‘Soldaat ende Zeemanschap’ Wybrandt Scheltinga, pionier op de Russische vloot 1704-1718
Linieschip De Wijburg
Doctoraalscriptie, november 2001 Professor: J.S.A.M. van Koningsbrugge Student: Johan Zielstra Frans van Mierisstraat 29 9718 SP Groningen 0503137908
[email protected]
Bron: Jr. Mr. de Haan Hettema, Mr., A. van Halmael, Jr., Stamboom van den Freischen, vroegeren en lateren adel, uit oude en echte bescheiden en aantekeningen en met bijvoeging van de wapens der onderscheiden geslachten opgemaakt II (Leeuwarden 1848). 1
Dankwoord Het schrijven van een scriptie is een eenzame bezigheid, maar tegelijkertijd een enorm avontuurlijke reis naar het verleden. Het reconstrueren van een geschiedenis op basis van primaire bronnen was voor mij een unieke ervaring. Dit proces had ik niet kunnen volbrengen zonder de steun van mijn vriendin, Kim Taminiau. Terwijl ik ver weg in het stoffige archief in St. Petersburg zat, bleef zij voor mij de drijvende kracht. Toen ik weer terug in Nederland was, heeft ze me met raad en daad bijgestaan. Haar grootste bijdrage aan deze scriptie is de vervaardiging van de geografische kaarten. Deze kaarten zijn als illustratie in deze scriptie opgenomen en helpen de lezer de verschillende situaties te begrijpen. Daarnaast gaat mijn dank uit naar Vincent Hovinga, hij heeft mijn scriptie deels gecorrigeerd en suggesties gegeven hoe ik bepaalde analyses beter kon verwoorden. Zijn inzicht in de grote Noordse Oorlog (1700-1721) heeft vele avonden opgeleverd, zowel in St.Petersburg als in Groningen. Natuurlijk wil ik mijn begeleider Professor Dr. Hans van Koningsbrugge, directeur van het Nederlands Russisch Archief Centrum, bedanken. Hij heeft me op het idee gebracht om een scriptie te schrijven over Wybrandt Scheltinga. Daarnaast heeft hij als begeleider, me op het historische ‘rechte pad’ gehouden. Zijn initiatieven en arbeid ten aanzien van de ontsluiting van de archieven in Rusland ten bate van de Nederlandse geschiedenis vormden een enorme inspiratie om me met dit onderwerp bezig te houden. Zijn collega, Drs. Carel Horstmeier wees mij op recente publicaties betreffende mijn scriptieonderwerp en heeft vele bruikbare suggesties gedaan. Niet te vergeten valt mevrouw Elena Makarova, coördinator van het Nederlands Russisch Archief Centrum te St. Petersburg. Zonder haar had ik nooit op tijd een visum kunnen bemachtigen om naar St. Petersburg te reizen. Daarnaast heeft zij mijn verblijf aldaar mogelijk gemaakt en hield een oogje in het zeil. Ook gaat mijn dank uit naar mevrouw Tamara Mazur, vice-directrice van het vloot-archief te St. Petersburg. Zij wees mij op belangrijk bronmateriaal en dankzij haar artikel over de familie Scheltinga heb ik mij snel kunnen oriënteren in het marinearchief. Niet in de laatste plaats wil ik de Russische familie Glebovski bedanken. Dankzij hun gastvrijheid is mijn verblijf in St. Petersburg een zeer aangename periode geworden. Speciaal gaat mijn dank uit naar Marina Glebovskaja, zij heeft vele Russische bronnen voor mij vertaald. Tevens wil ik mijn ouders en broers bedanken, hun onvoorwaardelijke steun en vertrouwen in mij hebben het mogelijk gemaakt om met goed resultaat mijn studie af te ronden. De Nederlanders in Rusland ondertekenden in de 17e eeuw hun brieven doorgaans als volgt; ’Met de uitvoering van deze taak wens ik u soldaat ende zeemanschap’. Dit was bedoeld als een soort gelukwens voor de missie die komen zou. Dankzij de steun van alle bovengenoemden heb ik deze afstudeerscriptie kunnen maken met soldaat ende zeemanschap.
2
DANKWOORD
2
INLEIDING
4
I: 1703-1712
7
Dynastieke afkomst De stichting van St. Petersburg De rol van kapitein Scheltinga Naar Woronezj
II: 1712-1714 Terug in St. Petersburg De Finse kust Vijf verbrande schepen Het proces Polarisering De tweede aanklacht De getuigen Bevindingen van de krijgsraad Slotoordeel van de krijgsraad
III: 1714-1718 Eindelijk de Finse kust Wervingsacties in de Republiek Scheltinga’s ‘geheime’ missie Konvooi om de Noord Operaties in 1717 Operaties in 1718 De vrede in zicht Nabeschouwing
7 8 10 13
16 16 19 21 22 27 33 36 43 46
49 49 55 57 62 68 74 75 76
CONCLUSIE
77
GERAADPLEEGDE LITERATUUR
83
PERSONENINDEX
85
GEOGRAFIE
87
Kaart I: Het Balticum Kaart II: De Finse Golf Kaart III: Reval Kaart IV: Gotland
BIJLAGEN GALERIJ DER GROTEN
89 90 91 92
93 108
3
Inleiding ‘Aan een Moscovische vloot zagen zij niets Moscovisch dan de vlaggen en dat zij vechten moesten tegen eene Hollandsche vloot, onder Hollandsche bevelhebbers en met Hollandsch bootsvolk bemand, en bloot stonden aan Hollandsche kogels, door Hollandsch buskruit gedreven.’1 Dit bovenstaande citaat van Karel XII van Zweden geeft aan hoe Tsaar Peter de Grote tijdens de grote Noordse Oorlog (1700-1721) in staat was om in een periode van 20 jaar een vloot op te bouwen. Zonder de Hollandse expertise was Peter I niet in staat geweest dit project te ondernemen want Russen waren van oorsprong geen zeevaarders. Allereerst moest Rusland een haven aan de Oostzee verkrijgen. Met dit doel voor ogen werd in de maand mei van het jaar 1703 door Tsaar Peter de Grote de stad St. Petersburg gesticht op voormalig Zweeds grondgebied. Om de Zweden er van te weerhouden de stad te veroveren, was het noodzakelijk dat Rusland een sterke vloot zou bouwen. Om deze reden richtte Peter I zijn blik op het westen. Tijdens de ‘Grote Ambassade’ in 1697 bracht de Tsaar een bezoek aan de Republiek. Een van zijn doelstellingen was het werven van bekwame zeelui, handwerkslieden en architecten om in Russische dienst te treden. Een van de bekendste Nederlanders die overging in Russische dienst was Cornelis Cruys. Deze Hollander van Noorse komaf werd door Peter I gepromoveerd van derde onder- equipage meester tot vice-admiraal van de Russische vloot. De meeste historici analyseren de talloze veldslagen die Peter I voerde zonder veel aandacht te besteden aan de Russische vloot. Daarnaast ontbreekt een duidelijk beeld van het functioneren van de Russische vloot tijdens de grote Noordse