STEM monitor 2015 SITUERING In het STEM-actieplan 2012-2020 van de Vlaamse regering werd voorzien in een algemene monitoring van het actieplan op basis van een aantal indicatoren. De STEM monitor geeft inzicht in evoluties van relevante STEM – indicatoren rond instroom-, doorstroom- en uitstroomgegevens van leerlingen, cursisten en studenten. De evoluties worden bekeken tegenover een overeengekomen ‘nuljaar’ (nulmeting). We gebruiken hiervoor de gegevens van het referentiejaar 2010-2011. De bedoeling is om de gegevens om de twee jaar te actualiseren. Op 17 april 2013 werd door de STEM stuurgroep de eerste versie van de STEM monitor goedgekeurd. Zoals afgesproken wordt de STEM monitor dit jaar geactualiseerd met (waar mogelijk) gegevens t.e.m. schoolen academie jaar 2014-2015.
DOELSTELLINGEN De STEM monitor geeft inzicht in evoluties maar geeft geen harde bewijslast naar de oorzaken van deze evoluties (causaliteit). Op basis van de indicatoren kunnen wel (cijfermatige) doelstellingen geformuleerd worden op korte en (middel)lange termijn. Doelstellingen op korte termijn zijn enkel zinvol voor indicatoren die voldoende ‘beleidsgevoelig’ zijn. Hieronder verstaan we indicatoren waarvan hypothetisch kan verondersteld worden dat ze snel kunnen wijzigen als gevolg van acties of beleid (voorbeeld: instroom of studiekeuze). Het heeft weinig zin om kortetermijndoelstellingen te formuleren op loggere (maar daarom niet minder relevante) indicatoren (bijvoorbeeld STEM studiebewijzen). Die gebruiken we voor (middel-) -lange termijndoelstellingen. Op lange termijn is de kernboodschap van het STEM-actieplan: meer jongeren aantrekken en positief motiveren voor wetenschappelijke en technische studierichtingen en beroepen. Alleen zo komen we tegemoet aan de behoeften van de kenniseconomie en de arbeidsmarkt. Het STEM-actieplan 2012-2020 streeft op middellange termijn naar: 1. Meer starters en afgestudeerden in STEM-opleidingen en –richtingen die kampen met een tekort aan leerlingen/studenten, zowel in het secundair onderwijs als in het hoger onderwijs. 2. Minstens een derde van de leerlingen/studenten in een STEM-opleiding zijn meisjes. 3. Meer leerlingen/studenten er arbeidskrachten in het STEM-domein.
www.ond.vlaanderen.be
Het STEM-platform (eerste advies) adviseerde in 2013 de stuurgroep en de regering om duidelijke cijferdoelen te formuleren. Het Platform stelde volgende cijfermatige doelen voorop: 1. Algemeen minstens het OESO-gemiddelde voor leerlingenprestaties halen of een betere score. 2. In andere gevallen een voortgang met 4 procentpunten in de instroom in STEM boeken in de periode 2011 - 2020. 3. De stijging moet voor een aanzienlijk deel komen van een hogere participatie van vrouwen aan STEM-studierichtingen. 2011
2015
2020
1
Vrouwenaandeel in secundair onderwijs (instroom 3de graad)
27,40 %
29,68%
33,33%
2
Marktaandeel STEM-richtingen in Professionele Bachelors (instroom)
23,82%
26,07%
27,82%
3
Vrouwenaandeel in Professionele STEM-Bachelors (instroom)
21,13%
22,53%
25,20%
4
Marktaandeel STEM in Academische bachelors (instroom) Vrouwenaandeel in Academische STEM-bachelors (instroom)
29,02%
30,98%
33,02%
33,50%
33,63%
33,50%
5
VASTSTELLINGEN We presenteren hier de belangrijkste vaststellingen voor de instroom, doorstroom en uitstroom indicatoren uit de STEM monitor 2015. Zoals hiervoor al gezegd worden de vaststellingen afgezet tegen het referentiejaar 2011-2012, ook als er gegevens beschikbaar zijn van de jaren daarvoor. We vergelijken de resultaten ook met de doelstellingen van het STEM-actieplan en STEM-Platform.
