Sport en Toerisme : Problematiek van natuursportorganisaties. Een pleidooi (en noodkreet) voor regulerend ingrijpen door de overheid door : H. Smulders (Dr. L.O.)
Inhoud
1. Situering
2
2. Terreinafbakening
3
3. Op zoek naar gesprekspartners a. De overheid b. Beroepsfederatie van Natuursportondernemingen (BFNO) c. Anderen
4 4 5 5
4. Vier fundamentele redenen waarom de overheid moet ingrijpen a. “Wet houdende het statuut van de reisbureaus” (21 april 1965) b. “Wet betreffende de Veiligheid van de Consumenten” (9 februari 1994) c. “Wet tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling” (16 februari 1994) d. “Van vzw’s en zwartwerkers”
6 6 6 7 7
5. Halve en hele oplossingen
9
6. Besluit Sport en Toerisme : Problematiek van natuursportorganisaties.
11
Voetnoten
12
1 Sport en toerisme
ı
H. Smulders (Dr. L.O.)
1. Situering Zonder overdrijven kan men gewagen van een wildgroei aan individuen en verenigingen die de meest uiteenlopende natuursport-initiatieven aan de man trachten te brengen. Het is ontstellend vast te stellen hoe er bijna geen dag voorbij gaat of ergens organiseert men een survival, raid, trophy, challenge, training of zelfs opleidingen met ‘echte’ diploma’s. Het is alsof iedereen die meent iets speciaals te kunnen, zich geroepen voelt dit ook te verkopen. Het volstaat de kranten tijdens de maanden mei en juni erop na te slaan om een idee te krijgen van het aanbod sport- en taalkampen, sport- en computerkampen, tochten, avontuurlijke vakanties, enz... In het merendeel van de gevallen zijn de initiatiefnemers ofwel vzw’s, ofwel privé personen; zelden een handelaar of handelsvennootschap. Zonder ons bij voorbaat over de bekwaamheid van deze organisatoren te willen uitspreken, durven wij toch vraagtekens plaatsen bij de juridische aansprakelijkheid en bij de wettelijkheid. Wat betreft de aansprakelijkheid, krijgt men koude rillingen als men stilstaat bij de risico’s (burgerlijke en strafrechterlijke) die zowel organisatoren als deelnemers (ouders van), meestal onbewust, lopen. Op het gebied van het wettelijke, vragen wij ons af of al deze organisaties wel degelijk handelen conform de wetgeving op de handelspraktijken en de wet houdende het statuut van de reisbureaus. Indien dit laatste niet het geval is, is het zelfs niet denkbeeldig dat de verzekeringsmaatschappijen zich in geval van problemen zullen terugtrekken. Deze gang van zaken heeft niet enkel gevolgen op het vlak van veiligheid, sociale zekerheid (cfr. het immense circuit van zwartwerk), verzekeringen, aansprakelijkheid, maar ook op het vlak van (milieu)-wetgeving. De wildgroei aan initiatieven heeft zeker en vast ook een ‘domino-effect’ op belangenconicten tussen de verschillende ‘gebruikers’ van de natuur (cfr. vissers versus kajakkers), problemen tussen bepaalde sportfederaties en niet-georganiseerde sporters, problemen met horecaen campinguitbaters, met de reisbureaus, en last but zeker not least op de overbelasting van de natuur. En dan hebben we het nog niet gehad over de ‘groene fanatici’ die steeds weer z.g. ecologische argumenten vinden om elke vorm van recreatie in de natuur in het verdomhoekje te dringen. Zelfs bij gebrek aan gefundeerde argumenten is de holle slogan ‘ecologisch onverantwoord’ blijkbaar al voldoende om bepaalde beleidsvoerders zonder veel omhaal over stag te laten gaan. Zo is bijvoorbeeld het simpele feit dat een rivier minder dan 15 meter breed is al voldoende om te besluiten dat het ecologisch onverantwoord is om op deze rivier te varen. 15 meter is hier m.a.w. de ecologische norm. Mountain bikes blijken volgens een ingenieur van Waters en Bossen meer schade aan de bodemstructuur aan te richten dan de immense tractors die gebruikt worden voor de moderne bosbouw. Kortom, meer en meer initiatieven creëren, hopelijk ongewild, meer en meer problemen. Ook op het terrein van natuursport is de wet van actie en reactie duidelijk van toepassing. Vaak terecht, maar meestal zonder rekening te houden met de sector ‘sport’, worden de laatste jaren nogal wat wetten en decreten uitgevaardigd die vrij ingrijpende gevolgen hebben voor de sportbeoefening in het algemeen en de sportbeoefening in de natuur in het bijzonder. Wij menen bovendien ook te ondervinden dat men in de sportmiddens zelf te weinig allert is voor deze recente ontwikkelingen. Twee voorbeelden van dergelijke beperkende maatregelen willen wij hier even aanhalen. Het “ KB van 15 oktober 1991, tot regeling van de schietstanden gebruikt voor de opleiding en training in vuurwapens “ bepaalt een schietstand als een gebouw (met min. hoogte, lengte en breedte). Deze en andere bepalingen stellen infeite de kleiduifschutters, buksschutters en klepschutters buiten de wet. Pas na vele vergaderingen, tussenkomsten van o.a. het BOIC, parlementaire vragen enz., heeft de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken schriftelijk bevestigd dat dit KB niet van toepassing is op het kleiduifschieten [1]. Een tweede voorbeeld is het recente besluit van het Waalse gewest (BS 9 augustus 1994) dat het varen en duiken op en in de rivieren regelt. Pas na veel en aanhoudend lobbywerk hebben wij kunnen bekomen dat vlotvaren, en dan nog enkel voor jongeren, toch mogelijk blijft. Ook hier was men voorbij gegaan aan jeugdbewegingen allerhande, alsook aan avonturen-sportkampen van o.a. ADEPS / BLOSO / SPORTA en andere soortgelijke initiatieven voor sociaal sport-toerisme. Het is naar onze mening duidelijk dat indien de ‘Sport’-sector op voorhand zou geconsulteerd worden vele narigheden, zowel voor de sportbeoefenaar als voor de overheid, vermeden zouden kunnen worden.
