Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent
Academiejaar 2008-09
Statelijke verantwoordelijkheid bij handelingen van Private Military Companies en Private Security Companies
Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door
Youssef El Boutaibe (studentennr. 20034144) (major: Nationaal en Internationaal Publiekrecht)
Promotor: Prof. Dr. Gert Vermeulen
Commissaris: Prof. Dr. Tom Van Der Beken
Woord Vooraf Deze masterproef kwam tot stand in het kader van het behalen van de graad van master in de rechten aan de Universiteit Gent.
Vooreerst wil ik mijn promotor Prof. Dr. Gert Vermeulen bedanken voor de hulp en ondersteuning bij de totstandkoming van dit werk. De ontmoetingen waren steeds weer een moment van klaarheid en inzicht in het werk. Daarnaast gaat mijn dank ook uit aan enkele prominente individuen op het gebied van het voorliggend thema, die steeds weer beschikbaar waren wanneer er zich vragen voordeden.
Tenslotte wil ik ook de personen uit mijn naaste omgeving bedanken voor alle steun die ik heb mogen ervaren. Dit, niet alleen tijdens het schrijven van dit werk, maar ook in alle andere situaties waar ik steeds weer kon terugvallen op hun begrip en steun. Bedankt daarvoor.
2
Inhoudstafel Woord Vooraf
p. 2
Inhoudstafel
p. 3
Lijst van gebruikte afkortingen
p. 6
Inleiding 1. Algemeen
p. 7
2. Onderzoeksvraag
p. 8
3. Structuur
p. 9
Hoofdstuk 1: Een algemene schets 1. Statenpraktijk 1. 1. De staat
p. 13 p. 14
1. 1. 2. Geweldmonopolie
p. 15
1. 1. 1. Soevereiniteit
p. 16
1. 2. Het internationaal recht als rechtsbron
p. 19
1. 3. De primordiale rol van het internationaal humanitair recht en p. 21 de mensenrechten 2. Het begrip verantwoordelijkheid
p. 23
Hoofdstuk 2: Private Military Companies en Private Security Companies 1. Historische Evolutie
p. 26
2. PMC’s en PSC’s: een korte situering
p. 27
2. 1. Omschrijving
p. 28
1. 1. 2. Geweldmonopolie
p. 29
1. 1. 1. Soevereiniteit
p. 30
2. 2. Private Military Firms
p. 31
2. 3. Kenmerken
p. 34
3. Definiëring
p. 36
3. 1. Definitie in theorie
p. 36
3. 2. Definitie in praktijk
p. 40
4. PMC’s en PSC’s in de wereld
p. 41
4. 1. Afrika
p. 41
4. 2. Amerika
p. 43 3
4. 3. Europa
p. 45
4. 4. Azië
p. 46
Hoofdstuk 3: Privatisering van militair domein 1. Determinanten van privatisering
p. 49
1. 1. Demilitarisering
p. 49
1. 2. Budget
p. 50
1. 3. Specialisatie
p. 51
1. 4. Tactiek
p. 52
1. 5. Noodzaak
p. 53
2. Invloed van de privatisering op de staat als entiteit
p. 54
2. 1. Zwakke staten
p. 55
2. 2. Westerse staten
p. 57
3. Private of publieke relatie tussen PMF en staat 3. 1. Band tussen PMF en staat die hen inhuurt
p. 58 p. 58
(= contracterende staat) 3. 2. Band tussen PMF en thuisstaat/gastland (= thuisstaat)
p. 60
3. 3. Band tussen PMF en staat op wiens grondgebied deze
p. 61
wordt ingezet (= territoriale staat) Hoofdstuk 4: Regulering van privatisering 1. Aspect van regulering
p. 63
2. Regulering via internationaal recht
p. 64
2. 1. Regulering via hard-law
p. 64
2. 1. 1. Den Haag Conventies en Conventies van Geneve
p. 64
2. 1. 2. V.N.-resoluties
p. 66
2. 1. 3. V.N.-conventies
p. 67
2. 1. 4. Regionale conventies
p. 67
2. 2. Regulering via soft-law
p. 68
2. 3. Conclusie
p. 70
3. Regulering binnen nationaal kader
p. 71
3. 1. Regulering in de V.S.A.
p. 71
3. 2. Regulering in Zuid-Afrika
p. 72
3. 3. Conclusie
p. 74 4
4. Zelfregulering
p. 74
5. Synthese
p. 76
Hoofdstuk 5: Aansprakelijkheid 1. Begrip
p. 80
2. Statelijke aansprakelijkheid
p. 82
2. 1. Internationaal
p. 82
2. 2. Nationaal
p. 85
3. Individuele aansprakelijkheid
p. 86
3. 1. Internationaal
p. 86
3. 2. Nationaal
p. 88
4. Conclusie
p. 89
Hoofdstuk 6: Responsabilisering van de staat 1. Regels van toepassing op de statelijke verantwoordelijkheid
p. 93
2. Politieke responsabilisering
p. 94
3. Morele responsabilisering
p. 95
4. Juridische responsabilisering
p. 97
4. 1. Contracterende staat
p. 100
4. 2. Thuisstaat
p. 102
4. 3. Territoriale staten
p. 102
5. Algemeen besluit
p. 103
Bibliografie
p. 106
5
Afkortingen ATS
Alien Tort Statute
BAPSC
British Association of Private Security Companies
ECOMOG
Economic Community of West African States Ceasefire Monitoring Group
EO
Executive Outcomes
FMA
Foreign Military Assistence Act
FTCA
Federal Tort Claim act
IRKC
Internationaal Rode Kruiscomité
ILC
International Law Commission
IRRC
International Review of the Red Cross
ITAR
International Transfer of Arms Regulation
KBR
Kellogg Brown & Root
MPLA
Movimento Popular para a Libertação de Angola
MPRI
Military Professional Resources Incorporated
NCACC
National Conventional Arms Control Committee
NGO
Niet-Gouvernementele Organisatie
OAU
Organization of African Unity
PMF
Private Military Firm
PMC
Private Military Company
PSC
Private Security Company
UNITA
União Nacional para a Independência Total de Angola
VSA
Verenigde Staten van Amerika
VK
Verenigd Koninkrijk
6
Inleiding 1. Algemeen Blackwater, DynCorp, Executive Outcomes, … Het zijn allemaal namen die wel bekend klinken, maar lijken omgeven te zijn door een waas van mysterie. Het doel van dit werk is dit mysterie voor een klein gedeelte te onthullen. De voorliggende masterproef omvat dus een gedeeltelijke analyse van het fenomeen ‘Private Military Firms’1 en dit meer bepaald in hun verhouding tot staten.
De private militaire sector kende afgelopen decennia een exponentiële groei van de vraag naar hun diensten, met als hoogtepunt de recente oorlog in Irak. Historisch wordt vooral de demilitarisering, die werd ingezet na het einde van de Koude Oorlog, als hoofdreden aangewezen voor dit fenomeen. In samenloop met de gekortwiekte militaire budgetten, werd een beroep op deze private militaire ondernemingen nagenoeg schering en inslag voor een aantal taken. Onder deze taken bevinden zich onder meer de beveiliging van personen en gebouwen, training en advisering van het leger en andere veiligheidstroepen, expertise bij hantering van complexe wapensystemen, vergaring van informatie en inzet bij gevechten.2
Hoewel we in voorliggend werk dus vooral zullen focussen op de relatie PMF-staat, bevinden zich onder hun cliënten niet alleen staten, maar ook NGO’s, internationale organisaties en ondernemingen uit de private sector. Ondanks de stijgende vraag van staten naar deze private militaire diensten, werd er blijkbaar gedurende de rit vergeten de situatie afdoende te reguleren. Recent nog, heeft de Algemene Vergadering van de V.N. zich uitgesproken omtrent de inzet van deze private militaire sector. Zij blijft afkerig tegenover hun activiteiten en baseert zich hierbij onder meer op het gevaar dat deze kunnen betekenen voor ontwikkelingslanden, zeker in Afrika en in kleine staten. Tegelijkertijd worden de staten echter ook opgeroepen om deze sector te reguleren, wanneer men deze toestaat.3 Deze ambigue situatie is een perfecte weergave van de grijze zone waarbinnen deze private militaire sector zich ontplooit. Grosso modo probeert dit werk deze grijze zone te analyseren en dus de praktijk van PMF’s in relatie met staten in functie hiervan toe te lichten.
1
Deze term omvat zowel PMC’s als PSC’s en is dus de verzameling van de private militaire ondernemingen. 2 Zie P.W. Singer, Corporate Warriors, The rise of the Privatized Military Industry, Ithaca, Cornell University Press, 2003, 73. 3 Resolutie 62/145 van de Algemene Vergadering van de V.N. (4 maart 2004), U.N. Doc. A/RES/62/145 (2004). 7
Het fenomeen van huurlingen is een eeuwenoud fenomeen, maar het is slechts tot voor kort dat men in de internationale gemeenschap werd geconfronteerd met de massale inzet van deze private militaire sector. Bovendien lijkt deze private militaire sector vooral succesvol te zijn in welbepaalde staten, die erin slagen een gunstig klimaat te ontwikkelen voor de ontplooiing van dergelijke ondernemingen. Zo zijn er heel wat staten die niet of nauwelijks een beroep doen op deze ondernemingen, terwijl anderen een walhalla vormen voor deze PMC’s en PSC’s. Onmiddellijk worden we geconfronteerd met het complex karakter van deze praktijk, en lijken enkel bovenstaande regels reeds een bron te kunnen vormen voor een uitgebreid debat. Door dit complex karakter en rekening houdende met de beperktheid van dit werk, lijkt het dus aangewezen een duidelijke omschrijving te geven van het opzet en doel van deze masterproef. Daarom zal worden aangevangen met een bespreking van de onderzoeksvraag om daarna de structuur van dit werk even toe te lichten en te plaatsen.
2. Onderzoeksvraag In essentie gaan we in de voorliggende Masterproef pogen een antwoord te bieden op groso modo 2 onderzoeksvragen. Hoewel het hier gaat over 2 aparte onderzoeksvragen, zullen deze noodzakelijkerwijs gedeeltelijk overlappen.
De eerste onderzoeksvraag die wordt behandeld, betreft de vraag naar de inhoud van het begrip ‘statelijke verantwoordelijkheid’ in ruime zin. Deze verantwoordelijkheid wordt onderzocht voor activiteiten die in principe behoren tot het publiek domein van de militaire dienstverlening, maar door de overheid worden uitbesteed aan private ondernemingen. Deze verschuiving brengt onmiskenbaar bepaalde gevolgen teweeg, en zet enkele juridische basisbeginselen op de helling. Daarnaast is het vanzelfsprekend dat dergelijke privatisering een weerslag heeft op de natiestaat als entiteit, maar ook op de gehele internationale gemeenschap. Het principe van een legitiem statelijk militair domein en het bijhorend kader scheppen immers bepaalde garanties voor een menselijk en rechtvaardig optreden en gebeuren. Daarom stelt zich dus de vraag naar de aard van de verantwoordelijkheid, die een staat heeft, ingeval gekozen wordt voor de private oplossing. Hierbij wordt ook de vraag gesteld naar de relevantie van het onderscheid tussen PMC’s en PSC’s. Immers oorspronkelijk werden deze private militaire ondernemingen vooral ingehuurd om secundaire diensten te leveren zoals logistiek en voeding. Maar ondertussen werd er ook melding gemaakt van werknemers van PMC’s die zich op het slagveld bevonden en mee deelnamen
8
aan de gevechten. Ook dit onderscheid tussen de verschillende soorten ondernemingen binnen de private militaire sector wordt besproken in functie van de algemene opzet van deze masterproef.
De tweede onderzoeksvraag betreft een algemene vraag naar het fenomeen van de privatisering van het militair domein in relatie met staten. Hiervoor lijkt het aangewezen de private militaire sector even van dichtbij te bekijken en de verschillende elementen te onderzoeken. Ook is het hier van cruciaal belang een onderzoek in te lassen naar de activiteiten die zich reeds in het verleden hebben voorgedaan en hieruit de juiste lessen te trekken. Daarnaast pogen we een analyse te maken van de factoren die aanleiding hebben gegeven tot de privatisering, alsook het element van regulering te bespreken en analyseren. Deze
bespreking
is
noodzakelijk
om
te
kunnen
besluiten
tot
de
statelijke
verantwoordelijkheid, daar deze in grote mate bepaald wordt door het specifiek karakter van deze private militaire sector. Concreet zullen we dus nagaan wat de huidige situatie is ingeval van een private oplossing en het hele gebeuren plaatsen.
3. Structuur In het eerste hoofdstuk zullen een aantal algemene begrippen uit de doeken gedaan worden om een beter begrip te krijgen van het fenomeen. Vooreerst zal de statenpraktijk als dusdanig uit de doeken gedaan worden. Hierin wordt de staat als soevereine staat onder internationaal recht besproken en toegelicht. Er wordt hierin een relevante schets getekend van het huidig internationaal recht en de onderlinge verhouding tussen staten. Daarnaast wordt ook de primordiale rol van het internationaal humanitair recht en de mensenrechten binnen dit debat opgenomen. Hierna zal het begrip ‘verantwoordelijkheid’ worden toegelicht zodat een kader wordt aangeboden waarbinnen het onderzoek zich situeert. Immers dit begrip is zo gekozen, dat we alle aspecten kunnen bespreken. Zo zou het begrip ‘aansprakelijkheid’ ons te veel beperken in de materie die kan besproken worden.
In het tweede hoofdstuk worden deze ‘compagnies’ aan een synthese onderworpen. Dit hoofdstuk is dan ook bedoeld om meer inzicht te verwerven in deze private militaire sector en zijn spelers. Vooreerst zal kort de historische evolutie van deze private militaire sector worden toegelicht. Vervolgens wordt ook een aantal algemene zaken besproken verband houdende met de PMC’s en PSC’s. Zo wordt hier een korte omschrijving gegeven van deze private militaire ondernemingen en aansluitend ook een korte opsomming van een aantal
9
grote spelers op de private militaire markt. Tenslotte wordt hier ook een korte analyse voorzien van een aantal kenmerken van deze private militaire sector en de ondernemingen die zich hierbinnen bevinden. Vervolgens spitsten we ons toe op de definiëring van deze private militaire diensten, daar deze reeds aanleiding heeft gegeven tot heel wat discussie. Deze definitie gaan we eerst proberen te vinden, door deze uit het recht te analyseren en controleren op hun toepasbaarheid. Vervolgens worden de definities uit de praktijk, zoals deze gehanteerd door de ondernemingen zelf, even nagegaan. Hierna wordt een beeld geschetst van de ‘compagnies’ die actief zijn geweest in de wereld, op basis van hun werkzaamheden in de verschillende werelddelen. We pogen hun werkmethode, werkregeling, werkethiek en werkomstandigheden te analyseren en op die manier meer voeling te krijgen met hun activiteiten.
Het derde hoofdstuk is gewijd aan de privatisering van het militair domein als fenomeen. Hierin zal eerst aandacht besteed worden aan de factoren die aanleiding hebben gegeven tot de privatisering. We zetten deze redenen op een rij en bespreken per geval de situatie. Vervolgens zal een korte analyse gemaakt worden van het effect dat deze privatisering heeft op de staat als entiteit. Hierbij wordt er gebruik gemaakt van de eerder besproken componenten van een staat en andere essentiële elementen. Het opzet hier is eigenlijk een beeld te proberen scheppen van de mogelijke gevolgen die zich kunnen voordoen bij inzet van de private militaire sector. Het laatste deel van dit hoofdstuk is gewijd aan de bespreking van de aard van relatie tussen de ondernemingen en staten. Deze bespreking gebeurt aan de hand van de verschillende mogelijke relaties, die zich kunnen voordoen bij inzet van de private militaire sector. Zo gaan we achtereenvolgens de relatie bespreken tussen private militaire ondernemingen en de territoriale staten, de thuisstaten en de contracterende staten.
Vervolgens is het hoofdstuk 4 gewijd aan een analyse van de regulering van deze private militaire sector. We beginnen hierbij met een korte bespreking van het aspect van regulering om vervolgens de verschillende soorten reguleringen te bespreken. Dit gebeurt aan de hand van een verdeling tussen regulering op nationaal vlak, regulering op internationaal vlak en zelfregulering. Eerst wordt de regulering op internationaal vlak aangedaan, maar dit vanuit een onderverdeling tussen hard-law en soft-law. Immers op internationaal vlak is het aangewezen, omwille van het complex karakter, ook zeker de formeel niet-juridisch bindende teksten te analyseren. Hierna wordt regulering op nationaal vlak toegelicht en dit aan de hand van 2 voorbeelden. We gaan hierbij immers enerzijds, de situatie in de V.S.A., en anderzijds, de situatie in Zuid-Afrika gebruiken als basis voor een beschrijving. Ten derde zal ook de toepassing en mogelijkheid van zelfregulering geanalyseerd worden. Tenslotte zal gepoogd worden aan de hand van de voorgaande analyse een synthese te maken van de verschillende 10
mogelijke vormen van regulering.
In hoofdstuk 5 zal het leerstuk rond de aansprakelijkheid uit de doeken gedaan worden. Er zal vooreerst worden gefocust op een wijzing van het begrip aansprakelijkheid, daar deze zeer uitgebreid kan gepercipieerd worden. We wijzen hierbij op een aantal vaststellingen en bespreken een aantal concrete gevallen. Vervolgens buigen we ons over de aansprakelijkheid van de staat en aansluitend voorzien we een bespreking over de individuele aansprakelijkheid ingeval van inzet van de private militaire sector. Hoewel dus, primair, wordt gefocust op de verantwoordelijkheid van staten, zal men dienen vast te stellen dat een eenzijdige focus hierop, tekortschiet. Om af te sluiten, wordt een conclusie voorzien rond het aspect van de aansprakelijkheid ingeval van privatisering van militaire diensten.
Het laatste hoofdstuk tenslotte heeft als titel ‘Responsabilisering van de staat’ en zal zich dus hierop toespitsen. De eerder gedefinieerde verantwoordelijkheid zal in dit deel verder uitgewerkt worden. We beginnen met een algemene analyse rond de verantwoordelijkheid, om vervolgens het politiek, moreel en juridisch aspect ervan toe te lichten. Dit laatste hoofdstuk is vooral bedoeld als synthese van alle voorgaande hoofdstukken. Alle voorheen besproken stukken zullen dan ook in dit deel samen gebracht worden om te besluiten tot een analyse van de statelijke verantwoordelijkheid bij handelingen van private military companies en private security companies.
11
Hoofdstuk 1: Een algemene schets 1. Statenpraktijk
p. 13
1. 1. De staat
p. 14
1. 1. 2. Geweldmonopolie
p. 15
1. 1. 1. Soevereiniteit
p. 16
1. 2. Het internationaal recht als rechtsbron
p. 19
1. 3. De primordiale rol van het internationaal humanitair
p. 21
recht en de mensenrechten
2. Het begrip verantwoordelijkheid
p. 23
12
1. Statenpraktijk Zoals de titel aangeeft, zal de voorliggende masterproef voornamelijk toegespitst zijn op de praktijk van staten. We zullen immers pogen de positie van staten toe te lichten, binnen het fenomeen van de privatisering van de militaire sector. Dit houdt in eerste instantie de analyse in, van een aantal principes die aan de grondslag van de notie ‘staat’ staan. Dit doen we ondermeer door een analyse te maken van de invloed die de privatisering heeft op de nationale staatsstructuur zoals deze gekend is (zie hoofdstuk 3). Met dit staatsconcept verwijzen we naar de betekenis van een ‘staat’ onder internationaal recht en gehandhaafd binnen de internationale praktijk. We gaan dus in dit deel concreet na wat, in het algemeen, de invloed is van deze privatisering op de staat als losse entiteit en als entiteit behorende tot de internationale gemeenschap. Maar alvorens dieper in te gaan op deze complexe materie, lijkt het aangewezen een eerste, korte schets te geven van enkele belangrijke termen binnen de statenpraktijk.
Het was de vrede van West-Falen meer dan 350 jaar geleden die heeft geleid tot de oprichting van ons klassiek systeem van internationaal recht, opgebouwd rond soevereine staten met een afgebakend territorium en eenzelfde status. De staat als entiteit kent hierdoor een speciale plaats binnen het juridisch stelsel. De staat krijgt immers een bevoorrechte positie toebedeeld, gezien z’n uniek en complex karakter. Desondanks zijn staten wel verplicht bepaalde internationale regels te implementeren of uit te voeren.4 Doorheen de eeuwen heeft zich dan ook een specifieke praktijk ontwikkeld tussen de verschillende staten. Zo kunnen staten en staatsdienaren niet zomaar onderworpen worden aan een vreemde rechtsmacht5. Er zijn heel wat situaties voorhanden waarin het internationaal recht aan staten en hun dienaren immuniteit van een vreemde rechtsmacht biedt. Bovendien beschikken staten vaak over de mogelijkheid tot het inroepen van de soevereine immuniteit of staatsimmuniteit, waardoor vreemde staten worden verhinderd zich te mengen in bepaalde interne nationale aangelegenheden. Deze immuniteit heeft ook tot gevolg dat staten geen gezag mogen uitoefenen over hun gelijke (par in parem non habet imperium)6. Deze regel was vroeger absoluut, maar is heel wat van z’n draagkracht verloren, doordat staten geleidelijk aan actief begonnen te participeren aan het internationaal handelsverkeer. Hierdoor wordt heden ten 4
E.B. Weiss, ‘Invoking State Responsibility in the twenty-first Century’, American Journal of International Law, Vol. 96, Nr. 798, 2002, 768. 5 Cf. De diplomatieke immuniteit die de persoon van de diplomaat voorziet van een aantal immuniteiten. Hierdoor genieten ze van een bevoorrechte juridische positie inde staat waar ze geaccrediteerd zijn. 6 M. Bossuyt en J. Wouters, ‘Grondlijnen van het Internationaal Recht’, Antwerpen, Intersentia, 2005, 392. 13
dage een onderscheid aangehouden tussen ‘acta jure imperii’ of handelingen gesteld in de uitoefening van het soeverein overheidsgezag en ‘acta jure gestionis’ of handelingen verricht in de hoedanigheid van particulier.7 Voor de eerste categorie blijft de absolute immuniteit overeind terwijl voor de laatste categorie van handelingen de Staat niet over de immuniteit beschikt.
Dit is van groot belang voor het voorliggend onderwerp gezien dit tot gevolg heeft dat, in principe, nationale rechtsinstellingen onmogelijk een uitspraak kunnen doen over de handelingen van een andere staat of z’n ‘handlangers‘8. Immers deze immuniteit wordt ook uitgebreid naar het leger of de reguliere milities. Ingeval van wandaden begaan door dezen, zijn er specifieke sanctioneringswijzen voorzien (cfr. Militaire tribunalen,…). Deze oplossingen kunnen echter, omwille van het geïnstitutionaliseerd karakter en toedoen van de sector zelf, niet uitgebreid worden, om zo ook de private sector te omvatten. Wat er gebeurt, in het geval van inzet van de private militaire sector door staten, vormt een deel van de voorliggende onderzoeksvraag en wordt behandeld in de volgende hoofdstukken. Alvorens deze stelling aan de realiteit te toetsen, zullen we echter eerst een aantal basisprincipes bespreken, die aan de grondslag liggen van de notie ‘staat’ en vervolgens het internationaal recht als rechtsbron toelichten. Men kan alleszins concluderen dat we geconfronteerd worden met een der complexe internationale problemen, welke steeds een compromisoplossing vereisen. Bij deze oplossing dient men immers steeds rekening te houden met het precair karakter van het heel internationaal gebeuren en de specifieke positie van individuele staten.
1. 1. De staat Over de staat als entiteit is reeds heel wat literatuur geschreven en dit lijkt niet verwonderlijk gezien de complexe aard ervan. Een aantal termen zijn er, sinds de oorsprong van de notie ’staat’, onlosmakelijk mee verbonden. Daar een uitvoerige bespreking ons te ver van de essentie zou brengen, wordt er geopteerd om een toelichting te geven over, enerzijds de soevereiniteit en anderzijds het geweldmonopolie. Het eerste omdat de term soevereiniteit onlosmakelijk verbonden is met de staatsstructuur en instellingen. Dat het geweldmonopolie wordt toegelicht, lijkt niet meer dan logisch gezien het onderwerp van de voorliggende masterproef.
7
ibid. Met handlangers wordt verwezen naar alle organen die bekleedt zijn met een deel van het overheidsgezag of handelingen stellen onder het gezag van de overheid.
8
14
1. 1. 1. Soevereiniteit
Soevereiniteit kan gedefinieerd worden als het hoogste gezag dat een staat uitoefent op het gehele grondgebied met inbegrip van alle componenten.9 Deze soevereiniteit omvat het geheel van functies, die elementair door de staat zelf worden uitgeoefend. Het betreft dus alle publieke domeinen, waaronder het militair domein. Velen zien het bestaan en de activiteiten van de PMF’s als een bedreiging voor deze soevereiniteit. Dit is vooral het geval in relatie met zwakkere staten, die vaak gekenmerkt worden door een verzwakte rechtsstaat (zie hoofdstuk 3). In deze omstandigheden vormen de PMF’s immers een ware bedreiging voor de reeds afgezwakte instellingen.
Dat de activiteiten van PMF’s een gevaar vormen voor de soevereiniteit van een staat werd ook expliciet verwoord door een V.N.-Rapporteur aan de Mensenrechten-commissie die werd aangesteld voor een onderzoek naar de gevolgen van het mogelijk gebruik van huurlingen in specifieke omstandigheden. Binnen dit rapport stelde deze rapporteur vast dat “binnen de historische structuur van een natiestaat, wat nog steeds de basis is van de internationale gemeenschap, het ontoelaatbaar is dat een staat de huurlingen-activiteit zou legaliseren, ongeacht de vorm of doel die het nastreeft. Zelfs wanneer er geen regulering is of deze ineffectief is, blijft huurlingenschap een internationale misdaad…Het feit dat het een regering is, die huurlingen of ondernemingen die huurlingen rekruteren, contracteert doet niets af aan het illegaal of illegitiem karakter ervan. Regeringen mogen enkel handelen binnen de Grondwet en de internationale verdragen waarvan ze lid zijn. In geen geval mag een regering de macht die haar is toevertrouwd gebruiken om handelingen te stellen die indruisen tegen het principe van zelf-determinatie, die de onafhankelijkheid en soevereiniteit in gevaar brengen of die mogelijk schade toebrengen aan de eigen burgers en hun veiligheid.”10 Dit standpunt, hoewel bedoeld voor individuele huurlingen, houdt duidelijk een algemene verbodsbepaling in voor alle vormen van private militaire dienstverlening. De realiteit is echter dat deze stelling volledig is achterhaald en dit bovendien een extreem standpunt is met een aantal significante elementen. Men kan zich immers goed inbeelden, dat er situaties voorhanden zijn waar een staat in de uitoefening van zijn soevereiniteit, beroep moet doen op PMF’s als uiterst noodmiddel. Ter illustratie kunnen we hier verwijzen naar de regering van Angola die het contract met EO verdedigde op basis van het recht op zelfverdediging. In de rechtsleer is men ervan overtuigd dat het recht op zelfverdediging en het recht op territoriale
9
Cf. Definitie uit Stanford Encyclopedia of Philosophy. The use of mercenaries as a means of violating human rights and impeding the exercise of the right of peoples to self-determination, United Nations Commission on Human Rights, U.N. Doc. E/CN.4/RES/2000/3, 7 april 2000. 10
15
integriteit, zoals geponeerd in art. 51 en 2(4) VN-Charter, ook het recht inhoudt om huurlingen in te zetten.11
Tenslotte stelt zich ook de vraag naar de wenselijkheid van het uitbesteden van fundamentele staatsfuncties. Deze publieke functies vinden immers een legitieme basis in de soevereiniteit van een staat. Aan deze publieke dienstverlening worden dan ook welbepaalde maatstaven opgelegd. Zo is het militair domein misschien wel de meest elementaire functie die een staat vervult. Gestuurd door welbepaalde principes en gegrondvest op welbepaalde beginselen, lijkt het niet aangewezen deze te vervangen door de economische marktwerking die de private militaire sector kenmerkt. Hoewel de situatie wel complexer is dan hier voorgesteld, kan geconcludeerd worden dat bij een aantal gebeurtenissen in het verleden, men deze indruk kreeg.
1. 1. 2. Geweldmonopolie
Reeds vroeg ontwikkelde zich de visie dat een staat, gereduceerd tot z‘n essentie, steeds moest beschikken over het geweld- of machtsmonopolie en de publieke dienstverlening met betrekking tot de nationale veiligheid.12 Men nam aan dat deze geïnstitutionaliseerde vormen van legitiem geweld de meest essentiële staatsfuncties waren. De staat werd dan ook eeuwen geleden reeds gepercipieerd als de entiteit die er in slaagde haar monopolie op het legitiem gebruik van geweld te bestendigen bij de uitvoering van haar gezag.13 Hoewel dit machtsmonopolie op dat moment niet als absoluut werd gepercipieerd, ontwikkelde zich deze visie in het midden van de 19de eeuw.14 De decennia erna evolueerde deze visie echter geleidelijk aan. Hoewel dus, in principe, enkel staten in aanmerking kwamen voor het legitiem gebruik van geweld, diende men echter snel vast te stellen dat deze doctrine niet meer strookte met de realiteit. Het is immers zo dat het niet langer enkel staten zijn die beschikken over de mogelijkheid tot gebruik van geweld. Hoewel we tijdens de bespreking van de evolutie zullen merken dat huurlingen iets van alle tijden is, vormt deze praktijk vooral sinds het post-koloniale Afrika een juridische kwestie. Dat er een aantasting is van het principe van het geweldmonopolie van een staat in het kader van geprivatiseerde militaire diensten, lijkt niet meer dan logisch. Het gaat in dit geval enerzijds over ‘mislukte’ staten die
11
S. Gul, The secretary will deny all knowledge of your actions: The use of private military contractors and the implicationsfor state and political accountability, Lewis & Clark Law Review, Vol. 10, nr. 2, 2006, 294-295. 12 J. Michaels, ‘Beyond accountability: The constitutional, democratic, and strategic problems with privatizing war‘, Washington University Law Quarterly, Vol. 82, nr. 1001, 2004, 1019. 13 J. N. Maogoto en B. Sheehy, Contemporary Private Military Firms Under International Law: An Unregulated ’Gold Rush’, Adelaide Law Review, Vol. 26, Nr. 2, 2006, 1-2. 16
niet in staat zijn het machtsmonopolie te hanteren en daarom verplicht zijn het geweld en de oorlog uit te besteden. Anderzijds dient men ook te concluderen, dat hieronder de westerse staten dienen gerekend te worden, die deze PMF’s herbergen of contracteren.
Wanneer we het geweld- of machtsmonopolie nader bekijken, besluit Tilly, een Amerikaanse historicus, dat dit begrip uiteenvalt in een aantal sub-begrippen. Hij onderscheidt hierbinnen ‘warmaking’, ‘statemaking’, ‘protection’ en ‘extraction’. Met ‘warmaking’ of oorlog voeren wordt verwezen naar het elimineren of neutraliseren van vijanden buiten het gebied, dan datgene waar men het machtsmonopolie over bezit. Met ‘statemaking’ wordt verwezen naar het elimineren of neutraliseren van vijanden binnen dit grondgebied. ‘Protection’ vewijst naar het elimineren of neutraliseren van de vijanden van de burgers. Met ‘extraction’ bedoelt hij het verwerven van middelen om de eerste 3 taken nl. ‘statemaking‘, ‘warmaking’ en ‘protection‘, uit te kunnen voeren.15
‘Warmaking’ of oorlogsvoering is een begrip zo oud als de mensheid en is een verhaal dat zich herhaaldelijk afspeelde in de geschiedenis en waarmee we vandaag de dag, zij het in gewijzigde vorm, nog steeds geconfronteerd worden. Mensen hebben steeds de nood gehad om meer land te bezitten, de controle te hebben of zelfs gewoon een vete uit te vechten. Oorlog betekent echter ook gruwel en onmenselijke taferelen en is eigenlijk gewoon de negatie van recht. Daarom zag de internationale gemeenschap dan ook de noodzaak in tot een preventief beleid op gebied van conflictregeling. Primair wordt dit gerealiseerd, door dit recht tot gebruik van legitiem geweld te monopoliseren en dit in de schoot van de staat. Daarnaast heeft de internationale gemeenschap ook het belang gezien van het uitwerken van internationaal humanitair recht welke de manier van oorlogsvoering drastisch aan banden legt. Bovendien worden staten ook verantwoordelijk gesteld en dienen zij steeds een aantal beginselen in rekening te houden. Men kan zich onmiddellijk inbeelden welke grote risico’s een commercialisering van het monopolie op het gebruik van geweld met zich meebrengt. Men wordt hier immers geconfronteerd met niet-statelijke actoren die gecontracteerd worden om staatsfuncties uit te oefenen. Dit is geenszins een evidentie.
‘Statemaking’ komt in grote mate overeen met ‘protection’ en slaat op alles wat te maken heeft met nationale veiligheid. Hieronder zijn dus ook inbegrepen de mogelijke etnische conflicten die zich voordoen op het grondgebied. Gesitueerd binnen ons voorliggend onderwerp gaat het hier vooral over zwakkere staten die een beroep moeten doen op de 14
ibid. C. Tilly, Warmaking and Statemaking as Organized Crime, CRSO Working Paper nr. 256, University of Michigan, 1982, 15-16. 15
17
private militaire sector om de vrede en stabiliteit op hun grondgebied te bewaren. In principe is het de internationale gemeenschap, via de V.N., die ingeval van nationale conflicten primair ingrijpt met het oog op het bewaren van de vrede en het bekomen van stabiliteit. Echter in een aantal gevallen, zoals we later zullen bespreken, is dit niet mogelijk geweest of was de wil tot internationale interventie niet aanwezig. Daarnaast kunnen ook individuele staten een rol toebedeeld krijgen in de vredeshandhaving. Omwille van voornamelijk financiële redenen zijn zowel internationale organisaties als individuele staten een beroep beginnen doen op de private militaire sector, voor uitbesteding van welbepaalde secundaire diensten.16 Hoewel deze privatisering dus vooral als doel heeft deze secundaire diensten te leveren tegen een voordeliger tarief dan de officiële diensten dit kunnen, dient men te concluderen dat we de laatste decennia werden geconfronteerd met situaties waarbij deze privatisering zich heeft opgeschoven naar een uitbesteding van de actieve, primaire militaire diensten ondermeer de rechtstreekse deelname aan de gevechten.17
In beide gevallen lijkt het aangewezen, deze fundamentele staatsfuncties in geen geval af te bouwen of uit te besteden. Deze behoren niet alleen tot de kernfuncties van een staat, maar kennen ook een bijzonder risicovol karakter waardoor deze het best gemonopoliseerd blijven binnen het geïnstitutionaliseerd publiek militair domein. Het gaat hier vooral om de militaire kernopdrachten, zoals de deelname aan gevechten, en minder om de secundaire, passieve militaire diensten, zoals transport en logistiek. Ingeval van oorlog voeren krijgt men immers te maken met gewapende militaire acties die een groot risico inhouden, niet enkel voor de betrokken partijen maar ook voor onschuldige burgers. Hierbij is het in principe enkel het internationaal humanitair recht dat een leidraad vormt. Derhalve zal oorlog vaak een subjectief gebeuren zijn waarbij het vooral de strijdende partijen zijn die de touwtjes in handen hebben. Derhalve zullen zich een reeks van gebeurtenissen manifesteren waarop men moeilijk enig vat krijgt.
