KONINKRIJK 1
LES 34
GEBED
Bid en wijd deze groep en les toe aan de Heere.
2
[STILLE TIJDEN]
UITWISSELEN (20 minuten)
JESAJA 5 - 8
Neem beurten en deel (of lees) in het kort wat je in een van je stille tijden uit de toegewezen Bijbelgedeelten geleerd hebt (Jesaja 5 - 8). Luister naar de persoon die deelt, neem hem serieus en accepteer hem. Ga niet verder in op wat hij deelt. Maak aantekeningen.
3
MEMORISATIE (5 minuten)
[SLEUTELVERZEN IN ROMEINEN] ROMEINEN 10:12
Repeteer twee aan twee (14) Romeinen 10:12.
4
BIJBELSTUDIE (85 minuten) [DE BRIEF AAN DE ROMEINEN] ROMEINEN 9:1-33
Introductie. In Romeinen 1:16-17 stelde Paulus dat het evangelie een kracht van God is voor de verlossing van ieder mens die gelooft: eerst voor de Jood en dan voor de Griek (i.e. de niet-Jood, de heiden). Maar het feit dat de Joden een positie van prioriteit hadden (zie Matteüs 10:5-6) blijkt niet uit de daaropvolgende geschiedenis. In plaats van de rechtvaardiging door het geloof van een groot aantal mensen uit Israël, was er eerder grootschalige ongeloof en afval aan de zijde van Israël (zie Hebreeën 4:2,6). Daarom beschrijft Paulus in Romeinen hoofdstuk 9 tot 11 Gods verschillende plannen met betrekking tot de Joden en met betrekking tot de niet-Joden (de heidenen). Hij toont aan hoe deze plannen op elkaar betrekking hebben ten opzichte van de verlossing van beiden. • God koos een volk op de aarde uit en gaf aan dit volk bepaalde voorrechten (9:1-5). • God koos een overblijfsel (rest)(9:27,29; zie Genesis 45:7; Jesaja 1:9; 4:2-3;10:20-21; 46:3-4; Jeremia 50:20) uit dit volk en gaf aan hen verlossing. God is soeverein en verlost (redt, behoudt) wie Hij wil (9:6-16) en Hij verhardt ook wie Hij wil (9:17-18). Alle schepselen staan volledig tot de beschikking van de soevereine God (9:19-21). Hij toont heel veel geduld met mensen (9:22-24) en roept op effectieve wijze de mensen die Hij wil verlossen (redden, behouden) (9:25-29)(9:6-29)(zie Johannes 17:2,6). • God koos Jezus Christus om de Rots te zijn waarop Hij Zijn Nieuwe Gemeenschap (Zijn volk, Zijn Gemeente/Kerk) bouwt (9:30-33; zie 1 Petrus 1:20) of de Struikelblok te zijn waarover ongelovigen blijven vallen (Lukas 2:34; 1 Petrus 2:4-10). STAP 1. LEES.
GODS WOORD
Lees. We gaan Romeinen 9:1-33 met elkaar bestuderen. Laat ieder groepslid omstebeurt één vers uit die Bijbelgedeelte voorlezen. STAP 2. ONTDEK.
WAARNEMINGEN
Overweeg. WELKE WAARHEID IN DIT GEDEELTE IS BELANGRIJK VOOR MIJ? Of: WELKE WAARHEID IN DIT GEDEELTE RAAKT MIJN VERSTAND OF MIJN HART? Schrijf op. Ontdek een of twee waarheden in dit Bijbelgedeelte die je begrijpt. Denk erover na en schrijf je gedachten op in je Bijbelstudie notitieboek. Deel. Nadat de groepsleden ongeveer twee minuten de tijd gehad hebben om na te denken en op te schrijven, laat ze in de kring rond beurten nemen te vertellen wat zij ontdekt hebben. De volgende zijn voorbeelden van ontdekkingen. Waarschijnlijk zullen de groepsleden andere ontdekkingen doen dan deze. 9:1-5
Ontdekking 1. Een beschrijving van de voorrechten van Israël.
De voorrechten van het natuurlijke volk Israël waren de volgende: God had hen apart gezet om Hem te kennen, te aanbidden en te dienen en bekend te maken (zie Handelingen 13:16-23). • “De aanneming tot kinderen” is een uitdrukking dat verwijst naar Israël als “Gods eerstgeboren zoon” (Exodus © 2015 DOTA Handleiding 11
Les 34. Romeinen 9:1-33
1
• 4:22-23; Hosea 11:1), en betekent dat Israël was het begin van Gods volk op de aarde, maar niet de enige mensen die tot Gods volk op de aarde hoorde (Efeziërs 2:11-13; 3:2-6)! • “De heerlijkheid” is een verwijzing naar Gods openbaring aan hen en Gods tegenwoordigheid onder hen in de geschiedenis – de wolkkolom overdag en vuurkolom ‘s nachts (Exodus 13:21-22). Gods heerlijkheid is de uitstraling van Zijn goddelijke kenmerken, als Zijn werkelijkheid en tegenwoordigheid, Zijn macht, gerechtigheid, enz. (zie 2 Kronieken 7:1-3). • “De verbonden” is in het meervoud een verwijzing naar Gods ene genadeverbond, die Hij met Abraham gesloten heeft en daarna telkens weer bevestigd heeft gedurende de oudtestamentische periode (Genesis 12:1-3; 22:17-18; Exodus 6:1-7; 1 Kronieken 17:11-14; Jeremia 31:31-34; zie beloften in Galaten 3:16). • “De wetgeving” is een verwijzing naar de wetten die Mozes ontvangen heeft (zie Galaten 3:16-19). • “De eredienst” is een verwijzing naar de aanbidding van de levende God in de tabernakel en de tempel gedurende de oudtestamentische periode (zie Hebreeën 9:6-10). • “De beloften” is een verwijzing naar de vele beloften in het Oude Testament, bv. zij zouden een ontelbaar groot volk worden (Genesis 15:6; zie 1 Koningen 4:20). Zij zouden een groot land erven (Genesis 15:18; zie 1 Koningen 4:21). de kinderloze vrouw zou veel kinderen krijgen (Genesis 18:10,14). Met Gods hulp zouden zij menselijk onmogelijke dingen doen (Psalm 18:29). • “De vaderen” is een verwijzing naar Abraham, Izak en Jakob. Zij hadden de woorden en daden van God uit de periode lang voor de wetgeving doorgegeven (zie Galaten 3:16-17). Zij zijn het begin van Gods verbondsvolk op de aarde. • “De Christus volgens het vlees” betekent Christus naar Zijn menselijke afkomst (zie Lukas 3:23,37; Romeinen 1:3). Dit is een verwijzing naar de vele beloften aangaande de komende Messias. Deze beloften werden aan geen ander volk op de aarde gegeven! En deze beloften werden ook alleen vervuld in het natuurlijke volk van Israël (Johannes 4:22). Alleen met betrekking tot Zijn menselijke natuur is Christus afkomstig uit het natuurlijke volk van Israël (Galaten 4:4). Met betrekking tot zijn goddelijke natuur hoort Christus niet tot het natuurlijke volk van Israël. Jezus Christus is veel meer dan alleen maar “vlees”. Jezus Christus is God Die naast Zijn goddelijke natuur ook de menselijke natuur in de schepping en in de menselijke geschiedenis heeft aangenomen (zie Filippenzen 2:5-11) opdat wij menselijke wezens kinderen van God mogen worden en steeds meer mogen veranderen naar het beeld van God (zie Filippenzen 3:8-21). 9:6-13
Ontdekking 2. Een verdediging van Gods trouw.
