Studie Berekeningen van het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade van thermische isolatie in hout- en staalbouwconstructies Vochtvariabele dampremmen pro clima DB+ en INTELLO /INTELLO PLUS met intelligent vochtmanagement – dak, wand, plafond –
België en Nederland Computergesteunde simulatieberekening van het gekoppelde warmte- en vochttransport van dak- en wandconstructies waarbij rekening is gehouden met natuurlijke klimaatomstandigheden en vochtschommelingen binnenin de bouwmaterialen
BOUWFYSICA
2
Literatuur [1] Consensusdocument van het 2e Internationale Hout[bouw]fysica-Congres (Holz[Bau]Physik-Kongress): 10/11-02-2011 Leipzig, http://holzbauphysik-kongress.eu/ flachdach-konsens.html [2] Ten Wolde, A. et al.: “Air pressures in wood frame walls, proceedings thermal VII.” Ashrae Publication Atlanta, 1999 [3] IBP Mitteilungen 355: “Dampfdiffusionsberechnung nach Glaser – quo vadis?” [4] Deutsche Bauzeitung; Heft 12/89 Pagina 1639 vv. [5] DAB 1995; pagina 1479; cahier 8 [6] Klopfer, Heinz; Bauschäden-Sammlung, Band 11, Günter Zimmermann (Hrsg.), Stuttgart: Fraunhofer IRB Verlag, 1997 [7] Klopfer, Heinz; ARCONIS: Wissen zum Planen und Bauen und zum Baumarkt: Flankenübertragung bei der Wasserdampfdiffusion Heft 1/1997, pagina 8-10
[8] H.M. Künzel; Tauwasserschäden im Dach aufgrund von Diffusion durch angrenzendes Mauerwerk wksb 41/1996; cahier 37; pagina 34-36 [9] WUFI 2D 2.1 (Wärme- und Feuchte instationär); PC-Programm zur Berechnung des gekoppelten 2-dimensionalen Wärme- und Feuchtetransports in Bauteilen; Fraunhofer-Institut für Bauphysik; Infos unter www.wufi.de [10] EN 13788: Wärme- und feuchtetechnisches Verhalten von Bauteilen und Bauelementen - Raumseitige Oberflächentemperatur zur Vermeidung kritischer Oberflächenfeuchte und Tauwasserbildung im Bauteilinneren - Berechnungsverfahren, Beuth-Verlag, Berlin, 11/2001 [11] WUFI 5.1 pro (Wärme- und Feuchte instationär); PC-Programm zur Berechnung des gekoppelten Wärme- und Feuchtetransports in Bauteilen; FraunhoferInstitut für Bauphysik; Infos unter www.wufi.de
[12] Meteonorm; Globale und meteorologische Datenbank für jeden Ort der Welt; Meteotest; Infos unter www.meteotest.com [13] EN 15026: Wärme- und feuchtetechnisches Verhalten von Bauteilen und Bauelementen - Bewertung der Feuchteübertragung durch numerische Simulation, Beuth-Verlag, Berlin, 07/2007
BOUWFYSICA
3
Bouwfysische studie 1. 1.1 1.2
1.3.5
Overzicht en inleiding 2 Condensatie - Dauwpunt Condenshoeveelheid 3 Vochtbelasting van de constructie 4 Vochtbelasting door diffusie 4 Vochtbelasting door convectie 5 Vocht als gevolg van de constructie flankdiffusie 6 Hoog vochtgehalte bij inbouw van bouwmaterialen 6 Samenvatting vochtbelasting 7
2.
“Intelligente” dampremmen
1.3 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4
2.1 2.2
Opdrogen van de constructie naar binnen Werking van de vochtvariabele diffusieweerstand 2.2.1 Hoge diffusieweerstand in de winter 2.2.2 Lage diffusieweerstand in de zomer 2.2.3 Evenwichtig diffusieprofiel 2.2.3.1 Nieuwbouw: de 60/2 regel 2.2.3.2 Bouwfase: de 70/1,5 regel 2.2.4 Maximale betrouwbaarheid 3.
www.proclima.com
15
3.4.1 Resultaten van de 2-dimensionale simulatieberekening 17 3.4.2 Conclusie bij flankdiffusie 17 3.4.3 Wandconstructies 17 4. Constructieaanbevelingen
8 9 9 9 9 9 9
4.1 4.2 4.3 4.4
Bepaling van de vochtstromen met behulp 10 van verschillende methoden 3.1.1 Bepaling volgens de methode van Glaser, 10 EN ISO 13 788 3.1.2 Bepaling van de gekoppelde warmte10 en vochttransporten, EN ISO 15026 3.2 Berekening van het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade 11 3.2.1 Definitie van het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade 11 11 3.2.2 Dakconstructies 3.2.3 Factoren die van invloed zijn op het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade 11 3.2.4 Klimaatgegevens locatie Brussel 12 3.2.5 Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade bij schuin dak in Brussel, noordzijde, 40° dakhelling 12 3.2.6 Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade bij platte daken 12 12 3.2.6.1 Plat kiezeldak 13 3.2.6.2 Plat groendak 3.2.7 Invloed van de laagdikte van de isolatie 13 3.2.8 Klimaatgegeven locatie Amsterdam 14 3.2.9 Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade schuin dak in Amsterdam, noordzijde, 40° dakhelling 14 3.2.9 Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade bij groendak en plat dak 14 3.2.10 Potentieel m.b.t. het uitblijven van 14 bouwschade bij platte daken 3.2.10.1 Potentieel m.b.t. het uitblijven van 14 bouwschade bij plat kiezeldak 3.2.10.2 Plat groendak 14 3.2.11 Conclusies potentieel m.b.t. het 14 uitblijven van bouwschade
15 15 15
3.3.4 Deugdelijkheid van kiezeldakconstructies 16 voor gebruik 3.3.5 Deugdelijkheid van groendakconstructies voor gebruik 16 3.3.6 Conclusies deugdelijkheid voor gebruik 16 Flankdiffusie 17 3.4
8
Bepaling van de betrouwbaarheid van een dakconstructie
3.1
Bepaling van de deugdelijkheid voor gebruik 3.3.1 Erkende constructies voor platte daken 3.3.2 Testprocedure 3.3.3 Deugdelijkheid van schuine dakconstructies voor gebruik 3.3
Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade bij thermische isolatie in houtbouwconstructies
Constructies Bekleding binnenzijde Permanent vochtige ruimten Woning- en nieuwbouwgerelateerd vocht - de 60/2 regel Vochtige ruimten in woningen 4.5 Verhoogde luchtvochtigheid tijdens de 4.6 bouwfase - de 70/1,5 regel 4.7 Onderdak Schuine dakconstructies 4.8 Platte dak- en groendakconstructies 4.9 4.10 Wanden
18 18 18 18 18 18 19 19 19 19
5. Aanbrengen en verwerken van INTELLO, INTELLO PLUS en DB+ 5.1 5.2 5.3
Voor plaat-en matvormige isolatiematerialen 20 Richting van aanbrengen 20 Aanbevolen pro clima systeemcomponenten 20 voor de verlijming 5.4 Vezelvormige inblaasisolatie 20 Bij schuimisolatie 20 5.5 20 5.6 Maatvastheid Mechanische vastheid 21 5.7 Tijdstip van aanbrengen van de damprem 21 5.8 Doorschijnende structuur 21 5.9 21 5.10 Recycling en milieu 6.
Conclusie 21
Bronnen / Contact
22
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade bij thermische isolaties in houtbouw constructies: Een kwestie van uitdrogingsreserves en intelligent vochtmanagement
4
1.1 Overzicht en inleiding
Vochtfysica van de lucht Bij het afkoelen van de lucht neemt de luchtvochtigheid toe. Bij onderschrijding van de dauwpunt temperatuur wordt condenswater gevormd. Bij hogere luchtvochtigheid in een ruimte wordt de dauwpunttemperatuur hoger >>> er wordt eerder condens gevormd.
max. absolute watergehalte in de lucht [g/m3]
1. Vochtfysica van de lucht bij 50 % rel. luchtvochtigheid 25
23,1
20 15
17,3 12,9
condensbereik 9,3
10 5 0
6,8
6,55 g/m3
2,1 -10
3,3
2,5 -5
50 % 8,65 g/m3
0
5
10
15 20 Temperatuur [°C ]
Onder normale klimaatomstandigheden (20 °C / 50 % rel. luchtvochtigheid) wordt het dauwpunt bereikt bij 9,2 °C. Bij -10 °C treedt condensvorming van 6,55 g/m3 lucht op.
max. absolute watergehalte in de lucht [g/m3]
2. Vochtfysica van de lucht bij 65 % rel. luchtvochtigheid 25
23,1
20 15
17,3 12,9
condensbereik
9,3
10
0
6,8
9,15 g/m3
5
2,1 -10
-5
65 % 11,2 g/m3
3,3
2,5 0
5
10
15 20 Temperatuur [°C ]
Bij een verhoogde luchtvochtigheid binnenshuis van 65 % rel. luchtvochtigheid wordt het dauwpunt reeds bij 13,2 °C bereikt. Bij -10 °C treedt condensvorming van 9,15 g/m3 lucht op.
De studie beschrijft het bepalen van het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade van een schuine dakconstructie, hoe bouwschade in thermische isolatieconstructies ontstaat en hoe constructies veilig tegen bouwschade beschermd kunnen worden. Bouwschade ontstaat, wanneer de hoeveelheid vocht die een constructie binnendringt groter is dan de uitdrogingscapaciteit uit het bouwelement naar buiten. Om bouwschade te vermijden richt men de aandacht gewoonlijk op het reduceren van de vochtbelasting. Bouwconstructies laten zich echter niet volledig tegen vochtinvloeden beschermen. De voorzienbare vochtbelasting ten gevolge van diffusie is zo goed als nooit de oorzaak van bouwschade. In de regel is dat de onvoorziene vochtbelasting, die nooit volledig kan worden uitgesloten. Teneinde bouwschade en schimmel uit te sluiten dient daarom de uitdrogingscapaciteit van de constructie naar buiten toe op de voorgrond te staan. Constructies met een hoge uitdrogingscapaciteit en gelijktijdig gereduceerde vochtintreding, zoals die dankzij dampremmen met variabele μd-waarde mogelijk zijn, bieden ook bij onvoorziene vochtbelasting een hoge mate van bescherming tegen bouwschade.
1.2 Condensatie - Dauwpunt Condenshoeveelheid De thermische isolatie in hout- en staalbouwconstructies scheidt de warme binnenlucht van de koude buitenlucht met een geringe absolute luchtvochtigheid. Dringt warme binnenlucht gedurende het koude jaargetijde binnen in een bouwelement, dan koelt de lucht tijdens de verplaatsing door de constructie af. De in de lucht aanwezige waterdamp kan tot vloeibaar water condenseren. Oorzaak van de vorming van condenswater is het fysische gedrag van de lucht: warme lucht kan meer water opnemen dan koude lucht. Bij een hogere rel. luchtvochtigheid in de ruimte (bijv. nieuwbouw met 65 %) wordt de dauwpunttemperatuur hoger en als direct gevolg daarvan wordt de hoeveelheid condenswater groter. (zie afb. 1 en 2)
Condenswater wordt gevormd, wanneer een diffusiedichtere laag van het bouw element een lagere temperatuur dan de dauwpunttemperatuur heeft. Dat wil zeggen: bouwfysisch ongunstig zijn element lagen die aan de buitenzijde van de thermische isolatie diffusiedichter zijn dan de lagen aan de binnenzijde. Bijzonder problematisch zijn situaties waarbij warme lucht door convectiestromen, d.w.z. ten gevolge van ondichtheden in het luchtdichtingsvlak, in het bouwelement kan doordringen. Als diffusieopen gelden bouwelementlagen waarvan de equivalente laagdikte van de lucht (μd-waarde) lager dan 0,50 m is. De μd-waarde wordt gedefinieerd als product van het dampdiffusieweer-standsgetal (µ-waarde) als materiaalconstante en de dikte van het bouwelement in meter:
μd = µ x s [m] Een lage μd-waarde kan worden bereikt via een lage µ-waarde bij een grotere laagdikte (bijv. zachtboard) of door een hogere µ-waarde bij een zeer geringe laagdikte (bijv. onderspanbanen). De waterdamp richt zich eerst op de µ-waarde, pas daarna op de dikte van de materiaallaag. Dat wil zeggen dat bij een hogere µ-waarde sneller condensvorming optreedt dan bij een lagere µ-waarde. Bij onderspanbanen heerst vanwege het meestal ontbrekende temperatuuren vochtverschil slechts een gering drukverschil. Dat is de reden waarom er ook bij diffusieopen onderspanbanen bouwschade kan optreden, wanneer er sprake is van een verhoogde vochtstroom in het bouwelement. Onderdak- en onderspanbanen met monolithisch, porievrij membraan, bijv. SOLITEX UD, de SOLITEX MENTO-serie en SOLITEX PLUS, bieden hier voordelen, aangezien de diffusie niet passief via de poriën, maar actief langs de moleculeketens plaatsvindt. De diffusieweerstand van SOLITEX UD en SOLITEX PLUS is variabel. Bij condensgevaar vermindert deze tot beneden 0,02 m. De baan zorgt dan voor een extreem snel en actief vochttransport en beschermt de constructie optimaal tegen condenswater en schimmel.