Oorlog (1700-1721) omdat de accenten teveel worden gelegd op de zogezegde ‘grote mannen’. Vooralsnog wordt de Nederlandse bijdrage aan de opbouw van de Russische marine dan ook bezien door de ogen van vice-admiraal Cornelis Cruys. Deze zienswijze levert een eenzijdige beeld op en gaat voorbij aan de talloze Nederlanders die tijdens het bewind van Peter de Grote dienden op de Russische vloot. Een studie naar iemand die belast was met de praktische uitvoering van missies op zee, zal leiden tot meer inzicht in de rol van de Russische vloot tijdens de grote Noordse Oorlog. Tijdens een onderzoek naar het leven van vice-admiraal Cornelis Cruys dook de naam kapitein-commandeur Wybrandt Scheltinga meerdere malen op, maar een duidelijk beeld van zijn leven kon hieraan niet ontleend worden.2 Uit beschrijvingen van de 19e eeuwse historicus Jacobus Scheltema blijkt dat Wybrandt Scheltinga in de Russische marine opklom van kapitein tot schout-bij-nacht van de witte vlag.3 Tijdens de grote Noordse Oorlog nam Scheltinga deel aan verschillende missies op zee. Om deze reden zal een studie naar het leven van Wybrandt Scheltinga in het kader van de grote Noordse Oorlog een meer objectief beeld opleveren van de doeltreffendheid van de vloot en leiden tot een groter inzicht over de maritieme strategie van Tsaar Peter. In de periode van de ‘Grote Ambassade’ tot het einde van de Noordse oorlog werden herhaaldelijk missies ondernomen om scheepslui en vaklieden te werven. Zo kwam in 1703 vice-admiraal Cornelis Cruys naar de Republiek om volk te rekruteren voor de Russische marine. Tijdens deze missie ging Wybe Tacke Scheltinga over in Russische dienst. Wybe Tacke, later Wybrandt genoemd, werd in St. Petersburg gestationeerd bij de Russische marine 1
Citaat van Karel XII zoals gevonden in; Hosmar, J., ‘Cornelis Cruys bouwde Russische vloot op. Amsterdammer in dienst van Tsaar Peter de Grote’, Ons Amsterdam 26/9 (1974) 258-263. 2 Een kapitein-commandeur staat aan het hoofd van een vlooteskader en heeft verscheidene kapiteins onder zich. Een kapitein staat onder direct commando van een kapitein-commandeur of een admiraal. 3 J. Scheltema, Rusland en de Nederlanden beschouwd in derzelver Wederkeerige Betrekkingen VI (’s Gravenhage 1817) 299, III 180. 4
en door Peter I geadeld. Wybrandt Scheltinga werd in 1703 samen met 64 andere officieren aangenomen om te dienen op de Russische vloot.4 Aangezien de Russische bronnen niets vermelden over de afkomst van Wybrandt Scheltinga, is niet veel bekend over zijn leven in de Republiek. Na enig onderzoek werd duidelijk dat de Wybrandt uit het Friese plaatsje Engwierum afkomstig was, maar na een bezoek aan het Rijks Archief in Friesland bleek dat de dooptrouw en begrafenis registers van Engwierum pas vanaf 1700 beginnen en derhalve de geboortedatum niet meer was te achterhalen. Omdat Scheltinga uit Friesland kwam is het aannemelijk dat hij werkzaam moet zijn geweest bij de Friese Admiraliteit. Helaas bleek dat de archieven van de Friese admiraliteit tot twee keer toe zijn afgebrand zodat ook hier niets gevonden kon worden. Onderzoek in het Algemeen Rijksarchief naar de aanwezigheid van Scheltinga bij de overige vier admiraliteiten leverde niets op. Het is goed mogelijk dat Wybrandt Scheltinga voordat hij overging in Russische dienst geen bijzondere positie bekleedde. Aangezien Cornelis Cruys door Peter de Grote van derde onder-equipage meester tot vice-admiraal werd gepromoveerd, kan het zijn dat Scheltinga op de Nederlandse vloot geen rang van betekenis had. Om deze reden zal ik mij grotendeels beperken tot Scheltinga’s carrière op de Russische vloot. Deze scriptie valt uiteen in drie hoofdstukken. Deze verdeling is gemaakt op basis van de concentratie van bronnenmateriaal. In de beginjaren van de Russische vloot werden er nauwelijks missies op zee uitgevoerd en was Tsaar Peter bezig om zich een toegang tot de Oostzee te bevechten met het leger. Om deze reden is het bruikbare bronmateriaal over de periode dat Scheltinga kapitein was beperkt. Dit materiaal behelst vlootregulaties en algemene orders van vice-admiraal Cornelis Cruys. Op dat moment lag het accent vooral op de opbouw van de Russische vloot. Deze periode begint in 1703 toen Scheltinga in Russische dienst trad en eindigt in 1712 toen Scheltinga vanuit Woronezj terugkeerde naar St. Petersburg. Het eerste hoofdstuk begint met een algemene inleiding over vlootoperaties tijdens de eerste jaren. Daarna zal de rol van kapitein Scheltinga gedurende die periode behandeld worden. Het tweede hoofdstuk handelt over de periode van 1712 tot en met 1714. In 1712 promoveerde Wybrandt Scheltinga tot kapitein-commandeur vanwege trouwe dienst aan Rusland. Het bronmateriaal wordt nu specifieker en beslaat orders van kapitein-commandeur Scheltinga zelf en correspondenties met zijn superieuren. In 1713 en 1714 vond een proces plaats waarbij uiteindelijk de vice-admiraal Cornelis Cruys samen met de kapiteinscommandeur Wybrandt Scheltinga, Abraham Rees en de kapitein Joost Degruijter werden veroordeeld. Door middel van getuigenverklaringen die tijdens het proces gehoord werden kon een aantal missies op zee worden gereconstrueerd. De grootste concentratie aan bronmateriaal beslaat de jaren 1714 tot en met 1718. Deze periode vormt dan ook het derde hoofdstuk. Gedurende dit tijdvak speelden een aantal belangrijke zaken een rol in het leven van Wybrandt Scheltinga. In 1714 boekte Rusland een overwinning op de Zweden tijdens de zeeslag bij Hangö. Daarna werd Scheltinga naar de Republiek gestuurd om zeelui te werven voor de vloot. De wijze waarop deze missie verliep is veelzeggend voor de belangen van Rusland en de Republiek die speelden tijdens de Grote Noordse oorlog. Nadat deze missie volbracht was, kreeg Scheltinga de opdracht het bevel te voeren over een Russische eskader dat deel uitmaakte van een gecombineerde handelsvloot. Deze vloot was opgericht om handelsschepen uit de Republiek en Groot Brittannië bescherming te bieden tegen Zweedse kapers.