1. 2. Het internationaal recht als rechtsbron Centraal binnen het internationaal gebeuren bevindt zich het internationaal recht, als centrale regulator van het hele gebeuren. De rechtsbronnen voor het internationaal recht zijn van verscheidene aard en worden weergegeven in art. 38 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof18. De internationale verdragen en gewoonterecht zijn de primaire bronnen, terwijl 16
Zie hoofdstuk 3. J. Michaels, Beyond accountability, supra 12, 1019. 18 Art. 38 Statuut Internationaal Gerechtshof: “1. The Court, whose function is to decide in accordance with international law such disputes 17
18
algemene rechtsbeginselen, rechtspraak en rechtsleer van subsidiaire aard zijn.19 Men dient hier echter onmiddellijk aan toe te voegen dat deze opsomming niet volledig is want, een belangrijke categorie van bronnen van internationaal recht wordt niet genoemd nl. de rechtsakten van internationale organisaties en de resoluties van internationale conferenties.20
Verdragen waren en zijn nog altijd de hoogste bron van internationaal recht. Deze verdragen, die worden gedefinieerd als “een internationale overeenkomst in geschrifte tussen Staten gesloten en beheerst door het volkenrecht, hetzij neergelegd in een enkele akte, hetzij in twee of meer samenhangende akten, en ongeacht haar bijzondere benaming ”21, vervangen steeds meer het gewoonterecht door de codificatie ervan. De reden hiervoor is vanzelfsprekend de verhoogde rechtszekerheid.22 Door deze verdragen wordt de statenpraktijk in belangrijke mate aan banden gelegd, doordat deze verdragen vaak een juridisch kader voorzien waarbinnen de desbetreffende materie wordt gereguleerd. Het beginsel ’pacta sunt servanda’ houdt bovendien in dat staten verplicht zijn verdragen te implementeren en na te komen. Gezien deze verdragen de hoogste bron van internationaal recht vormen, kan men ervan uit gaan dat, met het oog op een verhoogde rechtszekerheid, zoveel mogelijk internationale verdragen dienen getekend te worden.
Naast de verdragen is ook het internationaal gewoonterecht een primaire bron van internationaal recht. Het meest problematisch aspect van het gewoonterecht is de bewijslevering en de inhoudsbepaling van een bepaalde regel. Eenmaal deze vaststaan, is de regel zonder beperking van toepassing op alle subjecten die erop betrekking hebben. Doch er wel wordt aanvaard dat een staat die zich consistent tegen een regel van het internationaal gewoonterecht verzet, er niet door gebonden is. Dit, doordat het internationaal gewoonterecht gebaseerd is op de goedkeuring van staten, al dan niet stilzwijgend. Dus is het internationaal gewoonterecht ook van toepassing op subjecten en hun relaties zonder dat deze hebben deelgenomen aan de totstandkoming van deze regels. Daarnaast is het bewijs van bestaan niet onderworpen aan bepaalde regels. Elk feitelijk gedrag kan aanvaard worden als een element
as are submitted to it, shall apply: a. international conventions, whether general or particular, establishing rules expressly recognized by the contesting states; b. international custom, as evidence of a general practice accepted as law; c. the general principles of law recognized by civilized nations; d. subject to the provisions of Article 59, judicial decisions and the teachings of the most highly qualified publicists of the various nations, as subsidiary means for the determination of rules of law….” 19 M. Cogen, Handboek Internationaal recht , Mechelen, Kluwer, 3e editie, 2003, 2. 20 ibid. 21 Art. 2, §1, sub a Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969. 22 Bossuyt, M. en al., Grondlijnen van het Internationaal Recht, supra 6, 38. 19
van bewijs. In bepaalde rechtszaken is zelfs reeds voorrang verleend aan het gewoonterecht boven de bestaande verdragen (cfr. Nicaragua-zaak). Toch blijft de primordiale rol van verdragen overeind. Als uitzondering op deze regel geldt er het ius cogens, recht dat zo fundamenteel is, dat er geen enkele beperking of uitzondering op wordt toegestaan.
Daarnaast vormen algemene rechtsbeginselen, rechtspraak en rechtsleer, subsidiaire bronnen van internationaal recht. Hoewel deze van subsidiaire aard zijn, kennen deze in bepaalde omstandigheden een niet te onderschatten invloed. Zo kan over rechtspraak gesteld worden dat, dit in essentie geen bron van recht is. Zo hebben beslissingen van het Internationaal Gerechtshof geen algemene werking en is de beslissing dus enkel bindend voor partijen. Dit houdt echter niet tegen dat de rechtspraak van het Internationaal Gerechtshof in sommige gevallen het karakter verkrijgt van internationaal gewoonterecht.
Naast deze zijn er echter ook nog 2 andere bronnen die niet vermeld werden. Het betreft enerzijds de rechtsakten van internationale organisaties en anderzijds de resoluties van internationale conferenties. Binnen deze groep kunnen de resoluties gesitueerd worden die worden uitgevaardigd door de verschillende organen van de V.N. Naargelang het orgaan hebben deze resoluties een verschillende betekenis en draagwijdte. Zo zijn er enerzijds de resoluties van de A.V. die, behalve in het geval van procedurele en interne aangelegenheden, geen bindende werking hebben. Het is echter mogelijk dat de inhoud een bevestiging inhoudt van het bestaan van gewoonterechtelijke regels of een indicatie vormt van opinio juris, zodat het een basis kan vormen voor nieuwe internationaal gewoonterechtelijke regelen. Hiernaast zijn er de resoluties van de Veiligheidsraad die zowel bindend, onder hoofdstuk 7 V.N.Charter, als niet-bindend kunnen zijn.
1. 3. De primordiale rol van het internationaal humanitair recht en de mensenrechten Het internationaal recht als rechtsbron omvat een veelheid aan bronnen die, in mindere mate, relevant zijn voor het voorliggend onderwerp. Immers alvorens kan worden gedebatteerd over andere mogelijke rechtstakken, lijkt het niet meer dan logisch dat de primordiale rol binnen dit debat is weggelegd voor de situaties waarbinnen zich schendingen voordoen van het internationaal humanitair recht en de mensenrechten.
Het internationaal humanitair recht of ook wel oorlogsrecht genoemd, is het recht dat erop toeziet dat bepaalde praktijken verboden worden binnen de context van een oorlog en daarnaast ook een bescherming biedt aan de burgers. Dit recht wordt door het Internationale 20
Rode Kruiscomité gedefinieerd als “het geheel van internationale normen, van conventionele of gewoonterechtelijke oorsprong, die in het bijzonder bedoeld zijn om de humanitaire problemen te regelen die rechtstreeks voortvloeien uit internationale of niet-internationale gewapende conflicten, en die, uit humanitaire overwegingen, het recht van de partijen bij het conflict beperken om de methoden en middelen van oorlogsvoering van hun keuze te gebruiken, of die de personen en goederen beschermen die door het conflict worden of kunnen worden getroffen.”23 Het betreft hier enerzijds de conventie van Den Haag, gericht op de inperking van schade bij internationale conflicten, en anderzijds de conventies van Genève. Dit recht is dus van levensnoodzakelijk belang met het oog op de inperking van alle mogelijke schade.
Samen met de mensenrechten, vormt dit recht een van de meest fundamentele basisrechten, die steeds in acht dienen genomen te worden en die in geen geval geschonden mogen worden. Net hier situeert zich het onderscheid tussen de mensenrechten en het internationaal humanitair recht. Terwijl mensenrechten steeds van toepassing zijn en mensen er dus in alle gevallen op kunnen terugvallen, is het internationaal humanitair recht voorbehouden voor situaties die beantwoorden aan de voorwaarden voor een gewapend conflict. Daarnaast verschillen deze rechten ook in hun verschijningsvorm. Er bestaan substantiële verschillen tussen beide op gebied van ratificatie, van methodes en graden van implementatie. Bij schending van deze rechten is het dus van essentieel belang te voorzien in een behoorlijke sanctionering. Immers de mogelijkheid bestaat dat de toepassing van het internationaal humanitair recht niet mogelijk is doordat er geen sprake is van een conflict. In dat geval zijn echter de mensenrechtenverdragen van toepassing en kan via deze weg berechting bekomen worden. De situatie is echter mogelijk dat het internationaal humanitair recht niet van toepassing is en de mensenrechtenverdragen ook niet door de mogelijkheid die vaak voorzien wordt waarbij staten, in het belang van de nationale veiligheid, uitzonderingen kunnen maken op welbepaalde bepalingen.24 Echter zoals reeds gesteld, kan er op het ius cogens geen uitzonderingen worden toegestaan.
De realiteit is zo dat de vele voorbeelden van wangedrag van werknemers van PMF’s primair terug te herleiden zijn tot schendingen van het internationaal humanitair recht en de mensenrechten. Ter illustratie, een voorbeeld van een schending van het internationaal humanitair recht betreft de werknemers van zowel CACI International in Irak als DynCorp in Bosnië die ervan werden beschuldigd, in het eerste geval, Irakese gevangenen te hebben 23
Memorandum bij de Additionele Protocollen van 8 juni 1977 van het Internationaal Rode Kruiscomité, 1986. 24 Zie Art. 15 EVRM. 21
misbruikt en gemarteld en, in het laatste geval, de ontplooiing van een prostitutienetwerk. Dat de leden van het officieel leger, hierbij betrokken, werden vervolgd voor militaire rechtbanken lijkt niet meer dan logisch. De realiteit is echter dat de leden van de PMF’s, betrokken bij deze wanpraktijken, niet werden vervolgd en, enkel in de ergste gevallen, werden ontslaan.25 Een voorbeeld van een schending van de mensenrechten kan bijvoorbeeld gesitueerd worden binnen de praktijken die zich hebben voorgedaan in Guantanamo Bay. Daar hier geen sprake is van een conflict dienen de gevangenen zich dus te beroepen op de mensenrechten. De logica gebiedt in dit geval te concluderen dat er bij deze situaties sprake is van een juridisch vacuüm. Het kan gewoon niet dat men dermate fundamentele rechten met de voeten treedt maar hiervoor op geen enkele manier juridisch wordt of kan worden gesanctioneerd. Dit benadrukt nogmaals de nood die bestaat aan accurate regulering.
Doorheen dit werk zal er dus gefocust worden op het internationaal humanitair recht en de mensenrechten. De reden hiervoor is dat het vooral schendingen van deze basisrechten zijn, die van primordiaal belang zijn. Men zou ook een discussie kunnen voeren rond de situatie van schendingen van andere rechten (vb. het recht van eigendom) maar dit zou ons te ver van de essentie van het werk leiden. Bedoeling is vooral de schendingen van het internationaal humanitair
recht
en de mensenrechten
als
maatstaf te
hanteren.
Deze zullen
gemakkelijkheidhalve steeds samen vernoemd worden.
2. Het begrip ‘verantwoordelijkheid’ Zoals de titel van voorliggend werk aangeeft, zal het betrekking hebben op de verantwoordelijkheid van staten. Echter dit is een uitgebreid begrip, zodat een bijkomende toelichting aangewezen is. Vooreerst dient er benadrukt te worden, dat de term in dit werk geen beperkte of afgelijnde betekenis krijgt. Met de term verantwoordelijkheid wordt verwezen naar het ‘verantwoordelijk zijn‘ voor een bepaalde handeling of gedrag. Hierbij gaan we ons immers niet beperken tot enkel een bespreking van de formele rechtsregels rond aansprakelijkheid of een eenzijdige bespreking van het juridisch aspect. We gaan pogen ook de verantwoordelijkheid te bespreken die rust op staten op gebied van het uitvaardigen van regels en op gebied van het maken van beleidskeuzes. Doorheen het werk zal blijken dat dit fenomeen een complexe oplossing vergt, waarbij verschillende facetten ervan in rekening
25
D. Desai, Have Your Cake and Eat It Too: A Proposal for a Layered Approach to Regulating Private Military Companies, University of San Francisco Law Review, Vol. 39, Nr. 4, 2005, 844. 22
dienen gebracht te worden, zeker in de relatie tussen staten en PMF’s.26
Publiek militair optreden georganiseerd door een staat, ongeacht de plaats, veronderstelt steeds een bepaalde sturing. Immers de geschiedenis heeft meermaals bewezen dat willekeurig optreden van de reguliere milities kan leiden tot de meest onmenselijke taferelen. Volksslachtingen, etnische purificatie, verkrachtingen en verminkingen zijn hier slechts een aantal voorbeelden van.27 Men moet kunnen verwachten van personen, belast met een aspect van de publieke taakverlening, i.c. het militair domein, dat deze hun taak uitvoeren in overeenstemming met een aantal regels die gestuurd worden vanuit o.a. een humanitair perspectief. Hierbij kan ook verwezen worden naar het internationaal humanitair recht dat een eerste keer de ongenaakbaarheid van interne conflicten op de helling zette. Het was niet meer een gegeven dat interne zaken in geen enkel geval het voorwerp kunnen uitmaken van internationale handhaving.28 Op deze manier werd de mogelijkheid tot het inroepen van de soevereine immuniteit door staten, in dit geval, tenietgedaan. Er dient derhalve gesteld te worden dat ‘regulering’ in elk geval aangewezen is. Oorlog is immers negatie van recht en derhalve is regulering van het militair optreden, gezien het risicovol karakter ervan, levensnoodzakelijk.
Het is dus duidelijk dat het begrip ‘verantwoordelijkheid’ meerdere ladingen dekt. Ten eerste betreft het een verantwoordelijkheid gericht aan de staat zelf en daarnaast ook een verantwoordelijkheid gericht op de bedrijven en hun ‘werknemers’. Anderzijds is er een verschil tussen de verantwoordelijkheid van de staat op wiens grondgebied de compagnie is gedomicilieerd en deze van de staat die de compagnie inhuurt. Tenslotte stelt zich ook de vraag naar de keuze tussen de verantwoordelijkheid die rust op staten en deze die rust op de internationale gemeenschap. Bijgevolg lijkt het begrip in meerdere optieken percipieerbaar en interpreteerbaar.
Een niet onbelangrijk onderdeel binnen deze titel betreft, tenslotte, de staatsaansprakelijkheid. Meteen dient hier echter gewezen te worden op het feit dat deze ’aansprakelijkheid’ wel een vrij specifieke betekenis krijgt. Immers, zelfs wanneer er sprake is van aansprakelijkheid is 26
Cf. B. Perrin, Promoting Compliance of Private Security & Military Companies with International Humanitarian Law, IRRC, Vol. 88, Nr. 863, september 2006. 27 Hierbij springen onmiddellijk beelden op van de onmenselijke taferelen die zich hebben voorgedaan en nog altijd voordoen in een aantal Afrikaanse staten. De voorbeelden zijn talrijk, maar de meest gruwelijke kunnen gesitueerd worden in Sierra Leone, Congo, Rwanda en Burundi, Angola en Somalië. 28 Y. Sandoz, Private Security and international Law, in J. Cilliers en P. Mason, Peace, Profit or Plunder? The privatisation of Security in War-torn African Societies, Institute for SecurityStudies, 1999, zie http://www.iss.co.za/pubs/Books/PeaceProfitPlunder/Chap10.pdf. 23
het nog niet zeker dat er enige vorm van vervolging of berechting mogelijk is. Deze term dient onderscheid te worden van de term verantwoordelijkheid die een veel bredere lading dekt en niet enkel beperkt is tot het aansprakelijk stellen. Deze rechtsregels zijn gecreëerd met als doel de statenpraktijk te reguleren door staten verantwoordelijk te stellen voor bepaalde handelingen. Het gaat hier ondermeer om de ‘Draft Articles on the Responsibility of States for Internationally Wrongful Acts’ die werden goedgekeurd door de International Law Commission in augustus 2001 en over andere principes die gericht zijn op het aansprakelijk stellen van staten .29 In deze titel zal logischer wijze ook het aspect van individuele aansprakelijkheid toegelicht worden omdat de voorwaarden voor staatsaansprakelijkheid soms primair niet voldaan zijn en derhalve meteen de individuele aansprakelijkheid zal moeten onderzocht worden.
29
Report of the ILC on the Work of its Fifty-third Session on the Draft Articles on the Responsibility of States for Internationally Wrongful Acts, U.N. Doc. A/56/10 (2001), 43. 24
Hoofdstuk 2: Private Military Companies en Private Security Companies
1. Historische Evolutie
p. 26
2. PMC’s en PSC’s: een korte situering
p. 27
2. 1. Omschrijving
p. 28
1. 1. 2. Geweldmonopolie
p. 29
1. 1. 1. Soevereiniteit
p. 30
2. 2. Private Military Firms
p. 31
2. 3. Kenmerken
p. 34
3. Definiëring
p. 36
3. 1. Definitie in theorie
p. 36
3. 2. Definitie in praktijk
p. 40
4. PMC’s en PSC’s in de wereld
p. 41
4. 1. Afrika
p. 41
4. 2. Amerika
p. 43
4. 3. Europa
p. 45
4. 4. Azië
p. 46
25
1. Historische Evolutie Zoals de titel doet vermoeden zal onder deze titel de historische evolutie weergegeven worden van de privatisering van het militaire domein. Binnen dit deel zullen een aantal tendensen toegelicht worden die nog steeds van invloed zijn op dit fenomeen. Algemeen kan aangevat worden met de stelling dat “het inhuren van anderen voor het uitvechten van je gevechten zo oud is als het begrip oorlog zelf”.30
Het fenomeen van huurlingen werd voor het eerst in de geschiedenis vermeld door Xenophon, die melding maakte van 10.000 huurlingen die door Cyrus in 401 v. Chr. werden ingezet in de strijd voor de Perzische troon. Tijdens de 4e eeuw voor Christus maakten de Griekse stadsstaten gebruik van gespecialiseerde strijders ,die geen burgers waren, voor hun onderlinge oorlogen. Tijdens de Romeinse periode rekenden de Romeinen op de hulp van inheemse volkeren, zoals de Teutonen, om hun grenzen te verleggen en hun gebied te controleren. Ook de grote rijken van Byzantium en Carthago waren afhankelijk van de militaire expertise van vreemdelingen om hun oorlogen uit te vechten. Ook tijdens de Middeleeuwen huurden de koningen en heren huurlingen in om voor hen te strijden. Doordat ridders slechts 40 dagen op een jaar dienst moesten doen en ze niet verplicht waren om in het buitenland te strijden, waren de heersers verplicht om terug te vallen op private soldaten om hun oorlogen te strijden.31
Later verscheen het fenomeen van vrije ondernemingen waarbij het, de keizer van Byzantium was, die er als eerste een beroep op deed. In Italië verdween het fenomeen van de vrije ondernemingen van zodra de noordelijke stadstaten floreerden en begonnen te contracteren met freelance bevelhebbers, of condottieri, die hen troepen ter beschikking stelden voor welbepaalde militaire diensten. Echter van zodra technologische innovaties verschenen zoals de lichte geweren en het leger een schaalvergroting onderging, verdwenen deze condottieri en maakten ze plaats voor officiële publieke legers en individuele huurlingen.32
Het fenomeen van huurlingen werd echter pas in de periode van de jaren ‘70 - 80 een juridische kwestie. Dit was een gevolg van de nare ervaringen die men had gekend met de huurlingen, die in het post-koloniale Afrika, een ware bedreiging vormden voor de stabiliteit in de pas opgerichte staten. Eigenlijk begint hier voor ons de relevante geschiedenis van het huurlingen-fenomeen. Deze huurlingen kregen een negatief imago omwille van hun
30 31
D. Desai, Have Your Cake and Eat It Too, supra 25, 830. J. Michaels, Beyond accountability, supra 12, 1019 26
illegitieme activiteiten en steun aan verschillende rebelgroeperingen. Dit leidde dan ook tot de vele internationale initiatieven die deze huurlingen wilden verbieden. Vooral in de jaren ’60 en ’70 betekenden ze een significante bedreiging voor de vele net onafhankelijk geworden Afrikaanse staten.
Meer recent hebben de private actoren een toenemende rol gekregen binnen de gewapende conflicten. Van oorspronkelijk enkel secundaire, passieve militaire diensten te leveren, zoals de was en het eten, is de situatie zo geëvolueerd dat private soldaten recent te vinden waren op de frontlinie. Deze private soldaten zijn vandaag de dag communicatiespecialisten, ‘intelligence’-actoren, surveillancepiloten, ondervragers, wapenoperatoren en zo veel meer. Dit maakt juist deze discussie zo broodnodig. Het is immers niet meer de waarheid dat de private actoren slechts van bijkomend belang zijn en slechts taken van secundair belang uitvoeren. Ze voeren in deze tijd taken uit die, in principe, voorbehouden zijn aan de publieke militaire instanties, die hiervoor de nodige training en onderricht ontvangen en bovendien onderworpen zijn aan een eigen militair regime en hiërarchie.
2. PMC’s en PSC’s: een korte duiding De hoofrolspelers binnen deze masterproef betreffen, zoals de titel aangeeft, de ‘private military compagnies’ (= PMC) en ‘private security compagnies’ (= PSC). Vandaag de dag zijn er meer dan 150 PMC’s actief die hun diensten aanbieden in meer dan 50 staten.33 In dit deel gaan we deze ‘ondernemingen’ onder de loep nemen. Vooreerst gaan we ze kort proberen omschrijven en een aantal criteria aanreiken om ze te onderscheiden. Aan deze omschrijving wordt, later in dit hoofdstuk, een aparte titel besteed omdat dit één van de ankerpunten vormt binnen het debat rond de inzet van de private militaire sector. Bedoeling hier, is een eerste kennismaking te verschaffen met deze ondernemingen en te duiden op een aantal substantiële verschillen (enerzijds tussen PMF’s en individuele huurlingen en anderzijds het onderscheid tussen PMC‘s en PSC‘s). Vervolgens bespreken we concreet een aantal ondernemingen en noemen we enkele belangrijke spelers bij naam. Om af te sluiten wordt even kort ingegaan op een aantal significante kenmerken van deze PMF’s en in het algemeen van de private militaire sector.
32 33
o.c., 1019 e.v. A. Pauwels, 60 jaar VN-vredesoperaties: een evaluatie, Wereldbeeld: Tijdschrift voor de Verenigde 27
2. 1. Omschrijving Hoewel we in de titel een onderscheid maken tussen PMC’s en PSC’s, behoren deze allebei tot de familie van de ‘private military firms’ (= PMF). Met deze ‘firms’ verwijst men naar de ondernemingen die ontstaan zijn met het doel welbepaalde diensten te leveren. Deze private ondernemingen, die vanzelfsprekend uit winstbejag zijn opgericht, leveren alles van kleine teams van commando’s tot de meest indrukwekkende militaire voorraadleveringen.34 Deze PMF’s leveren natuurlijk ook alle vormen van bijstand in het kader van het veiligheidsbeleid van een land. Singer, een expert op gebied van PMC’s, deelt deze ondernemingen verder op in 3 onderverzamelingen: Military Provider Firms (ondernemingen aanwezig in de frontlinie en rechtstreeks betrokken bij gevechten (= primaire, actieve militaire diensten)), Military Consultant Firms (ondernemingen die training en advies verlenen) en Military Support Firms (ondernemingen die secundaire bijstand en hulp bieden).35 Hoewel het huurlingenfenomeen reeds eeuwen bestaat, is de manier waarop het zich manifesteert compleet gewijzigd. Waar het oorspronkelijk individuele huurlingen betrof, die hun diensten zelf aanboden, worden we hedendaags geconfronteerd met een private militaire sector waarin het, de ondernemingen zijn die de specifieke diensten aanbieden. Met andere woorden wordt men geconfronteerd met een
private sector, waarin de economische
marktwerking, in principe, van toepassing is. Hierdoor zal de onderneming, die de diensten het goedkoopst ter beschikking stelt, kunnen rekenen op het meeste cliënteel. We zullen echter later toelichten dat deze regel niet van absolute betekenis is daar voorbije ervaringen met PMF’s, in sommige gevallen, anders uitwezen. Daarnaast is de ondernemingsvorm ook van groot juridisch belang, daar deze in vele gevallen een argument zal vormen om te ontsnappen aan de mogelijke toepassing van rechtsinstrumenten, gericht op individuele huurlingen.
2. 1. 1. Onderscheid PSC - PMC
In de titel van dit werk is bewust gekozen om de termen ‘Private Military Compagnies’ en ‘Private Security Compagnies’ te gebruiken. De reden hiervoor is, dat het een onderscheid betreft dat ook binnen de private militaire sector wordt aangehouden. Dit onderscheid wordt gebaseerd op de aard van diensten die de desbetreffende ondernemingen bieden. Derhalve lijkt het aangewezen ook in voorliggend werk dit onderscheid te manifesteren. Het lijkt
Naties, Jaargang 33, Nr. 150, 2009, 42. 34 P.W. Singer, War, Profits, and the Vacuum of Law: privatized Military Firms and International Law, Columbia Journal of Transnational law, Vol. 42, 2004, 521. 35 P.W. Singer, Corporate Warriors, supra 2, 91. 28
immers vanzelfsprekend dat, ingeval van regulering, hogere eisen worden gesteld aan zowel staten als ondernemingen, wanneer deze laatste taken uitvoeren met een actieve, primaire militaire aard.
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van taken die zich
respectievelijk in de sfeer van PMC’s of PSC’s bevinden.36
Activiteit
PMC of PSC
Offensieve gevechtsoperaties
PMC
Gewapende beveiligingsdiensten geleverd aan private cliënten
PSC
in onstabiele staten Gewapende beveiligingsdiensten geleverd aan publieke of
PMC
internationale cliënten Humanitaire bescherming, operaties en steun
PMC/PSC
Militaire surveillance, strategisch advies en inlichtingendienst
PMC
Ontmijning
PSC
Militaire en politionele training
PMC/PSC
Logistiek en voorzieningen voor militaire operaties
PSC
Meteen dient echter ook toegevoegd te worden dat dit onderscheid analytisch eenvoudig te handhaven is. Echter in de realiteit is de situatie zo dat oorlogen vaak een aaneenkoppeling zijn van toevallige gebeurtenissen zodat deze een onvoorspelbaar karakter hebben. Dit heeft als gevolg dat een precieze omlijning van de opdracht heel ingewikkeld wordt. Hierdoor kunnen ondernemingen die oorspronkelijk werden aangenomen voor training of logistieke ondersteuning uiteindelijk toch op het slagveld verzeild geraken.37 Zo kan men hier expliciet het voorbeeld aanhalen van de bescherming die wordt voorzien voor de Afghaanse president Karzai. Hoewel deze opdracht, in principe, geen deelname aan het gewapend conflict veronderstelt, lijkt het niet te ontkennen dat een dergelijk scenario zich steeds kan voordoen. Hierdoor zal een onderneming die oorspronkelijk werd ingehuurd als beveiligingsfirma, zich genoodzaakt zien op te treden als een onderdeel van een strijdende partij in een conflict. Hierdoor lijkt dit onderscheid heel wat aan betekenis verloren te hebben. Desondanks zal het onderscheid tussen deze beide groepen ondernemingen in de relevante stukken opgehaald 36
D. Brooks, Messiahs or Mercenaries? The Future of International Private Military Services, in Adebajo, A. & Sriram, C. L., Managing Armed Conflicts in the 21st Century, International Peacekeeping, Vol. 7, Nr. 4, 2000, 131. 37 M. Lindeman, Civilian Contractors under Military Law, Parameters, 84, zie http://www.carlisle.army.mil/USAWC/Parameters/07autumn/lindeman.pdf. 29
worden.
Daarom wordt er in deze masterproef geopteerd om al deze ondernemingen te groeperen onder 1 noemer nl. ‘private military firm’ (PMF). Dit wordt gedaan, zoals in vorige alinea besproken, vooral ingegeven vanuit de overweging dat het onderscheid tussen primaire, actieve militaire diensten met een offensief karakter en secundaire, passieve militaire diensten met een defensief karakter.38
2. 1. 2. Onderscheid PMF - huurlingen
Het is ook van primordiaal belang om duidelijk het onderscheid te bestendigen tussen de PMF’s en de ‘freelance’ (individuele) huurlingen. Met deze laatste term worden de private individuele soldaten geviseerd, die militaire diensten leveren op basis van financiële overwegingen, idealisme of louter voor het avontuur. Deze huurlingen kennen een geschiedenis waarin ze enerzijds opereerden in een juridisch vacuüm en anderzijds ook meestal werden ingehuurd voor de ‘vuile werkjes’. Over hun huidige bestaan, zijn geen gegevens voorhanden maar PMF’s zouden in geen geval contracteren met cliënten die internationaal een juridisch verleden hebben. Deze zouden immers de reputatie en legitimiteit van het bedrijf kunnen schaden en zorgen voor negatieve reacties.39 Men zou zich echter de vraag kunnen stellen in hoeverre dit enige weerslag zou hebben op de werkzaamheden van deze ondernemingen. De reputatie van deze lijkt immers, bij de toewijzing van bepaalde contracten, slechts van bijkomend belang of zelfs geen belang.40
Men kan dus stellen dat het, in het geval van ’freelance’ huurlingen, zou kunnen gaan om individuen die worden ingehuurd in uiterste noodzaak. Hiermee wordt verwezen naar de situatie waar zelfs de sluier van de PMF’s niet adequaat genoeg is voor het vooropgestelde doel of wanneer het gaat om overeenkomsten met de verkeerde partij. Er bestaan heel wat voorbeelden van individuele huurlingen die hun diensten hebben verleend aan internationaal veroordeelde groeperingen en individuen.41 Het lijkt logisch dat deze vorm van private oorlogvoering in geen geval te legitimeren valt. Het is bovendien deze groep van huurlingen die expliciet lijkt geviseerd te worden in het regime dat uitgewerkt werd voor huurlingen (zie
38
Foreign and Commonwealth Office, Private Military Compagnies: Options for Regulation, Foreign and Commonwealth Office, London, 2002, 8. 39 D. Brooks, Messiahs or Mecenaries?, supra 36, 132. 40 P.W. Singer, Nation Builders and Low Bidders in Iraq, New York Times, 15 juni 2004. 41 Voorbeelden van deze groeperingen en individuen zijn Sierra Leone’s Revolutionary United Front (RUF), Angola’s National Union for the Total Independence of Angola (UNITA) en Charles Taylor (de voormalige president van Liberia); Zie D. Brooks, Messiahs or Mecenaries?, supra 36, 132-133. 30
Hoofdstuk 4).
Na deze korte inleiding rond de omschrijving van PMF’s, blijkt reeds het complex karakter van een juiste definiëring. Enerzijds is het vaak zo dat het onderscheid tussen PSC’s en PMC’s bij momenten vaag zoniet onbestaande is.42 Hierdoor wordt de definiëring natuurlijk complexer en zal men immers steeds vervallen in het formuleren van definities met een vrij algemeen karakter of te beperkt karakter. Bovendien lukt het deze compagnies ook telkens weer, omwille van hun flexibel karakter43, bepaalde reguleringen te omzeilen door uit te wijken naar meer ‘gunstigere’ gebieden. Zo slagen ze er telkens weer in om in de grijze zone te blijven en zo de discussie te vermijden. Een juiste definiëring is dus van primordiaal belang.
2. 2. Private Military Firms In dit deel gaan we concreet een aantal ondernemingen noemen en omschrijven. We proberen hier, in de mate van het mogelijke, hun oorsprong, evolutie, structuur en andere essentiële elementen toe te lichten. Maar alvorens we over gaan tot een bespreking van enkele concrete PMF’s, lijkt het niet verkeerd om toch even te wijzen op het karakter van de informatie die voorhanden is rond dit fenomeen. Het is namelijk moeilijk om de correctheid van de gegevens volledig te bevestigen daar men voor een groot deel, zoniet volledig, afhankelijk is van de sector zelf om deze te verschaffen. Zo is het dus mogelijk dat er enerzijds door enkelen wordt gewezen op de successen van de PMF’s in Angola en Sierra Leone44, terwijl anderzijds gesproken wordt van geen enkel resultaat of zelfs catastrofes.45 Wanneer dergelijke discussies mogelijk zijn, is het niet verwonderlijk dat ook statistische gegevens wel eens gemanipuleerd kunnen worden. Dit terzijde geven we hieronder een korte weergave van de belangrijkste spelers op de private militaire markt. De eerste grote naam binnen de private militaire sector is deze van Blackwater,46 gestationeerd in de V.S.A. Deze onderneming die in opspraak kwam in de recente oorlog in Irak, werd opgericht door multimiljonair Erik Prince. In Irak had deze onderneming de opdracht te zorgen voor de veiligheid van bepaalde officials en installaties en daarnaast ook 42
D. Barstow, Security Companies: Shadow Soldiers in Iraq, New York Times, 19 april 2004. Deze ondernemingen hebben meestel slechts beperkte infrastructuur en voornamelijk een legioen van werknemers waardoor ze snel kunnen demobiliseren. 44 D. Brooks, Messiahs or Mecenaries?, supra 36, 134. 45 Noot van de Secretaris-Generaal van de V.N. op het gebruik van huurlingen als een middel tot schending van mensenrechten en tot belemmering van de uitoefening van het recht op zelfdeterminatie (30 augustus 2000), A/55/344 (2000), 11-12. 43
31
een nieuwe Irakese politiemacht en leger te trainen. Blackwater heeft ook contracten binnengehaald voor de bestrijding van de opiumteelt in Afghanistan en ondersteuning van een maritieme macht in Azerbeidzjan.47 Deze PMC kwam echter vaak in opspraak na melding van wangedrag van haar werknemers. Zo werd ze beschuldigd van het gebruik van dodelijk geweld tegen de Irakese burgers. Daar deze negatieve publiciteit bleef aanhouden besloot deze PMC haar imago op te kuisen en nam in februari 2009 een nieuwe naam aan nl. Xe.
Een volgende grote speler op deze markt is Military Professional Resources Inc. (tegenwoordig kortweg MPRI genaamd), eveneens met de V.S.A. als thuishaven.48 Deze onderneming die werd opgericht in 1987 door enkele gepensioneerde bevelhebbers van het Amerikaanse leger, kwam vooral in opspraak door hun dubieuze samenwerking met het Colombiaanse leger. Zij staat bekend als een van grootste ondernemingen die militaire kernopdrachten vervullen zoals de training van troepen en verzamelen van informatie. Ook deze PMC heeft reeds meerdere staten in zijn klantenbestand.
