rotterdam.nl/onderzoek
Sporten en bewegen door Rotterdammers, 2013 Onderzoek en Business Intelligence
Sporten en bewegen door Rotterdammers, 2013
Chris de Vries Dienstencentrum Onderzoek en Business Intelligence (OBI) December 2014 In opdracht van gemeente Rotterdam, cluster Maatschappelijke Ontwikkeling, directie Sport en Cultuur 1
© Gemeente Rotterdam, dienstencentrum Onderzoek en Business Intelligence (OBI) Chris de Vries Project: 4059 Adres: Wilhelminakade 179, Rotterdam Postbus 21323, 3001 AH Rotterdam Telefoon: (010) 267 15 00 E-mail:
[email protected] Website: rotterdam.nl/onderzoek
2
INHOUD
Samenvatting
5
1
Inleiding
7
1.1 1.2 1.3
7 7 7
2
Sportdeelname volgens de landelijke norm 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
3
4
5
6
7
8
Plaatsbepaling van dit onderzoek Onderzoeksopzet, betrouwbaarheid Leeswijzer
Sportdeelname van Rotterdammers van 6 tot 80 jaar Sportdeelname door de jaren heen (13 tot en met 75 jaar) Sportdeelname naar achtergrondkenmerken Sportdeelname naar achtergrondkenmerken door de jaren heen Sportdeelname door kinderen
9 9 9 10 12 14
Sport en bewegen in breder perspectief
15
3.1 3.2
15 17
Onderzoek naar en literatuur over sportdeelname in Nederland Landelijke beweegnormen
Sportdeelname in Rotterdam uitgediept
19
4.1 4.2 4.3
19 20 22
Meest beoefende sporten Ontwikkeling van meest beoefende sporten Verband waarin wordt gesport
Dynamiek in de sportdeelname van Rotterdammers
23
5.1 5.2
23 24
Veranderend sportgedrag naar leeftijd Afzonderlijke takken van sport en veranderende sportdeelname
De plaats waar wordt gesport
26
6.1 6.2
De meest gebruikte plaats voor de meest beoefende sport Sportlocaties en achtergrondkenmerken
26 26
Sportaanbod in eigen buurt, reistijd en vervoermiddel
32
7.1 7.2 7.3 7.4
32 32 33 34
Inleiding Reistijd naar de meest gebruikte sportvoorziening Het meest gebruikte vervoermiddel Belang en waardering van sportaanbod in de buurt
Sportdeelname en sociaaleconomische status
38
8.1 8.2 8.3 8.4
38 38 40 42
Inleiding: sociaaleconomische status (ses) Sportdeelname van lage ses nader bekeken Organisatievorm en sportlocatie voor sporters met een lage ses Mening en waardering door sporters met een lage ses
3
9
Bezoek aan sportevenementen
43
9.1 9.2 9.3
43 43 44
Bezoek aan sportevenementen in het algemeen Bezoek aan sportevenementen in Rotterdam en in heel Nederland Bezoek aan sportevenementen naar achtergrondkenmerken
Bijlage Geraadpleegde bronnen
4
46
Samenvatting
Sportdeelname en het Rotterdamse sportbeleid Een van de doelstellingen van het Rotterdamse sportbeleid (Sportnota Rotterdam 2016) is de ambitie dat in 2016 de sportparticipatie van Rotterdammers op 70% moet liggen. Voor 2014 moet de sportparticipatie op 64% liggen. Het gaat daarbij om Rotterdammers van 6 tot 80 jaar. Met sportdeelname wordt bedoeld minstens 12 keer sporten in de afgelopen 12 maanden, zoals dat ook is vastgelegd in de landelijke richtlijn sportdeelname onderzoek (RSO). Uit het VTO in het najaar van 2013 blijkt dat 59% van de Rotterdammers (6-80 jaar) aan deze definitie voldoet. Het onderzoek In het najaar van 2013 vond het Vrijetijdsonderzoek (VTO) plaats. Op basis daarvan presenteert dit rapport gegevens over sportdeelname van Rotterdammers. Hierbij gaat het (tenzij uitdrukkelijk anders wordt vermeld, zoals in de voorgaande alinea) over Rotterdammers in de leeftijd van 13 tot en met 75 jaar. Het VTO vindt sinds 1995 elke twee jaar plaats in het najaar. Hierdoor kunnen betrouwbare tijdreeksen over sportdeelname van Rotterdammers gepresenteerd worden. Ontwikkeling in de sportdeelname Tweederde van de Rotterdammers doet überhaupt wel eens aan sport. Dat aandeel is de laatste jaren niet veranderd. Kijken we iets strenger naar hoeveel Rotterdammers minstens twaalf maal per jaar aan sport doen, dan is dat aandeel 58%. Dit is exact evenveel als de uitkomst van het VTO in 2011 én het VTO in 2009. In Rotterdam is net als in de rest van het land de sportdeelname aanvankelijk gegroeid, maar deze groei stokte een jaar of vijf geleden, waarna het niveau van sportdeelname ongeveer stabiel bleef. Sportdeelname naar achtergrondkenmerken Het aandeel sporters is net als in voorgaande jaren onder mannen, jongeren, hoger opgeleiden en westerse Rotterdammers groter dan onder vrouwen, ouderen, lager opgeleiden en nietwesterse Rotterdammers. In Hillegersberg-Schiebroek en in Rotterdam Centrum is de sportdeelname het hoogst, in Feijenoord en Charlois het laagst. Sportdeelname door kinderen Vier van de vijf kinderen tussen de zes en twaalf jaar doet aan sport met een gemiddelde frequentie van bijna twee maal per week. Bij jongens ligt het aandeel sporters iets hoger en de sportfrequentie duidelijk hoger dan bij meisjes. Kinderen van tien tot en met twaalf jaar sporten in grotere getale en doen dat frequenter dan kinderen van zes tot en met negen jaar. Zes van de tien sportende kinderen doet dit bij een sportvereniging. Dit aandeel ligt aanmerkelijk hoger dan bij volwassen sporters, maar landelijk doen nog wat meer sportende kinderen dit bij een sportvereniging. Takken van sport De sporten waar de meeste Rotterdammers aan deelnemen zijn in volgorde van populariteit: conditiefitness, hardlopen, krachtfitness, zwemsport, wielrennen, wandelsport, aerobics/steps/ spinning en veldvoetbal. Met name fitness is de afgelopen jaren populairder geworden, maar die groei lijkt wel wat af te vlakken. Hardlopen, daarentegen, blijft behoorlijk groeien in populariteit. Deze beide ontwikkelingen zijn ook in landelijk onderzoek terug te zien. 5
Verband waarin en plaats waar wordt gesport Rotterdammers die minstens één keer per jaar aan sport doen, doen dat het meest ongeorganiseerd. Dat kan individueel zijn, maar ook met familie, vrienden et cetera. Verder wordt er relatief veel gesport bij het fitnesscentrum/de sportschool. Natuurlijk hangt dit organisatorisch verband sterk samen met de beoefende sport. Ook in heel Nederland geldt dat ongeorganiseerd sporten een groot deel van de sportdeelname betreft. Een op de drie Rotterdamse sporters doet dit (mede) als lid van een sportvereniging. De plaats waar men sport is voor Rotterdammers die minstens één keer per jaar aan sport doen veelal de sportschool of op de openbare weg. Dit hangt uiteraard samen met de relatief hoge deelname aan sporten die vooral om redenen van gezondheid en conditie worden beoefend: fitness, aerobics, spinning, hardlopen, wielrennen, wandelsport, et cetera. Sportaanbod in de buurt en reistijd Tweederde van de Rotterdammers vindt het “heel belangrijk” dat er in de buurt mogelijkheden zijn om te sporten en te bewegen. Nog eens een kwart vindt dat “een beetje belangrijk” en maar weinigen vinden dit “niet belangrijk”. Meer dan de helft vindt dat er voldoende aanbod in de buurt is en ook vindt de meerderheid dat de sportvoorzieningen in de buurt van goede kwaliteit zijn. Rotterdamse sporters reizen gemiddeld een kwartier naar de plek waar ze doorgaans sporten. Gemiddeld genomen zouden zij bereid zijn om achttien minuten te reizen. Grofweg reist een kwart met de auto, een kwart gaat op de fiets en een kwart gaat lopen. Een klein deel gebruikt het openbaar vervoer en vijftien procent sport thuis of begint thuis (bijvoorbeeld hardlopers). Sportdeelname en sociaaleconomische status (ses) De sociaaleconomische status kan worden vastgesteld aan de hand van het niveau van opleiding en inkomen. Dat Rotterdammers met een lage ses minder aan sport doen dan hun stadsgenoten met een hoge ses wekt weinig verbazing. De Rotterdammers met een lage ses die wel aan sport doen, doen relatief vaak aan fitness, zwemmen, veldvoetbal, aerobics/steps/spinning en danssport. Hoewel er ook heel wat van hen aan hardlopen doen, is dat aandeel behoorlijk wat lager dan bij de sporters met een hogere ses. Sporters met een lage ses maken iets meer dan de andere sporters gebruik van sportvoorzieningen waar doorgaans sprake is van overheidsbemoeienis: sporthal, gymzaal of gymnastieklokaal, sportveld, sportterrein, atletiekbaan, zwembad of ijsbaan, buurthuis, wijkgebouw of zorginstelling. Bezoek aan sportevenementen Veertig procent van de Rotterdammers heeft in 2013 een van de grotere sportevenementen of sportwedstrijden in of rond Rotterdam bezocht. Dat is even veel als in de meetjaren 2011 en 2009. Het is ook ongeveer evenveel als het aandeel Nederlanders dat wel eens een sportevenement bezoekt. (Gezien het aanbod in Rotterdam hadden we wellicht mogen verwachten dat dit cijfer voor Rotterdammers iets hoger zou liggen dan voor alle Nederlanders.) De Marathon was verreweg het bestbezochte Rotterdamse sportevenement van 2013. Daarna volgen de wedstrijden in het betaald voetbal. Het aandeel bezoekers hieraan neemt toe, wat wellicht samenhangt met de sportieve prestaties van Feyenoord.
6
1 Inleiding
1.1
Plaatsbepaling van dit onderzoek
Elke twee jaar voert de gemeente Rotterdam een onderzoek uit naar de (vrije)tijdsbesteding van Rotterdammers. In het najaar van 2013 vond de tiende editie plaats van dit Vrijetijdsonderzoek (VTO). In opdracht van de directie Sport en Cultuur van het Cluster Maatschappelijke Ontwikkeling worden in dit onderzoeksrapport de resultaten over sportdeelname en andere vormen van bewegen gerepresenteerd. Afzonderlijk is of wordt tevens gerapporteerd over andere onderwerpen uit dit Vrijetijdsonderzoek, zoals cultuurdeelname, mediagebruik, stadsbezoek, vrijwilligerswerk en het gebruik van groenvoorzieningen. Ook verschijnt er een rapportage met speciale aandacht voor hoger opgeleiden, waarin de diverse thema’s samen worden gerapporteerd.
1.2
Onderzoeksopzet, betrouwbaarheid
Het Vrijetijdsonderzoek 2013 betreft net als in eerdere jaren een groot aantal vragen over uiteenlopende vrijetijdsthema’s. Het onderzoek bestaat grotendeels uit vragen die al heel wat jaren hetzelfde zijn. Daardoor is het mogelijk om enkele belangrijke kengetallen voor het Rotterdamse beleid te monitoren, waaronder de sportdeelname. Door de omvang van de steekproef in 2013 zijn uitspraken op het niveau van afzonderlijke gebieden (voorheen deelgemeenten) verantwoord. Helaas bleek ook bij dit onderzoek weer dat de trend van een dalende responsbereidheid zich doorzet. De respons van ongeveer een kwart is niet hoog, maar wel acceptabel. Belangrijker is dat de representativiteit van de onderzoeksdata ten opzichte van de onderzochte populatie ronduit goed is te noemen, mede als gevolg van de stratificatie in de steekproef en een weging van de onderzoeksdata. Voor geïnteresseerden is een onderzoeksverantwoording op aanvraag verkrijgbaar (zie contactgegevens in colofon voor in dit rapport). Daarin wordt verder ingegaan op de organisatie van het veldwerk en zaken als de betrouwbaarheid en representativiteit van de in dit rapport beschreven onderzoeksuitkomsten. Een belangrijke conclusie daaruit is wel van belang bij het lezen van dit rapport: de betrouwbaarheid van gepresenteerde cijfers is vrij hoog: de onzekerheidsmarge als gevolg van het toeval bedraagt meestal maar een of enkele procentpunten.
