St. Gomarus of Westerkerk en St. Pancras of Zuiderkerk, 1704 In de loop der tijden hebben meermalen stormen de kerkgebouwen geteisterd, waarvoor belangrijke reparaties nodig waren, zoals in 1704. Deze was een gevolg van een zware storm die tussen 7 en 9 december 1703 passeerde. Het leidde niet alleen tot enorme schade aan gebouwen en kerken, maar ook tal van dijkdoorbraken. Het zwaarst getroffen gebied was het midden en zuiden van Engeland, het Noordzeegebied, de Lage Landen en Noord Duitsland. De Engelse journalist Daniel Dafoe (schrijver van Robinson Crusoe) spreekt over ’de ergste storm die de wereld ooit zag’. Het noodweer was volgens Dafoe zo afschuwelijk dat het met geen pen was te beschrijven. In Enkhuizen is weinig over deze storm bekend, die in onze stad op 8 november 1703 passeerde, wel bleek dat er schade was ontstaan aan de daken van de Wester-en Zuiderkerk. De vroedschap gaf toestemming aan de kerkmeesters om volgens een plan de herstelwerkzaamheden uit te laten voeren. Want na de omwenteling in 1572, kwamen de beiden kerken en de haar toekomende bezittingen onder één beheer, het college van kerkmeesters, die rekening en verantwoording schuldig waren aan het stadsbestuur, dat voor elke transactie en besluit van gebouw en goederen zijn goedkeuring moest verlenen. In het Oud Archief van de stad vinden we de door de kerkmeesters nauwkeurig genoteerde onkosten, met de namen van de leveranciers die het materiaal leverden. Als eerste worden na de storm Roemer Roemersz. en Pieter IJfsz. baas-timmerlieden, door de burgemeester en de kerkmeesters op het stadhuis ontboden; die na overleg aangesteld worden voor de inspectie van de daken van de beide kerken, en om voor de nodige reparaties de inkoop van de materialen te doen. De ‘houtwaren’ die voor herstel en reparatie nodig zijn, worden in de periode van 31 maart tot eind december 1704 geleverd door de plaatsgenoten: Jan Schuyt, Gerrit Nel, Jan Ris, Hero Bot, Barent Crijnsz. Jan van Leyen, Willem Reus, Jan en Dirk Schaap, Suster Mieuwes en Jan Klink uit Broekerhaven. Waar een totaal bedrag van ƒ 1.934,92 voor wordt betaald. De werkzaamheden worden uitgevoerd door de mr. timmerman Cornelis Arentsz. met een metselaar van wie alleen zijn voornaam Jacob wordt genoemd en de ‘sjouwers’. Het vernieuwen en de reparaties aan de daken van de beide kerken wordt in de periode van 10 maart tot eind december uitgevoerd, waar de kerkmeesters voor het ‘timmer-metsel en sjouwersloon’ een bedrag van ƒ 1.982,64 neertellen. Hierbij is apart aangetekend dat er een bedrag van ƒ 140 nodig is geweest voor het timmer en hoopwerk van de kruiskapel van de Zuiderkerk. De term ‘hoopwerk’ die in die jaren in gebruik was betekent: werk aannemen, in zijn geheel, als onderscheiding van ‘in daghuur of dagloon’. We komen het ook tegen als ‘bij de hoop’ dat hier ook onder valt. De benodigde spijkers voor de daken worden door Vastree Claasz. Aafje Noblet en Teetje Freeks voor een bedrag van ƒ 600,80 geleverd, en het benodigde ‘touwwerk’ door schepen De Vries, één van de stadsbestuurders. De rekening die hij bij de kerkmeesters indient bedraagt ƒ 26,48. In de maanden april en december 1704 worden er door Andriesz. Sibbelsz. en Ariaen van de Ruyts, rode en grauwe dakpannen bezorgd, voor een bedrag van ƒ 940,40. Stadshistoricus Douwe Brouwer schrijft hier over: ‘dat volgens het toen vastgestelde plan, drie daken van de Westerkerk aan de binnenzijde inplaats van leien met pannen zijn gedekt en evenzo van de Zuiderkerk anderhalf dak aan de binnenzijde’,
In de periode van 7juni tot eind december 1704 hebben drie leidekkers, waarvan geen namen bekend zijn en waarschijnlijk van buiten Enkhuizen kwamen met behulp van een ‘sjouwer’ werkzaam geweest op de daken van de Wester-en Zuiderkerk. Het loon van de leidekkers wordt door de kerkmeesters per maand uitbetaald. De bedragen variëren van ƒ 149,80 tot ƒ 112,20 en zal gerekend zijn over het aantal uren dat er is gewerkt. Hetzelfde geld voor Jan Pietersz. ‘sjouwer’ die maandelijks een bedrag van ƒ 25,65 tot ƒ 17,25 in handen krijgt. Het is 1 juli 1704 als er een bedrag van ƒ 330 wordt betaald aan Jan Rozelaer voor de levering van nieuwe leien. Het leidekken heeft met de leien