THEMA VERKENNING Boeddha en zijn leer H.M. Ohmann Wie was nu Boeddha? Over deze Siddhaarta Gautama willen wij nu iets zeggen. Deze historische Boeddha kwam uit India. ‘Historisch’. Wij nemen dan aan dat er ooit een Boeddha bestaan heeft. Anderhalve eeuw geleden waren de geleerden het daarover niet eens. Sinds een eeuw is er meer eensgezindheid op dit punt. En wat denken de boeddhisten zelf? Och, die zal het een zorg zijn. Want, zo vragen zij in de lijn van de grote meester, wat ís bestaan eigenlijk? Toen Boeddha in 483 v. Chr. overleed, sprak hij zijn leerlingen troostend toe: ‘Treur niet over mij. Al verliest u de persoon, wat ik u laat, is de leer. De dharma. En de orde der monniken, de samgha. Neem daartoe uw toevlucht.’ Wereldleraar India van toen was nog niet het India van nu, na 1948. Het lánd was er uiteraard, werd bewoond door de vier ook nu nog bekende rassen, en was politiek verdeeld in kleinere en grote(re) rijkjes. Siddhaarta’s vader was koning van de Sjaakya’s ergens op de grens met het huidige Nepal. In het zuiden grensde het aan het grotere Kosjala. Nog meer naar het zuiden, over de Ganges lag dan Magadha, een staat van formaat. Beide landen hebben voor Siddhaarta veel betekend; als werkterrein waar hij koninklijke bescherming genoot. Bij zijn geboorte - 563 v. Chr. - werd er een voorspelling gedaan: De jonge prins zou óf wereldheerser óf wereldleraar worden. Het eerste lachte zijn vader Sjoeddhodana wel toe en hij deed alle mogelijke moeite om zijn zoon daarop voor te bereiden. De knaap kreeg alles wat zijn hartje begeerde aan schatten en weelde tot en met een harem vol meisjes. En de ellende buiten het paleis werd aan zijn oog onttrokken. Daar moest hij maar liever niet mee in aanraking komen. Het mocht hem eens op een ander denkbeeld brengen.… Het liep, alle zorgen van zijn vader ten spijt, anders. In plaats van zich te vermaken, kreeg hij een intense afkeer van de luxe en van de uitgelezen meisjes ging hij zelfs walgen. Zo trok hij zelf op onderzoek uit. Op een ritje met zijn wagenmenner buiten het paleis ontmoette hij een grijsaard, een zieke en een pas gestorvene die grafwaarts werd gedragen. Op zijn herhaalde vraag wat dat nu weer was, gaf de wagenmenner hem telkens antwoord. Ten laatste zag hij een van de Indische asceten die niets bezat en toch gelukkig voor zich uit zat te staren. Weer stelde hij de vraag en weer gaf de wagenmenner bescheid. Van toen af nam zijn leven een keer. Niet de wereldheerschappij, maar het wereldleraar zijn werd zijn bestemming. ’s Nachts ontvluchtte hij heimelijk zijn paleis op het ros Kanthaka. Hij ging in de leer bij twee vermaarde leraren zoals India die toen al rijk was, maar zij brachten hem met hun wijsheid, nl. die van de Oepanisjaden, neerslag van het diepe denken van de Hindoes, niet verder. Toen voegde hij zich bij een groepje van vijf asceten die in hun zelfkwelling tot het uiterste gingen; tot het randje van de dood. Siddhaarta zelf was de dood nabij, toen hij ook deze zelfkastijding opgaf als nutteloos en waardeloos. Tenslotte zette hij zich bij het dorpje Bodh Gaya onder een pipalboom, verzonk in diep gepeins en… bereikte de verlichting, de sambodhi. En dat onder de aanvechting van Maara, zoveel als de boze geest in India. Van die verzoekingen is vooral die door Maara’s verleidelijke dochters bekend.
