 13783
37,1 20,1 6,6
Totaal
33583
31,9
40089
31,1
43441
31,8
percentage bestraalde patiënten werd vooral gezien bij patiënten met een gelokaliseerd carcinoom. Door een toename in detectie ten gevolge van de start van het bevolkingsonderzoek borstkanker steeg het aantal patiënten met borstkanker vanaf begin jaren ‘90 sterk. Hoewel door het bevolkingsonderzoek meer kleine tumoren werden opgespoord, bleef het percentage bestraalde patiënten stabiel (ongeveer 60%), hetgeen verklaard kan worden door een hoger percentage borstamputaties in plaats van mammasparende behandelingen. Patiënten met een niet-kleincellig longcarcinoom stadium III of IV vormen het grootste aandeel van de bestraalde patiënten met een longtumor. De lichte daling in het percentage bestraalde patiënten met longkanker ging gepaard met een stijging in het gebruik van chemotherapie, al of niet in combinatie met radiotherapie. De incidentie van baarmoederhalskanker daalde door het bevolkingsonderzoek (sinds 1996). Omdat hierdoor ook meer tumoren werden gevonden in een vroeger stadium, waarbij de voorkeursbehandeling chirurgie is, werd een daling gezien in het aantal en het percentage bestraalde patiënten. De daling in het aantal en percentage bestraalde patiënten met kanker van het baarmoederlichaam kan verklaard worden door deelname aan en resultaten uit de PORTEC-trial (wel of geen radiotherapie na verwijdering van de baarmoeder bij patiënten met stadium I). Bij de behandeling van eierstokkanker werd radiotherapie na uitgebreide chirurgie steeds meer vervangen door chemotherapie. Conclusies Het aantal patiënten dat radiotherapie kreeg in het kader van de primaire behandeling is flink gestegen tussen 1988 en 2002. Door de toenemende vergrijzing zal dat aantal waarschijnlijk nog verder stijgen, al bleef het percentage dat radiotherapie ontving lager bij oudere patiënten. Het percentage bleef vrijwel gelijk, ondanks veranderingen in indicaties. 1. Lybeert MLM, Louwman WJ, Poortmans P, Vulto JCM, Coebergh JWW. Toename van verwijzingen naar radiotherapie na initiële diagnose van kanker in Zuid-Nederland sinds 1988 werd vooral demografisch bepaald. Ned Tijdschr Oncol aanvaard. 2. Lybeert ML, Louwman M, Coebergh JW. Stable overall referral rates of primary radiotherapy for newly diagnosed cancer patients in the ageing population of South-Eastern Netherlands, 1975-1998. Radiother Oncol 2004;73:101-8. 3. Vulto JCM, Louwman WJ, Rodrigus PTR, Coebergh JWW. Referral rates and trends in radiotherapy as part of primary treatment of cancer in South Netherlands, 1988 - 2002 aanvaard.
* uitgezonderd oppervlakkige blaaskanker ** Alle andere invasieve tumoren behalve de basaalcelcarcinomen van de huid
Integraal Kankercentrum Zuid
100
Trends in radiotherapie – 101 Grote verschillen tussen tumoren2,3 Het percentage patiënten dat radiotherapie ontving, steeg voor hoofdhalstumoren, endeldarm-, prostaat-en blaaskanker, tumoren van het centraal zenuwstelsel en voor de lymfomen. Een daling in het percentage bestraalde patiënten was te zien bij de tumoren van de vrouwelijke geslachtsorganen, long- en zaadbalkanker. Vanaf 1994 werd endeldarmkanker steeds vaker preoperatief bestraald. De TME-trial (1996-1999) liet een significante vermindering zien van lokale recidieven bij patiënten behandeld met een Total Mesorectal Excision na preoperatieve radiotherapie. Het aantal patiënten met prostaatkanker nam sterk toe door een stijgend aantal oudere mannen in de populatie, maar vooral doordat vanaf 1994 de vroegdiagnostiek sterk verbeterde door het ruimere gebruik van de PSA-test. De toename in het
