stichting het nederlandse interieur
Nederlands interieur nu ook beschermd in buitenland? Bescherming van interieuronderdelen in monumenten is binnen de Nederlandse wetgeving een lastige opgave. Al snel kom je terecht in de discussie of een onderdeel roerend of onroerend is. Het gevolg is dat zowel in de Monumentenwet (onroerend) als de Wet tot Behoud van Cultuurbezit (roerend) geen volle gen. Daarbij komt dat Nederlandse interieuronderdelen vogelvrij waren vanaf het moment dat ze ons grondgebied verlaten.
Nieuwsbrief 29-30, november 2011 De Nieuwsbrief verschijnt 3x per jaar Uitgave Stichting Het Nederlandse Interieur Postbus 15599, 1001 NB Amsterdam www.shni.nl . kopij
[email protected]
Redactie Eloy Koldeweij . Hester Wolters Basis lay-out Suzan Beijer Opmaak Hans Schut Druk Sande druk issn 1570-9973
Nummer 29-30, november 2011
29 30
verantwoordelijkheid voor dit kwetsbare onderwerp wordt gedra-
1
Postbus 15599, 1001 nb Amsterdam
SHNI-11.1736.indd 1
22-11-11 17:19
Bescherming interieuronderdelen in unesco-verdrag
2 Stichting Het Nederlandse Interieur
Per 1 juli 2009 is het unesco-verdrag in Nederland van toepassing geworden dankzij de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet unesco -verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen. Het voert wat ver om al te zeer op de juridische merites van dit verdrag in te gaan, maar in het kort komt het hier op neer. In de Wet tot Behoud van Cultuurbezit (wbc) is in artikel 14a al jaren het verbod opgenomen om een roerende zaak die integrerend deel uitmaakt van een openbare collectie [...] buiten Nederland te brengen zonder dat de eigenaar daartoe schriftelijk toestemming heeft gegeven. Nieuw is echter dat dit verbod is uitgebreid doordat sinds de inwerkingtreding van het unesco-verdrag per 1 juli 2009 ook beschermde onroerende monumenten - en onderdelen daarvan - welke vallen onder de Monumentenwet, onder de verbodsbepaling zijn opgenomen. (zie artikel 14a lid 3 wbc en artikel 1 onder d van de Monumentenwet) De interieurliefhebber valt natuurlijk direct de woorden en onderdelen daarvan op. Wat de wetgever hiermee bedoelt, is uitgelegd in de zogeheten Memorie van Toelichting, Volgens de wetgever gaat het om bijvoorbeeld gevelstenen, beeldhouwwerk, ornamenten en wand- en plafondschilderingen. Wat betekent dit in de praktijk? Stel, een louche aannemer gaat met een pand aan de slag en verwijdert een oorspronkelijke plafondschildering van Jacob de Wit. Hij verhandelt de schildering aan een opkoper die het op zijn beurt weer aan een Engelse toerist verkoopt. Op het moment dat de toerist de Nederlandse douane passeert, zou de douane - mits bekend met het onrechtmatig verwijderde kunstwerk - kunnen ingrijpen. Echter, de kans dat het werk terugkeert naar de oorspronkelijke locatie is groter wanneer de schildering opduikt bij een veilinghuis in Parijs. Oplettende kunstkenners in Nederland constateren dit en kunnen vervolgens de Nederlandse staat overheid inseinen, die vervolgens bij de Franse Staat (Frankrijk heeft het unesco-verdrag geratificeerd) een rechtsvordering kunnen indienen tot teruggave van de plafondschildering. Het zal lang niet altijd makkelijk zijn om een dergelijke rechtsvordering succesvol te laten verlopen. Zo kan het rondkrijgen van het bewijs een probleem vormen, omdat bijvoorbeeld moet worden aangetoond dat een interieuronderdeel is verwijderd nadat Nederland is aangesloten bij het unesco-verdrag (1 juli 2009). Desondanks is het feit dat interieuronderdelen zo uitdrukkelijk bij de implementatie van het verdrag zijn opgenomen, hetgeen niet eens een ‘eis’ was in het verdrag, een belangrijke stap in de goede richting. Het is een erkenning van het belang van het interieur en als zodanig is het te hopen dat er nog vele van deze stappen zullen volgen. A ntoon O tt A rtilaw, advisering op het gebied van kunst, cultuur en recht Artikel 14A.1.Het is verboden een roerende zaak die integrerend deel uitmaakt van een openbare collectie die vermeld staat in de inventarislijst van een museum, een archief of een vast e collectie van een bibliotheek, en waarvan de Staat of een ander openbaar lichaam eigenaar is, buiten Nederland te brengen zonder dat de eigenaar daartoe schriftelijk toestemming heeft gegeven. Indien de eigenaar zich te dier zake niet verklaart, kan zijn toestemming op verzoek van een belanghebbende worden vervangen door een vergunning van onze Minister
SHNI-11.1736.indd 2
In oktober werd in De Bazels Lichthal bij het Amsterdamse Stadsarchief, tegelijk met de tentoonstelling, Kitchen Portraits - foto’s van keukens van Amsterdam gepresenteerd. Erik Klein Wolterink portretteerde voor deze publicatie negen ‘normale Amsterdamse’ keukens, maar wel met een zeer verschillende culturele achtergrond - de keuken als metafoor voor een complexe, multiculturele werkelijkheid. Het zijn niet zomaar ‘portretten’ van keukeninterieurs - geen prachtig gedesignde keukens - nee Klein Wolterink gaat veel dieper. Hij sloopte de kastdeurtjes en fotografeerde het interieur van de volle keukenkastjes. Hoewel de ‘gebruikers’ niet op de foto staan, komen ze door de inhoud van de kastjes wel in beeld, er bestaat duidelijk een verband tussen de keuken en haar gebruiker(s). Aan de hand van de foto’s schreef Linda Roodenburg een tekst over de door haar veronderstelde gebruiker. Deze antropologische benadering is één van de manieren waarop een interieur kan worden bestudeerd. Niet langer gaat het alleen over kunsthistorische waarden, ook invalshoeken zoals economie, (bouw)geschiedenis en culturele antropologie geven belangrijke informatie. Het is deze multidisciplinaire benadering die de shni voorstaat en die bij haar oprichting in 2001 als doelstelling is geformuleerd: ‘de bevordering van de belangstelling voor vormgeving, functie en betekenis van het bestaande Nederlandse interieur, en de bevordering van de studie van deze interieurs vanuit diverse oogpunten en disciplines.’ Om deze reden is er van het begin af aan bij de samenstelling van het bestuur steeds naar gestreefd de verschillende disciplines te laten vertegenwoordigen om daarmee een interdisciplinaire
22-11-11 17:19
Bestuurswisselingen André Hoek. André, architect die zich voornamelijk met restauraties bezighoudt, en die deze bestuursplaats 3 jaar geleden van restauratie-architect Frederik Franken overnam, blijft bestuurslid. Vorig jaar maakte interieurhistoricus Eloy Koldeweij plaats voor Harrie Schuit. Hij is evenals Eloy werkzaam bij de rce waar hij als specialist preventieve conservering interieurs zich bezig houdt met de technische aspecten van historische interieurs. Daarvoor was hij de eerste interieurwachter in Nederland, bij Monumentenwacht NoordBrabant. Hoewel Harrie een goede vervanging is, blijft Eloy vanwege zijn positie als ‘spin in het web’ wel adviseur. Sinds afgelopen zomer hebben de twee laatste diehards – antropologe Irene Cieraad en architectuurhistoricus Hester Wolters het toneel verlaten. Irene is opgevolgd door historicus Hester Dibbits, lector Cultureel Erfgoed aan de Reinwardt Academie. Voordien was zij geruime tijd werkzaam bij het Meertens Instituut en ook bij het Nederlands Openluchtmuseum. Hester houdt zich bezig met de geschiedenis van de wooncultuur die zij benadert vanuit een interdisciplinaire, etnologische invalshoek. Wolters – vanaf het eerste nummer verantwoordelijk voor de Nieuwsbrief – is weliswaar uit het bestuur, maar zal zich nog even met de Nieuwsbrief bezig houden totdat