WEGWIJS jaargang 56 nr. 4, april 2002 – Thema: Boeddhisme
Alles draait om het lijden En wat houdt die verlichting nu precies in? Wat zag hij dat andere wijzen niet zagen? Wie zich met het Boeddhisme bezighoudt, stuit op een veelheid van termen, begrippen, die veelal in reeksen zijn gegroepeerd. Zo horen we van de vier edele waarheden, te weten: 1. lijden; 2. oorzaak van het lijden; 3. opheffing van het lijden; 4. de weg tot opheffing van het lijden, te weten het achtledige pad. Dat ‘pad’, een rijtje van acht, omvat de moeizame weg die de leerling, een aspirant-Boeddha moet gaan, namelijk: 1. juist geloof; 2. juist besluit; 3. juist woord; 4. juiste daad; 5. juist leven; 6. juist streven; 7. juiste meditatie en 8. juiste concentratie. Dat achtledige pad voert tot de totale opheffing van het lijden. Je ziet dat bij de Boeddha alles cirkelt om het lijden. Maar wat verstaat hij onder lijden? Bij ons ziet lijden op het ondervinden van pijn, honger, dorst, koude - meer lichamelijk -, maar ook verdriet, miskenning - meer psychisch -, de Boeddha ziet verder. Lijden is ook het gedwongen samenzijn met iemand die je haat, evenals het gescheiden worden van een geliefde persoon met wie men mooie ogenblikken heeft beleefd (Boeddha’s ogen zijn niet blind voor de mooie momenten in het leven). Maar ook dat mooie is een deel van het lijden, want het is o zo betrekkelijk. Alles is smartelijk, niet in de laatste plaats omdat het onbestendig is. Maar, we zijn er nog niet, het is ook smartelijk omdat het wezen-loos is. En daarmee stuiten we op dat bekende, maar toch moeilijke woord ‘wezen’. Wat is dat precies? Ik wil u een filosofische uiteenzetting besparen. In het woordenboek lees ik: ‘het werkelijk zijnde, het essentiële, hetgeen een ding maakt tot wat het is, bijvoorbeeld het wezen der zaak; of: het wezen van de mens’. De Boeddha ziet het kwellend probleem van het lijden, wil daar iets aan doen, gaat mediteren, raakt als in een trance, ontwaakt en zet dan het ‘lijden’ in een wereldwijd, allesomvattend verband. Hij wil breed én diep tegelijk zijn en stoot, het lijden beschouwend, op de vergankelijkheid en via de vergankelijkheid op de wezenloosheid. Welbeschouwd is er niet eens een ding, een dier, een mens. Voor meer bijzonderheden verwijs ik naar mijn Godsdiensten van India.1 Oorzaak en gevolg: een kringetje In ’t kort nog dit. Boeddha die het wezen loochent, kan en wil niet ontkennen dat je op aarde elke dag dingen en mensen tegenkomt. Maar hij is er niet blij mee. Het maakt hem somber. Want neem nou de mens. Overigens het meest bevoorrechte ‘wezen’ dat er is. Maar die mens draait in zijn ‘bestaan’ steeds maar in een kringetje rond. Iedere volgende etappe, fase is afhankelijk van en bepaald door de voorafgaande. Zo ontwikkelt hij de bekende twaalfdelige keten van oorzaak en gevolg. Om te beginnen stelt hij vast dat er (1) ‘onwetendheid’ is. Geen domheid, maar diepe onkunde t.a.v. de werkelijkheid zoals de verlichte, Boeddha, die ziet. Dat is de diepe oorzaak van alle ellende in de wereld. Door die onkunde krijgen (2) ‘vormende krachten’, voornemens, een drang tot daden, een kans. Nog erger wordt het als iemand zich die voornemens bewust wordt, (3) bewustwording. Op zich wil hij er ook weer geen kwaad van zeggen. Het hangt af van de richting waarin die vaag bewuste krachten zich ontwikkelen, hetzij goed, hetzij kwaad. En zo komt het tot (4) ‘naam en vorm’, d.w.z. de ‘bewustwording’ 1
H.M. Ohmann, Godsdiensten van India, Goes 1985; ook: Een levendige voorstelling. Verzamelde opstellen, Kampen 1993.