4
J.S.A.M. van Koningsbrugge, The Dutch Republic, Sweden and Russia, 1697-1708, and the secret activities of Cornelis Cruys and Johannes van den Bugh in; Waegemans, E., Ed., Russia and the Low Countries in the Eighteenth Century (Groningen 1998) 56. RGADA, Fonds 329, 1703, Ed. Chr. 40, Cruys aan Golovin, 21.06.1703, RGADA, Fond 329, 1704 Ed. Chr. 69, Cruys aan Golovin, 23.05.1704, RGADA 329, 1704, Ed. Chr. 100, Overzicht van Nederlandse zee officieren die in Russische dienst traden, 01.05.1704. O.S. 5
Na 1716 is er minder bronmateriaal over Scheltinga te vinden. De kapiteincommandeur kreeg in dat jaar een beroerte. Om deze reden was hij niet in staat om zich actief met de vloot bezig te houden. Het bronmateriaal beperkt zich dan ook tot vermeldingen van kapiteins over Scheltinga. Daarnaast werd in 1717 de Engelsman Paddon steeds belangrijker. Peter I bevorderde hem tot schout-bij-nacht, en het lijkt erop dat hij een groot aantal werkzaamheden van kapitein-commandeur Scheltinga overnam. In de winter van het jaar 1717 promoveerde Scheltinga tot schout-bij-nacht. De achterliggende reden van deze promotie was discutabel, aangezien Scheltinga nauwelijks meer tot actieve dienst in staat was. Uiteindelijk zou Scheltinga in het voorjaar van 1718 dan ook overlijden aan een beroerte. Een onderzoek naar het leven van Wybrandt Scheltinga op de Russische vloot was mogelijk dankzij de grote hoeveelheid bronmateriaal dat te vinden is in het Russisch staatsarchief voor de marine (RGAVMF) te St. Petersburg. Aldaar heb ik drie maanden onderzoek gedaan. Een groot deel van het bronnenmateriaal is opgeschreven in het oud Nederlands en goed leesbaar. Voor het Russische deel van het onderzoek wilde ik aanvankelijk kopieën maken en deze laten vertalen. Na een bezoek aan de centrale bibliotheek van de vloot, bleek echter dat een groot deel van dat materiaal was opgeschreven in een bronnenpublicatie en eenvoudig te kopieren was.5 Deze bronnenpublicatie was tot stand gekomen in de jaren 1865-1866 en bevat materiaal over de vloot voordat de archieven werden opgesplitst tussen Moskou en St. Petersburg. Dit materiaal heb ik laten vertalen in St. Petersburg en vormt een wezenlijk deel van de scriptie. Naast de bronnen uit het marine archief en de bronnenpublicaties is gebruik gemaakt van tal van andere bronnen. Zo heb ik de brieven van Jacob de Bie, resident der StatenGeneraal te St. Petersburg 1712-1718 bestudeerd. De resident is in zijn geschriften zeer expliciet over de gebeurtenissen in St. Petersburg. Deze documenten geven een uniek beeld van de wereld waarin kapitein-commandeur Scheltinga leefde. Daarnaast heb ik bronnen uit het Russisch Staats Archief voor Oude Akten (RGADA) over de Russische agent in de Republiek, Johannes van der Burgh, bekeken. Deze bronnen geven inzicht in de politieke situatie van de Republiek op het moment dat kapitein-commandeur Scheltinga aldaar aan het rekruteren was. In de universiteitsbibliotheek van Leiden bevindt zich een vertaling van het dagboek van Peter de Grote. Dit dagboek is voor de plaatsing van historische gebeurtenissen op de vloot zeer bruikbaar, maar geven een nogal vertekend beeld van de werkelijkheid. Waarschijnlijk omdat het vanwege propagandadoeleinden was verspreid in West Europa.6 Verder heb ik gebruik gemaakt van manuscripten die zijn opgetekend door een Engelsman die in dienst was van Peter de Grote. Deze manuscripten zijn later geordend en omgezet in modern Engels door de Engelse vice-admiraal Cyprian A.G. Bridge en verschenen onder de titel ‘The Russian Fleet under Peter the Great, by a contemporary Englishman (1724)’. Het werk is in 1899 uitgegeven door de ‘Navy Records Society’. De manuscripten bevatten levendige beschrijvingen van zeelieden in dienst van Peter de Grote, waaronder Cornelis Cruys en Wybrandt Scheltinga. De auteur van de manuscripten is hoogst waarschijnlijk de Engelsman, kapitein John Deane. Daarnaast heb ik de beschrijvingen van de Historicus Jacobus Scheltema bestudeerd. Het probleem van het werk ‘Rusland en de Nederlanden beschouwd in derzelver wederkeerige betrekkingen’, is dat er nauwelijks bronverwijzingen in te vinden zijn. Door vergelijking met andere auteurs die wel gebruik maken van bronverwijzingen zijn sommige passages toch bruikbaar gebleken. Van de bronnen is niet duidelijk of deze in de oude- of nieuw stijl zijn opgetekend. Derhalve maak ik alleen gebruik van precieze data als dit voor de context vereist is. De nauwkeurigheid van de 5
Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I-III, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865/1866). 6 G.J. Deder ed., Tagebuch Peters des Grossen vom jahre 1698 bis zum schlusse des Neustadter friedens (Berlin 1773) 519. 6
data kon voor een deel achterhaald worden door analyse van het bronmateriaal. Vanwege de grote hoeveelheid geografische namen die in de scriptie worden gebruikt is een geografische bijlage bijgevoegd. I: 1703-1712 Dynastieke afkomst In ‘De Geschiedenis en Genealogie van het Geslacht van Scheltinga’, wordt Wybrandt Scheltinga genoemd als lid van het geslacht Scheltinga uit Dokkum. Volgens dit werk was Taecke Wybes Scheltinga te Engwierum getrouwd met Aefcke Luitjens. Uit dit huwelijk sproten drie kinderen voort; te weten Aucke Scheltinga, Saeck Scheltinga en Griethje Scheltinga. Helaas is deze tak niet verder uitgezocht, wel wordt vermeldt dat Wybe Tacke Scheltinga waarschijnlijk tot voornoemde afstamming behoorde.7 De naam Wybe Taeckes of Wybrandt Scheltinga werd ontleend aan het werk ‘Rusland en de ‘Nederlanden beschouwd in