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
5 Wanneer er zich water in de constructie vormt, kan in ons koude winterse klimaat rijp- of ijsvorming beneden de onderspan- resp. onderdakbaan optreden. IJs laat geen waterdamp door en vormt een dampafsluiting aan de buitenzijde. Constructies die aan de buitenzijde een diffusieremmende of diffusiedichte laag hebben, zijn bouwfysisch kritischer dan constructies die naar buiten toe meer diffusieopen worden. Tot de diffusiedichte constructies horen bijv. schuine daken met diffusieremmende eerste afdeklaag, bijv. bitumenbanen, daken met metalen dakplaten, platte daken en groendaken. Bij de diffusiedichte laag hoopt het vocht zich op in de constructie en treedt er condensatie op.
1.3.1 Vochtbelasting door diffusie Hoe minder vocht in een constructie kan binnendringen, des te kleiner is de kans op bouwschade - zo dacht men vroeger althans. Met andere woorden, de toepassing van dampafsluitingen met hoge diffusieweerstanden zou bouwschade verhinderen. Dat de werkelijkheid anders is, werd echter al meer dan 15 jaar geleden bij de marktintroductie van pro clima DB+ met een μd-waarde van 2,30 m via bouwfysische berekeningen aangetoond.
1.3 Vochtbelasting van de constructie
Momenteel voldoen deze zogenaamde dicht-dicht –componenten op platte dakconstructies (binnen dampafsluiting μd > 100 m – buiten dampdichte afdichting) naar mening van erkende bouwfysici uit de wetenschap en de praktijk niet langer aan de “regels van de techniek”.
Vochtbelasting binnen een thermische isolatieconstructie, bijv. in het dak, kan verschillende oorzaken hebben. Zo kan bijvoorbeeld water via een ondichte dakhuid naar binnen dringen. Dit kunnen grote hoeveelheden vocht zijn, waarbij water in de woonruimte druppelt. Kleine lekkages kunnen tot een sluipende vochtophoping leiden. Deze gaat dikwijls gepaard met schimmelvorming op de in de constructie verwerkte materialen. Belasting van de constructie door vocht kan echter ook van binnenuit plaatsvinden door:
Een consensusdocument dat als uitkomst van het 2e Internationale Hout[bouw] physica-Congres in februari 2011 werd gepubliceerd, vermeldt bij in hout uitgevoerde onbeluchte platte dakconstructies het volgende: Dampafsluitingen “verhinderen de omgekeerde diffusie in de zomer, die noodzakelijk is voor het opdrogen van het vocht dat in de winter via het damptransport door de luchtstroming (convectie), door de onvermijdelijke restlekkage veroorzaakt wordt”. [1]
voorzienbare vochtbelasting: • diffusieprocessen onvoorziene vochtbelasting: • convectie. d.w.z. luchtstroming (ondichtheden in het luchtdichtingsvlak) • vocht als gevolg van de constructie (bijv. flankdiffusie door aangrenzend metselwerk). • hoog vochtgehalte bij inbouw van bouwmaterialen • ongecoördineerd bouwverloop
In zoverre mogen dergelijke constructiedelen ofwel alleen op die wijze worden uitgevoerd, wanneer ze van een deugdelijke beluchting zijn voorzien, of wanneer aangetoond wordt dat de bouwelementen voldoende terugdrogingscapaciteit hebben. Dit kan bijv. door de keuze van een geschikte damprem- en luchtdichtingsbaan aan de binnenzijde van het bouwelement.
Tevens blijkt uit onderzoek dat in 1999 aan buitenwanden in Noord-Amerika is uitgevoerd, dat de vochtintreding door een dampafsluiting tengevolge van convectie zelfs bij vakkundige installatie een condens waterhoeveelheid van ca. 250 g/m2 gedurende het koude jaargetijde (periode waarin condens wordt gevormd) oplevert. Dat komt overeen met een condens hoeveelheid die door een damprem met een μd-waarde van 3,3 m gedurende één winter diffundeert [3].
Conclusie: Ook constructies met dampafsluitingen waarvan de berekende μd-waarden 50 m, 100 m of meer bedragen, zullen uiteindelijk aanmerkelijke hoeveelheden vocht naar binnen leiden. Dampschermen laten geen terugdroging toe. Daardoor ontstaan vochtvallen.
www.proclima.com
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
6 Vochtintreding in de constructie via ondichtheden in de damprem 3. Hoeveelheid vocht door convectie -10 °C
1m
+20 °C
Voeg 1 mm
14 cm 1m
Vochttransport door damprem: door 1 mm brede voeg
0,5 g/m2 x 24 h 800 g/m x 24 h
Verhoging met factor: 1.600 Randvoorwaarden: Damprem μd-waarde = 30 m Binnentemperatuur = +20 °C Buitentemperatuur = -10 °C Drukverschil = 20 Pa overeenkomend met windkracht 2-3 Meting: Institut für Bauphysik, Stuttgart;
1.3.2 Vochtbelasting door convectie Door convectie, oftewel luchtstroming, worden aanmerkelijk grotere hoeveelheden vocht de constructie binnengeleid dan door diffusie. De convectief naar binnen geleide hoeveelheid vocht bedraagt al gauw het 1000-voudige van de door diffusie naar binnen gedrongen hoeveelheid. (Zie afb. 3) Bij constructies met van buiten diffusie dichte bouwlagen leidt vochtintreding via convectie al snel tot bouwschade. Convectieve vochthoeveelheden kunnen vanwege hun hoge vochtlast echter ook voor diffusieopen bouwelementen aan de buitenzijde gevaarlijk worden, met name wanneer al condensvorming heeft plaatsgevonden.
1.3.3 Vocht als gevolg van de constructie - flankdiffusie Uit de praktijk zijn gevallen van bouwschade bekend, die door het optreden van diffusie- en convectie alleen niet verklaard konden worden. Ruhe [5] en Klopfer [6], hebben in 1995 resp. 1997 naar aanleiding van een geval van bouwschade op het probleem van flankdiffusie gewezen [7]. De constructie Dak, aan de buitenzijde houten beschot en bitumendakbaan, aan de binnenzijde kunststoffolie van polyethyleen (PE), daartussen de volledig met steenwol geïsoleerde ruimte tussen de kepers. Ondanks de perfecte luchtdichtheid druppelde in de zomer water uit de aansluitingen van de baan op de aangrenzende onderliggende constructiedelen. Aanvankelijk werd aangenomen dat de oorzaak hier verhoogd bouwvocht was. Omdat het druppelen jaarlijks toenam, moest dit als oorzaak worden uitgesloten. Na vijf jaar werd het dak geopend. Het houten beschot bleek reeds grotendeels verrot. Men besprak de mogelijkheid van vochtintreding door flankdiffusie. Daarbij dringt vocht via de flank van de luchtdichtingsaansluiting aan de zijkant, hier een poreuze bakstenen muur, in het dak.
De vochtstroom gaat zo langs de PEfolie. (Zie afb. 4 en 5) Onder bouwfysici was deze kwestie aanvankelijk omstreden, tot Künzel [8] in 1997 de flankdiffusie met behulp van berekeningen van het tweedimensionale warmte- en vochttransport met behulp van WUFI 2D [9] rekenkundig bewees. Volgens de berekeningen nam de vochtigheid van het hout boven het metselwerk al na een jaar tot ca. 20 % toe en lag daarmee al boven de voor schimmel kritische grens, na 3 jaar steeg deze tot 40 % en na 5 jaar tot 50 %.
1.3.4 Hoog vochtgehalte bij inbouw van bouwmaterialen Wanneer bouwmaterialen met een verhoogd vochtgehalte worden verwerkt, moet de constructie het vocht weer op een of andere manier zien kwijt te raken. Ook al is het tegenwoordig algemene praktijk dat droog bouwhout wordt gebruikt, door een flinke regenbui kan het vochtgehalte van het hout aanzienlijk toenemen. In concrete cijfers wil dat zeggen: een dak met 6/24 kepers en een keperafstand e=70 cm heeft per m2 dakoppervlak 1,5 m1 keper. Bij 10 % vochtigheid bevat dit dakoppervlak ca. 1,1 l water uit de kepers. Dat betekent dat wanneer het vochtgehalte van het hout aan het begin 30% bedraagt, men ervoor moet zorgen dat men onder de voor schimmel kritische grens van 20% blijft, en er 1,1 l water/m² dakoppervlak moet kunnen opdrogen. Dit rekenvoorbeeld geldt ook voor een houten beschot met een dikte van 20 mm. Het vochtgehalte bij 10 % vochtigheid bedraagt ca. 1,2 l water per m2. Bij 30 % rel. beginvochtigheid, na een dag met regen geen zeldzaamheid, moet, om beneden de schimmelgrens te blijven, 1,2 l water per m2 dakoppervlak uitdrogen. Voor kepers en houten beschot samen is dat ca. 2,3 l per m2 dakoppervlak. De totale hoeveelheid vocht wordt dikwijls onderschat. Bij massieve bouw kan door het vocht van de nieuwbouw een substantiële hoeveelheid vocht extra
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
7 worden toegevoegd. Bij een diffusiedichte folie van polyethyleen binnen en buiten een bitumendakbaan als eerste afdeklaag, kan er al snel bouwschade optreden.
1.3.5 Samenvatting vochtbelasting De uiteenlopende mogelijkheden van vochtintreding tonen aan dat in de dagelijkse bouwpraktijk vochtbelasting van een constructie nooit kan worden uitgesloten. Wanneer het erop aankomt, schade- en schimmelvrij te bouwen, is verhoging van de uitdrogingscapaciteit een aanmerkelijk effectievere en veiligere oplossing dan alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat er zo min mogelijk vocht in de constructie komt.
Intelligent vochtmanagement formule voor betrouwbaarheid
Uitdrogingscapaciteit > Vochtbelasting
Flankdiffusie 4. Bouwschade: vochtintreding ondanks luchtdichte aansluiting en toepassing van een dampafsluiting
Luchtdichte constructie met PE-folie en luchtdichte pleisterlaag, buiten bitumendakbaan
5. Oorzaak van de vochtintreding: vochttransport via de flank, hier het metselwerk
Geen bouwschade
Bouwschade kan alleen optreden, wanneer de uitdrogingscapaciteit kleiner is dan de vochtbelasting. “Hoe hoger de uitdrogingsreserve van een constructie, des te hoger kan de onvoorziene vochtbelasting zijn terwijl de constructie desondanks schadevrij blijft.” Constructies die aan de buitenzijde diffusieopen zijn, hebben een grotere uitdrogingsreserve dan constructies die van buiten diffusiedicht zijn.
... en de isolatie is perfect
Vochtintreding door flankdiffusie via het aangrenzende metselwerk.
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
“Intelligente” dampremmen
8
Vochtsituatie in de constructie De diffusiestroom loopt altijd van de warme naar de koude zijde Daaruit volgt: in de winter: verhoogde vochtigheid aan de buitenzijde in de zomer verhoogde vochtigheid aan de binnenzijde
6. Werkingsprincipe van vochtvariabele banen Winter
Rel. luchtvochtigheid buiten
ca. 80 %
Zomer
ca. 70 %
ca. 30 %
Relatieve luchtvochtigheid in de isolatie
ca. 90 %
ca. 50 %
Relatieve luchtvochtigheid in de ruimte
ca. 70 %
ca. 40 %
gemiddelde omgevingsvochtigheid van de damprem
ca. 80 %
Weergave van de rel. luchtvochtigheden bij de damprem afhankelijk van het jaargetijde Omgevingsvochtigheid van de damprem • in de winter in een omgeving met geringe luchtvochtigheid. >de vochtvariabele damprem is diffusiedichter • in de zomer in een omgeving met hoge luchtvochtigheid. > de vochtvariabele damprem is diffusieopener
7. Diffusiestromen van de vochtvariabele pro clima dampremmen Diffusiestroom Diffusie richting DB+ I NTELLO INTELLO PLUS INTESANA
WDD-waarde in g/m2 per week in de winter naar buiten richting onderdak
in de zomer naar binnen richting damprem
28
175
7
560
2.1 Opdrogen van de constructie naar binnen
2.2 Werking van de vocht variabele diffusieweerstand
Het bouwelement kan naar binnen toe goed opdrogen: steeds wanneer de temperatuur aan de buitenzijde hoger is dan die aan de binnenzijde, draait de diffusierichting om - het in het bouwelement aanwezige vocht dringt naar de binnenzijde. Dit gebeurt al tijdens zonnige dagen in het voorjaar en in de herfst, en in sterkere mate gedurende de zomermaanden.