Gebruik van primaire radiotherapie naar tumorlokalisatie en periode van diagnose 1988-1992 Aantal % bestraald
1993-1997 Aantal % bestraald
1998-2002 Aantal % bestraald
Hodgkin Non-Hodgkin Plasmaceltumoren
196 941 346
47,4 27,6 28,3
234 1218 447
61,1 25,4 29,8
236 1247 411
58,1 30,3 33,3
Borst Centraal zenuwstelsel Hoofd en hals Long
5079 502 1094 5685
62 51,6 62,6 47,8
6294 639 1259 6009
60,7 58,1 61,9 46,4
7229 569 1171 6081
60,7 61,9 73,1 40,6
Prostaat Blaas* Zaadbal
2352 196 842
21,5 35,7 51
3665 287 910
25,7 38 39,1
4345 310 1015
33,9 45,2 30,5
Slokdarm Dikkedarm
339 1732
47,5 32,3
471 1992
42,5 38,1
691 2223
45,7 48,8
Baarmoederhals Baarmoederlichaam Eierstok
428 649 696
52,3 46,8 10,6
428 850 809
43,7 36,8 2,5
357 909 788
47,1 26,4 0,6
Sarcomen Primair onbekend Overig**
240 1545 10721
33,3 18,8 7,1
288 1732 12557
36,8 22,7 6,1
275 1801 13783
37,1 20,1 6,6
Totaal
33583
31,9
40089
31,1
43441
31,8
percentage bestraalde patiënten werd vooral gezien bij patiënten met een gelokaliseerd carcinoom. Door een toename in detectie ten gevolge van de start van het bevolkingsonderzoek borstkanker steeg het aantal patiënten met borstkanker vanaf begin jaren ‘90 sterk. Hoewel door het bevolkingsonderzoek meer kleine tumoren werden opgespoord, bleef het percentage bestraalde patiënten stabiel (ongeveer 60%), hetgeen verklaard kan worden door een hoger percentage borstamputaties in plaats van mammasparende behandelingen. Patiënten met een niet-kleincellig longcarcinoom stadium III of IV vormen het grootste aandeel van de bestraalde patiënten met een longtumor. De lichte daling in het percentage bestraalde patiënten met longkanker ging gepaard met een stijging in het gebruik van chemotherapie, al of niet in combinatie met radiotherapie. De incidentie van baarmoederhalskanker daalde door het bevolkingsonderzoek (sinds 1996). Omdat hierdoor ook meer tumoren werden gevonden in een vroeger stadium, waarbij de voorkeursbehandeling chirurgie is, werd een daling gezien in het aantal en het percentage bestraalde patiënten. De daling in het aantal en percentage bestraalde patiënten met kanker van het baarmoederlichaam kan verklaard worden door deelname aan en resultaten uit de PORTEC-trial (wel of geen radiotherapie na verwijdering van de baarmoeder bij patiënten met stadium I). Bij de behandeling van eierstokkanker werd radiotherapie na uitgebreide chirurgie steeds meer vervangen door chemotherapie. Conclusies Het aantal patiënten dat radiotherapie kreeg in het kader van de primaire behandeling is flink gestegen tussen 1988 en 2002. Door de toenemende vergrijzing zal dat aantal waarschijnlijk nog verder stijgen, al bleef het percentage dat radiotherapie ontving lager bij oudere patiënten. Het percentage bleef vrijwel gelijk, ondanks veranderingen in indicaties. 1. Lybeert MLM, Louwman WJ, Poortmans P, Vulto JCM, Coebergh JWW. Toename van verwijzingen naar radiotherapie na initiële diagnose van kanker in Zuid-Nederland sinds 1988 werd vooral demografisch bepaald. Ned Tijdschr Oncol aanvaard. 2. Lybeert ML, Louwman M, Coebergh JW. Stable overall referral rates of primary radiotherapy for newly diagnosed cancer patients in the ageing population of South-Eastern Netherlands, 1975-1998. Radiother Oncol 2004;73:101-8. 3. Vulto JCM, Louwman WJ, Rodrigus PTR, Coebergh JWW. Referral rates and trends in radiotherapy as part of primary treatment of cancer in South Netherlands, 1988 - 2002 aanvaard.