3 Nummer 29-30, november 2011
en professionele kennisuitwisseling te bereiken. Nu na ruim 10 jaar hebben de bestuursleden van het eerste uur allemaal plaatsgemaakt voor ‘fris bloed'. Natuurlijk zijn er tijdens het traject al enige wisselingen geweest. Zo werd de eerste voorzitter historicus Wim Vroom in 2003 opgevolgd door interieurhistoricus Barbara Laan die in 2009 het stokje overdroeg aan bouwhistoricus Jan van der Hoeve. Steeds werd gezocht naar een keur van bestuursleden die de beoogde multidisciplinariteit kan waarborgen. Daarnaast is er de wens verschillende werkomgevingen die zich professioneel met het interieur bezig houden te vertegenwoordigen. Vanouds is het belangrijk iemand uit de museumwereld binnen te hebben. Die positie werd eerst door Jet Pijzel van het Haags Gemeentemuseum en daarna door Gusta Reichwein van het Amsterdam Museum bekleed. Kortgeleden is Thijs Boers, sinds vijf jaar ‘conservator gebouw’ bij Museum Ons’ Lieve Heer op Solder in Amsterdam na eerder als kunsthistoricus gewerkt te hebben bij het Haags Gemeentemuseum, Veilinghuis Christie’s en de Rijksdienst Cultureel Erfgoed, bereid gevonden deze plaats in te nemen. Naast de wens een bijdrage te kunnen leveren aan de verspreiding van de kennis over het Nederlandse interieur zal hij ook de functie van secretaris overnemen van
het nieuwe bestuurslid interieurarchitect Radboud van Beekum dat op zich zal nemen. Radboud is - uit eigen ervaring vertrouwd met het fenomeen ‘niet meer bestaand interieur’ - sinds 2007 uitgever en redacteur van de bonas-boekenreeks over (interieur)architecten van de afgelopen 150 jaar. Vanuit zijn achtergrond zal hij ook de positie van Kees Spanjers kunnen invullen, die op korte termijn zijn bestuursfunctie wil beëindigen. Maar een bestuur kan niet goed functioneren zonder ‘pragmatici’: Nadat fiscalist Sierd Roosje jarenlang de financiële administratie heeft beheerd zal nu penningmeester Remco Mol, hoofd financiën van het Amsterdam Museum, zich buigen over de inkomsten en uitgaven van de shni. Rene Sterk, communicatieadviseur zal in plaats van Esther van Doorne er zorg voor dragen dat de shni meer bekendheid zal gaan krijgen. Hij zal zijn medebestuursleden gaan ondersteunen in hun doel om zowel de stichting als de aandacht voor het interieur bij zowel deskundigen als verantwoordelijken op de kaart te krijgen. Met dit vernieuwde team lijkt het palet compleet om het mogelijk te maken dat de Stichting Het Nederlands Interieur ook het volgende decennium zich met veel nieuwe energie haar doelen zal kunnen realiseren. Dit bestuur zal zich met passie en volle overgave gaan inzetten voor het interieur, en voor u als een van onze trouwe donateurs.
Prof. Anne van Grevenstein, Raad van Advies shni, met emeritaat
In december neemt Anne van Grevenstein afscheid als hoogleraar Praktijk van Conservering en Restauratie, een opleiding die in het najaar van 2005 aan de uva van start is gegaan. Intussen heeft een aantal studenten met succes het masterdiploma behaald en heeft ook een aantal het vervolgtraject dat opleidt tot restaurator met goed gevolg doorlopen. Ter gelegenheid van haar emeritaat wil Anne van Grevenstein een oude wens realiseren: een stipendium voor studenten die zich willen bekwamen in het restauratievak. In de monumentenzorg werken ambachtsman en academisch geschoolde restaurator vaak samen. Bij de restauratie van historische binnenruimten is hun interdisciplinair contact vanzelfsprekend. Een studiebeurs toegespitst op deze beide groepen is er niet in Nederland. Het ‘Anne van Grevenstein Stipendium’ richt zich juist op hen: sterk gemotiveerde en getalenteerde personen die zich willen inzetten voor de restauratie van historische interieurs. www.interieurfonds.nl
SHNI-11.1736.indd 3
22-11-11 17:19
Verdwijnende interieurs: het postkantoor
4 Stichting Het Nederlandse Interieur
Per 1 november zijn de laatste zelfstandige postkantoren in Nederland gesloten. Wat nog resteert aan brief- en pakketdiensten is ondergebracht bij kleine postkantoren in winkels. Met de sluiting krijgen niet alleen diverse meer of minder markante gebouwen een andere bestemming, maar verdwijnt ook de inrichting ervan. In de aanloop naar de privatisering van het toenmalige staatsbedrijf voor Posterijen, Telegrafie en Telefonie (ptt) tot Koninklijke ptt Nederland nv (kpn) eind jaren tachtig van de vorige eeuw, werd een marketingplan voor de postkantoren van de jaren negentig ontwikkeld. Het postkantoor, dat tot dan toe een solide maar stoffig imago had en met veiligheidsglas gesloten loketten kende, moest opener en klantvriendelijker worden. Tevens moest een groter aanbod van diensten meer omzet gaan genereren om de reeds ingezette terugval van gelddiensten en postzaken te kunnen pareren. Aan het Amsterdamse ontwerpbureau Total Design werd in 1988 de opdracht gegeven hiervoor middelen te ontwikkelen. Het gesloten lokettenfront, nog geen tien jaar eerder eveneens door Total Design ontworpen als antwoord op het sterk stijgende aantal overvallen, zou worden vervangen door een centrale ruimte, waarin met open balies en opvallende kleurcoderingen een nieuwe klantvriendelijke ambiance zou worden gecreëerd. De diensten van het postkantoor waren rond 1990 nog bijzonder gevarieerd. Je kon er niet alleen terecht voor postzegels, telegrammen of het verzenden van pakjes, maar ook het opnemen of storten van geld, het afhalen
SHNI-11.1736.indd 4
van viskaarten, kentekenbewijzen, of het aanvragen van een telefoonaansluiting waren een belangrijke reden voor bezoek. Met de introductie van geldautomaten werd een terugloop in bezoek aan het postkantoor geconstateerd en werden nieuwe diensten aangeboden in de zogenoemde postwinkels; hypotheekadviseurs en reis- en uitzendbureaus deden hun intrede. Aangezien de architectuur van de bestaande postkantoren nogal divers was, koos het ontwerpteam van Total Design voor een modulair opgebouwd baliesysteem, dat vrij in de ruimte kon worden opgesteld. De moduulmaat van 90x90 cm zorgde ervoor dat het systeem al naar gelang de beschikbare ruimte overal kon worden toegepast, zowel in monumentale alsook in de kleinere postkantoren. Het gebruiksgemak voor klant en baliemedewerker vormde het uitgangspunt. De medewerker, die voorheen achter het loket zat, deed nu staand zijn werk en pendelde tussen het werkblok waar alle handelingen werden verricht en de balie die werd gebruikt voor het contact met de klant. De vormgeving van de balie was asymmetrisch en de kenmerkende lichtstroken in het baliefront vormden de privacyafscheiding tussen de balies onderling. Aan de afwerking en kleurstelling van vloeren en wanden, de baliehoogte en de ligging ten opzichte van de entree werd veel aandacht besteed. Het comfort voor de klant stond voorop. De veilige maar afstandelijke positie achter het loket, ooit door Wim Sonneveld prachtig weergegeven in zijn sketch ‘Dag man achter het loket’, werd opgegeven ten behoeve van een klantvriende-