De richting van de diffusiestroom wordt door het verschil van de deeldruk van de waterdamp bepaald. Deze is afhankelijk van de temperatuur en het vochtgehalte van de lucht binnen resp. buiten een gebouw. Wanneer men, bij wijze van vereenvoudiging, alleen de temperatuur beschouwt, stroomt het vocht van de warme naar de koude zijde. In de winter van binnen naar buiten en in de zomer van buiten naar binnen.
Wanneer een damprem- en luchtdicht ingsvlak diffusieopen zou zijn, zou het eventueel in de constructie aanwezige vocht naar binnen opdrogen. Een diffusieopen damprem zou echter in de winter teveel vocht in de constructie laten diffunderen en daardoor bouwschade veroorzaken. Bij toepassing van dampremmen lijkt de constructie op het eerste gezicht beschermd tegen vocht. Vindt echter vochtintreding plaats ten gevolge van convectie, flankdiffusie of een verhoogd vochtgehalte van bouwmaterialen, dan is opdrogen naar binnen in de zomer niet mogelijk. Aangezien deze constructieelementen vochtvallen in de hand werken, werd deze op het 2e Hout[bouw]fysicaCongres in februari 2011 de status “conform de erkende regels” ontnomen. [1] Ideaal is daarom een damprem met een hoge diffusieweerstand in de winter en een lage diffusieweerstand in de zomer. Al vele jaren hebben deze “intelligente” dampremmen met vochtvariabele μdwaarde zich bewezen. Deze wijzigen hun diffusieweerstand al naar gelang de gemiddelde relatieve luchtvochtigheid van hun omgeving. Daardoor zijn ze in een winters klimaat diffusiedichter en beschermen ze de constructie tegen vocht. In een zomers klimaat zijn ze diffusie opener en maken zo het opdrogen van eventueel vocht in de constructie naar buiten toe mogelijk.
Metingen in dakconstructies hebben uitgewezen dat in een winters klimaat de damprem, door het transport van het vocht in het kepersveld naar buiten, in een gemiddelde omgevingsluchtvochtigheid van ca. 40 % ligt. In een zomers klimaat treedt er bij vocht in het kepersveld daarentegen een verhoogde relatieve luchtvochtigheid bij de damprem, deels zelfs zomercondens op. (Zie afb. 6) Dampremmen met een vochtvariabele diffusieweerstand zijn in een droge omgeving diffusiedichter en in een vochtige omgeving diffusieopener. Sinds 1991 heeft zich pro clima DB+ met miljoenen gelegde m2 meer dan bewezen. De diffusieweerstand kan μdwaarden tussen 0,6 m en 4 m aannemen. In 2004 heeft de firma MOLL bauökologische Produkte GmbH de uiterst effectieve damprem pro c lima INTELLO ontwikkeld. INTELLO heeft - net als INTELLO PLUS en INTESANA - een bijzonder hoge, in alle klimaatzones werkende vochtvariabele diffusieweerstand van 0,25 m tot boven 10 m. (Zie afb. 9)
2.2.1 Hoge diffusieweerstand in de winter De diffusieweerstand van de dampremmen INTELLO, INTELLO PLUS en INTESANA is zodanig ingesteld dat de baan in een winters klimaat een μd-waarde van meer dan 10 m kan bereiken. Dat zorgt ervoor dat in de winter, wanneer de vochtdruk op de constructie het grootst is, de damprem bijna geen vocht naar het bouwelement doorlaat.
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
9
De diffusieweerstand in een zomers klimaat kan naar een μd-waarde van 0,25 dalen. Dat zorgt voor snel opdrogen van eventueel in de constructie aanwezig vocht naar binnen. Afhankelijk van de hoogte van het verschil in dampdruk komt dat overeen met een uitdrogingscapaciteit van 5 – 12 g/m2 H2O per uur, oftewel ca. 80 g/m2 H2O per dag, resp. 560 g/m2 H2O per week. (Zie afb. 7) Deze hoge uitdrogingscapaciteit zorgt ervoor dat een bouwcompartiment al in het voorjaar snel kan uitdrogen. Dampremmen die in het vochtige gebied slechts een μd-waarde van 1 m kunnen bereiken, bieden hier geen noemenswaardige extra zekerheid.
2.2.3.1 Nieuwbouw: de 60/2 regel In nieuwe woningen en in vochtige ruimten van woningen (badkamers, keukens) is om constructieve redenen en door de bewoning sprake van een hogere luchtvochtigheid. De diffusieweerstand van een damprem dient zodanig te zijn ingesteld dat bij deze vochtigheid een diffusieweerstand
Hoe groter de variabiliteit van de diffusieweerstand tussen winter en zomer, des te hoger de betrouwbaarheid van de damprem.
8. μd-waarde-gedrag PE-folie
Tijdens de bouwfase, wanneer wanden werden gepleisterd of een chape werd aangebracht, heerst in het gebouw een zeer hoge binnenluchtvochtigheid van soms meer dan 90 %. De μd-waarde van een damprem moet dan meer dan 1,5 m bedragen, om de constructie tegen een te hoge vochtindringing vanuit het klimaat van de bouwplaats te beschermen. INTELLO, INTELLO PLUS en INTESANA hebben bij 70 % gemiddelde vochtigheid (90 % binnenluchtvochtigheid en 50 % in de isolatielaag) een μd-waarde van 2 m. Overmatige binnenluchtvochtigheid in de bouwfase gedurende een lange periode leidt tot schade aan alle bouwelementen in het gebouw en tot vochtophoping en moet altijd snel en permanent via de raamventilatie naar buiten kunnen evacueren. Evt. zijn bouwdrogers noodzakelijk. (Zie afb. 10)
Het “intelligente” gedrag van de vochtvariabele dampremmen van pro clima maakt thermische isolatieconstructies ongeacht het type en de plaats van aanbrengen bijzonder betrouwbaar, ook bij onvoorziene vochtintreding in de constructie, bijv. door ongunstige weersomstandigheden, ondichtheden, flankdiffusie of een verhoogd vochtgehalte van bouwhout of isolatiemateriaal. De vochtvariabele pro clima dampremmen werken als een vochttransportpomp, die actief vocht aan het bouwelement onttrekt dat hierin evt. onvoorzien is binnengedrongen.
... en de isolatie is perfect
µd-waarde [m]
2.2.3.2 Bouwfase: de 70/1,5 regel
2.2.4 Maximale 2.2.3 Evenwichtig diffusieprofiel betrouwbaarheid In tijden met betere luchtdichtingen en daarmee samenhangende hogere luchtvochtigheden in de massieve bouw (nieuwbouw) vervult de diffusieweerstand bij hogere relatieve luchtvochtigheden (LV) een belangrijke rol.
μd-waarde-gedrag van dampremmen
130 120 100 90 PE-folie 80 70 60 50 40 30 20 Zomer 10 Winter 0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 gemiddelde omgevingsluchtvochtigheid [%]
PE-folie: geen vochtvariabiliteit
9. μd-waarde-gedrag pro clima PE-Folie damprembanen 14
INTELLO
12 10 8 6 µd-waarde [m ]
2.2.2 Lage diffusieweerstand in de zomer
van minstens 2 m wordt gerealiseerd, om de constructie voldoende tegen vochtindringing vanuit de binnenlucht en daardoor tegen schimmelvorming te beschermen. INTELLO, INTELLO PLUS en INTESANA hebben bij 60 % gemiddelde vochtigheid (70 % binnenluchtvochtigheid en 50 % vochtigheid bij de thermische isolatie) een μd-waarde van ca. 4 m. (Zie afb. 10)
DB+
4 2
Winter
Zomer
0 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 gemiddelde omgevingsluchtvochtigheid [%]
DB+: Gemiddelde vochtvariabiliteit INTELLO: Hoge vochtvariabiliteit
10. Nieuwbouw en bouwfase Regel 60/2 en 70/1,5 5 4 3
µd-waarde [m ]
De werking van de vochtvariabele diffusieweerstand is onafhankelijk van de hoogteligging van het gebouw. Ook tijdens lange koude winters blijft deze eigenschap behouden. Bij constructies met diffusiedichte afdichtingsbanen aan de buitenzijde kunnen de banen de vochthuishouding regelen en de bouwelementen effectief tegen vocht beschermen. De hoge μd-waarde is ook bij aan de buitenzijde diffusieopen daken voordelig. wanneer het om rijp- en ijsvorming (dampafsluiting) op een diffusieopen onderspanbaan gaat. (Zie afb. 9)
2 1
DB+
INTELLO
60/2 70/1,5
0 50 60 70 80 90 gemiddelde omgevingsluchtvochtigheid [% ]
100
Aanbevolen minimum μd-waarden tijdens de bouwfase, bij nieuwbouwvocht en voor vochtige ruimten van woningen
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
10
Bepaling van de betrouwbaarheid van een dakconstructie 3.1 Bepaling van de
Bouwfysische beoordeling van dakconstructies 11. Opbouw van de dakconstructie
Bouwlagen: • Aan de buitenzijde diffusiedicht (bitumendakbaan μd-waarde = 300 m) • Volhouten beschot 20 mm • Vezelisolatie 200 mm • Dampremmen met verschillende μd-waarden • Installatielaag 25 mm • Gipsplaat Beschouwde dakvarianten: • Schuin dak met 40° helling gericht op het noorden, rood pannendak • Platdak met 5 cm kiezellaag • Groendak met 10 cm plantensubstraat met extensieve begroening Alle constructies zijn onbeschaduwd.
vochtstromen met behulp van verschillende methoden Voor het berekenen van vochtbelasting binnen bouwelementen zijn stationaire en dynamische berekeningsmethoden beschikbaar. Nog steeds wordt voornamelijk de stationaire berekeningsmethode volgens Glaser voor de diffusiebepaling bij constructies gehanteerd. Dan wordt er echter geen rekening gehouden met materiaalspecifieke, constructie-afhankelijke en locatie- en klimaatafhankelijke invloeden. Zo wordt materiaalgedrag als capillair geleidingsvermogen en sorptiegedrag alleen bij dynamische methoden meegenomen.
3.1.1 Bepaling volgens de methode van Glaser, EN ISO 13788 In EN ISO 13788 [11] wordt nog steeds naar de methode van Glaser verwezen. Deze berekent de in constructies optredende condenshoeveelheden op basis van maandwaarden voor het binnenen buitenklimaat (temperatuur en rel. luchtvochtigheid).
3.1.2 Bepaling van de gekoppelde warmte- en vochttransporten, EN 15026 [14] De methode van Glaser is een benaderingsmethode ter beoordeling van constructies, maar komt niet overeen met de werkelijkheid. Enerzijds verschillen de maandklimaatgegevens van het werkelijke klimaat, anderzijds wordt geen rekening gehouden met belangrijke transportmechanismen zoals sorptie en capillariteit. Bekende softwareoplossingen voor de niet-stationaire berekening van warmte- en vochtstromen zijn Delphin van het Institut für Bauklimatik, Dresden en WUFI pro [12] van het Fraunhofer Institut für Bauphysik, Holzkirchen. Deze programma's berekenen het gekoppelde warmte- en vochttransport van meerlaagse bouwelementen onder natuurlijke klimaatcondities, waarbij ook rekening wordt gehouden met temperatuur en vocht, de invloed
van zonlicht (direct en diffuus), wind, verdampingskoude, evenals sorptie en capillariteit van de bouwmaterialen. De programma's zijn meerdere malen gevalideerd, d.w.z. de resultaten van de berekeningen zijn aan de hand van tests in het veld gecontroleerd. Voor de berekening zijn de betreffende klimaatgegevens van een jaar in de vorm van uurwaarden nodig. Er zijn klimaatgegevens van enkele duizenden meetstations overal ter wereld beschikbaar. Software die deze voor Wufi-berekeningen verwerkbaar maakt, is bijv. Meteonorm [13]. De software omvat zowel gematigde als extreme klimaatzones. Voor de simulatieberekeningen wordt het bouwelement met zijn opeenvolgende lagen in het programma ingevoerd en een meerjarig verloop geanalyseerd. Daardoor wordt inzichtelijk, of er zich vocht in het bouwelement ophoopt, d.w.z. de het totale vochtgehalte van de constructie over de onderzochte periode gerekend toeneemt, of dat het bouwelement droog blijft. Op deze wijze wordt echter niet in beeld gebracht hoe hoog de uitdrogingsreserve van een constructie is.