“Gods Woord” is Gods verbondsbelofte. Het ongeloof van het natuurlijke volk van Israël en hun verwerping van God betekent nog niet dat Gods verbondsbelofte gefaald heeft! God heeft Zijn verbondsbelofte niet met iedereen gemaakt, maar met hen die Hij uit genade uitgekozen heeft. (1) God handelt trouw ten opzichte van Zijn belofte (9:6-9).
De woorden: ‘Israël’ en ‘zaad’ (of nageslacht, kinderen) worden zowel in een meer inclusieve zin als in een exclusieve zin in de Bijbel gebruikt. De exclusieve betekenis wordt bepaald door Gods belofte. God beschouwt niet alle mensen die tot het natuurlijke volk van Israël hoort als ook horend tot de echte/ware Israël. Het natuurlijke volk van Israël bestond hoofdzakelijk uit Joden, de twaalf stammen die afstamden van de twaalf zonen van Jakob. Maar zowel bepaalde Kanaänieten (als bv. Gibeonieten in Jozua 9 en de Moabiet Ruth) als vreemdelingen uit niet-Joodse (heidense) volken die gingen geloven in de God van de Bijbel (de HEERE, Jesaja 56:1-8) hebben zich bij het natuurlijke volk van Israël aangesloten. Het natuurlijke volk van “Israël” is niet hetzelfde als het geestelijke volk “Israël”. Het geestelijke volk van Israël bestaat alleen uit gelovigen in de God van de Bijbel: eerstens gelovigen uit het natuurlijke volk van Israël en vervolgens gelovigen uit de nadere natuurlijke volken in de wereld! God beschouwt niet natuurlijke kinderen als kinderen van God. “Kinderen naar het vlees” zijn de natuurlijke nazaten van Abraham. God beschouwt ‘de kinderen van de belofte’ als kinderen van God. God had een belofte met Abraham en Sara gemaakt aangaande hun zoon Izak. Maar God had deze belofte niet met Abraham en Hagar gemaakt en daarom gaat deze belofte Ismaël niet aan. Gods belofte gaat die individuen aan in wie Zijn belofte ook gerealiseerd worden. Conclusie. Mensen worden niet kinderen van God door geboorte of natuurlijke afkomst. Zij worden alleen kinderen van God door Gods soevereine belofte! (2) God handelt trouw in overeenstemming met het doel van Zijn uitverkiezing (9:10-13).
Enerzijds worden de woorden “Jakob” en “Esau” in een meer inclusieve zin gebruikt, maar anderzijds ook weer in een meer beperkte zin. De beperkte zin wordt bepaald door Gods woorden “overeenkomstig de verkiezing” (9:11), “Gods roeping” (9:12) en “Gods liefde” (9:13). Conclusie. Mensen worden niet de kinderen van God door menselijke werken (nog godsdienstige werken van de wet, nog goede werken). Zij worden alleen kinderen van God door Gods soevereine uitverkiezing, Gods soeverein roeping (die altijd effectief is) en door Gods soeverein liefde!
© 2015 DOTA Handleiding 11
Les 34. Romeinen 9:1-33
2
9:14-18
Ontdekking 3. De verdediging van Gods gerechtigheid. (1) God is soeverein en dus vrij om Zijn genade te schenken aan wie Hij wil (9:14-16).
Wij kunnen alleen over “gerechtigheid” of “billijkheid” spreken wanneer iemand het recht heeft een aanspraak te maken. Paulus verdedigt Gods gerechtigheid of billijkheid (m.n. dat “God verlost wie Hij wil”) met het argument dat niemand op de aarde het recht heeft dat God hem zou moeten verlossen (redden, behouden). Niemand kan hierop aanspraak maken! Bijvoorbeeld. Als God alle mensen op de aarde beschouwt als in volkomen onschuld geboren, zouden zij aan het begin van hun leven op de nullijn tussen goed en kwaad staan. Dan zouden zij ook instaat zijn zelf te bepalen of zij in de richting van het goede (i.e. de verlossing) of in de richting van het kwade (i.e. de verdoemenis) bewegen. Dan zouden mensen het recht hebben om hun eigen eindbestemming te bepalen. En dan zou God helemaal willekeurig en onbillijk zijn als Hij sommige mensen op de aarde uitkoos verlost te worden en anderen niet! Maar, omdat alle mensen op de aarde ver onder de nullijn tussen goed en kwaad staan, heeft geen mens de vrije keus of vermogen te kiezen tussen verlossing en verdoemenis. Alle mensen zijn met een zondig natuur geboren (5:12; Psalm 51:7; Job 14:4). Alle mensen hebben gezondigd en schieten te kort aan Gods heilige en rechtvaardige vereisten (3:23). God beschouwt alle mensen als “zondaars”, “goddeloos” en “vijanden” (5:6,8,10). Alle mensen zijn met het hele menselijke geslacht in zonde gevallen (5:17-19). Alle mensen zijn al verloren, veroordeeld en onderworpen aan Gods toorn (1:18; zie Johannes 3:16,18,36). Dus, als God alle mensen op de aarde zou verdoemen en geen enkel mens zou verlossen (redden, behouden), zou Hij nog volkomen (100%) heilig en rechtvaardig zijn! Het feit dat God niettemin een ontelbaar aantal goddeloze en onrechtvaardige mensen verlost (redt, behoudt) is omdat Gods liefde voor verloren mensen Zijn gerechtigheid ver overtreft! Wij kunnen alleen over “genade” spreken wanneer iemand geen rechtvaardige aanspraak kan maken. Genade of barmhartigheid is Gods vrije geschenk die geen mens verdient! God zegt dat Hij met medelijden en barmhartigheid Zich zal ontfermen over wie Hij wil (9:18). Het feit dat God Zich ontfermt en barmhartigheid en genade toont aan een ontelbaar aantal die het niet verdienen, is de wonder van Zijn liefde! Conclusie. Mensen worden niet de kinderen van God door hun eigen verlangen, wil of inspanning. Zij worden alleen kinderen van God door Gods soevereine genade (barmhartigheid, ontferming)! (2) God is soeverein en dus vrij om te verharden wie Hij wil (9:17-18).