1.3
Leeswijzer
Het VTO doet vanouds uitspraken over Rotterdammers in de leeftijd van 13 tot en met 75 jaar. Als dit rapport bijvoorbeeld vermeldt dat twintig procent van de Rotterdammers aan een bepaalde sport doet, betekent dat dus: twintig procent van de 13 tot en met 75 jarige Rotterdammers. Dit geldt steeds, tenzij in de tekst anders wordt vermeld. In totaal wonen er bijna 500.000 personen in Rotterdam in deze leeftijdgroep. Bij sommige uitkomsten in dit onderzoeksrapport is het interessant om te bedenken dat 1 procent daarom gelijk staat aan bijna 5.000 Rotterdammers.
7
2 Sportdeelname volgens de landelijke norm
2.1
Sportdeelname van Rotterdammers van 6 tot 80 jaar
In de collegeperiode 2010-2014 was een van de doelstellingen van het Rotterdamse college van B&W dat aan het einde van de collegeperiode (voorjaar 2014) de sportparticipatie van Rotterdammers op 64% zou moeten liggen. Volgens die definitie gaat het om Rotterdammers van 6 tot 80 jaar. Met sportdeelname wordt bedoeld minstens 12 keer sporten in de afgelopen 12 maanden, onderzocht volgens de landelijke richtlijn sportdeelname onderzoek (RSO). Ook in het meest recente VTO (eind 2013) werd de sportdeelname onderzocht volgens deze richtlijn. Op dat moment voldeed 59% van de Rotterdammers (6-80 jaar) aan deze definitie van sportdeelname. Zie ook de volgende tabel. Tabel 2.1
Sportdeelname in 2013 (minstens 12 keer per jaar) naar leeftijd, in procenten Percentage sporters
kinderen 6 t/m 12 jaar
82
jongeren 13 t/m 24 jaar
68
middengroep 25 t/m 64 jaar
58
ouderen 65-80 jaar
35
Alle Rotterdammers
59
Wanneer de voorheen gebruikelijke leeftijdsgroep van 13 tot en met 75 jaar wordt bezien, komt de sportdeelname uit op 58% (zie ook volgende paragraaf). Zoals uit de voorgaande tabel blijkt, heeft het meetellen van extra ouderen een dempend effect op dit cijfer (want zij scoren lager), maar heeft het meetellen van kinderen juist een positief effect (want zij scoren juist behoorlijk hoog). Al met al komt dit dus neer op een sportdeelname van 59% van de Rotterdammers van 6-80 jaar. In de volgende paragraaf wordt de sportdeelname van Rotterdammers door de jaren heen op een rij gezet. Daarbij wordt weer uitgegaan van de voorheen gebruikelijke leeftijdsgroep: 13 tot en met 75 jaar.
2.2
Sportdeelname door de jaren heen (13 tot en met 75 jaar)
Tweederde van de Rotterdammers van 13 tot en met 75 jaar heeft in 2013 minstens één maal gesport. Dit percentage (67%) is nagenoeg gelijk aan het aandeel in 2009 en in 2011. Dat dit cijfer nu één procentpuntje hoger ligt dan in de vorige twee meetjaren, mag niet als een daadwerkelijke stijging worden geïnterpreteerd. Vergeleken met nog wat langer geleden (2003 en eerder) is onderhand al meerdere meetjaren sprake van een hogere sportdeelname. Ook de frequentie waarmee er in 2013 werd gesport komt overeen met 2011 en 2009. Rotterdammers die in 2013 sportten, deden dit gemiddeld 82 keer. Dit is vrijwel gelijk aan voorgaande jaren, maar hoger dan een jaar of tien geleden.
9
Tabel 2.2 Ontwikkeling van de sportdeelname van Rotterdammers, in procenten per jaar
1997
1999
2001
2003
2005
2007
1
2009
2011
2013
1 t/m 11
minder dan 1 keer per maand
8
8
10
7
7
8
9
8
9
12 t/m 51
minder dan 1 keer per week
23
24
23
24
22
21
23
22
22
52 t/m 103
minder dan 2 keer per week
12
13
16
16
16
16
17
17
17
104 +
2 keer per week of vaker
11
13
13
13
14
15
17
18
18
>0
Subtotaal: sport wel eens
54
58
62
60
59
60
66
66
67
0
Sport nooit
46
42
38
40
41
40
34
34
33
Totaal
100
100
100
100
100
100
100
100
100
-
71
74
75
80
81
81
83
82
gemiddeld aantal keer per jaar (alleen sporters)
De volgende figuur is een grafische weergave van de ontwikkeling van de sportdeelname van Rotterdammers tussen 1997 en 2013. Zo laat de figuur zien dat het aandeel Rotterdammers dat überhaupt wel eens sport met de jaren is toegenomen, maar ook dat een groeiend aandeel Rotterdammers minstens twee keer per week sport. In de figuur is verder nog te zien dat het belangrijke kengetal van het aandeel Rotterdammers dat minstens 12 keer per jaar (minimaal 1 keer per maand) sport, sinds 2009 niet verder is gegroeid (de donkergroene lijn). Figuur 2.1 Ontwikkeling van de sportdeelname door Rotterdammers, in procenten 80% 70%
minstens eens per jaar
60% minstens eens per maand
50% 40%
minstens eens per week
30% 20%
minstens twee keer per week
10% 0% 1997
2.3
1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
2013
Sportdeelname naar achtergrondkenmerken
De volgende tabel toont de sportdeelname van Rotterdammers naar verschillende achtergrondkenmerken. Net als in voorgaande jaren is het aandeel sporters en de gemiddelde sportfrequentie onder mannen, hoger opgeleiden en westerse Rotterdammers groter dan onder 1 De categoriegrenzen zijn sinds 2005 licht gewijzigd ten opzichte van eerdere jaren. In 2003 en daarvoor werd gerekend met de categorieën (aantal keren per jaar): 0, 1-10, 11-50, 51-100 en 101+. De huidige grenzen sluiten beter aan bij de beleving van de sportfrequentie en de labels die in de tabel worden genoemd van een aantal keer sporten per week of per maand.
10
vrouwen, lager opgeleiden en niet-westerse Rotterdammers. Daarnaast speelt de leeftijd van de Rotterdammers een rol: hoe hoger de leeftijd, hoe lager het aandeel sporters. Maar ouderen die wel sporten, doen dit niet minder frequent dan de jongeren. Integendeel, zij sporten gemiddeld vaker dan de 25- tot en met 44-jarige sporters. Tabel 2.3
Sportdeelname naar achtergrondkenmerken, in procenten en frequentie 0 keer
1-11 keer
12-51 keer
>51 keer
gemiddeld aantal keer (alleen sporters)
mannen
30
9
21
40
90
vrouwen
35
9
24
31
74
13-24 jaar
21
10
25
43
92
25-44 jaar
26
10
25
38
78
45-64 jaar
41
8
20
31
78
65-75 jaar
57
5
15
23
91
laag opgeleid
50
11
19
21
76
midden opgeleid
33
9
23
36
84
hoog opgeleid
17
7
25
51
85
westers
30
7
22
41
88
niet-westers
38
13
24
26
71
alle Rotterdammers
33
9
22
35
82
De volgende figuur toont de samenhang tussen het aandeel sporters (die minstens twaalf keer per jaar sporten) en leeftijd en opleidingsniveau in combinatie met de etnische achtergrond, ingedeeld in westers en niet-westers. Figuur 2.2
Percentage Rotterdammers dat minstens 12 keer per jaar sport, naar leeftijd en opleidingsniveau in combinatie met etniciteit westers
niet-westers
totaal gemiddelde
90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 13 t/m 24 jaar
25 t/m 44 jaar
45 t/m 64 jaar
65 t/m 75 jaar
laag opgeleid
middelbaar opgeleid
hoog opgeleid
11
Uit de voorgaande figuur zijn enkele conclusies te trekken. Ten eerste neemt de sportdeelname, zowel onder westerse als onder niet-westerse Rotterdammers, af met de leeftijd. Ten tweede neemt de sportdeelname toe naarmate men een hogere opleiding heeft genoten. Ook dit geldt voor zowel westerse als niet-westerse Rotterdammers. Tot slot valt op dat in alle leeftijds- en opleidingscategorieën het aandeel sporters onder westerse Rotterdammers hoger is dan onder niet-westerse Rotterdammers. Het opvallend kleine staafje voor de niet-westerse 65-plussers is slechts indicatief wegens een klein aantal respondenten, maar door de duidelijk lagere score is wel sprake van een significant verschil met de andere groepen Rotterdammers. Dat de jongste groep Rotterdammers met een westerse achtergrond (13-24 jaar) niet hoger scoort dan de volgende leeftijdsgroep (25-44 jaar), is anders dan in eerdere Vrijetijdsonderzoeken. Het is niet geheel duidelijk of dit een eenmalige (min of meer toevallige) uitkomst is, of een daadwerkelijke verandering ten opzichte van voorheen.
2.4
Sportdeelname naar achtergrondkenmerken door de jaren heen
De volgende tabel laat zien hoe de sportdeelname van verschillende groepen Rotterdammers zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. Het betreft hier weer de leeftijdgroep 13 t/m 75 jaar. Tabel 2.4 Ontwikkeling van het aandeel sporters (minstens 12 keer per jaar) naar 2 achtergrondkenmerken, in procenten 2005
2007
2009
2011
mannen
56
56
62
62
61
vrouwen
48
50
54
54
55
13-24 jaar
67
64
70
73
68
25-44 jaar
58
59
62
64
63
45-64 jaar
43
46
52
53
51
65-75 jaar
26
34
41
38
38
32
31
40
40
40
44
40
midden opgeleid
59
59
57
58
58
hoog opgeleid
70
72
76
78
76
westers
55
58
61
62
63
niet-westers
43
38
48
46
50
alle Rotterdammers
51
53
58
58
58
laag opgeleid3
2013
Zoals de tabel laat zien, hebben de grootste wijzigingen in de sportdeelname van Rotterdammers zich voorgedaan tussen 2007 en 2009. Die toename geldt voor alle leeftijdscategorieën, maar blijft wat achter bij de groep tussen 25 en 45 jaar. De oudste groep is 2
Methodologische toelichting: doordat er respondenten zijn waarvan een achtergrondvariabele als “onbekend” in de onderzoeksdata staat, tellen zij bij sommige uitsplitsingen niet mee, maar in het totaalcijfer wel. Daardoor kan het bijvoorbeeld voorkomen dat in alle groepen sprake is van een daling, terwijl het totaal niet daalt. 3 In 2005 en 2007 werden vier categorieën gehanteerd om het opleidingsniveau weer te geven. Vanaf 2009 wordt een driedeling gehanteerd waardoor de opleidingsgegevens slechts beperkt vergelijkbaar zijn met 2005 en 2007.