3.2 Berekening van het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade Om de betrouwbaarheid van een bouw element bij onvoorziene vochtintreding (door convectie of flankdiffusie) te bepalen, wordt als volgt te werk gegaan: bij het begin van de berekening wordt een gedefinieerde hoeveelheid vocht in de thermische isolatie gebracht. De berekening toont hoe snel deze weer kan opdrogen. Uitgaande van het verhoogde initiële vochtgehalte is het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade de hoeveelheid vocht die per jaar uit de constructie kan opdrogen. De berekeningen vinden plaats onder ongunstige condities (bijv. noordzijde van een schuin dak), in verschillende klimaatzones (bijv. hooggebergte) en met verschillende dakvormen (schuin dak, kiezeldak of begroend plat dak). Bouwfysisch gunstigere constructies bieden een dienovereenkomstige hogere
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
11 betrouwbaarheid.
Een bijkomend criterium voor de werking van een constructie is het maximum vochtgehalte dat in de bouwlagen kan optreden. Deze onderzoeken naar de deugdelijkheid voor gebruik volgen v anaf paragraaf 3.3.
3.2.1 Definitie van het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade Het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade geeft aan, hoeveel vocht onvoorzien door ondichtheden, flank diffusie, vochtige bouwmaterialen een constructie kan binnendringen, zonder dat dit tot bouwschade of schimmelvor ming leidt.
3.2.2 Dakconstructie De hierna beschreven en als bouwfysisch kritisch geldende constructie wordt als voorbeeld genomen. Locaties en dampremmen worden gevarieerd. Opbouw van de constructie Het betreft een op het noorden gericht schuin dak met 200 mm isolatie (steenwol). Dit wordt met rode pannen gedekt. (Zie afb. 11 links) Dampremmen: • PE-folie • Damprem • pro clima DB+
μd-waarde:
100 m constant 5 m constant 0,6 - 4 m vochtvariabel • pro clima INTELLO 0,25 - 10 m vochtvariabel Dakvarianten: • Schuin dak met 40° helling gericht op het noorden, rode dakpannen • Platdak met 5 cm kiezellaag • Platdak met 10 cm groendak Locaties: • Brussel, België • Amsterdam, Nederland Berekening: • met WUFI pro [12] • beginvochtigheid in de thermische isolatie 4000 g/m2 Met beschaduwing (bijv. door fotovoltaïsche installaties, hoge bomen of topografie) is bij de berekeningen geen rekening gehouden.
... en de isolatie is perfect
3.2.3 Factoren die van invloed zijn op het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade Een wezenlijke factor voor het bouw schade- en schimmelvrij blijven is de terugdiffusie in de zomer en de daarmee verband houdende uitdroging van de constructie naar binnen. De omvang hangt af van de buitentemperatuur op de buitenzijde van de thermische isolatie. Door de zonnestraling heeft het dak/wandoppervlak een hogere temperatuur dan de lucht. De tijd die de warmte van buiten nodig heeft om bij de thermische isolatie te komen, is bepalend. Bij een schuin dak is dit sneller het geval dan bij een kiezel- of groendak. Bij een schuin dak hangt de hoogte van de temperatuur van het dakoppervlak af van de dakhelling, de richting van het dak (noorden/zuiden) en de kleur van de dakbedekking resp. dakafdichting (lichter/donkerder). Het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade wordt voorts door de gekozen isolatielaagdikte beïnvloed. Grote isolatiediktes leiden in de regel tot geringere terugdrogingshoeveelheden, aangezien de doorwarming van het bouwelement langzamer gebeurt en als gevolg daarvan de terugdrogingsperioden korter worden. Ongunstige factoren zijn: • dakhelling op het noorden • grote dakhelling (> 25°) • lichte kleur van de dakbedekking of de afdichtingsbaan • diffusiedicht onderdak • koud klimaat, bijv. in hooggelegen gebieden • grote isolatielaagdiktes • kiezel-/groendaklagen boven de afdichting Om de invloed van de damprem op het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade te verduidelijken, wordt bij de berekening uitgegaan van een diffusiedicht onderdak. Bovendien kunnen in de winter diffusieopen onderdaken door bevriezend condenswater als dampschermen werken.
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
12 Jaarlijks temperatuurverloop, Brussel, België Dak: rode pannen resp. kiezel
12. Luchttemperaturen klimaat uit Meteonorm [13] 80 Buitenlucht Binnenlucht
Luchttemperatuur [°C]
60
40
20
0
-20
jan
mrt
mei
jul
sep
nov
jan
Maanden
13. Temperatuur dakoppervlak noordzijde, 40° dakhelling 80 Temperatuur buitenoppervlak Temperatuur binnen
Luchttemperatuur [°C]
60
40
20
0
-20 jan
mrt
mei
jul
sep
nov
jan
Maanden
WUFI® Pro 5.1; Projekt: b_bruessel_me_steildns40_1j_ks67_bit_wh20_min200_int_luft25_gkp12_windab_temp.W5P; Variante 1: Lufttemperatur/Dachoberflächentemp
14. Temperatuur dakoppervlak zuidzijde, 40° dakhelling 80 Temperatuur buitenoppervlak Temperatuur binnen
Luchttemperatuur [°C]
60
40
20
0
-20
jan
mrt
mei
jul
sep
nov
jan
Maanden
15. Temperatuur dakoppervlak kiezeldak
WUFI® Pro 5.1; Projekt: b_bruessel_me_steildns40_1j_ks67_bit_wh20_min200_int_luft25_gkp12_windab_temp.W5P; Variante 1: Lufttemperatur/Dachoberflächentemp
80 Temperatuur buitenoppervlak Temperatuur binnen
Luchttemperatuur [°C]
60
40
3.2.4 Klimaatgegevens locatie Brussel Brussel ligt in hartje België en heeft een gematigd klimaat met jaarlijks relatief weinig zon en naar verhouding veel regen. Als randvoorwaarden m.b.t. het klimaat werd een klimaatdatarecord van de Meteonorm [13] gekozen. De volgende diagrammen tonen het temperatuurverloop gedurende een jaar. De blauwe lijn geeft de binnen-, de rode balkjes geven de buitentemperatuur aan. (Zie afb. 12 t/m 15) De zonne- en globale straling meegerekend resulteert dit, vergeleken met de luchttemperatuur, in een deels aanmerkelijk hogere temperatuur van het dakoppervlak. Wanneer de buitentemperatuur (rood) de binnentemperatuur (blauw) overschrijdt, vindt bij vochtvariabele dampremmen uitdroging naar binnen plaats. Zelfs bij ligging op het noorden is daardoor in Brussel op een groot aantal dagen terugdiffusie mogelijk, bij ligging op het zuiden al op zonnige dagen in de winter. Bij deze berekening werd de ongunstigste situatie als uitgangspunt genomen: dakligging op het noorden met een dakhelling van 40°.
3.2.5 Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade bij schuin dak in Brussel, noordzijde, 40° dakhelling Uitgaande van het verhoogde initiële vochtgehalte is het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade de snelheid waarmee onvoorzien vocht uit de constructie kan opdrogen (convectie, flankdiffusie etc.). De berekeningsresultaten laten zien dat de PE-folie (μd-waarde 100 m) geen uitdroging van het vocht in de 200 mm dikke isolatielaag bewerkstelligt. Vocht dat zich in de constructie bevindt, kan niet meer uitdampen. Bij een damprem met een constante μd‑waarde van 5 m zijn er slechts geringe uitdrogingsreserves. De constructie met de pro clima DB+ leidt tot een aanmerkelijk snellere uitdroging en heeft beduidend hogere betrouwbaarheidsmarges van 1500 g/m² x jaar.
20
De uiterst effectieve damprem INTELLO biedt de constructie de hoogste
0
-20
jan
mrt
mei
jul Maanden
sep
nov
jan
b etrouwbaarheid. Binnen een jaar kan de constructie volgens de WUFI pro [10] berekeningen met ca. 3.000 g/m2 water per jaar worden belast, zonder dat dit tot bouwschade leidt. (Zie afb. 16)
3.2.6 Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade bij platte daken Voor de berekening van groen- en kiezeldaken zijn net geactualiseerde datarecords van het Fraunhofer Institut für Bauphysik (IBP) beschikbaar. Deze werden op basis van metingen op verschillende groendak- en kiezeldakconstructies op meerdere locaties gemaakt. Nieuw is dat meer rekening is gehouden met de veranderingen van een groendak- resp. kiezeldakconstructie in de loop der tijd. Zo is de grotere invloed van effecten van de begroeiing (beschaduwing door plantbegroeiing (grassen)) al in het datarecord opgenomen. Het Fraunhofer IBP merkt deze aan als actuele stand van wetenschappelijk onderzoek.
3.2.6.1 Plat kiezeldak Het platte kiezeldak in Brussel biedt een lagere betrouwbaarheid dan het schuine dak, aangezien de bouwlagen (kiezel) boven de thermische isolatie slechts langzaam verwarmd worden. Ten gevolge daarvan vindt een geringere opwarming van de daaronder gelegen bouwlagen inclusief de isolatielaag plaats. Afb. 13 t/m 15 tonen de temperaturen van een op het noorden resp. zuiden liggende schuine dakconstructie in vergelijking tot een kiezeldak. Heel duidelijk is het verschil bij het op het zuiden liggende schuine dak maar ook het op het noorden liggende schuine dak heeft ca. 8-10° C hogere piektemperaturen dan het platte kiezeldak. Evenals bij het schuine dak treedt er bij het kiezeldak met de PE-folie geen uitdroging op grond van de hoge diffusieweerstand met 100 m μd‑waarde. Ook de damprem met de constante μd-waarde van 5 m biedt in deze kiezeldakconstructie in Brussel geen betrouwbare terugdroging.
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
13
Begroende platte dakconstructies gedragen zich vanwege de dikke substraatlaag en de daarin opgeslagen waterhoeveelheden weer net iets trager dan de variant met de kiezellaag. De temperatuur op de afdichtingsbaan bereikt in de zomer maximumwaarden van 35 - 40° C. Desondanks is het potentieel m.b.t. tot het uitblijven van bouwschade van de onbeschaduwde constructie met een isolatiedikte van 200 mm en INTELLO resp. INTELLO PLUS van 600 g/m² x jaar. Het bouwelement is voldoende betrouwbaar in geval van een onvoorziene vochtintreding. Hier wordt de meegewogen invloed van de begroeiing (beschaduwing) en de daardoor in het datarecord opgenomen betrouwbaarheid duidelijk. Voor begroende platte daken zijn de INTELLO en INTELLO PLUS eerste keus als het aankomt op het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade.
3.2.7. Invloed van de laagdikte van de isolatie De laatste jaren is de dikte van de ingebouwde isolatielagen toegenomen, niet in de laatste plaats door de steeds scherper geworden eisen van de energiebesparingsvoorschriften. Isolatiediktes van 300 mm of meer, die bij conventionele gebouwen in het verleden slechts sporadisch werden toegepast, worden steeds vaker gebruikt. Hoog geïsoleerde thermische isolaties
Aangenomen extra ocht aan het begin: 4.000 g/m2 Vochtgehalte van de constructie in droge toestand. (= vochtgehalte van het houten beschot bij 15 %): 1.700 g/m2
16. Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouw schade schuin dak, noordzijde, 40° dakhelling watergehalte ( kg/m2)
6 5 4 3 2 1 0
Bij een isolatiedikte van 200 mm bedraagt het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade ca. 3000, bij 300 mm ca. 2500 en bij 400 mm nog 2100 g/m² x jaar. DB+: Ook bij de DB+ invloed op het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade. De constructie met DB+ heeft bij een 200 mm dikke isolatie van 1500 g/m² x jaar, bij 300 mm van 1000 g/m² x jaar en bij 400 mm isolatielaagdikte een potentieel met betrekking tot het uitblijven van bouwschade van 700 g/m² x jaar. μd-waarde 5 m:
Bij een isolatiedikte van 200 mm heeft de constructie met de damprem met de constante μd-waarde van 5 m reeds een zeer gering potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade. Bij grotere isolatiediktes daalt deze nog verder. Niettemin is de marge reeds bij geringe isolatielaagdiktes zo gering, dat toepassing bij aan de buitenzijde diffusiedichte bouwelementen zowel bij geringe als bij grote diktes van de isolatielaag niet valt aan te bevelen. (Zie afb. 19) Voor de INTELLO en de DB+ geldt daarom: ook bij op het noorden liggende aan de buitenzijde diffusiedichte schuine dakconstructies (40°) met grote isolatiediktes en rode pannen zijn de bouwelementen veilig voor locaties op geringe hoogte boven NAP in België. Bekiezelde of begroende constructies worden bij grote diktes van de isolatielaag van geval tot geval beschouwd.