2 Sport en toerisme
ı
H. Smulders (Dr. L.O.)
Het fundamenteel probleem dat zich o.i. in gans deze materie stelt is dat er geen of onvoldoende overleg wordt gepleegd tussen de verschillende betrokken partijen. Er bestaan in België naar wij menen, zelfs geen structuren waarbinnen men dit hoogst noodzakelijke overleg zou kunnen organiseren; niet op gewestelijk vlak, en zeker niet op federaal niveau [2]. Als er al overleg is, gebeurt dit veeleer op good-will basis, fragmentarisch en in een situatie waar één van de gesprekspartners - uiteraard de sport - voor een voldongen feit geplaatst wordt. Het is bovendien niet bepaald overdreven te stellen dat er op verschillende niveaus (ook Europees) allerhande belangen- en drukkingsgroepen in verspreide slagorde actief zijn. Het rechtstreekse gevolg hiervan is een totaal onoverzichtelijk kluwen van plaatselijke afspraken, reglementen en wetgevingen. Er is geen jurist, bibliotekaris, socioloog, politicus, historicus of wie dan ook die kan zeggen welke natuursport, waar, al dan niet, mag worden beoefend. Om het even wie iets in de natuur organiseerd loopt steeds het gevaar onwetend in overtreding te zijn. Zo worden bijvoorbeeld, in het recente ontwerp van bosdekreet van het Waalse gewest, straffen voorzien zowel voor de individuele overtreder als voor de organisator van een ‘verboden’ aktiviteit. Als we hier even een zijsprong maken naar de problematiek van de aansprakelijkheid, dan moet men zich de situatie inbeelden van een (professionele) organisator die door zijn klant (bedrijf X) wordt gedagvaard omdat deze meent commerciële schade te lijden door de veroordeling van zijn personeelsleden of nog erger, door de veroordeling van zijn genodigde zakenrelaties. Het hoogst noodzakelijke overleg dat zou moeten plaatsvinden moet o.i. niet zo zeer door sporttechnici worden gevoerd, het gaat immers niet over het aanleren van skills, over trainingsprincipes, sportbrevetten of -diploma’s, enz. Het gaat daarentegen hoofdzakelijk over de wijze waarop de betrokken aktiviteiten, al dan niet gecommercialiseerd, aan de man worden gebracht. Het gaat hierbij over gedragscodes, keurmerken en veiligheid van de consument. Samengevat gaat het hierbij wellicht ook over duidelijk omschreven vestigingsvoorwaarden met ofciële vergunning. Een goede regeling terzake is wellicht de enige garantie voor de sportieve recreant om in de toekomst nog relatief vrij in de natuur te kunnen en mogen sporten. Een recente ontwikkeling in de luchtvaart, meer bepaald betreffende de ‘ballonvaart’, kan hierbij inspirerend werken. In het KB van 8 juli 1993 wordt immers klaar en duidelijk gesteld dat de vergunning voor luchtarbeid enkel nog zal toegekend worden aan handelaars of handelsvennootschappen. Luchtarbeid wordt omschreven als het vervoeren van passagiers en/of het voeren van publiciteit (sponsoring). Zodoende wordt niet enkel het zwartwerk (meestal vzw’s) aangepakt, maar tevens heeft men een betere controle op veiligheid en ook op de verzekeringen [3]. Dit KB belet evenwel niet dat een individuele ballonvaarder, die voldoet aan de nodige technische vereisten, totaal vrij EN onbezoldigd zijn hobby kan blijven beoefenen.
2. Terreinafbakening Vooraleer men kan overleggen moet men minstens afspreken over wat men juist gaat spreken. Het is met andere woorden wenselijk dat wij hier voorafgaandelijk omschrijven wat wij bedoelen met natuursport en met natuursport-organisaties. Het is hierbij geenszins de bedoeling ons te verstrikken in academische beschouwingen omtrent het mogelijke verschil tussen bijvoorbeeld natuursporten, natuurgebonden sporten of buitensporten. Waar het ons om gaat is : mountain-bike, rafting, speleologie, alpinisme, ski, langlauf, trekking, canyoning, zeilen, kajak... maar ook aktiviteiten als 4 X 4 rijden, quad, kleiduifschieten, diepzeeduiken, survival trainingen, enz... Een volgende beperking is dat wij het zullen hebben over natuursport-organisaties. M.a.w. organisaties of personen die natuursporten aanbieden of organiseren voor derden, en dit al dan niet tegen betaling. De Belgische Alpenclub, De Vlaamse Bergsport Federatie, Het Verbond van Vlaamse Speleologen, enz..., vallen dus, voor zover zij geen aktiviteiten voor niet-leden organiseren, buiten beschouwing. Een school die o.l.v. een leerkracht L.O. gaat vlotvaren, valt eveneens buiten beschouwing, maar als dezelfde school beroep doet op een derde om deze vlottentocht te organiseren, dan is deze laatste o.i. een natuursport-organisator. Wij willen hier nadrukkelijk herhalen dat het in gans deze context niet gaat over de sport op zich. Sporttechnische, pedagogische, didactische of andere beschouwingen komen hier dus niet ter sprake. Wel gaat het over de wijze waarop natuurgebondensporten, al dan niet tegen betaling, door zg. natuursport-organisaties, aan derden - consumenten dus - worden aangeboden. 3 Sport en toerisme