Menselijke schuld en verharding. De verharding waarover de Bijbel spreekt, is een wettelijk of juridisch begrip. De mens die zich verhardt, verdient altijd deze straf! Bijvoorbeeld. Omdat heidenen met opzet de waarheid (van Gods openbaring) onderdrukken of verdraaien (1:18,25), heeft God hen overgegeven aan een leven van seksuele immoraliteit, een verwerpelijk denken en elk vorm van ongerechtigheid (1:24,26,28). De heidenen hebben hun hart steeds tegen de God van de Bijbel verhard en daarom heeft God hen uiteindelijk overgegeven aan een verhard hart! Wie zich verhardt, wordt uiteindelijk verhard. “Wat de mens zaait, zal hij ook oogsten” (Galaten 6:7-8). In de tijd van Mozes openbaarde God aan Mozes dat Hij het hart van Farao zou verharden (Hebreeuws: Pi. chizeq, letterlijk: versterken, hardnekkig of koppig maken), zodat hij Israël niet zou laten gaan. Daarmee wordt de absolute vrijmacht van God weergegeven (9:17-18). Maar na Farao’s weigering moest Mozes hem herinneren dat Israël Gods eerstgeboren zoon was en voorspellen dat God daarom Farao’s eerstgeboren zoon zou doden. Daarmee wordt de verantwoordelijkheid van de mens, Farao, weergegeven. We mogen “goddelijke verharding” dus nooit apart van “menselijke verantwoordelijkheid/schuld” definiëren (Exodus 4:21-23)! Omdat Farao zich steeds tegen God en Zijn waarschuwingen bleef verharden, bleef zijn hart verhard. Zo gebruikte God deze Farao om Zijn Naam over de hele aarde te verspreiden. De goddelijke wil en verharding. Van een wettelijk of juridisch oogpunt verdienen alle mensen verhard te worden, omdat zij allen gezondigd hebben. Het feit dat God niettemin Zich over een ontelbaar aantal mensen ontfermt en hen niet verhardt (wat zij 100% verdienen), duidt op Gods soevereine vrijmacht. Bepaalde mensen worden echter niet kinderen van God om twee redenen: • Op Gods wettelijke/juridische vlak hebben alle mensen gezondigd en verdienen verhard te worden. Als God mensen zonder straf zou rechtvaardigen, zou Hij niet langer rechtvaardig zijn. En als God geen mens zou rechtvaardigen, zou Hij toch volkomen rechtvaardig blijven! Op de wettelijke vlak, moet God de zonde straffen. • Op Gods soevereine vlak heeft God het recht sommige mensen te rechtvaardigen en andere mensen niet te rechtvaardigen. God heeft het recht en vrijmacht om Zijn genade (ontferming) aan schuldige mensen te weerhouden. Conclusie. Mensen worden niet de kinderen van God door hun eigen wil, keuze of besluit. Zij worden alleen kinderen van God door Gods soevereine en allesbepalende wil! 9:19-26
Ontdekking 4. De verdediging van Gods soevereiniteit.
Gods soevereine wil en besluit stellen mensen niet vrij van hun persoonlijke verantwoordelijkheid en schuld.
© 2015 DOTA Handleiding 11
Les 34. Romeinen 9:1-33
3
(1) Gods soevereine wil is een ‘uiterste zaak’ (een laatste, eind of grond zaak) (9:19).
“De uiterste dingen” zijn dingen waarvan de grenzen ver buiten de mens liggen, dingen die onveranderlijk zijn en waarop mensen geen invloed kunnen hebben. De mens moet zich aan deze uiterste dingen onderwerpen. Bijvoorbeeld. • Gods werk in de schepping bepaalt wie wij zijn, wanneer wij in de geschiedenis leven en waar wij op de aarde leven. (Handelingen 17:24-27). • Gods soevereine heerschappij over de hemel en de aarde brengt door Jezus Christus alle dingen onder één Hoofd (Efeziërs 1:7-12; zie 1 Korintiërs 15:25). • Gods soevereine oordeel van de wereld zal alle ongerechtigheid van mensen volkomen rechtvaardig oordelen (3:6; zie Lukas 12:47-48). • Gods soevereine wil of voornemen overeenkomstig de verkiezing bepaalt over wie God Zich ontfermt en van wie Hij Zijn ontferming (genade) weerhoudt (8:28-30; 9:6-26). Telkens als wij geconfronteerd worden met uiterste dingen, moeten wij ons daaraan onderwerpen. Dan zullen wij met Gods wil, voornemen of plan tevreden zijn. Dan betwijfelen wij niet Zijn wegen en spreken niet tegen Zijn besluiten. Gods soevereine en allesbepalende besluit (wil, plan) is een uiterst ding. Wie zijn wij dat wij Zijn wegen zouden betwijfelen of zijn besluiten zouden weerstaan? We kunnen beter stil blijven en diep ontzag tonen aan Gods almachtige majesteit! Natuurlijk mogen we God vragen om licht te werpen op Zijn plan (wil). Ook mogen wij met enthousiasme spreken over Zijn plan (11:33-36). (2) Gods soevereine wil treedt op in de werkelijke wereld van gevallen mensen (9:20-23).
De Bijbel spreekt over Gods soevereine heerschappij over mensen die niet ideaal (volmaakt), maar zondaars zijn! De mens is als klei in Gods handen en is al gevallen en verdorven. De Pottenbakker heeft het recht enig iets uit dat homp klei te maken. Terwijl we zeggen dat “de voorwerpen van Gods toorn” de oorzaak (en schuld) van hun eigen verderf zijn (9:22), kunnen wij niet zeggen dat “de voorwerpen Gods ontferming” de oorzaak (en verdienste) van hun eigen verlossing zijn! God is de Enige die op soevereine wijze hun toekomst van te voren (zelfs vóór de grondlegging van de wereld)(Efeziërs 1:4) heeft gepland en Die in de tijd deze toekomstige heerlijkheid heeft geopenbaard (9:23). Er is continuïteit tussen het tegenwoordige en het toekomende leven van “de voorwerpen van Gods toorn”. Er is volkomen overeenstemming met hun tegenwoordige leven en het verderf waartoe zij verwezen worden. Er is geen ontkomen aan hun persoonlijke verantwoordelijkheid of persoonlijke schuld. Het loon van hun schuld is het verderf (zie 6:23a). Er is ook continuïteit tussen het tegenwoordige en het toekomende leven van “de voorwerpen van Gods ontferming”. Er is volkomen overeenstemming met het proces van genade dat in hun tegenwoordige leven werkzaam is en de heerlijkheid dat zij uiteindelijk in het toekomstige leven verkrijgen (8:29-30)! Conclusie. Alle mensen op de aarde zijn voorwerpen die Gods oordeel (9:17,22) of voorwerpen die Gods genade ten toon stellen (9:23)! (3) Gods soevereiniteit bepaalt Zijn roeping van de niet-Joden (heidenen) (9:24-26).