... en de isolatie is perfect
0
2
4
6
8
10
potentieel m.b.t. het uitblijven jaren van bouwschade pro clima INTELLO = 3000 g/m2 jaar pro clima DB+ = 1500 g/m2 jaar μd-waarde 5 m const. = 300 g/m2 jaar μd-waarde 100 m const. = geen potentieel
17. Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade platdak met 5 cm kiezellaag 6 totaal watergehalte ( kg/m2)
3.2.6.2 Plat groendak
I NTELLO: Afb. 19 toont het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade van de boven beschreven schuine dakconstructie met INTELLO met de isolatiediktes 200, 300 en 400 mm.
Berekening van het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade locatie Brussel, dak
5 4 3 2 1
0 0 2 4 6 8 10 potentieel m.b.t. het uitblijven jaren van bouwschade pro clima INTELLO = 1000 g/m2 jaar pro clima DB+ = 400 g/m2 jaar μd-waarde 5 m const. = 250 g/m2 jaar μd-waarde 100 m const. = geen potentieel
18. Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouw schade groendak met 10 cm opbouw 6 totaal watergehalte ( kg/m2)
Daarentegen heeft de constructie met DB+ een potentieel m.b.t. tot het uitblijven van bouwschade van 400 g/m² x jaar. Ofschoon de oppervlaktetemperaturen van het kiezeldak duidelijk verlaagd zijn, biedt de uiterst effectieve damprem INTELLO de constructie een substantiële betrouwbaarheidsmarge. Binnen een jaar kan het bouwelement volgens de WUFI pro [12] berekeningen per jaar met ca. 1.000 g/m2 water worden belast, zonder dat bouwschade optreedt. (Zie afb. 17)
hebben een lager potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade. Dat vindt zijn oorzaak in de tragere doorwarming van het bouwelement naarmate de isolatiedikte toeneemt. Daardoor wordt de verdamping van onvoorziene vochtintreding langzamer. Aangezien de buitenklimaatomstandigheden evenwel gelijk blijven, dalen de terugdrogingshoeveelheden op jaarbasis.
5 4 3 2 1
0 0 2 4 6 8 10 potentieel m.b.t. het uitblijven jaren van bouwschade pro clima INTELLO = 600 g/m2 jaar pro clima DB+ = 250 g/m2 jaar μd-waarde 5 m const. = geen potentieel μd-waarde 100 m const. = geen potentieel
19. BSPP met INTELLO en μd-waarde 5 m: verschillende isolatiediktes 6 totaal watergehalte ( kg/m2)
Dit is een gevolg van de verminderde temperatuur van de bouwelementen, die de terugdiffusie reduceren. Reeds bij geringe onvoorziene vochtbelasting treedt bouwschade op.
5 4 3 2 1 0
0
2
4
6
8
10
Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade (potentieel) jaren INTELLO (200 mm) = 3000 g/m² jaar μd-waarde 5 m (200 mm) = 250 g/m2 jaar INTELLO (300 mm) = 2500 g/m² jaar μd-waarde 5 m (300 mm) = 250 g/m2 jaar INTELLO (400 mm) = 2100 g/m² jaar μd-waarde 5 m (400 mm) = Potentieel te laag
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
14 3.2.8 Klimaatgegevens locatie Amsterdam
Temperaturverläufe Jaartemperatuurverloop Davos Höhe:Amsterdam 1.560 m über NN, Dak: rote rode pannen resp. kiezel Schweiz, Ziegel/Kies 20. Luchttemperatuur Amsterdam 80 Buitenlucht temperatuur Binnenlucht temperatuur
Luchttemperatuur [°C]
60
40
20
0
-20
jan
mrt
mei
jul
sep
nov
jan
Maanden
21. Temperatuur dakoppervlak noordzijde, 40° dakhelling
3.2.9 Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade bij schuin dak in Amsterdam, noordzijde, 40° dakhelling
80 Temperatuur buitenoppervlak Temperatuur binnen
Luchttemperatuur [°C]
60
40
20
0
-20
jan
mrt
mei
jul
sep
nov
jan
Maanden
WUFI® Pro 5.1; Projekt: nl_amsterdam_me_steildns40_1j_ks67_bit_wh20_min200_int_luft25_gkp12_windab_temp.W5P; Variante 1: Lufttemperatur/Dachoberflächente
22. Temperatuur dakoppervlak zuidzijde, 40° dakhelling 80 Temperatuur buitenoppervlak Temperatuur binnenoppervlak
Luchttemperatuur [°C]
60
40
20
0
-20
jan
mrt
mei
jul
sep
nov
jan
Maanden WUFI® Pro 5.1; Projekt: nl_amsterdam_me_steildns40_1j_ks67_bit_wh20_min200_int_luft25_gkp12_windab_temp.W5P; Variante 1: Lufttemperatur/Dachoberflächente
23. Temperatuur dakoppervlak kiezeldak 80 Temperatuur buitenoppervlak Temperatuur binnen
Luchttemperatuur [°C]
60
Voor de berekening werd, om instraling door de zon te minimaliseren, eveneens van de meest ongunstige situatie uitgegaan, d.w.z. een op het noorden liggend dak met 40° helling en rood pannendak. De PE-folie biedt op grond van zijn hoge μd-waarde van 100 m geen substantiële terugdrogingsreserve. De damprem met een constante μd-waarde van 5 m biedt 400 g/m² x jaar. Het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade van de constructie met DB+ biedt met 1200 g/ m² x jaar voldoende bescherming tegen bouwschade. En ook de uiterst effectieve damprem INTELLO biedt een bouwfysisch onberispelijke constructie en een zeer hoge beschermingsmarge. Binnen een jaar kan de constructie volgens de WUFI pro [12] berekeningen met ca. 2500 g/m² water per jaar worden belast, zonder dat dit tot bouwschade leidt. (Zie afb. 25)
3.2.10 Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade bij platte daken 3.2.10.1 Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade bij plat bekiezeld dak
40
20
0
-20
Amsterdam heeft door haar ligging dicht bij zee een rel. vochtig en koel klimaat. De volgende diagrammen tonen het temperatuurverloop over een jaar beschouwd. De blauwe lijn toont de binnentemperatuur, de rode balkjes de buitentemperatuur. (Zie afb. 20 t/m 23) Bekijkt men de luchttemperatuur in Amsterdam, dan blijkt dat slechts op heel weinig dagen in het jaar een hogere buiten- dan binnentemperatuur heerst. Wanneer rekening wordt gehouden met de straling van de zon en algemene straling blijkt dat, vergeleken met de luchttemperatuur, er een duidelijk hogere oppervlaktetemperatuur van het dak optreedt. In op het noorden liggende daken zijn de temperaturen evenwel aanmerkelijk lager dan bij op het zuiden liggende daken.
jan
mrt
mei
jul
sep
nov
jan
Maanden WUFI® Pro 5.1; Projekt: nl_amsterdam_me_steildns40_1j_ks67_bit_wh20_min200_int_luft25_gkp12_windab_temp.W5P; Variante 2: Lufttemperatur/Dachoberflächente
Evenals in Brussel kenmerkt het bekiezelde platte dak in Amsterdam door lagere betrouwbaarheidsmarges in ver-
gelijking met het schuine dak. Dit vindt zijn oorzaak in de vertraagde opwarming van de kiezellaag. Afb. 20 t/m 23 tonen de temperaturen van een op het noorden resp. zuiden liggende schuine dakconstructie in vergelijking tot een kiezeldak. Evenals bij het schuine dak treedt er bij het kiezeldak met de PE-folie geen uitdroging op grond van de diffusieweerstand met 100 m μd-waarde. Ook de damprem met de constante μd-waarde van 5 m biedt in deze kiezeldakconstructie in Amsterdam slechts zeer lage terugdrogingsmarges. Dit is een gevolg van de verminderde temperatuur van de bouwelementen, die de terugdiffusie reduceren. Reeds bij geringe onvoorziene vochtbelasting treedt bouwschade op. Daarentegen heeft de constructie met DB+ een potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade van 400 g/m² x jaar. De grootste marges voor bekiezelde platte daken biedt de uiterst effectieve damprem INTELLO. Binnen een jaar kan via terugdiffusie door de INTELLO per m² ca. 800 g/m² water in de constructie uitdrogen (Zie afb. 26).
3.2.10.2 Begroend plat dak Onbeschaduwde constructies beschikken in combinatie met een 200 mm dikke isolatie en INTELLO resp. INTELLO PLUS over een potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade van 600 g/m² x jaar. Deze terugdrogingscapaciteit is voldoende hoog om het voorkomen van bouwschade bij bouwconstructies in belangrijke mate te verbeteren. Voor begroende platte daken zijn INTELLO en INTELLO PLUS eerste keus voor het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade.
3.2.11 Conclusies potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade Met de pro clima damprem- en luchtdichtingsbanen INTELLO/INTELLO PLUS en DB+ kan bij de op een isolatiedikte van 200 mm bemeten schuine dakconstructies voor gebouwen op lage hoogte een bijzonder hoog potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade worden gerealiseerd. Ook bij extra vocht ten gevolge van onvoorziene invloeden blijven de constructies schadevrij. Flankdiffusie bij een bakstenen muur, zoals door Ruhe [4], Klopfer [5], [6] en Künzel [7] beschreven, kunnen INTELLO, INTELLO PLUS en DB+ opvangen. De pro clima DB+ heeft zich al 20 jaar met miljoenen gelegde m² in kri-
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
15
Naast het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade is verder doorslaggevend welke vochtgehaltes in het bouw element optreden tijdens het gebruik.
3.3.1 Erkende constructies voor platte daken Om de berekening te vereenvoudigen werden in het onder punt 1.3.1 vermelde consensusdocument Platte dakconstructies de “7 gouden regels voor een betrouwbaar plat dak” [1] voor woonruimten conform DIN EN 15026 gedefinieerd, onder de volgende randvoorwaarden:
Is er sprake van een constructie die niet voldoet aan de voorwaarden voor gebruik zonder verklaring, dan kan de deugdelijkheid voor gebruik met behulp van een lichtinfiltratiemodel van het Fraunhofer Instituut voor Bouwfysica worden berekend. Dit biedt de mogelijkheid continu onvoorziene vochtintreding door convectie te simuleren. Maatstaf is hier de bouwschilgerelateerde luchtuitwisseling q50, die niet zoals de n50-waarde betrekking heeft op het volume, maar op de buitenschil van een gebouw. Het luchtinfiltratiemodel maakt standaard onderscheid standaard tussen drie luchtdichtheidsklassen A, B, C, die overeenkomen met een q50-waarde van 1 m³/m² x h (klasse A), 3 m³/m² x h (klasse B) en 5 m³/m² x h (klasse C). Klasse A kan bij modulaire bouwelementen resp. gekeurde luchtdichtheid met lekkagedetectie en klasse C bij constructies met ongekeurde luchtdichtheid worden toegepast, om de onvoorziene vochtbelasting door lekkage te simuleren. Voor een maximaal veilige constructie dient op elk bouwelement een luchtdichtheidsinspectie met lekkagedetectie te worden uitgevoerd. Dan kan de luchtdichtheidsklasse A voor de verklaring worden gebruikt.