ı
H. Smulders (Dr. L.O.)
3. Op zoek naar gesprekspartners a. De overheid Wij hebben hoger al gewezen op het feit dat er, althans in België, o.i. geen adekwate overlegstructuren bestaan waarin de problematiek van de natuurgebonden sporten aan bod kan komen. Volledigheidshalve moeten wij er hierbij wel aan toevoegen dat er sinds enige tijd op provinciaal niveau, zogenaamde werkgroepen ‘Sport en Natuur’ bestaan. Deze werkgroepen zijn een gezamenlijk initiatief van AMINAL en BLOSO. Met uitzondering van een relatief actieve provincie Limburg en één schuchtere poging in Brabant is het bij ons weten stilte op alle fronten. In deze werkgroepen ‘Sport en Natuur’ overleggen ambtenaren van de betrokken diensten. De sportorganisaties kunnen blijkbaar op deze vergaderingen worden uitgenodigd maar dit is eerder uitzondering dan regel [4]. Om het even wie zelf een natuursport wil beoefenen of organiseren heeft dus geen enkele gesprekspartner en moet dus steeds opnieuw op zoek naar iemand of naar een instantie die al dan niet toelating kan en mag verlenen voor de geplande aktiviteit. Soms is dit de burgemeester, soms de veld- of boswachter, soms een milieuorganisatie maar meestal is er gewoonweg niemand terzake bevoegd. Bovendien, men heeft niet steeds voor alles een toelating nodig maar ook dit laatste kan men nergens verieren. Anderzijds, als men toch in de administratieve mallemolen verzeilt geraakt moet men soms zolang op antwoord wachten dat de geplande activiteit al lang voorbij is vooraleer het antwoord, versierd met vijf stempels en tien handtekeningen, U bereikt. Dit laatste is helemaal geen ctief voorbeeld. Omgekeerd weet de overheid zelf al evenmin wie haar gesprekspartners kunnen zijn : club’s, federaties, privé personen, vzw’s, professionele organisatoren, evenementen bureaus, scholen, universiteiten, enz... Wij hebben het al gesteld: het is waanzinnig hoeveel personen en organisaties zich momenteel met de organisatie van natuursporten inlaten. Voor vragen of advies over wetgeving, aansprakelijkheid, verzekeringen, veilig-heidsnormen, erkenningsnormen, scaliteit, BTW, enz., enz., ... vallen de natuursportorganisaties kennelijk overal buiten de prijzen. Iedere initiatiefnemer moet bijgevolg op eigen houtje een zoektocht ondernemen en negociëren met bijvoorbeeld de plaatselijke controleur van BTW en met verschillende verzekeringsmaatschappijen. Het resultaat is ook hier weer een kluwen van onwaarschijnlijke en vooral tegenstrijdige regelingen. Voor informatie over reizen en de daaraan gekoppelde wet op de reisbureaus, kan men bijvoorbeeld bij het Vlaams Commisariaat-Generaal voor Toerisme terecht om vervolgens te moeten vaststellen dat men eigenlijk buiten de vigerende wet valt [5]. Op overheidsniveau is het kennelijk ook zo dat de linkerhand vaak niet weet wat de rechterhand doet. Terwijl ‘Le Ministre de l’Environnement, des Ressources Naturelles et de l’Agriculture’ besluiten uitvaardigt die het varen op de rivieren aan banden legt, publiceert het ‘Ofce de Promotion du Toerisme’ een brochure met ± 24 waterattrakties. Terwijl dezelfde minister een nieuw bosdecreet voorbereidt die zowat alle recreatie limiteert, publiceert hetzelfde OPT een lijst van welgeteld 99 plaatsen waar men in Wallonië kan langlaufen ! Tenminste drie zaken worden uit dit alles duidelijk: 1. ten eerste, is men er op vlak van milieubeleid stilaan van overtuigd dat de recreatiedruk onder controle moet gebracht worden. 2. ten tweede, is men zich - zeker in de toeristische sector - duidelijk bewust van het economisch belang van de recreatie (in de natuur), en 3. ten derde: in de sportwereld is men zich kennelijk van weinig of geen problemen bewust.
4 Sport en toerisme
ı
H. Smulders (Dr. L.O.)
b. Beroepsfederatie van Natuursportondernemingen (BFNO) Gedwongen door de situatie - vooral door de toen dreigende sluiting van de rivieren in Wallonië - hebben een aantal natuursportorganisaties zich in 1990 verenigd in een Beroepsfederatie van Natuursportondernemingen, afgekort BFNO. Als beroepsfederatie overkoepelt het BFNO momenteel 27 effectieve leden (de Fédération Professionnelle des Entreprises de Sport de Plain-air / FESP, is de Waalse vleugel). BFNO-leden zijn commerciële natuursportorganisaties of handelaars die hun inkomen betrekken uit deze activiteiten. Als individu heeft het dus geen zin om bij BFNO aan te kloppen daar BFNO zelf geen commerciële activiteiten ontwikkelt. Onder de 27 leden zijn er 2 winkeliers die buitensportmateriaal verkopen en/of verhuren en 1 lid is de uitgever van een gespecialiseerd tijdschrift. De overige 24 leden zijn ofwel handelaar ofwel handelsvennootschap. Deze 24 bedrijven stellen ± 70 personen full-time te werk en 136 part-time (=seizoen). Bij een conservatieve raming van de omzet voor 1993 komen wij uit op ± 150.000.000,- Bfr. Op het vlak van de interne werking, publiceert het BFNO jaarlijks een 10-tal nieuws-brieven. Verder heeft men veel aandacht besteed aan het uitwerken van o.a. een gedragscode en een huishoudelijk reglement. In de toekomst zal er gewerkt worden aan interne opleiding en aan het ontwikkelen van een gemeenschappelijke gespecialiseerde verzekeringspolis. Naar buiten toe behartigt het BFNO de belangen van haar leden met als neven effect dat ze in feite ook de belangen van de andere natuursporters behartigt. Dit laatste is een logisch gevolg van het feit dat, indien BFNO er bijvoorbeeld in slaagt een rivier of een stuk bos te vrijwaren voor de recreatie, dit uiteraard alle natuursporters ten goede komt. Niemand is immers verplicht met een BFNO-lid de natuur in te trekken. Alle goede bedoelingen ten spijt, blijft de impact van BFNO eerder beperkt. Enerzijds is het zo dat wat de natuurgebonden sporten betreft, BFNO voor de overheid wellicht de enige valabele gesprekspartner is. Anderzijds, zolang BFNO voor de overheid geen erkende gesprekspartner is, blijft niet enkel BFNO in een vacuüm zitten maar zal ook het noodzakelijke overleg met de overheid een dovemans gesprek blijven.