God roept mensen uit beiden de Joden en de niet-Joden. God bleef getrouw aan Zijn verbondsbelofte. Dit wordt het eerst getoond in de voorwerpen van Zijn ontferming (i.e. de uitverkorenen) onder de Joden (9:24a; zie 9:6). Daarna wordt het ook getoond in de voorwerpen van Zijn ontferming (i.e. de uitverkorenen) onder de niet-Joden (heidenen)(9:24b; zie 8:33; 2 Tessalonicenzen 2:13-14; 2 Timoteüs 1:9). Het is belangrijk dat Gods verbondsbelofte en genade veel verder reiken dan alleen aan de Joden. Gods verbondsbelofte en genade reiken tot aan elke stam, taal, volk en natie (Openbaring 5:9; 1 Petrus 2:9-10)! Gods verbondsbelofte vindt zijn uiteindelijke vervulling in Jezus Christus, is wie alle families (volken) op de aarde gezegend worden (Galaten 3:16)! “Ik zal u zeker rijk zegenen en uw nageslacht (Hebreeuws: zera, zaad, hier: de gelovigen) zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is. Uw nageslacht (Hebreeuws: zera, hier: de Messias, Jezus Christus) zal de poort van zijn vijanden in bezit hebben. En in uw Nageslacht (Hebreeuws: zera; Grieks: sperma, hier: Jezus Christus) zullen alle volken (Hebreeuws: goi, volken, heidenen) gezegend worden” (Genesis 12:3; 22:17-18)! Gods roeping van niet-Joden gedurende het Oude Testament. In het Oude Testament zegt de profeet Jesaja: “Laat de vreemdeling die zich bij de HEERE gevoegd heeft, niet zeggen: De HEERE heeft mij geheel en al van Zijn volk gescheiden.” ... “Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volken. De Heere HEERE, Die de verdrevenen uit Israël bijeenbrengt, spreekt: Ik zal er tot Hem nog meer bijeenbrengen, naast hen die al tot Hem bijeengebracht zijn” (zie Jesaja 56:3-8)(740-680 v.C.). Hosea 2:23 en Hosea 1:10 (754 – 714 v.C.) verwijzen naar Joden die “niet Mijn volk” zijn (Hebreeuws: Lo Ammi) en over wie de HEERE Zich “niet ontfermt” (Hebreeuws: Lo ruchama) in de periode van de goddeloze en onrechtvaardige koningen van het noordelijke koninkrijk van Israël. Niettemin beloofde God dat Hij Zich in de toekomst weer over Joden zou ontfermen. Dit werd vervuld tijdens de terugkeer van de Joden uit de ballingschap in Babylon (538 v.C.)(zie Jesaja 43:5-7), later weer tijdens de uitstorting van de Heilige Geest op Pinksteren (Handelingen 2:5-11)(30 n.C.) en nog later tijdens de verkondiging van het evangelie onder alle volken (zie 11:4-5)(lente 57 n.C.). Gods roeping van niet-Joden gedurende het Nieuwe Testament. In zijn brief aan de Romeinen past Paulus dit beginsel ook toe op de niet-Joden (de heidenen). De aanvankelijke verwerping en later herstel van het volk van Israël © 2015 DOTA Handleiding 11
Les 34. Romeinen 9:1-33
4
heeft zijn parallel in de aanvankelijke uitsluiting van niet-Joden buiten de voorrechten van Israël en hun latere insluiting in Gods volk op volkomen gelijke voet met Joodse christenen (zie Efeziërs 2:1-22; 3:1-6)! Alle mensen uit het Joodse volk en alle mensen uit de niet-Joodse volken die in Jezus Christus geloven, vormen samen de ware en geestelijke “Israël”, het volk van God (9:6; zie Galaten 6:14-16; 2 Korintiërs 6:16; 1 Petrus 2:9-10). De nadruk is op Gods soevereine roeping die mensen roept om aan Zijn genade deel te hebben. Het is puur genade dat mensen die vroeger niet Gods volk waren nu wel Gods volk mogen zijn (9:25-26)! Zie het woord “ISRAËL” 1 9:27-33
Ontdekking 5. De uitleg over wie “het overblijfsel” zijn. (1) De profetieën in het Oude Testament spreken duidelijk over éen overblijfsel”, “een rest” van Israël (9:27-29).
Al gedurende de oudtestamentische periode was het getal van Israëlieten “ontelbaar” (1 Koningen 3:8), als “het stof van de aarde” (Genesis 13:16; 2 Kronieken 1:9), als “de sterren in de hemel” (Genesis 15:5; Deuteronomium 10:22) en als “het zand dat aan de oever van de zee is” (Genesis 22:17; 1 Koningen 4:20). En toch, al was het volk van Israël zo talrijk, zou alleen een rest daarvan tot de Sterke God van Israël terugkeren (d.w.z. behouden worden)(zie Jesaja 10:22-23; 1 Koningen 19:18; Jeremia 50:20; Joël 2:32; Micha 2:12). Dit soevereine onderscheid tussen het natuurlijke volk van Israël en het geestelijke “overblijfsel of rest” van het volk van Israël verzekert dat God altijd trouw blijft aan Zijn verbondsbelofte aan Israël. Hoewel vele Joden de Messias, Jezus Christus, verwerpen en daarmee in ontrouw afvallen van Gods verbond, zal er altijd Joden zijn die in Jezus Christus zullen geloven en daarom behouden zullen worden. Zij zijn “het overblijfsel” of “de rest” (Johannes 1:11-13); zij zijn “ de kleine kudde aan welke God de Vader het Koninkrijk gegeven heeft” (Lukas 12:32). Op dezelfde wijze heeft God vele mensen uit elk niet-joods volk in de wereld uitverkoren (8:29-30,33). Zijn uitverkiezingplan dat niet uit menselijke werken, maar uit Gods soevereine roeping vaststaat (9:11), bestond al “voor de grondlegging van de wereld” Efeziërs 1:4), “voor de tijden der eeuwen” (2 Timoteüs 1:9). In elke generatie zal er (door de evangelieverkondiging) een overblijfsel ontstaan overeenkomstig de verkiezing van de genade (11:5). De betekenis van dit overblijfsel moet niet onderschat worden, omdat zonder dit overblijfsel het natuurlijke volk van Israël als Sodom en Gomorra gelijk geworden zou zijn (Jesaja 1:9)( 9:27-29)! (2) De profetieën in het Oude Testament waarschuwen duidelijk tegen “struikelen” (9:30-33).