3.3.3 Deugdelijkheid van schuine dakconstructies voor gebruik Voor de bepaling van de deugdelijkheid voor gebruik werd de schuine dakconstructie van afb. 11 bij een laagdikte van de isolatie van 400 mm met de 3 lucht
... en de isolatie is perfect
Gegevens zie berekening Brussel pagina 61
24. Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouw schade schuin dak, noordzijde, 40° dakhelling totaal watergehalte ( kg/m2)
6 5 4 3 2 1 0
0
2
4
6
8
10
Potentieel m.b.t. het uitblijven jaren van bouwschade pro clima INTELLO = 2500 g/m2 jaar pro clima DB+ = 1200 g/m2 jaar μd-waarde 5 m const. = 400 g/m2 jaar μd-waarde 100 m const. = geen potentieel
25. Temperatuur dakoppervlak kiezeldak 6 totaal watergehalte ( kg/m2)
3.3.2 Testprocedure
Berekening van het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade locatie Amsterdam, dak
5 4 3 2 1 0
0
2
4
6
8
10
Potentieel m.b.t. het uitblijven jaren van bouwschade pro clima INTELLO = 800 g/m2 jaar pro clima DB+ = 400 g/m2 jaar μd-waarde 5 m const. = 250 g/m2 jaar μd-waarde 100 m const. = geen potentieel
26. Deugdelijkheid van groendakconstructies voor gebruik (tot 40°/tot 400 mm isolatie/Amsterdam) re.l houtvochtigheid ( kg/m2)
3.3 Bepaling van de deugdelijkheid voor gebruik
1. het platte dak heeft een hoogteverschil ≥ 3 % vóór resp. ≥ 2 % na vervorming en het 2. is donker (stralingsabsorptie a ≥ 80 %), onbeschaduwd en het heeft 3. geen deklagen (bekiezeling, groendak, terrasbedekking) maar 4. een vochtvariabele damprem en 5. g een oncontroleerbare holle ruimten aan de koude zijde van de isolatielaag en 6. e en geteste luchtdichtheid en 7. voorafgaand aan het sluiten van de opbouw is het vochtgehalte van het hout van draagconstructie en beschot (u ≤ 15 ± 3 M- %) resp. de bekisting van houtderivaat (u ≤ 12 ± 3 M-%) gedocumenteerd.
6 5 4 3 2 1 0
0
Potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade
2
4
6
8
10
pro clima INTELLO = 400 g/m2 jaar jaren pro clima DB+ = potentieel te gering μd-waarde 5 m const. = potentieel te gering μd-waarde 100 m const. = geen potentieel
27. Deugdelijkheid voor gebruik kiezeldaken (tot 300 mm isolatie/Amsterdam) 30 re.l houtvochtigheid ( kg/m2)
tische constructies als effectief bewezen m.b.t. het voorkomen van bouwschade. Ook bij toepassing in bekiezelde dakconstructies zoals getoond in afb. 11 zijn hoge betrouwbaarheidsmarges gewaarborgd, die bouwschade aan de constructiedelen effectief helpen voorkomen. Wanneer niet beoogd wordt vochtstromen objectspecifiek aan te tonen met behulp van bijv. Wufi pro, valt bij bekiezelde platte daken in zijn algemeenheid aan te bevelen, minstens 1/5 van de isolatie tussen de draaglatten als extra dakisolatie aan te brengen (bijv. 250 mm + 50 mm dakisolatie). Deze beide isolatielagen moeten vochttechnisch van elkaar worden gescheiden (bijv. via een afdichting tijdens de bouw). In dat geval is voor een totale isolatiedikte tot 480 mm in België en Nederland de betrouwbaarheid van de isolatie gewaarborgd. INTELLO en INTELLO PLUS kunnen bij toepassing in groendakconstructies voor een veilige isolatie van de bouw elementen zorgen. Wanneer er geen objectspecifieke test vereist is, dient bij groendaken altijd 1/3 van de isolatie tussen de draaglatten als extra dakisolatie te worden aangebracht (bijv. 250 mm + 80 mm dakisolatie). Platte dakconstructies dienen het liefst zonder aanvullende bouwlagen buiten te worden gepland. Bijzonder hoge betrouwbaarheidsmarges bieden onbeschaduwde bouwelementen met zwarte banen (a ≥ 80 %). Voor deze hoeft bij inachtneming van aanvullende parameters (o.a. gering vochtgehalte van materiaal, luchtdichtheid laten keuren) geen [1] test te worden uitgevoerd.
toegelaten rel. vochtigheidsgehalte van het beschot
25 20 15 10 5 0
0
2
INTELLO klasse A INTELLO klasse B INTELLO klasse C
4
6
8
μd-waarde 5 m klasse A μd-waarde 5 m klasse B μd-waarde 5 m klasse C
jaren
10
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
16 28. Deugdelijkheid van kiezeldaken voor gebruik (tot 300 mm isolatie/Amsterdam) toegelaten rel. vochtigheidsgehalte van het beschot
30
25
rel. Holzfeuchtigkeit [%]
re.l houtvochtigheid ( kg/m2)
35
20
15
max. zulässige Feuchtemenge 10
5
0
0
2
INTELLO klasse A INTELLO klasse B INTELLO klasse C
4
6
8
μd-waarde 5 m klasse A μd-waarde 5 m klasse B μd-waarde 5 m klasse C
10
jaren
2-dimensionale berekening van de warmte- en vochtstromen met WUFI 2D 29. Constructieopbouw: verbindingswand
bitumendakbaan
Binnenwand: gevel gepleisterd
houten beschot
Dampremmen - PE-folie, μd-waarde = 100 m constant - pro clima INTELLO, vochtvariabel μd-waarde = 0,25 tot meer dan 10 m
30. Vochttoename met PE-folie >>> vochtophoping = bouwschade Vochtreducering met INTELLO >>> Uitdroging = Geen bouwschade
PE-folie
INTELLO
Toenemend vochtgehalte in het bouwelement met PE-folie μd-waarde = 100 m constant Afnemend vochtgehalte in het bouwelement met pro clima INTELLO μd-waarde = 0,25 tot meer dan 10 m vochtvariabel
dichtheidsklassen onder de klimaatomstandigheden van Brussel en Amsterdam beoordeeld. Gevarieerd werden bovendien de damp rem- en luchtdichtingsvlakken - gebruikt werden pro clima INTELLO en een damprem met een constante μd-waarde van 5 m. Volgens de geldende opvatting is doorslaggevend dat in de onder de afdichting liggende sparrehouten bekistingen de vochtgehaltes beneden 20 % (OSB-platen 18 %) liggen, in dat geval wordt de veiligheid van het bouwelement als toereikend beschouwd. Met INTELLO treedt in de constructie volgens de berekening in Brussel (afb. 27) en Amsterdam (afb. 28) bij alle 3 luchtdichtheidsklassen geen verhoogde vochtigheid van het materiaal in de 20 mm dikke sparrehouten bekisting op - de deugdelijkheid voor gebruik is bevestigd. Daarnaast zijn er aanvullende betrouwbaarheidsmarges tegen onvoorziene vochtbelasting. De damprem met de μd-waarde van 5 m leidt in dezelfde constructies tot duidelijke hogere rel. houtvochtigheden in de sparrehouten bekisting. Het 20 % criterium wordt bij alle luchtdichtheidsklassen gehaald, maar de marges volgens het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade in afb. 16 en 24 zijn te laag.
3.3.4 Deugdelijkheid van kiezeldakconstructies voor gebruik De bekiezelde dakconstructie wordt analoog aan de constructie in afb. 11 met een isolatiedikte van 300 mm voor het klimaat in Brussel (afb. 27) en Amsterdam (afb. 28) berekend. Het vochtgehalte van de sparrehouten bekisting in deze bouwelementen onderschrijdt bij toepassing van INTELLO de boven aangegeven 20 %, zodat bij deze constructies de deugdelijkheid voor gebruik bevestigd is (zie afb. 27 en 28). Kiezeldaken met dampremmen met een μd-waarde van 5 m voldoen niet aan de test m.b.t. deugdelijkheid voor gebruik. Het vochtgehalte van het sparrehouten beschot ligt bij alle luchtdichtheidsklassen zowel in Brussel als in Amsterdam duidelijk boven 20 %. Deze combinaties zijn niet aan te bevelen. Wanneer er geen objectgerelateerde test met Wufi pro is gepland, valt in zijn algemeenheid aan te bevelen, minstens 1/5 van de isolatie tussen de draaglatten als extra dakisolatie aan te
brengen en de beide isolatielagen vochttechnisch van elkaar te scheiden (bijv. door een tijdelijke afdichting).
3.3.5 Deugdelijkheid van groendakconstructies voor gebruik Groendakconstructies kunnen met INTELLO en INTELLO PLUS voor de klimaatomstandigheden in Brussel en Amsterdam bij een isolatiedikte van 200 mm conform afb. 11 worden bevestigd. Daartoe moet het luchtdichtingsvlak zorgvuldig worden aangebracht en verlijmd - daarna dient een controle door middel van een onderdruktest en lekkagedetectie te geschieden, om convectieve vochtintreding te voorkomen. Wanneer er geen objectgerelateerde test met Wufi pro is gepland, valt in zijn algemeenheid aan te bevelen, minstens 1/3 van de isolatie tussen de draaglatten als extra dakisolatie aan te brengen en de beide isolatielagen vochttechnisch van elkaar te scheiden (bijv. door een tijdelijke afdichting). Toepassing van een damprem met een constante μd-waarde van 5 m valt bij de beoordeelde groendaken niet aan te bevelen.
3.3.6 Conclusies deugdelijkheid voor gebruik Ook aan de buitenzijde diffusiedichte platte dakconstructies conform 3.3.1 kunnen zonder aangetoonde berekening met de vochtvariabele dampremmen INTELLO, INTELLO PLUS en INTESANA worden uitgevoerd. De deugdelijkheid voor gebruik van aan de buitenzijde diffusiedichte schuine, bekiezelde of begroende daken werd voor de locaties Brussel en Amsterdam tot de in de berekeningen gespecificeerde laagdiktes van isolatie op sparrehouten bekisting bevestigd. Afwijkende constructies moeten met minstens 1/5 (bekiezelde platte daken) resp. 1/3 (groendaken) van de laagdikte van de isolatie tussen de draaglatten worden geïsoleerd. Beide isolatielagen moeten door een dampafsluiting (bijv. tijdelijke afdichting) vochttechnisch van elkaar worden gescheiden. Een alternatieve mogelijkheid is een verklaring van het vochtgehalte afkomstig van een bouwfysicus, bijvoorbeeld met behulp van het Wufi pro programma. Dampremmen met constante μd-waarden (hier 5 m) leiden vergeleken
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
17
3.4.1 Resultaten van de 2-dimensionale simulatieberekening Wanneer een dergelijke constructie met de 2-dimensionale berekeningsmethode voor warmte- en vochtstromen, die in WUFI 2D [8] is geïmplementeerd, wordt berekend, wordt het volgende resultaat bereikt: (Zie afb. 30) Na een seizoensgebonden toename van het vochtgehalte in beide constructies liggen beide op een ongeveer even hoog niveau. Bij de variant met de PE-folie als luchtdichtings- en dampremlaag is bin-
3.4.2 Conclusie bij flankdiffusie Vochtintreding door flankdiffusie bij een op de thermische isolatie aansluitende binnenwand, zoals door Ruhe [4], Klopfer [5], [6] en Künzel [7] beschreven, kan via INTELLO en DB+ weer uit het bouwelement ontwijken. Bij constructies met een gering laag potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade moeten flankdifussieprocessen constructief worden voorkomen.
Brussel 31.
Wandtemperatuur noordzijde 80 Temperatuur buitenoppervlak Temperatuur binnenoppervlak
Luchttemperatuur [°C]
60
40
20
0
-20
jan
mrt
mei
jul
sep
nov
jan
Maanden
32.
Wandtemperatuur zuidzijde 80 Temperatuur buitenoppervlak Temperatuur binnenoppervlak
60 Luchttemperatuur [°C]
Om de invloed van de vochtintreding via de flank van bouwelementen te kunnen bepalen, wordt de aansluiting van een verbindende buitenwand op een thermische isolatieconstructie beoordeeld. De constructie is aan de buitenzijde langs het onderdak uitgevoerd met een diffusiedichte bitumendakbaan. (Zie afb. 29) Metselwerk heeft een geringere diffusieweerstand dan het damprem- en luchtdichtingsvlak van de aangrenzende houtbouwconstructie. Daardoor is het mogelijk dat de diffusie van vocht via deze flank in de thermische isolatie plaatsvindt. Voor dit voorbeeld wordt een nieuwbouwsituatie gekozen. Het metselwerk en de pleisterlaag hebben dan een gangbaar vochtgehalte van 30 kg/m³. De vezelvormige thermische isolatie is droog ingebouwd, de rel. houtvochtigheid van de dakbekisting ligt bij 15 %. Als damprem- en luchtdichtingslaag wordt bij één constructie een diffusieremmende PE-folie (μd-waarde 100 m) toegepast, bij een tweede constructie de vochtvariabele pro clima INTELLO (μdwaarde 0,25 tot meer dan 10 m).