en leinagels totaal ƒ 1.476,93 gekost. De loodgieters Maarten Gosensz. en Meinert Heertz. hebben de reparaties op de daken en goten van de beide kerken uitgevoerd en dienen daarvoor een rekening in voor ƒ 600, waarbij vermeld is dat van het bedrag, het oude verwijderde lood is afgetrokken. Jan Oukertsz. heeft als sleper de benodigdheden zoals hout, nieuwe een oude leien vervoerd voor ƒ 102,45. De baas- timmerlieden Roemer Roemerz. en Pieter IJfsz. die door het stadsbestuur en de kerkmeesters waren aangesteld om de herstelwerkzaamheden te inspecteren, ontvangen een bedrag van ƒ 300. De totale kosten die nodig zijn geweest voor het herstel van de daken van de Wester en Zuiderkerk komen uit op ƒ 7.964,56 Bron: Wikipedia Register van ontvangsten en uitgaven van de kerkmeesters van de Gereformeerde later Hervormde kerk. (Westfries Archief Hoorn, 0120-1168) 2015, S. Messchaert- Heering
Westerkerk, 1737-1740 Nadat de daken van de Wester- en Zuiderkerk na de storm van 1703 zijn vernieuwd en gerepareerd, blijkt in 1736 dat er groot onderhoud aan de daken van de Westerkerk nodig is. Onze stadshistoricus Douwe Brouwer schrijft hierover: dat de kerkmeesters klagen dat het dak van de Westerkerk sinds jaren in slechte staat verkeerd. Na overleg met de burgemeesters wordt een plan tot herstel ingediend. Het opgemaakte bestek komt uit op een totaal bedrag van ƒ 26.000, waarbij men uitgaat dat er 300.00 stuks leien nodig zullen zijn, om het dak met een oppervlakte van 300 Amsterdamse voeten, a 1000 leien per roede, te dekken. Waarvoor de kerkelijke fondsen niet toereikend zijn en een verzoek van de kerkmeesters bij de Vroedschap wordt ingediend om financiële medewerking, waar na overleg afspraken over worden gemaakt. Na de omwenteling in 1572, kwamen de beiden kerken en de haar toekomende bezittingen onder één beheer, het college van kerkmeesters, die rekening en verantwoording schuldig waren aan het stadsbestuur, dat voor elke transactie en besluit van gebouw en goederen zijn goedkeuring moest verlenen. Met deze grote restauratie, die drie jaar in beslag zal nemen, zijn ook de in 1704 geplaatste dakpannen aan de binnenzijde van de daken door leien vervangen. Tijdens de dagen dat er aan de kerk is gewerkt, is het druk in de Westerstraat door de aanvoer van materialen, die meest vanaf de haven door de sleper met zijn paard en wagen naar de kerk werden vervoerd. Het leverde ook werk op voor de plaatselijke aannemers, houthandelaren en winkeliers, waarvan de namen door de kerkmeesters bij de uitgaven zijn genoteerd. Het is toch bijzonder dat we nu ná 270 jaar, deze namen in dit artikel kunnen gebruiken. De aannemer- timmerman Als eerste wordt de zuidkap van de Westerkerk door Pieter Harks de Jong en Lucas Standt, vernieuwd en gerepareerd, en het dakbeschot klaargemaakt voor de leidekker. Daarna volgen de middel- en noordkap. Bij de onkosten die aan de uitvoerder zijn betaald, voor het herstel van de zuid- en de middenkap is: ‘Bij de hoop’ geschreven. In ‘Het Woordenboek van de Nederlandse taal uit 1912’ vonden we de verklaring van ‘Bij de hoop’ die in die jaren in gebruik was. Deze term betekent: werk in zijn geheel aannemen, als onderscheiding van ‘in daghuur of dagloon’. We komen het ook tegen als ‘hoopwerk‘ dat hier ook onder valt, en we nu kennen als ‘aangenomen werk’. De uitvoerders hebben soms extra mankracht nodig van de timmerlieden Nittert Willemsz. en Hendrick van Schaak. Voor loon en onkosten voor het timmerwerk aan het dak van de Westerkerk staat voor Pieter Harks de Jong en Lucas Standt een bedrag van ƒ 4.476,55 bij de uitgaven genoteerd. De grenen delen die voor de daken nodig zijn worden geleverd door de houthandelaren: Jan Dardhalf, Jacob de Vries, Margaretha van Vossen, Aafje en Jacob Ris, Frans van Stralen en de weduwe van Dirk Visser. Waar door de kerkmeesters een totaal bedrag van ƒ 3.932,89 voor wordt betaald. De leidekker Leien zijn een natuurproduct, die als dakbedekking voor het eerst werden toegepast in streken waar leisteen werd aangetroffen. Vroeger kwamen leien in Nederland alleen maar voor op belangrijke gebouwen. Tegenwoordig zijn er al heel wat monumenten anders dan kerken, kastelen of stadhuizen met een leibedekking.