Een volgende in het rijtje van belangrijke PMF’s gestationeerd in de V.S.A. is DynCorp International
(DynCorp).49
Deze
onderneming,
eigendom
van
een
private
investeringsonderneming, wordt vooral geviseerd omwille van de agressieve aanpak die men hanteert bij hun opdracht van bescherming van de president van Afghanistan.50 Daarnaast is deze onderneming vooral berucht geworden, door de seksschandalen die zich voordeden bij hun missie in de Balkan. Op dit moment is deze onderneming, ondermeer, ingehuurd voor de training van het nieuw politiekorps van Afghanistan, zoals kan gelezen worden in de persberichten op hun website.
Vinell Corporation is de volgende Amerikaanse PMF, die ook een dochtermaatschappij is van Northrop Grumman en vooral actief was in de Vietnam-oorlog. Door officiële ambtenaren uit het Pentagon werd dit personeel omschreven als een eigen huurlingen-leger in Vietnam, dat werd ingezet wanneer troepen tekort schoten voor de militaire operaties, of om juridische kwesties te omzeilen. Onder het huidig cliënteel bevinden zich staten als Saoedi-Arabië, Turkije en Oman. In Mei 2003 vormde deze onderneming een doelwit van een aanslag van
46
Zie www.xeblackwater.com (laatst bezocht op 5 augustus 2009). F. Mathieu en N. Dearden, Corporate Mercenaries: The threat of private military and security companies, London, War on Want, november 2006, 6. 48 Zie http://www.mpri.com/site/about.html (laatst bezocht op 5 augustus 2009). 49 Zie http://www.dyn-intl.com (laatst bezocht op 6 augustus). 50 BBC News, U.S. chides hostile Karzai guides, BBC Online, 14 oktober 2004, zie http://news.bbc.co.uk/2/hi/south_asia/3743188.stm (laatst bezocht op 15 juli 2009). 47
32
Saoedi-Arabische terroristen.51 Ook Kellog, Brown and Root (KBR)52 is een Amerikaanse onderneming; die reeds in 1992 logistieke steun bood aan de officiële Amerikaanse milities in Somalië. Sindsdien heeft het meerdere contracten binnengehaald onder meer in Rwanda, Haïti, Kuwait, Bosnië, Kosovo, Afghanistan en Irak.53 Deze contracten hadden onder meer betrekking op het bouwen en onderhouden van militaire basissen, het vervoer van de troepen en materiaal van en naar het slagveld en de distributie van water en voedsel voor de troepen.54 Zo is deze onderneming, met haar 14 personeelsleden, de belangrijkste PMF met de meeste werknemers in Irak.55
De tweede staat die heel wat PMF’s herbergt is het Verenigd Koninkrijk. Aegis Defence Services56 is zo een voorbeeld van een Engelse PMF, die aangesloten is bij de British Association of Private Security Companies (BAPSC). Deze onderneming, die werd opgericht door Tim Spicer57, haalde een van de grootste contracten binnen in Irak.
De grootste PMF uit het V.K. is ArmorGroup dat in 2004 werd geregistreerd. Deze is de opvolger van de in 1981 oorspronkelijk opgerichte Defence Systems Limited (DSL), en is tevens lid van IPOA en BAPSC. Sinds april 2008 maakt deze onderneming deel uit van G4S, de grootste leverancier van veiligheidsdiensten.58 Op dit moment voorziet deze onderneming, ondermeer, de veiligheid van de verschillende konvooien in Irak.
Een andere PMF is Northbridge Services Group Ltd., die gestationeerd is in de Dominicaanse Republiek. Deze onderneming, waarvan wordt aangenomen de opvolger te zijn van EO, Deze onderneming kwam in opspraak in 2003 nadat er melding werd gemaakt van het feit dat deze onderneming huurlingen uit het V.K., Frankrijk en Zuid-Afrika zou inhuren voor rekening van de regering van Ivoorkust.
51
Zie http://www.prouty.org/vinnell.html (laatst bezocht op 6 augustus 2009). Zie http://www.kbr.com (laatst bezocht op 15 juli). 53 P.W. Singer, Corporate Warriors, supra 2, 142-144. 54 L. Dickinson, Government for Hire: Privatizing Foreign Affairs and the Problem of Accountability under International Law, William and Mary Law Review, Vol. 47, nr. 135, 2005, 150. 55 T. C. Miller, Private Contractors Outnumber U.S. Troops in Iraq, Los Angeles Times, 4 juli 2007. 56 Zie http://www.aegisworld.com (laatst bezocht op 5 augustus). 57 Dit is de huidige baas van Aegis Defense Services, de onderneming die de coördinatie van alle PSC’s en PMC’s in Irak als opdracht heeft. Hij is in opspraak gekomen als baas van een andere PMC nl. Sandline International, die werd beschuldigd van het leveren van wapens aan de regering van Sierra Leone en dit ondanks een V.N.-Wapenembargo. 58 Zie http://www.g4s.com/uk/uk-what_we_do/uk-risk_management.htm (laatst bezocht op 6 augustus). 52
33
Ook Control Risks Group59 is een PMF, gestationeerd in de V.K., die vooral tewerkgesteld wordt in de energiesector, maar ook in verschillende andere sectoren. Zo voorziet het informatie en training rond veiligheid naast de eigenlijke beveiliging. Ook deze onderneming is lid van de BAPSC.
2. 3. Kenmerken De private militaire sector is omwille van z’n gevarieerd en complex karakter heel moeilijk omvattend te definiëren. Immers de ondernemingen verschillen erg van elkaar en kennen vaak ook een uniek ontstaan zodat het niet eenvoudig is om deze private militaire sector te karakteriseren. Wel zijn er een aantal kenmerken voorhanden die we vaak zien terugkeren. Hieronder geven we een korte bespreking van de voornaamste kenmerken die men kan toeschrijven aan de PMF’s.
Vooreerst lijkt het aangewezen op een aantal karakteristieke kenmerken te wijzen van deze private militaire sector. Een eerste kenmerk, en meteen een van de belangrijkste proargumenten in het debat, betreft de mobiliteit van deze ondernemingen. Immers deze ondernemingen kunnen terugvallen op een snelle inzetbaarheid en flexibiliteit die, in geval van vredesoperaties, soms van cruciaal belang is voor het verloop van het vredesproces.60 Deze flexibiliteit is vooral een gevolg van de contractuele relatie tussen PMF’s en staten of andere entiteiten en de aard van hun diensten. Immers deze veronderstelt enkel het bereiken van een overeenkomst opdat de diensten kunnen geleverd worden. Dit betekent dus geen tijdrovende debatten binnen de geïnstitutionaliseerde instellingen van het publiek militair domein rond de manier van inzet, de hoeveelheid troepen, enz. Daarnaast heeft men hier ook niet te maken met enige mogelijke weerstand vanuit de controlerende macht. Dit alles wordt immers bepaald door de onderneming zelf in rechtstreekse samenspraak met de regering van de contracterende staat.61
Vervolgens is er het feit dat veel van deze PMF’s kunnen terugvallen op heel wat gepensioneerde commandanten en officieren. Deze ondernemingen hebben dan ook vaak oorsprong in een land met een sterk militair domein. Door inperking van het militair budget, bonussen om vervroegd in pensioen te gaan en de grotere inkomsten die de private militaire sector bieden, lijken heel wat ex-militairen hun weg te hebben gevonden naar de private 59
Zie http://www.controlrisks.com (laatst bezocht op 6 augustus). A. Pauwels, 60 jaar VN-vredesoperaties, supra 33, 43. 61 Ook al worden deze opgenomen zal toezicht moeilijk te bewerkstelligen zijn zodat de relevantie van deze twijfelachtig zijn (zie hoofdstuk 5). 60
34
sector.62 Zo kunnen we melding maken van de PMC MPRI die naar eigen zeggen meer generaals tewerk stelt dan het Pentagon.63 Maar ook andere prominente ondernemingen als Blackwater en DynCorp worden geleid door voormalige hooggeplaatste officieren. Het meest significant voorbeeld hier is echter de inzet van de PMF Kellogg Brown & Root, Inc. (KBR) in Irak. Deze PMF is een dochtermaatschappij van Halliburton Company waarvan Dick Cheney, de voormalige vice-president van V.S.A., een voormalig kaderlid was. Hierdoor ontstond de vraag naar de objectiviteit waarmee de contracten voor onder meer opdrachten in de olie-industrie van Irak werden toegewezen. Meer nog, stelde zich de vraag in welke mate KBR er in slaagde invloed uit te oefenen op het Pentagon waardoor deze zich in een bevoorrechte positie bevond.64 De hechte band tussen PMF’s en de thuisstaten is 1 van de belangrijkste factoren die wordt aangehaald om te wijzen op het professioneel, legitiem karakter van deze ondernemingen. Dit kenmerk houdt echter heel wat gevaren in door de mogelijkheden tot misbruiken. Zo houdt dit een groot gevaar in, daar deze ondernemingen kunnen gebruikt worden door staten, om zich te moeien in interne aangelegenheden zonder de publieke neutraliteit dient opgegeven te worden of zich te mengen in aangelegenheden die zich buiten hun jurisdictie bevinden.65 Daarnaast heeft deze praktijk ook als gevolg dat er een vriendjespolitiek ontstaat die niet toelaat ondernemingen te straffen of belonen op basis van hun bewezen diensten. De eerder genoemde economische marktwerking vertoont hier dus een gebrek.
Hun geloofwaardigheid en legitimiteit worden dus opgekrikt door de relaties die bestaan tussen deze PMF’s en het Pentagon. Echter dit wordt ook versterkt door de banden die bestaan tussen PMF’s en Wall Street. Immers deze ondernemingen vormen vaak dochtermaatschappijen of nevenmaatschappijen van grote beursgenoteerde ondernemingen zoals er zijn: the Carlyle Group, Northrop-Grumman, enz… Bijgevolg vormt het toezicht van deze moederondernemingen en de druk uitgeoefend vanuit de groep van aandeelhouders een bijkomende vorm van controle en toezicht op deze PMF’s.66 Het lijkt vanzelfsprekend dat dit slechts een secundair kenmerk betreft, daar het gros van de PMF’s niet beschikken over dergelijke relatie en bovendien de impact van dit kenmerk te verwaarlozen is. Het vormt natuurlijk wel een argument binnen het debat rond de legitimiteit van de private militaire sector. 62
J. C. Zarate, ‘The Emergence of a New Dog of War: Private International Security Companies, International Law, and the New World Disorder’, Stanford Journal of International Law, Vol 34, nr. 75, 1998, 91. 63 E. Schrader, U.S. Companies Hired to Train Foreign Armies, L.A. Times, 14 april 2002. 64 D. Desai, Have Your Cake and Eat It Too, supra 25, 834. 65 J. N. Maogoto en B. Sheehy, Contemporary Private Military Firms, supra 13, 8. 66 J. Michaels, Beyond accountability, supra 12, p. 1023. 35
Wanneer we de omschrijving van PMF’s kijken, valt onmiddellijk het gevarieerd karakter ervan
op.
Deze
ondernemingen
bieden
een
breed
spectrum
van
militaire
en
veiligheidsdiensten aan, gaande van eenvoudige bewaking tot gewapende strijd aan de frontlinie. Zoals eerder aangehaald kunnen deze ondernemingen onderverdeeld worden in drie verschillende types maar betreft het in elk geval een uitvoering van een militaire dienst. Wanneer we immers het spectrum van geleverde diensten nagaan, worden we geconfronteerd met diensten die in principe gemonopoliseerd worden in de schoot van staten of welbepaalde internationale organisaties. Hoewel hun dienstenaanbod dus zeer gevarieerd is, lijkt het aangewezen deze te omvatten in de verzameling van militaire diensten.
3. Definiëring Hoewel de definitie van deze ondernemingen reeds aan bod is gekomen in de algemene inleiding en nog aan bod zal komen in het deel omtrent de regulering, staan we in dit deel even concreet stil bij het feit dat er geen sluitende definitie bestaat van deze PMF‘s. Er worden verschillende definities gehanteerd binnen het huurlingenregime en dit vanuit verschillende invalshoeken, maar de discussie situeert zich net op het vlak van de toepasbaarheid ervan op de verschijning van de moderne private militaire sector. Concreet staan zij die huurlingen gelijkstellen aan werknemers van PMF’s tegenover zij die menen dat er geen internationale definitie voorhanden is op dit moment om de private militaire ondernemingen te reguleren. Voor deze bespreking gaan we eerst de definities raadplegen zoals deze in het recht voorhanden zijn. Daarna toetsen we deze aan de realiteit.
3. 1. Definitie in theorie Een eerste mogelijkheid in de zoektocht naar een sluitende definitie is de private militaire sector te situeren binnen de definities gehanteerd binnen het internationaal recht. Onder dit internationaal recht is de complexe situatie van huurlingen deels gereguleerd, zij het met grote tekortkomingen. Het gevolg is dat het gehanteerde regime voor huurlingen zonder al te veel inspanningen kan ontweken worden.67 Bijgevolg stelt zich de vraag naar de oorzaak van dit rechtsvacuüm waardoor de huidige private militaire sector zich weet te onttrekken aan de toepassing van om het even welke juridisch internationale definitie.
67
P.W. Singer, War, Profits, and the Vacuum of Law, supra 34, 524. 36
De eerste definitie die we kort aan een toetsing onderwerpen is deze die wordt gehanteerd in het toegevoegd Protocol van 1977 bij de Conventies van Genève. Hierin worden huurlingen gedefinieerd aan de hand van volgende criteria:68
“Een huurling is hij die, - gerekruteerd wordt in het binnen- of buitenland om te strijden in een militair conflict; - daadwerkelijk ook deelneemt aan de vijandigheden; - gedreven wordt door eigenbelang en wordt beloond, door of voor rekening van een partij bij het conflict, met een compensatie die gelijkaardig is aan deze van reguliere strijders van dezelfde rang van die partij; - geen staatsonderdaan is van een partij bij het conflict, noch resideert op het grondgebied van of een gebied gecontroleerd door een partij bij het conflict; - geen lid is van het regulier leger van een partij bij het conflict; en - niet is gezonden door een staat, dat geen partij is bij het conflict, op officieel bevel als lid van het officieel leger.”
Wanneer we deze definitie spiegelen aan de huidige geleverde diensten van de private militaire sector, komen we tot de conclusie dat de definitie zoals gehanteerd in dit Protocol van 1977 een aantal fundamentele tekortkomingen vertoond, los van het feit dat deze individuele huurlingen viseert. Ten eerste is het verkeerd aan te nemen dat private soldaten gekoppeld zullen zijn aan 1 conflict want dit is nooit het geval. Enerzijds gaat het hier om ondernemingen die hun diensten vrij aanbieden en dus ter beschikking staan van iedereen. Anderzijds is het de bedoeling van adequate regulering om te zorgen voor een globale oplossing, zodat regels een algemene strekking dienen te hebben. Ten tweede is het criterium van daadwerkelijk deelnemen aan de vijandelijkheden vaak ook problematisch. Deze PMF’s zullen immers vaak slechts de opdracht krijgen tot secundaire militaire bijstand zodat er, in principe, geen sprake is van daadwerkelijk deelnemen aan de strijd. Hoewel dit steeds tot de mogelijkheden behoort, zal men op basis van de overeenkomst en de daarin opgenomen bepalingen vaak moeten concluderen dat er geen sprake is van een opdracht tot deelname aan vijandelijkheden of tussenkomst op het slagveld. Tenslotte zijn er ook nog heel wat elementen in de definitie die zich lenen tot interpretatie en dus vaak in het voordeel van de private militaire sector spelen. Zo kan de vereiste van niet te resideren op het grondgebied van een staat betrokken bij het conflict gemakkelijk worden voldaan door een eenvoudige
68
Art. 47 Protocol Additional to the Geneva Conventions of 12 Aug. 1949, and Relating to the Protection of Victims of International Armed Conflicts van 8 juni 1977, United Nations Treaty Series, Vol. 1125. 37
administratieve inschrijving. Derhalve blijkt deze definitie moeilijk te hanteren voor de regulering van PMF’s.
Een volgende, te analyseren definitie is deze uit de “International Convention against the Recruitment, Use, Financing and Training of Mercenaries” van 1989.69 Hierin werd gepoogd een meer algemene en uitgebreide definitie te hanteren dan dit het geval was in het Toegevoegd Protocol van 1977. Hierin werd immers enkel het huurlingenschap als daad op zijn eigen strafbaar gesteld. In de V.N.-conventie, die we nu gaan bespreken, ging men dus verder en werd ook de rekrutering, het gebruik, de financiering en de training van huurlingen gecriminaliseerd. De definitie uit art. 1 van deze conventie stelt dat:70
“ 1. A mercenary is any person who:
(a) Is specially recruited locally or abroad in order to fight in an armed conflict; (b) Is motivated to take part in the hostilities essentially by the desire for private gain and, in fact, is promised, by or on behalf of a party to the conflict, material compensation substantially in excess of that promised or paid to combatants of similar rank and functions in the armed forces of that party; (c) Is neither a national of a party to the conflict nor a resident of territory controlled by a party to the conflict; (d) Is not a member of the armed forces of a party to the conflict; and (e) Has not been sent by a State which is not a party to the conflict on official duty as a member of its armed forces.
2. A mercenary is also any person who, in any other situation:
(a) Is specially recruited locally or abroad for the purpose of participating in a concerted act of violence aimed at: (i) Overthrowing a Government or otherwise undermining the constitutional order of a State; or (ii) Undermining the territorial integrity of a State; (b) Is motivated to take part therein essentially by the desire for significant private gain and is prompted by the promise or payment of material compensation; (c) Is neither a national nor a resident of the State against which such an act is directed; (d) Has not been sent by a State on official duty; and
69
International Convention against the Recruitment, Use, Financing and Training of Mercenaries (= UN Mercenary Convention) van de Algemene Vergadering van de V.N. (4 december 1989), U.N. Doc. A/RES/44/34 (1989). 38
(e) Is not a member of the armed forces of the State on whose territory the act is undertaken.”
Ook deze definitie is onwerkbaar gebleken daar deze tot geen vervolgingen heeft geleid. Een aantal problematische aspecten hiervan zijn onder meer de voorwaarde van deelname aan de gevechten en het opzet dat vereist is in hoofde van de persoon die een huurling wil contracteren. Deze en nog meer factoren71 hebben er dus voor gezorgd dat ook de gehanteerde definitie uit deze V.N.-conventie niet echt efficiënt gebleken is ter regulering, van zowel de praktijk van individuele huurlingen als deze van PMF’s.
Een alternatieve definitie is deze van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid (=nu Afrikaanse unie) die in de Convention for Elimination of Mercenarism in Africa72 werd opgenomen. In deze regionale conventie worden huurlingen gedefinieerd als “ieder individu die zich verbindt met een persoon, groep of organisatie met als doel ofwel een regering omver te werpen van een lidstaat van de OAE, ofwel de onafhankelijkheid, territoriale integriteit of de werking van de instituties van dat lidstaat aan te vallen, ofwel met alle middelen de activiteiten te blokkeren van een bevrijdingsbeweging die werd erkend door de OAE“. Het grootste minpunt van de definitie uit deze conventie, is het feit dat verwezen wordt naar een persoon, groep of organisatie. Zo wordt een grote groep PMF’s, namelijk deze die contracteren met staten, reeds buitenspel gezet. Zo vallen de activiteiten van het personeel van EO in Sierra Leone en Angola al buiten deze definitie. Deze werden immers ingehuurd door de regeringen van de respectievelijke staten. Zelfs het zogenaamde ‘Witte Legioen’ dat werd ingezet in de laatste dagen van president Mobutu zou zo buiten deze definitie vallen.73 Daarnaast zijn de bijkomende voorwaarden die gesteld worden minstens even moeilijk te hanteren. Het gevolg is dat dit betekent dat enkel contracten, die een dergelijk destructieve inhoud hebben, onder dit regionaal regime kunnen vallen. Men kan zich inbeelden dat deze situatie zich leunt tot misbruiken daar de inhoud van het contract, en dus ook de bewoordingen, vrij worden bepaald door de partijen.
70
Art. 1 UN Mercenary Convention. zie Hoofdstuk 4. 72 Convention of the Organization of African Unity for the Elimination of Mercenaries in Africa (1972), O.A.U. Doc. CM/433/Rev. L. (1972). 73 Foreign and Commonwealth Office, Private Military Compagnies: Options for Regulation, Foreign and Commonwealth Office, London, 2002, 7. 71
39
3. 2. Definitie in praktijk Het is overduidelijk dat de definities, zoals men die in het internationaal recht hanteert, tekortschieten om de huidige activiteit van PMF’s te reguleren. Men lijkt immers in het eerste geval tekort te schieten in het anticiperen op het gewijzigd karakter van het huurlingenfenomeen. Vooral het feit dat het in casu niet meer gaat om individuele huurlingen, maar om een onderneming met een bestuur aan het hoofd en werknemers in dienst, lijkt de sector in een vacuüm te verhullen. De definitie is in realiteit heel wat complexer en dient gefocust te worden op de private militaire sector zoals deze zich tegenwoordig manifesteert.
Vanuit de militaire private sector zelf heeft men duidelijk geopteerd voor een duidelijke definiëring van hun diensten. Dit lijkt in de lijn te liggen van de houding die PMF’s aannemen rond de vraag naar regulering en toezicht. De industrie geeft immers de neiging grote voorstander te zijn van een institutionalisering van de sector daar dit hun werkbaarheid en dus legitimiteit, in grote mate, zou kunnen optimaliseren. Doch veronderstelt dergelijke institutionalisering in eerste instantie een definitie waarin ook de meest extreme vormen van private militaire diensten, zoals de inzet bij gevechten, dienen opgenomen te worden. Ter illustratie, Tim Spicer74, een gekend figuur in de private militaire sector, definieert de PMC’s als “organisaties die veel meer doen dan enkel passieve bijstand leveren in conflict-gebieden. Deze kunnen namelijk ook training en de middelen bieden om de militaire mogelijkheden van hun cliënt uit te breiden, hen voorzien van de nodige strategische of operationele voordelen die nodig zijn om de vijand te overmeesteren, of zelfs verder, een actieve rol spelen naast het regulier leger, als een vorm van uitbreiding van macht door inzet van personeel in het conflictgebied, maar met het strikt voorbehoud dat men optreedt binnen het hiërarchisch bevel van het leger.”75
Deze definitie veronderstelt dus de aanwezigheid van een aantal essentiële elementen opdat deze werkbaar zou zijn. Een eerste element betreft het feit dat er melding dient te zijn van de organisatievorm van deze ondernemingen. De realiteit is immers dat deze private militaire sector zich manifesteert als economische sector met professionele, legitieme ondernemingen als grote spelers. Dit dient zeker geïncorporeerd te worden in een mogelijke definitie. Vervolgens is het ook van primordiaal belang het toepassingsgebied van de definitie zo breed mogelijk te houden en dus alle mogelijke vormen van diensten te incorporeren. Van zowel de passieve, secundaire diensten tot de meest actieve militaire interventies, dient men al deze 74
supra 52. T. Spicer, An Unorthodox Soldier: Peace and War and the Sandline Affair, Mainstream Publishing, Edinburgh, 1999, p. 25-26. 75
40
diensten op te nemen. Ten slotte lijkt het aangewezen bij de uitwerking van een definitie enerzijds zo min mogelijk termen, vatbaar voor interpretatie, te hanteren en anderzijds spaarzaam te zijn met mogelijke uitzonderingen. Het eerste, omdat deze private militaire sector reeds meerdere malen blijk heeft gegeven van heel wat flexibiliteit, die ook kan aangewend worden om de regulering te ontwijken. Het tweede omdat, zoals doorheen dit werk geponeerd, de grens tussen passieve en actieve militaire diensten moeilijk te trekken is, en derhalve een mogelijke definitie het heel spectrum van deze diensten dient te omvatten.
4. PMC’s en PSC’s in de wereld Het werkgebied van PMF’s is zeer uitgebreid en bestrijkt een groot deel van de wereld. Bedoeling is onder deze titel de aanwezigheid en activiteiten van de PMF’s, in de verschillende werelddelen, onder de loep te nemen. We onderzoeken hier waar de PMF’s reeds actief waren en, eventueel, nog steeds zijn en bespreken enkele significante elementen bij de inzet van deze private militaire sector in deze gebieden. In een voorgaande titel werden een aantal PMF’s reeds bij naam genoemd, die actief zijn in de wereld. Bedoeling is om deze ondernemingen nu op de wereldkaart te plaatsen. De realiteit is echter dat Afrika, omwille van de specifieke ontstaansgeschiedenis van haar staten, het meest werd geconfronteerd met het fenomeen van de private militaire diensten. Dit deel is dan ook het belangrijkste en meest omvangrijke.
4. 1. Afrika Afgaande op wat reeds in deze masterproef werd besproken, lijkt er weinig twijfel mogelijk over welk werelddeel de meeste ervaring heeft met de activiteiten van PMF’s. Het is Afrika dat wel heel geliefd lijkt te zijn bij PMF’s en daar zijn verschillende redenen voor. We merken op dat er in Afrika in heel wat landen een of andere PMF actief was of is. Enerzijds lijkt dit een logisch gevolg van de nare ervaringen die het post-koloniale Afrika heeft gekend met individuele huurlingen. Maar anderzijds worden door de rechtsleer traditioneel volgende factoren aangewezen voor de doorgevoerde privatisering van de militaire sector in Afrika: de globalisatie, het mislukken van duurzame ontwikkeling, de algemene verslechtering van de situatie van Afrikaanse landen en de onwil van Westerse landen om zich te engageren in het vredeshandhavingproces na de slechte ervaringen in Somalië76.77 Het is ook hier, in Afrika, 76
De hele wereld heeft de beelden gezien van de lijken van Amerikaanse soldaten die door de straten van Mogadishu werden gesleept. Dit leidde tot verdere radicalisering in de V.S.A. op het gebied van mogelijke oorlogsslachtoffers. Gevolg was dat staten niet meer zo snel geneigd waren eigen soldaten 41
dat de hele discussie rond de inzet van private militie in conflictsituaties is opgelaaid. Deze ontstond door de ’succesvolle’ ingrepen van de Zuid-Afrikaanse PMC EO in het midden van de jaren ‘90. Deze PMC slaagde erin om rebelgroeperingen in Angola en Sierra Leone de kop in te drukken en dit met een beperkte hoeveelheid aan middelen en personeel.78
In Angola werd EO in 1993 ingehuurd door de Angolese regering (gecontroleerd door MPLA) ter hulp in de strijd tegen de rebelgroepering van Jonas Savimbi, genaamd Uniao Naçional para a Independencia Total de Angola (UNITA). Nadat deze weigerden hun verlies toe te geven in een door de V.N. gestuurde verkiezing in 1992, hernamen ze de strijd tegen de regering. Bovendien vormden deze gevechten slechts een gedeelte van de Angolese burgeroorlog die reeds sinds 1975 in het land woedde. Hoewel EO steeds opperde slechts in te staan voor de training van het regulier leger, genaamd ‘Forcas Armadas de Angolanas‘, heeft het uiteindelijk moeten toegeven aan de zijde van de reguliere troepen te hebben gestreden bij welbepaalde defensieve acties. Hierbij vielen er 20 slachtoffers binnen het team van EO.79 Op grond van de overeenkomst tussen Angola en Savimbi en de internationale druk80 was de Angolese regering verplicht de overeenkomst met EO te beëindigen.
Op 11 januari 1996 zou EO het land volledig verlaten hebben ondanks tegenstrijdige berichten. Deze berichten maken ondermeer melding van een gevechtsvliegtuig met buitenlandse piloten die een vrachtvliegtuig, dat op het punt stond te landen in een gebied gecontroleerd door UNITA, naar beneden hebben gehaald. EO ontkende simpelweg elke betrokkenheid en wees nogmaals op het feit dat de werkzaamheden in Angola waren beëindigd.81
Dat de inzet van de private militaire sector soms nagenoeg nutteloos kan zijn, bewees de inzet van de PMF Ronco in Rwanda. Toen de etnische gevechten hun hoogtepunt naderden en als gevolg hiervan enkele V.N.-soldaten het leven lieten, besloot de V.N. zich terug te trekken. Het gevolg was dat de huiveringwekkende taferelen slechts toenamen en de hele wereld gewoon toekeek en niets ondernam. Deze genocide en bijhorende onmenselijkheden waren een impuls voor de V.S.A., om een beperkte groep van werknemers van deze PMF te zenden naar de regio, om toe te zien op de bescherming van enkele dorpen, humanitaire hulp te
op te leveren voor vreemde conflicten. 77 J. Cilliers, Private security in War torn Africa, 1999, zie http://www.iss.co.za. 78 P.W. Singer, Corporate Warriors, supra 2, 112-117. 79 J. Mbuya, Soldiers-for-Hire Also Advice Governments on Rebellions, Washington Times, 6 maart 1997. 80 o.m. de V.S.A. zagen het contract met Executive Outcomes liever tenietgedaan. 81 J. Cilliers, Private security in War torn Africa, supra 77, 9. 42
bieden en training te voorzien voor het nationale leger van Rwanda. Echter deze kleine groep bevond zich niet in de mogelijkheid om de massale etnische gevechten tot een einde te brengen. Deze inzet van de private militaire sector, hoewel niet succesvol, leek hier toch nieuwe inzichten te bieden. Er stelde zich immers de vraag naar het recht tot inzet van de private militaire sector wanneer de internationale gemeenschap niet aan zijn taak van vredeshandhaving kan voldoen. In dit geval kan een staat immers geconfronteerd worden met een situatie waarbij een beroep doen op de private militaire sector levensnoodzakelijk is.
Daarnaast wordt Afrika geconfronteerd met de massale inzet van PMF’s binnen het kader van de verschillende vredeshandhaving en humanitaire operaties. Hierbij worden deze PMF’s niet enkel ingehuurd door staten maar vaak ook door internationale en regionale organisaties die omwille van financiële en praktische moeilijkheden aangewezen zijn tot de inzet van de private militaire sector. Zo deed het toezichtorgaan ECOMOG van de Economic Community of West African States (ECOWAS) in 1998 een beroep op Sandline voor logistiek en transport bij de activiteiten in Sierra Leone. Zo wordt ook de missie van de AU in Sudan (AMIS) ondersteunt door verschillende PMF’s. Deze voeren taken uit zoals logistiek, transport en communicatie. Ter conclusie kan men dus overduidelijk stellen, dat het continent met de meeste PMF-ervaring, onbetwistbaar Afrika is. Dit lijkt een gevolg te zijn van haar chaotische en gewelddadig verleden en de specifieke ontstaansgeschiedenis van enkele belangrijke staten.
4. 2. Amerika Een andere plaats waar PMF’s zeer actief optreden, zijn de Zuid-Amerikaanse landen. Het land, dat hier het meest mee geconfronteerd wordt, is Columbia. Dit lijkt vooral een gevolg te zijn van de strijd die de V.S.A. heeft opgezet tegen de drugsproblematiek. Daar Columbia internationaal bekend staat als drugsparadijs, lijkt het niet meer dan logisch dat de V.S.A. zich hierop heeft gefocust. Echter bij het uitroepen van de ’War on Drugs’ werd meteen ook een limiet opgesteld door de ‘Congress’ met betrekking tot de toegelaten hoeveelheid Amerikaanse soldaten. Hierdoor bevindt zich een relatief beperkte groep van de officiële troepen van de V.S.A. in Columbia. Daarom was een beroep op de private militaire sector nagenoeg onmisbaar om tot een daadwerkelijk actieplan te komen.82 In 2006 publiceerde de ‘Congress’ een rapport met gegevens over de Amerikaanse bedrijven die werden gecontracteerd ten behoeve van ‘Plan Columbia‘83.84 Het gaat hier om staatshulp vanuit de 82
B. Yeoman, Soldiers of Good Fortune, Mother Jones, Mei 2003, 38. ‘Plan Columbia’ werd in september 1999 aangekondigd als strategie met als doel de teelt, verwerking en distributie van illegale drugs met de helft te laten afnemen in 6 jaar en de nationale 83
43
V.S.A. geboden aan Colombia. Bedoeling was de drugshandel terug te drijven en bij voorkeur te halveren. Dat het de V.S.A. menens was, blijkt uit het feit dat tussen 2000 en 2008 6 biljoen U.S. dollar werd geïnvesteerd.85 Wanneer we de lijst van bedrijven dan van dichtbij bekijken zijn er een aantal merkwaardige vaststellingen. De eerste vaststelling is dat 1 specifiek bedrijf een grote hap neemt uit het budget nl. Dyncorp. 86
PMF
Waarde van contracten
Hoofdactiviteiten
in 2006 (in U.S. Dollar) Lockheed-Martin
52,868,553
Bijstand aan de Colombiaanse Nationale Politie in het onderhoud en ondersteuning van de ‘CNP Air Service fleet’
Dyncorp
International,
164,260,871
Voorzien
van
piloten,
onderhoudstechnici en logistieke
LLC
steun aan de ’Colombian Army (COLAR)
Counter-Drug
Brigades’ en de ’CNP aerial eradication program’
Olgoonik
2,425,739
Voorzien
van
personeel
administratieve
en
logistieke
t.b.v.
‘COLAR’,
eradication
program’,
ondersteuning ‘CNP
voor
‘Bureau of Prisons program’, ‘Port security
program’
and
the
‘Ministry of Defense program’
ARINC, Inc.
20,953,000 + 7,875,000
Onderhoud, techniek, logistiek en training voor het gebruik van de CNP C-26 vliegtuig en training, onderhoud
en
logistieke
ondersteuning voor de vloot van de ‘Colombian Air Birdge Denial (ABD) Program’ en voor het ’USG’ veiligheidstoezicht van het programma
veiligheid te verbeteren door de controle terug te verwerven over gebieden die werden gecontroleerd door illegale gewapende bendes. 84 Rapport is beschikbaar op: http://www.cipcol.org/?p=416. 85 Plan Columbia: Drug Reduction Goals Were Not Fully Met, but Security Has Improved; U.S. Agencies Need More Detailed Plans for Reducing Assistance (oktober 2008), United States Government Accountability Office (2008), 14. 86 T. Robberson, Contractors Playing Increasing Role in U.S. Drug War, Dallas Morning News, 27 februari 2000. 44
Oakley Networks
5,000,000
Voorzien van internet surveillance software en computerhardware om te assisteren bij internettoezicht georganiseerd door de computer misdaadbrigade van de CNP.