HOGER ONDERWIJS In het hoger onderwijs noteren we een stijging van het aantal studenten dat instroomt in STEM-studierichtingen. Het genderverschil blijft evenwel bestaan en het aandeel vrouwen in STEM blijft zo goed als constant. Het % vrouwen is het grootst in de academische opleidingen. In HBO5 is het totaal aantal studenten dat instroomt nagenoeg constant (ongeveer 18.000 studenten). De instroom van het aantal STEM-cursisten is echter stijgend. In het academiejaar 2013-2014 is het aandeel STEM-studenten in HBO5 gestegen tot 25,55%. Dat is een stijging www.ond.vlaanderen.be
met meer dan 2%-punt t.o.v. het referentiejaar. Het % vrouwen in STEM binnen HBO5 stijgt met 5%-punt. Hiermee is het aandeel STEM-vrouwen gestegen tot 16,58%. We zien voorts dat STEM-richtingen binnen HBO5 samen goed zijn voor 1/4 van het totaal aantal HBO5 studenten. In de professionele bachelor stijgt het totaal aantal studenten. Het aantal STEM-studenten stijgt eveneens. In het academiejaar 2013-2014 is het aandeel STEM-studenten gestegen tot 24,98%. Dat is een stijging met meer dan 1%-punt t.o.v. het referentiejaar. We schuiven hiermee op naar de door het Platform vooropgestelde 27,82% voor de professionele bachelor tegen 2020. Het % vrouwen schommelt rond de 21%. Hiermee blijven we nog altijd onder de vooropgestelde 25,20% tegen 2020. In de academische bachelor neemt het totaal aantal studenten dat instroomt niet langer toe. De instroom in STEM-richtingen stijgt wel nog. Ook procentueel neemt het aantal STEM-studenten in de academische bachelor toe en bedraagt nu 30,29%. Hiermee evolueren we positief naar het vooropgestelde % van het STEM Platform voor tegen 2020. Het aandeel vrouwen bedraagt 33,5 % (1/3) en voldoet hiermee al aan het gevraagde % vrouwen door het STEM Platform tegen 2020. In de masteropleidingen stijgt het totaal aantal studenten. De instroom van STEM studenten stijgt eveneens en ook procentueel zien we een toename van 0,5% t.o.v. het referentiejaar. Het aandeel vrouwen in STEM-opleidingen in een eerste masterjaar stijgt met bijna 1,5%-punt t.o.v. van het referentiejaar. We bereiken hiermee 33,39%. Anders gezegd is dus 1/3 van de STEM-studenten in een eerste masterjaar vrouw. Het studierendement (doorstroom) van STEM-studenten hoger onderwijs is hoger dan voor andere studenten. In het algemeen kent het studierendement in de bachelor een licht dalende evolutie. T.o.v. de studenten in andere studierichtingen hebben de studenten in STEM een beter studierendement (74,13% t.o.v. 72,84%). In vergelijking met nulmeting daalt de doorstroom voor beide groepen (in de bachelor). Een grotere instroom is dus zeker geen garantie dat effectief ook meer studenten zullen uitstromen en beschikbaar zullen zijn voor de arbeidsmarkt. Voor STEM-studenten merken we op dat het studierendement in de professionele bachelor lager is dan dit van andere studenten. In de academische opleidingen is het studierendement van STEM-studenten hoger dan van de andere studenten. Het aantal STEM-studiebewijzen (uitstroom) HO stijgt. Hiermee volgt het aantal STEM-studiebewijzen de algemene evolutie. Het aandeel vrouwen hierin kent het laatste jaar een positieve evolutie. Het marktaandeel van STEM in de uitstroom hoger onderwijs is het voorbije jaar terug gestegen. Het aandeel STEM-diploma’s t.o.v. de bevolking komt daarmee ook hoger uit. Het absolute aantal STEM-studiebewijzen stijgt. Algemeen kunnen we stellen dat de (absolute) toename in STEM studiebewijzen het gevolg is van de expansie van het hoger onderwijs. Het aantal vrouwen dat uitstroomt met een STEM-studiebewijs is eveneens gestegen en bedraagt nu meer dan 30%.