12
juist duidelijk meer gaan sporten. De opleidingscategorieën zijn door de jaren heen niet geheel vergelijkbaar te maken, maar de hoogst opgeleide groep is wel steeds vergelijkbaar. Het lijkt er echter op dat in alle opleidingsniveaus de sportdeelname in de laatste drie metingen vrij stabiel is. De sportdeelname van westerse Rotterdammers is over de jaren constant licht gestegen, terwijl de sportdeelname onder niet-westerse Rotterdammers wat fluctuaties laat zien. De kennelijke stijging in het afgelopen jaar onder niet-westerse Rotterdammers is statistisch gezien niet van betekenis. In onderstaande tabel is de sportdeelname in de gebieden in de afgelopen jaren weergegeven. Deze gebieden werden voorheen deelgemeenten genoemd. In de twee rechter kolommen wordt aangegeven of er sprake is van een daling (-) of stijging (+) van de sportdeelname of dat de sportdeelname sinds 2005 of 2011 gelijk is gebleven (=). Bij een daling of stijging van 4 slechts enkele procentpunten kan niet worden gesproken van een significant verschil waardoor in sommige gevallen een ‘=‘ staat in plaats van een ‘+’ of ‘-‘. Tabel 2.5
Percentage Rotterdammers dat minstens 12 keer per jaar sport, naar gebied, in de jaren 2005 t/m 2013 Ten opzichte
Ten opzichte
van 2005
van 2011
71
+
=
70
+
=
64
=
=
2005
2007
2009
2011
2013
Hillegersberg-Schiebroek
61
66
63
67
Rotterdam Centrum
58
64
67
72
Kralingen-Crooswijk
60
56
63
61
Noord
54
55
60
65
64
+
=
Prins Alexander
54
63
64
60
62
+
=
Delfshaven
46
46
52
62
59
+
=
Overschie
51
52
52
45
58
+
+
Hoogvliet
51
49
50
49
57
+
+
IJsselmonde
48
46
54
50
52
=
=
Charlois
41
45
53
48
47
+
=
Feijenoord
47
42
52
52
43
=
nvt
Hoek van Holland
59
63
(66)
56
(64)
nvt
Pernis
44
(55)
(49)
(42)
(58)
nvt
nvt
-
-
-
(61)
(66)
nvt
nvt
52
53
58
58
58
+
=
Rozenburg Rotterdam totaal
Ten opzichte van 2005 is de sportdeelname in de meeste gebieden toegenomen. In sommige gebieden is het verschil tussen deze meetjaren dusdanig klein dat er niet kan worden 4 gesproken van een significante toename . Waar een plusje staat in de kolom “ten opzichte van 2005” is de toename wel significant. In geen enkel gebied is de sportdeelname in 2013 significant lager dan in 2005. Sinds 2011 is de sportdeelname per saldo gelijk gebleven voor heel Rotterdam. Bij de afzonderlijke gebieden valt alleen de groei van de sportdeelname in Overschie en in Hoogvliet en de daling in Feijenoord op.
4
Bij een niet significant verschil kan niet worden geconstateerd dat dit verschil ook in werkelijkheid optreedt. Het kan dan evengoed door het toeval zijn veroorzaakt. Deze significantie hangt onder andere samen met het aantal respondenten en de omvang van het gemeten verschil.
13
2.5
Sportdeelname door kinderen
Zoals al werd vermeld: bijna alle gepresenteerde cijfers in dit rapport betreffen de Rotterdammers van 13 t/m 75 jaar. Aan respondenten met één of meer kinderen in de leeftijd van 6 tot en met 12 jaar is gevraagd of die kinderen aan sport doen (afgezien van gymlessen 5 op school) . Zo blijkt dat vier op de vijf kinderen aan sport doen. Ongeveer één op de vijf kinderen tussen de zes en twaalf jaar sport dus niet. Kinderen die aan sport doen, doen dat gemiddeld 88 keer per jaar, iets frequenter dus dan volwassenen die aan sport doen. Tabel 2.6
Sportdeelname kinderen in % en frequentie per week naar geslacht en leeftijd
per jaar
jongens
meisjes
6 t/m 9 jaar
9 t/m 12 jaar
alle kinderen 6 t/m 12 jaar
1 t/m 11
minder dan 1 keer per maand
8
7
8
6
7
12 t/m 51
minder dan 1 keer per week
32
35
36
28
33
52 t/m 103
minder dan 2 keer per week
17
20
18
20
19
104 +
2 keer per week of vaker
26
20
20
27
23
>0
Subtotaal: sport wel eens
83
81
82
81
82
0
Sport nooit
17
19
18
19
18
100
100
100
100
100
94
79
83
94
88
Totaal gemiddeld aantal keer per jaar (alleen sportende kinderen)
In de voorgaande tabel is te zien dat jongens maar iets meer aan sport doen dan meisjes, maar dat zij wel duidelijk frequenter sporten. Daarnaast blijkt dat oudere kinderen iets meer aan sport doen dan de jongere kinderen en tevens dat oudere kinderen die wel sporten dit intensiever doen dan jongere kinderen. Aan respondenten met een kind dat aan sport doet, is verder nog gevraagd in welk verband dat dan gebeurt. 61% van de kinderen die aan sport doen, sport bij een sportvereniging. Een kwart (26%) van de sportende kinderen sport (mede) via de basisschool (waarbij de reguliere gymlessen niet meetellen). 11% sport bij een sportschool en 13% van de sportende kinderen doet dat ongeorganiseerd of op een andere manier.
5
Bij de vraag naar sportdeelname van kinderen stond de volgende toelichting: Gymnastiek of zwemmen tijdens schoollessen tellen niet mee, maar activiteiten op school buiten de gewone lessen om, zoals “Lekker Fit”, tellen wel mee.
14
3 Sport en bewegen in breder perspectief Voordat we de onderzoeksuitkomsten met betrekking tot de sportdeelname door Rotterdammers verder uitdiepen, worden in dit hoofdstuk enkele landelijke trends gepresenteerd en wordt kort ingegaan op de mate van bewegen (wat meer is dan alleen sportdeelname). Dit biedt een kader om de uitkomsten van het VTO verder te interpreteren.
3.1
Onderzoek naar en literatuur over sportdeelname in Nederland
Sportdeelname groeit niet of nauwelijks Volgens Breedveld (2013) hebben de afgelopen jaren drie landelijke onderzoeken onafhankelijk van elkaar aangetoond dat de groei van de sportdeelname van de voorbije jaren recent enigszins stokt. Daarop blijkt Rotterdam geen uitzondering, getuige de laatste Vrijetijdsonderzoeken van de gemeente Rotterdam. Ook recenter, in 2014, meldt Breedveld “dat de sportdeelname de afgelopen jaren nauwelijks is gegroeid (…). De laatste twee meetjaren geven een bescheiden groei te zien, maar de toekomst moet uitwijzen hoe bestendig die ontwikkeling is”. De mate van ontwikkeling mag dan vergelijkbaar zijn, dat neemt niet weg dat de sportdeelname in heel Nederland duidelijk hoger is dan in Rotterdam. In Rotterdam ligt die volgens de gangbare RSO-norm al een aantal jaren op 58%, in heel Nederland ligt dit al jaren tussen de 65 en 70 procent (Collard & Pulles, 2014). Ongeorganiseerd sporten Verder schrijft Breedveld (2014): “Een belangrijke ontwikkeling in de sportdeelname van de afgelopen vijftig jaar betreft de opkomst van het sporten buiten sportverenigingen.” Dat laatste wil niet zeggen dat verenigingen ten dode zijn opgeschreven, maar dat velen toch ook sporten zonder een vereniging. Ook Hover et al. (2013) wijzen erop dat er binnen de sportdeelname veranderingen te zien zijn, zoals de toename van het ongeorganiseerd sporten en (daarmee samenhangend) de groeiende deelname aan fitness en hardlopen. Ze becijferen dat beduidend meer Nederlanders lid zijn van een sportschool of fitnesscentrum dan van een voetbal- of tennisvereniging (de twee grootste sportbonden van NOC-NSF). Hoewel de sector zelf nog volop groeipotentie ziet, constateren deze auteurs vooralsnog dat de eerdere forse groei van het aanbod vooralsnog stagneert, wat met name door de markt wordt bepaald. In de grote steden wordt meer gefitnest dan daarbuiten. De auteurs wijzen op de kansen voor de overheid om beleidsdoelstellingen op het gebied van sportdeelname te verwezenlijken in samenspraak met de fitnessbranche. Fitness lijkt in bepaalde opzichten niet zozeer concurrerend maar vooral een aanvulling op het overige sportaanbod. Zo zijn sportscholen/ fitnesscentra vaker in kernen van dorpen of steden te vinden dan veel buitensportgelegenheden. Ook bestaat de klantenkring vaak voor een groot deel uit mensen die geen lid zijn van een sportvereniging. De opkomst van budgetformules biedt kansen om nieuwe groepen niet-sporters (met een smalle beurs) te verleiden tot sportdeelname/bewegen. Men verwacht dat de belangrijkste motivatie van fitnessers, namelijk die van gezondheid en/of een goed uiterlijk, ook in de nabije toekomst nog steeds een belangrijke waarde zal blijven voor velen. Etnische achtergrond en sportdeelname Die motivatie blijkt overigens bij sommige groepen sterker dan bij andere. Zo blijkt dat Nederlanders met een niet-westerse achtergrond vaker dan anderen vinden dat het belang van beweging voor gezondheid wordt overdreven, zo schrijven Van den Dool en Tiessen15
Raaphorst (2013). Niet-westerse Nederlanders voldoen minder vaak aan de Nederlandse norm Gezond Bewegen (NNGB) dan hun landgenoten van westerse afkomst. De auteurs voegen daaraan toe: “In het afgelopen decennium is hier weinig verandering in gekomen, ondanks de toegenomen mate van integratie.” Wat overigens opvalt, is dat de niet-westerse sporters minstens even veel tijd besteden aan sport als de sporters met een westerse herkomst. Personen met een niet-westerse achtergrond blijven dus wel achter in deelnamepercentage, maar doen zij eenmaal aan sport, dan blijven zij niet achter qua intensiteit. Sportdeelname in Rotterdam en andere grote steden Dat Nederlanders met een niet-westerse achtergrond relatief weinig deelnemen aan sport laat zich extra voelen in grote steden zoals Rotterdam. Het CBS meldde in november 2014 dat Rotterdam de Nederlandse stad is met het hoogste aandeel niet-westerse allochtonen. Bij een vergelijking met sportdeelname in andere steden zal de bevolkingssamenstelling dus een belangrijke factor zijn. In 2009 maakten Hoekman en Van den Dool een vergelijkende analyse van de sportdeelname in een aantal grote Nederlandse gemeenten. In een rechttoe rechtaan vergelijking komt Rotterdam er niet zo best vanaf, maar wanneer wordt gecorrigeerd voor enkele bevolkingskenmerken, eindigt Rotterdam bovengemiddeld. Deze correctie houdt in dat de sportdeelname wordt vergeleken voor de hypothetische situatie waarin alle zes steden exact dezelfde bevolkingssamenstelling zouden hebben wat betreft etniciteit en opleidingsniveau. We kunnen dus vaststellen dat Rotterdammers daadwerkelijk minder aan sport doen dan inwoners van de meeste Nederlandse grote steden, maar tegelijk dat Rotterdam het iets beter doet dan verwacht mag worden op basis van bevolkingssamenstelling. Sportdeelname en de invloed van overheidsbeleid Over de invloed van overheidsbeleid op het beweeggedrag van de burger bestaat niet veel duidelijkheid. Breedveld (2014): “De sterke groei die de sportdeelname de afgelopen decennia heeft gekend, lijkt vooral op het conto te moeten worden bijgeschreven van het privaat initiatief. Hoeveel zou er zijn overgebleven van die groei als er geen fitnessondernemers waren geweest, en als Nike, Asics en al die andere sportgoederenfabrikanten niet zo veel miljoenen hadden gepompt in hun marketingcampagnes? Aan de andere kant: hoeveel nieuwe klanten zouden Health City en Perry Sport hebben mogen verwelkomen, als de rijksoverheid niet was blijven hameren op het belang van voldoende bewegen en als gemeenten niet waren blijven investeren in sportaccommodaties, in verenigingsondersteuning en in combinatiefunctionarissen?” Daarna volgt dan toch de kritische vraag: “En waarom stokt de sportdeelname de laatste jaren, juist in een tijd dat er zoveel sportbeleid is gevoerd?” Andere landelijke onderzoeksuitkomsten met betrekking tot sportdeelname Nog kort enkele vergelijkingen tussen Nederland en Rotterdam: - Landelijk staan fitness, zwemmen en hardlopen in de top drie van meest beoefende sporten, in Rotterdam is dat ook zo. - Van de teamsporten is veldvoetbal de populairste sport, zowel in heel Nederland als in Rotterdam. - Landelijk zijn de sportende kinderen voor het overgrote deel lid van een sportvereniging. In Rotterdam lijkt dit aandeel iets lager: zo’n zes op de tien sportende kinderen in Rotterdam doet dit bij een vereniging.