* uitgezonderd oppervlakkige blaaskanker ** Alle andere invasieve tumoren behalve de basaalcelcarcinomen van de huid
Integraal Kankercentrum Zuid
102
Proefschriften en rapporten – 103
Proefschriften en rapporten grotendeels gebaseerd op gegevens uit de de IKZ-kankerregistratie Gerealiseerde proefschriften Erasmus Universiteit Rotterdam J.W.W. Coebergh, Incidence and prognosis of cancer in the Netherlands: studies based on cancer registries. 1991. (ISBN 90-9004-143-5) H.W. Nab, Trends in incidence and prognosis in female breast cancer since 1955; registry-based studies in south-east Netherlands. 1995. C.T.M. Schrijvers, Socio-economic inequalities in cancer survival in the Netherlands and Great Britain; small-area based studies using cancer registry data. 1996. (ISBN 90-9009028-0) M.L.G. Janssen-Heijnen, Trends in lung cancer incidence and survival: studies based on cancer registries. 1998. (ISBN 909011947-7) J.L.P. Kuijpens, Epidemiological studies on postpartum thyroid dysfunction and thyroid cancer in south-eastern Netherlands. 1998. (ISBN 90-9011955-8) P.N. Post, Incidence and survival of prostate cancer since 1970. 1999. Universiteit Maastricht F.L.G. Erdkamp, Hodgkin’s disease: clinical and biological determinants of prognosis. 1993. Universiteit van Amsterdam A.C. Voogd, Breast-conserving treatment of operable mammary cancer: evaluation of patient selection and treatment outcome: studies based on regional, national and European data. 1998. (ISBN 90-9011663-X) Rijksuniversiteit Groningen D.J. Van Spronsen, Prognostic factors, survival and late mortality of patients with Hodgkin’s lymphoma. 2000. (ISBN 90-36711-1175-40) Rijkuniversiteit Utrecht M.F. Ernst, Clinical implications of breast cancer screening. 2002 (ISBN 90-393-3157-X)
Verwachte proefschriften Erasmus Universiteit Rotterdam M.P.W. Houben, Determinants of glioma: an epidemiological and genetic study. W.J. Louwman, Long term trends and course of breast cancer. V.E.P.P. Lemmens, Long term trends and quality of care for colorectal cancer with emphasis on the elderly. Universiteit van Tilburg F. Mols, Quality of life in long-term cancer survivors Katholieke Universiteit Nijmegen M.J. Kuper-Hommel, Prognosis and treatment of extranodal lymphomas.
Belangrijke landelijke rapporten, waar een bijdrage aan geleverd is: Scenariocommissie Kanker: Kanker in Nederland. Scenario’s over kanker 1985-2000. Deel I, Scenariorapport en Deel 2, Bijlagen. Utrecht/Antwerpen, Bohn, Scheltema en Holkema, 1987. van der Sanden GAC, van Barneveld TA, Dalesio OB, van Leeuwen FE. Kanker, Signaleringsrapport 4. Rijswijk, Stuurgroep Toekomstscenario’s Gezondheidszorg, 1994. Signaleringscommissie Kanker van de Nederlandse Kankerbestrijding/KWF: Signaleringsrapport Kanker 1999 en bijbehorend Deelrapport Zorg. Amsterdam, Nederlandse Kankerbestrijding/KWF, 1999. Signaleringscommissie Kanker van de Nederlandse Kankerbestrijding/KWF: Ultraviolette Straling en Huidkanker. Amsterdam, Nederlandse Kankerbestrijding/KWF, 2002. Signaleringscommissie Kanker van KWF Kankerbestrijding: Vroege opsporing van dikkedarmkanker; Minder sterfte door bevolkingsonderzoek. Amsterdam, KWF Kankerbestrijding, 2004. van der Sanden GA, Coebergh JW, Schouten LJ, Visser O, van Leeuwen FE: Cancer incidence in The Netherlands in 1989 and 1990: first results of the nationwide Netherlands cancer registry. Coordinating Committee for Regional Cancer Registries. Eur J Cancer 1995, 31A:1822-1829. Signaleringscommissie Kanker van KWF Kankerbestrijding: Kanker in Nederland; Trends, prognoses en implicaties voor zorgvraag. Amsterdam, KWF Kankerbestrijding, 2004 Integraal Kankercentrum Zuid
102
Proefschriften en rapporten – 103
Proefschriften en rapporten grotendeels gebaseerd op gegevens uit de de IKZ-kankerregistratie Gerealiseerde proefschriften Erasmus Universiteit Rotterdam J.W.W. Coebergh, Incidence and prognosis of cancer in the Netherlands: studies based on cancer registries. 1991. (ISBN 90-9004-143-5) H.W. Nab, Trends in incidence and prognosis in female breast cancer since 1955; registry-based studies in south-east Netherlands. 1995. C.T.M. Schrijvers, Socio-economic inequalities in cancer survival in the Netherlands and Great Britain; small-area based studies using cancer registry data. 1996. (ISBN 90-9009028-0) M.L.G. Janssen-Heijnen, Trends in lung cancer incidence and survival: studies based on cancer registries. 1998. (ISBN 909011947-7) J.L.P. Kuijpens, Epidemiological studies on postpartum thyroid dysfunction and thyroid cancer in south-eastern Netherlands. 1998. (ISBN 90-9011955-8) P.N. Post, Incidence and survival of prostate cancer since 1970. 1999. Universiteit Maastricht F.L.G. Erdkamp, Hodgkin’s disease: clinical and biological determinants of prognosis. 1993. Universiteit van Amsterdam A.C. Voogd, Breast-conserving treatment of operable mammary cancer: evaluation of patient selection and treatment outcome: studies based on regional, national and European data. 1998. (ISBN 90-9011663-X) Rijksuniversiteit Groningen D.J. Van Spronsen, Prognostic factors, survival and late mortality of patients with Hodgkin’s lymphoma. 2000. (ISBN 90-36711-1175-40) Rijkuniversiteit Utrecht M.F. Ernst, Clinical implications of breast cancer screening. 2002 (ISBN 90-393-3157-X)
Verwachte proefschriften Erasmus Universiteit Rotterdam M.P.W. Houben, Determinants of glioma: an epidemiological and genetic study. W.J. Louwman, Long term trends and course of breast cancer. V.E.P.P. Lemmens, Long term trends and quality of care for colorectal cancer with emphasis on the elderly. Universiteit van Tilburg F. Mols, Quality of life in long-term cancer survivors Katholieke Universiteit Nijmegen M.J. Kuper-Hommel, Prognosis and treatment of extranodal lymphomas.