Gerechtigheid najagen of krijgen. De gerechtigheid dat toegerekend wordt, is de gerechtigheid van God die Jezus Christus verworven heeft en kan alleen door Gods genade en door geloof van een mens verkregen worden. Deze gerechtigheid betekent dat God de gerechtigheid van Jezus Christus toerekent (toeschrijft) aan een mens die in Jezus Christus gelooft. Alleen zo verklaart God deze gelovige volkomen (100%) rechtvaardig in Zijn ogen en beschouwt en behandelt hem van dan af als volkomen (100%) rechtvaardig. Maar de gerechtigheid dat nagejaagd wordt, is de gerechtigheid die mensen 2 denken door de werken van de wet of hun godsdienst te verkrijgen. Zij hopen dat God hen zal rechtvaardigen op grond van hun religieuze verdiensten en eigen verworvenheden. Waarschuwing en belofte in het Oude Testament. Al gedurende de oudtestamentische periode heeft God mensen gewaarschuwd die hun eigen gerechtigheid najaagden en de gerechtigheid van God in Jezus Christus verwierpen. De komende Messias (Jezus Christus) zou tot een steen des aanstoots zijn en tot een rots waarover men struikelt (Jesaja 8:14). Maar de mensen die in Hem zullen geloven, zullen niet beschaamd worden (Jesaja 28:16; zie Lukas 2:34; Matteüs 21:44; 1 Petrus 2:6-8). De verhouding tussen de wil van God en de wil van de mens. Enerzijds sluit de soevereine en bepalende wil van God nooit de verantwoordelijkheid van de mens uit te geloven, te gehoorzamen en heilig te leven! De soevereine wil van God verplaatst of overstemt nooit de wil van mensen! Anderzijds bepaalt de zogenaamde vrije wil van de mens nooit de soevereine wil van God (zie 8:5-8)! Conclusie. De soevereine wil van God sluit de verantwoordelijkheid van de mens (te geloven, te gehoorzamen en heilig te leven) in en garandeert dat de soevereine wil van God op de aarde zal geschieden (Efeziërs 1:4-14; 2 Timoteüs 1:9) “Werk aan uw zaligheid met vrees en beving, want het is God Die in u werkt zowel het willen als het werken naar Zijn welbehagen” (Filippenzen 2:12-14). STAP 3. VRAAG.
UITLEG
Overweeg. WELK VRAAG UIT DIT BIJBELGEDEELTE ZOU JIJ AAN DE GROEP WILLEN STELLEN? Laten we proberen zo veel mogelijke waarheden in Romeinen 9:1-5 te begrijpen en vragen te stellen over wat we nog niet begrijpen.
1
2
Joden, christenen en Moslims
© 2015 DOTA Handleiding 11
Les 34. Romeinen 9:1-33
5
Schrijf op. Formuleer je vraag zo duidelijk mogelijk door gebruik te maken van vraagwoorden (wie? wat? waarom? hoe?) en noteer je vraag in je notitieboek. Deel. Nadat de groepsleden ongeveer twee minuten de tijd gehad hebben om na te denken en hun vraag op te schrijven, laat ze in de kring rond beurten nemen hun vraag op te lezen. Bespreek. Bespreek zo veel mogelijk van deze vragen met elkaar. De volgende zijn voorbeelden van vragen en aantekeningen die het beantwoorden vergemakkelijkt. 9:4-9
Vraag 1. Beschouwt de Bijbel het volk van Israël in nationale of in religieuze termen?
Aantekeningen. Er zijn vandaag Joden en christenen die “Israël” exclusief in etnische, rassen en nationale termen beschouwen. Zij geloven dat het volk van Israël als een fysieke en nationale entiteit het volk van God is. Zij geloven ook dat God een ander plan van verlossing voor Israël heeft dan voor de andere volken in de wereld. Maar een nauwkeurige studie van het Oude Testament en het Nieuwe Testament zal aantonen dat de auteurs van de Bijbel de uitdrukking “Israël” niet alleen gebruikten voor het natuurlijke volk van Israël, maar vooral voor het geestelijke volk van God. Zij beschouwden hun eigen volk niet primair als een nationalistische entiteit, maar als een religieuze entiteit! (1) De beschouwing van de oudtestamentische profeten.
Voor hen was “Israël” de gemeenschap (gemeente) van hen die de HEERE als God hadden. Zij beschouwden het ware Israël als “de zeven duizend die de knieën niet gebogen hebben voor de Baäl” (1 Koningen 19:18) of als “de ontkomenen die de HEERE voor het natuurlijke volk van Israël had overgelaten” (Jesaja 1:9; 10:20-22; Hosea 1:10; Joël 2:32; Micha 2:12). Terwijl de meerderheid van het natuurlijke volk van Israël verloren zou gaan, zou alleen een overblijfsel (rest) behouden worden. Zo zou God Zijn beloften aan Israël vervullen. Daarom is het woord “Israël” in het Oude Testament net zo een elastisch begrip als het woord “Kerk(Gemeente)” in het Nieuwe Testament. (2) De beschouwing van Jezus Christus.
In de Israël in de tijd van Jezus, maakte Jezus Christus duidelijk onderscheid tussen d3 Joden die niet het Koninkrijk van God zouden beërven en de Joden die het Koninkrijk van God wel zouden beërven (Matteüs 8:11-12; 21:42-44). Hij onderscheidt tussen discipelen (die Hem onder hun eigen voorwaarden volgden) en de ware discipelen (die Hem op Zijn voorwaarden volgden) (Johannes 6:60-66 en 8:30-47). En Hij noemde Nathanaël “een Israëliet in wie geen bedrog is” (Johannes 1:47). (3) De beschouwing van de nieuwtestamentische apostelen.
Paulus maakte dezelfde onderscheid tussen het natuurlijke/fysieke volk van Israël en het geestelijke volk van Israël. Hij maakt onderscheid tussen de Joden die door mensenhanden uitwendig in hun lichaam besneden zijn en de Joden die door de Geest van God inwendig in het hart besneden (i.e. wedergeboren) zijn (2:28-29). Ook in Romeinen 9:4-9 gebruikt hij het woord “Israël” eerst in een meer inclusieve zin als het etnisch/natuurlijke volk van Israël en daarna in een meer beperkte zin als het uitverkoren overblijfsel binnen het natuurlijke volk van Israël (9:6). Niet al de natuurlijke nakomelingen van Abraham werden tot kinderen van God gerekend, omdat God Zijn belofte m.b.t. Izak en niet m.b.t. Ismaël maakte. Zelfs niet alle natuurlijke nakomelingen van Izak werden tot kinderen van God gerekend, omdat God Zijn belofte m.b.t. Jakob en niet m.b.t. Esau maakte. Evenzo worden alle natuurlijke nakomelingen van Jakob (de twaalf stammen van Israël) niet tot kinderen van God gerekend (9:27), omdat zij niet allen geloofden (9:32; zie Hebreeën 3:18-19). Paulus beschouwt zelfs de christenen uit de heidense volken (in de gemeenten van de provincie van Galatië) als “kinderen van de belofte” en als “het Israël van God” (Galaten 4:28-29; 6:16), omdat zij wel in Jezus Christus geloofden! De apostelen Petrus, Matteüs en Johannes hadden dezelfde kijk op zaken (zie 1 Petrus 2:9-10; Matteüs 8:11-12; 21:42-44; Johannes 10:16). (4) Een vergelijking tussen de uitdrukkingen in het Oude en in het Nieuwe Testament.