16
3.2
Landelijke beweegnormen
In Rotterdam wordt op sport gefocust omdat met sport diverse maatschappelijke effecten bereikt kunnen worden die verder gaan dan alleen gezondheidswinst. Denk aan re-integratie, het aanleren van sociale vaardigheden et cetera. Toch is het ook nuttig om andere landelijke normen te bekijken die zich op het beweegaspect richten. Er bestaan in Nederland enkele gangbare normen voor de gewenste hoeveelheid beweging. Zo is er de Nederlandse Norm Gezond Bewegen, die de gewenste hoeveelheid lichaamsbeweging normeert vanuit een gezondheidskundig oogpunt en daarnaast de Fitnorm, die de gewenste hoeveelheid lichaamsbeweging normeert die nodig is voor een goede conditie van het hartvaatstelsel. Deze landelijke beweegnormen zijn als volgt geformuleerd: -
-
De Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) vraagt van volwassenen om minimaal vijf dagen per week, in de zomer en in de winter, een half uur of meer matig intensief te bewegen. De Fitnorm behelst dat men minimaal drie keer per week 20 minuten of langer een inspannende sport of zware lichamelijke activiteit beoefent waardoor men gaat zweten. De Combinorm is een combinatie van de NNGB en de Fitnorm. Men voldoet aan deze norm als men voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen of de Fitnorm of allebei. Inactieven zijn personen die geen enkele dag van de week minstens een half uur matig intensief bewegen en geen enkele keer per week minstens twintig minuten een inspannende sport of lichamelijke activiteit uitoefenen.
Bovenstaande normen zijn voor jongeren en voor ouderen nog weer verder uitgewerkt, maar de volledige uitleg voert hier te ver. Hieronder wordt een korte vergelijking gegeven van landelijke en Rotterdamse cijfers met betrekking tot deze beweegnormen. Daarbij wordt ten behoeve van landelijke onderzoeksuitkomsten gebruik gemaakt de CBS-website Statline en van de website www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijkeactiviteit. Nationale Norm Gezond Bewegen 63% van de Nederlanders van 12 jaar en ouder voldoen aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (in 2013). 44% van de Rotterdammers van 13 t/m 85 jaar voldoen aan deze norm, eveneens in 2013. Fitnorm Gemiddeld voldoet een kwart van de Nederlanders van 19 jaar en ouder aan de fitnorm (2012). Onder Rotterdammers is dat (in 2013) 27%. Combinorm Aan de combinorm voldoet 67,5% van de Nederlanders van 19 jaar en ouder en 57% van de Rotterdammers van 19 tot en met 85 jaar. Inactieven Het percentage mensen van 18 jaar en ouder dat rapporteert inactief te zijn bedroeg 4% in de zomer en 6% in de winter van 2009. Recenter cijfers zijn helaas niet beschikbaar. Onder Rotterdammers lag dit aandeel in het najaar van 2013 op 13%.
17
Al met al geeft de vergelijking van Rotterdam met heel Nederland een wat diffuus beeld. Rotterdammers bewegen wat minder vaak genoeg en zijn juist vaker inactief, maar ze voldoen wel relatief vaak aan de Fitnorm. Een optie zou zijn om vervolgonderzoek te doen op basis van de Gezondheidsenquête, die in samenwerking is uitgevoerd door GGD-Nederland en alle regionale GGD’s (en dus ook in Rotterdam). Rotterdamse en landelijke cijfers zouden daarin goed vergelijkbaar moeten zijn.
18
4 Sportdeelname in Rotterdam uitgediept
4.1
Meest beoefende sporten
Onderstaande tabel geeft de top tien van meest beoefende sporten weer, verdeeld naar drie groepen van sportfrequentie. Hoewel de top tien van de frequente sporters verschilt van de top tien van de minder frequente sporters, zijn er ook zeker overeenkomsten. Allereerst natuurlijk dat in alle drie de groepen de eerste plaats bezet wordt door fitness (conditie) en de tweede plaats door hardlopen. Ook fitness kracht, zwemmen, wielrennen en wandelen staat in alle drie de groepen vrij hoog. Veldvoetbal valt net buiten de top tien voor de twee groepen die niet heel frequent sporten. Iemand die aan voetbal doet, doet dat dus ook direct relatief vaak, vergeleken met andere sporten. Tabel 4.1
Meest beoefende sporten, in procenten van de sporters naar sportfrequentie op jaarbasis, 2013
1 t/m 11 keer
12 t/m 51 keer
alle sporters (minstens 1x p jaar)
52+ keer
fitness, conditie
33
fitness, conditie
42
fitness, conditie
50
fitness, conditie
45
hardlopen / joggen
23
hardlopen / joggen
31
hardlopen / joggen
46
hardlopen / joggen
38
zwemsport
18
zwemsport
22
fitness, kracht
36
fitness, kracht
27
fitness, kracht
13
fitness, kracht
19
Wielrennen
22
zwemsport
21
bowling
12
wandelsport
12
zwemsport
21
wielrennen
16
wandelsport
10
wielrennen
12
aerobics/steps/spinning
14
wandelsport
13
wielrennen
7
aerobics/steps/spinning
10
skiën/langl./snowboard
14
aerobics/steps/spinning
12
Biljart/pool/snooker
7
bowling
9
Veldvoetbal
14
veldvoetbal
11
aerobics/steps/spinning
6
danssport
9
wandelsport
14
bowling
10
schaatsen
6
skeeleren / skaten
9
tennis
12
skiën/langl./snowboard
10
In onderstaande grafiek worden de tien meest beoefende sporten getoond als aandeel van de Rotterdammers die minstens eens per jaar aan sport doen. Figuur 4.1 Meest beoefende sporten in % van alle sporters (minstens 1 keer per jaar), 2013 fitness, conditie hardlopen / joggen fitness, kracht zwemsport wielrennen wandelsport aerobics/steps/spinning veldvoetbal bowling skiën/langl./snowboard 0%
10%
20%
30%
40%
50% 19
De uitsplitsing van de sporters naar opleidingsniveau, leeftijd en etnische herkomst in de volgende tabel laat een aantal duidelijke verschillen zien. Zo doen hoger opgeleiden vaker aan hardlopen krachtfitness, wielrennen en skisport, maar minder aan veldvoetbal. Jongeren doen aan de meeste sporten meer dan ouderen, maar niet aan fietssport en wandelsport. Ouderen doen behoorlijk weinig aan veldvoetbal. Niet-westerse Rotterdammers (gemiddeld genomen zijn dat tevens jonge Rotterdammers) doen erg weinig aan fietssport en skisport en behoorlijk vaak aan veldvoetbal en danssport. Hoger opgeleide Rotterdammers doen relatief veel aan zwemsport, wielrennen/ mountainbiken/toerfietsen, skiën/langlaufen/snowboarding en tennis, terwijl lager opgeleiden vaker aan veldvoetbal doen. Bij de uitsplitsing naar leeftijd zien we dat het over het algemeen vaker jongeren zijn die de betreffende sport beoefenen dan ouderen. Uitzonderingen zijn wielrennen/mountainbiken/ toerfietsen en wandelsport. Zwemsport en tennis wordt even vaak door ouderen als door jongeren beoefend. Tot slot doen sporters van niet-westerse afkomst relatief veel aan conditiefitness, wandelsport en veldvoetbal en doen westerse sporters meer aan zwemsport, wielrennen, skiën en tennis. Tabel 4.2
Meest beoefende sporten door sporters (minstens 1 keer per jaar), uitgesplitst naar opleiding, leeftijd en etniciteit Lager dan
HBO+ incl.
HBO
studenten
13-44 jaar
45-75 jaar
westers
niet westers
totaal
fitness conditie
43
47
47
42
41
53
45
hardlopen, joggen
30
47
45
24
39
36
38
fitness kracht
23
32
33
16
26
29
27
zwemsport
19
24
22
19
22
19
21
wielr./toerfiets/mount.bike
13
20
14
22
22
6
16
wandelsport
12
15
10
18
14
10
13 12
aerobics/steps/spinning
9
14
13
9
10
14
veldvoetbal
13
9
14
4
8
16
11
bowling
11
9
14
3
10
12
10
skiën/langl./snowboard
6
14
12
6
14
2
10
danssport
9
9
11
4
7
12
9
tennis
6
13
11
7
11
5
9
4.2
Ontwikkeling van meest beoefende sporten
In de afgelopen jaren is een aantal typen sporten aanmerkelijk populairder geworden, zo laat de volgende tabel zien. Het gaat daarbij vooral om fitnessachtige sporten en vooral hardlopen. Een aantal soorten sporten vertoont een daling, zoals wandelsport, zwemsport en zaalsport.
20
Tabel 4.3
Ontwikkeling van de deelname aan enkele categorieën sporten, in procenten 6 van Rotterdammers die minstens twaalf keer per jaar sporten
fitness, spinning, steps, aerobics hardlopen, joggen, skaten, skeeleren wandelsport, toerfietsen, mountainbike, wielrennen zwemsport, duiksport zaalsporten veldsporten wintersporten bowling/midgetg./jeu de b. tennis, squash danssporten watersporten cafésporten vechtsporten denksporten paardensporten racesporten overige sporten
2003
2005
2007
2009
2011
2013
39
41
48
50
51
55
30
31
32
31
38
44
34
28
28
33
33
27
32 22 17 14 17 15 11 17 6 12 24
28 22 17 14 15 17 10 14 7 8 25
27 21 17 15 17 16 8 11 13 5 7 3 4 18
29 21 18 19 17 16 10 10 10 5 7 3 5 20
25 22 18 17 19 14 10 11 10 5 7 3 4 16
23 19 18 16 13 12 10 9 9 6 5 3 1 15
De meest beoefende categorieën van sporten worden in de volgende figuur weergegeven. Te zien is hoe de deelname aan deze sporten zich heeft ontwikkeld als aandeel van alle 7 Rotterdammers, dus inclusief degenen die niet aan sport doen. Figuur 4.3
Ontwikkeling van de deelname aan de top vier sportcategorieën, in procenten van alle Rotterdammers (13 t/m 75 jaar)
35%
fitness, spinning, steps, aerobics hardlopen, joggen, skaten, skeeleren w andelsport, toerfietsen, mountainbike, w ielrennen zw emsport, duiksport
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
2013
Het is een indrukwekkend cijfer: een op de drie Rotterdammers (32%) deed “in de afgelopen twaalf maanden” aan een fitnessachtige sport. Dit is meer dan de helft van de Rotterdammers die überhaupt aan sport deden (zie vorige tabel). Deze categorie sporten (fitness, steps, spinning, aerobics) scoort in het laatste meetjaar duidelijk hoger dan de meting daarvoor, 6
Tot en met 2005 werden danssporten, racesporten en paardensporten ingedeeld bij de overige sporten. Aerobics/steps/spinning wordt gerekend tot de fitnessporten, het woord spinning werd pas in 2013 toegevoegd. 7
Het gaat om deelname per sport door sporters die minstens 12 keer sportten als aandeel van de gehele bevolking.
21
wellicht vooral doordat het woord spinning voor het eerst in de vragenlijst werd opgenomen (conform de landelijke onderzoeksrichtlijn). Hardlopen zit heel duidelijk in de lift, wat overigens ook blijkt uit onderzoeken in den lande en bijvoorbeeld uit de Sportersmonitor Amsterdam. De groei zit met name bij hardlopen, niet of nauwelijks bij skaten. Wandelen, fietsen en zwemmen wordt vergeleken met veel andere sporten nog wel relatief veel gedaan, maar de deelname daaraan daalt de laatste jaren wel.
4.3
Verband waarin wordt gesport
De vraag naar het verband waarin men sport is in 2013 op een andere manier gesteld dan in eerdere edities van het VTO. Om die reden is het presenteren van een tijdreeks niet zinvol. De 8 volgende tabel laat de uitkomsten zien voor het jaar 2013. Het gaat daarbij om de meest beoefende sport. De twee kolommen met cijfers vermelden de percentages als aandeel van degenen die aan sport doen en als aandeel van alle Rotterdammers. In de laatste kolom zijn de percentages uiteraard lager. Op deze vraag naar het verband waarin men sport waren per persoon meerdere antwoorden mogelijk. Een op de drie sporters (een op de vier Rotterdammers) sport vooral ongeorganiseerd individueel. Een deel van hen sport daarnaast ook nog in ander verband. Bijna evenveel sporters sporten als lid of klant van een sportschool of fitnesscentrum (wat voor een deel van deze sporters misschien nog steeds weinig inhoudt, in organisatorische zin). Ongeveer een kwart van de sporters (een vijfde van alle Rotterdammers) sport ongeorganiseerd, maar wel samen met anderen, kennelijk in een informele setting, met vrienden, familie et cetera. Bijna even veel wordt er gesport in verenigingsverband. Het kan niet genoeg benadrukt worden dat het hier alleen gaat om de meest beoefende sport. Als de vraag gesteld was over alle beoefende sporten, zouden de diverse antwoorden waarschijnlijk allemaal wat hoger scoren, maar dat zou wellicht extra gelden voor de antwoorden die nu laag scoren en lager in de tabel staan. Tabel 4.4
Organisatorische verband waarin de meest beoefende sport wordt beoefend, in procenten van sporters (minstens 1 keer per jaar) en in procenten van alle Rotterdammers, 2013
Ongeorganiseerd, alleen / individueel Als klant/lid/cursist bij een sportschool, fitnesscentrum en dergelijke Ongeorganiseerd met vrienden, familie, gezin of collega's Als lid van een sportvereniging Als deelnemer aan een georganiseerd sportevenement Georganiseerd door gemeente, sociaal-cultureel werk, sportbuurtwerk of welzijnswerk Georganiseerd door bedrijf of in het kader van bedrijfssport In het kader van een georganiseerde vakantie In ander verband
8
Percentage van de sporters
Percentage van de Rotterdammers
34
25
31
23
26
19
25
18
6
5
3
2
3
2
2
1
6
4
Een wat gekunstelde vergelijking die niet publicatiewaardig is, doet vermoeden dat er wat dit onderwerp betreft geen grote verschuivingen zijn sinds de vorige meting.