derzelver Wederkeerige Betrekkingen’, van de historicus Jacobus Scheltema. Hierin staat dat Wybrandt Scheltinga in Russische dienst de functie van schout-bij-nacht bekleedde. De link met de familie Scheltinga uit Friesland wordt verder niet uitgelegd en behalve de overeenkomsten in naam wordt geen verdere bewijsvoering aangedragen voor de afstamming van Wybrandt.8 De gegevens omtrent het geslacht Scheltinga zijn door Jacobus Scheltema ontleent aan het boek ‘Stamboom van den Frieschen, vroegeren en lateren adel’.9 Hierin staat dat Taecke Wijbes Scheltinga, die volgens. ‘Aantekeningen van de Raadsheer F.J.J. van Scheltinga’ de vader is geweest van Wijbrant (of Wybe) van Scheltinga, schout-bij-nacht in Russische dienst. Waarom de toevoeging ‘van’ hier wel wordt gebruikt is niet duidelijk. Jacobus Scheltema schrijft in ‘Rusland en de Nederlanden’ dat Wybrandt een neef was van Mr. Eco Scheltinga († 1746). Eco was de vader van Gerlacus Scheltinga, geboren op 15 april 1708. De dochter van deze Gerlacus was Johanna Wilhelmina Scheltinga († 1822). Zij was de moeder van de heer C.A. Munster Jordens, officier van Justitie bij de Arrondissement rechtbank te Deventer.10 In ‘De geschiedenis en genealogie van het geslacht van Scheltinga’, staat dat het wapen van Wybrandt Scheltinga gelijk was aan dat van Burgemeester Eco Scheltinga. De motivatie van deze bevinding ontbreekt echter.11 Om het wapen van Wybrandt Scheltinga te achterhalen hebben de auteurs van het stamboomboek zich gewend tot de heer Jordens. Volgens hem bestond het wapen uit twee rozen naast elkaar onder een dubbele adelaar. Na vergelijk met beschikbare Scheltinga wapens bleek dat op de afdruk de adelaar in elke klauw een roos hield en er zich een derde roos op zijn staart bevond. Dit wapen wordt door de auteurs van het stamboomboek dan ook aangedragen als het wapen van Wybrandt Scheltinga.12
7
W. Wijnaendts van Resandt, Geschiedenis en genealogie van het geslacht Van Scheltinga van 1530-1939 (Arnhem 1939) 137. 8 J. Scheltema, Rusland en de Nederlanden beschouwd in derzelver Wederkeerige Betrekkingen VI (’s Gravenhage 1817)299. dl.III; 180. 9 Jr. Mr. de Haan Hettema, Mr A. van Halmael, Jr., Stamboom van den Frieschen, vroegeren en lateren adel, uit oude en echte bescheiden en aantekeningen en met bijvoeging van de wapens der onderscheidenen geslachten opgemaakt II (Leeuwarden 1848) 217-218. 10 Scheltema, J., Rusland en de Nederlanden beschouwd in derzelver Wederkeerige Betrekkingen IV (’s Gravenhage 1817) 299. 11 W. Wijnaendts van Resandt, Geschiedenis en genealogie van het geslacht Van Scheltinga van 1530-1939 (Arnhem 1939) 137. 12 Wapen van de familie Scheltinga zie pagina voor inleiding. 7
Daarnaast vermelden zij dat de heer Jordens had gezegd dat hij zich nog zeer goed herinnerde dat zijn moeder hem meermalen had verteld dat haar vader, Professor Gerlacus Scheltinga, wel eens te kennen had gegeven dat het hem weinig moeite zou kosten om zijn afstamming van adellijk geslacht te bewijzen. Verder schrijft Jacobus Scheltema dat de heer Jordens, een brief in zijn bezit had, waarin staat dat Gustaaf Ernst Scheltinga in 1789 op de Russische vloot diende. Volgens deze brief zou Wybrandt Scheltinga met Dorethea Frobus zijn getrouwd. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren. De luitenant kolonel Peter Scheltinga, die weer twee zoons en vijf dochters naliet, en schout-bij-nacht Alexander Scheltinga, die deelnam aan de ontdekkingsreis van kapitein Bering en twee dochters naliet. Wybrandt Scheltinga zou door Peter I in Rusland zijn geadeld. Hoewel hierover in het marinearchief in Petersburg geen aanwijzingen zijn gevonden, zou het kunnen dat Wybrandt Scheltinga naast zijn Friese adellijke titel ook nog eens door Peter werd geadeld. Adeldom verlenen was een politiek machtsmiddel van de Tsaar.13 Zeker is dat Wybrandt Scheltinga in Rusland de stamvader was van een dynastie die tot 1962 zou voorbestaan. Joeri Vladimir Scheltinga zou als schout-bij-nacht van de rode vlag, als laatste van zijn dynastie overlijden. De familie Scheltinga had daarmee gedurende 259 jaar 8 officieren voor de Russische marine geleverd.14 Deze scriptie richt zich op de stamvader van deze familie, Wybrandt Scheltinga, die als eerste van zijn geslacht overging in dienst van de Tsaar en zo aan de geboorte van de Russische vloot bijdroeg. De stichting van St. Petersburg In 1702 hadden de Russen het Zweedse garnizoensplaatsje Nyenskans, dat aan de monding van de rivier de Neva lag, veroverd. De gevangen genomen Zweden werden verbannen naar de verste uithoeken van Rusland. Na de verovering van Nyenskans verscheen een Zweedse vloot onder commando van de Zweedse admiraal Von Nummers voor de monding van de rivier de Neva. De brigantijn Astrild 8 en de galei Gädda 10 werden de rivier opgestuurd om de kusten te verkennen.15 Ongeveer twee mijl Tsaar Peter I stroomopwaarts de rivier de Neva, zagen de Zweden dat het Russische leger zich meester had gemaakt van Nyenskans. De Zweden, in de veronderstelling zijnde dat de Russen geen schepen hadden, zagen geen gevaar en bleven de rivierkusten observeren.16 Hierop gaf Peter I orders om zo veel mogelijk lotkeys17de rivier op te sturen en de Zweden de pas af te snijden. De 2 Zweedse schepen probeerden nu haastig terug te keren naar de vloot, maar het was al te laat. Een contraire westerse wind, dwong de Zweedse schepen met de stroom mee te gaan. De Russen maakten gebruik van deze situatie en vielen de Zweden aan. De Zweden gaven zich op 17 mei 1702 over na een kranige verdediging. De buitgemaakte Zweedse schepen waren de eerste die Peter op de Oostzee bezat.18 Vlak daarna