Met deze private oplossing, slaagt de V.S.A. er vooral in om, ondanks het verbod zich te mengen in interne aangelegenheden en het beleid en toezicht uitgeoefend door de ‘Congress’, toch haar nationale beleidspunten uit te voeren. Omwille van deze en andere redenen, is de V.S.A. een geliefde thuishaven voor verschillende PMF’s. Daar waar Afrika dus vooral ervaring heeft als werkgebied, heeft de V.S.A. heel wat ervaring opgedaan als thuisstaat van deze PMF’s. Hierdoor beschikt de V.S.A. dus als een van de weinige staten over een nationale wetgeving met betrekking tot de private militaire sector. Men kan hierbij concluderen, dat de realiteit uitwijst dat de V.S.A., er nagenoeg als beste staat in slaagt een gunstig klimaat te ontwikkelen voor deze PMF’s.
4. 3. Europa In de Balkan woedde gedurende de jaren ‘90 een wreed conflict tussen de Serven, Kroaten en Bosnische moslims. Dit conflict dreigde de stabiliteit in de gehele regio aan het wankelen te brengen en zorgde voor tegenstrijdige reacties. De V.S.A. die dit conflict, als neutrale bemiddelaar, snel tot een vredig einde wou brengen, zag zich in deze taak door heel wat elementen gelimiteerd. De belangrijkste was het wapenembargo van de V.N. dat het onmogelijk maakte enige vorm van militaire hulp te bieden aan de strijdende partijen. Ondanks dit embargo slaagde de V.S.A er toch in om militaire bijstand te leveren aan eerst de Kroaten en later de Bosnische moslims. Dit werd gedaan door een beroep te doen op de private militaire sector.87 Dit zorgde voor de paradoxale situatie waarbij de V.S.A. enerzijds binnen de uitvoering van de Dayton-akkoorden, reguliere troepen voorzag als neutrale vredeshandhavers, en anderzijds bijkomende steun bood aan de strijdende partijen.88
Echter de inzet van de private militaire sector in de Balkan is niet zomaar onbesproken gebleven. Zo werden werknemers van DynCorp ervan beschuldigd, betrokken te zijn bij een aantal ophefmakende zaken rond seksslavernij en prostitutie.
87
J. Turley, Soldiers of Fortune? At What Price?, L.A. Times, 16 september 2004. 45
4. 4. Azië Een eerste Aziatische staat waar de private militaire sector reeds actief is geweest, betreft Afghanistan. Het was hier dat in de herfst van 2002 de V.S.A. besloot hun Special Forces, die als taak hadden de bescherming van de pro-Westerse Afghaanse president Karzai, terug te trekken. In de plaats hiervan werd weerom DynCorp ingehuurd om te zorgen voor de veiligheid van Karzai. Dit werd gedaan omwille van financiële redenen, daar het officieel Amerikaans leger, naar eigen zeggen, die paar soldaten niet meer kon missen voor de uitoefening van hun elementaire taken. Hiernaast zijn er ook meldingen geweest van inzet van werknemers van PMF’s bij de ondervragingen in Amerikaanse militaire gevangenissen. Deze zouden zich zo schuldig gemaakt hebben aan brutaal geweld en zelfs moord bij de ondervraging van Al-Qaeda en Taliban-gevangenen.89
Naast Afghanistan lijkt het ook meer dan aangewezen de situatie in Irak te bespreken. Enkel het gegeven dat in 2003 de verhouding tussen leden van het officieel leger en de werknemers van PMF’s 1 op 10 was, wijst op een abnormaal hoge aanwezigheid van deze private soldaten. De taken die de verschillende PMF’s kregen, gingen van passieve secundaire taken zoals voeding en onderdak voor de officiële troepen tot het onderhoud van de M-1 tanks en Apache-helikopters en andere actieve militaire diensten.
De situatie in Irak is echter een schoolvoorbeeld van wat er allemaal kan misgaan bij de inzet van de private militaire sector en legt duidelijk een lacune bloot. De lijst van beschuldigingen aan het adres van PMF’s voor hun activiteiten in Irak is groot. De meest bekende hiervan zijn de vermeende wanpraktijken in de Abu Ghraib-gevangenis. Hierbij waren werknemers van CACI International en Titan Incorporated betrokken; 2 ondernemingen die werden gecontracteerd voor hun medewerking aan de ondervraging van Iraakse gevangenen in de Abu Ghraib-gevangenis. Het bleek echter niet mogelijk deze individuen te vervolgen voor hun daden doordat ze enerzijds immuniteit genoten van de Irakese rechtbanken90 en anderzijds de Amerikaanse rechtbanken de vervolging niet op zich wilden nemen om de opdracht in Irak niet te verstoren91. Daarnaast is er ook het geval van de 4 werknemers van 88
J. Michaels, ‘Beyond accountability, supra 12, 1028. R. Oppel en A. Hart, Contractor Indicted in Afghan Detainee’s Beating, New York Times, 18 juni 2004. 90 Coalition Provisional Authority Order Number 17 (Revised) - Status of the Coalition Provisional Authority, MNF - Iraq, Certain missions and Personnel in Iraq, CPA/ORD/27 juni 2004/17, zie http://www.cpairaq.org/regulations/20040627_CPAORD_17_Status_of_Coalition__Rev__with_Annex_A.pdf. 91 Executive Order 13303 - Protecting the Development Fund for Iraq and Certain Other Property in Which Iraq Has an Interest (22 mei 2003), Presidential Documents, Federal Register, Vol. 68, Nr. 102, 89
46
Blackwater (nu Xe), die in maart 2004 het slachtoffer werden van een gruwelijke aanval. Na hun dood werden hun lichamen door de straten van Fallujah gesleept achter een auto en later werden de resten van 2 werknemers opgehangen aan een brug. De V.S.A. liet echter niet lang wachten op een reactie want kort daarna werd de stad meerdere malen onder vuur genomen.92
zie http://edocket.access.gpo.gov/2003/pdf/03-13412.pdf. 92 M. Taussig-Rubbo, Outsourcing Sacrifice: The Labor of Private Military Contractors, Yale Journal of Law & Humanities, Vol. 2, Nr. 1, 2009, 128 e.v. 47
Hoofdstuk 3: Privatisering van militair domein
1. Determinanten van privatisering
p. 49
1. 1. Demilitarisering
p. 49
1. 2. Budget
p. 50
1. 3. Specialisatie
p. 51
1. 4. Tactiek
p. 52
1. 5. Noodzaak
p. 53
2. Invloed van de privatisering op de staat als entiteit
p. 54
2. 1. Zwakke staten
p. 55
2. 2. Westerse staten
p. 57
3. Private of publieke relatie tussen PMF en staat 3. 1. Band tussen PMF en staat die hen inhuurt
p. 58 p. 58
(= contracterende staat) 3. 2. Band tussen PMF en thuisstaat/gastland (= thuisstaat)
p. 60
3. 3. Band tussen PMF en staat op wiens grondgebied deze
p. 61
wordt ingezet (= territoriale staat)
48
1. Determinanten van de privatisering De privatisering van het militair domein, hoewel dit reeds voorkwam in vroegere perioden, kende vooral in de laatste decennia een exponentiële groei. Daarom lijkt het aangewezen even stil te staan bij de elementen die deze privatiseringstrend hebben ingezet. Het lijkt immers zo dat de drang naar privatisering niet enkel ingegeven is omwille van financiële redenen maar dat vaak ook andere factoren een rol spelen. Dat de private militaire sector erin slaagt welbepaalde diensten effectiever, sneller en goedkoper uit te voeren dan de reguliere officiële militaire diensten dit kunnen, is in vele concrete situaties bewezen. Ze slagen erin om meer innovatie en flexibiliteit aan de dag te leggen waardoor het officieel militair korps zich kan focussen op de primaire, actieve militaire diensten.93 De sector zelf lijkt zelfs te opperen de actieve, primaire militaire diensten te kunnen aanbieden tegen een veel voordeliger tarief dan de reguliere instanties dit ooit zouden kunnen bieden. Dit lijkt dus een gewenst alternatief voor het publiek militair optreden, zij het dat dit alternatief geen optie lijkt door het gebrek aan regulering en transparantie. Door de sluier die de hele sector toedekt, weten we immers vaak niet wat de inhoud is van hun opdracht en blijft de ware toedracht van hun inzet moeilijk te achterhalen. Daartegenover lijkt een essentiële publieke staatsfunctie als het militair domein zo essentieel voor het staatsconcept dat een privatisering hiervan niet wenselijk is.94 Daarom wordt in dit deel ook de weerslag van deze privatisering op het staatsgebeuren besproken.
Hieronder gaan we proberen de verschillende determinanten van deze militaire privatisering op een rijtje te zetten. In de ene situatie zal de ene factor al wat zwaarder doorwegen dan de ander, en naargelang de situatie en gegevens zullen ook andere factoren doorwegen op de beslissing tot inzet van de private militaire sector. Het lijkt alleszins vanzelfsprekend dat het in sommige gevallen een samenloop van factoren zal betreffen.
1. 1. Demilitarisering Het einde van de Koude Oorlog betekende voor de wereld meteen ook een periode van demilitarisering. Het militair korps, en in het algemeen, het militair budget werd teruggeschroefd. Dit ging echter niet gepaard met een vermindering van het militair actieterrein, het ging eerder om een wijziging ervan. Hiermee verwijzen we naar de evolutie van zwaar gewapende legers in de Koude Oorlog tot de moderne militaire diensten die 93 94
D. Brooks, Messiahs or Mercenaries?, supra 36, 134. L. Dickinson, Government for Hire, supra 54, p. 147. 49
geleverd worden in situaties van vredeshandhaving of etnische conflicten. Deze laatste omvatten onder meer de vele humanitaire acties die de laatste decennia noodzakelijk waren (cfr. Afrika, Balkan,…). Hoewel dus het budget werd gereduceerd, werden staten nog steeds geconfronteerd met militaire operaties van allerhande soort. Deze vergen echter in sommige gevallen een bepaalde kennis of expertise waarover het regulier leger vaak niet beschikt. Het is net hier dat PMF’s een antwoord kunnen bieden. Deze PMF’s, die vaak opgericht zijn door individuen die hun werk net door deze demilitarisering zijn verloren, beschikken over de mogelijkheid om deze kennis of expertise wel te bieden, en dit tegen een voordelig tarief.95 Samen met deze inperking van het militair budget, vertoonde zich sinds de 2e Wereldoorlog ook een tendens tot afkeer van conflicten en de ermee gepaard gaande ‘kosten‘. Deze ‘kosten’ zijn niet enkel financieel maar houden ook het verlies in van mogelijke soldatenlevens. De tendens tot negatie van militair optreden heeft vooral een diepe impact bij internationale conflicten, waarbij de internationale gemeenschap moet optreden om deze conflicten te beëindigen en de vrede te handhaven. De laatste jaren is het immers niet meer evident gebleken, om de nodige troepen te verzamelen voor allerhande vredesacties of voor andere internationale militaire acties.96 Dit vooral doordat staten de (hoge) kosten of negatieve publieke opinie die gepaard gaan met inzet van officiële militaire instanties niet meer willen of kunnen dragen. Hierdoor heeft men niet enkel de financiële voordelen ingezien van de inzet van de private militaire sector, maar ook de besparing op andere kosten die worden gegenereerd door militair optreden, zoals het mogelijk verlies van soldaten.
1. 2. Budget Een van de cruciale determinanten is de financiële overweging. Deze ‘economische’ privatisering is de meest gangbare en meest voorkomende vorm. In sommige gevallen lijkt het financieel aspect, het enige doorslaggevende, in de toewijzing van contracten aan PMF’s. Hoe kan men anders verklaren dat de V.S.A. ervoor opteert, om in Irak een PMF aan het werk te zetten die enerzijds totaal geen ervaring heeft op het gebied en anderzijds zelfs niet op de lijst voorkomt van de aanbevolen ondernemingen van de Amerikaanse regering. We hebben het in dit geval over de overeenkomst die werd afgesloten met ‘Aegis’. Deze PMF werd in mei 2004 ingehuurd met als taak, het coördinatie- en managementcentrum te voorzien voor de 95
J. K. Wither, European Security and Private Military Compagnies: The Prospects for Privatized “Battlegroups”, Connections: The Quarterly Journal, Nr. 2, 2005, 107-126. 96 Ter illustratie kan verwezen worden naar de oorlog in Irak waarbij de V.S.A., tegen de uitgesproken wil van de V.N. de oorlog in Irak heeft aangevat maar hierbij snel diende te concluderen dat ze alleen stonden. Enkel het V.K. was bereid militaire hulp te bieden, hoewel dit niet onbesproken bleef daar deze op dit moment het voorwerp uitmaakt van een parlementair onderzoek naar de omstandigheden 50
meer dan 50 PSC’s die actief zijn in Irak. En daarnaast ook een eigen leger te voorzien van 75 beveiligingsteams voor de bescherming van de leden van de ‘United States Project Management Office’. Dit lijkt erg absurd in de wetenschap dat deze onderneming nog geen jaar bestond en bovendien enkel ervaring had met piraterij. Er dient in dit geval duidelijk geconcludeerd te worden dat het contract, ter waarde van 293 miljoen dollar, zeker niet werd toegewezen op basis van de reeds geleverde diensten, ervaring of reputatie.97
Hoe dan ook dienen we te concluderen dat de hoofdfactor die aanleiding heeft gegeven tot de privatisering, een economische factor is. Staten zullen militaire diensten privatiseren vanuit een financiële overweging en hierbij zullen andere factoren vaak slechts van secundair belang zijn. Dat het in sommige gevallen een verminderd toezicht betreft op de naleving van fundamentele basisrechten, kan echter niet door de beugel. Deze privatisering mag, in geen geval, mogelijkheden geven tot het ontlopen van een sanctionering bij schendingen van het internationaal humanitair recht en de mensenrechten. Daarom dringt zich dan ook een juridisch kader op.
1. 3. Specialisatie Een andere factor die aanleiding heeft gegeven tot de privatisering, is de hoge ontwikkelingsgraad van de gehanteerde militaire instrumenten en de kennis en/of ervaring die in sommige complexe conflictsituaties vereist is. Immers de manier van oorlog voeren is de laatste eeuwen en decennia drastisch gewijzigd. Het draait niet meer om grote legers met veel handwapens
die
een
veldslag
uitvechten,
maar
om
kleine,
gesofisticeerde
en
hoogtechnologische wapens waarbij expertise vereist wordt die voornamelijk terug te vinden is in de private sector. Het meest concreet wordt dit wanneer we de situatie van de V.S.A. bekijken die er niet meer in slagen te functioneren zonder de technologische en logistieke inbreng van de private sector.98 Zoals reeds geponeerd, is dit een rechtstreeks gevolg van de demilitarisering die werd ingezet na de Koude Oorlog. Binnen deze specialisatie is ook het belang van ervaring en expertise niet te onderschatten. Daar deze ondernemingen vaak beschikken over de diensten van gepensioneerde hoge militaire functionarissen, zijn ze in staat diensten te leveren met een professioneel karakter. Deze ex-militairen kunnen dan hun vroeger opgedane kennis en expertise ten volle benutten en de PMF’s kunnen rekenen op grote namen waarmee ze kunnen uitpakken.
van de deelname van de V.K. aan de oorlog in Irak. 97 P.W. Singer, Nation Builders and Low Bidders in Iraq, New York Times, 15 juni 2004. 98 P.W. Singer, Corporate Warriors, supra 2, 11. 51
1. 4. Tactiek Een andere determinant is het verborgen karakter van ingrepen uitgevoerd door PMC’s en PCS’s. Men kan zich inbeelden dat private actoren reeds zijn gebruikt om bepaalde zaken uit de publieke spotlight te houden. Ter illustratie, kunnen we hier wijzen op het antwoord dat een Amerikaanse regeringmedewerker gaf op de vraag, waarom de Amerikaanse regering een overeenkomst had afgesloten met DynCorp om de “Sudanese People Liberation Movement” bij te staan in de onderhandelingen. Hij antwoordde hierop, dat het volgens het nationaal recht verboden was dergelijke bijstand te bieden en daarom werd geopteerd voor de private oplossing.99 Op deze manier ontwijkt men de discussie rond de legaliteit en de confrontatie met het nationaal en internationaal recht. Nog dubieuzer kan deze praktijk een mogelijk alternatief bieden voor de situaties waarbij het parlement of de internationale gemeenschap een bepaalde tussenkomst of actie wil tegenhouden. Ter illustratie kon de V.S.A. niet deelnemen aan de strijd tegen het FARC (= “Revolutionary Armed Forces of Columbia“), wegens strijdigheid met nationale wetten, die verboden te interfereren in interne aangelegenheden van een vreemde staat. Men slaagde er echter toch in strijd te leveren tegen het FARC, en dit door training en onderricht te bieden aan het Colombiaanse leger en door de bestrijding van de drugshandel, die de FARC financieel van middelen voorziet.100
Een ander adequaat voorbeeld van het frêle evenwicht tussen enerzijds het publiek optreden en anderzijds de private actie, is het optreden van de V.S.A. in de Balkanoorlog in de jaren ’90. De V.S.A. bekleedde binnen dit conflict een neutrale positie, ondanks een aantal tegemoetkomingen aan de Kroaten en Islamitische Bosniërs, gericht tegen de Servische agressie.101 Dit was mogelijk ondanks het feit dat de V.S.A. mee een V.N.-embargo had goedgekeurd in de V.N. Veiligheidsraad die directe militaire hulp aan de strijdende partijen verbood. Desondanks kon de V.S.A. toch optreden in dit conflict via de private oplossing. Er werd immers een beroep gedaan op het bedrijf MPRI om de nodige tactische en strategische militaire sturing te geven aan zowel de Kroaten als de Islamitische Bosniërs. Op deze manier slaagde de V.S.A. er toch in, ondanks de hindernissen en het bestaan van een V.N.-embargo, om haar unilaterale humanitaire en geostrategische doelen in het gebied veilig te stellen. Het lijkt vanzelfsprekend dat in dit geval een staat maar al te graag gebruik zal willen maken van deze private ’oplossing’. Daarnaast werd deze oplossing in de V.S.A. reeds ook gebruikt om de verplichte tussenkomst van de ‘Congress’ bij militaire acties, te omzeilen. Zo slaagde het 99
F. Mathieu en N. Dearden, Corporate Mercenaries, supra 47, p. 10. J. K. Wither, European Security and Private Military Compagnies: The Prospects for Privatized “Battlegroups”, Connections: The Quarterly Journal, Nr. 2, 2005, 114. 101 M. Gaul, ‘Regulating the New Privateers: Private Military Service Contracting and the Modern 100
52
Pentagon erin om een limiet van 20.000 soldaten in diezelfde Balkan-oorlog te omzeilen door gewoon 2.000 private soldaten in te huren.102 Op deze manier wordt natuurlijk een fundamenteel beginsel van de democratie tenietgedaan. Want van het principe van parlementaire controle op de beslissingen van de uitvoerende macht blijft hierdoor niet veel meer over. Hierdoor zou men dus kunnen concluderen dat de inzet van de private militaire sector zelfs een bedreiging kan vormen voor de grondslagen van een democratische rechtsstaat.
Daarom lijkt deze vorm van privatisering dus heel wat nare gevolgen met zich mee te brengen. Bovendien lijkt in dit geval meestal enkel deze factor door te wegen bij de beslissing tot inzet van PMF‘s. Naar deze vorm van privatisering wordt dan ook vaak verwezen met de term “tactische privatisering”. Tactisch omdat men op deze manier probeert te bekomen wat niet mogelijk is via de publieke, officiële weg.103 Op deze manier omzeilt men immers de constitutionele en juridische controle van de macht die in een democratie worden ingebed.104 Deze vorm van privatisering is het tegenovergestelde van de “conventionele privatisering” waarbij in hoofdzaak economische efficiëntie wordt nagestreefd. De tactische privatisering houdt echter duidelijk extra risico’s in en geeft mogelijkheden tot grotere misbruiken.
1. 5. Noodzaak Daarnaast werden we, in het recente verleden, geconfronteerd met conflicten waarbij private soldaten geen optie meer waren, maar een noodzaak. Dit is voornamelijk een gevolg van het gewijzigd karakter van moderne, gewapende conflicten. Hierdoor zijn de vredesoperaties niet enkel toegenomen in aantal maar ook in aard en omvang. Deze toename werd echter niet beantwoordt met een toegenomen engagement van staten om zich voor deze vredesoperaties in te zetten.105 Zo was in de recente oorlog in Irak de privatisering een conditio sine qua non, rekening houdende met het ingewikkelde karakter van de bezetting, de beperkte hoeveelheid van officiële soldaten en de minimale steun van geallieerden.106 Net deze factor vormt voor velen een bestendiging van het recht tot inzet van de private militaire sector. Immers wanneer de internationale gemeenschap weigert, Marque and Reprisal Clause, zie http://faculty.ils.edu/ manheimk/ns/gaul2.htm. 102 J. Turley, Soldiers of Fortune- At What Price?, Los Angeles Times, 16 september 2004. 103 J. Michaels, Beyond accountability, supra 12, 1008. 104 Een voorbeeld hiervan is de controle die de wetgevende macht in een democratisch stelsel uitoefent op de uitvoerende macht. 105 C. Deutscher, Privatizing Peacekeeping: The Regulatory Preconditions for an International Legal Regime on the Use of Private Military Firms in United Nations Peace Operations, The Australian National University, ANU College of Law Research Paper, nr. 08-28, 2008, 1. 106 J. Michaels, Beyond accountability, supra 12, 1032. 53
of niet in de mogelijkheid is hulp te leveren, zal een beroep op PMF’s voor heel wat staten een absolute noodzaak zijn. Ter illustratie kan verwezen worden naar de genocide in Rwanda in 1994 en de tussenkomst van Executive Outcomes in Sierra Leone waarbij de internationale gemeenschap de overeenkomsten scherp veroordeelde. De regering van Sierra Leone deed een beroep op deze PMF om de orde te herstellen in dit land dat gehuld was in chaos en destructie. Dit was een noodzaak gezien er niet kon teruggevallen worden op regionale of multilaterale hulp om de vrede te herstellen.107 In dergelijke omstandigheden kan een overeenkomst, gebaseerd op het recht op zelfverdediging108, zelfs een internationale juridische basis hebben. Derhalve lijkt dan ook een algemeen verbod verwerpbaar, daar dit soms een uiterst redmiddel kan vormen voor ‘mislukte’ staten om de vrede en orde te handhaven op het grondgebied.
2. Invloed van de privatisering op de staat als entiteit De invloed van de privatisering op de staat als entiteit is tweeërlei. Enerzijds is er de invloed die deze privatisering betekent voor de zogenaamde “mislukte” staten, anderzijds de invloed op de (rijke) Westerse staten. Naast dit onderscheid is er ook het onderscheid tussen de diensten, aangeboden door PSC’s en PMC’s. De reden hiervoor is dat er vaak gewezen wordt op het feit, dat met de privatisering als tendens binnen de militaire sector, op het eerste zicht, niets mis is. Het probleem doet zich echter voor wanneer deze ondernemingen rechtstreeks betrokken worden bij gewapende conflicten en huurlingen worden gebruikt om bataljons van huurlingen te vormen.109 Echter het onderscheid tussen ondernemingen, die enkel secundaire bijstand bieden en deze die engageren in directe participatie, is soms heel dun. Ter illustratie, DynCorp is een onderneming die door de regering van de V.S.A. is ingehuurd om piloten, trainers en onderhoudspersoneel te voorzien, voor onder andere de operaties in Colombia110. Echter in februari 2002 kreeg deze onderneming de opdracht om in een gevechtszone te vliegen en daar de bemanning te redden van een gecrashte politiehelikopter. Hierbij werd ook melding gemaakt van vuurgevechten tussen het personeel van DynCorp en de rebelgroeperingen.111 Wanneer dergelijke situaties zich voordoen is het duidelijk dat het
107
J. T. Gathii, Commercializing War: Private Military and Security Companies, Mercenaries and International Law, Albany Law School, 2009, 35, zie http://ssrn.com/abstract=1356887. 108 Art. 51 V.N.-charter. 109 Noot van de Secretaris-Generaal van de V.N. op het gebruik van huurlingen als een middel tot schending van mensenrechten en tot belemmering van de uitoefening van het recht op zelfdeterminatie (30 augustus 2000), A/55/344 (2000), 13. 110 Zie Hoofdstuk 2 onder 4. 2. 111 F. Mathieu en N. Dearden, Corporate Mercenaries, supra 47, 5. 54
onderscheid tussen PSC’s en PMC’s een gevaarlijk onderscheid is omdat dit kansen geeft tot misbruik. Zoals eerder gesteld, kan men dus concluderen dat er hier sprake is van een artificieel onderscheid en het derhalve aangewezen lijkt deze niet te hanteren bij een onderzoek naar de weerslag op de staat. Meer nog, het lijkt zelfs aangewezen dit onderscheid in geen geval te hanteren.
2. 1. Zwakke staten In de hele discussie rond de acties van de private militaire sector, is de term ‘mislukte staat’ een veel voorkomende. Wanneer men immers het concept ‘staat’ nader toelicht, zijn een aantal fundamentele beginselen er onlosmakelijk mee verbonden. Zo moet een staat steeds zorgen voor de veiligheid van z’n burgers en iedereen die zich op het grondgebied bevindt. Wanneer een staat hier dan niet in zou slagen, heeft de internationale gemeenschap het recht en zelfs de verplichting om tussen te komen.112 Er lijkt dan ook, in eerste instantie, niets mis met de privatisering op zichzelf want hierdoor kunnen staten optreden in onstabiele gebieden. Echter een van de grootste kritieken die wordt geuit op de private militaire sector is juist het gevaar dat deze kunnen betekenen voor de gevestigde staatsstructuur. Doordat het soms gaat om een contract in zwakke staten, gekenmerkt door een verzwakt centraal bestuur en een praktisch onbestaande rechtsstaat, zijn de risico‘s des te groter. Zo bestaat steeds de mogelijkheid dat deze private militaire ondernemingen, misbruik maken van hun macht, om zo controle te verwerven binnen een bepaald gebied, of door een andere niet-statelijke groepering of organisatie worden gecontracteerd, met als opzet het breken van het centraal bestuur van een staat. Het spreekt vanzelf dat, in dit laatste geval, vooral staten met een verzwakt centraal bestuur, enorm kwetsbaar zijn.
De extensieve inzet van de private militaire sector in zwakke staten leidt tot een verdere verzwakking omwille van 3 redenen. Ten eerste creëert men door de inzet van PMF’s een vals gevoel van veiligheid op korte termijn. Immers deze korte-termijn oplossing ontbreekt het vaak aan een substantiële aanpak van het conflict. Ten tweede worden zwakkere staten, die vaak ook met financiële problemen geconfronteerd worden, bedreigd door de financiële last die de inzet van de private militaire sector met zich meebrengt. Ten derde is er de algemene negatieve impact van deze ondernemingen op de reeds zwakke instellingen en instituties, en dus structuur, van de staat.
Door de inzet van de private militaire sector in zwakkere staten, creëert men vaak een vals 112
S. L. Woodward, The Paradox of ‘State Failure’:States Matter; Take them Seriously, Enjeux 55
gevoel van veiligheid. Immers niets staat garant voor het feit dat de stabiliteit in het land blijft bestaan of kan gehandhaafd worden. Ter illustratie kan hier verwezen worden naar de coup die volgde op de terugtrekking van EO in 1997. Dit onvermogen om te leiden tot een stabiele, structurele oplossing is het gevolg van de aard van de diensten geleverd door deze ondernemingen. De tussenkomst van deze ondernemingen zijn meestal enkel gericht op het beëindigen van lopende conflicten zonder echt de substantiële problemen op te lossen.113 Zo zal een tussenkomst van de nationale officiële instanties vaak niet enkel beperkt zijn tot de vrede- en ordehandhaving. Er zal bijkomend internationale politieke en diplomatieke middelen aangewend worden en daarnaast ook substantiële ontwikkelingshulp. Dit zijn elementen die vereist zijn opdat er sprake kan zijn van een langdurige, stabiele oplossing.
Een tweede element waardoor deze een groot gevaar vormen voor armere zwakke staten, is de financiële last die de inzet van de private militaire sector met zich meebrengt. Hierdoor kunnen armere staten zich genoodzaakt zien om nog diepere financiële schulden te maken. Het spreekt immers voor zich dat de PMF’s een machtspositie bekleden, binnen de contractuele relatie met de desbetreffende staten. Eenmaal deze ondernemingen hun betaling vorderen, zullen armere staten zich genoodzaakt zien terug te grijpen naar het kapitaal waarover men steeds beschikt, zoals er zijn de natuurlijke rijkdommen. Dit heeft echter een nefast effect doordat de lokale bevolking hierdoor heel wat potentiële inkomsten misloopt en derhalve de staat ook heel wat onmisbare financiële middelen verliest. Hierdoor raken deze staten enkel dieper in de schulden en verbetert de levensstandaard nagenoeg niet. Men moet dus extra toezien op de inzet van de private militaire sector in deze staten en bepaalde maatstaven hanteren voor overeenkomsten met zogenaamde “mislukte” staten. Ter illustratie was er veel bezorgdheid in het geval van EO, die door hun banden met de multinationale energie- en mijnsector en hun militaire mogelijkheden, een groot gevaar betekenden voor de instabiele Afrikaanse staten.114 In een rapport werd deze bevinding benadrukt door te stellen dat de tendens tot inzet van de private militaire sector, de rechten van de lokale bevolking en groeperingen in het gedrang kan brengen, kan leiden tot het verlies van inkomsten uit natuurlijke bronnen, derhalve dus ook het financieel en commercieel netwerk van de staat verstoort en op deze manier dus leidt tot een verzwakte natiestaat en dus ook rechtsstaat.115
Internationaux, nr. 11, 2006, 22. 113 C. Holmqvist, Private Security Companies: The Case for Regulation, SIPRI Policy Paper, Nr. 9, 2005, 13. 114 J. C. Zarate, The Emergence of a New Dog of War: Private International Security Companies, International Law, and the New World Disorder, Stanford Journal of International Law, Vol. 34, Nr. 75, 1998, 77. 115 Towards a Spiral of Violence? The Dangers of privatising Risk Management of Investments in Africa. Mining Activities and the Use of Private Security Companies, Memorandum submitted to the Special Rapporteur on the use of Mercenaries of the human rights commission of the United Nations, 56
Ten slotte is er ook sprake van een algemene negatieve impact van deze ondernemingen op de staatsstructuur als geheel. Immers door het uitbesteden van welbepaalde taken aan private ondernemingen, verliest men vaak, geleidelijk aan, de controle over de staat. Enerzijds wordt het geweldmonopolie van de staat teniet gedaan door de uitbesteding. Hierdoor kan men geconfronteerd worden met andere etnische en rebelgroeperingen die zich, dit recht tot gebruik van geweld, ook zullen toe-eigenen. Anderzijds bestaat het gevaar, dat regeringen van deze zwakkere staten zullen geneigd zijn, tot het inzetten van PMF’s enkel als tijdelijke oplossing omwille van de financiële voordelen. Dit is nefast voor de toekomst van de desbetreffende staat omdat deze oplossing, zoals voorheen geponeerd, slechts van korte termijn is. Hierdoor zullen regeringen sneller geneigd zijn de private militaire sector in te schakelen, dan een substantiële, langdurige en structurele oplossing te zoeken voor het probleem.116
2. 2. Westerse staten In het geval van westerse staten, lijken deze problemen zich niet voor te doen. Het probleem dat zich, met betrekking tot de rijke westerse staten voordoet, is te situeren op het niveau van de staatsinstellingen en staatsprincipes. Zoals reeds eerder gesteld, betekent de privatisering soms ook een inbreuk op een fundamenteel beginsel van de democratie, namelijk de parlementaire controle. Deze dient toe te laten dat de wetgevende macht vat heeft op de beslissingen van de uitvoerende macht. Vaak zullen deze beslissingen dan ook enkel kunnen genomen worden met de goedkeuring van de wetgevende macht. Wanneer men deze controle dan wegneemt, raakt men in essentie aan een van de fundamentele beginselen van de democratie. Wanneer de private militaire sector dan enkel wordt ingezet, met als reden het omzeilen van de constitutionele en juridische controle van de macht, dient men te concluderen dat de privatisering in geen geval een gewenst fenomeen is.117
2000, 19. 116 C. Holmqvist, Private Security Companies: The Case for Regulation, SIPRI Policy Paper, Nr. 9, 2005, p.15. 117 Een voorbeeld hiervan is de controle die de wetgevende macht in een democratisch stelsel uitoefent 57
3. Private of publieke relatie tussen ‘Companies’ en staat De relatie tussen de PMF’s en de verschillende staten vormt een belangrijk element binnen voorliggende discussie. Immers een staat gaat een PMF inhuren om een welbepaalde taak uit te voeren maar wat is het karakter nu van hun onderliggende verhouding. Volgens Zarate zijn deze PMF’s te concipiëren als staatsagenten, enerzijds verbonden aan de thuisstaat die een zwijgende of expliciete toestemming geven tot hun activiteiten, en anderzijds als contractant van de staat die hen inhuurt. Verder stelt hij dat hierdoor de statelijke verantwoordelijkheid in 2 richtingen lijkt te werken. In eerste instantie bestaat er een verantwoordelijkheid in hoofde van de thuisstaat die de activiteiten toestaat en ‘exporteert‘. Daarnaast is er ook een verantwoordelijkheid in hoofde van de staat die hen inhuurt voor de desbetreffende activiteiten.118 Het is echter ook mogelijk dat een staat een PMF inhuurt om in een andere staat ingezet te worden. Op deze manier ontstaat er ook een verhouding met de staat op wiens grondgebied de PMF wordt tewerkgesteld.
Men kan alleszins stellen dat er bij de inzet van de PMF’s door staten verschillende verhoudingen aangewezen kunnen worden. Hieronder gaan we kort even de aard van de verschillende mogelijke verhoudingen tussen PMF’s en staten bespreken. Hierbij vatten we aan met de band tussen de PMF en de contracterende staat, vervolgens deze tussen de PMF en de thuisstaat en tenslotte deze tussen de PMF en de territoriale staat.
3. 1. Band tussen PMF en staat die hen inhuurt (= contracterende staat) De relatie tussen de PMF en de contracterende staat is een zeer belangrijke verhouding, wanneer gefocust op regulering. In essentie, wordt immers tussen hen bepaald wat de geprivatiseerde activiteiten zullen inhouden. Maar net hier schuilt een groot risico en pijnpunt bij de inzet van de private militaire sector. De realiteit is nu, dat de opdracht die wordt geformuleerd in de overeenkomst, vaak een tekortkoming vertoont. Deze tekortkoming kan gesitueerd worden in een te algemene definitie waardoor heel wat activiteiten, al dan niet ongewenst, binnen de uitvoering van het contract vallen. Deze opdracht kan echter ook elementen bevatten, vatbaar voor interpretatie, zodat de PMF steeds kan terugvallen op de opdracht gegeven door de staat. Het is dus duidelijk dat deze situatie misbruiken mogelijk maakt, zodat het van primordiaal belang is de nodige aandacht te besteden aan de formulering
op de uitvoerende macht. 118 J. C. Zarate, The Emergence of a New Dog of War: Private International Security Companies, International Law, and the New World Disorder, Stanford Journal of International Law, Vol 34, nr. 75, 1998, p. 91. 58
van de opdracht. Bij deze formulering kunnen bijkomende specificaties opgenomen worden waardoor bvb. bepaalde activiteiten worden verboden. Meteen wordt hier echter een ander pijnpunt blootgelegd, namelijk het gebrek aan toezicht en transparantie.