WEGWIJS jaargang 56 nr. 4, april 2002 – Thema: Boeddhisme
is neergedaald in een moederschoot, en dan wordt ons zo’n beetje duidelijk dat er sprake is van een mensenkind. Lichaam en ziel, denken wij. Ho, ho!, protesteert de Boeddha. Dat lichaam zie je, dat laat zich niet ontkennen. En een ziel, een geest, een zelf, die zie je niet en is er ook niet. Wat is er dan? Vijf bundels (a. lichamelijkheid; b. gewaarwording, wat je zintuigen raakt; c. waarneming; d. vormende elementen en e. bewustzijn). Hé, zijn we die termen al niet op een andere plaats in dit of een ander schema tegengekomen? Ja! Begrijp je het? Nee? Ik ook niet. En of Boeddha zelf het begreep? Hij was de eerste om te erkennen dat het allemaal wel heel moeilijk was! Daarmee troosten we ons dan maar weer; alléén, we hoeven niet door de Boeddha getroost te worden, want we zijn het in de grond van de zaak met hem oneens. Nog even terug naar de twaalfdelige keten van oorzaak en gevolg. Vanaf de vijfde schalm van de keten krijgen we meer grip op de zaak. Bij (5) ‘de zes zintuigen’; (6) ‘gewaarwording’; (7) ‘waarneming’; (8) ‘de dorst’ (nl. naar het bestaan); (9) ‘het zich hechten aan het bestaan’, kunnen wij ons voorstellen hoe het gaat in een mensenleven. Evenals bij de schakels (10) ‘ontstaan’; (11) ‘geboorte’ en (12) ‘ouderdom en dood’ (waar het leven op uitloopt), waar Boeddha de zaken iets minder onduidelijk maakt. Eigenlijk draait hij in de twaalfdelige keten drie maal het wieletje rond. De eerste keer is wel heel abstract. Waaróm toch? Praat dan meteen over de mens die het niet weet als je het over hem wilt hebben. Maar nee, Boeddha die vol is van de ellende in het leven, en dan speciaal het mensenleven, stoot meteen door naar de wortel daarvan. Hoe? Zoals de Catechismus in vraag en antwoord 3? ‘Uit de wet van God’, luidt het antwoord daar. ‘Wet’ is in het Sanskrit: dharma. Boeddha, een Indiër, ontwikkelt zijn eigen ‘dharma’ of leer en de invalshoek is lijnrecht tegenovergesteld aan die van de Bijbel. Hoe komt dat? Omdat hij nauwelijks de Indische goden erkent, maar die van de Bijbel beslist niet erkent. Het Evangelie was in de Babylonische ballingschap wel iets dichter in de richting van India opgeschoven. Enkele eeuwen later zullen die twee elkaar ontmoeten in Iran. Van Ahasveros-Xerxes lezen wij in Ester 1, dat diens macht zich ook over een deel van India heeft uitgestrekt.2 En, wie zoals Boeddha, GOD niet op zijn hoge plaats laat staan als de Schepper aller dingen, bij die is de mens ook niet veilig. Wat zijn mensen? Een agglomeraat, opeenhoping zonder samenhang, van vijf bundels. Leg daar eens naast vraag en antwoord 4 van de Catechismus: God en de naaste. Allebei! Enkele punten van Boeddha’s leer We stippen enkele punten aan. Was Boeddha een wijsgeer? Nee. Naar eigen woorden wilde hij praktisch te werk gaan. Zoals een arts. Recht op het doel af en verder geen omhaal of gezeur. Er is ergens een zieke. De diagnose wordt gesteld. De oorzaak opgespoord. Een therapie in de vorm van een medicatie voorgeschreven. En zo komt er herstel van de patiënt. Er zijn láter wel Boeddhistische wíjsgeren opgestaan. Waarover aanstonds nog iets. Alle moeilijkheden ten spijt heeft Boeddha zijn leer toch uitgedragen; in Sarnaath heeft hij het wiel van de wet in beweging gezet. Daartoe liet hij zich overhalen door nota bene de Hindoese oppergod Brahma! Volgelingen zijn er gekomen. Eerst de vijf asceten, die hem eens de rug hadden toegekeerd. Toen kwamen ze bij de getalen. Monniken. Nonnen, maar o, wat ging dat stroef. Want juist de vrouwen, die Boeddha beschouwde als alleen maar wandelende verleidingen, waren voor hem de belichaming van alle kwaad. En om de discipelen heilzame afkeer voor dat kwaad in te boezemen, nam de meester ze mee naar plaatsen waar dode vrouwen in allerlei staten van ontbinding te zien waren. Of het altijd hielp…? Necrofilie 2
Ester 1:1; 8:9.