Gods Oude Testament volk (Israël) wordt niet beëindigd of vervangen, maar wordt op een hogere vlak van werkelijkheden (Kolossenzen 2:17; Hebreeën 9:7-10) voortgezet en vergroot (uitgebreid) om de gelovigen in de heidense volken in te sluiten. Daarom worden Gods oudtestamentische volk, Israël, en Gods nieuwtestamentische volk, de Kerk/Gemeente, met dezelfde namen aangeduid. • Gods eerstgeboren zoon (Ex 4:22; Jer 31:9; Heb 12:23) • Gods zonen en dochters (Jes 43:6-7; 2 Kor 6:18) • De stad Jeruzalem (een symbool voor Gods volk) wordt genoemd: een vrouw, of de bruid, of de vrouw (Jes 54:1,11-12; Openb 21:9-10) • De twaalf stammen (Gen 49:28; ; Jak 1:1; Openb 7:4; Openb 21:12) • Een koninkrijk van priesters (Ex 19:6; 1 Pet 2:9; Openb 1:6) • Een heilig volk (Ex 19:6; 1 Pet 2:9) • Gods uitverkoren volk (Dt 7:6; 1 Pet 2:9) • Gods verbondsvolk (Lev 26:12; 2 Kor 6:16) • Een verstrooid volk, vreemdelingen (Dt 30:1; Ps 105:10-12; Ezech 12:15; Esther 3:8; 1 Pet 1:1) • De eersteling van Zijn opbrengst (Jer 2:3; Jak 1:18) • Schapen uit de schaapskooi van Israël en uit schaapskooien van andere volken (Ezech hfst. 34; Jh 10:16) © 2015 DOTA Handleiding 11
Les 34. Romeinen 9:1-33
6
• Israël (1 Sam 7:23; Gal 6:14-16) • Joden (Zach 8:22-23; Rom 2:28-29) • Sion (ook een symbool voor Gods volk)(Jes 51:16; Jes 52:7; Heb 12:22-24) • Het huidige Jeruzalem en het Jeruzalem dat boven is (Gal 4:25-26) • Tempel van God (ook een symbool voor Gods volk) (2 Kor 6:16) • God riep Zijn Kerk/Gemeente tot Zich door de verkondiging van het evangelie gedurende de oudtestamentische periode (Rom 10:18-21; Gal 3:8; Heb 4:1-3) en gedurende de nieuwtestamentische periode (Hd 20:24; zie Hd 13:44-49). • Gelovigen uit de Joden en uit de Grieken worden met één Geest gedoopt tot één lichaam (ook een symbool van Gods volk). Zij krijgen één Geest te drinken (1 Kor 12:13) • Beiden worden “Kerk” (Hebreeuws: qahal; Grieks: ekklèsia) genoemd (Ps 107:32; Mt 16:18; Hd 8:2; Hd 9:1). • Christenen (gezalfden)(Hebreeuws: meshichi; Grieks: christoi) (Psalm 105:15) (Handelingen 11:26) (christianous) die leven tussen de niet-christenen in de wereld! • Beiden zijn leden van één Lichaam (Ef 3:6) • Beiden zijn erfgenamen (Ef 3:6; Gal 3:29) • Beiden zijn deelgenoten van Gods beloften in Christus (Ef 3:6; 2 Kor 1:20) “De Gemeente/Kerk” in het Nieuwe Testament wordt “het Israël van God” (geestelijk Israël)(Galaten 6:14-16; zie Romeinen 9:6) genoemd in tegenstelling met “het Israël naar het vlees” (natuurlijk Israël) (1 Korintiërs 10:18 in het Grieks)(zie Galaten 4:24-25). Het Israël van God bestaat uit gelovigen die roemen in het kruis van onze Heer Jezus Christus door Wie de zondige wereld voor christenen gekruisigd is en zij voor de wereld (Galaten 6:14; zie Romeinen 2:28-29 en 1 Korintiërs 1:22-26)! “Israël” in deze zin wordt beslist beperkt tot gelovigen in Christus die uit de Joden en uit de niet-Joden komen in beide het Oude als in het Nieuwe Testament. 9:4-5
Vraag 2. Hoe beschouwt de Bijbel de uitverkiezing van Israël? Aantekeningen. (1) De uitverkiezing van het volk van Israël was een uitverkiezing van het hele natuurlijke volk van Israël.
Het Oude testament spreekt over “de uitverkiezing van Israël” als een uitverkiezing van het hele natuurlijke volk. het beschouwt de relatie van God tot het natuurlijke volk van Israël in een collectieve, inclusieve en theocratische zin. Bijvoorbeeld, Deuteronomium 14:2 zegt, “ U bent een heilig volk voor de HEERE, uw God,. De HEERE heeft u uit alle volken die op de aardbodem zijn, uitgekozen om voor Hem een volk te zijn dat Zijn persoonlijk eigendom is” (Deuteronomium 4:37; 7:7-8; 10:15; Amos 3:2). (2) De uitverkiezing van het volk van Israël was een uitverkiezing tot bepaalde voorrechten.