lijke benadering; voor de ptt een cultuuromslag van de eerste orde. Na een eerste proefopstelling in het hoofdpostkantoor in ’s-Hertogenbosch werd het ontwerp verfijnd en binnen twee jaar in een dertigtal grotere postkantoren doorgevoerd. De publiciteit en belangstelling voor het nieuwe postkantoor waren groot, tot in Zwitserland en Japan toe. Total Design zou spoedig gevraagd worden om voor de Duitse Postdienst ook nieuwe balies te ontwerpen. In 1991 werd aan het team vanwege de postkantoorbalies de Kho Liang Ie prijs voor industriële vormgeving toegekend. Twee jaar later volgde een herziening van het ontwerp door Studio Dumbar uit Den Haag. Hierbij werden diverse elementen gewijzigd of toegevoegd en ging veel van de samenhang in het ruimtelijk ontwerp verloren. De implementatie van dit aangepast concept in de overige toen nog ruim 2000 postkantoren volgde in de jaren daarna. Met de sluiting van de laatste grote
balie/posttkantoor Amersfoort. Foto Roos Aldershof
postkantoren zal dit baliemeubilair alleen nog in de kleine postkantoren te zien zijn. R adboud van Beekum, interieurarchitect
22-11-11 17:19
Makkum: vier eeuwen ambacht behouden
SHNI-11.1736.indd 5
de bevolking en door het vervoer per trein in het hele land verkrijgbaar. Het was gedaan met de plompe Friese schotels. Het roer moest om. In 1868 ontwikkelde Jan Tichelaar de gleibakkerij tot aardewerkfabriek. Het palet van kleuren werd uitgebreid. Nieuwe mineralen werden gevonden en daaruit kwamen nieuwe pigmenten voor het kleuren van glas beschikbaar. De kwaliteit werd zodanig verbeterd dat de toepassing van tegels niet langer beperkt bleef tot het binnenhuis. Het assortiment van meer dan 500 stuks sieraardewerk, handbeschilderd en van Friese klei, veroverde langzaam een brede markt. Fruitschalen, kaststellen, snuifpotten, theebussen, talloze blauw en gekleurd geschilderde borden werden een belangrijk onderdeel van het Nederlandse interieur. Ondertussen werd er geëxperimenteerd met individuele pottenbakkers. Het bleek een goede voorbereiding te zijn voor de tijd die komen ging. Toen Jan Tichelaar in 1995 directeur werd, heeft hij zich de vraag gesteld wat het bedrijf uniek maakt. Het antwoord: de aanwezigheid van zeer gespecialiseerde productiekennis van keramiek en de ambachtelijke productie en decoratietoepassingen in de vorm van handbeschildering en speciale glazuren. Nog steeds komt de klei uit de Friese bodem en wonen de medewerkers op een steenworp van de fabriek. Zoals aan het einde van de 19de eeuw ook al was gebeurd, maakt Jan Tichelaar een eeuw later opnieuw de keuze om niet mee te gaan in het goedkoper en efficiënter produceren van het luxe keramisch gebruiksgoed. Sinds vijftien jaar onderscheidt
5 Nummer 29-30, november 2011
De toepassing van tegels in het interieur - zowel historisch als eigentijds – is een bekend fenomeen in het Nederlandse interieur. Nog steeds zijn er fabrieken die zich bezighouden met de productie ervan, waarvan de Koninklijke Tichelaar Makkum de oudste en misschien wel de bekendste is. Op 26 mei toog de shni naar Makkum waar directeur Jan Tichelaar vertelde over de geschiedenis van dit familiebedrijf en over de manier waarop hij het oude familiebedrijf vernieuwde met de input van hedendaagse ontwerpers en architecten. Gebruik makend van de oude ‘skills’ van Makkum worden hier nu ook nieuwe producten gemaakt die in moderne gebouwen toepasbaar zijn. De verbinding tussen plaats en de steenfabriek aan de Grote Zijlroede in Makkum gaat terug tot de 17de eeuw, toen Makkum opbloeide door handel en ind ustrie. Omdat aan het einde van de 17de eeuw de algemene welvaart terugliep voorzag Freerk Jans Tichelaar, grondlegger van het familiebedrijf, een teruggang in de vraag naar baksteen, ontmantelde de steenbakkerij en bouwde rond de oven een gleibakkerij voor beschilderde wandtegels en schotels. Deze gleibakkerij werd meer dan 170 jaar met winst gedreven en ruim dertig miljoen tegels en drie miljoen schotels werden in die jaren gebakken en verkocht. In de loop van de 19de eeuw kreeg het bedrijf het zwaar. Het lichte en vaak elegant gedecoreerde serviesgoed uit de Maastrichtse fabrieken was dankzij nieuwe productiemethoden betaalbaar voor brede lagen van
de inmiddels Koninklijke Tichelaar Makkum (ktm) zich met bijzondere producten en projecten die in samenwerking met vooraanstaande ontwerpers en architecten tot stand komen. Het bedrijf weet daarbij unieke productiekennis en ambachtelijke vaardigheden te koppelen aan innovatieve toepassingen. Hoe bijzonder dat nieuwe gebruiksgoed is, kon tijdens deze studiemiddag aan den lijve ervaren worden: thee en koffie werden geschonken in witte met traditioneel blauw decor handbeschilderde porseleinen bekers; suikerbrood en oranjekoek werden geserveerd op de door Hella Jongerius ‘slightly imperfect’ ontworpen bordjes. Nadat keramiek-ontwerper Babs Haenen verteld had over haar samenwerkingsprojecten met Tichelaar, was het tijd om de fabrieken te bekijken en te zien hoe er nog steeds met de hand geschilderd wordt. Tenslotte hebben we een bezoek gebracht aan de 'Tichelaar huizen'. Dit familiehuis dat feitelijk uit twee aan elkaar gekoppelde huizen bestaat, is in 1999 in bezit gekomen van vereniging Hendrick de Keyser. Beide huizen worden nog altijd bewoond door Pieter Tichelaar, vader van Jan. Hij kent als geen ander de geschiedenis van beide 17de-eeuwse huizen, en heeft op bloemrijke wijze zijn kennis hierover met ons gedeeld. De karakteristieke indeling, de kleurstelling van het houtwerk, de rijke betegelingen, maar ook het gebruik van beide panden als kantoor, toonzaal, pakhuis en woning: dit alles waren ingrediënten van zijn boeiend relaas. De twee tegeltableaus met een gezicht op Makkum van J. ten Zweege uit 1850 in het voorhuis behoren zonder meer tot de meest imposante interieuronderdelen.
22-11-11 17:19
Locatie onder de loep
Wet Behoud Cultuurbezit redt Russische schat Hofkapel Anna Paulowna, 1816 Obrechtstraat 9, Den Haag
6 Stichting Het Nederlandse Interieur
In het Haagse Duinoord-kwartier bevindt zich aan de Obrechtstraat, door een tuin verbonden met de pastorie aan de Eerste Sweelinckstraat, een Russisch orthodoxe kapel met op het dak een gouden uivormige koepel. De geschiedenis van deze aan de heilige Maria Magdalena gewijde kapel is verbonden met koningin Anna Pavlovna (1795-1865), de jongste dochter van Tsaar Paul I (1754-1801), die in 1816 trouwde met de latere koning Willem II (1792-1849). De traditie wil dat grootvorstinnen van de Romanov familie hun geloof tot aan hun dood trouw bleven. De bruidsschat die met Anna Pavlovna naar de Nederlanden meekwam, omvatte naast juwelen ook meubels en stoffen ten behoeve van de orthodoxe eredienst. Bovenaan de lijst daarvan, nog aanwezig in het Koninklijk Huisarchief, staan vermeld: gouden gerei van Ernst Johan Friedrich Brandt, St. Petersburg, 1818-1826; zilveren hangkandelaars van de leermeester van Carl Fabergé, Georg Friedrich Pomo (1770-), St. Petersburg, 1818-1826; een garderobe voor de priester waaronder goudlamé- en met zilvergalon afgezette zwart fluwelen kazuifels; een in leer gebonden religieuze bibliotheek; iconen (in Italiaanse stijl zoals gebruikelijk bij de St. Petersburgse elite) etc. Tot deze inventaris behoort ook de iconostase die deel uitmaakte van de veldkerk van Tsaar Alexander I (1777-1825), broer van Anna Pavlovna. Deze heeft dienst gedaan tijdens diens veldtochten tegen Napoleon.