c. Anderen Het is o.i. niet houdbaar dat bepaalde organisaties of initiatieven - BFNO incluis - zonder controle van de overheid, de natuursporten naar hun hand trachten te zetten. Wij willen er in deze context op wijzen dat anno 1994 vrijwel alle klimrotsen in België ofwel onder beheer staan van één van de twee alpinisme-federaties ofwel, door privé organisaties (vaak Nederlanders) zijn opgekocht. M.a.w., ‘vrij’ klimmen in België is niet meer mogelijk. Ook in de speleologie doet zich eenzelfde fenomeen voor. Meer en meer grotten worden privé opgekocht en bijgevolg gesloten voor de recreatieve speleoloog. Dit alles kan op lange termijn enkel nefaste gevolgen hebben. Volledigheidshalve moet nog worden gesteld dat er uiteraard een aantal specieke sportfederaties op het terrein van de natuursporten actief zijn. Maar, voor zover deze federaties zich aan hun statuten houden, organiseren zij geen activiteiten voor derden. De federaties voor alpinisme, speleologie, kano, enz..., worden derhalve overkoepeld en naar de overheid toe vertegenwoordigd door de geëigende sportorganisaties als BOIC, BLOSO, VSF, enz... De overige potentiële gesprekspartners voor de overheid zou men kunnen vatten onder de gemeenschappelijke noemer ‘zootje ongeregeld’, waarmee wij o.a. het onoverzichtelijke kluwen van vzw’s bedoelen, maar ook de feitelijke verenigingen en zwartwerkers allerhande. Besluitend zal men met ons moeten vaststellen dat - wat natuursport-organisaties betreft - de overheid hoofdzakelijk zal moeten terugvallen op BFNO als gesprekspartner. Maar ten tweede, en dit is o.i. veel fundamenteler, uit het voorgaande blijkt eveneens dat de overheid dringend regulerend zou moeten optreden in deze sector van het sportief-toerisme. Wij gebruiken hier zeer bewust de term sportief-toerisme omdat wij ervan overtuigd zijn dat enkel de overheid, bevoegd voor toerisme, zinvol in deze materie kan ingrijpen.
5 Sport en toerisme
ı
H. Smulders (Dr. L.O.)
4. Vier fundamentele redenen waarom de overheid moet ingrijpen a. “Wet houdende het statuut van de reisbureaus” (21 april 1965) Er kunnen allerhande argumenten worden aangehaald waarom de overheid regulerend zou moeten optreden op het vlak van het sportief-toerisme. De “Wet houdende het statuut van de reisbureaus” is wellicht het meest voor de hand liggende argument. Wie (sportieve) reizen organiseert en niet conform deze bewuste wet handelt is immers in overtreding. Dit is de theorie, de praktijk daarentegen is echter wel lichtjes anders. En dit laatste is op z’n minst een eufemisme. Naast bepalingen aangaande erkenningsnummer, opleidingsvereisten, waarborgfonds, normen voor vestiging, enz.,... waar wij begrip voor kunnen opbrengen, is wat ons betreft, het meest fundamentele van deze wet de consequentie dat alle boekingen EN betalingen noodzakelijkerwijs via een erkend reisbureau dienen te gebeuren. En hier wringt het schoentje. Wij hebben hoger reeds vermeld dat de geraamde jaarlijkse omzet van de bij BFNO aangesloten organisaties ± 150.000.000,- Bfr bedraagt, voegt men hierbij alle zwartwerk dan schatten wij dat men dit laatste bedrag minstens mag verdrievoudigen. Uiteindelijk vertegenwoordigt dit alles slechts (nl. 450.000.000,-) 0,45% van de 100 miljard jaarlijkse omzet van de toeristische sector in Vlaanderen [6]. Het is evidentie zelve dat de meeste reisbureaus amper geïnteresseerd zijn in samenwerking met natuursport organisatoren. Diegenen die het wel doen, doen het ofwel uit mecenaat, ofwel uit puur winstbejag. In dit laatste geval zijn commissielonen van 10% geen uitzondering. Vanuit het standpunt van de natuursport-organisator zorgt dit alles voor de nodige wrevel. Meestal ontwikkelt hij niet enkel zijn programma’s van a tot z volledig autonoom, hij begeleidt ze vaak ook persoonlijk. In de terminologie van de wet fungeert de natuursport-organisator in feite tegelijkertijd als touroperator, reisorganisator en als reisbegeleider. Het reisbureau dient hierbij enkel als ‘geldsluis’. Als hij bovendien de wet wil respecteren, mag deze organisator zijn klanten niet persoonlijk benaderen. Het reisbureau is immers verondersteld alle nuttige informatie, als ook de nodige documenten en de factuur aan de sportieve ‘toerist’ te bezorgen. En hier loopt het gewoonlijk grondig mis. Een langlauftocht door Lapland, een trekking door het hooggebergte, en ga zo maar door..., kan men niet verkopen op de wijze waarop men vliegtuigtickets en hotel-vouchers verkoopt. Een bediende aan de balie van een reisbureau kan, alle opleiding ten spijt, onmogelijk aan de consument uitleggen hoe hij zijn rugzak moet pakken, welke specieke kledij en materiaal hij moet voorzien, waar hij dit materiaal kan kopen of huren, wat er van hem of haar fysiek verwacht wordt, enz., enz. Uiteindelijk moet de natuursportorganisator dit dan toch allemaal zelf in handen nemen, zoniet loopt de ganse reis ongetwijfeld in het honderd. Als men per slot van rekening dan ook nog 10% commissieloon moet afstaan, dan is het logisch, menen wij, dat de natuursportorganisaties naar andere oplossingen uitkijken.
b. “Wet betreffende de Veiligheid van de Consumenten” (9 februari 1994) Ook de vrij recente Wet betreffende de Veiligheid van de Consumenten zou o.i. de overheid ertoe moeten aanzetten in te grijpen in deze materie. Per slot van rekening zijn de aktiviteiten die natuursport-organisaties aanbieden toch niet zo vrijblijvend. Men moet er zich terdege rekenschap van geven dat men bij het beoefenen van natuurgebonden sporten met mensenlevens te doen heeft. Hoe mooi brochures ook worden gepresenteerd, hoe mooi ook de gebruikte terminologie, het feit blijft dat een simpele bergtocht bijvoorbeeld, door de meest onwaarschijnlijke en onvoorziene omstandigheden, van het ene moment op het andere, plots een levensgevaarlijke onderneming kan worden. Op zulk moment is parate vakkennis van de begeleider de beste garantie op overleven. De vraag die zich hierbij onmiddellijk opdringt is dan ook: hoe kan het eerste het beste reisbureau dat deze bergtocht verkoopt in godsnaam uitmaken of de ingehuurde reisleider tevens een onderlegde berggids is? Omgekeerd, welke garantie heeft de consument dat, de eerste de beste alpinist, ook nog een onderlegde reisorganisator is ? Het is onze vaste overtuiging dat de sleutel voor het oplossen van problemen en vooral het vermijden van deze problemen, grotendeels bij de voorbereiding ligt. M.a.w., controle van materiaal, controle van medewerkers, kennis van veiligheids- en reddingsprocedures, enz... Maar ook, kennis van de consument ! Weet en beseft de consument waaraan hij begint? Hoe zit het met zijn fysieke conditie (medisch attest)? Kan iemand die bijvoorbeeld inschrijft voor een raftingtocht wel zwemmen? 6 Sport en toerisme
ı
H. Smulders (Dr. L.O.)
Wij menen dat in de huidige stand van zaken, noch het erkende reisbureau, noch het meest prestigieuse - meestal oncontroleerbare - palmares van alle zg. would-be reisleiders enige garantie van veiligheid kunnen bieden voor de consument.