Romeinen 9:4-5 leert dat God bepaalde voorrechten aan het natuurlijke volk van Israël gegeven had. God had hen als eerste als Zijn kinderen geadopteerd en gaf aan hen het verbond met Abraham en de wet van Mozes. Maar hun “aanneming tot kinderen” betekent niet dat zij allen behouden (verlost) zijn. Galaten 3:23 tot 4:7 verduidelijkt het verschil tussen Israël als “onmondige kinderen” (Grieks: nepios)(Galaten 4:1) die onder het beschermende voogdijschap van de wet stonden (Galaten 3:13-16) en christenen die als “(volwassen) zonen door God aangenomen” (Grieks: huiothesia) zijn (Galaten 4:5). Christenen zijn allen “zonen van God” (Grieks: huioi theou) door het geloof in Jezus Christus (Galaten 3:26). Gedurende de oudtestamentische periode werd het natuurlijke volk van Israël beschouwd als onmondige kinderen die onder het beschermende voogdijschap van de wet van Mozes stonden die als “een leermeester of pedagoog” (Grieks: paidagogos) de Joden tot Christus moest leiden zodat zij door het geloof in Jezus Christus (en niet door de wet te houden) gerechtvaardigd zouden worden (Galaten 3:24). In tegenstelling worden de Joodse en nietJoodse christenen in de nieuwtestamentische periode beschouwd als “volwassen zonen die door de Geest van God geleid worden” (8:14; Efeziërs 1:5). Het volk van Israël was de fase van voorbereiding, maar de nieuwtestamentische Kerk/Gemeente bestaande uit gelovige Joden en gelovige niet-Joden is de fase van vervulling. De boodschap van de brief aan de Galaten is dat mensen (zeker niet-Joden, maar ook Joden) • zonder enig onderscheid (Galaten 3:28) • en zonder om de voorbereidende fase van voogdijschap onder de wet door te gaan zonen van God worden door het geloof in Jezus Christus! Bovendien leren Efeziërs 2:11-22, 3:4-6 en 2 Korintiërs 1:20 duidelijk dat de voorrechten exclusief de voorrechten van het natuurlijke volk van Israël bleef tot de eerste komst van Jezus Christus. Vanaf de eerste komst van Jezus Christus zijn de gelovigen onder de niet-Joden (de heidenen) samen met de gelovigen onder de Joden erfgenamen van al Gods bijzondere voorrechten en beloften in het Oude Testament en het Nieuwe Testament en dat wel op volkomen gelijke voet (1 Petrus 2:9-10; 2 Korintiërs 1:20)! (3) De uitverkiezing van het volk van Israël was niet een uitverkiezing tot zaligheid (verlossing).
In Romeinen 9:6-9 leert Paulus dat niet alle Joden die aan het natuurlijke volk van Israël horen kinderen van God, d.w.z. behouden (verlost), worden. In Romeinen 9:6 zegt Paulus “Niet allen die uit Israël voortgekomen zijn, zijn © 2015 DOTA Handleiding 11
Les 34. Romeinen 9:1-33
7
Israël.” Hij bedoelt te zeggen dat niet alle nakomelingen van het natuurlijke volk van Israël tot het geestelijke volk van Israël horen! God had het hele natuurlijke volk van Israël uitgekozen om bepaalde voorrechten te genieten, maar Hij heeft alleen een deel van hen uitverkoren tot behoud (verlossing). Door heel de heilsgeschiedenis van God is Gods doel in de uitverkiezing het bepalende principe. God had een verbond met Abraham gesloten, maar deze belofte had niet effect op al de natuurlijke nakomelingen van Abraham. Bijvoorbeeld, Hij koos de enkeling Izak, maar niet de enkeling Ismaël. God herhaalde Zijn verbondsbelofte aan Izak, maar deze belofte had niet effect op al de natuurlijke nakomelingen van Izak. Bijvoorbeeld, Hij koos de enkeling Jakob, maar niet de enkeling Esau. God herhaalde Zijn verbondsbelofte aan Jakob, maar deze belofte had niet effect op al de natuurlijke nakomelingen van Jakob. Bijvoorbeeld, Jesaja 10:20-22 en Romeinen 9:27 zegt God dat hoewel het getal van de nakomelingen van Jakob als het zand van de zee zal zijn, zal slechts het overblijfsel behouden worden. 9:10-13
Vraag 3. “Beschouwt Paulus “het voornemen van God dat overeenkomstig de verkiezing is” in termen van een bepaald doel voor hele volken of in termen van verlossing van enkelingen?
Aantekeningen. Paulus verwijst duidelijk naar de uitverkiezing van enkelingen en niet naar de uitverkiezing van een volk als geheel. (1) Gods voornemen dat overeenkomstig de verkiezing is, is Gods bepalende wil uitgedrukt in Zijn uitverkiezing tot zaligheid (verlossing).
In het Nieuwe Testament verwijst de uitdrukking ‘uitverkiezing’ (Grieks: ekloge) in al zijn vormen onmiskenbaar naar ‘de uitverkiezing tot zaligheid (verlossing)’. Bijvoorbeeld, 2 Tessalonicenzen 2:13 zegt, “God heeft u van het begin verkoren tot zaligheid, in heiliging door de Geest en geloof in de waarheid.” Wanneer de uitdrukking ‘voornemen’ (Grieks: prothesis, voornemen, wil, besluit, plan) van God gebruikt wordt, duidt het op de beslissende/besliste wil van God (8:28; Efeziërs 1:11; 3:11; 2 Timoteüs 1:9)! Dus de hele uitdrukking “Gods voornemen dat overeenkomstig de verkiezing is betekent “de besliste wil van God uitgedrukt in Zijn uitverkiezing tot zaligheid (verlossing)”. (2) Gods voornemen dat overeenkomstig de verkiezing is, bepaald Gods liefde voor de enkeling Jakob.
In Romeinen 9:12-13 zegt God, “De meerdere (in positie)(of: oudere in ouderdom)(Grieks: meizon) zal de mindere (of jongere in ouderdom)(Grieks: elasson,) dienen” en “Jakob heb ik liefgehad en Esau heb Ik gehaat.” Dit is een aanhaling uit Genesis 25:23 en Maleachi 1:2-5. In het Oude Testament verwijzen deze uitdrukkingen duidelijk naar de volken Israël (de nazaten van Jakob) en Edom (de nazaten van Esau). Maar in Romeinen 9 kunnen zij niet naar volken verwijzen en moeten zij naar enkelingen verwijzen. Als zij naar ‘volken’ zouden verwijzen, zouden zij niet het ongeloof en afvalligheid van zoveel mensen in het volk van Israël kunnen verklaren! Dan zouden zij ook niet het verschil tussen de twee woorden “Israël” in Romeinen 9:6 kunnen verklaren. En dan zou de gedachte dat het hele volk van Israël uitverkoren tot zaligheid zou zijn tegengesproken worden door Romeinen 9:27 en 29 die zeggen dat alleen “een overblijfsel” van Israël behouden zou worden! Omdat Gods openbaring van Zijn plan van verlossing voor enkelingen nog niet volledig in de oudtestamentische periode voltooid was, duiden deze twee aanhalingen in de oudtestamentische context niet op Gods criterium voor wie als Gods kinderen beschouwd dienen te worden zoals in de nieuwtestamentische context. De nieuwtestamentische openbaring leert heel duidelijk dat niet alle individuen die aan het volk van Israël behoren uitverkoren zijn zalig te worden! Evenzo leert de nieuwtestamentische openbaring heel duidelijk dat niet alle individuen die aan het volk van Edom behoren, verworpen zijn om verloren te gaan (Openbaring 5:9). Ten slotte, de tijdsaanduiding van de werkwoorden “liefhebben’ en ‘haten’ (aoristus, actief) duiden op een eenmalige handeling (voor eens en altijd) ten aanzien van de individuen Jakob en Esau en niet op handelingen die bij herhaling in de geschiedenis ten aanzien van de volken Israël en Edom plaatsvinden. Het feit dat veel Joden in het volk van Israël niet in Jezus Christus geloven, betekent niet dat Gods verbondsbelofte aan Israël gefaald heeft. God heeft nooit Zijn verbondsbelofte aan elk enkeling in het volk van Israël door heel de geschiedenis heen gemaakt. Zijn verbondsbelofte wordt gerealiseerd in dié Joden die God uit genade uitverkoren heeft behouden te worden, zoals bijvoorbeeld de enkelingen Izak en Jakob. STAP 4. DOEN.