WEGWIJS jaargang 56 nr. 4, april 2002 – Thema: Boeddhisme
kwam ook toen al voor. Boeddha en zijn discipelen zijn wel eens vergeleken met Christus en zijn jongeren. Men wijst een Petrus- en een Johannesfiguur aan, Mahaakaasjyapa en Aananda. Onze Heiland heeft tijdens zijn leven op aarde veel vrouwen ontmoet. Hij liet hen altijd in waarde en leerde zijn kerk er goed mee om te gaan. In 483 voor Chr. - in Perzië regeerde toen Ahasveros - is Boeddha overleden. Of: in het Nirwaana opgegaan. Wat is Nirwaana? Desgevraagd sprak Boeddha het niet onder woorden te kunnen brengen: Is het niets? Nee! Is het dan iets? Ook niet! Allebei? Nee, ook niet. Het is een uitwaaien, uitgeblust worden van alles wat aan het bestaan in dit ondermaanse herinnert. ‘De meester is niet meer bij ons’, zuchtten de monniken. ‘Geeft niet’, sprak de stervende, ‘de leer, “dharma”, blijft.’ Wat behelsde nu die leer? Op het eerste concilie, een jaar na zijn heengaan, te Raajagrha, werd de leer feilloos gereciteerd door twee voorname leerlingen: Aananda en Upaali. Dat is het begin van de canonieke Tripitaka, oftewel: de drie korven: die van de leer, (Sotta-pitaka) die van de kloostertucht (Vinaya-pitaka), waaraan later nog een derde korf werd aangehangen (de Abhidhamma-pitaka), een hele reeks van boeken over filosofische en psychologische kwesties. Tevens een eerste aanwijzing van verschillende richtingen. Op het tweede concilie van Vaisjaali treden die aan het licht en stonden ze bovenaan op de agenda. Geen zelf Onder de regering van koning Asjoka (274-232 v. Chr.) is er onder diens koninklijke bescherming een bloeitijd. Tegelijk overschrijdt de nieuwe religie de grenzen van India in meerdere richtingen. De eerste leidt via Sri Lanka naar Birma en Thailand, landen die vandaag nog overwegend Boeddhistisch zijn en vandaar nog verder naar het oosten (Vietnam) en zuiden (Indonesië, waar nu nog op Java de Borobudur verrijst, een grote stoepa, eigenlijk mandala, waarin de hele Boeddhistische levens- en wereldbeschouwing is vereeuwigd in steen). De tweede richting is Tibet, maar dat is een verhaal apart, waarvoor ons de ruimte ontbreekt. De derde richting leidt via Afghanistan. En wie herinnert zich niet de schok die het vernielen van de machtige Boeddhabeelden in Bamiyan, ten westen van Kaboel, heeft gegeven, en Chinees Centraal Azië, naar China, Korea en Japan. Het lijkt mij nu het beste de verdere geschiedenis van de verspreiding van het Boeddhisme in Oost-Azië te bezien onder de gezichtshoek van een, nee, hét probleem dat zich bij deze religie voordoet: de leer dat er bij de mens geen zelf, geen substantie is. Dat de meester, de Boeddha, van het lijden wilde worden verlost en ook van de vergankelijkheid, die lijden is, kunnen wij begrijpen. Maar met de ontkenning van de substantie, de ziel, het wezen, raken wij, of liever Boeddha zelf in de problemen. En wel allereerst om de vraag hoe dit te rijmen valt met de idee van de zielsverhuizing en het karma, d.w.z. de vrucht van de werken die de dader aankleeft. Een idee die het Boeddhisme gemeen heeft met het Hindoeïsme. Stel dat er geen ziel is, wát gaat dan over van de ene existentie naar de andere? Waaraan moet het karma zich dan hechten? Is dat reeds voor de Boeddha een kwestie, wij christenen voegen er nog aan toe: waar precies komt nu de scheidslijn tussen ellende en verlossing te liggen? Boeddha komt uit India. Dat daar miljoenen mensen een âtman, een ‘zelf’ aanvaardden, was z.i. ellende. De Boeddha zou hen daarvan afhelpen, dat was de verlossing. Maar waar is de mens die deze verlossing gaat genieten?? Wie geeft het antwoord? De richtingen
