PREEK 21 OKTOBER 2012
PGN NUENEN
Thema: Een gat in de hemel Lezing: Genesis 28: 10 - 22 Mijn moeder, als een goede moeder, heeft een paar tekeningen van mij van vroeger bewaard. Op één daarvan, de alleroudste, ben ik erg gesteld. U ziet hem hier op de schermen. Mijn vader, als goede vader, zette er in een hoekje de datum op: 23 september 1970, 42 jaar geleden. Ik was toen vijf, zat op de kleuterschool en had goed naar het bijbelverhaal geluisterd over Jacob te Bethel. Want toen werden er op school nog bijbelverhalen verteld aan kleuters. Zoals u kunt zien tekende ik een Jacob die duidelijk onderweg is: met een hoed, een tas en een wandelstok. Hij heeft in de woestijn zijn moede hoofd te rusten gelegd op een steen die er mag wezen. Maar hoewel het verhaal vertelt dat Jacob slaapt - het is al donker, drie sterren fonkelen aan de hemel - heeft hij zijn ogen wagenwijd open. Dat moet ook wel, zal ik als kind gedacht hebben, want wie doet nu zijn ogen dicht als er zoveel met je gebeurt. Geen slaap-gezicht dus, maar een nacht-gezicht. Op de aarde staat een ladder opgericht, sport voor sport, en de top ervan reikt tot in de hemel. En helemaal bovenaan de ladder vermoeden wij God - verscholen in de wolken. Nacht-gezicht, droom-gezicht, visioen... Twee weken geleden was ik op een conferentie van predikanten. Het ging op die dag over de betekenis van dromen. We komen ze bij bosjes tegen in de bijbel, maar toch wordt er niet zo gek veel aandacht aan besteed in de theologie. Waarom niet? En waarom wordt er nergens van Jezus verteld dat hij droomde? (klein excurs) Wat een onrustige nacht. Wat een onrustig mens, die Jacob, met zijn nachtmerrieachtige naam. Pootjelichter betekent zijn naam. Met zijn hoofd op die steen ligt hij als een prinses op de erwt. Uitgeput, maar rusteloos, met die gestolen zegen op zak. Daarom die tas, waarschijnlijk, in mijn tekening. Daar zat die zegen in... Een zegen die hoe dan ook niet voor hem bestemd is, maar voor zijn broer Esau.
Een dolend schaap is hij, Jacob. Niet wetend wie hij nu eigenlijk is, waar hij vandaan komt en waar hij uit zal komen. Niet wetend waartoe hij bestemd is. Een dief in de nacht. Starend naar de sterren. Alsof het daar te lezen staat. “Aanschouw ik uw hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet?” (Psalm 8) Als je alleen in de woestijn verblijft, wie bèn je dan eigenlijk? Wie ben je éigenlijk, als je je helemaal alleen voelt, op jezelf teruggeworpen? Met je slechte geweten als harde steen onder je hoofd? Wij zijn misschien nooit in de Negev of de Sahara geweest, maar de woestijnerváring (zoals dat heet..) die hebben we allemaal wel een keer opgedaan. De ervaring van grote eenzaamheid, vervreemding, van godverlatenheid. Wanneer alle houvast is weggevallen. Je identiteit in het geding is. Wat borrelt er dan op aan beelden, aan dromen? Jacob is op de vlucht. Niet alleen voor zijn broer, maar ook voor zijn eigen leven. En als je voor je leven op de loop bent, dan loop je weg voor jezelf. Anders gezegd: je neemt een loopje met je zelf. Je wilt niet horen waarvoor je bestemd bent. Je bent oost-indisch doof voor dat wat jou roept. Soms zitten je oren maar even dicht, soms jaren, een enkele keer levenslang. Je doet en zoekt, je rent en bent, maar jij bent het niet. En dan opeens kunnen ze openploppen. Ploppp! Door een lied, een verhaal, door iemand die je iets vertelt, door iets in de lucht, door God... In het liedje De bestemming, vertolkt Marco Borsato dit verlangen naar zin en duiding. Laat me zien waar ik voor leef Laat me voelen wat ik geef Eén moment zodat ik weet Dat alles niet voor niets is Dat alles niet voor niets is geweest. Dan gebeurt het, in die donkere, eenzame nacht. Jacob krijgt te horen waar hij voor leeft. In die donkerste nacht van zijn ziel krijgt hij een droom. ‘En zie, op de aarde