22
5 Dynamiek in de sportdeelname van Rotterdammers In het VTO 2013 is een vraag opgenomen naar de mate waarin Rotterdammers meer of minder zijn gaan sporten. Daaruit valt af te leiden hoeveel mensen zijn begonnen of gestopt, hoeveel er al sportten maar dat meer of juist minder zijn gaan doen en hoeveel onveranderd wel of onveranderd niet aan sport doen. De uitkomsten hiervan zijn te combineren met de uitkomsten van andere vragen over sportdeelname. Hoewel dit combineren van vragen niet tot 100% valide uitkomsten leidt, komen er heel aannemelijke en bovendien bruikbare uitkomsten uit naar voren. Waar deze analyse bijvoorbeeld erg nuttig voor zijn, is de uitsplitsing naar leeftijdsgroepen of de vergelijking van afzonderlijke sporten. Dat wordt dan ook in de volgende paragrafen gedaan.
5.1
Dynamiek in sportdeelname naar leeftijd
De volgende figuur laat zien hoe de sportdeelname zich ontwikkelt met het stijgen van de leeftijd. Het totaal van de kleuren is het aandeel sporters volgens de RSO. Zo is te zien dat in de jongste groep rond de 70% twaalf of meer keer per jaar sport. Deze sporters zijn onderverdeeld naar of ze zijn begonnen of gestopt (want ook die mensen zitten nagenoeg geheel in de groep die het afgelopen jaar aan sport deed) en of ze meer/minder zijn gaan sporten. Dit is dus een combinatie van twee enquêtevragen. In de tijd gezet betekent dit: elk jaar gaat het stukje donkerroden eraf en komen de donkergroenen er bij. Waar meer groen dan rood is, zou het totaal moeten stijgen en omgekeerd. Dit klopt niet perfect maar wel grotendeels (omdat het een samenvoeging van vragen is). Op de onderste as staan de leeftijden; de cijfers zijn het midden van vijfjaarsgroepen. In de grafiek staat het voortschrijdend gemiddelde weergegeven. Het lijkt erop dat er onder de jongere Rotterdammers meer dynamiek is in het wel of niet sporten dan onder pakweg de 55-plussers. Misschien dat jongeren wat meer “uitproberen” dan ouderen. De ouderen gaan langzamerhand wel wat minder sporten maar het aandeel met een onveranderd sportgedrag wordt relatief gezien groter met het stijgen van de leeftijd. Figuur 5.1
Verandering in sportdeelname naar leeftijd, voortschrijdende vijfjaarsgemiddelden
70% 60% 50% 40% gestopt 30% nu minder 20%
even veel
10%
nu meer begonnen
0% 16
23
28
33
38
43
48
53
58
63
68
73
23
5.2
Afzonderlijke takken van sport en dynamiek in sportdeelname
In de volgende figuur is te zien welke sporten vooral worden beoefend door Rotterdammers die de 12 maanden voorafgaand aan het onderzoek zijn begonnen met sporten plus hen die al sportten maar dat meer zijn gaan doen (groene balkjes) Ook is hetzelfde weergegeven voor hen die juist zijn gestopt met sporten of dat minder zijn gaan doen (rode balkjes). De verschillen zijn niet erg groot en bovendien tekent zich hier de eerder gepresenteerde volgorde af van meest beoefende sporten door alle Rotterdammers. Wel is te zien dat de groene balkjes bij een aantal sporten langer zijn dan de rode. Dat betekent dat er meer groei is in de 9 deelname dan dat er afname is. Per saldo groeit zodoende de deelname aan fitness, hardlopen en wielrennen. Wellicht niet toevallig allemaal sporten die veel worden geassocieerd met conditie en gezondheid. En ook sporten die vrij gemakkelijk ongeorganiseerd worden beoefend. Voor zwemmen en veldvoetbal lijkt het tegendeel te gelden: de afname is groter dan de toename. Deze verschillen zijn erg klein en statistisch gezien niet van betekenis. Figuur 5.2 Meest beoefende sporten, in procenten van sporters met veranderde sportdeelname fitness, conditie hardlopen / joggen fitness, kracht
begonnen of meer gaan sporten
zwemsport wielrennen
gestopt of minder gaan sporten
wandelsport aerobics/steps/spinning veldvoetbal bowling skiën/langl./snowboard tennis danssport 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
De bovenstaande analyse kan ook worden omgekeerd. De volgende figuur laat zien hoeveel procent überhaupt een sport heeft aangekruist en hoeveel er binnen die groep zijn gestopt of begonnen met sporten. De sporten waaraan het meest wordt deelgenomen zijn ook de sporten met de meeste stoppers én met de meeste starters. Dit zijn dus sporten met relatief veel dynamiek in het wel of niet deelnemen. Veel ervan zijn individueel beoefende sporten of in ieder geval sporten met een lage organisatiegraad.
9
Hierbij geldt de kanttekening dat deze groei wellicht groter lijkt dan hij in werkelijkheid is. Mensen die het afgelopen jaar gestopt zijn met sporten lijken wat minder geneigd om dat wat ze nog wel deden te rapporteren, waardoor de rode balkjes wat korter zouden kunnen uitvallen.
24
Figuur 5.3 Meest beoefende sporten en veranderende deelname (in % van sporters) fitness, conditie hardlopen / joggen / trimmen fitness, kracht zw emsport w ielrennen / mountainbike / toerfietsen w andelsport aerobics / steps / spinning veldvoetbal bow ling skiën / langlaufen / snow boarden
0%
5%
10%
begonnen/ meer deelname
15%
20%
25%
30%
geen van beide
35%
40%
45%
50%
gestopt/ minder deelname
25
6 De plaats waar wordt gesport
6.1
De meest gebruikte plaats voor de meest beoefende sport
De vraag naar de plaats waar men sport is in 2013 op een andere manier gesteld dan in de eerdere onderzoeksjaren. Met de huidige vraagstelling wordt aangesloten bij een landelijk onderzoek. Hierdoor is een vergelijking met eerdere Rotterdamse cijfers niet meer mogelijk. Het ligt voor de hand dat de plaats samenhangt met de beoefende sport en dat daarom het gebruik van de openbare weg, park en bos en de sportschool verder zal zijn toegenomen. Deze plaatsen zaten al in de lift omdat deelname aan de hiermee geassocieerde sporten ook is gestegen. Rotterdammers die minstens één keer aan sport deden in het jaar voorafgaand aan het onderzoek, deden dat veelal in de sportschool of op de openbare weg. Dit hangt uiteraard samen met de relatief hoge deelname aan sporten die vooral om redenen van gezondheid en conditie worden beoefend: fitness, aerobics, spinning, hardlopen, wielrennen, wandelsport, et cetera. Wat dat betreft kan wellicht ook de openbare locatie ‘park of bos’ hier nog bijgeteld worden. Sporten die in teamverband of op zijn minst met een tegenstander in spelvorm worden beoefend, vinden vaak plaats in een sportzaal of op een sportveld. Deze locaties worden door respectievelijk 12 en 10 procent van de sporters als meest gebruikte locatie genoemd. Uiteraard is dit geen zuivere meting van het totale gebruik van sportlocaties! Mensen die bijvoorbeeld af en toe in een zaal sporten maar vaker in de sportschool zijn, zullen die laatste als meest gebruikte sportlocatie noemen. Hierdoor zal de 12 procent van de sporters die in de tabel staat bij sporthallen lager zijn dan het totale gebruik in werkelijkheid. Tabel 6.1 De meest gebruikte plaats voor deelname aan de meest beoefende sport, in procenten van mensen die minstens 1 keer per jaar sporten in een fitnesscentrum of sportschool
26
op de openbare weg
16
in een park of bos
12
in een sporthal, gymzaal of gymnastieklokaal
12
op een sportveld, sportterrein of atletiekbaan
10
thuis of in de tuin
8
in een zwembad of op een ijsbaan (binnen)
5
in een buurthuis, wijkgebouw of zorginstelling
3
in zee, een meer, een plas, een sloot
2
in een ski-, tennis-, klimhal etc.
1
in een zwembad of op een ijsbaan (buiten)
1
op een trapveldje, Cruyffcourt, pleintje, skatebaan etc.
1
ergens anders Totaal
6.2
3 100
Sportlocaties en achtergrondkenmerken
De locatie waar men sport, hangt samen met een aantal factoren, zoals het soort sport dat wordt beoefend, het motief om te sporten en met allerlei persoonskenmerken zoals de leeftijd van de sporter. De volgende figuur laat zien hoe de leeftijd van invloed is op de meest gebruikte sportlocatie. De top vijf van sportlocaties uit de voorgaande tabel wordt hierin 26
weergegeven. De figuur geeft weer hoeveel procent van de Rotterdammers (dus inclusief de niet-sporters) in een bepaalde leeftijdscategorie de genoemde locatie noemt als de meest gebruikte plek om te sporten. Figuur 6.1
Aandeel Rotterdammers dat het meest gebruik maakt van … om te sporten; voortschrijdend gemiddelde, naar leeftijd
100%
80% overige locaties
zw embad of ijsbaan
60%
sportveld, sportterrein of atletiekbaan sporthal, gymzaal of gymnastieklokaal park of bos
40%
20% de openbare w eg fitnesscentrum of sportschool
0% 16
23
28
33
38
43
48
53
58
63
68
73
Fitnesscentra of sportscholen steken met kop en schouders uit boven de andere plekken om te sporten, in elke leeftijdscategorie maar de twintigers zijn hierin wel de koplopers. Sportvelden en sporthallen worden vooral door de jeugd veel gebruikt maar met het ouder worden daalt dit gebruik sterk. Het gebruik van de openbare weg stijgt juist met het ouder worden, maar vanaf een jaar of vijftig daalt dat weer. De volledige lijst van sportlocaties die in de vragenlijst werd gebruikt, kan worden samengevat in drie groepen van locaties. Dat geeft de volgende indeling: Overheidsondersteunde sportaccommodaties: sporthal, gymzaal of gymnastieklokaal, sportveld, sportterrein of atletiekbaan, zwembad of ijsbaan (binnen én buiten), buurthuis, wijkgebouw of zorginstelling. Commerciële sportaccommodaties: fitnesscentrum of sportschool, ski-, tennis-, klimhal etc. Openbaar gebied, thuis, overig: de openbare weg, park of bos, thuis of tuin, zee, meer, plas, sloot, trapveldje, Cruyffcourt, pleintje, skatebaan etc. of het antwoord ‘ergens anders’ (wat natuurlijk ook inhoudt: geen van de eerder genoemde plaatsen). Deze driedeling maakt het mogelijk om ook de sportlocaties die weinig werden aangekruist in een overzichtelijke figuur mee te tellen. De volgende figuur laat dat zien. Het totaal van de drie kleuren telt op tot het totaal van de sporters (minstens één maal gesport in het afgelopen jaar). Te zien is dat de blauwe strook voor de jongste leeftijdsgroep behoorlijk breed is, gaandeweg smaller wordt en pas vanaf een jaar of vijfenzestig weer breder wordt. De accommodaties waar de (lokale) overheid het meest bij betrokken is, worden dus relatief veel door jeugd en door senioren gebruikt. Voor die laatste is dat des te opmerkelijker, aangezien in die levensfase de totale sportdeelname duidelijk minder wordt met het stijgen van de leeftijd.