De omschrijving van de opdracht heeft voor de contracterende staat ook nog bijkomende implicaties. Immers op basis van het principe van ‘command responsibility’ dat stelt dat een superieure steeds verantwoordelijk is voor zijn onderdaan, kan men tot de conclusie komen dat een staat die een PMF inhuurt, die zich schuldig maakt aan wandaden, zelf verantwoordelijk wordt voor deze daden. Hoewel er een aantal voorwaarden, zoals daadwerkelijk toezicht, verbonden zijn aan dit principe, vormt deze toch een mogelijk antwoord binnen het luik van statelijke aansprakelijkheid.119 Daarom wordt door enkelen, op basis van dit principe, aangenomen dat de V.S.A. aansprakelijk kan gesteld worden voor de misgrijpen die plaatsvonden in de Abu Ghraib-gevangenis.120 Dit principe lijkt de weergave van een fundamentele onderliggende redenering, die stelt dat een staat, die een PMF inhuurt voor een bepaalde opdracht, erop dient toe te zien dat deze opdracht niet enkel correct wordt uitgevoerd, maar er bovendien ook op dient toe te zien dat, de uitvoering van deze, niet leidt tot schendingen van het internationaal humanitair recht en de mensenrechten.
Men kan er alleszins niet aan twijfelen dat, de loutere overeenkomst tussen de PMF en de desbetreffende staat, er niet voor kan zorgen dat PMF’s buiten het toepassingsgebied van het internationaal recht zouden vallen. Bijgevolg is het mogelijk dat individuen die deelnemen aan vijandigheden worden opgepakt en veroordeeld worden als huurlingen of zelfs oorlogsmisdadigers. En hoewel de juridische status van PMF‘s ambigue blijft, is het steeds mogelijk dat werknemers van PMF’s opgenomen worden in de reguliere milities van een staat om zo het statuut te verkrijgen van strijder.121 In de praktijk hebben PMF’s er steeds voor proberen zorgen, dat hun werknemers bescherming zou geboden worden, tegen het gevaar van als huurling bestempeld te worden. Dit werd onder meer bereikt door de werknemers van de PMF’s te laten opnemen als provisionele leden van de reguliere militie. Een voorbeeld hiervan is de overeenkomst die werd afgesloten tussen Papoea Nieuw Guinea en Sandline. De werknemers van deze onderneming werd de status geschonken van ‘special constables’ waardoor deze gelegitimeerd waren om wapens te dragen en militaire acties uit te
119
Dit principe is op dit vlak gelijklopend met het “military contractor defense”-principe; zie V. Charles, Hired guns and Higher Law: A Tortured Expansion of the Military Contractor Defense, Cardozo Journal of International and Comparative Law, Vol. 14, Nr. 2, 2006, 32 e.v. 120 zie voor verdere toelichting hoofdstuk 5. 121 J. K. Wither, European Security and Private Military Compagnies: The Prospects for Privatized “Battlegroups”, Connections: The Quarterly Journal, Nr. 2, 2005, 121. 59
voeren.122 Deze opname in de reguliere militie heeft 2 grote voordelen. Enerzijds wordt het gevaar kleiner om als huurling bestempeld te worden en anderzijds verkrijgt men hierdoor de status van ‘oorlogsstrijder’ waardoor men ook de status van oorlogsgevangene kan krijgen.123 Voor het voorliggend onderwerp lijkt het vooral van belang dat hierdoor ook het publiek militair regime van toepassing wordt zodat er geen sprake meer is van een juridisch vacuüm. Dit zou dus een ideale oplossing vormen, ware het niet dat de sector deze oplossing waarschijnlijk met een veto zou beantwoorden.
3. 2. Band tussen PMF en thuisstaat/gastland (= thuisstaat) Sommige PMF’s, zoals Sandline en MPRI, kennen een sterke band met de thuisstaat, in dit geval respectievelijk het V.K. en de V.S.A. Zo is er deAmerikaanse wetgeving die vereist dat PMF’s eerst een vergunning bekomen, alvorens ze de mogelijkheid krijgen militaire of veiligheidsdiensten ter beschikking te stellen van multinationale ondernemingen of staten. Gezien ondernemingen als MPRI er prat op gaan professionele en legitieme diensten aan te bieden, lijkt het vanzelfsprekend dat ze zich aan deze regels houden.124 Een ander belangrijke factor, in de hechte band tussen staten en PMF’s, is het feit dat vele van deze ondernemingen kunnen beschikken over de diensten van gepensioneerde militairen uit hogere rangen. Deze beschikken over de nodige militaire expertise en een goede band met de regering en het leger van de thuisstaat.125
Echter het verhaal houdt hier niet op omdat deze PMF’s ook nog op een andere manier kunnen worden geassocieerd aan hun land van oorsprong. Zo kunnen deze private ondernemingen ook gebruikt worden om op deze manier te bekomen wat niet kan via de officiële weg. Op deze manier kan een buitenlandse regering de militaire expertise van de V.S.A. vergaren door te contracteren met MPRI, wanneer de conventionele militaire bijstandsprogramma’s van de V.S.A. niet mogelijk zouden zijn door politieke of tactische redenen. Dit wordt ook weerspiegeld in het feit dat veel buitenlandse regeringen, hoewel MPRI een private ondernemingen is, deze zien als quasi-officiële militaire instantie van de V.S.A. Hierdoor wordt ook aangenomen dat alle diensten geleverd door MPRI gebeuren met
122
P.W. Singer, Corporate Warriors, supra 2, 193-194. L. Cameron, Private military companies: their status under international humanitarian law and it’s impact on their regulation, IRRC, Vol. 88, nr. 863, 2006, p. 582. 124 J. Cilliers, Private security in War torn Africa, supra 77, 3. 125 J. C. Zarate, ‘The Emergence of a New Dog of War: Private International Security Companies, International Law, and the New World Disorder’, Stanford Journal of International Law, Vol 34, nr. 75, 1998, 76. 123
60
de stilzwijgende goedkeuring van de V.S.A.126 Hierdoor worden PMF’s dan ook vaak geassocieerd met hun land van herkomst, daar deze worden gezien als legitieme ondernemingen die hun legitiem karakter, in grote mate, verkrijgen door de status die deze hebben in de thuisstaat. Hier kan verwezen worden naar de gunningvereiste die van kracht is binnen het Amerikaans rechtsstelsel, waardoor vreemde staten de indruk kunnen krijgen dat deze ondernemingen dienen te beantwoorden aan welbepaalde strenge juridische normen.
3. 3. Band tussen PMF en staat op wiens grondgebied deze wordt ingezet (= territoriale staat) De staat, waar de PMF’s worden ingezet, heeft vaak weinig grip op het geheel gebeuren. Daar deze PMF’s voornamelijk worden ingezet in staten die gekenmerkt worden door een afgezwakte, of zelfs onbestaande rechtsstaat, kan de regering van deze staat vaak niets anders doen dan toezien op de activiteiten en hopen op een goede afloop.127 In principe heeft de territoriale staat jurisdictie over alles wat zich afspeelt op het grondgebied, maar deze dan ook effectief uitvoeren, is vaak onmogelijk. Dit is het gevolg van de afgezwakte rechtsstaat, maar kan ook een gevolg zijn van immuniteit. Zo werden we in het nabije verleden geconfronteerd met een uitvoerend besluit van de V.S.A. waarin aan alle werknemers van PMF’s immuniteit werd geboden van mogelijke vervolgingen voor Irakese rechtbanken. Derhalve lijkt het aangewezen de verantwoordelijkheid tot sanctionering niet op de schouders te leggen van de territoriale staat. Dit mag echter niet als gevolg hebben dat er geen sanctionering mogelijk is. In dat geval kan een forum gevonden worden in de territoriale staat.
Daarnaast lijkt het aangewezen bij de inzet van de private militaire sector in welbepaalde zwakkere staten, erop toe te zien dat deze in geen geval een bedreiging kunnen vormen voor de gevestigde staatsstructuur of hetgeen er nog van over schiet. Daarom is de component van toezicht en transparantie dan ook van primordiaal belang binnen dit debat. Het is van essentieel belang dat, binnen het uitgewerkt kader, ook de component van toezicht en transparantie wordt uitgewerkt. Hierbij kan er geopteerd worden om deze opdracht toe te kennen aan welbepaalde neutrale organisaties of instellingen. Deze dienen dan niet enkel toe te zien op de activiteiten van de PMF’s op het veld zelf, maar dienen ook op een hoger institutioneel niveau erop toe te zien dat de inzet van de PMF’s geen nefaste effecten heeft.
126 127
ibid., 103. A. Pauwels, 60 jaar VN-vredesoperaties: een evaluatie, supra 34, 43. 61
Hoofdstuk 4: Regulering van privatisering
1. Aspect van regulering
p. 63
2. Regulering via internationaal recht
p. 64
2. 1. Regulering via hard-law
p. 64
2. 1. 1. Den Haag Conventies en Conventies van Geneve p. 64 2. 1. 2. V.N.-resoluties
p. 66
2. 1. 3. V.N.-conventies
p. 67
2. 1. 4. Regionale conventies
p. 67
2. 2. Regulering via soft-law
p. 68
2. 3. Conclusie
p. 70
3. Regulering binnen nationaal kader
p. 71
3. 1. Regulering in de V.S.A.
p. 71
3. 2. Regulering in Zuid-Afrika
p. 72
3. 3. Conclusie
p. 74
4. Zelfregulering
p. 74
5. Synthese
p. 76
62
1. Aspect van regulering Dat regulering van de private militaire sector belangrijk is, lijkt niet meer dan logisch. Echter de realiteit wijst volledig in tegenovergestelde richting. Wanneer we er voorbeelden bij halen van situaties waarbij het mis ging, wordt dit duidelijker. Zo is er het voorbeeld van werknermers van DynCorp, die zich schuldig maakten aan seksuele uitbuiting (vb. verkrachtingen op video) in Bosnië. Maar door het vage juridische statuut van de werknemers en de beperkingen van het strafrecht van de V.S.A. was berechting niet mogelijk.128 Door de toenemende contracten met PMF’s, met als hoogtepunt de oorlog in Irak, zag ook de internationale gemeenschap het belang in van regulering van de sector. Er zijn echter volgens de V.N. Speciale Rapporteur rond huurlingen, S. Shameem, twee specifieke gebeurtenissen aan te wijzen als sleutelmomenten in de discussie. Eerst was er de moord en verminking van 4 werknemers van de PMC Blackwater en de daaropvolgende aanval op Fallujah in april 2004, waarbij sprake was van het gebruik van ‘overdadig geweld’. Daarnaast hebben de wandaden, begaan in de gevangenis van Abu Ghraib, de onduidelijke status van deze private contractanten en hun aansprakelijkheid, ingeval van schendingen van de mensenrechten, duidelijk in de schijnwerper gesteld.129
Deze situaties duiden onmiskenbaar op een gebrek of inefficiëntie van de bestaande regels. Daarom gaan we in dit deel de regulering bespreken zoals die vandaag de dag voorhanden is. In het eerste deel gaan we kort het internationaal luik van de regulering toelichten. Hierbij hanteren we enerzijds een onderscheid tussen hard-law en soft-law, en anderzijds een onderscheid tussen de verschillende soorten internationale juridische documenten. Vervolgens gaan we het nationaal luik toelichten van de regulering en ons hierbij focussen op de rechtsstelsels van twee staten die een geschiedenis hebben gerelateerd aan de private militaire sector. Aansluitend bespreken we kort zelfregulering als reguleringsprincipe om af te sluiten, in het laatste deel, met een synthese van de verschillende reguleringsvormen.
128 129
J. D. Michaels, Beyond Accountability, supra 12, 1029. U.N. Doc. E/CN.4/2005/14 (2005), 50 [Use of mercenaries as a means of violating human rights 63
2. Regulering via internationaal recht Het internationaal recht zoals het vandaag de dag bestaat en toegepast wordt, blijkt uit bovenstaande voorbeelden niet opgewassen te zijn tegen het fenomeen van de PMC’s en PSC’s. Er is wel wat recht voorhanden dat van toepassing is op private militaire strijders, maar dit lijkt in veel gevallen tekort te komen om daadwerkelijk de activiteiten van deze ondernemingen te kunnen reguleren. Desondanks zijn er ondertussen heel wat internationale initiatieven geweest met als doel deze sector te reguleren, zonder echter veel succes. Hieronder gaan we de verschillende internationale juridische initiatieven weergeven die van enig belang zijn voor het voorliggend voorwerp. We gaan hierbij eerst de verdragen en andere juridische formele instrumenten bespreken (= hard-law), om dan vervolgens de andere initiatieven onder de loep te nemen (= soft-law). Dit wordt gedaan omwille van het specifiek karakter van het internationaal recht. Hiermee wordt verwezen naar de grotere juridische betekenis van hard-law.
2. 1. Regulering via hard-law 2. 1. 1. Den Haag Conventies en Conventies van Geneve
Het vroegste internationaal humanitair recht van enig betekenis voor ons onderwerp, ontstond in het begin van de 20e eeuw. De vijfde Haagse Conventie over neutraliteit bij landoorlog van 1907 bood een juridische maatstaf voor neutrale partijen en personen in geval van een landoorlog.130 Deze conventie had o.m. als gevolg dat staten die in een conflict hun grondgebied ter beschikking stelden van huurlingen, hun neutrale positie in het conflict verloren.131 Dit was echter beperkt tot het gebruik van het nationaal territorium door huurlingen, zodat er geen verplichtingen bestonden met betrekking tot staatsonderdanen die in één van de legers dienst wilden doen. Bovendien mocht het grondgebied ook gebruikt worden om de grens over te steken en zo de diensten aan te leveren aan één van de verschillende conflicterende legers.132
Het volgend juridisch document, van betekenis in het internationaal humanitair recht, waren de Conventies van Geneve van 1949. Dit waren 4 conventies met elk een bepaald onderwerp
and impeding the exercise of the right of peoples to self-determination]. 130 Hague Convention (V) Respecting the Rights and Duties of Neutral Powers and Persons in Case of War on Land (= Hague V) (18 October 1907), International Conferences (1907). http://www.unhcr.org/refworld/docid/3ddca4e14.html. 131 Art. 4 Hague V (1907). 64
en eigen doel. Voor ons onderwerp is vooral de 3e conventie van belang.133 Deze conventie betrof de status van ‘oorlogsgevangene’ en had als algemeen opzet de voorwaarden te creëren opdat oorlogsgevangenen een redelijke behandeling zouden krijgen en daarnaast te zorgen voor behoorlijke handelingen in de context van een oorlog. Deze conventie verbood of controleerde de private legers niet, maar ontnam hen eerder de bescherming van de status van ’oorlogsgevangene’. De enige vereiste hiertoe was dat de private actoren deel uitmaakten van een van de strijdende partijen binnen een welbepaald conflict.
Het volgend meldenswaardig initiatief betreft de poging tot een definitie in de ‘1977 Additional Protocols to the Geneva Conventions’.134 In art. 47 van dit protocol stelt men expliciet dat huurlingen niet de rechten zullen hebben van een reguliere strijder, noch deze van oorlogsgevangen. Hierin definieert men huurling als:
“Art 47. Mercenaries 1. A mercenary shall not have the right to be a combatant or a prisoner of war. 2. A mercenary is any person who: (a) is specially recruited locally or abroad in order to fight in an armed conflict; (b) does, in fact, take a direct part in the hostilities; (c) is motivated to take part in the hostilities essentially by the desire for private gain and, in fact, is promised, by or on behalf of a Party to the conflict, material compensation substantially in excess of that promised or paid to combatants of similar ranks and functions in the armed forces of that Party; (d) is neither a national of a Party to the conflict nor a resident of territory controlled by a Party to the conflict; (e) is not a member of the armed forces of a Party to the conflict; and (f) has not been sent by a State which is not a Party to the conflict on official duty as a member of its armed forces.”
Echter dit artikel bleef in grote mate dode letter daar deze heel wat tekortkomingen vertoonde. Ten eerste was er het feit dat cumulatief aan alle voorwaarden diende voldaan te worden alvorens kon gesproken worden van een huurling. Een tweede problematisch aspect is het feit dat art. 47 (2) (a) vereist dat de huurlingen effectief deelnemen aan de gevechten. Zoals reeds 132
Art. 6 Hague V (1907). Geneva Convention Relative to the Treatment of Prisoners of War (12 augustus 1949), United Nations Treaty Series, Vol. 75, 135 134 Protocol Additional to the Geneva Conventions of 12 Aug. 1949, and Relating to the Protection of Victims of International Armed Conflicts (8 juni 1977), United Nations Treaty Series, Vol. 1125. 133
65
besproken in hoofdstuk 1, is dit een enorm moeilijke oefening om het onderscheid te maken zodat dit ook voor staten ingewikkeld wordt om te bewijzen. Tenslotte is er ook de vereiste, geformuleerd in art. 47 (2) (f) waarin vereist wordt dat de huurling niet wordt gezonden, op officieel bevel door een staat, die geen partij is bij het conflict.135 Dit compliceert de toepassing van deze definitie (zeker ingeval van de moderne PMF’s) en maakt deze zelfs in betrekking met de huidige private militaire sector nagenoeg onwerkbaar. Hieruit kan men concluderen dat bij een definiëring van de private militaire sector, men er zich voor dient te behoeden, al te veel interpretatieve elementen en criteria op te nemen.
2. 1. 2. V.N.-resoluties
Als gevolg van de postkoloniale ervaringen met huurlingen werden concrete internationale initiatieven genomen binnen de V.N. De verschillende huurlingengroeperingen kwamen immers in aanvaring met een aantal net opgerichte Afrikaanse staten en daarnaast ook met de VN-troepen, zoals dit het geval was in de burgeroorlog in Congo. In 1968 keurde de Algemene Vergadering van de V.N. een resolutie goed waarin het gebruik van huurlingen, in het kader van nationale bevrijdingsacties, werd bestempeld als criminele daad.136 Bovendien werd in een volgende resolutie aan de staten de verantwoordelijkheid toegekend, erop toe te zien dat hun grondgebied niet wordt gebruikt voor de ontplooiing van deze diensten, en dat hun staatsburgers niet als huurlingen zouden dienst nemen.137 Deze resolutie werd later gecodificeerd in de ’Declaration of Principles of International Law Concerning Friendly Relations and Cooperation among States’.138
Dit werd verder aangevuld met een aantal andere resoluties, waarin telkens weer het standpunt werd geponeerd dat het gebruik van huurlingen een criminele daad betreft en dat deze huurlingen dus dienen vervolgd te worden als misdadigers. Er dient echter vastgesteld te worden dat ondanks de veelheid aan resoluties, deze resoluties van de Algemene Vergadering slechts een beperkte betekenis hebben. Dit is omwille van verschillende redenen die betrekking hebben op de aard van resoluties van de A.V. Zo waren er verschillende resoluties die slechts betrekking hadden op een bepaald conflict. Daarnaast heeft de Algemene Vergadering niet de bevoegdheid regels van internationaal recht te wijzigen, beëindigen of
135
J. N. Maogoto en B. Sheehy, Contemporary Private Military Firms, supra 13, 20. Resolution on the Implementation of the Declaration on the Granting of Independence to Colonial Countries and Peoples, U.N. Doc. A/7218, G.A. Res. 2465 (1968). 137 Resolution on the Implementation of the Declaration on the Granting of Independence to Colonial Countries and Peoples, U.N. Doc. A/7630, G.A. Res. 2548 (1969). 138 Declaration on Principles of International Law Concerning Friendly Relations and Co-operation Among States in Accordance with the Charter of the United Nations, U.N. Doc. A/8028 (1971). 136
66
creëren zodat de resoluties enkel een bevestiging kunnen vormen van internationaal gewoonterecht of statenpraktijk.139
2. 1. 3. V.N.-conventies
De verschillende initiatieven, genomen binnen de werking van de VN, leidde uiteindelijk tot de optekening van een internationale conventie. In 1989 werd door de V.N. de ‘International Convention against the Recruitment, Use, Financing and Training of Mercenaries’ opgesteld.140 Deze conventie omschreef deze handelingen als illegitiem en voorzag enkele bepalingen gericht op de sanctionering van een inbreuk op de conventie. Deze conventie, een soort consolidatie van het internationaal gewoonterecht met betrekking tot huurlingen, focuste enerzijds op de bestraffing van huurlingen en anderzijds ook op de bestraffing van personen die deze huurlingenactiviteiten promoten of organiseren.141
Echter analisten zagen in dat de meerwaarde van deze conventie relatief was. Immers, deze conventie voegde een aantal voorwaarden toe opdat er van huurling kon worden gesproken. Deze maakten echter het probleem gewoon ingewikkelder en bovendien voorzag de conventie niet in een toezichtregeling en waren de effectieve maatregelen die voorzien waren, nogal mager.142 Dit zorgde er voor dat de ratificatie van deze conventie nogal lang op zich liet wachten.143 De ineffectiviteit van deze conventie werd bovendien nog eens in de verf gezet door de lijst van ratificerende landen144 en het feit dat er nog geen vervolgingen plaatsvonden. Hierdoor mist deze internationale conventie aan juridische draagkracht om daadwerkelijk als internationale basistekst te kunnen geïmplementeerd worden. Desondanks lijkt de nood aan een internationale conventie, als juridisch kader, een van de ankerpunten binnen dit debat.
2. 1. 4. Regionale conventies
Ongeveer tegelijkertijd met de internationale interesse voor het huurlingenprobleem, ontstonden de eerste regionale verdragen, met betrekking tot huurlingen. Zo werd in 1977 de
139
J. N. Maogoto en B. Sheehy, Contemporary Private Military Firms, supra 13, 13. International Convention against the Recruitment, Use, Financing and Training of Mercenaries (= UN Mercenary Convention) van de Algemene Vergadering van de V.N. (4 december 1989), U.N. Doc. A/RES/44/34 (1989). 141 Report of the Ad Hoc Committee on the Drafting of an International Convention Against the Recruitment, Use, Financing and Training of Mercenaries, U.N.Doc. A/42/43 (1987). 142 D. Brooks & H. Solomon, ‘Editorial‘, ‘Conflict Trends’, 2000, 2. 143 Deze Conventie had 22 ratificaties nodig om in werking te treden: dit gebeurde in september 2001 door Costa Rica die de 22e werd. 144 cf. Angola, Congo-Brazzaville, Nigeria, Oekraine, enz. 140
67
’Convention for the Elimination of Mercenarism in Africa’145 aangenomen door de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid (nu: Afrikaanse Unie). In deze conventie werden welbepaalde verplichtingen opgelegd aan staten waaronder het voorzien van sancties binnen het nationaal strafrecht. De definitie die hierin gehanteerd wordt, sluit hoe dan ook de werknemers van PMF’s uit, wanneer deze ingehuurd worden, niet om de onafhankelijkheid van een staat te bestrijden, maar deze integendeel te herstellen.146 Hoewel dit niet per se negatief hoeft te zijn, is dit opnieuw een weergave van de risico’s verbonden aan een definitie, gekenmerkt door welbepaalde criteria en andere interpretatieve elementen. Dit, in samenloop met de beperkte regionale werking van deze conventie, beperken in aanzienlijke mate de betekenis. Derhalve lijkt ook deze conventie eenzelfde lot voorbestemd als de vorige internationale initiatieven.
2. 2. Regulering via soft-law Naast internationale regulering via verdragen, resoluties, conventies en andere formele juridische documenten, zijn er ook nog de niet-formele juridische documenten. Deze worden gekenmerkt door een engagement gericht op een welbepaald probleem. Zo heeft de V.N. zich nog recentelijk weer uitgesproken in het militair privatiseringsdebat. Naast de resoluties van de A.V. en die van de Veiligheidsraad, kunnen ook andere organen van de V.N. resoluties uitvaardigen. Deze nemen de vorm aan van aanbevelingen gericht aan de staten zonder daadwerkelijke, juridische draagkracht te hebben. Meer bepaald de Mensenrechtenraad van de V.N., heeft zich in april 2000 uitgesproken tegen de privatisering in een resolutie.147 Hierin werd opgeroepen tot een duidelijkere juridische definitie voor huurlingen en werd er opnieuw benadrukt dat het gebruik, de training, de rekrutering en financiering van de private militaire sector ernstige gevaren inhoudt voor alle staten, en bovendien strijdig is met het doel en de principes, vervat in het V.N.-Handvest. Naast de Mensenrechtenraad heeft ook de Algemene Vergadering zich niet zo lang geleden uitgesproken in het verlengde van de voorheen aangenomen houding ten opzicht van huurlingen.148 Dit alles lijkt een bevestiging te zijn van de consistente afkerige houding, die de V.N. heeft gehad tegen de inzet van huurlingen en dus, per analogie, ook op welbepaalde vormen van inzet van PMF‘s. Het gaat hier om de gevallen waarin de PMF’s de actieve, primaire militaire diensten uitoefenen. 145
Convention of the Organization of African Unity for the Elimination of Mercenaries in Africa (1972), O.A.U. Doc. CM/433/Rev. L. (1972). 146 bvb. Zoals Executive Outcomes deden in Sierra Leone. 147 The use of mercenaries as a means of violating human rights and impeding the exercise of the right of peoples to self-determination, United Nations Commission on Human Rights, U.N. Doc. E/CN.4/RES/2000/3, 7 april 2000. 148 The use of mercenaries as a means of violating human rights and impeding the exercise of the right 68
Door de blijvende lacune in de wetgeving en de geringe toepassing van de bestaande regels, heeft men meer recent een vrijwillige gedragscode ontwikkeld die ervoor moet zorgen dat ondernemingen bij de uitoefening van hun taken steeds respect hebben voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden.149 Deze ‘Voluntary Principles on Security and Human Rights’ vormen een kader waarbinnen vertegenwoordigers van verschillende regeringen, NGO’s, ondernemingen en andere organisaties aan deelnemen.150 Deze gedragscode is specifiek bedoeld als leidraad voor bedrijven in de energie en extractiesector, die in het bewerkstelligen van de veiligheid en beveiliging van hun operaties, er steeds op toezien dat mensenrechten en fundamentele vrijheden steeds ongeschonden blijven. In de ‘Principles’ werden ook bepalingen opgenomen ter sturing van de organisatie van veiligheid, georganiseerd door private sector. Hierbij wordt respect voor het internationaal humanitair recht en mensenrechten als leidraad gehanteerd. Meteen valt hier op dat deze code enkel verbonden is aan de veiligheidsdiensten die welbepaalde PMF’s aanbieden. Hierdoor valt enkel een geringe groep van deze PMF’s onder de toepassing ervan. Bovendien blijft het grootste nadeel van dergelijke regulering, namelijk het gemis aan effectieve juridische draagkracht, onverminderd verder bestaan.
Een belangrijk internationaal document tot regulering van de private militaire sector is onlangs door 17 landen goedgekeurd.151 Dit Zwitsers initiatief dat zowel statelijke als nietstatelijke vertegenwoordigers verzamelde, resulteerde in september 2008 in het ‘Montreux Document’152. Dit document bevat een exhaustieve lijst van internationale, juridische verplichtingen en goede praktijk, voor zowel de ondernemingen uit de private militaire sector, als de staten betrokken bij hun inzet. Dit is het eerste internationaal document dat gewag maakt van de toepassing van het internationaal recht op de activiteiten van de PMF’s. Belangrijker nog, is dit document ook de uiting van een consensus rond het feit dat het internationaal humanitair recht en de mensenrechten wel van betekenis zijn bij de activiteiten van PMF’s en derhalve hier in geen geval kan gesproken worden van een vacuüm. Hoewel dit document juridisch niet bindend is, voorziet het wel in een aantal cruciale bepalingen voor de regulering van de private militaire sector. Zo legt het een verplichting op aan alle deelnemende staten om alle personen verdacht van inbreuken op het internationaal recht te
of peoples to self-determination, U.N. General Assembly, U.N. Doc. A/RES/62/145, 4 maart 2004. 149 zie http://www.voluntaryprinciples.org (laatst bezocht op 1 juni 2009). 150 Voor een lijst van de huidige instanties zie The Voluntary Principles Expands Membership, Renews Focus on Local Implementation, Press Release, 24 maart 2009, http://www.voluntaryprinciples.org. 151 waaronder ook het V.K., Afghanistan, Zuid-Afrika en niet onbelangrijk de V.S.A. 152 zie voor een bespreking Letter dated 2 october 2008 from the Permanent Representative of Switzerland to the United Nations adressed to the Secretary General, United Nations General Assembly - Security Council, A/63/467 - S/2008/636, oktober 2008. 69
onderzoeken, te vervolgen en, in voorkomend geval, uit te leveren.153 Daarnaast legt het ook de verplichting op aan de PMF’s en hun personeel om steeds het internationaal humanitair recht en de mensenrechten te eerbiedigen, alsook het nationaal recht, dat van toepassing is.
2. 3. Conclusie Men dient te concluderen dat bovenstaande juridische initiatieven een aantal tekortkomingen vertonen, die een effectieve regulering moeilijk maakt. Ten eerste is er het gemis aan daadwerkelijke juridische draagkracht, waardoor geen enkel internationaal juridisch document er effectief ook in slaagt van enige betekenis te zijn. Een volgende vaststelling is dat al de bovenstaande initiatieven gericht waren tegen het huurlingenfenomeen, zoals dit zich manifesteerde in het post-koloniale Afrika. De realiteit is nu, dat deze industrie is geëvolueerd naar een professionele, private militaire sector met professionele ondernemingen als de belangrijkste spelers, en significante banden met de thuisstaten, die een vorm van legitimiteit bieden. Daarnaast maakt ook de V.N., ondanks z’n uitgesproken afkeurende houding tegenover huurlingen, in verschillende vredesoperaties gebruik van PMF’s, zij het beperkt tot secundaire, passieve militaire diensten.154 Dit alles heeft ervoor gezorgd dat er een schijn van legitimiteit is ontstaan; en deze sector er dus in slaagt te ontsnappen aan de toepassing van een internationaal juridisch kader. Hier wijzen we terug op de risico’s verbonden aan het artificieel onderscheid tussen de PMC’s en PSC’s, waardoor men in principe niet met zekerheid kan stellen dat de uitbesteding beperkt blijft tot secundaire, passieve militaire diensten.
Het gevolg hiervan is dat, ondanks de algemene perceptie, er geen totaal verbod bestaat op huurlingenschap. Immers de bestaande regulering slaagt er niet in om de hele sector te reguleren (o.m. omwille van de problematiek rond de definiëring) of deze aan banden te leggen. Bovendien bepaalde het Internationaal Gerechtshof dat wanneer een bepaalde activiteit door geen enkele internationale regel wordt verboden, deze is toegestaan daar het ongepast zou zijn te interfereren in de soevereiniteit van een staat.155 Daarnaast zijn er ook heel wat artificiële ingrepen mogelijk die regulering dusdanig onmogelijk maken. Het is vooral op het gebied van soft-law dat de meest significante vooruitgang wordt geboekt. Staten lijken zich informeel tot heel wat te willen binden, zodat de nood ontstaat om deze juridisch niet-bindende initiatieven om te zetten in juridisch bindende instrumenten.
153
ibid. C. Deutscher, Privatizing Peacekeeping, supra 105, 2. 155 IGH, The Case of the S.S. Lotus (France v. Turkey), Judgement, ICJ Reports 1927. 154
70
3. Regulering binnen nationaal kader Zoals we doorheen dit werk meerdere malen herhaalden, zijn de nationale initiatieven met betrekking tot de regulering van private milities, nogal vrij beperkt. Wat we hieronder pogen te doen, is de reeds bestaande nationale regulering weer te geven van enkele belangrijke staten. Het betreft hier de V.S.A. en Zuid-Afrika, twee staten die een geschiedenis kennen waarin de PMF‘s een welbepaalde rol spelen. Bedoeling is om deze rechtsstelsels even kort toe te lichten en te concluderen met een analyse van deze reguleringsvorm met betrekking tot de inzet van de private militaire sector.
3. 1. Regulering in de V.S.A. Een van de meest logische landen om te onderwerpen aan een analyse, is de V.S.A. Het is niet zomaar dat het Pentagon tussen 1994 en 2002 meer dan 3000 overeenkomsten heeft afgesloten met PMF’s.156 De V.S.A. kent een wetgevend kader voor de import en export van alle informatie en diensten die betrekking hebben op de militaire dienstverlening, nl. de Arms Export Control Act. Deze kent, voor een gedeelte, de macht toe aan de president tot controle van de import en export van al deze informatie en diensten. Deze wordt ook belast met de sturing van het buitenlands beleid met betrekking tot deze producten en diensten.157 In aanvulling hiervan bepaalt de ‘International Traffic in Arms Regulation’ welke informatie en diensten mogen aangeboden door Amerikaanse ondernemingen. Deze ITAR stelt ook dat alle ondernemingen, die militaire en veiligheidsdiensten aanbieden, verplicht zijn een algemene registratieverplichting te voldoen. Daarenboven is het ook in elk individueel geval verplicht een vergunning aan te vragen voor het desbetreffend contract.158 Hoewel dit systeem op zich helemaal niet zo slecht is, zijn er wel een aantal elementen die de effectiviteit ervan drastisch tenietdoen. Hiermee wordt verwezen naar het onbestaand toezicht op de activiteiten van PMF’s, zodat eenmaal de vergunning is bekomen, ondernemingen niet meer hoeven te letten op een controle van hun activiteiten.
In verhouding met de werknemers van de PMF’s zelf, bepaalt de ‘National Defence Authorization Act’159 dat deze aansprakelijk kunnen gesteld worden onder de ‘Uniform Code of Military Justice’. Dit leidde in april 2008 tot de eerste veroordeling van een werknemer van 156
P.W. Singer, Have Guns, Will Travel, New York Times, 21 juli 2003. Arms Export Control Act, 22 U.S.C. 2778, 2002, sectie (1). 158 International Traffic in Arms Regulation, U.S. Department of State, 2008, 122-123, zie http://www.pmddtc.state.gov/regulations_laws/itar_official.html. 159 National Defence Authorization Act for Fiscal Year 2008, H.R. 4986, Pub. L. 110-181, 2008. 157
71
een PMF onder het publiek militair regime. Dit is een grote stap voorwaarts hoewel deze Act een aantal beperkingen invoert. Hierdoor worden andere militaire wetten aan een herziening onderworpen opdat deze ook van toepassing worden op individuen die de officiële troepen accompagneren.