Temperatuurverloop Brussel en Amsterdam Wand, gepleisterde gevel licht
40
20
0
-20
jan
mrt
mei
jul
sep
nov
jan
Maanden
3.4.3 Wandconstructies Wandconstructies zijn door hun verticale plaatsing minder aan zonlicht blootgesteld dan daken. Kanten op het noorden worden helemaal niet direct beschenen, maar betrekken energie uitsluitend uit de globale straling. Het terugdrogingspotentieel is daardoor geringer. In tegenstelling tot daken zijn wanden in de regel niet diffusiedicht. Er worden geen bitumendakbanen toegepast. Bij wanden worden geen hoge eisen gesteld aan de waterdichtheid zoals die gelden voor platte daken en groendaken. Temperaturen in de buitenwand hangen in essentie af van de gevelkleur. Op lichtgekleurde gevels worden lagere temperaturen bereikt dan op donkerder gevels. De getoonde temperatuurprofielen op de buitenwand treden op bij normale lichtgekleurde gepleisterde gevels. (zie afb. 31 t/m 34)
... en de isolatie is perfect
Amsterdam
WUFI® Pro 5.1; Projekt: b_bruessel_me_wandns_1j_ks40_bit_wh20_min200_int_luft25_gkp12_windab_temp.W5P; Variante 1: Brüssel Wandtemperatur nord; Datum
33.
Wandtemperatuur noordzijde 80 Temperatuur buitenoppervlak Temperatuur binnenoppervlak
60 Luchttemperatuur [°C]
3.4 Flankdiffusie
nen de beschouwde periode van 4 jaar ieder jaar een duidelijke toename van het totale watergehalte waarneembaar (rode grafiek). In deze constructie treedt accumulatie van vocht op in de gebruikte bouwmaterialen, aangezien geen terugdroging door de PE-folie richting binnenruimte mogelijk is. Het gevolg: schimmelvorming op het hout resp. beginnende houtrot. Bij de constructie met de uiterst effectieve damprem INTELLO kan het aanwezige vocht naar binnen ontwijken. Het bouwelement is tegen vochtophoping beschermd – dit wordt snel aan de binnenruimte afgegeven (groene grafiek). Daardoor daalt het vochtgehalte binnen de observatieperiode van 4 jaar gestaag. De constructies met INTELLO en DB+ hebben een hoog potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade.
40
20
0
-20
jan
mrt
mei
jul
sep
nov
jan
WUFI® Pro 5.1; Projekt: b_bruessel_me_wandns_1j_ks40_bit_wh20_min200_int_luft25_gkp12_windab_temp.W5P; Variante 2: Brüssel Wandtemperatur süd; Datum: Maanden
34.
Wandtemperatuur zuidzijde 80 Temperatuur buitenoppervlak Temperatuur binnenoppervlak
60 Luchttemperatuur [°C]
met het schuine dak tot duidelijk hogere materiaalvochtigheden. Bij de beoordeelde kiezel- en groendaken met sparrehouten beschot wordt de 20 %-grens deels duidelijk overschreden, zodat bouwschade onder de aangenomen randvoorwaarden waarschijnlijk is. Bij alle berekeningen m.b.t. de deugdelijkheid voor gebruik geldt als voorwaarde dat de constructies niet beschaduwd zijn. Bij alle bouwelementen is van beslissend belang dat de luchtdichtheid met behulp van een onderdruktest en lekkagedetectie wordt gecontroleerd, om vochtintreding door convectie te voorkomen.
40
20
0
-20
jan
mrt
mei
jul
sep
nov
jan
Maanden
WUFI® Pro 5.1; Projekt: nl_amsterdam_me_wandns_1j_ks40_bit_wh20_min200_int_luft25_gkp12_windab_temp.W5P; Variante 1: Amsterdam Wandtemperatur nord;
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
Constructieaanbevelingen
18
Voorwaarde voor de werking van vochtvariabele dampremmen Aan de binnenzijde mogen zich alleen diffusieopen bouwlagen bevinden, om uitdroging van vocht door terugdiffusie naar de binnenruimte niet te blokkeren. Winter
Sommer Zomer
De uiterst effectieve damprem INTELLO biedt ook bij wandconstructies een substantieel potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade bij constructies, waarvan de uitwendige bouwlaag een μdwaarde van max. 10 m heeft. Dit wordt aangetoond door berekeningen met Wufi pro [10] bij voor Brussel en Amsterdam geldende klimaatomstandigheden voor een op het noorden liggende buitenwand met een in een normale lichte kleur uitgevoerde pleisterlaag. Daarmee zijn INTELLO en INTELLO PLUS ook bij houtderivaatplaten die aan de buitenzijde worden aangebracht, zoals OSB- of spaanplaten, door hun hoge potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade op de buitenzijde een ideale oplossing. Het gevaar van schimmelvorming wordt aanmerkelijk gereduceerd. Wordt de pro clima DB+ toegepast, dan mag de μd-waarde buiten 2 m bedragen.
4.1 Constructies
35. Bescherming van de thermi sche isolatie in nieuwbouw en tijdens de bouwperiode 5 4
µd-waarde [m ]
3 2
DB+ INTELLO 60/2 70/1,5
1 Winter
Zomer
0 50 60 70 80 90 Gemiddeld vochtgehalte omgevingslucht [%]
100
De μd-waarde van de banen stelt zich in op de verschillende vochtigheid van omgevingen. Naleving van de 60/2 en 70/1,5 regel waarborgt een hoog potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade van de thermische isolatieconstructie.
De bouwfysische onderzoeken met reële klimaatgegevens tonen het enorme potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade voor de constructies bij toepassing van de uiterst effectieve damprem pro clima INTELLO, INTELLO PLUS en INTESANA in combinatie met de uitzonderlijk hoge en in alle klimaatzones werkende vochtvariabele diffusieweerstand en van de al 20 jaar met succes ingezette vochtvariabele damprem pro clima DB+. Met de vochtvariabele pro clima dampremmen en luchtdichtingsbanen bereiken de constructies ook bij een verhoogde vochtbelasting een hoge beschermingsgraad tegen bouwschade. Om dat te waar borgen mogen constructies niet door bijv. bomen, uitspringende gebouw gedeelten of aangrenzende gebouwen, fotovoltaïsche installaties of de topografie worden beschaduwd.
4.2 Bekleding binnenzijde Voorwaarde voor de hoge veiligheidsreserves is een onbelemmerde uitdroging van de binnenruimte. Aan de binnenzijde van de vochtvariabele damprem aangebrachte bekledingen met een diffusieremmende werking, zoals houtderivaten (bijv. OSB- of multiplexplaten) reduceren de hoeveelheid terugdroogbaar vocht en daardoor het potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade. Gunstig zijn materialen met een open structuur, bijv. bekistingen van profielschoten, lichte houtwolplaten
met pleister en gipsplaten. Constructies met diffusiedichte bouwlagen aan de buitenzijde dienen uitsluitend met diffusieopen binnenbekledingen gecombineerd te worden. In dat geval zijn de bouwelementen maximaal tegen bouwschade beschermd.
4.3 Permanent vochtige ruimten Vochtvariabele dampremmen zijn niet geschikt voor toepassing in permanent vochtige omgevingen, zoals zwembaden, kuurbaden, tuinderijen of bedrijfskeukens.
4.4 Woning- en nieuwbouw gerelateerd vocht de 60/2 regel Door naleving van de 60/2 regel worden thermische isolatieconstructies in nieuwbouw, waar binnen per definitie een verhoogde luchtvochtigheid is, effectief beschermd. De pro clima DB+ en INTELLO voldoen beide aan deze eis en leveren daardoor een belangrijke bijdrage aan het hoge potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade van de bouwconstructie.
4.5 Vochtige ruimten in woningen Natte en vochtige ruimten in woongebouwen hebben een tijdelijk verhoogde rel. vochtigheid van 70 %. De vochtvariabele dampremmen DB+ en INTELLO bieden door naleving van de 60/2 regel - bij 70 % luchtvochtigheid in de ruimte en 50 % vochtigheid in de isolatielaag (60 % gemiddelde vochtigheid), een μd-waarde groter dan 2 m) - ook voor deze ruimten een optimale bescherming. Hierdoor is de constructie ook bij constructie- en bewoningsgebonden vocht in nieuwbouw voldoende tegen vochtintreding vanuit de binnenlucht en aldus ook tegen schimmelvorming beschermd. (Zie afb. 35)
4.6 Verhoogde luchtvochtigheid gedurende de bouwfase de 70/1,5 regel De pro clima DB+ en de INTELLO voldoen beide aan de 70/1,5 regel en bieden de bouwelementen gedurende de bouwfase een hoge mate van bescherming tegen vochtbelasting. De μd-waarden dienen ook bij een dergelijke verhoogde vochtbelasting boven 1,5 m te liggen. INTELLO heeft bij 70 % gemiddelde rel. luchtvochtigheid (90 % binnenlucht-
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
19 vochtigheid en 50 % luchtvochtigheid in de isolatie) een μd-waarde van ca. 2 m. (Zie afb. 35) Daardoor zijn constructies met vochtvariabele damprembanen ook gedurende de bouwfase voorzien van een goede bescherming tegen schimmelvorming Overmatige luchtvochtigheid tijdens de bouw gedurende een te lange periode kan in principe tot vochtophoping in de constructie leiden. Vocht dient snel en consequent door middel van permanente ventilatie te worden weggeventileerd. Bouwdrogers zijn een goed middel om de vochtbelasting te verminderen. Een langdurig hoge luchtvochtigheid tijdens de bouw wordt daardoor vermeden.
4.7 Onderdak Optimaal is de keuze van diffusieopen materialen als onderdak (bijv. houtvezelonderdakplaten of SOLITX onderdak- of onderspanbanen met porievrij membraan) die een hoge uitdroging naar buiten mogelijk maken. Constructies met diffusiedichte buitenelementen, bijv. bitumenbanen, platte daken en groendaken, en daken met een metalen dakbedekking, reduceren de bouwfysische betrouwbaarheid van het bouwelement. Volledig houten bekistingen bieden hogere betrouwbaarheidsmarges dan houtderivaatplaten (bijv.) OSB, omdat hout een vochtvariabele diffusieweerstand heeft en capillair geleidend is. INTELLO biedt door de grote vochtvariabiliteit een zeer hoge betrouwbaarheid, ook bij houtderivaten. Bij pro clima DB+ moet toepassing van houtderivaatplaten bij een diffusiedicht onderdak achterwege blijven.
4.8 Schuine dakconstructies In combinatie met aan de buitenzijde diffusieopen constructies zijn er zo’n hoge uitdrogingsreserves aanwezig dat er bij toepassing van de dampremmen pro clima DB+, INTELLO/INTELLO PLUS en INTESANA geen beperking ten aanzien de hoogteligging van de bouwlocatie geldt. Voor aan de buitenzijde diffusiedichte schuine dakconstructies (bijv. eerste afdeklaag in de vorm van bitumenbanen) gelden voor België en Nederland de specificaties in afb. 36.
4.9 Platte dak- en groendakconstructies
Deze kunnen in de regel niet aan de achterzijde geventileerd worden, omdat er door de ontbrekende dakhelling geen opwaartse lucht is. Hoe hoger het platte dak met kiezel of substraat is bedekt, des te geringer is de opwarming van de isolatielaag door de zonnestraling. Platte daken en groendaken behoren tot de bouwfysisch meest veeleisende en kritische thermische isolatieconstructies binnen de bouw. Bekiezelde platte daken resp. platte daken die niet aan de criteria voor vrijstelling in punt 3.3.1 voldoen, dienen altijd te worden voorzien van een aanvullende dakisolatie, waarvan de hoogte 1/5 van de isolatiedikte tussen de draaglatten bedraagt. Begroende dakconstructies moeten van een dakisolatie worden voorzien waarvan de hoogte 1/3 van de isolatiehoogte tussen de draaglatten bedraagt. De dakisolatie dient door een dampafsluiting (bijv. een tijdelijke bouwisolatie) vochttechnisch van de onderliggende isolatielaag te worden gescheiden. Als alternatief kan door een bouwfysicus een objectspecifieke verklaring van de warmte- en vochtstromen met behulp van het Wufi pro worden opgesteld, waardoor een reducering van de dikte van de isolatielaag boven de draagconstructie mogelijk is. pro clima INTELLO biedt voor deze constructies op grond van de extreem grote vochtvariabiliteit de veiligste oplossing. Eventueel binnengedrongen vocht of in de constructie aanwezig vocht kan in zeer hoge mate weer uitdrogen, zonder dat er schadelijke herbevochtiging optreedt. Indien platte daken en groendaken maximaal betrouwbaar moeten zijn, moet INTELLO als damprem worden gebruikt.