13
W. Wijnaendts van Resandt, Geschiedenis en genealogie van het geslacht Van Scheltinga van 1530-1939 (Arnhem 1939) 137. Scheltema, Rusland en de Nederlanden VI 299. 14 T.P. Mazur, Maritieme Dynastie Scheltinga in Russische Dienst (St. Petersburg 2000). 15 In de maritieme historie is het gewoon het aantal stukken geschut achter het schip te vermelden met een nummer. De scheepstypen worden uitgelegd in bijlage I. 16 R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 138. 17 Scheepstypen zie bijlage I. 18 R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 138. Zie ook; C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9)10. In dit laatste werk wordt beweerd dat de Zweden met een snauw 12 en een sloep 4 de rivier optrokken, helaas wordt hier geen datering gehanteerd en geen vermelding gemaakt van de Zweedse commanderende officier Von Nummers. De discrepantie tussen de scheepstypen weet ik alsnog niet te verklaren. 8
nam Peter het besluit om St. Petersburg te bouwen. Het graafwerk begon op 16 mei 1703, de datum van de stichting van St. Petersburg.19 Daarnaast wilde Tsaar Peter dat er een vesting bij het eiland Retusari20 gebouwd zou worden om de nieuwe stad te beschermen. Fort Kroonslot werd gebouwd op de zandbank aan de westzijde van het eiland. Alle schepen die naar en van St. Petersburg gingen moesten langs dit fort. Op het eiland werden drie batterijen geïnstalleerd, daarachter werd een haven gebouwd met fortificaties aan de westzijde. Deze batterijen werden genoemd naar Prins Alexander Mensjikov21, de Alexander Schans. St. Petersburg werd door deze strategische positie vanaf de Oostzee beschermd tegen Zweedse aanvallen.22 De Zweden vielen de nieuwe Russische posities in 1704 aan, zowel over land als over zee. Een leger van 8000 man bereikte de noordelijke oevers van de Neva, maar kon niet oversteken. Half juni werd Kotlin aangevallen door een oorlogsschip, vijf fregatten en zes kleinere vaartuigen. Deze aanval werd door de Russen afgeslagen.23 Tegelijkertijd stuurden de Russen voorraden over zee naar het leger dat voor Narva lag. Toen Narva op 20 augustus 1704 viel, overmeesterden de Russen 10 Zweedse galeien.24 Toen de fortificatiewerken bij Kotlin klaar waren, werden enkele Russische fregatten en snauwen te water gelaten. Deze schepen werden beschermd door de artillerie van het eiland en het fort. In de zomer van het jaar 1705 werd een Zweedse vloot gestuurd om de Russische fortificatiewerkzaamheden te stuiten en de Russische vloot te vernietigen. Admiraal Baron Anckerstierna voerde het commando over een vloot van 7 linieschepen, 5 fregatten en 10 kleinere schepen. Op 15 juni arriveerde deze vloot voor Kroonslot. De Russen hadden alle mogelijke voorbereidingen genomen. Acht fregatten lagen als eerste verdedigingslinie afgemeerd tussen fort Kroonslot en een batterij op het eiland. Een versperring van boomstammen lag voor de eerste linie schepen.25 In twee linies daarachter lagen snauwen en kleinere vaartuigen. Twee Zweedse aanvallen vonden plaats op 15 juni, eerst door 6 fregatten en daarna door 4 linieschepen, beide werden door de Russen afgeslagen. Op 16 juni en 21 juni voerde de Zweedse vloot een bombardement uit, echter zonder veel resultaat. Daarna trok de Zweedse vloot zich terug.26 Op 25 juli probeerde Zweedse infanterie onder het commando van kolonel Nieroth een landing op Kotlin uit te voeren, maar de kolonel koos een verkeerde plaats om te landen.27 De Zweedse soldaten stonden tot hun nek toe in het water, waardoor het buskruit van hun 19
R. Massie, Peter de Grote en het ontstaan van het moderne Rusland 1672-1725 (Amsterdam 1985)327. Retusari is de Finse benaming voor het eiland Kotlin. Retusari werd door de Hollanders meestal Ritzaard genoemd. 21 Alexander Danilovitsj Mensjikov was als boerenjongen geboren nabij Moskou op 27 november 1672. Mensjikov trad in dienst van de Zwitser Lefort als lakei. Door de humor en gevatheid van de lakei raakte Peter de Grote in bekoring door de jonge man en nam hem in persoonlijke dienst. Vanuit deze positie, een lage rang maar wel aan de zijde van de autocraat, wist Mensjikov zich op te werken tot een van de rijkste en machtigste mannen van het achttiende-eeuwse Europa. Mensjikov verkreeg in 1707 de titel prins van Ingermanland en werd schout-bij-nacht in 1718. Prins Mensjikov overleed in 1729. R. Massie, Peter de Grote en het ontstaan van het moderne Rusland 1672-1725 (Amsterdam 1985) 337. 22 C.A.G. Bridge, History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 10. 23 Het eskader van De Zweedse vice-admiraal De Prou bestond uit; Holland 50, Wrede 50, Ösel 50, Götheborg 50, Wachtmeister 48, Revel 36 en de Norrköping 50. In; R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 139. 24 Ibidem, 139. 25 De grotere schepen van de Russische vloot waren op dat moment: Standaart 28, Michael Archangel 28, Sleutelburg 28, Kroonslot 28, Triomf 30, Derpt/ Dorpat 28, Narva 28, Fligel-Fam 28, Peterburg 28, Munker/ Moncoeur 14, Sant Yakim 14, Legas 14, Kopore 14, Yamburg 14 in; R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 139. 26 R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 139. 27 C.A.G. Bridge, History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9)12. 9 20