c. “Wet tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling” (16 februari 1994) Haast bij toeval werd deze wet in hetzelfde nummer van het Belgische Staatsblad gepubliceerd als de “Wet betreffende de Veiligheid van de Consumenten” (BS 1 april 1994). De “Wet tot regeling van het Contract....” regelt o.a. de verantwoordelijkheid van de reisorganisatie of de reisbemiddelaar voor de inhoud van de aangeboden reis. M.a.w., als er in een brochure melding wordt gemaakt van bepaalde activiteiten, plaatsen, gebruikt materiaal, begeleiding, enz.,... dan is de reisorganisatie of -bemiddelaar ervoor verantwoordelijk dat de beloofde diensten in realiteit ook beantwoorden aan de inhoud van de brochure. De consequentie van dit laatste zou dan ook moeten zijn dat de reisorganisatie of reisbemiddelaar zeer voorzichtig te werk zou gaan bij het inkopen van programma’s of het inhuren van onderaannemers. Dit laatste vinden wij in feite ook als richtlijn terug in de uitvoeringsbesluiten van de de wet van 21 april 1965. Art. 22 punt stelt immers duidelijk : “De houder van een vergunning is ertoe gehouden :....geen beroep te doen op leveranciers of onderaannemers die niet de betrouwbare beroeps - of morele waarborgen bieden “. Er wordt evenwel nergens bepaald wat betrouwbare beroeps - of morele waarborgen zijn. Evenmin is er bepaald op wie hij dan wel beroep mag doen. Wij hebben hoger reeds verwezen naar het zeer specieke van natuurgebonden-sporten en naar de noodzaak de consument specieke en zelfs levensnoodzakelijke informatie mee te geven. Samengevat betekent dit dat de reisorganisatie of reisbemiddelaar inhoudelijke controle moet kunnen hebben, en houden, op de voorbereiding van de geplande ‘sportief-avontuurlijke reis’. M.a.w. de keuze van leveranciers, medewerkers en onderaannemers voor de organisatie van dergelijke reizen is fundamenteel. Zonder degelijke expertise zijn ‘sportief-avontuurlijke reizen’ ronduit gevaarlijke ondernemingen. Het is dan ook vaak huivering-wekkend vast te stellen op welke lichtzinnige wijze -o.a. door reisbureaus bepaalde sportief-avontuurlijke reizen op de markt gebracht worden [7].
d. “Van vzw’s en zwartwerkers” “ Mevrouw, Mijnheer, In samenwerking met een professionele sport v.z.w. organiseren wij nu ook rafting days, mountainbikeparcours, adventure days, kajak tochten, oriëntatielopen, voor individuele en teamprestaties, (ideaal voor bedrijven en sportclubs).....” (sic.) Dit is slechts één, maar wel een sprekend voorbeeld, van hoe natuursporten zoal aangeprezen worden. Dit citaat komt uit een omzendbrief van een ondernemende hoteluitbater die een nieuw initiatief neemt om de rendabiliteit van zijn hotel te verhogen. Op de vraag hoe de begrippen professioneel en vzw samengaan, heeft de brave man evenwel niet verder nagedacht. Over het geknoei - met en door vzw’s - kunnen boekdelen geschreven worden. Een aantal bedenkingen willen wij hier evenwel kort op een rijtje zetten: 1. Een vzw is per denitie zonder winstgevend doel 2. Een vzw werkt per denitie voor haar leden 3. Een vzw heeft geen handelsregister, en kan in principe geen handelsdaden stellen 4. Een vzw - op enkele rare uitzonderingen na - heeft geen BTW nummer en is bijgevolg - als alle overige kosten gelijk zouden zijn (hetgeen uitgesloten is) - minstens 20,5 % goedkoper dan een handelaar of een handelsvennootschap die identiek dezelfde diensten verkoopt. 5. Een vzw kan geen factuur uitschrijven. Hoogstens een onkostennota. Alles is mogelijk, maar als een bedrijf bij de hoger genoemde hotelier ook nog een onkostennota in een factuur moet omtoveren, moet het bedrijf in kwestie nog een extra strafbare daad stellen. 6. Om een rafting day, mountainbike parcours, adventure day, enz.,... te organiseren heb je mensen en materiaal nodig. Laat staan dat het materiaal eigendom van de vzw is, de mensen zijn meestal zg. free-lancers. Vzw die met eigen personeel werken zijn vaak gesubsidieerde vzw’s en hebben al even vaak personeel in nep-statuten (DAC / Gesko’s...). Wij menen dat het niet in de bedoeling van de overheid kan liggen om subsidies EN gesubsidieerd personeel aan vzw’s ter beschikking te stellen om zodoende de werkgelegenheid van zelfstandige ondernemers door deloyale concurrentie, in het gedrang te brengen. 7 Sport en toerisme
ı
H. Smulders (Dr. L.O.)
Voor klusjesdiensten is in de sector van de natuurgebonden sporten helemaal geen plaats. Indien een vzw daarentegen free-lancers inschakelt, dan kun je er bijna 100 % vanop aan dat dit zwartwerkers zijn; jonge mannen en vrouwen die tegen een onkostenvergoeding zich uitsloven om “de doelstellingen” van de vzw te helpen realiseren [8]. Niet enkel wordt de scus door dit soort systemen benadeeld, men speelt letterlijk met het leven, het idealisme en de toekomst van jonge mensen die vaak vol entousiasme enorme risico’s nemen. Burgerlijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid, sociale zekerheid, verzekeringen, arbeidsongeschiktheid.... zovele zaken om grondig bij stil te staan. Als per slot van rekening de toeristische industrie, zonder verdere restricties beroep kan doen op dergelijke vzw’s, zwartwerkers en meer algemeen, op om het even wie die zich als natuursportorganisator aandient, als m.a.w. puur (zwart)-geldgewin de norm is, menen wij dat er iets structureels fout zit. Wij durven hier stellen dat meerdere reisbureaus meewerken en dus medeplichtig zijn, aan het instandhouden van een belangrijk zwartgeld-circuit in deze sector. Voor een bepaalde vzw die skivakanties, via een erkend reisbureau aan de man brengt, hebben wij summier berekend dat het hier gaat om een jaarlijks geraamde omzet van minstens 32.500.000,- Bfr. Het zal niemand verbazen dat deze ‘natuursport-ondernemer’ helemaal geen problemen heeft om een reisbureau te vinden dat hem ofcieel wil indekken ! Het zou bovendien wellicht interessant zijn na te gaan in hoeverre deze vzw op haar beurt geen lière is van het betrokken erkend reisbureau. Dit laatste zou inderdaad een handige truc zijn om de scus te omzeilen ! Tenslotte, deze Vereniging Zonder Winstoogmerk is hoegenaamd niet de enige op de markt van de witte sneeuwpret. Wij menen dat de wetgever de morele plicht heeft in te grijpen !