27
Het openbaar gebied, de eigen tuin, et cetera scoort het hoogste als meest gebruikte sportplek in de leeftijd tussen pakweg vijfentwintig en vijftig jaar. Figuur 6.2
Aandeel Rotterdammers dat het meest gebruik maakt van … om te sporten; locaties in drie groepen, voortschrijdend gemiddelde, naar leeftijd
100%
80%
60% Openbaar gebied, thuis, overig
40%
Commerciële sportaccommodatie 20% Overheidsondersteunde sportaccommodatie
0% 16
23
28
33
38
43
48
53
58
63
68
73
De onderste strook in de voorgaande figuur kan weer worden opgesplitst in afzonderlijke accommodaties. Dit zijn dus de sportaccommodaties waar min of meer sprake is van overheidsbemoeienis. De schaalverdeling is hier aangepast, waardoor de verschillen tussen de leeftijdsgroepen wat meer uitvergroot worden. Niettemin is de vorm van de blauwe strook hierboven nog terug te zien in de volgende figuur als geheel.
28
Figuur 6.3
Aandeel Rotterdammers dat voor het sporten het meest gebruik maakt van diverse overheidsondersteunde sportaccommodaties, voortschrijdend gemiddelde naar leeftijd
35% 30%
25% buurthuis, w ijkgebouw of zorginstelling
20%
Zw embad of ijsbaan (w el en niet overdekt)
15%
sportveld, sportterrein of atletiekbaan
10% 5%
sporthal, gymzaal of gymnastieklokaal
0% 16
23
28
33
38
43
48
53
58
63
68
73
Heel duidelijk in de voorgaande figuur is de hoge score bij sporthallen en sportvelden door de jeugd. Bij de senioren ís het met name het zwembad dat belangrijker wordt met het ouder worden. Dezelfde analyse kan ook gedaan worden met andere persoonskenmerken dan leeftijd. De onderstaande figuur laat dat zien. Figuur 6.4
Aandeel Rotterdammers dat het meest gebruik maakt van … om te sporten; locaties in drie groepen, naar geslacht, inkomen, opleiding en herkomst
100% 90% Doet niet aan sport
80% 70%
Openbaar gebied, thuis, overig
60% 50%
Commerciële sportaccommodaties
40% 30% 20%
Overheidsondersteunde sportaccommodaties niet-westers
westers
hoog opgeleid
middelbaar opgeleid
laag opgeleid
meer dan 2x modaal
mod. tot 2x modaal
sociale minima
vrouw
man
0%
minimum tot modaal
10%
29
Figuur 6.5
Aandeel Rotterdammers dat voor het sporten het meest gebruik maakt van diverse overheidsondersteunde sportaccommodaties, naar geslacht, inkomen, opleiding en herkomst
30%
25% buurthuis, w ijkgebouw of zorginstelling
20%
15%
zw embad of ijsbaan (w el en niet overdekt)
10%
sportveld, sportterrein of atletiejkbaan
5%
niet-westers
westers
hoog opgeleid
middelbaar opgeleid
laag opgeleid
meer dan 2x modaal
mod. tot 2x modaal
sociale minima
vrouw
man
0%
minimum tot modaal
sporthal, gymzaal of gymnastieklokaal
In de laatste twee figuren zijn de verschillen tussen de groepen niet heel groot. Enkele bevindingen: Mannen sporten iets meer in of op die accommodaties waar doorgaans overheidsondersteuning plaatsvindt, vrouwen gebruiken iets meer de commerciële accommodaties. Rotterdammers met een hoger inkomen en Rotterdammers met een hogere opleiding (deels dezelfde personen) maken wat meer gebruik van openbare ruimte of natuur (inclusief “thuis” en “overig”) om te sporten. Dat laatste geldt ook voor Rotterdammers met een westers herkomstland (waaronder Nederland), terwijl hun niet-westerse stadsgenoten iets meer gebruik maken van commerciële accommodaties. In volgende tabel is te zien of in bepaalde gebieden meer of minder dan gemiddeld gebruik wordt gemaakt van de verschillende sportvoorzieningen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat sporters uit Kralingen-Crooswijk meer dan gemiddeld in een park of bos sporten, wat uiteraard verklaard kan worden door de nabijheid van het Kralingse Bos.
30
Tabel 6.2
Meer of minder dan gemiddeld gebruik van sportlocaties voor wie minstens 12 keer per jaar sport, per deelgemeente Meer dan gemiddeld
Rotterdam Centrum
huis/tuin, openbare weg, fitnesscentrum/sportschool
Delfshaven Overschie Noord Hillegersberg-Schiebroek Kralingen-Crooswijk Prins Alexander Feijenoord IJsselmonde Pernis Charlois Hoogvliet Hoek van Holland Rozenburg
huis/tuin park / bos openbare weg park/bos, fitnesscentrum/sportschool sporthal/gymzaal/gymnastieklokaal buurthuis/wijkgebouw/zorginstelling zwembad binnen/buiten zee/meer/plas/sloot sporthal/gymzaal/gymnastieklokaal
Minder dan gemiddeld fitnesscentrum/sportschool openbare weg park / bos -
31
7 Sportaanbod in eigen buurt, reistijd en vervoermiddel
7.1
Inleiding
Hoe belangrijk vinden Rotterdammers het aanbod van sportvoorzieningen in de eigen buurt? In het VTO zijn vragen gesteld over welke sportvoorziening men het meest gebruikt, hoe lang de reistijd daar naartoe is en hoe lang men maximaal bereid zou zijn om te reizen. Ook zijn stellingen over het aanbod van sportvoorzieningen in de buurt aan de Rotterdammer voorgelegd. De uitkomsten daarvan, waar mogelijk in onderlinge samenhang, worden in dit hoofdstuk gepresenteerd.
7.2
Reistijd naar de meest gebruikte sportvoorziening
De reistijd naar de sportvoorziening die men het meest gebruikt, hangt natuurlijk af van de plek waar men woont en de plek waar men sport. Van de ene soort voorzieningen zijn er meer dan van de andere soort, dus de nabijheid van het sportaanbod verschilt ook per soort voorziening. Dat blijkt enigszins uit de volgende tabel. Hierin zijn niet alle sportvoorzieningen opgenomen, omdat er soms sprake is van te kleine aantallen respondenten. Tabel 7.1 Gemiddelde actuele reistijd en maximaal acceptabele reistijd, per voorziening, in procenten van sporters die betreffende gelegenheid meestal gebruiken om te sporten
Huidige reistijd in minuten
Maximaal bereid tot… reistijd in minuten
Bereid tot … minuten extra reistijd
Aandeel huidige reistijd korter dan maximaal acceptabel
fitnesscentrum of sportschool
13
16
2
61%
21%
18%
100%
sporthal, gymzaal
16
20
4
53%
24%
23%
100%
sportveld, sportterrein, atletiekbaan
17
23
6
64%
22%
15%
100%
11 11
17 18
6 6
60% 64%
21% 22%
19% 14%
100% 100%
15
18
4
59%
22%
19%
100%
park of bos openbare weg totaal (incl. niet genoemde voorzieningen)
Aandeel huidige reistijd gelijk aan maximaal acceptabel
Aandeel huidige reistijd langer dan maximaal acceptabel
Totaal
Sporters kunnen natuurlijk blindelings de dichtstbijzijnde voorziening gebruiken maar er zullen vast ook andere keuzecriteria meespelen, zoals de kwaliteit en het aanbod van de voorziening. De reistijd naar de sportschool is gemiddeld genomen iets korter dan die naar de sporthal of gymzaal. Voor veel Rotterdammers die in een gymzaal sporten zal dat zijn omdat er juist in die specifieke gymzaal hun specifieke sport wordt beoefend. (Bijna elke Rotterdammer heeft wel een basisschool met gymzaal in zijn eigen woonbuurt, maar als je bijvoorbeeld aan badminton doet, kan je niet in elke gymzaal terecht.) Dat de reistijd naar sportveld of atletiekbaan gemiddeld genomen de langste is, ligt voor de hand. Deze voorzieningen liggen doorgaans aan de rand van woonwijken en dus niet erg dicht bij de meeste woonadressen. Dat de reistijd naar de sportplek “openbare weg” niet vrijwel nul is, wordt verklaard doordat een groot deel van deze sporters niet thuis start (zie ook de volgende figuur). Als dit bijvoorbeeld een hardloper betreft, gaat hij of zij eerst in ruim tien 32
minuten ergens naartoe en begint dan pas met hardlopen. Fitnessers willen graag het aanbod dicht bij huis hebben. Zij willen maximaal 16 minuten reistijd gemiddeld. Belangrijk om te beseffen is dat dit een gemiddelde is, wat inhoudt dat niet iedere fitnesser 16 minuten acceptabel vindt en anderzijds dat sommigen ook een langere reistijd acceptabel vinden. Dezelfde opmerking geldt uiteraard ook bij de gemiddelden voor de andere accommodaties. Ongeveer zes op elke tien sporters zou bereid zijn om langer te reizen naar de meest gebruikte sportvoorziening, ongeveer twee op de tien heeft nu ongeveer de maximaal acceptabele reistijd en ongeveer twee op de tien vindt dat hij of zij nu al een te lange reistijd heeft. Deze cijfers verschillen niet veel per soort sportvoorziening.
7.3
Het meest gebruikte vervoermiddel
Ook het gebruikte vervoermiddel om naar de sportvoorziening te reizen hangt samen met de reistijd en met de nabijheid van het aanbod. Een verder weg gelegen voorziening is met de auto misschien sneller bereikt dan een nabijgelegen voorziening waar men te voet heen gaat. De volgende figuur laat zien welke vervoerswijze Rotterdamse sporters kiezen bij de reis naar hun meest gebruikte sportvoorziening. Figuur 7.1
Manier van reizen naar sportvoorziening, in procenten van sporters per “meest gebruikte sportvoorziening” totaal
24%
fitnesscentrum of sportschool
26%
26%
sporthal, gymzaal
18%
zwembad of ijsbaan (binnen + buiten)
18%
sportveld, sportterrein, atletiekbaan
7%
30%
41%
10%
41%
17%
25%
20%
43%
7%
31%
Lopend
36%
9%
49%
0%
30%
Met de fiets
33%
11%
29%
park of bos
40%
15%
10%
32%
10%
openbare weg
27%
2%
50%
Met het OV
6%
12%
8%
60% Met de auto
17%
32%
70%
80% anders
90%
100%
sport of start thuis
Boven in deze figuur is te zien dat de helft van de sporters lopend of fietsend naar de meest gebruikte sportvoorziening gaat. Vijftien procent sport of start (doorgaans) thuis. Ruim een kwart neemt de auto en zeven procent neemt het openbaar vervoer, beide is dat omdat gemiddeld genomen een iets grotere afstand moet worden overbrugd. Het aandeel fietsers en lopers is hoger bij degenen die gebruik maken van de openbare ruimt: de weg en park of bos. Voor het rijtje sportschool, sporthal/zwembad en sportveld in de figuur geldt een afnemend aandeel dat er lopend naartoe gaat. Het aandeel fietsers en vooral ook het aandeel autogebruikers neemt evenredig toe. Dit zal te maken hebben met de afstand tussen woonadres en sportvoorziening.