WEGWIJS jaargang 56 nr. 4, april 2002 – Thema: Boeddhisme
We noemen eerst de Pudgala-vaadins. Zij ontkennen de ‘persoon’. En met de ‘persoon’ ook de daden, máar, dat de daden verdwijnen niet zonder in de dader zoiets als een ‘spoor’ achter te laten, dat bleef bestaan in alle volgende existenties. Is dat ‘spoor’ nu een persoon of niet? Deze richting antwoordt met ja en nee. Wie doorvraagt, krijgt te horen dat dat ‘spoor’ (‘persoon’) niet gelijk is met de vijf bundels of aggregaten, want dan zou hij daarmee vergaan. Maar hij verschilt er anderzijds ook weer niet van. Beide gezichtspunten hebben hun recht. Als voorbeeld dient de verhouding tussen brandstof en vuur. Het ene kan niet zonder het andere. Kritiek hierop kwam van de Sarvaasti-vaadins (alles is-belijders). Zij stellen: er is geen persoon. Ook de vijf ‘bundels’ vormen geen persoon. Maar, als alles is, wat is er dan wel? Antwoord: een reeks gebeurtenissen, verschijnselen, die zich aaneenrijgen tot een stroom, ofwel: een bijzonder deeltje, dat door hen zelfs iemands eigen bezit wordt genoemd. Tot zover hebben we het over het Hînayaana of kleine voertuig. Maar dan komt het Mahaayaana, het grote voertuig, met zijn richtingen, waaronder de bekendste nergens voor terugdeinzen. Niet alleen wordt aan de mens een zelf, een ziel ontzegd, maar ook van alle dingen, dus alle verschijnselen of elementen, wordt een substantie of realiteit ontkend. Vraag is nu: wat blijft er dan over? Niets, denken wij westerlingen, gewoon aan het dilemma ‘of…, of….’ We zijn benieuwd hoe een Boeddhist zich hieruit redt; hoe die dit beredeneert. Naagaardzjoena, een van de grootste geesten uit het Boeddhisme, doet dit door de zgn. dialectische methode. Hij gaat de stellingen van zijn tegenstanders tot in de uiterste consequenties, ja tot in het absurde, doordenken, om hun betoog te ondermijnen. Maar, wat stelt hij daar dan tegenover? Dit, dat alleen het Absolute ís, bestáat. Daarbuiten is slechts een leegte. Kan dat? Nee, denken wij. Wat ‘leeg’ is, daar is niets! Mis, zegt Naagaardzjoena. Hoe dan? Antwoord: door de dingen te zien op twee niveaus. Dat van de gewone man die de alledaagse verschijnselen neemt zoals hij ze ziet en ze volgens hem zijn. En van de diepe denker, die van de alledaagse dingen betoogt dat ze ‘leeg’ zijn, d.w.z. geen zelfstandig bestaan hebben. Maar desniettegenstaande zíjn ze er wel. Hoe dan? Wel, die twee: het Absolute en de verschijnselen bestaan bij de gratie van elkaar. Leegte zou geen leegte zijn, als er niet het Absolute was, vergeleken waarbij de leegte een bestaansrecht heeft. Men gunne de gewone man zijn opinie. Dat is de leer van de Sjoenya-vaadins die stellen dat er een leegte is. Zonder nihilist te worden. Als er geen hemel was, zou er geen hel zijn, en omgekeerd. U ziet, uiteindelijk speelt alles zich af in de leer, de gedachten, het innerlijk van de mens. Dat verklaren Vidzjnaana-vaadins, die beweren dat alles wat bestaat, alleen maar bestaat in het bewustzijn van de mens. En dan zijn er nog weer de mensen van de Aalaya-vidzjnaana (opslagbewustzijn) die betogen dat aan alle bewuste kennis een onbewuste basiskennis ten grondslag ligt. Ik moest even denken aan C.G. Jung met zijn collectieve onbewuste…. En nu China. We moeten ons beperken. In de tijd van de apostelen, de eerste eeuw, klopte het Boeddhisme aan de poorten van China. De vertaling van boeddhistische teksten uit het Sanskrit in het Chinees bleek een heidens karwei. Maar het gelukte. In de zesde eeuw na Chr. beleefde het Boeddhisme er een bloeitijd. Aanvankelijk importeert China