8 Sport en toerisme
ı
H. Smulders (Dr. L.O.)
5. Halve en hele oplossingen Wij menen met het voorgaande duidelijk aangetoond te hebben dat het helemaal geen oplossing is om de zaken op hun beloop te laten. Grijpt de overheid niet drastisch in dan vrezen wij het ergste. Niet enkel staan er mensenlevens op het spel en wordt de scus gerold, maar door het domino-effect komt ook de toekomst van het sportieve toerisme - en meer in het algemeen de toekomst van de sportieve recreatie - o.i. ernstig in het gedrang. Er zijn ongetwijfeld meerdere halve oplossingen te bedenken om aan de hoger geschetste toestand iets te doen. Twee ervan willen wij hier kort toelichten. Ten eerste zou men kunnen trachten de ‘Wet houdende het statuut van de reisbureaus’ van 21 april 1965 strikt toe te passen. Men zou m.a.w., als het ware een klopjacht kunnen organiseren - zoals dit trouwens in het verleden reeds gebeurd is - en alle natuursport-ondernemers die niet conform deze wet handelen, juridisch vervolgen. Dat dit laatste geen oplossing is hebben wij hoger reeds toegelicht. Het resultaat van deze benadering is dan ook zichtbaar in hetgeen zich momenteel in de sector voordoet. Sommige natuursport-ondernemers vinden met wat goede wil een reisbureau dat (soms mits frustrerende voorwaarden) met hen wil samenwerken. Alle anderen verdwijnen in het grijze en vooral in het zwarte circuit; met alle gevolgen vandien. In deze context moet zeker en vast ook verwezen worden naar de vele buitenlandse organisaties (meestal Nederlandse) die niet eens op basis van de Belgische wetgeving gecontroleerd of gesanctioneerd kunnen worden. Ten tweede zou men de sector zelf kunnen aanzetten eigen specieke reisbureaus op te richten. Hier moeten wij er onmiddellijk aan toevoegen dat zeer recent (nov. 1994) een aantal leden van de Beroepsfederatie van Natuursportondernemingen (BFNO) zulk initiatief genomen hebben. Het opzetten van dergelijk reisbureau kost niet enkel geld maar vooral veel extra werk. Het is dan ook niet te verwachten dat alle natuursport-organisaties die Vlaanderen rijk is, storm zullen lopen om te participeren in dit reisbureau. Voor zover wij een zicht hebben op de sector ziet het er bovendien niet naar uit dat er nog meerdere dergelijke initiatieven zullen genomen worden. Wel valt nog te verwachten dat een aantal, vooral grotere touroperators het initiatief zullen nemen om het sportief toerisme via in hun brochures te promoten. Dit laatste impliceert dat deze touroperators meteen ook geconfronteerd zullen worden met de ‘Wet tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling’, met alle gevolgen voor de veiligheid van de consument vandien. Samengevat betekent dit alles dat, alle goede bedoelingen ten spijt, deze zg. halve oplossingen zeer fragmentair zullen blijven. Alle organisaties die zich niet willen of kunnen vinden in deze oplossingen zullen in de illegaliteit blijven functioneren. De moeilijkheden dienen zich dus van verschillende kanten aan. Enerzijds, bestaat er kennelijk geen afdoend middel (wet of decreet) dat toelaat de natuursport-organisaties op een ordentelijke wijze in te passen in de bestaande wetten die van toepassing zijn op de toeristische industrie. Anderzijds, is de toeristische industrie door gebrek aan kennis en opleiding, evenmin bevoegd om regulerend te kunnen optreden in deze sector. Dit laatste wordt duidelijk geïllustreerd door de lichtzinnigheid waarmee bepaalde reisbureaus ‘sportief-avontuurlijke’ vakanties via hun brochures aan de man pogen te brengen. Door samenwerking met vaak zeer dubieuse organisatoren, zijn zij rechtstreeks medeplichtig in het in stand houden en promoten van geknoei en zwartwerk. Tenslotte, willen wij hier nogmaals stellen dat natuurgebonden sporten helemaal geen vrijblijvende aktiviteiten zijn. De - bijvoorbeeld voor 1993 - ongeveer 500 interventies (met o.a. 25 doden, 380 gekwetsten, 8 vermisten) op de anken van de Mont-Blanc, mogen de ernst van de zaak onderstrepen. De overheid moet m.a.w. op zoek naar andere middelen om de wildgroei, het geknoei het zwartwerk en het inherente lijijke gevaar in deze sector in te dijken. De oplossing voor deze problematiek ligt, naar wij menen, bij de overheid bevoegd voor toerisme. Wij denken hier met name aan het recente ontwerp van decreet ‘houdende het statuut van de reisbureaus’ dat bij de Vlaamse Raad werd ingediend. Wij citeren hier letterlijk uit de Toelichting bij het Voorstel van Decreet ‘houdende het statuut van de reisbureaus’, ingediend door Senator L. Martens : “ Dit decreet heeft dus een dubbele doelstelling : de consumenten een degelijke bescherming geven omdat dit een constante garantie is voor de verdere groei van de reisbureaubedrijven én de regeling van de toegang tot en uitoefening van het beroep van exploitant van reisbureaus, nl. de zogenaamde vestigingsvoorwaarden waarbij een ofciële vergunning wordt verleend aan reisbureaus die voldoen aan de voorwaarden zoals gesteld in dit decreet. Een doeltreffende bescherming van de verbruikertoerist kan niet zonder een doelmatige controle op de reisbureaus. In feite verkopen reisbureaus diensten (beloften) die door derden dienen gehonoreerd. Daarom wil de Vlaamse overheid met dit decreet zowel de leverancier als de consument vakbekwame, solvable en eerlijke partners garanderen. “ [9] Sport en toerisme