Voor de oorlog in Irak voorzag de V.S.A. ook in een uitvoerend besluit waarin werd bevolen dat de activiteiten van de verscheidene PMF’s niet voor een Amerikaanse rechtbank zouden kunnen worden vervolgd in het belang van de opdracht in Irak.160 Bovendien werd in juni 2004 hieraan de Coalition Provisional Authority’s Order No. 17 toegevoegd waarin deze PMF’s ook immuun werden gemaakt voor een mogelijke vervolging voor de Irakese rechtbanken.161 Hoewel deze immuniteit gekoppeld wordt aan de uitvoering van het contract en deze immuniteit steeds kan opgeheven worden, is deze praktijk toch onmiskenbaar een uiting van een ingesteldheid. We zien hier immers de institutionalisering in van de overheersende politieke onwil om over te gaan tot sanctionering. Vooral, doordat in dit geval de mogelijkheid tot forum voor sanctionering volledig wordt tenietgedaan, doordat immuniteit wordt geboden binnen 2 fora.
3. 2. Regulering in Zuid-Afrika Een voorbeeld van controle op de PMF’s vinden we in Z-Afrika, waar de Foreign Military Assistance Act162 stelt dat de regering geen goedkeuring zal verlenen aan een PMF wanneer dit zou resulteren in een schending van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden op het grondgebied waar de militaire diensten worden geleverd.163 Hierdoor zullen ondernemingen die te kampen hebben met een slechte reputatie op gebied van mensenrechten, zelden of geen goedkeuring van de regering krijgen. In deze FMA ziet men dus een bestendiging van de visie, die stelt dat een hogere responsabilisering van de ondernemingen het respect voor het internationaal humanitair recht zal doen toenemen. In dit geval wordt meteen ook in een sanctie voorzien in het geval van een inbreuk op de regel.164 Er werd 160
Executive Order 13303 - Protecting the Development Fund for Iraq and Certain Other Property in Which Iraq Has an Interest, Presidential Documents, Federal Register, Vol. 68, Nr. 102, 22 mei 2003, zie http://edocket.access.gpo.gov/2003/pdf/03-13412.pdf. 161 Coalition Provisional Authority Order Number 17 (Revised) - Status of the Coalition Provisional Authority, MNF - Iraq, Certain missions and Personnel in Iraq, CPA/ORD/27 juni 2004/17, zie http://www.cpairaq.org/regulations/20040627_CPAORD_17_Status_of_Coalition__Rev__with_Annex_A.pdf. 162 Regulation of Foreign Military Assistance Act (18 september 1998), South Africa, 1998. 163 o.c., Sectie 7 (1) (b). 164 o.c., Sectie 8 (1): “Het opereren zonder toestemming van de regering maakt een strafrechtelijke overtreding uit die niet alleen van toepassing is op de individuele werknemers maar ook op de onderneming zelf.” 72
daarnaast in deze FMA ook voorzien in een gunningsysteem waarbij elk contract diende te worden goedgekeurd door de National Conventional Arms Control Committee. Binnen deze NCACC werd de goedkeuring gebaseerd op bepalingen uit het internationaal recht.
Deze NCACC was echter een kort bestaan voorbestemd daar het, ondanks de mogelijkheden, te kampen had met een aantal problemen. Het eerste probleem was dat de gehanteerde definities te vaag en breed waren, waardoor een grote onzekerheid bestond. Een tweede probleem was de vereiste van een gewapend conflict alvorens de Act van toepassing zou zijn. Hierdoor viel een aanzienlijke groep activiteiten uit de boot. Hierdoor kwam het bestaan van deze Act op de helling te staan.165
Deze wet werd dan ook in 2007 vervangen door de ’Prohibition of Mercenary Activities and Regulation of Certain Activities in Country of Armed Conflict Act’166. Dit werd gedaan omdat onder de vorige wet nauwelijks vervolgingen plaatsvonden, en indien dit gebeurde een bemiddeling tussen de partijen soms een einde stelde aan het dispuut167. Bovendien werd het zwak karakter ervan ook in de verf gezet door de toegenomen inzet van Zuid-Afrikaanse burgers door PMF’s uit de V.S.A. en het V.K. en de mislukte coup op Equatoriaal Guinea en de vermeende bijdrage hieraan van PMF’s.168 In essentie verbiedt deze wet directe of indirecte deelname aan, aanzet tot en de voortzetting van gevechten voor private doeleinden in een gewapend conflict. Dit houdt ook een verbod in voor training, financiering, rekrutering en gebruik van deze private strijders en dit niet alleen in een gewapend conflict maar ook ingeval van een coup, opstand of revolte tegen de regering.169
165
C. Deutscher, Privatizing Peacekeeping, supra 105, 26. Prohibition of Mercenary Activities and Regulation of Certain Activities in Country of Armed Conflict Act, South Africa, National Legislation Overviews, 2006, Nr. 27, zie http://www.legalb.co.za/SANatTxt/2006_000/2006_027_000-Ove-v20071116.html. 167 Cf. De grote opschudding die ontstond naar aanleiding van de vermindering van de straf van Sir Mark Thatcher, die werd vervolgd voor zij aandeel in de coup op Equatoriaal Guinee. 168 supra 161, zie Explanatory Memorandum. 169 supra 161, zie Sectie 2 (1): “ (1) No person may within the Republic or elsewhere(a) participate as a combatant for private gain in an armed conflict; (b) directly or indirectly recruit, use, train, support or finance a combatant for private gain in an armed conflict; (c) directly or indirectly participate in any manner in the initiation, causing or furthering of(i) an armed conflict; or (ii) a coup d'etat, uprising or rebellion against any government; or (d) directly or indirectly perform any act aimed at overthrowing a government or undermining the constitutional order, sovereignty or territorial integrity of a state…” 166
73
3. 3. Conclusie Men dient te concluderen dat nationale regulering heel wat opties biedt voor regulering van de private militaire sector. Zo is het registratie- en gunningsysteem dat van toepassing is in de V.S.A., een ideale manier om in de relatie tussen PMF’s en de thuisstaten de nodige juridische waarborgen in te bouwen. Zo kunnen in het registratiesysteem bepalingen opgenomen worden uit het internationaal humanitair recht en de mensenrechten, maar ook uit andere rechtstakken.
Echter is ook het onderscheid in benadering van de private militaire sector tussen V.S.A. en Zuid-Afrika significant. Hierdoor wordt vooral de nood aan een juridische internationale koepel bestendigd. Dit, vooral doordat dit verschil in de kaarten speelt van de PMF’s die, wanneer de nationale regels niet optimaal zijn, gewoon kunnen verhuizen naar een locatie met een gunstigere wetgeving.170 Men dient dus te komen tot een internationaal kader, alvorens nationale regulering maar ook enige relevante betekenis krijgen. Algemeen kan concluderen dat nationale regulering belangrijke opties biedt tot regulering van de private militaire sector, dit hoewel op voorwaarde van internationale kadervorming.
4. Zelfregulering In de discussie naar de meest aangewezen reguleringsvorm, wordt vaak ook verwezen naar de mogelijkheid tot zelfregulering. Men is van mening, dat ook op de private militaire markt bepaalde mechanismen er voor zullen zorgen, dat er volledige efficiëntie wordt bereikt. Hiermee wordt verwezen naar het kiezen, veroordelen en belonen van PMF’s op basis van hun ervaring en reputatie. Men dient echter te concluderen dat dit principe niet volledig van toepassing is op de private militaire sector, doordat ook de economische marktwerking van toepassing is op deze sector. Daarom zullen staten bij het uitbesteden van militaire diensten niet enkel rekening houden met welbepaalde principes, maar zeker ook met de financiële factor.
Heel wat auteurs wijzen in hun werk op de mogelijkheden die de marktwerking, als regulator, kan hebben binnen de PMF-activiteit. Dit lijkt vreemd, maar 2 elementen maken deze visie in overweging te nemen. Ten eerste zijn deze PMF’s nog steeds afhankelijk van de staten en hun regeringen voor hun betalingen. Wanneer de uitvoering van het contract afhankelijk is van 170
A. Pauwels, 60 jaar VN-vredesoperaties: een evaluatie, supra 34, 43. 74
bepaalde bepalingen (zoals de mensenrechten), zullen staten ingeval van schending de mogelijkheid hebben de betalingen op te schorten in welbepaalde gevallen. Ten tweede zullen de PMF’s zelf kunnen ervaren, welke financiële voordelen een respectering van de mensenrechten kan teweegbrengen.171 Deze visie wordt ook gedragen door Tim Spicer, die in zijn autobiografie pleit voor een economische benadering van het probleem. Hij stelt dat een ethische onderneming verplicht is eerst een reputatie op te bouwen en, eenmaal dit gebeurd is, er alles aan te doen deze te behouden. Daarom zou het schenden van de mensenrechten als feit er al voor kunnen zorgen dat staten weigeren te contracteren met een onderneming en zo de onderneming een trage dood sterft.172 Deze hele stelling dient echt onmiddellijk weerlegd te worden door te verwijzen naar de hele situatie rond DynCorp. Deze PMF die heel wat negatieve evaluaties verwierf en ook nog eens werd vernoemd in een aantal lugubere zaken, bleef het volle vertrouwen van de Amerikaanse regering behouden en werd zonder meer verder gecontracteerd voor uitbesteding van welbepaalde diensten. Bovendien wordt een van de grootste pijnpunten van de sector, namelijk de transparantie, op deze manier blootgelegd. Bijgevolg dient men te concluderen dat deze praktijk geen garanties biedt.
Binnen deze optiek opteren ook heel wat PMF’s de laatste tijd om zich aan te sluiten bij beroepsverenigingen, die een vorm van legitimiteit dienen te bieden aan deze ondernemingen. Een voorbeeld hiervan is de International Peace Operations Association (IPOA)173, die zich manifesteert als een organisatie die alles in het werk stelt om professionele militaire diensten transparanter te maken en handelt binnen een gedragscode, die alle leden ertoe aanzet alle regels van internationaal recht, waaronder het internationaal humanitair recht, alsook alle conventies en protocollen die relatief zijn voor de geleverde diensten, te respecteren.174 Daarnaast wordt ook voorzien in een mechanisme om klachten tegen de leden te brengen voor een commissie. De realiteit is echter dat deze enkel juridisch niet-bindende sancties kan opleggen en deze sancties beperkt blijven tot een schorsing van het lidmaatschap van de IPOA. Bijgevolg lijkt deze vorm van regulering dan ook niet echt aangewezen ter regulering van deze private militaire sector. De mogelijke sanctionering van inbreuken op het internationaal humanitair recht en de mensenrechten is simpelweg ontoereikend. Bovendien wordt dit nog eens in de verf gezet door alle gebeurtenissen rond de PMC Blackwater die in 171
A. Clapham, Human rights obligations of non-state actors in conflict situations, IRRC, Vol. 88, Nr. 863, 517. 172 T. Spicer, An Unorthodox Soldier, supra 75, 25-26. 173 Zie website http://www.ipoaworld.org/eng/; Andere dergelijke beroepsverenigingen zijn de “British Association of Private Security Companies” (zie http://www.bapsc.org.uk) en de “Private Security Company Association of Irak” (zie http://www.pscai.org). 174 Code of Conduct, International Peace Operations Association, Version 12, 11 februari 2009, zie http://www.ipoaworld.org/eng/codeofconductv12en.html. [Deze vernoemt onder meer de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens (1948), de Conventies van Geneve (1949), de Protocollen bij 75
2004 lid waren geworden van IPOA, maar in oktober 2007 besloten eruit te stappen na aantijgingen rond het gebruik van dodelijk geweld tegen de Irakese burgers.175 Toevallig of niet veranderde deze PMC van naam, in februari 2009, na aanhoudende negatieve publicaties rond het wangedrag van haar werknemers. Hieruit blijkt dus duidelijk dat zelfregulering als reguleringsvorm een aantal fundamentele tekortkomingen vertoont. Zelfregulering als reguleringsvorm zou een deel van de oplossing kunnen vormen, maar op de preconditionele voorwaarde dat er externe controle en toezicht dient georganiseerd te worden.176 Hierdoor zou deze zelfregulering vooral een preventieve werking kunnen hebben, daar de ondernemingen de nodige inspanningen zouden leveren, opdat mogelijke wandaden, begaan door de eigen werknemers, zoveel mogelijk vermeden worden.
5. Synthese Concluderend kan men stellen dat private militaire sector, als geheel, buiten de verschillende bestaande reguleringsvormen valt.177 Immers de vage, en vaak complexe definitie gehanteerd in de verschillende documenten en daarbij de ontbrekende sturingsmiddelen, maken van het huidig stelsel een niet-effectieve op het gebied van regulering van de private militaire industrie. Deze regels waren immers bedoeld voor het fenomeen van huurlingen te counteren, zoals dit gekend was in het koloniaal Afrika.178 De hamvraag in deze discussie is dan in hoeverre incorporatie van deze huurlingen in ondernemingen hen aan de definitie doet ontsnappen. Zij die dit tegenspreken verwijzen vaak naar de uitspraken van het NurembergTribunaal179 waarin werd geponeerd dat misdaden tegen het internationaal recht begaan worden door individuen, niet door abstracte entiteiten, zodat het individuen zijn die worden gesanctioneerd. Dit tribunaal heeft dan geleid tot de optekening van de Nuremberg beginselen, een code opgesteld door het ILC, waarin bevestigd werd dat nationale soevereiniteit en het grondwettelijk recht niet kunnen worden ingeroepen om vrijstelling van de internationale aansprakelijkheid te verkrijgen.180
de Conventies van Geneve, enz.] 175 J. T. Gathii, Commercializing War, supra 107, 26. 176 L. Dickinson, Government for Hire, supra 54, 175. 177 P.W. Singer, War, Profits, and the Vacuum of Law, supra 35, 532. 178 C. Zarate, ‘The Emergence of a New Dog of War: Private International Security Companies, International Law, and the New World Disorder’, Stanford Journal of International Law, Vol 34, nr. 75, 1998,114. 179 Trial of the Major War Criminals before the International Military Tribunal (14 november 1945- 1 oktober 1946), Nuremberg, Military Legal Resources, zie http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/NT_major-war-criminals.html 180 M. Cogen, Handboek Internationaal recht, Kluwer, 2003, p. 365. 76
Strikt gezien zou dit kunnen betekenen dat de sluier van de onderneming geen dekking meer zou bieden tegen een mogelijke vervolging onder het verbod op huurlingen.181 De realiteit is echter, dat omwille van hun onduidelijk statuut en een soort ‘laisser-faire’-attitude binnen de internationale gemeenschap, deze ondernemingen vrij hun diensten kunnen aanbieden. Dat het vooral de grootmachten zijn, zoals V.S.A. en V.K., die dit zo willen houden, lijkt niet verwonderlijk gezien hun belang in de sector.
Sterker nog de vraag rijst of enig vorm van regulering wel opportuun is en effectief zou toegepast worden. Immers, ondanks de bestaande initiatieven (zie hierboven) om de sector te reguleren, heeft dit nooit weerklank gevonden in de statenpraktijk. Staten hebben, ondanks de internationale formele rechtsbronnen, in hun onderlinge verhoudingen blijven beroep doen op de PMF‘s. Het feit dat staten deze bedrijven toelaten tot hun grondgebied en zelf inschakelen, creëert een basis voor de legitimiteit van deze PMF’s en een algemene consensus rond hun bestaan.182 Het is dus cruciaal formeel recht uit te vaardigen, dat een duidelijk kader schept voor deze PMF’s, en hun activiteiten reguleert en controleert. Wanneer we opteren voor regulering via recht, dienen bijkomend een aantal criteria ontwikkeld te worden met betrekking tot deze regulering.
De eerste, belangrijke, vraag die dient gesteld te worden is bij wie de verantwoordelijkheid voor vervolging van mogelijke wandaden dient gelegd te worden. Hoewel er meerdere keuzes zijn,
lijkt
het
aangewezen
te
opteren
voor
een
reguleringsvorm
waarbij
de
verantwoordelijkheid wordt gelegd in de schoot van de thuisstaat en van de contracterende staat. De internationale gemeenschap krijgt in dit geval de taak op te treden als een soort constitutionele macht. Immers, zoals voorheen gesteld, is het van cruciaal belang te zorgen voor een internationaal juridisch basiskader, alvorens nationale regulering van enige juridische betekenis kan zijn. Het zouden dus de staten zelf moeten zijn die zorgen voor de uitwerking en toepassing van deze globale basisregels. Hierbij kan men kan zich inbeelden dat het, in sommige gevallen, niet echt opportuun is om de vervolging of berechting over te laten aan de staat waar zich bijvoorbeeld een etnisch conflict voordoet. Daarom lijkt de keuze voor de thuisstaat of de contracterende staat als grote regulator voor de activiteiten van de PMF’s de meest logische.183 De verantwoordelijkheid dient dus, enerzijds bij de internationale gemeenschap gesitueerd te worden, en anderzijds bij de afzonderlijke staten die
181
J. T. Gathii, Commercializing War: Private Military and Security Companies, supra 107, 18. Taulbee, L., Myths, Mercenaries and Contemporary International Law, California Western International Law Journal, vol. 15, nr. 2, 1985, p. 339-363. 183 zie verder Hoofdstuk 6. 182
77
betrokken zijn bij de inzet van de private militaire sector.
Vervolgens lijkt ook een vraag naar het karakter van de regulering opportuun. Want er zijn immers verschillende manieren mogelijk om deze private militaire sector te reguleren. Wel lijkt het aangewezen de grote lijnen van het kader te laten creëren door de internationale gemeenschap. Gezien het globaal karakter van het fenomeen en de grote flexibiliteit van deze ondernemingen, lijk het van cruciaal belang geen gefragmenteerde oplossing te creëren. Eenmaal dit gebeurd is, dienen de staten te zorgen voor de verdere uitwerking en implementering van de regels. Hierbij lijkt vooral het gunningsysteem, een optimaal systeem om te zorgen voor een regulering van deze activiteiten. Enerzijds, kan men zo welbepaalde regels opleggen aan de werknemers van de PMF’s, en anderzijds ook de sanctionering voorzien bij schending van welbepaalde normen. Daarnaast is er ook de overeenkomst zelf, die een basis kan bieden tot regulering. Binnen deze context kan verwezen worden naar het opnemen van welbepaalde bepalingen in de overeenkomst, die een vorm van regulering kunnen zijn.
De laatste vraag die zich dan stelt, is een vraag naar de omvang van de regulering. Het lijkt in dit geval aangewezen in te spelen op de ervaringen en kennis die men reeds heeft vergaard rond PMF’s. Deze veronderstellen dat, om daadwerkelijk effectief te zijn, er een onderscheid dient gemaakt te worden tussen de verschillende diensten die de ondernemingen aanbieden. Echter dit dient onmiddellijk weerlegd te worden. Men kan, in het geval dat men kiest voor regulering, geen verdere fragmentarisering toelaten. Dit wijst op een onderscheid in regels tussen deze die van toepassing zijn op PSC’s en deze die van toepassing zijn op PMC’s. Echter zoals we reeds stelden is het onderscheid vaak artificieel en bovendien niet wenselijk wanneer men te maken heeft met schendingen van fundamentele basisrechten, zoals het internationaal humanitair recht en de mensenrechten. Zoals we er reeds op wezen is dit de principale zorg. Men dient dus te concluderen dat dit onderscheid, met betrekking tot de juridische component, weinig meerwaarde biedt..
78
Hoofdstuk 5: Aansprakelijkheid
1. Begrip
p. 80
2. Statelijke aansprakelijkheid
p. 82
2. 1. Internationaal
p. 82
2. 2. Nationaal
p. 85
3. Individuele aansprakelijkheid
p. 86
3. 1. Internationaal
p. 86
3. 2. Nationaal
p. 88
4. Conclusie
p. 89
79
1. Begrip Het doel van dit deel is een toelichting te verschaffen rond het begrip aansprakelijkheid, in het geval van inzet van de private militaire sector. Dit vormt immers een van de belangrijkste ankerpunten binnen het debat rond de PMF’s. De situatie is namelijk zo, dat schendingen van het internationaal humanitair recht en de mensenrechten in vele gevallen onbestraft zijn gebleven, door enerzijds de juridische tekortkomingen maar zeker ook omwille van politieke onwil de nodige inspanning te leveren, opdat deze misdadigers zouden worden bestraft. Hieronder gaan we aanvatten met een aantal bevindingen en gaan we een aantal concrete gevallen toelichten. Vervolgens buigen we ons over de aansprakelijkheid van de staat en aansluitend voorzien we een bespreking over de individuele aansprakelijkheid. Om af te sluiten, wordt een conclusie voorzien rond het aspect van aansprakelijkheid ingeval van privatisering van het militair domein.
Vooreerst lijkt het aangewezen even stil te staan bij de inhoud van het begrip ‘aansprakelijkheid’. Dit begrip veronderstelt verantwoording voor een bepaalde daad tegenover anderen, een oordeelvorming over dit gedrag gebaseerd op welbepaalde standaarden en de mogelijkheid tot sanctionering wanneer deze standaarden niet worden nageleefd.184 Concreet toegepast, betreft het in voorliggende studie de aansprakelijkheid die wordt gegeneerd door inbreuken op het internationaal recht, meer specifiek het internationaal humanitair recht en de mensenrechten. De reden waarom op dit recht wordt gefocust, werd reeds in hoofdstuk 1 toegelicht.
In het verleden hebben PMF’s reeds meerdere malen mensenrechten met de voeten getreden, zonder dat deze wandaden berecht werden. Zo zijn er meldingen geweest van wangedrag van de werknemers van EO in Angola en hun gebruik van controversiële wapens als de clusterbommen185.186 Daarnaast zijn er ook de talrijke aantijgingen rond de praktijken die zich hebben voorgedaan in de Abu Ghraib-gevangenis. Het is evident dat dergelijke wanpraktijken dienen gesanctioneerd te worden en dat indien het nationaal parcours geen oplossing biedt, de internationale regels dienen te worden toegepast. Een belangrijke vraag die zich dus stelt is, of en hoe het internationaal humanitair recht en de mensenrechten deze praktijken kunnen controleren. 184
R.W. Grant en R. O. Keohane, Accountability and Abuses of Power in World Politics, American Political Science Review, Vol. 99, 2005, 29. 185 A. Vine in A. Musah en K. Fayemi (eds.), Mercenaries, an African Security Dilemma, Pluto Press, 2000, 174-175. 186 Private Military Compagnies: Options for Regulation, United Kingdom, Foreign and Commonwealth Office, London, 2002, p. 17. 80
Met betrekking tot het heel spectrum van bestaande PMF’s zijn er bepaalde militaire diensten, zoals training en logistiek, die in hun essentie, in principe, geen schending van het humanitair recht en de mensenrechten kunnen uitlokken. Hierbij dient men wel voor ogen te houden dat het hier om een hypothese gaat en dit wel steeds tot de mogelijkheden behoort. Toch betreft de hoofdbekommernis in dit geval de situatie waarbij PMC’s ook de actieve, primaire militaire diensten beginnen uit te oefenen. Er is immers een groot onderscheid tussen iemand die enkel zorgt voor vervoer en transport en iemand die zorgt voor de veiligheid van bepaalde prominente mensen op het strijdtoneel.187 Ter herhaling, deze grens is vaak artificieel en dus niet echt correct te hanteren. Bijgevolg zal ook hier dit onderscheid achterwege gelaten worden. Bovendien wordt er hier gefocust op de aansprakelijkheid voor inbreuken op het internationaal humanitair recht en de mensenrechten zodat er in principe geen onderscheid in behandeling te rechtvaardigen is. Ongeacht de hoedanigheid of opdracht zijn dit de fundamentele basisrechten die steeds in acht dienen genomen te worden. Vooral binnen dit luik van aansprakelijkheid, wordt het duidelijk dat een onderscheid tussen deze 2 soorten ondernemingen, afgeraden is. Men speelt hierdoor immers in de kaarten van de PMF’s, die alles in het werk zullen stellen om onderworpen te worden aan het minst zwaar regime.
Wanneer we dan over gaan tot bespreking van de aansprakelijkheid, valt deze uiteen in een staataansprakelijkheid en individuele aansprakelijkheid. Deze lijken niet los van elkaar gezien worden daar het optreden van PMF’s een statelijke opdracht vereisen. Zo poogt het internationaal humanitair recht een antwoord te bieden tegen onrechtmatige (inhumane) daden begaan door een staat. Het specifieke aan het internationaal humanitair recht is dat het beschikt over een structuur op 2 niveaus. Het eerste, primaire niveau houdt de regulering in van de relaties tussen staten. Het tweede niveau voorziet in een bescherming voor oorlogsslachtoffers. Het is dit element dat het internationaal humanitair recht onderscheidt van de andere takken van het recht. Immers opdat het eerste niveau zou kunnen toegepast worden, moet de misdaad toe te wijzen zijn aan de desbetreffende staat. Echter wanneer deze niet toe te wijzen is aan de staat, kan ze toch nog individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid creëren.188 Het is dit element van ’toewijzing’ dat in veel gevallen een discussiepunt zal vormen in het debat rond PMF’s. Immers staten en de private militaire sector gaan proberen bewijzen dat de activiteiten van de PMF’s niet aan de staat zelf toe te rekenen zijn. Ook PMF’s zijn hiermee gebaat omdat dit hun onduidelijke juridische positie
187
Private Military Compagnies: Options for Regulation, United Kingdom, Foreign and Commonwealth Office, London, 2002, 3. 188 M. Sassoli, State responsibility for violations of international humanitarian law, IRRC, Vol. 84, nr. 846, 2002, 404. 81
bestendigd. Bovendien gebiedt de rechtvaardigheid dat, ingeval de toepassing van de statelijke aansprakelijkheid niet mogelijk is, meteen de niet-statelijke actoren aansprakelijk dienen gesteld te worden. In principe is er ook nog de aansprakelijkheid van de onderneming die niet onbelangrijk is. Gezien de beperkte omvang van dit werk, hebben we er echter voor geopteerd enkel de statelijke en individuele aansprakelijkheid te analyseren.
2. Statelijke aansprakelijkheid 2. 1. Internationaal Zoals in het eerste hoofdstuk reeds toegelicht, staan staten, in principe, op gelijke hoogte zodat de ene staat de andere staat niet kan veroordelen. Zo zal een staat zich in vele gevallen kunnen beroepen op haar soevereine immuniteit, die het onmogelijk maakt voor andere staten zich te mengen in interne aangelegenheden van vreemde staten. Wanneer men deze regel dan strikt toepast, zal er van staatsaansprakelijkheid geen sprake zijn. De internationale politiek heeft echter het belang ingezien van regels betreffende de aansprakelijkheid van staten, ingeval van humanitaire schendingen. Dit enerzijds door de uitwerking van het internationaal humanitair recht en anderzijds door de werkzaamheden van de ILC. Daarnaast is er ook de mogelijke invloed die rechtspraak kan uitoefenen. De vraag die zich echter stelt is in hoeverre deze regels van toepassing zijn op inbreuken veroorzaakt door de private militaire sector.
Wanneer
we
formele,
juridische
documenten
zoeken
gericht
op
de
statelijke
verantwoordelijkheid, dienen we te concluderen dat er niet veel voorhanden is. De statelijke verantwoordelijkheid is namelijk het laatste gebied waarbinnen de codificatie van het internationaal recht wordt ingezet.189 Zo ontstond er recent een belangrijk document gericht op de statelijke verantwoordelijkheid nl. de ‘Draft Articles on Responsibility of States for Internationally Wrongful acts’.190 Dit was het uiteindelijke resultaat van jarenlange arbeid binnen de ILC, om deze regels uitgevaardigd te krijgen en deze in tekstvorm te krijgen. Het delicaat karakter van de tekst kwam tot uiting in het feit, dat men geen formele goedkeuring van de tekst heeft gezocht uit angst voor hernieuwde discussies rond complexe onderwerpen. Maar hoewel deze tekst geen formele goedkeuring heeft, kent deze wel onmiskenbaar een grote invloed. Hij werd zo reeds meerdere malen geciteerd door het Internationaal 189
D. D. Caron, The ILC Articles on State Responsibility: The Paradoxical Relationship between Form and Authority, UC Berkeley School of Law, Public Law and Legal Theory Research Paper, Nr. 97, 2002, p. 4, zie http://ssrn.com/abstract_id=339540. 190 Report of the ILC on the Work of its Fifty-third Session on the Draft Articles on the Responsibility 82
Gerechtshof en door andere internationale tribunalen. Op deze manier tracht men een grotere werkbaarheid te verkrijgen hetgeen, rekening houdende met de mogelijke invloed van dit document, ook zonder de omzetting in een verdrag groot is.
In art. 1 stelt men dat ‘elke internationaal onrechtmatige handeling de internationale verantwoordelijkheid van de staat tot gevolg heeft’.191 Dit wordt vervolgens in art. 2 gespecificeerd door te stellen dat er sprake is van een ‘internationaal onrechtmatige handeling’ wanneer, enerzijds de handeling is toe te rekenen aan de staat zelf en anderzijds deze een inbreuk inhoudt op een internationale verplichting. Een van de belangrijkste artikels voor ons uit dit document, is art. 8 dat een staat verantwoordelijk acht voor de handelingen van niet-statelijke actoren, zoals PMF’s. Dit is het geval wanneer deze niet-statelijke actoren de instructies uitvoeren van een staat of onder het gezag of de controle staan van een staat.192 Men kan zich inbeelden dat een staat echter nooit toe zal stemmen tot onrechtmatige handelingen. Daardoor is er in dit geval vaak onenigheid in welke mate er daadwerkelijk sprake is van een effectieve controle of toezicht. Hieromtrent heeft het IGH, in zowel de Nicaragua-zaak193 als de Genocide-zaak194, een doctrine toegepast die het mogelijk maakt elk geval aan een onderzoek te onderwerpen. Dit onderzoek is gefocust op elementen om te concluderen tot de aard van relatie tussen staat en niet-statelijke actoren. Dit onderzoek hanteert echter bepaalde stringente voorwaarden, waardoor het reeds bij voorbaat, praktisch onmogelijk wordt dit artikel in te roepen. Zo focust het eenzijdig op de aard van relatie tussen staat en PMF zonder echt rekening te houden met het volledig plaatje.195
Andere artikels daarentegen vormen een betere bescherming tegen illegitieme handelingen van PMF’s. Zo is de V.S.A. enorm kwetsbaar door een mogelijke toepassing van art. 5. Dit artikel veronderstelt immers het uitoefenen van welbepaalde staatsfuncties, hetgeen door de hechte band tussen de sector en de regering, soms aanleiding gaf tot twijfel. Toch blijft het grootste
nadeel
van
deze
artikelen,
de
primaire
voorwaarde
voor
statelijke
verantwoordelijkheid, ingeval van niet-statelijke actoren. Deze vereisen immers dat opdat een bepaalde daad toe te rekenen zou zijn aan de staat, deze niet-statelijke actoren onder het bevel
of States for Internationally Wrongful Acts, UN Doc A/56/10 (2001), 43. 191 o.c. art. 1. 192 o.c. art.8. 193 IGH, Military and Paramilitary Activities in and against Nicaragua (Nicaragua v. United States of America), Judgement, ICJ Reports 1986. 194 IGH, Case Concerning the Application of the Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide (Bosnia and Herzegovina v. Serbia and Montenegro), Judgement, ICJ Reports 2007. 195 M. Milanovic, State Responsibility for Acts of Non-State Actors: A Comment on Griebel and Plücken, 10 e.v, zie http://ssrn.com/abstract=1307093. 83
of controle van deze dienden te ageren.196 Hierbij wordt echter terecht opgeworpen, in hoeverre deze doctrine kan doorgetrokken worden, naar deze ontwikkeld voor niet-statelijke terroristische groeperingen en individuen. Zoals reeds geponeerd, werd in het verleden reeds gebruikt gemaakt van de toewijzingsregel om staten aansprakelijk te stellen voor het herbergen van terroristen. In hoeverre deze praktijk beantwoordt aan de huidige stringente doctrine van het IGH is enorm twijfelachtig. De vraag stelt zich dus in hoeverre deze doctrine nog kan toegepast worden.197
Algemeen kan men concluderen dat dit document een belangrijke stap voorwaarts is in de richting van het aansprakelijk stellen van staten voor welbepaalde handelingen. Hoewel dit document dus geen verdrag betreft, oefenen ze een niet te miskennen invloed uit op het juridisch beleid, arbitrale beslissingen en zelfs op de statenpraktijk in het algemeen. Derhalve dient men te concluderen dat, ondanks de beperktheid van de regels, de artikelen ervoor zullen zorgen dat staten de nodige inspanningen zullen leveren om te vermijden dat men handelt in strijd met de artikelen. Hoewel heel wat elementen voor interpretatie vatbaar zijn, en de toepassing ervan dus niet verzekerd is, lijkt het toch het opzet van dit document staten aansprakelijk te stellen voor onrechtmatige handelingen begaan in de uitvoering van een statelijke opdracht. In het licht hiervan is dit document dus duidelijk een richtsnoer binnen de relaties staat-PMF.
Naast dit juridisch document bestaat er ook een doctrine in het internationaal recht op grond waarvan staten aansprakelijk gesteld worden voor bepaalde handelingen van niet-statelijke actoren.198 In principe zijn staten niet aansprakelijk voor de handelingen van individuen, hoewel staten die PMF’s inhuren, steeds dienen toe te zien op de internationale verplichtingen die op hun schouders rusten. Net zoals in het geval van de officiële militaire instanties, heeft de staat de verplichting om toe te zien op de naleving van het internationaal humanitair recht. Hoewel deze ondernemingen handelen in een zogenaamde grijze zone, lijkt een vervolging van deze niet volledig onmogelijk. In het internationaal recht wordt immers hedendaags aanvaard dat staten aansprakelijk kunnen gesteld worden voor daden van niet-statelijke actoren. Aansprakelijkheid in het internationaal recht kan worden verklaard op basis van de term ’imputability’. Deze term, die vlot vertaald toerekenbaarheid betekent, kan worden omschreven als ‘de juridische toewijzing van handelingen, gesteld door een fysieke persoon of groep personen, aan een staat waardoor deze wordt aanzien als een daad van de staat
196
D. Jinks, State Responsibility for the Acts of Private Armed Groups, Chicago Journal of International Law, Vol. 4, 2003, 7. 197 M. Milanovic, State Responsibility for Acts of Non-State Actors, supra 195, 10. 198 D. Hollis, Why State Consent Still Matters - Non-State Actors, Treaties, and the Changing Source 84
zelf‘.
De
toerekenbaarheid
is
een
basiselement
binnen
het
concept
van
de
staatverantwoordelijkheid en is fundamentaal verbonden met het juridisch concept van een staat onder internationaal recht.199 Bijgevolg hebben reeds zowel de V.S.A. als de V.N. staten reeds verantwoordelijk gehouden voor de daden van niet-statelijke actoren.