SHNI-11.1736.indd 6
Bij testament liet Koningin Anna vastleggen dat de inventaris van haar kapel na haar dood als één geheel behouden diende te blijven voor de uitoefening van de Russisch-orthodoxe eredienst.(1) Het merendeel van de inventaris van Anna’s voormalige hofkapel wordt conform haar wens nog altijd voor de eredienst gebruikt in de oudste Russisch orthodoxe
verzameling onderkend. Men realiseerde zich het risico dat deze collectie door een oekaze van de patriarch, waaraan de parochie gehoorzaamheid verschuldigd is, uit Nederland zou kunnen verdwijnen. Omdat deze commissie en het ministerie van ocw in verband met andere kwesties zich eerst wilde buigen over de definiëring en het meest doeltreffend beschermen van
parochie in Nederland. Door de beperkte financiële draagkracht van gemeenteleden is de financiële basis voor onderhoud van kapel en inboedel echter minimaal. Hierdoor was deze unieke collectie in een deplorabele staat van onderhoud geraakt. Door onbekendheid en het gegeven dat het geen museale, openbare collectie betrof maar een collectie die nog steeds wordt gebruikt voor haar oorspronkelijke doel, was in eerste aanzet de bereidheid van de Nederlandse overheid om te hulp te schieten bij het wegwerken van het achterstallig onderhoud, zeer beperkt. Uiteindelijk heeft de commissie van de Raad van Cultuur, die de aanwijzingen verricht voor de Wet tot Behoud van Cultuurbezit (wbc) het belang van deze
verzamelingen, heeft de Staatssecretaris op 27 mei 2010 de historische inventaris van de voormalige hofkapel van Koningin Anna Pavlovna gelet op artikel 3 van de wbc aangewezen als beschermde verzameling. Deze onderkenning van het belang heeft ertoe geleid dat vele fondsen, waaronder de Mondriaan Stichting en het Prins Bernhard Cultuurfonds in goed overleg, het mogelijk hebben gemaakt een conserverende restauratie uit te voeren. Hierdoor kon de ‘verborgen Russische schat in Den Haag’ worden gered en is een belangrijke verzameling voor Nederland bewaard. Bijzondere verzamelingen en ensembles, nog steeds in historische samenhang bijeen, zijn uitermate zeldzaam. Deze
22-11-11 17:19
verloren en zijn verworden tot lege hulzen. Dienstruimtes, waaronder keukens, linnen-, servies- en zilverkamers, tuigenkamers en koetshuizen die juist zoveel vertellen over de ontwikkeling op sociaal en technologisch gebied, zijn veelal verloren gegaan en ook niet op foto bewaard gebleven. Kerksluitingen brengen niet alleen het overleven van hun monumentale gebouwen in gevaar maar ook de inventarissen èn hun samenhang. Wat is de waarde van ‘de vijf Zinnen’ van Jan Miense Molenaer in Museum Van Loon wanneer dit museum zou worden opgeheven en de collectie uit elkaar zou vallen? Victor de Stuers heeft in het verleden de noodklok geluid naar aanleiding van
het plunderen van de St. Jan in ’s-Hertogenbosch. Nu moet er blijkbaar weer de noodklok geluid worden, maar dan nog harder want vele ensembles bevinden zich in deze crisistijd in de gevarenzone. Laten wij onze verantwoordelijkheid nemen ten behoeve van de komende generaties om hen niet de voeling met de wortels te ontnemen. Ook zij moeten hun identiteit blijven kunnen vinden en deze uit zich zeker niet alleen in monumentale lege hulzen of in museale presentaties. Het gaat om de kwaliteit van leven zowel van ons als van hen die na ons komen. Wat ten prooi gevallen is laat zich nooit meer herstellen. Nicolaas Conijn
7 Nummer 29-30, november 2011
zijn van wezenlijk belang voor het begrip van de ontwikkeling van onze samenleving door de eeuwen heen en zo wezenlijk voor onze identiteit, als voorraadkamer van ons roerend erfgoed. Naast verzamelingen op industrieel gebied, zoals de inmiddels beschermde historische inventaris van Drukkerij Enschedé, kan hierbij gedacht worden aan bedreigde verzamelingen en ensembles in kastelen en kerken. Exportdreiging is vaak niet de eerste zorg, wel het irreversibele proces van het uiteenvallen, verspreid raken of verlies door verwaarlozing. Helaas hebben vele historische huizen, kastelen en paleizen (paleis Soestdijk is een recent voorbeeld) hun organisch bijeengebrachte inventaris inmiddels
De schatkamer van het nai De toegang tot de onlangs geopende schatkamer van het Nederlands Architectuurinstituut ligt enigszins verscholen in de grote expositiezaal, maar wie de moeite neemt een keldertrap af te dalen vindt daar een ruime uitstalling van bijzondere objecten uit de collectie van het nai. Een honderdtal meesterstukken is hier bijeengebracht; een mix van maquettes, ontwerptekeningen, schetsen en foto's. Architectenbureau oma ontwierp hiervoor de grotendeels glazen behuizing. De karakteristiek van de Nederlandse architectuurtraditie wordt hier volgens de samenstellers gevangen in zes thema's: sober, samen, toegankelijk, maakbaar, experiment en nieuwsgierig. Maar lang niet alle projecten zijn duidelijk bij een thema onder te brengen of zouden evengoed bij een ander thema tot hun recht komen. De sociale woningbouw zoals die
SHNI-11.1736.indd 7
tot voor kort in samenwerking tussen overheden, particuliere woningcorporaties en architecten gestalte kreeg, wordt onder de noemer ‘samen’ geplaatst. Bekend voorbeeld zijn de arbeiderswoonblokken van M. de
Klerk (Amsterdam 1914-1917). Een in wezen vergelijkbaar project als de Woningbouw Hofdijk van J. Verhoeven (Rotterdam 1983) wordt onder de noemer ‘maakbaar’ gepresenteerd. Bij het thema ‘experiment’ zijn
nogal ongelijksoortige projecten bijeengezet. De landschappelijke setting van de landhuizen van J.D. Zocher uit 1840 of de architectuur zonder precedent van Maison Particulière van C. van Eesteren en Th. van Doesburg van ruim tachtig jaar later hebben, op hun verleidelijke presentatietechnieken na, weinig met elkaar van doen. De world bottle van J. Habraken is een mager publiciteitsvehikel voor Heineken en hoort hier al helemaal niet. Ter geruststelling is er de wetenschap dat de diversiteit en de rijkdom van de nai-collectie enorm is, en dat de huidige opstelling in de schatkamer met gemak door honderd even interessante projecten kan worden vervangen. Vaak rouleren is dus het devies.