ı
H. Smulders (Dr. L.O.)
9
Wij menen dat het mogelijk moet zijn om naast de zes categorieën van vergunning die in dit voorstel van decreet voorzien zijn, een zevende specieke categorie voor natuursportorganisaties te voorzien. Als een doeltreffende bescherming van de verbruiker-toerist niet kan zonder een doelmatige controle op de reisbureaus, kan dit evenmin zonder een doelmatige controle van de natuursportorganisaties. Met de introductie van een specieke vergunningscategorie voor natuursportorganisaties, gekoppeld aan specieke opleidingsvereisten en praktijkervaring, menen wij dat de overheid in één klap meerdere vliegen vangt : 1. Natuursportorganisaties kunnen en moeten zich houden aan de wettelijke bepalingen. Belangrijk hierbij is het KUNNEN inpassen in de vigerende regelgeving, hetgeen tot hiertoe zoniet onmogelijk dan toch uiterst moeilijk is. 2. De overheid heeft de mogelijkheid om te controleren en te sanctioneren. Het commercialiseren en organiseren van natuurgebonden sporten wordt immers gekoppeld aan vestigingsvoorwaarden. De nodige onderbouw (diploma’s en stagemogelijkheden om praktijkervaring op te doen) zijn in Vlaanderen ruimschoots voorhanden. 3. Deloyale concurrentie door Verenigingen Zonder Winstgevenddoel wordt grotendeels aan banden gelegd. Zwartwerk en vzw-lières kunnen doeltreffender bestreden worden. 4. De toeristische sector kan beroep doen op vakbekwame, solvabele en eerlijke partners. Zodoende hebben de reisbureaus een betere garantie om te voldoen aan de bepalingen van de ‘Wet tot regeling van het contract ....” 5. De veiligheid van de consument is controleerbaar. De consument kan bovendien beter en effectiever geïnformeerd worden over de aktiviteiten waaraan hij wil deelnemen. 6. Klachten die niet in der minne kunnen geregeld worden kunnen voorgelegd worden aan de Geschillencommissie Reizen. 7. De juridische aansprakelijkheid van de natuursport-organisatie wordt duidelijk vastgelegd. 8. Werknemers in de sector van de natuurgebonden sporten kunnen eerbare arbeidsvoorwaarden bedingen. 9. Sociale zekerheid en arbeidsongevallen kunnen ordentelijke geregeld worden. 10. Jeugdbewegingen, sportclubs en scholen kunnen, voor zover zij binnen de krijtlijnen van hun statuten blijven, zonder vergunningsplicht de hun geëigende aktiviteiten blijven organiseren. 11. Ouders kunnen met vertrouwen hun kinderen een sportief-avontuurlijke vakantie aanbieden. Men kan zich zelfs de vraag stellen in hoeverre men ons pleidooi tot ingrijpen niet zou moeten doortrekken naar de ganse sector van sport-organisaties (buiten school- en clubverband). De fysieke veiligheid van de sportieve toerist komt wellicht iets minder in het gedrang bij taal- en sportvakanties, computer-en sportvakanties, surf- zeil- omnisportvakanties, enz. , maar de overige bemerkingen rond zwartwerk, aansprakelijkheid, vakbekwaamheid, enz., blijven o.i. even relevant als voor de natuurgebonden sporten. Wij willen hier uitdrukkelijk stellen dat ons betoog niet opgevat mag worden als een pleidooi om iedere (natuur)-sport organisator zonder meer, het statuut van reisorganisator te geven, integendeel. Wel pleiten wij ervoor om, via het dekreet op de reisbureaus, de speciciteit van de (natuur)-sport organisator te onderkennen. Dit alles betekent o.i. dat enerzijds de (natuur)-sport organisator zijn sportieve reizen via een erkend reisbureau moet blijven organiseren, maar anderzijds ook dat, een reisbureau dat sportief(avontuurlijke) vakanties aan de consument wil verkopen, noodzakelijkerwijs beroep zal moeten doen op een erkende (natuur)-sport organisator. Op deze manier kan de houder van een vergunning (cfr. Art. 22 van de uitvoeringsbesluiten van de wet van 21 april 1965) : “ beroep doen op leveranciers of onderaannemers die de nodige betrouwbare beroeps- of morele waarborgen bieden “. De bezorgdheid voor de veiligheid van de consument enerzijds, en het sociologische fenomeen van de nog steeds toenemende belangstelling voor het sportief-toerisme anderzijds, brengen ons ertoe te stellen dat de kombinatie reisbureau - (natuur)-sport organisator voor de toekomst geen overdreven luxe (=veiligheid) zou zijn. Eén en ander zou o.i. een bewijs leveren van goed en verantwoordelijk beheer vanwege de bevoegde overheid. Om nogmaals terug te keren op het voorstel van dekreet houdende het statuut van de reisbureaus, menen wij dat de hoger geschetste samenwerking tussen reisbureau en (natuur)-sport organisator de beste manier is om “ de consument vakbekwame, solvabele en eerlijke partners te garanderen.“ Sport en toerisme