www.ond.vlaanderen.be
Het % STEM diploma’s op de populatie met een diploma HO schommelt rond de 25% (1/4), maar kende het laatste jaar terug een stijging. Per 1000 inwoners van de populatie 20-29 – jarigen zijn een stijgend aantal jongeren met een STEM-diploma, t.o.v. het referentiejaar. Het aantal STEM studiebewijzen stijgt van 16,37 naar 17,18 STEM-diploma’s op duizend inwoners van de populatie 20-29-jarigen. SECUNDAIR ONDERWIJS In het secundair onderwijs merken we een stijging van het % meisjes in STEM-richtingen in tweede en derde graad en dit voor alle onderwijsvormen. Verder is er t.o.v. de nulmeting een beperkte stijging van het aantal leerlingen dat instroomt in STEM-richtingen in de tweede graad en dat voor alle onderwijsvormen . Algemeen zien we dat in de tweede graad het aandeel STEM-leerlingen lichtjes is gestegen (34%), in de derde graad blijft het aandeel status quo (43%). Het % meisjes stijgt in de tweede graad boven de 24% en in de derde graad boven de 29%. Hiermee doen we het beter dan in 2011. In ASO zijn er voldoende leerlingen die in STEM richtingen instromen en stijgt het aandeel t.o.v. het referentiejaar: naar de 30% in de tweede graad en 52% in de derde graad. Het aandeel meisjes in STEM - richtingen stijgt in de tweede graad boven de 45% en in de derde graad boven de 48%. Hiermee komen we al veel hoger uit dan de tegen 2020 gevraagde 33,33% door het Platform. In de 2de graad TSO stijgt de instroom van STEM-leerlingen en neemt ook hun aandeel toe. Dit gaat in tegen de globaal dalende trend binnen TSO. Ook het aandeel meisjes in TSOSTEM klimt t.o.v. de nulmeting. In de 3de graad TSO blijft het aandeel STEM-leerlingen stabiel. Het aandeel meisjes neemt jaar na jaar toe tot, maar blijft laag: 15,83%. In BSO is de instroom aan leerlingen in STEM-richtingen stabiel of dalend. We merken tevens dat het aandeel meisjes in STEM binnen BSO laag blijft, al zien we in de derde graad BSO dat het % meisjes sinds de nulmeting is gestegen tot 4,17% . Steeds meer leerlingen met een STEM -diploma secundair onderwijs stromen door naar een STEM-richting in het hoger onderwijs. De doorstroom van jongeren met een STEM-diploma secundair onderwijs naar een STEMrichting in het hoger onderwijs is gestegen t.o.v. de nulmeting. Het percentage jongeren dat doorstoomt in STEM HO is met bijna 3% punt gestegen en bedraagt 43,22%. voor het academiejaar 2013-2014. Dat wil zeggen dat we er steeds beter in slagen om leerlingen die in het secundair onderwijs voor een STEM-richting kiezen ook in het hoger onderwijs binnen STEM te houden. Die vaststelling geldt ook voor meisjes, waar het aandeel uitkomt op 31,43%. De PISA prestaties van de Vlaamse 15-jarigen jongens en meisjes liggen boven het OESOgemiddelde, zowel voor wiskundige geletterdheid als wetenschappelijke geletterdheid. T.o.v. van de meeting van 2009 is er voor beide indicatoren wel een daling.