22-11-11 17:19
Nederlandse Interieur in Frans kasteel Villa Noailles, 1925-1926 Hyères, Var - Frankrijk
8 Stichting Het Nederlandse Interieur
In 1923 krijgen Charles de Noailles en Marie-Laure Bischoffsheim bij hun huwelijk een terrein van ruim anderhalve hectare cadeau in Hyères geheten ‘Le Clos Saint-Bernard’. In 1924 besluiten ze om op het bijzondere stuk grond, afkomstig uit familiebezit, een vakantiehuis te laten bouwen om aangenaam te kunnen overwinteren. Voor het ontwerp van ‘la petit maison dans le Midi’ zoeken Charles en Marie-Laure graaf en gravin De Noailles contact met verschillende architecten zoals Ludwig Mies van der Rohe en Le Corbusier, maar uiteindelijk krijgt Robert Mallet-Stevens (1886-1945) de opdracht voor een huis dat ‘puur architectonisch, gunstig gelegen ten opzichte van de zon en gemakkelijk te bewonen’ moet zijn. Dankzij De Noailles kan hij in 1924 zijn eerste villaontwerp gaan realiseren: een combinatie van kubistische vormen rondom een centrale as. Het is een van de vroegste voorbeelden van kubistisch rationalistische architectuur in Frankrijk. Het vooraanstaande Franse blad Art et Décoration publiceert in 1928 een uitgebreid artikel over het bijzondere vakantieverblijf van Charles en Marie-Laure. De auteur constateert dat in deze modernistische, kubistische villa vanwege de ‘hygiënecultus’ bloemen de enige getolereerde ornamenten zijn. Theo van Doesburg ‘ontwierp’ voor De Noailles een contra-composities ten behoeve van de muurdecoraties in het bloemenkamertje. Dit in 1925 gerealiseerde ontwerp blijkt vanaf het begin echter foutief te zijn uitgevoerd: Van Doesburg
SHNI-11.1736.indd 8
kwam zelf nooit naar Hyères. Mallet-Stevens betrekt verschillende andere kunstenaars bij dit bijzondere project: waaronder Eileen Gray, Sonia Delaunay, Jean Prouvé, Marcel Breuer en de Nederlander Sybold van Ravesteyn. Op de grote ‘Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes’ te Parijs in 1925 krijgt de Nederlandse inzending ook in de Franse pers ruime belangstelling. De zwartwitte kubistische meubels van architect/ontwerper Sybold van
Ravesteyn staan er in scherp contrast tot andere in exotische houtsoorten. De constructie is bijzonder helder en het evenwicht in compositie valt op. De radicale esthetiek doet denken aan het werk van Gerrit Rietveld uit die tijd, waarmee Van Ravesteyn overigens geregeld en intensief contact had. Het echtpaar De Noailles is gecharmeerd van Van Ravesteyns meubelontwerpen en wil deze aanschaffen voor hun villa te Hyères. Die zijn echter van de Utrechtse kunstminnaar Radermacher Schorer waardoor Van Ravesteyn verzocht wordt een ander ontwerp te maken voor de logeerkamer op de tweede etage van de in aanbouw zijnde
de villa. Uit diverse correspondenties is bekend dat hij voor deze kamer een plastisch kleurenschema hanteerde, gebruik makende van blauw, geel, zwart en rood. Zo is op een kastdeur een rode cirkel aangebracht, radiatoren en bovenkasten zijn geel geschilderd. De in Utrecht gemaakte meubels komen eind januari 1926 per schip aan in Marseille. Van Ravesteyn, die als architect voor de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen gemakkelijk kon reizen, haalt ze zelf op om ze naar Hyères te brengen. Al in december 1925 was hij er om de uitvoering van het kleurenpatroon in de logeerkamer te begeleiden. Hoewel het bed nogal gelijkenis vertoont met dat voor Radermacher Schorer (thans in de collectie van het Centraal Museum Utrecht) zijn de geronde zitmeubels door de toepassing van een gekruisde buisstructuur vernieuwend. Korte tijd later ontwerpt Sybold van Ravesteyn als een van de eersten metalen of verchroomde buismeubels (getoond in een door Oud ontworpen woning op de Weissenhofsiedlung te Stuttgart 1927). De geschiedenis van deze bijzondere villa ging verder, de interieurs zijn evenals het meubilair verschillende keren overgeschilderd. Na het overlijden van Marie-Laure wordt het zogenaamde ‘Chateau Saint-Bernard’ verkocht aan de stad Hyères nadat de familie de overgebleven huisraad heeft weggehaald. In 1977 komt de enige teruggevonden stoel uit de logeerkamer naar Nederland voor een overzichtstentoonstelling van werk van Sybold van Ravesteyn in het Centraal Museum Utrecht en wordt opnieuw overgelakt, de
22-11-11 17:19
Lopend onderzoek: Oldenburgse migranten
Monique Teunissen, kunsthistoricus betrokken bij onderzoek
SHNI-11.1736.indd 9
Villa Noailles.
en de beste van hen. Hij leverde een belangrijke bijdrage aan de introductie en verspreiding van de destijds moderne neoclassicistische vormentaal. Geïnspireerd door zijn succes ontwikkelde een groep van streekgenoten hier een heuse niche in de 19e eeuw, net als de Italiaanse en ZuidDuitse meesterstukadoors dat eerder hadden gedaan. Talloze monumentale panden en betere burgerwoningen boven de rivieren bevatten dan ook stucwerk dat door Olderburgse handen is aangebracht.De kennis neemt toe, en inmiddels is er voldoende om dit ook te kunnen delen. Maart jl. hield ik op verzoek van de Oldenburgische Gesellschaft für Familienkunde een voordracht in het Staatsarchief in de hoofdstad van het gelijknamige graafschap. Op 15 oktober jl. ging ik in Emden dieper in op de rol van de Oldenburgse en Nederlandse overheden bij de trek van deze stukadoors, en op 12 november jl. in het Groninger Archief op het Oldenburgs stucwerk in het noorden van ons land. Dit onderzoek wordt in spaarzame vrije tijd uitgevoerd en gaat dus langzaam.
9 Nummer 29-30, november 2011
oorspronkelijke kleuren blijken inmiddels allang vergeten. Jaren van leegstand en aftakeling, initiatieven voor exposities en restauratie, mode - en designfestivals, fotoreportages, workshops zijn voorbij. De Villa Noailles staat inmiddels op de Franse monumentenlijst. Nog steeds krijgen (jonge) kunstenaars hier de kans om hun creativiteit te tonen: ‘la petit maison dans le Midi’ is opnieuw een inspirerend en dynamisch oord. Interacties tussen kunstenaars/ designers/mode-ontwerpers/fotografen/cineasten/architecten van allerlei landen zijn alom gemeengoed geworden. In Hyères wordt het mecenaat van De Noailles en de stimulans die ervan uitging gelukkig niet vergeten. Met veel moeite komen door (kunst)historisch onderzoek documenten en objecten naar boven die de creaties, ontstaan dankzij én met De Noailles, toelichten. Presentaties, reconstructies en restauratie belichten het internationale belang van dit culturele erfgoed. Ook het Nederlandse aandeel verdient meer aandacht. De vele mysteries van dit moderne kasteel blijven fascineren en zijn daarom zeker een reisje naar het zuiden van Frankrijk waard.
Mijn overgrootvader was een boerenzoon uit Oldenburg die in ons land, in Stadskanaal een stukadoorsbedrijf begon. Dat vele Noord-Duitsers hem voorgingen, bleek uit de geschiedenis van de Europese seizoensmigratie die Jan Lucassen beschreef in zijn dissertatie Naar de kusten van de Noordzee (1984). Lucassen stimuleerde mij de betekenis van de Oldenburgse stuc-traditie en de migratie van deze ambachtslieden te gaan onderzoeken. Wijnand Freling, die in 1996 promoveerde op Stucwerk in het Nederlandse woonhuis in de 17e en 18e eeuw, deed daar nog een schepje bovenop en wilde graag weten wat Oldenburgers aan stucwerk in ons land hebben gemaakt. Beide uitdagingen heb ik opgepakt. Inmiddels weet ik dat tussen 1775 en 1900 uit drie agrarische gemeenten in NoordDuitsland meer dan 1000 stukadoors naar Nederland kwamen. Een reële schatting is een aantal van 1500. De betekenis van deze groep ambachtslieden voor het bouwen en wonen is groter dan menigeen zich realiseert. De stukadoor J.B. Logeman (1748-1814), wiens werk beschreven is door Johan de Haan in Hier ziet men uit paleizen (2005), was de eerste
Ir . Gerhard Geerken, onderzoeker
Franse onderscheiding Nederlandse vrijwilligers
Onlangs ontvingen Ir. Rob Brouwers en Harry Pallada de Médaille d’Honneur van het Département de l' Aisne voor hun vrijwillige inzet ten behoeve van de restauratie van de St. Martinuskerk in Jeantes-la-Ville en van de instandhouding daarin van het oeuvre van de Limburgse kunstenaar Charles Eyck. Charles Eyck heeft deze eeuwenoude vestingkerk in 1962 voorzien van ca. 200m2 wandschilderingen, 14 kruiswegstaties en 5 stuks gebrandschilderde glas-in-lood ramen. Eind jaren tachtig van de vorige eeuw verkeerde de kerk in zeer slechte staat. De toestand van de fresco’s was bijgevolg rampzalig. Met subsidie van de Franse overheid en met steun van het Limburgse bedrijfsleven is o.l.v. Harry Pallada door een grote groep Nederlandse vrijwilligers 5 jaar lang gewerkt om het kerkgebouw en de schilderingen van Charles Eyck te restaureren. Deze restauratie werd in 1996 opgeleverd. Rob Brouwers, voorzitter van de Stichting Charles Eyck, ontving deze Franse onderscheiding tevens als waardering voor de creatie van een zevental nieuwe glas-in-lood ramen die het monumentale werk van Charles Eyck in deze kerk completeren.