ı
H. Smulders (Dr. L.O.)
10
7. Besluit Uit de geringe impact op het jaarlijkse toerismebudget in Vlaanderen, gekoppeld aan het relatief kleine aantal mensen dat ofcieel een inkomen haalt uit de organisatie van natuursporten zou men ten onrechte geneigd kunnen zijn de sector van de natuurgebonden sporten als niet relevant te beschouwen. In omzetcijfers is dit wellicht het geval, qua veiligheid, aansprakelijkheid, zwartwerk, arbeidsongevallen, wildgroei, vakbekwaamheid, enz., menen wij met het voorgaande aangetoond te hebben dat de overheid de dwingende taak heeft regulerend in te grijpen in deze sector. Samenvattend kan men stellen dat de “Wet houdende het statuut van de reisbureaus”, ontoereikend is om het sportief-toerisme ordentelijk te organiseren. Daarentegen wijzen de “Wet op de veiligheid van de consument”, de “Wet tot regeling van het contract...”, en vooral het onwaarschijnlijke geknoei en gesjoemel met en door vzw’s, op de dwingende noodzaak tot een snel en doordacht ingrijpen van de overheid. Wij willen hier nog even terugkomen op het hoger genoemde ‘domino-effect’. Indien de overheid erin slaagt de sector van de natuurgebonde sporten te saneren, dan maken wij ons sterk dat ook een aantal nevenverschijnselen beter onder controle kunnen gehouden worden. Met name denken wij hierbij aan de overlast op het natuurlijke milieu en de sociale kost van de zg. sportongevallen. Zelfs verzekeringsmaatschappijen en mutualiteiten zouden o.i. hierop positief kunnen inspelen door duidelijk af te bakenen wie wel en wie niet voor verzekering in aanmerking komt [10]. Tenslotte hebben wij tijdens onze omzwervingen in het labyrint van reisbureaus en natuur(sport)organisaties niet enkel een aantal vzw-lières aangetroffen, wij menen bovendien ook aanwijzingen gevonden te hebben voor het bestaan van een heuse BTW-fraude carrousel. Wat dit laatste betreft is het voorlopig nog te voorbarig om deze stelling hard te kunnen maken. Toen U voorzitter vroeg ter gelegenheid van deze studiedag een referaat te houden, hebben wij gevraagd of dit ‘kritisch’ mocht zijn. Wij menen dat U uit de inhoud van ons betoog, het antwoord terzake kunt aeiden. Ter stoffering van onze bijdrage hebben wij verder gebouwd op een vorige publikatie over aansprakelijkheid in de sport [11]. In beide gevallen hebben wij ons hoofdzakelijk gebaseerd op het primair bronnenmateriaal van wetten en dekreten. Wij kunnen U verzekeren dat deze ogenschijnlijk saaie teksten - gecombineerd met de nodige praktijk ervaring - boeiende lectuur kunnen zijn. Om onze ideeën uiteindelijk aan de realiteit te toetsen hebben wij tenslotte de proef op de som genomen en samen met een aantal collega’s een eigen reisbureau opgericht. Boeiend
[12]
!
Aan het einde van de rit blijven wij evenwel met een levensgroot probleem zitten, namelijk : welke titel kunnen wij deze bijdrage meegeven ? Waar gaat het eigenlijk allemaal over ? Vast staat dat het over sport en toerisme gaat, over natuursport-organisaties, over vergunningen voor reisbureaus, over zwartwerk, vzw’s, erkenningsvoorwaarde, enz. enz. Wij kunnen dus minstens als titel weerhouden :
Sport en Toerisme : Problematiek van natuursportorganisaties. Fundamenteel gaat het o.i. evenwel over veel meer. Met name gaat het over de dwingende noodzaak tot regulerend ingrijpen door de overheid in de sector van het sportief toerisme in het algemeen en de natuurgebonden sporten in het bijzonder. Zouden wij onze bijdrage daarom de term ‘een pleidooi’ meegeven ? Dat klinkt zo smekend !. Zouden wij onze bijdrage de term ‘een noodkreet’ meegeven ? Dat klinkt zo wanhopig ! In feite dwingt de naakte realiteit ons ertoe beide termen in één ondertitel samen te voegen ; Een pleidooi (en noodkreet) voor regulerend ingrijpen door de overheid.
11 Sport en toerisme
ı
H. Smulders (Dr. L.O.)
VOETNOTEN 1. Pikant detail : de ‘groene reex’ heeft ook in de sport sporen nagelaten. In samenspraak met het IOC heeft de Internationale Schuttersfederatie het opportuun geacht niet meer over kleiDUIFschieten te spreken. Voortaan moet men dus ofcieel de termen kleischieten of kleischijfschieten gebruiken. 2. In Nederland bijvoorbeeld bestaat de Stichting Recreatie. In deze stichting werken verschillende organisaties op het gebied van openluchtrecreatie en natuurbescherming samen. Deze stichting wordt gesubsidieerd door de overheid en heeft zelf geen commerciële belangen bij de buitensport. 3. Sinds het invoege tredenen van deze wet zijn er (in de loop van 1994) ongeveer 75 nieuwe vennootschappen voor ballonvaren opgericht. Dit zijn meteen 75 zwartwerkers minder. 4. Voor zover wij weten bestaan er in Wallonië evenmin overlegorganen waar men met vragen rond natuurgebonden sporten terecht kan. 5. Voor identiek dezelfde aktiviteit zijn er momenteel niet minder dan vier BTW-tarieven gangbaar. Afhankelijk van de afspraak met de plaatselijke hoofdinspecteur van de BTW, moet men 0%, 3,69%, 6% of 20,5% BTW aan de klant aanrekenen. Het is duidelijk dat de keuze van de individuele consument snel gemaakt is. 6. N.Vanhove, Sociaal-economische betekenis van het toerisme in Vlaanderen, in: U. Claeys (Ed.), Toerisme Vlaanderen. Fundamenten voor de toekomst, Acco, Leuven / Amersfoort, 1993, pp.19-76. 7. Men zou zich de vraag kunnen stellen in hoeverre het nuttig zou zijn programma’s van zg. ‘sportief-avontuurlijke’ vakanties, vooraleer zij gepubliceerd worden, ter goedkeuring voorgelegd worden aan een keuringsorganisme. M.a.w., er kan wellicht gedacht worden aan het introduceren van een ‘Keurmerk voor natuurgebonden sporten’ ? 8. Hoe zit het hier met de wettelijke regeling op de deeltijdse arbeid ? 9. VLAAMSE RAAD, Voorstel van Decreet - van de heer L. Martens c.s. - houdende het statuut van de reisbureaus : Toelichting, p.2. 10. In Frankrijk is het sinds de “Loi nr.84-610 du 16 juillet 1984 relative à l’organisation et à la promotion des activités physiques et sportives - modiée par la loi du 13/07/1992” voor de verzekeringsmaatschappijen in feite onmogelijk om bijvoorbeeld iemand te verzekeren voor het organiseren of begeleiden van alpinisme indien de persoon in kwestie geen ‘diplôme d’Etat de guide de haute montagne’ bezit. 11. H. Smulders, Aansprakelijkheid in de sport : probleemstelling vanuit de sportpraktijk, in: Hutsebaut, F. & Blanpain, R. (Eds.), Studiedag Sport en Aansprakelijkheid, Leuven, 6 mei 1994. (niet gepubliceerd) 12. De voetnoten in deze bijdrage zijn stuk voor stuk al even boeiend !
12 Sport en toerisme
ı
H. Smulders (Dr. L.O.)