www.ond.vlaanderen.be
De gemiddelde PISA- prestaties van de Vlaamse 15-jarigen voor wiskundige en wetenschappelijke geletterdheid liggen in 2009 en 2012 hoger dan het OESO-gemiddelde. Hiermee voldoen we aan de doelstellingen van het STEM-platform. Maar we merken wel dat in 2012 de gemiddelde PISA-prestaties van 15-jarigen lager zijn dan de gemiddelde prestaties van 15-jarigen in 2009 en dat voor alle onderwijsvormen. Jongens doen het voor wiskundige geletterdheid beter dan meisjes. Voor wetenschappelijke geletterdheid is er geen significant verschil tussen jongens en meisjes. Het absolute aantal leerlingen dat het secundair onderwijs verlaat (uitstroom) met een STEM-studiebewijs daalt lichtjes maar dat is een gevolg van demografie. Procentueel is het aantal leerlingen met een STEM-studiebewijs licht gestegen t.o.v. de nulmeting. De daling van het aantal leerlingen dat met een STEM-studiebewijs het secundair onderwijs verlaat volgt de algemene daling van het aantal leerlingen met een studiebewijs secundair onderwijs. Ondanks die daling is het % uitstromende leerlingen met een STEM-studiebewijs gestegen tot boven 44%. In ASO loopt dit zelfs op tot 52%. In BSO en TSO blijft het % STEMstudiebewijzen echter constant en ligt lager dan in ASO (38% in BSO en 22% in TSO). Het % meisjes dat met een STEM studiebewijs uit het secundair onderwijs uitstroomt is gestegen tot boven de 30%.
ALGEMENE CONCLUSIES 1. De evoluties rond STEM verschillen volgens onderwijsniveau en onderwijsvorm. 2. Er is een positieve evolutie merkbaar in de richting van de vooropgestelde kwantitatieve doelstellingen voor meer instroom in STEM-richtingen zoals opgenomen het STEM-actieplan en het eerste advies van het STEM-platform, maar niet overal en niet in dezelfde mate. 3. In het hoger onderwijs neemt het aantal STEM-studenten toe. 4. In het secundair onderwijs stijgt het aantal leerlingen STEM in ASO en deels in TSO. In TSO en BSO is de keuze voor STEM constant of lichtjes dalend. 5. Het aandeel meisjes in STEM-richtingen neemt toe maar blijft over het algemeen lager dan het aandeel van de jongens. In TSO en BSO blijft het aandeel meisjes in STEM laag, ondanks de groei. 6. Meer leerlingen met een STEM-studiebewijs secundair onderwijs kiezen voor een STEMrichting in het hoger onderwijs. 7. De prestaties voor STEM in het secundair (PISA) liggen boven het OESO-gemiddelde en het studieredement in STEM-hoger onderwijs is hoger dan voor andere studenten. Zoals we reeds opmerkten geeft de STEM monitor inzicht in evoluties maar geeft het geen harde bewijslast naar de oorzaken van deze evoluties (causaliteit). De monitor laat duidelijk zien dat de instroom in STEM-richtingen in het secundair en hoger onderwijs toeneemt. Het aandeel meisjes dat instroomt in STEM-richtingen neemt eveneens toe. Naar alle waarschijnlijkheid heeft het STEM-actieplan daar mee aan bijgedragen. Toch moeten we uitkijken voor bepaalde neveneffecten of een al te rooskleurige kijk. Meer instroom van jongeren in STEM-richtingen betekent niet noodzakelijk meer uitstroom. Het is duidelijk uit de STEM monitor dat bijvoorbeeld het studierendement beter kan. Over de uitstroom is het nog wat vroeg om conclusies te trekken. Daar zullen we pas over enkele jaren een goed zicht op krijgen. Maar één zaak is alvast wel duidelijk. Ook al kunnen we jongeren via het
www.ond.vlaanderen.be
STEM-actieplan stimuleren om voor STEM te kiezen, niet alle jongeren die voor STEM kiezen stromen door en zullen uiteindelijk ook uitstromen. Dat kan met allerlei factoren te maken hebben: omdat de STEM-richting niet voldoet aan hun verwachtingen, omdat ze zelf onvoldoende intrinsiek gemotiveerd zijn of omdat ze niet beschikken over de nodige capaciteiten. We moeten er dus met het STEM-actieplan ook proberen voor te zorgen dat zoveel mogelijk jongeren die starten in een STEM-richting ook effectief hierin uitstromen. Dat kunnen we onder meer door goed te luisteren naar wat jongeren verwachten van een STEM-keuze en door het STEM-curriculum aantrekkelijk en toekomstgericht te maken. De STEM monitor zal worden besproken in de STEM-stuurgroep en met de leden van het STEM Platform. Op basis hiervan zal opnieuw naar de kwantitatieve doelstellingen worden gekeken en nieuwe acties worden voorbereid.
www.ond.vlaanderen.be