4.10 Wanden Door de geringe zonnestraling hebben wandconstructies een gering terugdiffusiepotentieel en daardoor lage veiligheidsreserves. Voor wanden gelden aan de buitenzijde van de isolatie diffusiewaarden overeenkomstig afb. 38. Worden constructies objectspecifiek met het programma Wufi pro berekend, dan kunnen de aangegeven grenswaarden afhankelijk van het resultaat worden verhoogd. Gelieve daarvoor contact op te nemen met een bouwfysicus.
Platte daken en groendaken hebben aan de buitenzijde altijd een diffusiedichte buitenhuid, die dient als waterafdichting en bescherming tegen wortelgroei.
... en de isolatie is perfect
Toepassingen DB+ en INTELLO
36. Schuine dakconstructies tot 400 mm isolatie Constructies
DB+
bij aan de buitenzijde diffusieopen constructie ventilatie aan de achterzijde (gecontroleerde luchtdichtheid, geen beschaduwingen, aan de binnenkant geen diffusieremmende lagen)
geen houtderivaatplaten aan de buitenzijde
INTELLO
37. Kiezeldaken met 1/5 dakisolatie Groendaken met 1/3 dakisolatie Constructies
DB+
Plat dak met max. 5 cm kiezelbedekking zonder ventilatie aan de achterzijde (gecontroleerde luchtdichtheid, geen beschaduwingen, aan de binnenkant geen diffusieremmende lagen)
geen houtderivaatplaten aan de buitenzijde
Groendak met max. 10 cm substraat zonder ventilatie aan de achterzijde (gecontroleerde luchtdichtheid, geen beschaduwingen, aan de binnenkant geen diffusieremmende lagen)
geen houtderivaatplaten aan de buitenzijde
INTELLO
38. Wanden Constructies
DB+
INTELLO
bouwlagen aan de buitenzijde (gecontroleerde luchtdichtheid, geen beschaduwing, aan de binnenkant geen diffusieremmende bouwlagen)
diffusie weerstand max. 2 m
diffusie weerstand max. 10 m
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
20
Aanbrengen en verwerken van INTELLO, INTELLO PLUS en DB+
Aanbrengstappen
1. Aanbrengen / bevestigen
2. Onderling verlijmen
3. Aansluiting op de gevel
5.1 Voor plaat- en matvormige isolatiematerialen
Meer adviezen kunt u nalezen in de pro clima ontwerpdocumentatie.
INTELLO en INTELLO PLUS moeten met de foliekant (tekst) aan de binnenkant worden aangebracht. Wanneer de banen met het vlies aan de binnenkant worden aangebracht, wordt de bouwfysische werking niet verminderd. De kleefbanden goed vastwrijven, bijv. met pro clima PRESSFIX. Verlijming aan de foliezijde verdient de voorkeur. De pro clima DB+ is symmetrisch opgebouwd. De zijde van de damprem, die richting binnenruimte wijst, kan daarom vrij worden gekozen.
5.4 Vezelvormige inblaasisolatie
5.2 Richting van aanbrengen pro clima INTELLO- ,INTELLO PLUS- en DB+ -banen kunnen in de lengterichting of dwars ten opzichte van de draagconstructie worden aangebracht. Bij aanbrenging in de lengterichting moeten de voegen van de banen op de draagconstructie liggen. Bij dwars aanbrengen (dwars ten opzichte van de dragende constructie) is de afstand van de dragende constructie tot maximaal 100 cm beperkt.
5.3 Aanbevolen pro clima systeemcomponenten voor de verlijming
4. Aansluiting op raam
5. Aansluiting op doorvoer
Alle pro clima kleefbanden zijn geschikt voor verlijming van de baanoverlappingen. Dit geschiedt optimaal, wanneer het basismateriaal van de band voldoet aan de mechanische waarden van de damprem, vooral bij het overdwars aanbrengen. Voor INTELLO zijn om die reden TESCON No.1 en TESCON VANA zeer aan te bevelen, voor DB+ de UNI TAPE. Voor aansluitingen op ramen, deuren en hoekverlijmingen is de kleefband TESCON PROFIL met hoge doorsteekvastheid en dubbel gedeelde afdekfolie optimaal geschikt. Met de aansluitlijmen ORCON F en ORCON CLASSIC (voor INTELLO) resp. ECO COLL (voor DB+) kunnen aansluitingen op aangrenzende minerale bouwelementen (bijv. gepleisterde gevelwanden) veilig worden uitgevoerd. De aansluitband CONTEGA PV met geïntegreerde pleisterwapening dient voor het realiseren van een gedefinieerde aansluiting op ongepleisterd metselwerk.
pro clima DB+ kan ook als begrenzende laag voor alle soorten inblaasisolatie dienen. Aan de binnenzijde moet een dwars latwerk op een afstand van max. 65 cm het gewicht van het isolatiemateriaal ondersteunen. De uiterst effectieve damprem INTELLO is op grond van de hoge uitzetbaarheid niet als binnenbegrenzing voor inblaasisolatie geschikt. Daarvoor is de met een robuust PP-weefsel versterkte INTELLO PLUS beschikbaar. Deze biedt hetzelfde potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade als INTELLO. Aan de binnenzijde dient een dwars lopende betengeling op een afstand van max. 50 cm het gewicht van het isolatiemateriaal op te vangen. Verdere bijzonderheden van het aanbrengen: zie de ontwerpdocumentatie
5.5 Bij schuimisolatie Bij schuimisolatie komt de variabele diffusieweerstand nauwelijks tot zijn recht, omdat de terugdiffusie aanmerkelijk wordt belemmerd. Schuimisolatie dient daarom in bouwfysisch veeleisende en kritische constructies, die bijv. aan de buitenzijde diffusiedicht zijn, te worden vermeden, opdat de terugdroging door het vochtvariabele pro clima dampmembraan gewaarborgd blijft. Een uitzondering vormen mengconstructies van vezelvormige isolatiematerialen tussen de draaglatten en de dakisolatie. In dat geval kan de dakisolatie uit een schuimisolatie bestaan. Als alternatief kan ook een vezelvormig isolatiemateriaal worden toegepast - in beide gevallen moeten de beide isolatielagen vochttechnisch van elkaar worden gescheiden door een dampafsluiting (bijv. dakafdichtingsbaan).
5.6 Maatvastheid De uiterst effectieve dampremmen INTELLO en INTELLO PLUS krimpen niet. Zij kunnen strak en zonder doorhangen worden aangebracht. INTELLO heeft een hoge elasticiteit, en scheurt niet. pro clima DB+ geeft na bevochtiging en aansluitende droging een geringe krimping te zien. Om die reden dient de baan niet te strak gespannen te worden aangebracht.
Bouwfysische studie BOUWFYSICA
21 De aansluiting op aangrenzende bouwelementen (abbrechen) moet bij de banen met een uitzettingslus geschieden, zodat bewegingen kunnen worden opgevangen.
5.7 Mechanische vastheid INTELLO, INTELLO PLUS en INTESANA hebben een hoge scheurvastheid rond spijkers en nieten. Dat zorgt ervoor dat de banen op de nietpunten veilig beschermd zijn tegen uitscheuren en doorscheuren.
Het is belangrijk dat isolatiemateriaal en damprem stap voor stap worden aangebracht. De damprem dient na het aanbrengen tevens onmiddellijk op de aangrenzende bouwelementen te worden aangesloten, om condensvorming in het aansluitvlak te verhinderen, met ORCON F resp. ORCON CLASSIC bij bestaande pleisterlagen en CONTEGA PV bij nog niet aangebracht pleister. Bij toepassing van inblaasisolatie moet met name in de winter de isolatie direct na het aanbrengen en verlijmen van de banen in de vakken worden ingebouwd.
5.10 Recyclering en milieu De uiterst effectieve dampremmen INTELLO en INTELLO PLUS bestaan voor 100 % uit polyolefine – het speciale membraan van polyethyleen-copolymeer, het vlies en het wapeningsweefsel uit polypropyleen. Dit maakt eenvoudige recyclering mogelijk. Bij de pro clima DB+ bestaat het papier voor 50 % uit recyclingcellulose en 50 % uit nieuwe cellulose. Deze wordt vanwege de glasvezelwapening thermisch verwerkt.
5.8 Tijdstip van aanbrengen van 5.9 Doorschijnende structuur de damprem Bij het aanbrengen van isolatie en damprem dient men er aan te denken dat de isolatie met name in de winter onmiddellijk na het inbouwen met een luchtdicht verlijmde damprem moet worden afgedekt. Zonder damprem dringt de luchtvochtigheid in de ruimte ongehinderd de constructie binnen, koelt gedurende nacht in de isolatie af en leidt tot de vorming van condenswater.
De uiterst effectieve dampremmen INTELLO en INTELLO PLUS zijn doorschijnend, d.w.z. achter de baan liggende materialen zijn door de baan heen zichtbaar. Hierdoor zijn de kanten van de banen ook goed zichtbaar. Dat is van voordeel bij het aansluiten op aangrenzende bouwelementen, zoals nok- en middengordingen, dakvensters en schoorstenen, evenals bij het verlijmen van de baanoverlappingen.
6. Conclusie Constructies met DB+ en INTELLO resp. INTELLO PLUS en INTESANA hebben afhankelijk van de plaats van aanbrengen en de constructie enorme veiligheidsreserves en zorgen via intelligent vochtmanagement voor een effectieve preventie van bouwschade en schimmelvorming. Zelfs bij onvoorziene of in de bouwpraktijk niet te vermijden vochtbelasting hebben de constructies dankzij hun hoge uitdrogingsreserves door de vochtvariabele diffusieweerstanden een zeer hoog potentieel m.b.t. het uitblijven van bouwschade. De uiterst effectieve dampremmen INTELLO, INTELLO PLUS en INTESANA onderscheiden zich door een bijzonder
effectieve, in alle klimaatzones werkende variabiliteit van de diffusieweerstand en zorgen zo bij thermische isolatieconstructies voor een tot dusver ongekende bescherming - zowel bij diffusieopen als bij bouwfysisch veeleisende constructies, zoals platte daken, groendaken, metalen dakbedekkingen en daken met diffusiedichte eerste afdeklagen.
Met INTELLO, INTELLO PLUS, INTESANA en DB+ wordt andermaal de pro clima veiligheidsregel waarheid: „Hoe hoger de uitdrogingsreserve van een constructie, des te hoger kan de onvoorziene vochtbelasting zijn terwijl de constructie desondanks schadevrij blijft.“
Bij aan de buitenzijde diffusieopen constructies (μd-waarde < 0,3 m) kan bij toepassing van vochtvariabele dampremmen een chemische hout bescherming achterwege blijven. Extra zekerheid biedt pro clima met de 6-jarige systeemgarantie.
Meer informatie over de verwerking en constructiebijzonderheden vindt u in de pro clima ontwerpdocumentatie. Bij afwijkende randvoorwaarden bereikt u ons op: TECHNIEK-HOTLINE, pagina 412
... en de isolatie is perfect
pro clima België
pro clima Nederland
ISOPROC cvba Kapelstraat 1 1980 Zemst Tel. : +32 (0) 15 62 39 35 Fax.: +32 (0) 15 62 39 36
[email protected] www.be.proclima.com
Warmteplan BV Mercuriusweg 5 NL 6971 GV Brummen Tel.: +31 (0) 575 564805 Fax: +31 (0) 575 564815
[email protected] www.nl.proclima.com
Verdere informatie over de verwerking en de constructiedetails vindt u in de pro clima planningsdocumentatie of via het Techniek-Hotline: BE Tel.: +32 (0) 15 62 19 35 NL Tel.: +31 (0) 57 55 64 805
www.proclima.com
MOLL bauökologische Produkte GmbH Rheintalstraße 35 – 43 68723 Schwetzingen Germany Fon: +49 (0) 62 02 – 27 82.0 Fax: +49 (0) 62 02 – 27 82.21 E-mail:
[email protected]