33
7.4
Belang en waardering van sportaanbod in de buurt
Hoe belangrijk is het eigenlijk dat er sportvoorzieningen is de buurt zijn? Deze vraag stellen is wellicht enigszins het antwoord in de mond leggen. Toch zegt het wel iets dat tweederde van de Rotterdammers kiest voor het redelijk extreem geformuleerde “heel belangrijk”. Hierin zijn dus ook de Rotterdammers meegeteld die niet aan sport doen. Zoals te verwachten, vinden degenen die zelf aan sport doen dit belangrijker dan degenen die niet aan sport doen. De volgende figuur illustreert dit. Deze vraag ging overigens niet expliciet over sportaccommodaties maar over “mogelijkheden om te sporten of te bewegen”. Al met al vinden Rotterdammers het dus belangrijk dat die mogelijkheden er zijn in de eigen buurt. Figuur 7.2
Hoe belangrijk vindt u het dat er bij u in de buurt mogelijkheden zijn om te sporten en te bewegen? In procenten,sporters en niet-sporters
Alle Rotterdammers
67%
Sporters
Niet-sporters
26%
75%
49%
22%
35% Heel belangrijk
7%
Een beetje belangrijk
3%
16% Niet belangrijk
In de volgende figuur is te zien hoe Rotterdammers oordelen over een aantal aspecten van het sportaanbod in de eigen buurt. Wat opvalt is dat behoorlijk wat Rotterdammers over bepaalde zaken geen mening hebben, al dan niet omdat ze het niet op zichzelf van toepassing achten. Zo zullen veel mensen simpelweg niet weten of ze altijd terecht kunnen in de sportvoorzieningen in de buurt omdat ze dat nog nooit geprobeerd hebben. Van degenen die wel hun mening geven, is het merendeel doorgaans positief. De twee stellingen onder in de figuur zijn negatief geformuleerd. De stelling dat mogelijkheden om te sporten te ver weg zijn, vindt maar weinig bijval. De stelling dat mogelijkheden om te sporten in de eigen buurt te duur zijn, vindt wel redelijk wat instemming. Ongeveer vier op de tien is het daar mee eens of helemaal eens. Dat is meer dan de bijna drie op de tien die deze stelling niet onderschrijft. (Een derde geeft hierover geen mening.) Al met al is er de meeste bijval voor de stelling dat het aanbod in de buurt voldoende is. 55% is het daarmee eens tegenover slechts 22% oneens. Ook de kwaliteit en de beschikbaarheid van het aanbod in de eigen buurt wordt positief gewaardeerd.
34
Figuur 7.3
Mening over sportvoorzieningen in de buurt, in procenten, inclusief de niet-sporters
Ik heb genoeg mogelijkheden om te sporten in mijn eigen buurt De sportvoorzieningen in mijn eigen buurt zijn van goede kw aliteit Bij de sportvoorz. in mijn eigen buurt kan ik altijd terecht (er is altijd plaats) De sportvoorzieningen in mijn eigen buurt vind ik duur
22%
43%
12%
10%
12%
41%
34%
24%
37% eens
14%
oneens
6%
5%
11% 4%
27%
De mogelijkheden om te sporten 3% 12% zijn voor mij te ver w eg helemaal eens
16%
13%
28%
41%
4%
26% helemaal oneens
33%
22% geen mening/ niet van toepassing
In het navolgende wordt het oordeel van de Rotterdammers vergeleken, uitgesplitst naar gebied (voorheen deelgemeente genoemd) en tevens binnen vier clusters van gebieden uitgesplitst naar wel of niet sportdeelname. Daarbij is het aandeel weergegeven dat het eens of zeer eens is met de betreffende uitspraak, maar in deze cijfers zijn de mensen die geen mening gaven buiten beschouwing gelaten (de grijze delen in de voorgaande figuur). Het gaat dus steeds om het aandeel dat instemt met een stelling, als percentage van degenen die überhaupt hun mening gaven. De kolommen aan de rechterzijde van de tabel geven per stelling weer hoe groot het aandeel “eens” of “zeer eens” is. De opvallende verschillen zijn door middel van kleurgebruik aangegeven. Groene cijfers geven aan dat de uitkomst positief mag worden genoemd, rode cijfers duiden op een negatieve uitkomst. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat de stellingen zelf positief of juist negatief zijn geformuleerd. Enkele leesvoorbeelden bij deze tabel: in de meest rechtse kolom is te zien dat 19% van de Rotterdammers van mening is dat de sportvoorzieningen te ver weg zijn. Onder de Rotterdamse sporters is 14% die mening toegedaan en onder de Rotterdamse niet-sporters is dit aandeel juist wat hoger: 28%. Ook veel instemming met deze stelling is er in de gebieden Delfshaven, Charlois en Feijenoord. Bij deze uitsplitsing naar afzonderlijke gebieden zijn alle respondenten meegeteld, dus zowel de sporters als de niet-sporters. De plek waar men woont, hangt uiteraard ook samen met andere achtergrondvariabelen. Voor Charlois en Feijenoord geldt dat daar relatief veel niet-sporters wonen, maar voor Delfshaven geldt dat niet (zie eerste kolom in de tabel).
35
Noord buiten ring niet sporter Stedelijk zuid wel sporter Stedelijk zuid niet sporter Buitengebieden wel sporter Buitengebieden niet sporter Rotterdam Centrum Delfshaven Overschie Noord Hillegersberg-Schiebroek Kralingen-Crooswijk Prins Alexander Feijenoord IJsselmonde Charlois Hoogvliet
De mogelijkheden om te sporten zijn voor mij te ver weg
Noord buiten ring wel sporter
De sportvoorzieningen in mijn eigen buurt vind ik duur
Noord binnen ring niet sporter
De sportvoorzieningen in mijn eigen buurt zijn van goede kwaliteit
Noord binnen ring wel sporter
Bij de sportvoorzieningen in mijn eigen buurt kan ik altijd terecht (er is altijd plaats)
Rotterdam totaal niet sporter
Ik heb genoeg mogelijkheden om te sporten in mijn eigen buurt
Rotterdam totaal wel sporter
“zeer belangrijk “ dat er in de buurt mogelijkheden zijn om te sporten of te bewegen
Rotterdam totaal
Aandeel dat minstens 12 keer per jaar sport (RSO-norm)
Tabel 7.2 Sportdeelname en mening over sportvoorzieningen in de buurt, in procenten, naar woonlocatie binnen Rotterdam en naar wel of niet sportdeelname
58
67
75
75
75
58
19
100 0
78 51
78 69
77 69
77 69
55 64
14 28
100 0 100 0 100 0 100 0
76 51 81 50 78 52 70 45
77 69 86 77 70 62 78 86
78 71 82 80 68 62 75 74
77 65 88 86 65 59 78 81
56 59 56 70 50 64 62 74
15 25 9 19 20 39 12 14
70 59 58 64 71 64 62 43 52 47 57
70 69 69 62 67 68 72 63 66 65 59
80 66 73 73 87 85 84 59 72 70 81
77 76 76 77 84 75 82 63 67 68 75
83 64 69 73 91 82 89 53 69 69 79
48 64 43 58 59 51 63 55 60 56 66
15 31 18 13 9 7 12 32 24 29 13
In de volgende figuur wordt het aandeel Rotterdammers dat het buurtaanbod aan sportvoorzieningen voldoende vindt, afgezet tegen het aandeel Rotterdammers dat zegt 12 of meer keer per jaar te sporten. De dikke zwarte lijnen representeren het gemiddelde voor heel Rotterdam. Zo is te zien dat inwoners van Hillegersberg-Schiebroek bovengemiddeld tevreden zijn over de mogelijkheden om te sporten in de buurt en dat zij duidelijk meer dan gemiddeld aan sport doen. In Feijenoord doet men juist minder aan sport en is men minder tevreden over de mogelijkheden. Het verband tussen deze beide variabelen wordt uitgedrukt door de blauwe 10 stippellijn. Dit verband is redelijk sterk maar is op zichzelf geen bewijs van causaliteit. Het ligt voor de hand dat in buurten waar men minder tevreden is over het aanbod daarom minder gesport wordt, maar dat is allerminst een bewezen stelling. Zoals te verwachten volgens dit verband, liggen er nauwelijks gebieden duidelijk linksboven of rechtsonder in de figuur. Alleen in het gebied Noord is men iets minder tevreden dan gemiddeld, maar doet men toch wel meer dan gemiddeld aan sport. In Hoogvliet geldt precies het omgekeerde maar ook daar zijn de verschillen met het stadsgemiddelde niet groot.
10
36
De R2, een statistische maat voor samenhang, is 0,6, wat duidt op een redelijk goede samenhang.
Figuur 7.4
Verband tussen het oordeel over de hoeveelheid sportvoorzieningen in de buurt en de mate van sportdeelname per gebied
Aandeel dat 12 keer of meer per jaar sport
80%
Ro tterdam Centrum
HillegersbergSchiebro ek
70% No o rd Kralingen-Cro o swijk
60%
P rins A lexander
Delfshaven Overschie
Ho o gvliet
IJsselmo nde
50%
Charlo is Feijeno o rd
40%
30% 50%
60%
70%
80%
90%
100%
Aandeel dat buurtaanbod sportvoorzieningen voldoende vindt
37
8 Sportdeelname en sociaaleconomische status
8.1
Inleiding: sociaaleconomische status (ses)
Het is interessant om in te zoomen op een groep waarvan bekend is dat de sportdeelname laag ligt: de Rotterdammers met een lage score voor wat betreft hun sociaaleconomische status (ook wel de lage ses genoemd). Vaak wordt hierbij een combinatie gemaakt van het niveau van de opleiding en van het inkomen. De eerste vraag is: hoe kan deze groep met een lage ses het beste worden afgebakend? De volgende figuur laat zien dat laag opgeleiden die tevens in een van de laagste twee inkomensgroepen vallen, duidelijk het minst sporten. Die personen worden daarom in dit kader benoemd als “lage ses”. In gewoon Nederlands gaat het dan om de Rotterdammers met een lage opleiding en een benedenmodaal inkomen. Een globale schatting is dat in de hele Rotterdamse bevolking een vijfde tot een kwart aan deze 11 criteria voldoet. Dat komt neer op zo’n 100.000 tot 125.000 Rotterdammers. Figuur 8.1
Sportdeelname van Rotterdammers naar opleiding en inkomen (% RSO sporters)
90% sportdeelname naar sociaaleconomische score
Sportdeelname Rotterdam gemiddeld
80%
70%
60%
50%
40%
30%
laag opgeleid
8.2
middelbaar opgeleid
> 2x modaal
modaal 2x modaal
minimum modaal
minima
> 2x modaal
modaal 2x modaal
minimum modaal
minima
> modaal
minimum modaal
minima
20%
hoog opgeleid
Sportdeelname van lage ses nader bekeken
De volgende figuur laat zien dat binnen de groep Rotterdammers met een lage SES er weinig verschil is in sportdeelname wanneer we uitsplitsen naar geslacht of naar etnische herkomst. Wel is er heel duidelijk verschil tussen de leeftijdsgroepen. Jongeren met een laag niveau van inkomen en opleiding sporten meer dan ouderen met een laag niveau van inkomen en opleiding. Deze achtergrondkenmerken hangen ook onderling met elkaar samen. Zo geldt voor Rotterdammers in het algemeen dat jongeren relatief vaak van niet-westerse komaf zijn en omgekeerd dat niet-westerse Rotterdammers gemiddeld genomen relatief jong zijn. Dit 11
Schatting op basis van Omnibusenquêtes 2013 en 2014 met betrekking tot 16 t/m 75 jarige Rotterdammers.
38
verband is zeker ook terug te zien onder de Rotterdammers met een lage ses, waar onder de niet-westersen erg weinig ouderen voorkomen. De westerse Rotterdammers met een lage ses zijn dus relatief oud. Hierdoor is te verklaren dat binnen de lage ses de groep met een nietwesterse achtergrond ietsje meer aan sport doet dan de groep met een westerse achtergrond, zoals in onderstaande figuur te zien is. Binnen de gehele Rotterdamse bevolking (dus zonder uit te splitsen naar ses) geldt juist dat de niet-westerse Rotterdammers relatief weinig aan sport doen. Figuur 8.2
Sportdeelname (% RSO-sporters, twaalf keer of vaker per jaar), alleen de Rotterdammers met lage ses, naar persoonskenmerken
70% lage ses naar kenmerken lage ses totaal gemiddelde
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0% 13 t/m 24 jaar
25 t/m 44 jaar
45 t/m 64 jaar
65 t/m 75 jaar
westers
nietwesters
mannen vrouwen
In de volgende figuur is te zien aan welke sporten men het meest doet. In de figuur worden de Rotterdamse sporters met een lage ses vergeleken met alle Rotterdamse sporters. Fitness wordt verreweg het vaakst genoemd als meest beoefende sport, door beide groepen. Evenals zwemmen en veldvoetbal, aerobics/steps/spinning en danssport wordt dit door de sporters met 12 een lage ses relatief vaak genoemd als meest beoefende sport. Hardlopen mag dan sport nummer twee zijn onder sporters met een lage ses, het scoort toch beduidend lager dan onder alle Rotterdamse sporters. Onder de sporters die geen lage ses hebben, wordt relatief weinig gedaan aan tennis en hockey. Die laatste werd zelfs door geen enkele respondent met een lage ses aangekruist als meest beoefende sport.