was een ladder opgericht, waarvan de top tot aan de hemel reikte, en zie, engelen Gods klommen daarlangs op en daalden daarlangs neder.’ Wees nooit te badinerend over je dromen. In de oudheid golden ze als uiterst belangrijke boodschappen. Het is wel aardig in dit verband om te vertellen dat het woord voor uitlegger (exegeet) zowel sloeg op het uitleggen van teksten als op dromen. Een goeie exegeet had hoog aanzien... Terug naar Jacob... Natuurlijk, als je klein en nietig onder het uitspansel ligt, verdwaald en verward, kan je verlangen naar grootheid de overhand nemen. Reiken naar oneindigheid, jezelf een stukje langer maken, je optrekken aan de rand van de wolken, proberen een gaatje in de hemel te peuteren. Een psychologische duiding. Maar het gaat om méér bij de ladder. Het is eigenlijk een oude kwestie, waar ook de reformatoren zich al mee bezig hielden. ‘Hoe worden wij gerechtvaardigd voor God?’ Naar die ladder vertaald: Bouwen wij gedurende ons leven een ladder naar God, of laat God vanuit de hoge hemel een ladder naar ons neer? In deze tijd zijn wij erg geneigd het eerste te denken. We zijn individualisten, die geloven (of beter gezegd: hebben léren geloven) in de maakbaarheid van ons leven. We geloven in vooruitgang, in stijgende lijnen. We komen het tegen in de taal. We spreken van de maatschappelijke ladder, van ‘omhoog komen’ en noemen 'the sky the limit'. Dit trekken we door naar het religieuze of spirituele vlak. ‘We are climbing Jacobs Ladder” is een bekend lied: We klimmen op naar God, met pijn en moeite weliswaar, maar we hebben het toch voor een groot deel in eigen hand. Stel je voor dat dat niet zo was, waar bleven we dan? Zoals gezegd, dezelfde kwestie hield Martin Luther al bezig. Als augustijner monnik in de vroege jaren van de 16e eeuw deed hij er alles aan om genade te vinden in Gods ogen. Bad urenlang, vastte, onderwierp zich aan de discipline van het kloosterleven. Zo trachtte hij de vervreemding te overwinnen die hij ervoer ten opzichte van zichzelf en van God. Pogingen om sport voor sport de hemel te veroveren. Tot hij zich realiseerde dat het uiteindelijk niet afhing van zijn eigen inspanningen. Er was absoluut niets dat hij kon doen om Gods gunst te winnen. Niet omdat God zo onbarmhartig of ongenaakbaar was, integendeel: omdat hij allang in die gunst stond,
niet door zijn eigen werken, maar door genade alleen. Sola gratia. Gezegend was hij al. En niet alleen hij, Luther, maar iedere ziel op aarde. Gezegend ben je! Dat is ook wat Jacob te horen krijgt, in zijn droom: 'Mèt u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend zijn'. God zelf geeft Jacob zijn bestemming: Neem dit land aan, breid je uit naar alle windstreken. Hier op aarde mag je een plek vinden waar het hemels toe kan gaan. Hier beneden. Hier in dit aardse bestaan. Want je mag er zijn. Gezegend zijn en je gezegend weten. Daar draait het om voor Jacob. Daar gaat het ook om in ons leven. Te weten dat je gezegend bent, zonder mitsen of maren, onvoorwaardelijk. Dat