22-11-11 17:19
Publicaties
10
Kastelenkookboek. Waarachtige recepten uit de keukens van Nederlandse Kastelen en buitenplaatsen Robbie Dell'Aria Kastelenkenner Dell’Aira heeft aan de hand van oude culinaire teksten, waaronder nooit eerder gepubliceerde handschriften uit lang vervlogen tijden, tal van recepten gereconstrueerd om opnieuw te worden bereid én geproefd. Hierbij is hij geadviseerd door diverse deskundigen op het gebied van culinaire geschiedenis. Het boek wordt verluchtigd door begeleidende verhalen over excentrieke bewoners een aantal bekende en onbekende Nederlandse kastelen en buitenplaatsen.
Stichting Het Nederlandse Interieur
Zutphen, Uitgeverij KunstMag, 2011 hardcover, 200 pp, rijk geïllustreerd in kleur, ¤ 34,95 isbn
9789075979305
Rechte stoelen, rechtschapen burgers. Wonen volgens 't Binnenhuis Yvonne Brentjens ’t Binnenhuis opent in 1900 in Amsterdam zijn deuren als een van de eerste designwinkels van Nederland. De meeste stukken die daar werden verkocht zijn ontworpen door H.P. Berlage en Jac. van den Bosch. De clientèle van deze woonwinkel is onderzocht met behulp van het klantenboek en het opusboek: befaamde hoogleraren, veel hoger opgeleiden, veel ‘nieuw geld’ waarbij diverse succesvolle industriëlen. Nooit eerder gepubliceerde foto’s tonen de interieurs van ruim dertig families. In een bijlage het complete klantenbestand ca 1300 namen. Zwolle, wbooks, 2011 (i.s.m. Haags gemeentemuseum) paperback 368 pp, rijk geïllustreerd, ¤ 39,95 isbn
9789040078279
Het Huis Van De Burgemeester. Herengracht 502 in Amsterdam Coert Peter Krabbe, Hillie Smit Herengracht 502, sinds 1927 de residentie van de Amsterdamse burgemeester, is in 1671-1672 gebouwd. De representatieve verdieping, tegenwoordig gebruikt voor ontvangsten van de burgemeester, bevat unieke en rijk gedecoreerde 18de- en 19deeeuwse interieurs: uitzonderlijke stucpanelen naar ontwerp van Abraham van der Hart, Italiaanse schoorsteenmantels, betimmeringen, tapisserieën en meubilair bewaard uit omstreeks 1870. Hilversum, Thoth, 2011 (i.s.m. Bur. Monumenten & Archeologie, Amsterdam) paperback, 192 pp, rijk geïllustreerd, ¤ 24,50 isbn
9789068685466
Het paleis van de republiek. Geschiedenis van het Stadhuis van Amsterdam Pieter Vlaardingerbroek De architect Jacob van Campen ontwierp in het midden van de 17de eeuw het buitengewoon monumentale Amsterdamse stadhuis. Dit Paleis van de Republiek behield gedurende de eeuwen zijn status als belangrijkste gebouw van Nederland. Bij gebrek aan paleizen liet Lodewijk Napoleon, de eerste koning van Holland, verkoos dit gebouw als paleis en sindsdien heeft het gebouw altijd
SHNI-11.1736.indd 10
deze functie behouden. Dit boek behandelt het stadhuis van Amsterdam binnen een architectuurhistorische context. Naast de ontwerpgeschiedenis komt het uiterlijk en de betekenis van het gebouw uitvoerig aan bod. Daarnaast gaat het uitgebreid in op de herbestemming tot paleis en eindigt met de meest recente restauratie. Zwolle, wbooks, 2011 (i.s.m. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed) gebonden, 288 pp, rijk geïllustreerd, ¤ 39,95 isbn
9789040086618
Kitchen Portraits Erik Klein Wolterink, Linda Roodenburg Keukens vastgelegd in hun ‘natuurlijke staat' gefotografeerd door Klein Wolterink. Keukens met geopende laden, gootsteenkastjes, koelkasten en ovendeuren: elk onderdeel afzonderlijk gefotografeerd en later digitaal tot één geheel gemonteerd. Tezamen geeft dit een zeer herkenbaar beeld, een soort verticale kaart van een keuken. Bij nadere beschouwing blijken verticale en horizontale gezichtspunten te gecombineerd met talloze verdwijnpunten. Amsterdam, Publisher Fw, 2011 (i.s.m. Galerie Bart) 240 pp, rijk geïllustreerd in kleur, ¤ 25,00 isbn
9789490119119
Noord-Nederlandse meubelen van renaissance tot vroege barok 1550-1670 Loek van Aalst, Annigje Hofstede Uitbundig overzichtswerk van de Nederlandse 17de-eeuwse meubelkunst. Voorafgegaan door een beschrijving van de historische, economische en sociale aspecten van Nederland in de 17e eeuw is er een uitgebreide inleiding op de verschillen in meubelkunst per provincie. Daarnaast zijn de specifieke aspecten van ieder meubeltype in een bepaalde regio of gebied beschreven. Houten, hes & de graaf Publishers, 2011 gebonden, 518 pp, ca. 800 afb, ¤ 99,50 isbn
9789061943501
De koorbanken van Oirschot en Aarschot. Gezien door de lens van Hans Sibbelee en Jan Verspaandonk Christel Theunissen, Paul Maas & Jos Koldeweij (redactie) Tot de verwoesting in 1944 stond in de St-Petruskerk te Oirschot een belangrijk 16de-eeuws koorgestoelte, gemaakt door de Eindhovense schrijnwerker Jan Borchmans. Koorbanken – bedoeld als zitplaats voor geestelijken die in het koor de getijden zingen – behoorden in heel West-Europa tot het vaste meubilair van kapittel- en kloosterkerken en op kleinere schaal waren ze ook aanwezig in parochie- en dorpskerken. Het snijwerk van het eikenhouten koorgestoelte combineerde religieuze voorstellingen met wereldse afbeeldingen: van heel devoot tot speels en zelfs obsceen.
Madelief Hohe, Jet Pijzel-Dommisse De verbazingwekkende en diverse wereld van miniatuur, uiteenlopend van een kersenpit gevuld met een vijfhonderddelig gouden servies, tot aan een miniatuurboek, een piepklein schilderij, een museum met prachtige werken van de ‘groten’ der aarde of een werkbank met gereedschap. Voor xxsmall zijn uit museumdepots en particuliere collecties veelal totaal onbekende modelhuizen, poppen en voorwerpen bijeen gebracht. Zowel opdrachtgevers als ambachtslieden, kunstenaars en hobbyisten die deze objecten maakten, moeten gefascineerd zijn geweest door de wondere wereld van het extra kleine. Zwolle, wbooks, 2011 (i.s.m. Gemeentemuseum, Den Haag) paperback 128 pp, rijk geïllustreerd, ¤ 27,95 isbn
9789040078323
Geschiedenis en ontwikkeling van het isoleren in Nederland. B.H.J.N. Kooij Een eerste verkenning van historische isolatiematerialen en hun toepassingen in monumenten, een onderwerp waarover vrijwel niets is geschreven. Deze publicatie is uitvoerig overzicht van oude en jongere isolatiematerialen zoals die in Nederlandse monumenten zijn aangetroffen, van mos, riet, hennep en kurk tot haverkaf, zeegras en zaagsel, maar ook kolenas, hollith en asbest. Den Haag, Sdu Uitvegers 2011 Praktijkreeks Cultureel erfgoed, afl. 15, nr. 40 paperback 140 pp, geïllustreerd, prijs onbekend
Marcel Wanders Interieur Marcel Wanders Eerste monografie over de interieurprojecten van Marcel Wanders waarin zijn belangrijkste interieur- en architectuurprojecten uitgebreid in beeld zijn gebracht. Van de VIP Lounge van het Nederlandse paviljoen op de Expo 2000 in Hannover tot het Mondrian South Beach hotel in Miami, de modewinkel Villa Moda in Bahrein en het Kameha Grand Hotel in Bonn. Wanders' sprookjesachtige interieurs zijn stuk voor stuk flamboyant, rijk aan detail en larger than life. Arnhem, Uitgeverij Terra – Lannoo, 2011 gebonden, 256 pp, rijk geïllustreerd, ¤ 59,95 isbn
9789089894229
Zoelen. Symbool van macht en weelde F. Vogelzang, L. Wevers Het middeleeuwse kasteel Zoelen, gelegen in de Betuwe boven Tiel, met haar rijke geschiedenis herbergt nog altijd diverse monumentale vertrekken. Andere bijzondere interieurelementen aan- en ingebracht door illustere families als de Van Rossems, de Vijghs en Verstolk hebben het huis inmiddels jaren geleden weer verlaten.
Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 2011
Utrecht, Matrijs 2011 (i.s.m. Nederlandse Kastelen-
gebonden, 178 pagina's, rijk geïllustreerd, ¤ 20,00
stichting)
isbn
9789460040856
xxsmall.
Poppenhuizen, poppen, voorwerpen in miniatuur
genaaid, 96 pp, rijk geïllustreerd in kleur, ¤ 14,95 ISBN 9789053454275
22-11-11 17:19
Recensie Nederlands Openluchtmuseum verwerft ijssalon IJssalon Venezia, 1948 Voorstraat 8, Utrecht
11 Nummer 29-30, november 2011
De Amsterdamse School. Verbeelde idealen Menno Jonkers, Alice Roegholt (tekst), Floris Leeuwenburg (fotografie) Iedereen denkt deze architectuurstroming wel te kennen, maar dit boek over de Amsterdamse School toont de nodige verrassingen. De tekst is summier en soms wat kort door de bocht. De auteurs stellen ondermeer dat ‘de ideologie van de Amsterdamse School [zich] richtte op een nieuwe samenleving’ en dat de daarbij gebruikte beeldtaal vooral in de sociale woningbouw toepassing vond. Zij realiseren zich onvoldoende dat dit al voor het eerste meesterwerk van de stroming - het Scheepvaarthuis van Johan van der Mey - en voor latere uitingen zoals kerken van ondermeer Berend Boeyinga en Egbert Reitsma bepaald niet opging. De vlag van de Amsterdamse School is nu eenmaal een veelkleurige en niet een rode zoals de samenstellers suggereren. De reikwijdte van het gebied waarop werd vormgegeven komt in het boek goed naar voren, van architectuur tot gevelbelettering, glas-in-lood en meubilair. In een boek als dit moeten keuzes worden gemaakt, maar het ontbreken van werk van bv Guillaume la Croix –Koppegebouw-, Adriaan Grimmon -glas-in-lood-, Cornelis Kruyswijk -gevelbelettering- of Arnold Moen -Hervormde kerk Amsterdam-Noord- is een gemis. Ook Amsterdamse Schoolvoorbeelden in voormalig Nederlands-Indië komen in het boek niet voor. De literatuurlijst achterin is niet al te uitgebreid en houdt het na 2000 vrijwel voor gezien. De detailfotografie is soms op de rand van archi-porno.Wat het boek wel duidelijk maakt is dat de eerste beweging voor expressionistische architectuur in Nederland, die gewoonlijk met het overlijden van voorman Michel de Klerk in 1923 dood wordt verklaard, met wat epigonaal gesputter in de provincie als coda, nog een tijdlang daarna springlevend bleef.
In de jaren twintig van de vorige eeuw verliet Guido de Lorenzo zijn geboortestreek in Noord-Italië om elders in Europa zijn geluk te beproeven. Na enkele omzwervingen vestigde hij zich in 1928 in Utrecht en begon daar aan de Voorstraat – toen nog op nummer 80 – Venezia, de eerste echte ijssalon van Nederland. De ijsverkoop op straat was in die tijd heel gebruikelijk – in Utrecht alleen al reden er ca. 28 ijscowagentjes rond; een ijssalon, dat was iets nieuws. Talloze families kwamen er ijs eten omdat het ijs er zo lekker was en het interieur van de ijssalon zo mooi. Venezia had twee belangrijke blikvangers: de grote tl-verlichting in de vorm van een gondel, en de toonbank met de door studenten van de Utrechtse kunstacademie ontworpen linoleumdecoraties. De Italiserende linoleum-mozaiekvoorstelling is van een later datum (ergens in jaren ’50). Ook de plafondverlichting in blauw en roze pastelkleuren dateert uit 1948. Volgens zeggen de eerste tl-verlichting van Philips buiten regio Eindhoven. Op aandringen van kleinzoon Carlo werd de inrichting verrijkt met een reconstructie – d.w.z. geen kopie maar een interpretatie (‘decorobject’) – van het soort ijscokarren waar zijn opa mee rondreed. Boven de ijssalon is de woning van de familie De Lorenzo. Daar bevonden zich ook vertrekken waar (een deel van) het personeel woonde, en een ruimte waar de werkkleding hing, en waar de was gestreken werd. Het interieur van de woning is gemeubileerd met (in Nederland gekochte) Duitse Biede Biedermeier meubels, Door de moeder van De Lorenzo aangeschaft in de jaren veertig. IJssalon Venezia werd beroemd, niet alleen in Utrecht maar ook ver daarbuiten. Oud-personeelsleden die voor zichzelf begonnen noemden hun zaak dikwijls ook Venezia (in verschillende spellingsvarianten) en liftten zo mee op het succes van de Utrechtse zaak. In de afgelopen decennia zijn er veel ‘Italiaanse’ ijssalons verdwenen. Carlo de Lorenzo hield het lang vol, maar omdat geen van zijn kinderen de zaak wilde overnemen besloot hij in 2009 de zaak te sluiten en het grote pand aan de Voorstraat 8 te koop te zetten. Hiermee zou het interieur van deze oudste ijssalon van Nederland verloren gaan. Op dat moment kwam het Openluchtmuseum in beeld. Aan de hand van IJssalon Venezia zijn – naast het interieur - verschillende verhalen te vertellen die passen bij het nom: zoals het verhaal over de migratie van (Noord-) Italiaanse families naar Nederland en het verhaal van het ijs-happen als familie-uitje. Een aanwinst dat het fenomeen ‘ijssalon’, zo kenmerkend voor de periode van de wederopbouw, behouden blijft.
De Amsterdamse School. Verbeelde idealen Amsterdam, Museum Het Schip, 2011 Gebonden, 224 pp, geïllustreerd, ¤ 45 isbn 9789081439701
SHNI-11.1736.indd 11
22-11-11 17:19
Activiteiten & Agenda
12 Stichting Het Nederlandse Interieur
Afscheidssymposium van Anne van Grevenstein: Het historisch interieur: ruimte voor reflectie Aula u va Amsterdam, 14 december Woensdagmiddag 14 december neemt de Universiteit van Amsterdam afscheid van prof. Anne van Grevenstein als hoogleraar Praktijk van Conservering en Restauratie. Anne van Grevenstein heeft in de afgelopen jaren een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de opleiding Conservering en Restauratie, die in het najaar van 2005 aan de Universiteit van Amsterdam van start is gegaan. Intussen heeft een aantal studenten met succes het masterdiploma behaald en heeft ook een aantal studenten het post-initiële traject dat opleidt tot restaurator met goed gevolg doorlopen. Tijdens dit symposium zullen diverse sprekers – waaronder Eloy Koldeweij, Krijn van den Ende en Rudi Ekkart – in korte bijdragen hun licht laten schijnen op aspecten van de conservering en restauratie van een deel van het cultureel erfgoed dat Anne van Grevenstein altijd zeer na aan het hart heeft gelegen: de historische binnenruimten. De keynote lecture zal worden verzorgd door Sarah Staniforth, sinds 2005 Historie Properties Director van de National Trust, Engeland.