de Indiase richtingen zonder meer, maar die vinden behalve onder de geleerden niet veel bijval. Dan ontstaan er echt Chinese inheemse scholen, dankbare leerlingen van de grote meester uit India. De Tiantai-school weet wel raad met de heel verschillende richtingen en ordent die keurig in een systeem van hoger en lager, waarin voor elke richting een plaats is, het doet er niet toe of die zegt dat de verschijnselen echt zijn (Hînayaana) of alleen maar schijn (Mahaayaana, bepaald de Sjoenya-vaadins). Ja, het WEGWIJS jaargang 56 nr. 4, april 2002 – Thema: Boeddhisme
onderscheid tussen die twee is denkbeeldig, want alle dingen bewegen zich op drie niveaus en zijn tenslotte één. Als tweede noemt men de Huayan-school, die alle andere richtingen beziet als delen van één geheel; elk deel is afspiegeling van het geheel. Een geheel is onvoorstelbaar zonder zijn delen. Het geheel en de delen zijn één. De ellende van de kringloop van het bestaan en de opheffing ervan in het Nirwaana zijn één! Heeft dit het gewone volk toegesproken? Niet zo bijzonder en daar speelt de richting van het Reine Land op in. Die komt het volk tegemoet met een Boeddha die het zich voor kan stellen, bijvoorbeeld Boeddha Amitaabha, beelden, tempels, rituelen, een paradijs en een toekomstverwachting. Of met Bodhisattva’s, die voor zichzelf het Nirwaana uitstelden om de lijdende mensheid te helpen. En wat eisten zij? Boetedoeningen ja, maar bovenal geloof. ‘Door het geloof alleen!’ Het is of je Paulus hoort. Of Luther. Wie nog moedeloos terneer zit, die kan uit de Chinese Ch’an-richting (Japans: Zen) moed putten. Daar is de mogelijkheid dat je in het moment van de opperste verlichting, door directe, geheime overdracht van meester op leerling, in één klap de waarheid ‘ziet’. Waar is Boeddha? Daar in die korrel zand. Of, schrik niet, in dat sigarettenpeukje. Een godsdienst? Is het Boeddhisme wel een godsdienst? Gemeten aan de bijbelse maatstaf is het antwoord: nee. Niet alleen omdat de God van de Bijbel ontbreekt, maar ook omdat - en dat hangt er direct mee samen - de visie op de werkelijkheid indruist tegen die van de Schriften, die Gods schepping predikt. En zo komen we ook met de verlossing in de moeite, want verlossing in de Schrift is niet die van de werkelijkheid als zodanig, maar van de zonde! Het werk van de Heiland en van zijn Geest is juist schepping en zonde voorgoed uit elkaar te rukken: daarom verwachten wij een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont. Voor de bespreking 1. Boeddha’s visie op het lijden en op de mens is somber. Hij hoeft ons niet te troosten, kan dat ook niet: ‘want we zijn het in de grond van de zaak met hem oneens’. Waarom? 2. Bij wie, zoals Boeddha, GOD niet op zijn hoge plaats laat staan als de Schepper van alle dingen, is de mens ook niet veilig. Praat hier eens verder over door. 3. Werk dat eens uit: vr./antw. 4 HC tegenover de ‘vijf bundels’ van de mens. 4. Bespreek met elkaar de laatste alinea van dit artikel. Lectuur Ninian Smart (red.), Wereldatlas van de religies, Ned. uitg. Keulen 2000. Overzichtelijk en informatief met gedetailleerde kaarten. Nog verkrijgbaar in bijvoorbeeld de zgn. Witte Boekhandel. Jan Bor e.a., De verbeelding van het denken. Geïllustreerde geschiedenis van de westerse en oosterse filosofie, Amsterdam/Antwerpen 1995. Tonny Kurpershoek-Scherft, Monniken en leken. Teksten van het vroege Boeddhisme, Assen/Maastricht 1990. Helmuth von Glasenapp, Het Boeddhisme, ’s-Gravenhage 1971. Edward Conze, Aspecten van het Boeddhisme, Utrecht 1988.
WEGWIJS jaargang 56 nr. 4, april 2002 – Thema: Boeddhisme