geweren nat werd. Terwijl de Zweden zonder dekking het eiland probeerden te bestormen lagen de Russen onder bevel van vice-admiraal Cruys achter de struiken en bomen te wachten. De Russen maaiden de belagers genadeloos neer. De Zweden verloren uiteindelijk 560 man, en hadden 114 gewonden. Terwijl onder de Russen slechts 29 doden en 50 gewonden waren gevallen. Na deze actie beperkten de Zweden zich tot het blokkeren van de Finse golf.28 De volgende jaren was er weinig actie in de Finse golf te bespeuren. In 1706 lag de Russische vloot bij Kotlin. Af en toe werd een schip ter verkenning gestuurd. Rond 1707 bestond de Russische vloot uit 11 fregatten, 7 snauwen en een aantal kleinere schepen. Negen buitgemaakte schepen en 40 nieuwe roeiboten bereikten Kotlin vanuit Narva. De Zweden waren blijkbaar niet in staat de Finse golf afdoende te blokkeren. In 1708 veroorzaakten de Russen enige schade op de kust van Finland terwijl de Zweden in Reval bleven, vanwege contraire wind.29 Eind augustus 1708 verschenen 22 Zweedse schepen voor Kroonslot.30 Tegelijkertijd stelde zich een leger van 14.000 man, onder leiding van de generaal Lybecker, voor St. Petersburg op. Deze strategie was door Karel XII bedoeld als manoeuvre om de aandacht van de Tsaar en zijn leger af te leiden terwijl een grootscheepse Zweedse aanval op Moskou werd ondernomen. Generaal Lybecker vernam via door de Russische generaal Apraksin verspreide valse inlichtingen, dat de stad zwaar versterkt zou zijn. Hierop trok de Zweedse troepenmacht met een boog naar het zuiden en westen door Ingermanland om St. Petersburg heen. Al snel was het Zweedse leger door hun voorraden heen. Toen het land niets meer opleverde slachtten ze hun eigen paarden. Lybecker en zijn troepenmacht zwierven doelloos door Ingermanland totdat ze de kust bij Narva bereikten. Aldaar beval generaal Lybecker de rest van de paarden te slachten, om niet in vijandelijke handen te vallen. Daarna ging de troepenmacht aan boord van de Zweedse vloot om koers te zetten naar Viborg.31 Dankzij dit geluk was de Tsaar in staat zijn vloot ongehinderd uit te breiden. In 1708 werden nieuwe galeien en 2 linieschepen met elk 52 stukken geschut aan boord te water gelaten. Deze schepen werden ingezet op het Ladoga meer.32 De rol van kapitein Scheltinga In 1702 werd vice-admiraal Cornelis Cruys naar Nederland gestuurd om marineofficieren en zeelui voor de Russische marine te rekruteren. Al in juli 1703 kon Cruys 202 Nederlanders naar Rusland sturen. Onder deze groep bevonden zich 64 zeeofficieren. In 1704 werden nog eens 177 Nederlanders, waarvan 32 zeeofficieren, naar Archangel verscheept. In de maand juni van 1704 vertrok Cornelis Cruys weer naar Rusland.33 Het is niet zeker met welke groep Scheltinga naar Rusland ging, maar vanaf 1704 was Scheltinga in ieder geval in St. Petersburg gestationeerd. In Rusland verkreeg Wybrandt de rang van kapitein.34 28
R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 139. R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 140. 30 R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 140. 31 C.A.G. Bridge, History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9)13. Zie ook: R. Massie, Peter de Grote en het ontstaan van het moderne Rusland 1672-1725 (Amsterdam 1985) 414. 32 C.A.G. Bridge, History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9)14. 33 J.S.A.M. van Koningsbrugge, The Dutch Republic, Sweden and Russia, 1697-1708, and the secret activities of Cornelis Cruys and Johannes van den Bugh in; Waegemans, E., Ed., Russia and the Low Countries in the eighteenth Century (Groningen 1998) 56. RGADA, Fonds 329, 1703, Ed. Chr. 40, Cruys to Golovin, 21.06.1703, RGADA, Fond 329, 1704 Ed. Chr. 69, Cruys to Golovin, 23.05.1704, RGADA 329, 1704, Ed. Chr. 100, Overzicht van Nederlandse zee officieren die in Russische dienst traden, 01.05.1704. Oude Stijl 34 Ministerie van maritieme zaken ed., Morskoi Spisok I (St. Petersburg 1885) 420, 421. 10 29
Waarschijnlijk heeft Scheltinga vanaf dat jaar dan ook gevochten tegen Zweden vanaf Kotlin. Over zijn specifieke rol daarbij blijkt echter niets. Op een lijst van getrouwde en ongetrouwde officieren die getekend was op 19 september 1705 in St. Petersburg, staat kapitein Wybrandt Scheltinga vermeldt als zijnde niet getrouwd. De vlagofficieren op dat moment waren vice-admiraal Cornelis Cruys en de twee schout-bij-nachts, Jan van Reez en Ivan de Bozzis.35 Uit deze lijst valt af te leiden dat Scheltinga toen werkzaam was op de vloot bij St. Petersburg. Waarschijnlijk had Scheltinga een functie bij de verdedigingslinie voor Kroonslot onder bevel van Cornelis Cruys. Zeker is dat kapitein Scheltinga in 1706 het commando voerde over een aantal schepen in het eskader van vice-admiraal Cruys, dat zich bevond bij Kroonslot. Van een echte vloot kan men op dat moment nog niet spreken, maar waarschijnlijk had kapitein Scheltinga het bevel over een schip dat de Russische troepen bij Narva bevoorrade. Vanaf 1707 tot 1709 was Scheltinga bevelhebber op het schip De Narva, dat onderdeel uitmaakte van het Kotlin-eskader van viceadmiraal Cruys36 Vanaf 1707 zijn er geschreven orders van kapitein Scheltinga in het marine-archief te vinden. Op dat moment had de kapitein het bevel over een klein eskader. Zijn bevelen handelden over seinen die in zijn eskader gedaan moesten worden. Deze seinen waren noodzakelijk voor de onderlinge communicatie tussen schepen. Dit werd doorgaans gedaan door middel van vlaggen die op bepaalde punten in het tuig van het schip werden opgehangen. Zo had elke kapitein een eigen kleur vlag. De signalen die vanuit het schip van de eerste kapitein van een eskader werden gegeven, hadden betrekking op verschillende zaken. Zo kon het signaal gegeven worden om in gevechtsformatie te gaan varen in geval de vijand in de buurt was. De