Op grond van deze doctrine werden staten reeds in verband gebracht met terroristische groeperingen en derhalve aansprakelijk gesteld.200 Wanneer per analogie deze doctrine wordt doorgetrokken naar de situatie van PMF’s dient men te concluderen dat er sprake is van een asymmetrie. Enerzijds worden staten immers aansprakelijk gesteld voor de handelingen van niet-statelijke actoren wanneer deze een bedreiging vormen voor de (rijke) westerse staten, i.c. terroristen. De bedreiging dat de private militaire sector echter kan betekenen (vooral voor zwakkere staten), krijgt nagenoeg geen aandacht en de staten, inning verbonden met deze private militaire sector, vertonen hiertegenover een lakse houding. Men dient echter te concluderen dat, de V.S.A., als grote voortrekker van de doctrine tot het aansprakelijk stellen van staten voor niet-statelijke actoren, zich vervolgens niet kan beroepen op een disassociatie, om zo de aansprakelijkheid te ontvluchten in het geval van inzet van de private militaire sector.
2. 2. Nationaal Naast deze internationale mogelijkheden zijn er ook nationale middelen om deze statelijke aansprakelijkheid te bestendigen. Een dergelijk voorbeeld vinden we in het Amerikaans Federal Torts Claim Act201. Hierin wordt de bepaling opgenomen, die stelt dat de V.S.A. kan aansprakelijk worden gesteld voor handelingen van private agenten, waarmee men gecontracteerd heeft. Hier dient echter wel gewezen worden op de betekenis van private agenten. Immers bij contracten met onafhankelijke private werknemers kan de V.S.A. nog steeds terugvallen op haar immuniteit. Wanneer echter elementen voorhanden zijn om te besluiten tot een controle en toezicht van de staat, zoals het dagelijks toezicht op de activiteiten, kan er toepassing gemaakt worden van de FTCA.
Binnen dit debat doet de private militaire sector bij beschuldigingen vaak een beroep op de visie dat, wanneer misdaden worden begaan binnen de uitoefening van een contract en deze situaties voortspruiten uit een strikte toepassing van het contract, in geen geval de PMF
of International Law, Berkeley Journal of International law, Vol. 23, Nr. 137, 2005, 137. 199 S. Gul, The secretary will deny all knowledge of your actions, supra 11, 308. 200 Cf. De V.N. die sancties oplegde aan Afghanistan doordat deze weigerde terroristen te berechten. 201 The Federal Tort Claim Act, 28 U.S.C. § 2680, 2005. 85
aansprakelijk kan gesteld worden.202 Dit principe, dat ook wel bekend staat als de military contractor defense, heeft echter belangrijke repercussies voor de statelijke aansprakelijkheid. Dit principe houdt immers in dat er toepassing kan gemaakt worden van de FTCA, zodat de Amerikaanse staat kan aansprakelijk gesteld worden voor mogelijke wandaden begaan door de werknemers van de gecontracteerde PMF’s. Tot op heden heeft deze visie nog echter niet tot veroordelingen geleid.203
3. Individuele Aansprakelijkheid 3. 1. Internationaal Oorlog is de negatie van recht, zodat de internationale gemeenschap het belang heeft ingezien van een beperking van de vrijheid in geval van oorlog. Daarnaast zorgt het publiek karakter van het militair domein ervoor, dat het militair beleid en de controle op het militair gebeuren aan welbepaalde (grond)wettelijke waarborgen beantwoordt.204 Ter illustratie, de praktijken in de Abu Ghraib-gevangenis waarbij naast leden van het officieel leger, ook werknemers van de PMF CACI International werden beschuldigd van de mishandeling van Iraakse gevangenen. Hierbij vallen de leden van het officieel regulier leger zonder twijfel onder de Conventies van Geneve en het ander internationaal humanitair recht. Daarentegen is de toepassing ervan op private militaire ondernemingen en haar werknemers nog steeds ambigue, zodat aansprakelijkheid in dit geval niet vanzelfsprekend is. Zoals hierboven besproken, is de mogelijkheid tot het inroepen van de statelijke aansprakelijkheid niet evident. Hierdoor kan men dus verplicht worden het niveau van de statelijke aansprakelijkheid over te slaan en onmiddellijk over te gaan tot een onderzoek van de individuele aansprakelijkheid.
Naast de staatsaansprakelijkheid is het dus ook van primordiaal belang dat gezorgd wordt voor de individuele aansprakelijkheid van inbreuken op het internationaal humanitair recht en de mensenrechten. Een mogelijke sturingselement kan gevonden worden in het debat rond de status van de werknemers van PMC’s binnen het internationaal humanitair recht. Binnen de conventies en protocollen van Geneve wordt een onderscheid gemaakt tussen strijders (=‘combattant‘) en burgers (= ‘civilian‘). Dit onderscheid is van groot belang voor de status 202
V. Charles, Hired guns and Higher Law: A Tortured Expansion of the Military Contractor Defense, Cardozo Journal of International and Comparative Law, Vol. 14, Nr. 2, 2006, 23. 203 o.c., 38. 204 J. N. Maogoto en B. Sheehy, Contemporary Private Military Firms, supra 13, 5. 86
en rechten van individuen en dus ook binnen dit onderwerp wel van enige relevantie. Immers de regels hieromtrent brengen met zich mee dat werknemers van PMF’s die gevangen worden onderworpen worden aan strengere straffen dan dit het geval is met de reguliere nationale soldaten. Deze genieten dan ook een aantal fundamentele rechten en waarborgen waar de werknemers van PMF’s deze niet hebben. Hoewel dit in principe geen invloed heeft op de aansprakelijkheid, leidt dit toch onmiskenbaar een verhoogd risicogehalte van de activiteiten van PMF’s.
In het ‘Montreux Document’ van september 2008 werd hieromtrent opgenomen dat werknemers van PMF’s worden gepercipieerd als burgers onder het internationaal humanitair recht tenzij ze worden opgenomen in de reguliere troepen of deel uitmaken van gewapende troepen onder het commando van een staat.205 Bijgevolg is het onder het internationaal humanitair recht, in contrast met andere internationale en nationale juridische instrumenten,, geen schending van de Conventies en Protocollen van Geneve om een huurling te zijn en huurlingenschap leidt dan ook niet tot de internationale strafrechtelijke aansprakelijkheid. De reden hiervoor is, dat een huurling die gevangen genomen wordt geen recht heeft op de status van oorlogsgevangene, doordat men niet de status heeft van regulier strijder.206 Men zag in het internationaal humanitair recht meer heil in een dergelijke sanctionering, dan een verbod op het huurlingenschap. Men mag immers de gevolgen van de ontkenning van deze status niet minimaliseren, gezien men hierdoor voor een interne rechtbank kan veroordeeld worden als gewone burger voor deelname aan vijandelijkheden en eventueel zelfs aan moord. Deze visie van het internationaal humanitair recht wordt ook bijgestaan in het statuut van het Internationaal Gerechtshof dat van huurlingenschap ook geen misdaad heeft gemaakt.207
Met betrekking tot individuele aansprakelijkheid is dit onderscheid wel van geen belang doordat zowel burgers als strijders aansprakelijk kunnen gesteld worden voor inbreuken en schendingen van de conventies van Geneve.208 Ook deze individuele aansprakelijkheid van werknemers van PMF’s heeft het onderwerp gevormd van heel wat discussie. Zo zijn er in het verleden reeds individuen veroordeeld geweest voor inbreuken op het internationaal recht.209 205
Letter dated 2 october 2008 from the Permanent Representative of Switzerland to the United Nations adressed to the Secretary General, United Nations General Assembly - Security Council, A/63/467 - S/2008/636, oktober 2008, 11. 206 L. Cameron, Private military companies: their status under international humanitarian law and it’s impact on their regulation, IRRC, Vol. 88, nr. 863, 2006, 577-578. 207 Statuut van het Internationaal Gerechtshof, United Nations Treaty Series, Vol. 2187, 2002. 208 o.c., 594. 209 Cf. Frank Cornelis Adrianus van Anraat, een Nederlandse staatsburger, die werd veroordeeld voor zijn handel met Irak in chemische stoffen. Deze chemische stoffen vormden immers de basis voor het mosterdgas dat door Irak werd ingezet tegen de Koerden. Hij werd door het Haags Gerechtshof schuldig geacht aan een inbreuk op de oorlogswetten en gebruiken; J. T. Gathii, Commercializing War: 87
Deze zouden kunnen doen concluderen dat er zeker sprake is van een individuele aansprakelijkheid van werknemers onder internationaal recht en internationaal humanitair recht.
3. 2. Nationaal Ingeval deze individuele aansprakelijkheid onder internationaal recht niet toereikend is, kan nog altijd de mogelijkheid onderzocht worden van individuele aansprakelijkheid onder nationaal recht. Hoewel personeel van PMF’s vaak een of andere vorm van immuniteit genieten voor rechtsvervolging, bestaat er de mogelijkheid dat een nationale rechtsinstantie de vervolging op zich neemt. Een dergelijk voorbeeld is de mogelijke toepassing van het Amerikaanse ‘Alien Tort Statute’.210 Onder deze wet hebben de nationale rechtsinstanties rechtsbevoegdheid over daden, die een inbreuk inhouden op het volkenrecht of de verdragen waar de V.S.A. lid van is, begaan door vreemden. Dit houdt dus ook de mogelijkheid in, om schendingen van het internationaal humanitair recht en de mensenrechten te brengen voor een Amerikaanse rechtbank. De private militaire sector zelf weerlegt echter deze stelling en stelt dat deze ATS niet van toepassing kan zijn op praktijken die zich voordoen in de uitvoering van een overeenkomst met de V.S.A. Als argument haalt men hier aan dat contractuele relatie ertoe leidt dat er immuniteit is voor alle handelingen die te kaderen zijn binnen de uitvoering van een overeenkomst met de V.S.A. Dit principe staat in de rechtsleer ook wel bekend als de military contractor defence.
Deze toepassingsvoorwaarden van deze ATS zijn op een cruciaal punt gekomen, daar deze geconfronteerd worden met de wanpraktijken die zich hebben voorgedaan in de Abu Ghraibgevangenis. Hiertoe werd een rapport opgesteld met bevindingen, opdat de aansprakelijkheid voor de wanpraktijken kon verduidelijkt worden.211 In dit rapport werd onder meer gesteld dat de negatieve ervaringen die werden opgedaan in de gevangenis, net de hoofdmotieven vormen om niet over te gaan tot privatisering van de actieve militaire diensten. Zo wordt het gebrek aan transparantie en toezicht op de activiteiten ook hier naar voren gebracht als een hoofdoorzaak.212 Een aantal pijnpunten in de discussie rond de toepassing van ATS op Abu Ghraib, bevinden zich onder meer op gebied van de mogelijke toepassing van internationaal
Private Military and Security Companies, Mercenaries and International Law, Albany Law School, 2009, p. 21 e.v. 210 The Alien Tort Statute, 28 U.S.C. § 1350, 2004. 211 G. Fay, Article 15-6 Investigation of the Abu Ghraib Detention Facility and 205th Military Intelligence Brigade 52, 2004, zie http://news.findlaw.com/nytimes/docs/dod/fay82504rpt.pdf. 212 V. Charles, Hired guns and Higher Law: A Tortured Expansion of the Military Contractor Defense, Cardozo Journal of International and Comparative Law, Vol. 14, Nr. 2, 2006, 23. 88
recht op private aangestelde. Deze hele discussie wordt echter omgeven door een paradoxale houding van de PMF’s. Enerzijds willen ze niet gepercipieerd worden als leden van de reguliere officiële militie, daar dit significante gevolgen heeft, maar anderzijds claimen ze wel vereenzelvigd te kunnen worden met deze officiële instanties, bij de uitoefening van hun taken. Dit laatste omdat dit hen de mogelijkheid biedt buiten tot immuniteit van vervolging op basis van ATS.213
4. Conclusie Ondanks deze bovenstaande elementen blijkt er in sommige landen toch een politieke onwil om over te gaan tot vervolging van werknemers van PMF‘s. Het is op dit vlak dat de meeste weerstand nog dient overwonnen te worden, omdat enkele staten resoluut kiezen voor een privatisering van het militair domein, maar dit zonder de bijhorende regulering. Als voorbeeld kunnen we hier wijzen op de gebeurtenissen in de Abu Ghraib-gevangenis. Dit komt neer op een ontkennen van het principe geponeerd in het gemeenschappelijk art. 1 van de 4 conventies van Geneve. Dit artikel verplicht staten om erop toe te zien dat de conventies zullen worden nageleefd. Bovendien heeft het weinig nut te werken naar regulering van deze PMF’s, wanneer er staten zijn die personeel van dergelijke ondernemingen immuniteit verlenen van vervolging. Zo werd aan alle werknemers van PMF’s in Irak immuniteit verleend, waardoor deze onbestraft misdaden zouden kunnen begaan tot grote ontsteltenis van de Irakese bevolking.214 Hoewel de territoriale staat vaak niet in de mogelijkheid is om te zorgen voor vervolging, lijkt toekenning van dergelijke immuniteiten afgewezen. Want men dient steeds, bij schendingen van fundamentele basisrechten, ervoor te zorgen dat er een forum voorhanden is. Wanneer we dan bovendien weten, dat in bovenstaand geval, ook immuniteit voor de Amerikaanse rechtbanken werd verleend, dienen we te concluderen dat hierdoor de mogelijkheid tot het vinden van een forum praktisch wordt tenietgedaan. Hierin kan men een uiting waarnemen van de politieke onwil, waardoor het juridisch vacuüm in stand wordt gehouden.
Hoewel oorspronkelijk vooral opgesteld vanuit internationaal standpunt met de staat als hoofdrolspeler, hebben het internationaal humanitair recht en de mensenrechten op 2 vlakken gezorgd voor een verbetering. Enerzijds hebben ze ervoor gezorgd dat individuen aansprakelijk kunnen gesteld worden voor bepaalde inbreuken en hiervoor dus kunnen
213 214
o.c., 27 F. Mathieu en N. Dearden, Corporate Mercenaries, supra 47, 13. 89
gesanctioneerd worden. Anderzijds is het gevolg ook, dat staten aansprakelijk kunnen gesteld worden voor sommige daden en zo maatregelen kunnen bevolen worden om ervoor te zorgen dat deze inbreuken stoppen.215 Een belangrijke uitdaging voor dit internationaal humanitair recht en de mensenrechten is de expliciete incorporatie van deze niet-statelijke actoren in de verschillende beleidsinstrumenten. Waar dit tegenwoordig vaak wordt gedaan door het bestaand juridisch kader uit te breiden, is deze oplossing verre van ideaal.216 Bovendien is dit ook aangewezen vanuit de visie dat bepaalde misdaden tegen de mensheid een forum vereisen voor hun sanctionering.217
Daarom lijkt het enorm belangrijk, in eerste orde, staten aansprakelijk te stellen; niet enkel voor daden van reguliere milities, maar ook voor deze van niet-statelijke actoren. Hier kan verwezen worden naar de initiatieven die genomen werden binnen de V.N. ter bestrijding van terrorisme. In resolutie 1373 worden staten aansprakelijk gesteld voor de handelingen van niet-statelijke actoren, in het geval van terrorisme. Door de mogelijkheid van economische sancties, opgelegd door de Veiligheidsraad, blijkt deze regel enorm effectief. Jammer genoeg is deze praktijk de weergave van de machtsverdeling in de wereld. Want doordat deze groep van niet-statelijke actoren een bedreiging vormen voor de rijke westerse staten, gaat er heel wat aandacht naar hen. Daartegenover dient men echter te stellen dat, de inzet van PMF’s in heel wat mislukte staten een heel diepe impact heeft nagelaten, maar dat hier tot dusver weinig engagement is vertoond.
Een van de meest problematische aspecten bij de regulering van deze PMF’s, betreft het toezicht. Immers het heeft geen nut alles tot in detail te reguleren, wanneer de regels dode letter blijven, doordat deze PMF’s zich in een situatie bevinden, waar hun acties uitgevoerd worden buiten het toezicht van officiële instanties of een derde controlerend orgaan. De grootste bezorgdheden rond het optreden van PMF’s situeren zich dan ook op het gebied van gebrek aan controle op en toezicht over de activiteiten van deze ondernemingen.218 Zoals reeds meerdere malen aangehaald, bevindt een van de grootste uitdagingen voor de staten en de internationale gemeenschap zich op dit gebied. Heel verrassend werd een oplossing voor dit probleem aangeboden door een oude bekende uit de private militaire sector zelf. Tim
215
M. Sassoli, State responsibility for violations of international humanitarian law, IRRC, Vol. 84, nr. 846, 2002, 402. 216 L. Dickinson, Government for Hire, supra 54, 161. 217 V. Charles, Hired guns and Higher Law: A Tortured Expansion of the Military Contractor Defense, Cardozo Journal of International and Comparative Law, Vol. 14, Nr. 2, 2006, 38. 218 J. C. Zarate, ‘The Emergence of a New Dog of War: Private International Security Companies, International Law, and the New World Disorder’, Stanford Journal of International Law, Vol 34, nr. 75, 1998, 77. 90
Spicer219 stelt voor om het probleem van toezicht en transparantie op te lossen door eenvoudigweg veldwerk te verrichten. Hij stelt voor observatieteams in te zetten, die meegaan met de werknemers van de PMC’s. Deze zouden opereren als scheidsrechters maar zonder de bevoegdheid deze naar huis te sturen want dit zou voorbehouden blijven voor de bevelhebbers van de officiële instanties. Spicer stelt dat op deze manier PMC’s op hun hoede zullen zijn voor mogelijke misgrijpen uit angst om niet meer gecontracteerd te worden of voor een internationaal tribunaal te moeten verschijnen.220 Deze bedreiging zou inderdaad op vlak van internationaal humanitair recht een grote zekerheid inbouwen, maar hoewel heel wat wandaden zouden kunnen bestraft worden via het Internationaal Gerechtshof of nationale procedures, blijven er toch wel wat zaken over die geen onderwerp vormen van een effectieve strafregel.221 Hierdoor wordt nogmaals in de verf gezet, dat er nood is aan een juridisch kader en regulering, volledig toegespitst op deze private militaire sector.
219
supra 57. T. Spicer, An Unorthodox Soldier, supra 75, 26. 221 P.W. Singer, War, Profits, and the Vacuum of Law, supra 35, 537-538. 220
91
Hoofdstuk 6: Responsabilisering van de staat
1. Regels van toepassing op de statelijke verantwoordelijkheid p. 93
2. Politieke responsabilisering
p. 94
3. Morele responsabilisering
p. 95
4. Juridische responsabilisering
p. 97
4. 1. Contracterende staat
p. 100
4. 2. Thuisstaat
p. 102
4. 3. Territoriale staten
p. 102
5. Algemeen besluit
p. 103
92
1. Regels van toepassing op statelijke verantwoordelijkheid In dit deel gaan we na, wanneer er sprake is van staatsverantwoordelijkheid en welke verplichtingen deze verantwoordelijkheid met zich meebrengt. Hierbij baseren we ons op al hetgeen reeds in dit werk aan bod is gekomen. Dit doen we aan de hand van het staatsconcept en de verschillende definities en theorieën. Deze hanteren we dan om zo tot een synthese te komen rond de statelijke verantwoordelijkheid. De gehanteerde maatstaven en gebruikte regels zijn naar eigen visie, de meest aangewezen in dit debat.
Wanneer we spreken van statelijke verantwoordelijkheid in het geval van inzet van de private militaire sector, dienen we te stellen dat een staat door deze praktijk, in elk geval, zijn verantwoordelijkheden niet mag ontkennen. Internationaal recht legt immers zowel directe en indirecte verplichtingen op aan staten en deze dienen in alle omstandigheden te worden nageleefd, ongeacht de hoedanigheid of aard van de uitbestede diensten. Zo zijn ze verplicht toe te zien op de naleving van het internationaal humanitair recht en de mensenrechten, en mag de privatisering geenszins een motief vormen tot het ontkennen van deze internationale verplichtingen.222 Derhalve kan men vooreerst stellen dat het onderscheid dat wordt gemaakt tussen PSC’s en PMC’s, in principe, om goed te zijn, dient te verdwijnen. De bescherming van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht dienen steeds te worden gevrijwaard, zodat het aangewezen lijkt een algemeen preventief beleid uit te werken. Zoals in deze masterproef reeds werd aangehaald, werkt dit onderscheid vooral de mogelijkheden tot misbruiken in de hand en is het in essentie gebaseerd op een artificieel onderscheid dat niet strookt met de realiteit. Bovendien wordt deze kwalificatie gebaseerd op de terminologie gehanteerd in de overeenkomst tussen de PMF en de staat. Wanneer deze dan een algemene opdracht verwoordt, is het enorm moeilijk een onderscheid te maken tussen de passieve, secundaire militaire diensten en de actieve, primaire militaire diensten.
Algemeen manifesteert deze verantwoordelijkheid zich op verscheidene gebieden. Vooreerst rust er onmiskenbaar een last op de schouders van de staten en de internationale gemeenschap, met betrekking tot hun houding ten opzichte van de private militaire sector. Men dient een eensgezind beleid te ontwikkelen en eens dit vaststaat, van hieruit de nodige inspanningen te leveren. In essentie slaat dit, primordiaal, op het beleid dat de politiek dient uit te stippelen en de belangrijke beleidsbeslissingen die dienen genomen te worden. Daarnaast zijn er duidelijk juridische lacunes die zo snel mogelijk dienen te worden geëlimineerd. Immers het rechtsvacuüm waarin de sector zich momenteel verhult, leidt tot 222
M. Cottier, Elements for contracting and regulating private security and military companies, IRRC, 93
onrechtvaardige en juridisch te verwerpen situaties. Met dit laatste wordt verwezen naar het feit dat zelfs inbreuken op het ius cogens223 niet worden bestraft. Vooreerst gaan we echter pogen de privatisering van het publiek militair domein te analyseren, binnen de beginselen van moraal en ethiek. Immers dit ‘recent’ fenomeen zorgt voor een intrinsieke aantasting van een aantal fundamentele (rechts)beginselen.
2. Politieke responsabilisering Op politiek vlak wordt men geconfronteerd met grote uitdagingen omdat op hun schouders de last weegt om de gewilde wetswijzigingen door te voeren. Hierbij zal men geconfronteerd worden met een veelheid aan factoren en determinanten die de situatie heel complex maken. Dit dient te onderscheiden worden van de juridische verantwoordelijkheid omdat de politieke verantwoordelijkheid enkel duidt op de houding die een staat, en in het algemeen de internationale gemeenschap, inneemt tegenover het fenomeen. Door het internationaal karakter echter van deze private militaire sector, zullen deze zaken vaak een internationale oplossing krijgen. Bovendien zouden we hieronder weer het onderscheid kunnen bestendigen tussen de verschillende staten die betrokken zijn bij deze inzet van PMF’s. Omwille van de reeds herhaalde redenen, zal in dit deel echter geopteerd voor een globale analyse.
Een eerste mogelijke houding die kan ontwikkeld worden is het volledig verbod op de private militaire sector. Men kan dit als staat doorvoeren maar de impact van dergelijk verbod zal klein zijn wanneer de hoofdrolspelers224 binnen het verhaal van de private militaire sector gewoon verder hun gang kunnen blijven gaan. Het is dus duidelijk dat een dergelijk verbod enkel op internationaal niveau haalbaar zou zijn, hoewel dit onmogelijk lijkt. De volgende vraag die zich dan stelt is deze van de opportuniteit. Immers, zoals reeds gesteld, wordt aanvaard dat een staat in het kader van het recht op zelf-verdediging, zoals geponeerd in art. 51 V.N.-Charter, een beroep kan doen op PMF’s. Men kan deze uitzondering dan doortrekken naar ondermeer art. 2(7), dat een staat een inherent recht geeft tot het controleren van de eigen burgers, in geval van verzet dat niet valt onder de noemer van nationale bevrijding.225
september 2006, Vol. 88, Nr. 863, 639. 223 Ius cogens is een term die gehanteerd wordt om te verwijzen naar de fundamentele beginselen van het recht. Deze term wordt vaak in adem genoemd met het internationaal gewoonterecht, maar op ius cogens wordt in principe geen uitzondering toegestaan. 224 Hoofdrolspelers wijst op de staten die bekend staan voor hun pro-PMF houding (cfr. V.S.A., V.K.). 225 C. Zarate, The Emergence of a New Dog of War: Private International Security Companies, International Law, and the New World Disorder, Stanford Journal of International Law, Vol 34, nr. 75, 1998, p. 79. 94
Tenslotte lijkt een volledig verbod moeilijk te verdedigen wanneer zelfs de belangrijkste internationale organisatie, namelijk de Verenigde Naties, reeds een beroep heeft gedaan en blijft doen op PMF’s. Het gaat in dit geval wel voornamelijk over transport- en logistieke diensten en occasioneel bijstand en advies.226 Deze secundaire, passieve militaire diensten worden vaak uitbesteed, gezien het niet-risicovol karakter ervan.
Andere mogelijke houding is gedeeltelijke regulering en een gedeeltelijk verbod. Hierbij kunnen bepaalde activiteiten worden geviseerd waarbij deze worden voorbehouden voor de reguliere militie. Dergelijk verbod kan verbieden deel te nemen aan een operatie gericht op het laten vallen van een regering, diensten te leveren aan niet-statelijke actoren of direct of actief deel te nemen aan de gevechten en strijd.227 Dit lijkt, naar eigen visie, de meest aangewezen beleidskeuze, daar het uitbesteden van militaire kernopdrachten, zoals voorheen gesteld, afgewezen is. Men dient dus enerzijds rekening te houden met deze laatste stelling, maar anderzijds ook de realiteit niet te onderkennen. Deze laatste is dat, heel wat regionale en internationale organisaties en staten rekenen op PMF’s voor de uitbesteding van welbepaalde militaire diensten. Dit gebeurt omwille van welbepaalde redenen, die men niet mag ontkennen. Maar deze visie houdt echter op, wanneer in confrontatie gebracht met de visie dat de primaire, actieve militaire diensten een welbepaald risicovol karakter waardoor deze, in principe, niet in aanmerking voor een privatisering. Hierbij dient men er echter wel op te letten dat staten zich niet in de situatie bevinden, waarbij een beroep op de private militaire sector een uiterst redmiddel is. Omwille van deze factoren, is de meest liberale oplossing van volledige regulering niet echt aangewezen. Dit lijkt, rekening houdende met de omvang en aard van deze private militaire sector, in eerste instantie de meest effectieve oplossing die mogelijk is, maar bovenstaande redenering wijst deze keuze af.
3. Morele responsabilisering Een ander belangrijk element binnen deze discussie is, in hoeverre de privatisering van het militair domein, strookt met de moraal. Want zoals beschreven in het eerste hoofdstuk, komen op deze manier de aloude traditionele staatsopvattingen aan het wankelen. Zo komt een van de meest basiselementen van het staatsconcept nl. het geweldmonopolie van een staat in het gedrang. Ook van het principe dat het staatsburgers zijn, die de staatbelangen moeten
226
A. Pauwels, 60 jaar VN-vredesoperaties: een evaluatie, supra 33, 42. M. Cottier, Elements for contracting and regulating private security and military companies, IRRC, september 2006, Vol. 88, Nr. 863, p. 656. 227
95
verdedigen, schiet nog maar weinig over.228 Hoe dan ook, lijkt de wereld in te zien dat situaties, zoals deze die zich in Bosnië hebben voorgedaan, onaanvaardbaar zijn.229 Een element van moraal, dat binnen de discussie rond deze private militaire sector is te situeren, betreft de algemene ingesteldheid die bestaat tegen het fenomeen van moorden (of helpen te moorden) voor het geld. Immers dat het geweldmonopolie in de handen van staten werd gecentraliseerd, is geen willekeurige keuze. Echter staten zijn geleidelijk aan hun monopolie over het gebruik van legitiem geweld verloren. Dit is vooral het geval in armere landen waar geweld en oorlog in belangrijke mate commerciële aangelegenheden zijn geworden.230 Hier verkrijgen elementaire militaire diensten een commercieel karakter, hetgeen nooit de bedoeling kan geweest zijn. Hoewel het moorden voor geld een extreem geval betreft, kan deze bedenking doorgetrokken worden naar het geheel spectrum van diensten die geleverd worden door PMF’s. Zo kan, binnen deze context, de visie weer opgenomen worden dat welbepaalde militaire kernopdrachten niet in aanmerking komen voor uitbesteding.
Een ander verwerpelijk idee is dat, men enkel beroep zou doen op de private militaire sector om te vermijden dat men eigen burgers zou verliezen. Hiermee zou men willen stellen dat, welbepaalde mensenlevens meer waard zijn dan andere. Dat een staat, in geval van grote risico’s, in vreemde conflicten zou besluiten tot inzet van het eigen nationaal leger lijkt, onder meer omwille van de publieke opinie, vaak niet evident.231 Immers in hoeverre zou men toestaan dat het eigen militair personeel zou worden ingezet in de begunstiging van vreemde belangen, wanneer het reëel gevaar bestaat dat er slachtoffers vallen. Net hier zou de private militaire sector een meerwaarde kunnen bieden, doordat men een onderneming kan inhuren voor deze extreem gevaarlijke taken. In dit geval zijn het de werknemers van PMF’s, die onderworpen worden aan de risico’s, niet voor de belangenbehartiging van hun eigen nationale staat, maar wel vanuit een eigen bewuste keuze.232 In dit geval zal de publieke weerstand niet meer zo groot zijn en wordt het regulier militair personeel niet onnodig in gevaar gebracht. Dit mag echter, in geen geval, een stimulans vormen voor inzet van de private militaire sector, omdat deze stelling ook gevaarlijke repercussies kan hebben. In essentie klopt de stelling wel dat de werknemers van PMF’s er vrijwillig voor kiezen een
228
Private Military Compagnies: Options for Regulation, Foreign and Commonwealth Office, London, 2002, p. 18. 229 DynCorp-personeel werd ervan beschuldigd zich te engageren in prostitutie van minderjarigen en het filmen van verkrachtingen van vrouwen in Bosnië. Hiervoor werden enkele personen ontslagen maar van daadwerkelijke sanctionering is nooit iets gekomen. Meer nog DynCorp werd hierna nog steeds gecontracteerd om militaire en veiligheidsdiensten te leveren. 230 J. T. Gathii, Commercializing war, supra 107, 2. 231 Cf. Situatie na genocide in Rwanda van 1994. 232 M. Taussig-Rubbo, Outsourcing Sacrifice: The Labor of Private Military Contractors, Yale Journal of Law & Humanities, Vol. 2, Nr. 1, 2009, p. 121. 96
bepaald risico te ondergaan, daar waar de reguliere milities meestal geen keuze hebben. Daarom lijkt de keuze voor PMF’s, in sommige gevallen, niet meer dan logisch.233 Hierdoor krijgt men geen weerstand te verduren van de politiek en heeft de bevolking er meestal zelfs geen weet van. Echter net hier schuilt het gevaar voor opportunistisch optreden van bepaalde staten. Immers zonder toezicht of controle kunnen staten beslissen over te gaan tot activiteiten waar men ander niet tot zou overgaan. Met andere woorden krijgt conflictregeling in dit geval een heel andere invulling, en zou vrede misschien nog nooit zo veraf verwijderd zijn. Bovendien lijkt deze private oplossing niet verzoenbaar met de beginselen van democratie en eisen van een grondwettelijk stelsel.234 Daarom is het zo cruciaal deze sector zo snel mogelijk te reguleren.
Het zal er echter op aankomen om de juiste beslissingen te maken die niet enkel de staten maar ook de wereld als geheel ten goede zal komen. Daarom kan men zich niet blind staren op deze morele principes maar dient men deze wel steeds in het achterhoofd te houden. Wanneer het erop aankomt, en dit is reeds gebleken, kunnen deze PMF’s secundaire, maar wel noodzakelijke taken uitvoeren in efficiëntere omstandigheden, dan de reguliere legers dit kunnen. Maar dit kan natuurlijk in geen geval uitwerking vinden, wanneer schendingen van mensenrechten niet worden gesanctioneerd of wanneer er gewoonweg geen toezicht is op de handelingen van PMF‘s. Men laat immers individuen toe tot activiteiten die een bepaald gevaar en risico inhouden en die hiervoor, althans niet door de staat, worden gesuperviseerd. Wanneer er dan dergelijke schendingen gebeuren, kan het niet getolereerd worden dat deze ongestraft blijven. Zoals we gemerkt hebben bij de wandaden in Abu Ghraib die, ondanks de mogelijkheid tot individuele aansprakelijkheid voor schendingen van mensenrechten, onbestraft bleven door een politieke onwil om deze individuen te vervolgen. Dit is dus allesbehalve door een vacuüm in het internationaal humanitair recht235 maar meer door de onwil om over te gaan tot sanctionering. Dat het ook hier morele kwesties betreft, is duidelijk. Men laat immers toe dat individuen welbepaalde fundamentele basisrechten schendt, zonder dat er hier een adequaat antwoord op wordt voorzien.
233
Cf. Het afwezig blijven van de staten en internationale gemeenschap in het geval van de genocide in Rwanda. 234 J. D. Michaels, Beyond Accountability, supra 12, 1062. 235 L. Cameron, Private military companies: their status under international humanitarian law and it’s impact on their regulation, IRRC, Vol. 88, nr. 863, 2006, p. 594. 97
4. Juridische responsabilisering De essentie binnen deze discussie betreft, in grote mate, niet het wangedrag van de privésoldaten, maar het ontbreken van een efficiënt juridisch reguleringskader. De regels die ter zake immers gelden voor de reguliere milities zijn, in principe, niet van toepassing op de private militaire sector of worden simpelweg niet toegepast. Enerzijds strijdt de sector met man en macht tegen een mogelijke toepassing van een bestaand regime, en anderzijds lijkt er ook vaak een politieke onwil tot sanctionering. Zoals reeds toegelicht, bestaat er immers vaak een goede relatie tussen de thuisstaat en de PMF‘s. Dit heeft uiteraard als logisch gevolg dat, de bestaande rechtsmiddelen dus slechts zelden en enkel voluntaristisch worden aangewend.236 Een kritische houding, gegeven de specifieke situatie, lijkt dus aangewezen. Algemeen kan men stellen dat een fundamenteel probleem is, dat het ‘command and control’principe dat van essentieel belang is binnen het regulier officieel militair domein, ingeval van activiteiten van PMF’s niet genoeg is uitgewerkt.237 Dit houdt in dat de officiële militaire instellingen gekenmerkt worden door een strikte hiërarchie, waarbinnen iedereen gebonden is door bevelen van de hogere in rang, en bijgevolg ook een toezichtregeling van kracht is waarbinnen de leden gecontroleerd worden. Net deze laatste, essentiële component van toezicht en controle vormt een fundamenteel probleem bij de inzet van PMF’s.