land poppenhuizen een serieuze zaak Welgestelden spenderen soms evenveel geld aan deze kostbare hobby als aan hun eigen woning. In deze tentoonstelling is de geschiedenis van de wooninrichting te zien in pronkpoppenhuizen uit de 17de eeuw tot en met eigentijdse miniatuurhuizen geheel ingericht in modern design. Alles, maar dan ook werkelijk alles, wordt al eeuwenlang in miniatuur nagemaakt: van stoelen tot bedden, van zilveren serviezen tot Delfts blauwe vazen, van koperen pannen tot de trouwjurk van prinses Mabel. In de tentoonstelling is niet alleen oog voor de Nederlandse wooncultuur. Ook zijn er bijvoorbeeld een Duits, een Engels en een Italiaans poppenhuis te zien en een Japanse keuken en een Chinese tempel. Bijzonder is dat de huizen gecombineerd worden met poppen, die kleding dragen uit dezelfde periode of in hetzelfde thema. Ook de moderne tijd is goed vertegenwoordigd met een ado poppenkamer in de vormgeving van De Stijl, een vijftiger jaren modelwoning en een poppenhuis naar Gerrit Rietveld.
die helemaal geen Zeeuwse oorsprong hebben: houtsnijwerk uit Friesland, Chinees porselein, likeurglazen uit Duitsland, een bierpul uit Groot-Brittannië en Delfts aardewerk. Ook in de streekdracht zijn exotische stoffen verwerkt zoals damast uit Groot-Brittannië en sits uit India. Dit geeft, bedoeld of onbedoeld, een interessante kijk op het genretafereel als presentatievorm; de alledaagse omgeving, in dit geval de huiskamer als uitstalling van persoonlijke objecten waar onze identiteit aan afgelezen kan worden, bestaat altijd uit heel verschillende objecten van verschillende plekken en uit verschillende tijden. Of drukt de aanwezigheid van deze exoten juist de eigenheid van de Zeeuwen uit? Het Zeeuws Museum vraagt de bezoeker de herkomst en sociale betekenis van de objecten in De Ouderwetse Kamer te helpen verklaren. Samen met Rnul Interactive uit Rotterdam creëert het museum een interactieve presentatie waarin kennis over de collectiestukken met het museum kan worden gedeeld.
www.gemeentemuseum.nl
Beelddocumentatie historische interieurs bij het rkd Sinds kort is de beelddocumentatie van het rkd uitgebreid met een nieuwe rubriek: historische interieurs, die is ondergebracht bij de afdeling Historische Topografie. Bij deze afdeling is het beeldmateriaal niet geordend op naam van de kunstenaar, maar op adres of locatie. Deze nieuwe rubriek is voor een groot samengesteld uit de beelddocumentatie interieurs afkomstig van de vakgroep kunstgeschiedenis van de Universiteit Leiden. Zij maakte deel uit van de beelddocumentatie kunstnijverheid die is aangelegd onder leiding van professor Willemijn Fock, thans emeritus hoogleraar kunstnijverheid en interieurkunst. De schenking omvat onder meer de uitgebreide fotodocumentatie van het unieke Rapenburg-project. Een ander deel wordt gevormd door de omvangrijke en minutieuze fotodocumentatie van het Koninklijk Paleis op de Dam te Amsterdam (thans 25 dozen), die het rkd als schenking ontving van de Vrije Universiteit. Voorts zijn tal van andere interieurfoto's aan deze documentatie toegevoegd, zoals overzichtfoto's van vertrekken die tussen 2001 en 2007 werden gemaakt in het kader van het project Inventarisatie Decoratieve Interieurschilderingen in Nederland (1600-1940). De rubriek, die in de toekomst zeker nog zal groeien, is een belangrijke bron voor elke onderzoeker op het gebied van het historisch interieur in Nederland en voor iedereen die op een of ander manier geïnteresseerd is in het Nederlands interieur of op zoek is naar een afbeelding van een specifiek interieur.
van kennis bij ontwerpers van het productieproces
Oranje Boven! Paleis Het Loo Apeldoorn, t/m 8 jan De tentoonstelling toont een omvangrijke keuze uit een bonte verzameling Oranjesouvenirs. Al sinds de 16de eeuw is het Huis Oranje-Nassau verweven met het Nederlandse volk. Geboorte, huwelijk, overlijden of een inhuldiging zijn momenten van persoonlijk én politiek belang. Al die momenten hebben sinds eeuwen vaste vorm gekregen in souvenirs. Doorgaans ging het om niet al te kostbare producten die met de hand konden worden gemaakt, zoals tabakspijpen of borden van aardewerk, beschilderd met oranjeappeltjes, een portret en een jaartal. Toen in de 19de eeuw de industriële massaproductie opkwam, konden de Oranje-souvenirs elke gewenste vorm aannemen: van bekers, glazen, parfumflesjes en horloges tot zakdoeken, sigarenbandjes, bierviltjes en T-shirts.
in de meubelindustrie en de betekenis van kleur
www.paleishetloo.nl
www.restauratoren.nl
Presentatie Elmar Berkovich, meubelontwerper en interieurarchitect 1897-1968, na i Rotterdam, 2 december Elmar Berkovich (1897-1968) was een toonaangevend meubelontwerper en interieurarchitect in Nederland in de periode 1925-1965. Vóór de Tweede Wereldoorlog was hij in dienst van de firma Metz & Co in Amsterdam, daarna bij Philips in Eindhoven. Bij zijn interieuropdrachten voor grote complexen zoals fabrieken, kantoren en ziekenhuizen ging zijn aandacht vooral uit naar de ambiance, de verlichting en het kleurgebruik. Zijn meubels dragen onmiskenbaar een eigen stempel, door hun comfort, hun deugdelijke constructie en toepassing van hoogwaardige materialen. Ook ontwierp hij een groot aantal stoffen. In publicaties onderstreepte Berkovich het belang
voor de beleving van het interieur. Bij de presentatie van het boek in de Bakemaserre van het na i zal Mienke Simon Thomas, conservator toegepaste kunst van museum Boijmans Van Beuningen, een korte inleiding houden. De uitgave verschijnt in de bonas boekenreeks www.bonas.nl xxsmall Poppenhuizen en meer in miniatuur Gemeentemuseum Den Haag, t/m 25 maart De fascinatie voor de wereld in het klein is van alle tijden. Al in de Chinese en Griekse oudheid werden er voorwerpen in miniatuur gemaakt. Niets wekt zo de verwondering op als een tot in perfectie nagemaakt serviesje in goud dat in een kersenpit past. En niets spreekt zo tot de verbeelding als een oud poppenhuis dat volledig is ingericht waardoor het wonen in vroeger tijden geheel tot leven komt. In de 17de en 18de eeuw zijn in Neder-
SHNI-11.1736.indd 12
De Ouderwetse Kamer, hedendaagse reconstructie van een museale stijlkamer Zeeuws Museum, Middelburg Na zich een eeuw lang gericht te hebben op de wonderen van de wereld, gaan de leden van het Zeeuws Genootschap in de 19e eeuw op zoek naar de bronnen van het Zeeuws-eigene. Al ver voordat de collectie wordt ondergebracht in de Zeeuwse Museumstichting wordt decennialang een 19e-eeuwse boerenstijlkamer tentoongesteld. Het ‘tableau vivant’ is kenmerkend voor deze periode in de geschiedenis van het tentoonstellen. De 'Walcherse Kamer' moet een beeld geven van een doorsneehuiskamer van een boerengezin op Walcheren. Het gaat hierbij meer om het totaalbeeld dan om de individuele objecten. Onder de objecten die gebruikt worden voor de inrichting bevinden zich tal van zaken
www.zeeuwsmuseum.nl
http://website.rkd.nl/Collecties/Beelddocumentatie
Ideeën welkom Bijdragen voor de Nieuwsbrief kunnen worden gestuurd naar de redactie. Van Eeghenstraat 83, 1071 ex Amsterdam.
[email protected]
22-11-11 17:19