grootste schepen van het eskader moesten dan achter elkaar in linie37 varen om vervolgens de vijand zo efficiënt mogelijk te kunnen beschieten. Ook kon er een signaal gegeven worden om de vijand te enteren. Dit gebeurde meestal na het bombarderen van de vijandelijke schepen. De snelste schepen kregen dan het signaal om de vijand in te halen en langszij te gaan liggen. Vervolgens werd met een van man tot man gevecht geprobeerd om het vijandelijke schip te overmeesteren. Daarnaast werden in geval van weinig wind, signalen gegeven om voor anker te gaan. Deze orders werden door Scheltinga zelf ondertekend en hadden betrekking op negen kapiteins. Hieruit valt af te leiden dat Scheltinga op dat moment een zekere mate van invloed had op de vloot, hoewel hij net als degenen die onder zijn bevel stonden zelf ook nog kapitein was.38 De jaren 1706 en 1707 verliepen relatief rustig, en de vlootwerkzaamheden bij St. Petersburg beperkten zich tot het bouwen van schepen en het op verkenning sturen van eskaders. In mei van het jaar 1707 kreeg kapitein Scheltinga orders van admiraal Feodor Apraksin om met zijn eskader dat bestond uit een aantal schepen, snauwen en een brander39 te gaan kruisen aan de westzijde van het eiland Ritzaard, anderhalf mijl ten zuiden van Kroonslot. Scheltinga voerde op dat moment het bevel over de kapiteins Hay, Sivers, Bagh, de kapitein-luitenant Harbo en luitenants Helma, Smiths, Bredaal, Flaming en Traan. 40 Indien de vijand waargenomen werd moest kapitein Scheltinga seinen met de vlag van de achterste vlaggenstok en met zijn eskader terugkeren naar de vloot bij Kroonslot. Scheltinga moest 35
No.; 8 Rospis van getrouwde en ongetrouwde officieren en matrozen welke in St. Petersburg zijn. (19 september 1705 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot III, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1866) 7. 36 Ministerie van maritieme zaken ed., Morskoi Spisok I (St. Petersburg 1885) 420. 37 Vandaar ook de naam linieschip. 38 RGAVMF (Kantselarij van de Admiraliteit 1697-1728), Fond 176, inv. 1, zaak 130; Particuliere zeijnen die gedaan zullen worden door den heer capt W. Scheltinga (op ’t schip de Narva 11 mei 1707 O.S.) 28-30. 39 Een brander is een oud schip dat volgeladen werd met explosieven en brandbaar materiaal, dat recht op de vijand werd afgestuurd om haar zoveel mogelijk schade toe te brengen. 40 RGAVMF (Kanselarij van de Admiraliteit 1697-1728) Fond 176, inv. 1, zaak 130; Particuliere zeijnen die gedaan zullen worden door den heer capt W. Scheltinga (op ’t schip de Narva 11 mei 1707 O.S.) 28. 11
kanonsalvo’s afvuren om kenbaar te maken met hoeveel schepen de vijand aanwezig was.41 Over het verloop van deze missie blijkt verder niets. Vlootoperaties tijdens de eerste jaren werden op zeer beperkte schaal uitgevoerd. Verkenningmissies voeren niet verder dan net voorbij de veilige bescherming van fort Kroonslot. In augustus kreeg luitenant Theunis Traan42 orders van admiraal Apraksin om zich met zijn brander onder het bevel van kapitein Scheltinga te plaatsen.43 Scheltinga gaf hem het bevel om met zijn brander de vijand op te zoeken en aan te vallen. Indien Traan het lukte een vijandelijk schip schade toe te brengen zou de kapitein een groene vlag van de stuurboordnok van de grote ra laten waaien met een kanonsschoot.44 Dit sein was bedoeld voor de rest van het eskader om zich bij het gevecht te vervoegen. Mijns inziens was het de bedoeling van Scheltinga de vijand door middel van een brander zo veel mogelijk schade toe te brengen en daarna de verzwakte vijand gezamenlijk te verslaan. Op bevel van de Tsaar kreeg kapitein Scheltinga op 18 mei 1708 de opdracht om met zijn eskader van drie schepen, twee snauwen en een brander, de Oostzee op te gaan tot de kaap Krasna Gorka.45 Indien er vijandelijke schepen werden waargenomen moest kapitein Scheltinga zijn best doen om deze te overmeesteren. Indien de overmacht te groot was, zou hij de vloot daarvan op de hoogte stellen en zich daarbij vervoegen.46 Het is opvallend dat kapitein Scheltinga dit soort gevaarlijke missies moest ondernemen, want zeker in de beginjaren van de Russische vloot was het niet ongewoon dat er zich grote Zweedse eskaders op de Finse Golf vertoonden. Dat Scheltinga niet slechts een kapitein was en vaak verdergaande bevoegdheden verkreeg, blijkt uit een reeks ordonnanties van vice-admiraal Cornelis Cruys. Cruys gaf kapitein Scheltinga het bevel een inventaris te maken van alle schepen en hun manschappen, onderverdeeld in buitenlandse en Russische manschappen. Daarnaast was de kapitein verantwoordelijk voor de controle van het proviand op de schepen en de training van de scheepsgardisten.47 De kapiteins op het eskader van kapitein Scheltinga in 1708 waren Bezemacker, Rees, Sivers, Schoonwijk; kapitein-luitenants Harbo en luitenants Smiths en Traan.48 Dit eskader had een andere samenstelling dan die van 1707. Waarschijnlijk omdat in de beginjaren van de Russische vloot de doorstroming van marineofficieren erg groot was en buitenlandse officieren met enige ervaring vaak snel een eigen commando verkregen. Na de slag bij Poltava in 1709, waar het Zweedse leger een vernietigende nederlaag had geleden, lag het Baltische land voor de Russen open. Terwijl graaf Sjeremetev49 in het zuiden met 30.000 man de stad Riga belegerde, werd generaal-admiraal Feodor Apraksin met 41