12
Overigens zijn de verschillen tussen de beide groepen niet altijd in statistische zin van betekenis, maar kunnen we nog steeds spreken van relatief hoge waarden.
39
Figuur 8.3
De sport die men het MEEST beoefent, in procenten van wie wel eens sport (1 keer per jaar of vaker), voor sporters met lage ses en voor alle sporters
30% sporters met lage ses
alle sporters
25%
20%
15%
10%
5%
8.3
hockey
vecht- en verdedigingssporten (excl. judo)
danssport
tennis
wandelsport
aerobics/steps/ spinning
wielrennen/mountainbike/toerfietsen
veldvoetbal
zwemsport
hardlopen/joggen/ trimmen
Fitness (conditie en kracht)
0%
Organisatievorm en sportlocatie voor sporters met een lage ses
Bij de vraag in welk organisatorisch verband men sport, konden per persoon meerdere antwoorden worden aangekruist. Sporters met een lage ses gaven gemiddeld minder antwoorden en scoren ook per antwoord wat lager. Interessant is daarom vooral om te zien waar de verschillen tussen beide groepen groter of juist kleiner zijn. Zie de volgende figuur. Een merkwaardige uitslag is toch wel dat de sporters met een lage ses relatief weinig gebruik maken van sportschool of fitnesscentrum, terwijl we in de voorgaande figuur juist konden constateren dat zij bovengemiddeld doen aan fitness, aerobics, steps en spinning. De enige “organisatievorm” waarbij de sporters met een lage niet echt laag scoren is het ongeorganiseerd sporten met vrienden, familie et cetera.
40
Figuur 8.4
Organisatievorm van sporters (12 keer of meer per jaar) naar wel of niet lage ses (NB: meer antwoorden mogelijk)
40% wel lage ses
geen lage ses
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
Overige organisatievormen
Georganiseerd door gemeente, sociaal-cultureel werk, sportbuurtwerk of welzijnswerk
Als lid van een sportvereniging
Ongeorganiseerd met vrienden, familie, gezin of collega's
Als klant/lid/cursist bij een sportschool, fitnesscentrum en dergelijke
Ongeorganiseerd, alleen / individueel
0%
De volgende figuur laat zien dat sporters met een lage ses relatief vaak gebruik maken van accommodaties waar min of meer sprake is van overheidsbemoeienis. In paragraaf 6.2 wordt de driedeling van deze figuur uiteengezet. De categorie “overheidsgefinancierde accommodatie” bestaat uit sporthal, gymzaal of gymnastieklokaal, sportveld, sportterrein, atletiekbaan, zwembad of ijsbaan (binnen én buiten), buurthuis, wijkgebouw of zorginstelling. Sporters die geen lage ses hebben, maken relatief veel gebruik van het openbaar gebied, eigen huis of tuin of de kleine restcategorie “overig”. Figuur 8.5
wel lage ses
niet lage ses
Aandeel van de sporters (12 keer of meer per jaar) dat het meest gebruik maakt van … om te sporten; locaties in drie groepen, naar wel of niet lage ses 37%
42%
Openbaar gebied, thuis en overig
26%
37%
29%
Commerciële accommodatie
29%
Overheidsgefinancierde accommodatie
41
8.4
Mening en waardering door sporters met een lage ses
Wanneer we de eerder besproken stellingen omtrent het aanbod van sportvoorzieningen uitsplitsen naar wel of niet lage ses, blijkt dat de verschillen klein zijn. Steeds zijn de lage ses iets minder positief gestemd dan de overige Rotterdammers. Het grootste verschil is er bij het aandeel dat vindt dat de mogelijkheden om te sporten te ver weg zijn. Het vaker gevonden verband wordt daarmee bevestigd: lage ses zijn minder reisbereid dan niet-lage ses. Verder blijkt ook enigszins dat de lage ses iets vaker de sportvoorzieningen in hun buurt duur vinden. Dat is niet verwonderlijk omdat lage ses per definitie minder te besteden hebben. Figuur 8.6
Oordeel over het aanbod van sportvoorzieningen, naar wel of niet lage ses
Rotterdammers met lage ses zijn dus iets minder positief over het sportaanbod in de buurt en vinden iets vaker dat het te ver weg is maar, zo laat de volgende figuur zien, ze vinden dat ook iets minder belangrijk dan de overige Rotterdammers. Figuur 8.7
Hoe belangrijk vindt u het dat er bij u in de buurt mogelijkheden zijn om te sporten of te bewegen?
wel lage ses
niet lage ses
11%
6%
28%
25%
Niet belangrijk
42
61%
69%
Een beetje belangrijk
Heel belangrijk
9 Bezoek aan sportevenementen
9.1
Bezoek aan sportevenementen in het algemeen
Vier op de tien Rotterdammers heeft tussen het najaar van 2012 tot het najaar van 2013 een sportevenement in of rond Rotterdam bezocht. Dit aandeel is in de afgelopen metingen nauwelijks veranderd. Wel verandert het bezoek aan afzonderlijke sportevenementen. Dit kan te maken hebben met externe factoren zoals het weer en biedt dus geen direct bewijs voor toeof afnemende populariteit van een sport(evenement) als zodanig. Het betreft hier alleen de Rotterdammers. Sportevenementen trekken uiteraard ook veel bezoekers van buiten de gemeentegrenzen. In vergelijking met 2009 is de Bavaria City Racing in 2011 door meer Rotterdammers bezocht, maar in 2013 weer iets minder. De Marathon trok relatief gezien in 2011 wat minder kijkers en in 2013 weer wat meer, waardoor dit verreweg het bestbezochte sportevenement van 2013 was. Wedstrijden van het betaald voetbal (waarin Feyenoord uiteraard een groot aandeel heeft) worden langzaamaan weer wat meer bezocht, wat wellicht samenhangt met de klassering in de eredivisie in de respectievelijke onderzoeksjaren. Dat de score voor “andere sportwedstrijden of sporttoernooien” bij de laatste meting een stuk 13 lager dan in eerdere jaren, wordt verklaard door een verandering in de vraagstelling. Wat opvalt is dat het totale bezoek aan sportevenementen daardoor niet duidelijk lager is dan in voorgaande jaren. Tabel 9.1
Percentage Rotterdammers dat Rotterdamse sportevenementen heef bezocht 2009
2011
2013
Marathon van Rotterdam
18
14
20
Wedstrijden betaald voetbal (Feyenoord etc.)
11
13
15
Bavaria City Racing
12
16
14
ABN-AMRO tennistoernooi
5
5
5
CHIO
3
4
4
Rotterdamse Wieler 6 daagse
3
3
2
World Port Classic
-
2
2
Andere sportwedstrijden of sporttoernooien
21
29
11
Minstens een van bovenstaande
38
41
40
9.2
Bezoek aan sportevenementen in Rotterdam en in heel Nederland 14
Uit het Brancherapport Sportevenementen in Nederland dat in 2014 verscheen , blijkt dat ook in heel Nederland zo’n veertig procent van de bevolking minstens eenmaal per jaar een sportevenement bezoekt. Rotterdam scoort daarbij dus even hoog als heel Nederland. Gezien het aanbod in Rotterdam hadden we wellicht mogen verwachten dat Rotterdammers iets meer 13
In eerdere meetjaren was sprake van een fors langere lijst van sportevenementen. De niet bij naam genoemde sportevenementen uit voorgaande jaren zijn nu samen geteld onder de verzamelterm “andere”. Bij de vragenlijst van 2013, daarentegen, werden alleen de zeven sportevenementen genoemd die in deze tabel zijn genoemd en ten slotte de antwoordoptie “andere sportwedstrijden of sporttoernooien in of rond Rotterdam”. 14 Paul Hover, Jerzy Straatmeijer en Koen Breedveld (red.) (2014). Sportevenementen in Nederland, over sportevenementen en hun maatschappelijke betekenis (Brancherapport Sport nr. 2). Utrecht: Mulier Instituut.
43
dan de gemiddelde Nederlander sportevenementen bezoekt. In Rotterdam vinden immers meer en aansprekender sportevenementen plaats dan in de gemiddelde Nederlandse woonplaats. Dat laatste blijkt ook uit hetzelfde rapport. Hierin is een vergelijking te vinden van het aantal niet-reguliere sportevenementen per 100.000 inwoners met meer dan 5.000 bezoekers. In heel Nederland komt dat in de afgelopen jaren (2010-2013) steeds neer op vier per jaar. Voor Rotterdam geldt over deze jaren een gemiddelde van zes à zeven. Eenvoudiger geformuleerd: Rotterdam heeft een relatief groot aanbod van grote sportevenementen.
9.3
Bezoek aan sportevenementen naar achtergrondkenmerken
In de volgende figuur is het aandeel bezoekers aan Rotterdamse sportevenementen uitgesplitst naar geslacht, leeftijd, etniciteit, inkomen en opleiding. De lijn ‘totaal gemiddeld’ toont het aandeel sportevenementenbezoekers onder alle Rotterdammers van 13 tot en met 75 jaar (40 procent). Er is een heel sterke samenhang tussen sportevenementenbezoek en geslacht: het aandeel bezoekers aan sportevenementen is onder mannen veel groter dan onder vrouwen. Onder ouderen, personen van niet-westerse afkomst, mensen met een laag inkomen en lager opgeleiden is het aandeel bezoekers van sportevenementen kleiner dan onder andere groepen. Figuur 9.1 Percentage Rotterdammers dat Rotterdamse sportevenementen heeft bezocht, in samenhang met geslacht, leeftijd, etniciteit, inkomen en opleiding, 2013 55% naar kenmerken
over all gemiddelde
50%
45%
40%
35%
44
La M ag id op de H oo g lb aa el e g op id ro ge pg le el id ei d (h bo ,w o) so c m i n i ale im m u m in im od m a a a tot m lt o o m ee t 2x d aa l rd m od an aa 2x l m od aa l
w es ni te et r -w s es te rs
65
t/m
75
ja ar
ja ar
ja ar
64
44
t/m 45
t/m 25
13
t/m
24
M an Vr ou w
ja ar
30%
45
Bijlage
Geraadpleegde bronnen
Onderstaande bronnen werden met name geraadpleegd ten behoeve van hoofdstuk drie van deze rapportage.
Een uitgebreidere uitleg van de normen voor gezond bewegen is te vinden op deze website: www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijke-activiteit/normen-van-lichamelijke-in-activiteit
In hoofdstuk drie geciteerde publicaties: Centraal Bureau voor de Statistiek (2014): Jaarrapport Integratie 2014. Den Haag: CBS Collard, D. & Pulles , I. (2014). Sportdeelname 2013. (Factsheet) Utrecht: Mulier Instituut. Breedveld, K. (2013). Sportsector. In: NRIT Media. Trendrapport toerisme, recreatie en vrije tijd 2013. Nieuwegein: Arko Sports Media. Breedveld, K. (2014). Sportparticipatie: uitdagingen voor wetenschap en beleid. Inaugurele rede, Radboud Universiteit Nijmegen, 16 april 2014. Nijmegen: Dool, R. van den & A. Tiessen-Raaphorst (2013). Verschil in gedrag en opvattingen over bewegen tussen etnische groepen. In: Hildebrandt, V.H., C.M. Bernaards & J.H. Stubbe (red.). Trendrapport
bewegen en gezondheid 2011/2012. Leiden: TNO. Hoekman, R. & R. van den Dool (2009). Sportdeelname in grote steden: een wereld van verschil? ’s-Hertogenbosch: Mulier Instituut Hoekman, R. & A. Tiessen-Raaphorst (2011). Sporten in de stad. Ontwikkelingen in stedelijke sportdeelname. In: M. van den Heuvel, R. Hoekman & H. van der Poel (red.), Sport in de Stad. Over de maatschappelijke, ruimtelijke en economische rol van sport in de stedelijke context. Nieuwegein: Arko Sports Media. Hover, P., S. Hakkers & K. Breedveld (red.) (2013). Trendrapport Fitnessbranche 2012. Nieuwegein: Arko Sports Media. Tiessen-Raaphorst, A., A. van den Broek & R. van den Dool (2013). Wie doen er aan sport en cultuur?
Eerste presentatie van gegevens uit de Vrijetijdsomnibus 2012. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Tiessen-Raaphorst, A., R. van den Dool & R. Vogels (2014). Uitstappers en doorzetters. De persoonlijke
en sociale context van sportdeelname en tijdsbesteding aan sport. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
46