TOEPASSINGEN
Overweeg. WELKE WAARHEDEN IN DIT BIJBELGEDEELTE HEBBEN MOGELIJKE TOEPASSINGEN VOOR CHRISTENEN? Deel en schrijf op. Laten we met elkaar brainstormen en een korte lijst maken van mogelijke toepassingen uit Romeinen 9:1-33. Overweeg. WELK MOGELIJKE TOEPASSING WIL GOD DAT JE TOT EEN PERSOONLIJK TOEPASSING MAAKT? Schrijf op. Als je een persoonlijk toepassing maakt, schrijf het dan op in je Bijbelstudie notitieboek. Voel je vrij deze persoonlijke toepassing met anderen te delen of niet. © 2015 DOTA Handleiding 11
Les 34. Romeinen 9:1-33
8
(Let wel dat hoewel een waarheid dezelfde blijft, er een heel aantal verschillende toepassingen van deze waarheid mogelijk zijn. Hier volgt een lijst mogelijke toepassingen.) 1. Voorbeelden van mogelijke toepassingen uit Romeinen 9:1-33.
9:1. 9:2.
Spreek altijd de waarheid en zorg ervoor dat je geweten onder beheer van de Heilige Geest dat altijd bevestigt. Wees begaan over het behoud (de verlossing) van de mensen in je eigen volk, maar ook over de mensen in andere volken (Matteüs 28:19). 9:8. Steun voor je behoud (verlossing) nooit op je afkomst (je familie, volk of traditionele godsdienst). Je wordt alleen een kind van God door Gods genade en door je geloof in wat God in Jezus Christus voor je gedaan heeft. 9:11-13. Steun nooit op je godsdienstige werken (plichten) of goede werken voor je behoud (verlossing). Je wordt alleen een kind van God door Gods uitverkiezing, Gods roeping en Gods liefde voor je. 9:14-15. Beschuldig God nooit van onrecht, omdat Hij het recht heeft om bepaalde mensen te behouden (te verlossen) uit alle mensen die al van nature verloren zijn. Hij verlost (redt) een ontelbaar groot aantal mensen, maar zij worden allen uit genade behouden en niet omdat zij het verdienen. 9:16. Steun nooit op je eigen verlangen of zogenaamde vrije wil of eigen inspanningen om behouden (verlost) te worden. Je wordt alleen een kind van God door Gods genade. 9:17. Besef dat God elk individu in de geschiedenis gebruikt om Zijn eeuwige plan te realiseren (Spreuken 16:4; Jesaja 45:7). 9:33. Vergeet nooit de waarschuwing in de Bijbel: Jezus Christus is het struikelblok waarover een mens valt (en verloren gaat) of de Rots waarop hij bouwt (en voor eeuwig behouden blijft)(Lukas 2:34)! 2. Voorbeelden van persoonlijke toepassingen uit Romeinen 9:1-33.
Ik verblijd me in het feit dat God mij persoonlijk tot Jezus Christus getrokken heeft (Johannes 6:44-45) en dat Jezus Christus mij daarom beslist niet zal uitwerpen (Johannes 6:37; zie Johannes 17:2,6)! Het feit dat ik nu aan Jezus Christus behoort, is een diepe zekerheid dat God mij verkozen heeft, geroepen heeft en liefheeft. Als “een voorwerp van Gods ontferming” (9:23-24) heeft God mij de eerste liefgehad (1 Johannes 4:19) in de zin dat Hij mij tevoren verkozen en voorbereid heeft tot Zijn heerlijkheid. Daarom wil ik blijven beseffen dat God mij geschapen heeft tot Zijn verheerlijking (Jesaja 43:7; Matteüs 5:16; 6:13). STAP 5.
REACTIE
NEEM BEURTEN EN BID TOT GOD OVER ÉÉN WAARHEID WAARMEE GOD JE AANGESPROKEN HEEFT in Romeinen 9:1-33. (Reageer in je gebed op iets wat je gedurende de Bijbelstudie geleerd heeft. Oefen jezelf kort te bidden, bv. door maar één of twee zinnen te bidden. Iedereen in de groep zal verschillende dingen bidden.)
5
GEBED (8 minuten)
[VOORBEDE] BID VOOR ANDEREN
Bid in groepjes van twee of drie mensen. Bid voor elkaar en voor andere mensen in de wereld
6
VOORBEREIDING (2 minuten) [OPDRACHTEN] VOOR DE VOLGENDE BIJEENKOMST
Deel de voorbereiding voor de volgende keer uit op een strookje papier of laten de groepsleden het opschrijven. 1. Toewijding. Wijd je toe steeds discipelen te maken, de gemeente van Jezus Christus op te bouwen en het Koninkrijk van God te verkondigen. 2. Verkondig, onderricht of bestudeer de Bijbelstudie uit Romeinen 9:1-33 samen met een persoon of een kleine groep mensen. 3. Persoonlijke tijd met God. Heb stille tijd met God uit ongeveer een half hoofdstuk per keer uit Jesaja hoofdstukken 9,10,11,40. Maak gebruik van het uitgekozen Bijbelvers of de favoriete waarheid methode en maak korte aantekeningen. 4. Memorisatie. (15) Romeinen 10:17. Repeteer elke dag de laatste vijf Bijbelverzen die je uit je hoofd geleerd hebt. 5. Onderricht. Bereid de gelijkenis van “de rijke dwaas” in Lukas 12:13-21 en de gelijkenis van “de rijke man en de bedelaar Lazarus” in Lukas 16:19-31 thuis voor. Maak gebruik van de zes richtlijnen voor de uitleg van gelijkenissen. 6. Gebed. Bid voor iemand of iets deze week en zie uit naar wat God doet (Psalm 5:4). 7. Houd je aantekeningen in je notitieboek goed bij. Sluit je aantekeningen over stille tijd, memorisatie, je Bijbelstudie en deze opdracht in.
© 2015 DOTA Handleiding 11
Les 34. Romeinen 9:1-33
9