Het leidekken is een ambacht voor specialisten en één daarvan is Dirk Jansz. Wester die aangesteld is om de dakvlakken van de kerk met nieuwe en nog bruikbare leien te bekleden. Zijn naam staat bij de uitgaven van de kerkmeesters als enige genoteerd, maar heeft dit als aannemer/leidekker niet alleen kunnen uitvoeren en zal daar zeker personeel voor nodig hebben gehad, want de leien moesten ook via een steiger en ladders naar de werkplek worden gebracht. Meestal gebeurde dat door ‘sjouwers’ die met een stapeltje leien op hun schouder, waarop een stuk oud textiel lag, deze naar boven brachten. Voor het leidekken zijn meerdere rekeningen door Dirk Jansz. Wester ingediend, voor een totaal bedrag van ƒ 9.826.50. Doopkapel Voor het dekken van het ‘vond’ (doopvont) en het torentje aan de zuidwesthoek van de Westerkerk, waar eens het doopvont in heeft gestaan, wordt door de leidekker een aparte rekening van ƒ 158,40 ingediend. De metselaar die een nieuwe muur in het ´vond´ zette, ontvangt voor zijn werkzaamheden een bedrag van ƒ 230. De leidekker Dirk Jansz. Wester rust onder het dak van de Westerkerk, waar hij na zijn overlijden op 28 december 1757 in het graf noordkap 221 is begraven. De leien worden buiten Enkhuizen gekocht van de leveranciers: Herman Berns, Hendrik en Andries Raket, Gerrit Schulden en Evert Prinsen. De bestelde 228.200 leien, waarvoor een totaal bedrag van ƒ4.681,00 door de kerkmeesters wordt betaald, worden per schip aangevoerd en zijn na het lossen door de sleper met paard en wagen naar de kerk vervoerd. De metselaars, schilders, loodgieters en de smeden Omdat in die zelfde periode ook werkzaamheden aan de Zuiderkerk worden uitgevoerd en het bij de uitgaven van de kerkmeesters niet altijd duidelijk is, welke kerk het dan betreft, worden hieronder alleen de namen van de metselaars, schilders en leveranciers genoemd. Door Meindert Dirksz. Schouw wordt met Jan Jonasz en Hendrik Crol het metselwerk aan de kerk uitgevoerd. Voor het schilderwerk treffen we de namen van Lourens Vijzelaar, Hendrik Densla en Jan Blok aan bij de uitgaven voor de kerk. Het lood voor de goten wordt geleverd door: Daniël Schokker, Gerbrand Semeijns, Wouter Blok en Jacob de Jong, en de benodigde spijkers worden gekocht bij: Aagje Matthijs, weduwe van Dirk Visser en Piet en Jan van der Boom. Uit de smederijen van Richardus Gietjo (St. Jansstraat 6), Siebe Lieuwesz. Reinder de Waal, Dirk Bakker en Harme van Els, komt de ‘ijzerkramerij’ die bij het herstel van de kerk wordt gebruikt. De werkzaamheden aan de Westerkerk hebben waarschijnlijk door de zeer strenge winter die van 21 januari tot 26 februari 1740 duurde, stil gelegen. In die periode maakte 485 arrensleden, de oversteek naar Enkhuizen over de bevroren Zuiderzee, waarover een gelegenheidsgedicht is uitgebracht. Als laatste wordt de Westerkerk schoongemaakt en de muren en pilaren gewit, waarvoor de koster als toezichthouder is aangesteld. Suus Messchaert- Heering, 2015 Bron: Beschrijving van de St. Gomarus of Westerkerk en de St. Pancras of Zuiderkerk, Douwe Brouwer. Register van ontvangsten en uitgaven van de kerkmeesters van beide kerken, 1734-1758. (Westfries Archief Hoorn, Enkhuizen, 0120-1169)