je er mag wezen, precies zoals je bent. Je hoeft die zegen niet te veroveren, te jatten, te verdienen. Je bent al gerechtvaardigd. Binnen of buiten de kerk. Als één van de negenennegentig, of als dat ene schaap. Dat is onze bestemming. Daartoe zijn we geroepen. Gezegend te zijn, tot zegen van anderen. Hier zou ik mooi 'amen' kunnen zeggen. Maar ik moet nog even door, want we zijn heel hardleers. Dat merk ik ook in het pastoraat. We willen er maar niet aan. We willen het maar niet geloven. Dat we geen vol gecertificeerde gelovigen hoeven te zijn voor we genade vinden in Gods ogen. En dàt is nou pas ongeloof. Of, zoals dat vroeger heette: 'de wederstrevendheid tegen de genade'. We maken en houden onszelf klein, durven niet in het licht van Gods genade te gaan staan. Of we menen eerst van alles te moeten doen om die zegen te verdienen. 'How long till my soul gets it right', zingen de Indigo girls in een leuk liedje. Wanneer heeft mijn ziel het eindelijk door? Hoe vaak moet het mij nog aangezegd worden? Dat ik gekend ben. En... tòch bemind. Dàt is nou Gods laatste oordeel. Want kijk maar: uitgerekend aan Jacob wordt dit geopenbaard. Geen geloofsheld, in tegendeel: een held op sokken. Een oplichter. Is het u wel eens opgevallen door hoeveel randfiguren de bijbel bevolkt wordt? Allemaal geen brave Nuenense PGN'ers. En uitgerekend aan hèn geeft God een nieuwe kans. Uitgerekend met hèn begint hij een nieuw verhaal. Je zou zelf toch van de weeromstuit - nou ja... Jacob wordt wakker uit zijn droom en de schellen vallen hem van de ogen. God zelf heeft hem wakker geschud: Ik ben bij je, ook al heb je het niet door. Ik ben met je. Het is niet: zoeken en vinden, maar zoeken en gevonden worden. Meer nog: al lang gevonden zijn. Als u dat nou onthoudt als essentie van deze preek. Je bent al lang
gevonden. Maar we lijken een beetje op peuters die kiekeboe spelen met hun handen voor hun gezicht: Zelf zien we niets en denken daarom dat anderen ons ook niet zien. Maar we zijn al lang gekend. Gekend, en toch bemind. Als je dat door hebt, dan ontstaat er lucht, ruimte. Een gat in de hemel. Dat is wat Jacob zich realiseert. Hij is gezien, gekend en toch bemind. Ondanks alles. Genade. Een draai van 180 graden in zijn leven. Daarom richt hij die merksteen op. ‘Ontzagwekkend is deze plek. Dit kan niet anders zijn dan het huiis van God en de poort van de hemel.’ Zo’n moment moet je markeren. Om het jezelf en anderen blijvend in te prenten. Jacob doet dat met zijn hoofdkussen. Dat wat ik eerder zijn slechte geweten noemde.. Hij richt die steen op en maakt hem tot gedenksteen. Niet om eindeloos bij te verwijlen maar als teken. Van hier af aan, van nu af aan neemt mijn leven een nieuwe wending. Rest de vraag waar God zich eigenlijk bevindt. Zit hij eigenlijk wel bovenaan die ladder, of zou hij zich misschien nog heel ergens anders kunnen bevinden? Zou hij zich niet juist beneden kunnen bevinden? Naast ons, aan de voet van die ladder? Het nieuwe testament reikt ons de sleutel aan voor die gedachte. Daar zegt Jezus in het Johannes-evangelie: 'Waarachtig, Ik verzeker jullie: jullie zullen de hemel geopend zien, en de engelen van God zien omhoog gaan en neerdalen naar de Mensenzoon.' Met en door hem is God dus net zo goed aanwezig aan de voet van die ladder. En die engelen? Vergis je niet: ze hebben niet altijd vleugels. God heeft zijn boodschappers overal zitten... Ds. Christien Crouwel