De sanctioneringmechanismen en -regels zijn uitgevaardigd met als doel een welbepaalde attitude te creëren bij de officiële militaire instanties. Door dit regime werd men er immers op gewezen bepaalde zaken steeds te vermijden of juist uit te voeren. Zo poogt het internationaal humanitair recht een aantal activiteiten tijdens een conflict te verbieden. Wanneer dergelijke regels dan slechts opportunistisch worden toegepast, zoals in het geval van private militie238, zal een welbepaalde onrechtvaardige focus gelegd worden, vanuit de belangen van het Westen. Dit lijkt, rekening houdende met de globalisering, niet wenselijk. Daarnaast zal het feit dat men er niet in slaagt respect af te dwingen voor fundamentele rechten (cfr. de mensenrechten), de slachtoffers van deze wandaden nogmaals afstraffen. Dit is onredelijk en legt de nood aan dialoog en concrete actie bloot.239 Wanneer men bereid is een dermate fundamenteel element van het beleid, nl. het militair domein, uit te besteden, moet men ook de verantwoordelijkheid op zich nemen om ervoor te zorgen dat ook de ’private’ dienstverlening in elk geval een bepaalde maatstaf krijgt opgelegd. Deze stelling heeft ook de
236
A. Leander, Eroding State Authority? Private Military Companies and the LegitimateUse of Force , Rubbettino, 2006, 75. 237 J. N. Maogoto en B. Sheehy, Contemporary Private Military Firms, supra 13, 4. 238 Cf. De niet-aflatende aandacht vanuit de V.N. voor de private terroristische milities. 239 A. Clapham, Human rights obligations of non-state actors in conflict situations, IRRC, Vol. 88, Nr. 98
Algemene Vergadering van de V.N. aangenomen in een recente resolutie. Hoewel ze zich hier blijft afkeren tegen een inzet van de private militaire sector, zeker wanneer gericht tegen een andere soevereine staat, spoort ze de staten die deze activiteiten wel toestaan toch aan te zorgen voor een regulering van deze sector.240 Dit lijkt ook niet meer dan logisch. Wanneer men van plan is de inzet van de private militaire sector nog uit te breiden, lijkt het aangewezen eerst een degelijk reguleringskader te creëren.
Enerzijds wordt op deze manier het grootste probleem verholpen. Immers, op deze manier worden regels uitgevaardigd ter sturing van de aansprakelijkheid van PMF’s. Terwijl reguliere legers aansprakelijk kunnen gesteld worden voor wandaden door berechting via oorlogstribunalen en nationale rechtbanken, is de situatie binnen de private militaire sector niet geregeld.241 Hierdoor wordt er ook wel gesproken van een rechtsvacuüm waarbinnen deze private militaire sector ageert. Echter met enkel uitwerken van regels is de klus nog niet geklaard. Er dient zich eerst een vraag op naar de component van toezicht. Dit is een fundamenteel criterium voor effectieve regulering en een conditio sine qua om de sector daadwerkelijk aansprakelijk te kunnen stellen. Wanneer het element van transparantie en toezicht niet aanwezig is, lijken immers de regels rond aansprakelijkheid ook een groot deel van hun geloofwaardigheid te verliezen.
Alleszins dient geconcludeerd te worden, opdat er sprake kan zijn van een efficiënte regulering, dat een internationaal juridisch kader nagenoeg onmisbaar is. Het ontbreken van deze, zou leiden tot een gedifferentieerde, versnipperde oplossing die ongeveer een status quo zou betekenen. Concreet zou nationale regulering als alleenstaande reguleringsvorm leiden tot situaties waarbij PMF’s zich gaan nestelen in staten met een gunstig (rechts)klimaat. Daarentegen is een combinatie van de twee als reguleringsvorm aangewezen. Uit verschillende teksten blijkt hierbij een voorkeur voor een internationale conventie, toegespitst op de private militaire sector.242 Deze conventie dient wel een kader te scheppen waarbinnen een aantal elementen dienen opgenomen te worden. Deze elementen betreffen: een duidelijke definitie van de private militaire diensten en PMF’s, een omschrijving van de mogelijke overtredingen, toewijzing van instantie voor onderzoek en berechting van overtredingen, standaard contractsclausules, organisatie van toezicht en implementatie van conventie en
863, 522. 240 Use of mercenaries as a means of violating human rights and impeding the exercise of the right of peoples to self-determination, U.N. General Assembly, U.N. Doc. A/RES/62/145, 4 maart 2004. 241 Private Military Compagnies: Options for Regulation, Foreign and Commonwealth Office, London, 2002, p. 14. 242 C. Deutscher, Privatizing Peacekeeping, supra 105, 15. 99
voorzien van afdwingingmechanisme.243 Als juridisch kader verschaft deze internationale conventie dus de basis waarop nationale regulering kan uitgewerkt worden.
In het volgend deel bespreken we de juridische verantwoordelijkheid, die weegt op de schouders van de respectievelijke staten betrokken bij de inzet van PMF‘s. Zo stelt zich onmiddellijk de vraag, op wiens schouder nu deze verantwoordelijkheid het zwaarst moet doorwegen. Zo zijn er een aantal staten die lijken te opteren voor een verantwoordelijkheid van de thuisstaat, die uitwerking vindt in een nationaal wettelijk kader met een vergunningsvereiste en een toezichtregeling.244 Anderen lijken dan weer te opteren voor een responsabilisering van de staat waarmee de PMF contracteert. Ook binnen nationale regulering lijkt echter, een combinatie van verschillende reguleringsvormen aangewezen. Dit leidt immers tot een verhoogde rechtszekerheid, daar de kans op geen forum op deze manier klein wordt gehouden. Hieronder bespreken we de verschillende verantwoordelijkheden die rust op de schouders van de verschillende staten aan de hand van de verdeling die werd gemaakt in hoofdstuk 3.
4. 1. Contracterende staat
Een belangrijke verantwoordelijkheid bij de inzet van de private militaire sector is te situeren op het niveau van de contracterende staat. Omwille van de specifieke relatie tussen deze staat en de PMF, lijken een aantal elementen een significante betekenis te hebben. Zo kan deze relatie bijdragen tot een verduidelijking van de status van werknemers, en wanneer dit niet het geval is, bijdragen tot contractueel opgelegde verplichtingen. De overeenkomst is immers een instrument met veel mogelijkheid binnen het aspect van regulering. Ook de macht waarover een staat beschikt in de keuze naar haar contractspartij, kan een middel tot regulering vormen. Zo zal de contractsvrijheid van een staat ondernemingen ertoe aanzetten te handelen naar een aantal criteria.
Vooreerst betreft een van de discussiepunten, de status van de werknemers van de PMF’s. Een van de meest besproken oplossingen hiervoor, is de werknemers van PMC’s te percipiëren als statelijke actoren van de contracterende staat. Hierdoor valt men onder de officiële militaire hiërarchie en kan men schendingen van het internationaal humanitair recht
243
ibid. Private Military Compagnies: Options for Regulation, United Kingdom, Foreign and Commonwealth Office, London, 2002; Rapport du Conseil fédéral sur les entreprises de sécurité et les entreprises militaire privées, Swiss Federal Council, 2005, zie http://www.admin.ch/ch/f/ff/2006/631.pdf. 244
100
en de mensenrechten sanctioneren via de bestaande weg.245 Deze oplossing zal echter, net omwille van de verbondenheid aan de officiële instanties, niet aanvaard worden. Daarom is het aangewezen deze status in de internationale conventie volledig te definiëren en deze niet over te laten aan de contracterende partij.
Daarnaast is de relatie met de contracterende staat ook significant doordat, het mogelijk is bepaalde bepalingen, zoals regels uit het internationaal humanitair recht, over te nemen in de overeenkomst tussen de onderneming en staat.246 Immers de overeenkomst biedt een sterke juridische basis voor het voorkomen en sanctioneren van mogelijke inbreuken. Zo kunnen welbepaalde fundamentele regels uit het internationaal recht van toepassing worden gemaakt op private actoren.247 Aanvullend kunnen, binnen het luik van preventie, bepaalde gegevens vereist worden van de PMF’s. Zo kan een staat eisen, alvorens te contracteren, dat een PMF bewijst te beschikken over de nodige vergunningen en attesten. Daarnaast kan een staat ook informatie opvragen rond de structuur, zakenrelaties en financiële status van de onderneming. Naast deze algemene gegevens kan een staat ook eisen dat er informatie wordt verschaft rond de expertise en ervaring van de onderneming. Dit stelt een staat in de mogelijkheid met beter inzicht te contracteren met de PMF’s.248
Binnen het luik van de sanctionering van mogelijke inbreuken kan de overeenkomst ook een cruciale rol spelen. Zo kunnen expliciet dwingende bepalingen opgenomen worden in de overeenkomst. Dit lijkt de meest effectieve manier om mogelijke wandaden, op een snelle en efficiënte manier, te sanctioneren, hoewel dit in globo niets van meerwaarde biedt aan de discussie rond de status van deze private soldaten. Op deze manier verzekert men enkel dat, ingeval van een inbreuk, binnen de desbetreffende overeenkomst, in elk geval, een forum kan voorzien worden. Zo kan dus ook binnen het contract de mogelijke straf en de strafinstantie aangewezen worden.249
Een ander mogelijke sturingselement binnen het aspect van het voorkomen van wandaden, zijn de selectiecriteria’s die worden gehanteerd door een staat. Dit is een belangrijk machtsmiddel in handen van de contracterende staat, net doordat dit ervoor zorgt dat PMF’s, erop zullen toezien dat hun activiteiten beantwoorden aan welbepaalde criteria. Positieve 245
A. Clapham, Human Rights Obligations of Non-State Actors, Oxford University Press, Oxford, 2006, p. 299-310 246 ibid. 247 L. Dickinson, Government for Hire, supra 50, 171. 248 M. Cottier, Elements for contracting and regulating private security and military companies, IRRC, september 2006, Vol. 88, Nr. 863, p. 641. 249 o.c., 642-645. 101
criteria’s kunnen zijn het houden van de nodige vergunningen en attesten, training en expertise van het personeel en de lidmaatschap van een vereniging met een eigen gedragscode.250 Daartegenover kan men als staat ook negatieve criteria hanteren, zoals geen veroordelingen tot schendingen van het internationaal recht of geen contracten met welbepaalde staten. Deze praktijk zou er dus toe kunnen leiden dat, ondernemingen alles in werk stellen om te beantwoorden aan deze criteria. Daartegenover zou het niet beantwoorden eraan, er kunnen toe leiden dat men geen overeenkomsten meer kan afsluiten met de desbetreffende staat. Omwille van financiële en economische perspectieven zou dit een nefaste werking hebben op de PMF’s, daar dit zou betekenen dat men geen overeenkomsten meer kan afsluiten met welbepaalde staten.
4. 2. Thuisstaat
Doch hierboven werd gewezen op het groot belang van de overeenkomst, houdt deze oplossing toch een groot nadeel in. Deze oplossing is zeer effectief op gebied van sanctionering van inbreuken, maar de status van deze private militairen wordt hierdoor niet verduidelijkt. Enkel in specifieke situaties kunnen deze regels van toepassing zijn. Daarom lijkt het dan ook meer aangewezen om deze bepalingen op te nemen in de vergunningsbepalingen, wanneer voorzien in vergunningsvereiste, of een wettelijk kader te scheppen, waar alle bepalingen worden opgenomen als dwingend recht bij de overeenkomsten, die worden afgesloten tussen de staat en de PMF’s. Bijgevolg wordt regulering vanuit de thuisstaat gepercipieerd als een van de belangrijkste opties voor regulering.251 Naar eigen visie lijkt het echter, met het oog op de rechtszekerheid, aangewezen deze reguleringsvormen cumulatief te hanteren, en dus enerzijds de thuisstaat, maar anderzijds ook de contracterende staat verantwoordelijk te maken.
De vergunningsvereiste, die de thuisstaat kan invoeren, kan naar Amerikaans model, een dubbele verplichting inhouden. Immers enerzijds is er globale, en anderzijds de individuele vergunningsvereiste. PMF’s dienen dus in hun thuisstaat een vergunning te verkrijgen om de militaire diensten te mogen aanbieden. Hierbij zullen welbepaalde criteria gehanteerd worden, die het mogelijk maken de activiteit van PMF’s te reguleren en te overzien. Daarnaast is er dus ook de individuele vergunningsvereiste, waarbij staten in elk individueel geval kunnen nagaan, in hoeverre de overeenkomst te verwerpen is of aanvaardbaar is. Dit kan ondermeer inhouden, dat een staat een overeenkomst niet toestaat, daar de omstandigheden niet kunnen uitsluiten, dat de onderneming zich zal weerhouden van uitoefening van actieve, militaire
250
ibid. 102
diensten. Men kan alleszins concluderen dat de grootste nationale verantwoordelijkheid, onbetwist, op de schouders van de thuisstaat rust
4. 3. Territoriale staat
Staten op wiens grondgebied PMF’s worden ingezet kunnen steeds regels uitwerken ter regulering van de activiteiten van deze ondernemingen op hun grondgebied. Meteen dient een nuance gemaakt te worden, omdat dit niet steeds mogelijk is. Wanneer men te maken heeft met operaties in zogenaamde ‘mislukte’ staten is deze oplossing niet evident. Men kan immers moeilijk verlangen van een staat, die uiteengerukt is door etnisch conflict, nog in staat te zijn, de activiteiten van PMF’s te reguleren. Echter wanneer dit wel mogelijk zou zijn, kan regulering vanuit de territoriale staat ook een bijkomend forum bieden. Men mag dan echter geen gebruik meer maken van het verlenen van immuniteit van territoriale rechtsmacht, zoals werd gedaan in Irak. Hoe dan ook kan men geen zware verantwoordelijkheid leggen op de schouders van de territoriale staten, daar deze vaak niet in staat zullen zijn deze te dragen, laat staan uit te voeren.
Een van de grootste uitdagingen waarmee regulering van de activiteiten van de private militaire sector wordt geconfronteerd is, zoals reeds eerder aangehaald, de transparantie en toezicht op de activiteiten van de PMF’s. Het is op dit gebied dat de territoriale staat, omwille van de nabijheid, een groot voordeel heeft. Hoewel men deze taken zou kunnentoewijzen aan de territoriale staat, lijkt dit omwille van de omstandigheden waarin PMF’s worden ingezet, niet aangeraden. Daarentegen lijkt het, zoals reeds gesteld, aangewezen voor dit toezicht een beroep te doen op onafhankelijke commissies, organen of instanties.
5. Algemeen besluit Ter conclusie kunnen we aantal elementen besluiten die voorliggend werk heeft uitgewezen. Algemeen kan aangevat worden met de visie dat, de private militaire sector in de huidige juridische en extra-legale omstandigheden niet verder kan uitgebouwd worden, zonder de nodige juridische inspanningen te leveren. Er dient zich dus een oplossing op, daar we in het (nabije) verleden werden geconfronteerd met een aantal situaties, die naar huidige juridische beginselen, niet aanvaardbaar zijn. Het betreft hier een oplossing op verschillende gebieden daar we, zoals reeds in de inleiding aangegeven, geconfronteerd worden met een enorm 251
J. T. Gathii, Commercializing War, supra 107, 29. 103
complexe situatie. Alvorens de nodige juridische stappen te nemen, dringt zich, in eerste instantie, de vraag op naar het algemeen internationaal beleid, dat op gebied van deze private militaire diensten dient te worden uitgestippeld. Hierbij kan aangevat worden met de visie dat er een aantal staatsfuncties zijn, die zo inherent zijn aan de staat zelf, dat een uitbesteding ervan niet mogelijk zou mogen zijn.252 Daarom lijkt het aangewezen de private militaire sector te regulariseren, zij het uitgezonderd van de primaire, actieve militaire diensten, die worden voorbehouden voor de officiële militaire instanties. Hoe dan ook is een internationale basistekst vereist, hetgeen niet eenvoudig zal worden, gezien de verschillende belangen in de sector.
Op juridisch vlak dringt zich dus, primordiaal, een internationale basistekst op, waarin men het kader schept waarbinnen deze private militaire diensten worden gereguleerd. Deze internationale tekst, die het best de vorm aanneemt van een internationale conventie, bevat een aantal bepalingen en legt enkele verplichtingen op aan de respectievelijke staten. Deze laatste staan dan toe, dat staten een nationale regulering uitwerken, die in de lijn ligt van het uitgestippeld internationaal beleid. Op nationaal vlak worden de afzonderlijke staten dus verantwoordelijk gesteld voor de implementering van het internationaal beleid. Deze houdt, zoals voorgesteld, een gunningsysteem in, met een algemeen en individueel facet en de opname van welbepaalde bepalingen rond toezicht en sanctionering. Hierbij kan de internationale conventie een aantal dwingende bepalingen opnemen, waardoor ook staten deze zullen dienen in te schrijven. Hierdoor kan niet allen het respect voor het internationaal humanitair recht en de mensenrechten gewaarborgd worden, maar kunnen ook andere fundamentele juridische regels opgelegd worden aan deze PMF’s.
Een belangrijke component van deze juridische oplossing, betreft het element van toezicht. Op basis van dit werk, wordt besloten dat het aangewezen is deze taak toe te vertrouwen aan een neutrale, regionale of internationale instantie. Hierbij kan de internationale conventie een, of meerdere instanties aanwijzen die verantwoordelijk worden gemaakt voor het toezicht. Verder lijkt het optimaal de staten verantwoordelijk te stellen voor de verdere uitvoering van dit toezicht. Zo zullen staten verplicht worden het toezicht op alle PMF’s, die zich op hun grondgebied bevinden, te organiseren en reguleren. Dat dit een complexe situatie wordt, lijkt niet te vermijden. Immers enerzijds wordt op deze manier een bijkomende financiële last gegenereerd, die logischerwijze op de schouders van de private militaire sector, wordt gelegd. Anderzijds wordt het ook niet eenvoudig het personeel van de aangewezen instantie zomaar 252
S. Chesterman, ‘We Can’t Spy… If we Can’t Buy!’: The Privatization of Intelligence and the Limits of Outsourcing ‘Inherently Governmental Functions, Public Law & Legal Theory Research Paper Series, Working Paper Nr. 08-27, 2008, p. 21. 104
overal in te zetten. Daarom lijkt het ook aangewezen te werken met regionale of internationale organisaties, wiens personeel vaak ter plaatse is, en dus zeer snel en flexibel kan worden ingezet. Dit toezicht is echter niet hiertoe beperkt, maar omvat ook het toezicht dat door de staat dient uitgeoefend te worden op de verschillende overeenkomsten en de contractspartijen.
Ter conclusie kan gesteld worden dat er duidelijk sprake is van een statelijke verantwoordelijkheid ingeval van handelingen van PMC’s en PSC’s. Men heeft immers te maken met elementaire activiteiten die, zeker in het geval van de militaire kernopdrachten, niet in aanmerking komen voor uitbesteding. De uitbesteding van de secundaire, passieve militaire diensten is minder problematisch, maar vereist desondanks een engagement van de staten, optredend als individuele entiteiten en optredend als internationale gemeenschap. Deze masterproef zou ik willen afsluiten met een zinnetje van een gerenommeerde expert op dit gebied, nl. Peter Warren Singer, waarin perfect de essentie van de hele kwestie wordt vervat: “War is way too important to be left to the CEO’s”.
105
Bibliografie Wetgeving Arms Export Control Act, 22 U.S.C. 2778, 2002.
Coalition Provisional Authority Order Number 17 (Revised) - Status of the Coalition Provisional Authority, MNF - Iraq, Certain missions and Personnel in Iraq, CPA/ORD/27 juni 2004/17, zie http://www.cpairaq.org/regulations/20040627_CPAORD_17_Status_of_Coalition__Rev__with_Annex_A.pd f
Convention of the Organization of African Unity for the Elimination of Mercenaries in Africa (1972), O.A.U. Doc. CM/433/Rev. L. (1972).
Declaration on Principles of International Law Concerning Friendly Relations and Cooperation Among States in Accordance with the Charter of the United Nations, U.N. Doc. A/8028 (1971).
Executive Order 13303 - Protecting the Development Fund for Iraq and Certain Other Property in Which Iraq Has an Interest (22 mei 2003), Presidential Documents, Federal Register, Vol. 68, Nr. 102, zie http://edocket.access.gpo.gov/2003/pdf/03-13412.pdf.
The Federal Tort Claim Act, 28 U.S.C. § 2680, 2005.
Foreign Military Assistance Act, Republic of South Africa, 1998.
Geneva Convention Relative to the Treatment of Prisoners of War (12 augustus 1949), United Nations Treaty Series, Vol. 75, 135.
Hague Convention (V) Respecting the Rights and Duties of Neutral Powers and Persons in Case of War on Land (= Hague V) (18 October 1907), International Conferences (1907). http://www.unhcr.org/refworld/docid/3ddca4e14.html.
106
International Convention against the Recruitment, Use, Financing and Training of Mercenaries (= UN Mercenary Convention) van de Algemene Vergadering van de V.N. (4 december 1989), U.N. Doc. A/RES/44/34 (1989).
International Traffic in Arms Regulation, U.S. Department of State, 2008, part 122 en 123, zie http://www.pmddtc.state.gov/regulations_laws/itar_official.html.
National Defence Authorization Act for Fiscal Year 2008, H.R. 4986, Pub. L. 110-181, 2008
Prohibition of Mercenary Activities and Regulation of Certain Activities in Country of Armed Conflict Act, South Africa, National Legislation Overviews, Nr. 27, 2006, zie http://www.legalb.co.za/SANatTxt/2006_000/2006_027_000-Ove-v20071116.html.
Protocol Additional to the Geneva Conventions of 12 Aug. 1949, and Relating to the Protection of Victims of International Armed Conflicts van 8 juni 1977, United Nations Treaty Series, Vol. 1125.
Resolutie 62/145 van de Algemene Vergadering van de V.N. (4 maart 2004), U.N. Doc. A/RES/62/145 (2004).
Resolution on the Implementation of the Declaration on the Granting of Independence to Colonial Countries and Peoples, U.N. Doc. A/7218, G.A. Res. 2465 (1968).
Resolution on the Implementation of the Declaration on the Granting of Independence to Colonial Countries and Peoples, U.N. Doc. A/7630, G.A. Res. 2548 (1969).
Rechtspraak IGH, The Case of the S.S. Lotus (France v. Turkey), Judgement, ICJ Reports 1927.
IGH, Military and Paramilitary Activities in and against Nicaragua (Nicaragua v. United States of America), Judgement, ICJ Reports 1986.
IGH, Case Concerning the Application of the Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide (Bosnia and Herzegovina v. Serbia and Montenegro), Judgement, ICJ Reports 2007.
107
Trial of the Major War Criminals before the International Military Tribunal (14 november 1945- 1 oktober 1946), Nuremberg, Military Legal Resources, zie http://www.loc.gov/rr/frd/Military_Law/NT_major-war-criminals.html
Boeken Alston, P., Non-state Actors and human rights, Oxford University Press, 2005, 387 p.
Bossuyt, M. & Wouters, J., Grondlijnen van het Internationaal Recht, Intersentia, 2005, 1086 p. Cogen, M., Handboek Internationaal recht , Mechelen, Kluwer, 3e editie, 2003, 588 p.
Fleck, D. & Bothe, M., ‘The Handbook of International Humanitarian Law’, Oxford University Press, 2007, 770 p.
Mathieu, F. & Dearden, N., Corporate Mercenaries: The threat of private military and security companies, London, War on Want, 2006.
Leander, A., Eroding State Authority? Private Military Companies and the Legitimate Use of Force, Rubbettino, 2006, 179 p.
Singer, P.W., Corporate Warriors: The rise of the Privatized Military Industry, Ithaca, Cornell University Press, 2003, 330 p.
Silverstein, K., Private Warriors, Verso, 2001, 292 p.
Spicer, T., An Unorthodox Soldier: Peace and War and the Sandline Affair, Edinburgh, Mainstream Publishing, 1999, 256 p.
Wouters, J., Bronnen van het Internationaal Recht, Intersentia, 2004, 962 p.
Juridische Artikels Brauer, J., Private Military Companies: Markets, Ethics, Economics, The Economics of Peace and Security Journal, may 2006.
108
Brooks, D., Messiahs or Mercenaries? The Future of International Private Military Services, in Adebajo, A. & Sriram, C. L., Managing Armed Conflicts in the 21st Century, International Peacekeeping, Vol. 7, Nr. 4, 2000, 129-144.
Cameron, L., Private military companies: their status under international humanitarian law and it’s impact on their regulation, IRRC, Vol. 88, nr. 863, 2006.
Caron, D., The ILC Articles on State Responsibility: The Paradoxical Relationship between Form and Authority, UC Berkeley School of Law, Public Law and Legal Theory Research Paper, Nr. 97, 2002, zie http://ssrn.com/abstract_id=339540.
Cilliers, J., Private security in War torn Africa, p. 1.?????
Charles, V., Hired guns and Higher Law: A Tortured Expansion of the Military Contractor Defense, Cardozo Journal of International and Comparative Law, Vol. 14, Nr. 2, 2006, 32 e.v.
Chesterman, S., ‘We Can’t Spy… If we Can’t Buy!’: The Privatization of Intelligence and the Limits of Outsourcing ‘Inherently Governmental Functions, Public Law & Legal Theory Research Paper Series, Working Paper Nr. 08-27, 2008, zie http://ejil.oxfordjournals.org/cgi/reprint/19/5/1055.pdf.
Clapham, A., Human rights obligations of non-state actors in conflict situations, IRRC, september 2006, Vol. 88, Nr. 863, .
Cottier, M., Elements for contracting and regulating private security and military companies, IRRC, september 2006, Vol. 88, Nr. 863.
Desai, D., Have Your Cake and Eat It Too: A Proposal for a Layered Approach to Regulating Private Military Companies, University of San Francisco Law Review, Vol. 39, Nr. 4, 2005, 825 ev.
Deutscher, C., Privatizing Peacekeeping: The Regulatory Preconditions for an International Legal Regime on the Use of Private Military Firms in United Nations Peace Operations, The Australian National University, ANU College of Law Research Paper, nr. 08-28, 2008, 1.
109
Dickinson, L., Government for Hire: Privatizing Foreign Affairs and the Problem of Accountability under International Law, William and Mary Law Review, Vol. 47, nr. 135, 2005, 267 ev.
Gaul, M., ‘Regulating the New Privateers: Private Military Service Contracting and the Modern Marque and Reprisal Clause, zie http://faculty.ils.edu/ manheimk/ns/gaul2.htm.
Gathii, J.T., Commercializing War: Private Military and Security Companies, Mercenaries and International Law, Albany Law School, 2009, 35, zie http://ssrn.com/abstract=1356887.
Grant, R. W. & Keohane, R. O., Accountability and Abuses of Power in World Politics, American Political Science Review, Vol. 99, Nr. 1, 2005, 29-43.
Gul, S., The secretary will deny all knowledge of your actions: The use of private military contractors and the implicationsfor state and political accountability, Lewis & Clark Law Review, Vol. 10, nr. 2, 2006, 287-312.
D. Hollis, Why State Consent Still Matters - Non-State Actors, Treaties, and the Changing Source of International Law, Berkeley Journal of International law, Vol. 23, Nr. 137, 2005.
Holmqvist, C., Private Security Companies: The Case for Regulation, SIPRI Policy Paper, Nr. 9, 2005.
Krahmann, E., Conceptualizing Security Governance, Cooperation and Conflict, Vol.38, 2003.
Leander, A., African States and the Market for Force: The Destabilizing Consequences of Private Military Companies, Political Science Publications, Syddansk Universitet, nr. 6, 2004.
Leander, Anna, Private Agency and the Definition of Public Security Concerns: The Role of Private Military Companies, Political Science Publications, Syddansk Universitet, 2004.
Lindeman, M., Civilian Contractors under Military Law, Parameters, zie http://www.carlisle.army.mil/USAWC/Parameters/07autumn/lindeman.pdf.
110
Maogoto J.N. & Sheehy B., Contemporary Private Military Firms Under International Law: An Unregulated ’Gold Rush, Adelaide Law Review, Vol. 26, Nr. 2, 2006, 245-269.
Michaels, J., Beyond accountability: The constitutional, democratic, and strategic problems with privatizing war, Washington University Law Quarterly, Vol. 82, nr. 1001, 2004.
Pauwels, A., 60 jaar VN-vredesoperaties: een evaluatie, Wereldbeeld: Tijdschrift voor de Verenigde Naties, Volume 33, Nr. 150, 2009, p. 42.
Perrin, B., Promoting Compliance of Private Security & Military Companies with International Humanitarian Law, IRRC, Vol. 88, Nr. 863, 2006.
Rosemann, N., The Privatization of Human Rights Violations – Business’ Impunity or Corporate Responsibility? The Case of Human Rights Abuses and Torture in Iraq, Non-State Actors and International Law, Vol. 5, 77–100, 2005.
Sandoz, Y., Private Security and international Law, in J. Cilliers en P. Mason, Peace, Profit or Plunder? The privatisation of Security in War-torn African Societies, Institute for Security Studies, 1999, zie http://www.iss.co.za/pubs/Books/PeaceProfitPlunder/Chap10.pdf.
Sassoli, M., State Responsibility for Violations of International Humanitarian Law, IRRC, Vol. 84, nr. 846, juni 2002.
Singer, P.W., War, Profits, and the Vacuum of Law: privatized Military Firms and International Law, Columbia Journal of Transnational law, Vol. 42, 2004, 521-549.
Taulbee, L., Myths, Mercenaries and Contemporary International Law, California Western International Law Journal, vol. 15, nr. 2, 1985, 339-363.
Taussig-Rubbo, M., Outsourcing Sacrifice: The Labor of Private Military Contractors, Yale Journal of Law & Humanities, Vol. 2, Nr. 1, 2009, 128 e.v.
Tilly, C., Warmaking and Statemaking as Organized Crime, CRSO Working Paper nr. 256, University of Michigan, 1982, zie http://deepblue.lib.umich.edu/bitstream/2027.42/51028/1/256.pdf.
111
Weiss, E. B., ‘Invoking State Responsibility in the twenty-first Century’, American Journal of International Law, Vol. 96, Nr. 798, 2002, 798-816.
J. K. Wither, European Security and Private Military Compagnies: The Prospects for Privatized “Battlegroups”, Connections: The Quarterly Journal, Nr. 2, 2005, 107-126.
Woodward, S. L., The Paradox of ‘State Failure’:States Matter; Take them Seriously, Enjeux Internationaux, nr. 11, 2006.
Zarate, J. C., The Emergence of a New Dog of War: Private International Security Companies, International Law, and the New World Disorder, Stanford Journal of International Law, Vol. 34, Nr. 75, 1998.
Kranten- en tijdschriftartikels Contractors Playing Increasing Role in U.S. Drug War, Tod Robberson, Dallas Morning News, 27 februari 2000.
Contractor Indicted in Afghan Detainee’s Beating, R. Oppel & A. Hart, N.Y. Times, 18 juni 2004.
Have Guns, Will Travel, P.W. Singer, New York Times, 21 juli 2003.
Nation Builders and Low Bidders in Iraq, P.W. Singer, New York Times, 15 juni 2004.
Security Companies: Shadow Soldiers in Iraq, D. Barstow, New York Times, 19 april 2004.
Soldiers-for-Hire Also Advice Governments on Rebellions, J. Mbuya, Washington Times, 6 maart 1997.
Soldiers of Fortune? At What Price?, J. Turley, L.A. Times, 16 september 2004.
U.S. Companies Hired to Train Foreign Armies, E. Schrader, L.A. Times, 14 april 2002.
112
Internetbronnen Control Risks Group http://www.controlrisks.com
Dyncorp International http://www.dyn-intl.com
G4S http://www.g4s.com/uk/uk-what_we_do/uk-risk_management.htm
International Peace Operations Association http://www.ipoaworld.org
Kellog, Brown and Root http://www.kbr.com
MPRI http://www.mpri.com
The Voluntary Principles http://www.voluntaryprinciples.org
British Association of Private Security Companies http://www.bapsc.org.uk
Private Security Company Association of Irak http://www.pscai.org
Vinnell Corporation http://www.prouty.org/vinnell.html
Xe www.xeblackwater.com
113
Andere Fay, G., Article 15-6 Investigation of the Abu Ghraib Detention Facility and 205th Military Intelligence Brigade 52, 2004, zie http://news.findlaw.com/nytimes/docs/dod/fay82504rpt.pdf.
Code of Conduct, International Peace Operations Association, Version 12, 11 februari 2009, zie http://www.ipoaworld.org/eng/codeofconductv12en.html.
Espeel, B., De Private militaire sector: een kritische analyse betreffende de legitimiteit en het inzetten van moderne huurlingen, Scriptie ingediend aan de Universiteit Gent, 2005.
Private Military Compagnies: Options for Regulation (The Green Paper), Foreign and Commonwealth Office, London, 2002, 8.
Hanushek, E. & Raymond M., Lessons about the Design of State Accountability Systems, Paper prepared for conference “Taking Account of Accountability: Assessing Policy and Politics“, Harvard University, June 9-11 2002.
Leander, A., The Power to Construct International Security: On the significance of the emergence of private military companies, paper to be presented at the Conference ‘Facets of Power in International Relations’, University of Southern Denmark, 2004.
Letter dated 2 october 2008 from the Permanent Representative of Switzerland to the United Nations adressed to the Secretary General, United Nations General Assembly - Security Council, A/63/467 - S/2008/636, oktober 2008.
Noot van de Secretaris-Generaal van de V.N. op het gebruik van huurlingen als een middel tot schending van mensenrechten en tot belemmering van de uitoefening van het recht op zelfdeterminatie (30 augustus 2000), A/55/344 (2000), 11-12.
Plan Columbia: Drug Reduction Goals Were Not Fully Met, but Security Has Improved; U.S. Agencies Need More Detailed Plans for Reducing Assistance (oktober 2008), United States Government Accountability Office (2008), 14.
114
Rapport du Conseil fédéral sur les entreprises de sécurité et les entreprises militaire privées, Swiss Federal Council, 2005, zie http://www.admin.ch/ch/f/ff/2006/631.pdf.
Report of the Ad Hoc Committee on the Drafting of an International Convention Against the Recruitment, Use, Financing and Training of Mercenaries, U.N.Doc. A/42/43 (1987).
Report of the ILC on the Work of its Fifty-third Session on the Draft Articles on the Responsibility of States for Internationally Wrongful Acts, UN Doc A/56/10 (2001), 43.
Spicer, T., An Unorthodox Soldier: Peace and War and the Sandline Affair, Mainstream Publishing, Edinburgh, 1999, p. 25-26.
The use of mercenaries as a means of violating human rights and impeding the exercise of the right of peoples to self-determination, United Nations Commission on Human Rights, U.N. Doc. E/CN.4/RES/2000/3, 7 april 2000. . Tilly, C., Warmaking and Statemaking as Organized Crime, CRSO Working Paper, Nr. 256, University of Michigan, 1982.
Towards a Spiral of Violence? The Dangers of privatising Risk Management of Investments in Africa. Mining Activities and the Use of Private Security Companies, Memorandum submitted to the Special Rapporteur on the use of Mercenaries of the human rights commission of the United Nations, 2000.
115