Belangrijke landelijke rapporten, waar een bijdrage aan geleverd is: Scenariocommissie Kanker: Kanker in Nederland. Scenario’s over kanker 1985-2000. Deel I, Scenariorapport en Deel 2, Bijlagen. Utrecht/Antwerpen, Bohn, Scheltema en Holkema, 1987. van der Sanden GAC, van Barneveld TA, Dalesio OB, van Leeuwen FE. Kanker, Signaleringsrapport 4. Rijswijk, Stuurgroep Toekomstscenario’s Gezondheidszorg, 1994. Signaleringscommissie Kanker van de Nederlandse Kankerbestrijding/KWF: Signaleringsrapport Kanker 1999 en bijbehorend Deelrapport Zorg. Amsterdam, Nederlandse Kankerbestrijding/KWF, 1999. Signaleringscommissie Kanker van de Nederlandse Kankerbestrijding/KWF: Ultraviolette Straling en Huidkanker. Amsterdam, Nederlandse Kankerbestrijding/KWF, 2002. Signaleringscommissie Kanker van KWF Kankerbestrijding: Vroege opsporing van dikkedarmkanker; Minder sterfte door bevolkingsonderzoek. Amsterdam, KWF Kankerbestrijding, 2004. van der Sanden GA, Coebergh JW, Schouten LJ, Visser O, van Leeuwen FE: Cancer incidence in The Netherlands in 1989 and 1990: first results of the nationwide Netherlands cancer registry. Coordinating Committee for Regional Cancer Registries. Eur J Cancer 1995, 31A:1822-1829. Signaleringscommissie Kanker van KWF Kankerbestrijding: Kanker in Nederland; Trends, prognoses en implicaties voor zorgvraag. Amsterdam, KWF Kankerbestrijding, 2004 Integraal Kankercentrum Zuid
104
(Inter)nationale projecten Nationaal Nederlandse Kanker Registratie (NKR) Jaarverslagen NKR Orgaan(systeem) specifieke rapporten - (maag - darm, hematologie, urologie, hoofd - hals, kinderen, long) Ministerie Welzijn Volksgezondheid Cultuur - Scenario ontwikkeling Toekomstverkenningen (RIVM) Signaleringscommissie KWF - Kankerbestrijding Toekomstverkenning 1990 - 2015 Europa Eurocare I, II, III, IV - vergelijking overleving Eurocare I, II, III, IV - patterns of care Eurocare I, II, III, IV - ouderen Eurocare I, II, III, IV - kinderen Europreval: prevalentie Eurolymph: incidentie lymphomen European Network of Cancer Registries (ENCR) Eurocim: incidentei & morphologie ACCIS kinderkanker
sinds 1984 1989 - 2002 1996 - 2002
1983 - 1995 1992, 1997, 2001 1997 2001
1990, 1995, 2000, 2005 1991, 1999, 2002 1999 - 2004 1999 - 2001 1998 - 2001 1994 - 1997 1989 1990, 1994, 1997, 2001 2000 -
Wereld International Association of Cancer Registries (IACR) 1983 Cancer Incidence in five Continents, vol V, VI, VII, VIII 1987, 1992, 1997, 2002 (met terugwerkende kracht ook vol I, II, III, IV) International Incidence of Childhood Cancer, vol I, II 1987, 1997