RGAVMF Fond 176, inv. 1, zaak 130; Orders van admiraal Apraksin voor kapitein Wybrandt Scheltinga (op het schip de Olifant ten anker voor Kroonslot 7 mei 1707) 30-32. 42 Theunis Traan was in 1704 door Cornelis Cruys in Nederland aangenomen als onderofficier. In 1707 werd hij luitenant en kreeg het commando over een brander. In: Ministerie van maritieme zaken ed., Morskoi Spisok I (St. Petersburg 1885) 376. 43 RGAVMF Fond 176, inv. 1, zaak 130; 38 orders van Apraksin voor luitenant T. Traan, (11 augustus 1707 1707 O.S.) 38. 44 RGAVMF Fond 176, inv. 1, zaak 130; Particuliere seinen die bij kapitein Scheltinga gedaan zullen worden (Aktum in het schip de Narva zeilende voor de punt van Ritzaard 11 augustus 1707 O.S.) 38. 45 Zie geografische kaart. 46 RGAVMF Fond 176, inv. 1, zaak 130; Orders van de Tsaar voor kapitein Scheltinga (getekend op het schip de Domme kracht, ondertekend door admiraal Apraksin op 18 mei 1708 O.S.) 49. 47 RGAVMF Fond 176, inv. 1, zaak 130; Orders van vice-admiraal Cruys voor kapitein Scheltinga (getekend op het schip de Olifant ten anker voor Kroonslot 19 juli 1708) 52-53 48 RGAVMF Fond 176, inv. 1, zaak 130; Particuliere seinen die gedaan zullen worden bij kapitein W. Scheltinga (11 juli 1708) 51. 49 Graaf Boris Sjeremetev was veldmaarschalk van het Russische leger. Sjeremetev had tegen de Polen, KrimTartaren en de Turken gevochten. Hij was er de man naar om zich te houden aan Peters algemene orders dat het leger nooit risico mocht nemen, tenzij de situatie sterk in zijn voordeel was. Uit; R. Massie, Peter de Grote en het ontstaan van het moderne Rusland (Amsterdam 1985) 315. 12
18.000 man naar Viborg gestuurd om de stad te veroveren. Viborg was een belangrijke Zweedse vestingstad en vormde een bedreiging voor St. Petersburg. In 1706 was een aanval over land mislukt, maar nu kon Tsaar Peter zijn nieuwe vloot inzetten. Deze vloot bestond op dat moment uit fregatten en tal van galeien. Deze schepen waren zeer geschikt om landingsaanvallen en bevoorradingsmissies op de Finse kust uit te voeren. Toen in April 1710 de zee grotendeels ijsvrij was voer het Kotlin-eskader uit onder aanvoering van vice-admiraal Cruys en Tsaar Peter I als schout-bij-nacht, met als doel het leger bij Viborg te bevoorraden. Kapitein Scheltinga voerde toen het commando over het schip De Narva.50 Het leger van Apraksin werd over zee met voedsel en manschappen voorzien, tot het uiteindelijk 23.000 man telde. Op 13 juni 1710 viel Viborg in handen van de Russen. In de loop van de zomer van 1710 veroverden de Russen achtereenvolgens de steden Riga en Reval. Geheel Lijfland en Estland waren nu in handen van de Tsaar.51 In de roes van overwinning verkreeg kapitein Scheltinga op 30 oktober 1710 vanwege zijn goede diensten aan Rusland een promotie tot eersteklas kapitein. Deze promotie werd door Tsaar Peter persoonlijk verleend. Kapitein Scheltinga was op dat moment de oudste kapitein op de vloot. Helaas wordt verder niets vermeld over de leeftijd van de kapitein.52 Naar Woronezj In de herfst van het jaar 1710 werden vice-admiraal Cornelis Cruys en kapitein Scheltinga samen met een groot aantal andere officieren op bevel van de Tsaar in Woronezj ontboden in verband met de hervatting van de oorlog tegen de Turken.53 De Tsaar had al eerder tegen de Turken gevochten om een haven aan de Zwarte zee te bezetten. Dit liep echter op niets uit. Uiteindelijk maakte het vredesverdrag van Constantinopel op 3 juli 1700 een voorlopig einde aan deze oorlog. Peter I had toen zijn handen vrij om een oorlog tegen Zweden te beginnen maar Woronezj was de mogelijkheid om de Turken te verslaan en een Russische haven aan de Zwarte Zee te creëren nooit vergeten.54 Na de slag bij Poltava was de Zweedse koning Karel XII naar het Ottomaanse rijk gevlucht, waar hij de Turken probeerde te bewegen tot een nieuwe oorlog tegen de Russen. Vanwege de glansrijke overwinning van de Russen bij Poltava voelden de Turken hier echter weinig voor. Toen de Tsaar expliciet van de sultan verlangde dat Karel uiterlijk op 10 oktober 1710 zou worden uitgeleverd, werd dit door de Turken als oorlogsverklaring opgevat. Natuurlijk hadden proZweedse facties aan het hof van de Turkse Sultan een grote invloed gehad op zijn bereidheid een nieuwe oorlog te beginnen. Waarschijnlijk was dit net genoeg want op 21 november 1710 verklaarde het Ottomaanse rijk Rusland de oorlog.55
50
No. 287; Rospis van de schepen van de Tsaar voor de campagne in 1710, Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, Ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 197. No. 305; Lijst van schepen en hun commanderende officieren die op 1 mei 1710 van Kroonslot naar Viborg zullen zeilen O.S., Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 212. Zie bijlage II&III. Zie ook; Ministerie van maritieme zaken ed., Morskoi Spisok I (St. Petersburg 1885) 420. 51 R. Massie, Peter de Grote en het ontstaan van het moderne Rusland (Amsterdam 1985) 486. 52 No. 43; Promotie van Wybrandt Scheltinga tot eersteklas kapitein (30 oktober 1710 te St. Petersburg O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot III, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1866) 29. 53 Ministerie van maritieme zaken ed., Morskoi Spisok I (St. Petersburg 1885)421. 54 E.J. Phillips, The founding of Russia’s navy. Peter the Great and the Azov Fleet 1688-1714 (Londen 1995) 102. 55 R. Massie, Peter de Grote en het ontstaan van het moderne Rusland (Amsterdam 1985) 497. 13
Volgens de manuscripten van Bridge waren Cruys en Scheltinga in het voorjaar van 1711 nog in St. Petersburg.56 Dit lijkt hoogst onwaarschijnlijk omdat volgens bronnen uit het marinearchief de vice-admiraal tijdens de eerste maanden van het jaar 1711 bezig was met het op orde brengen van de Zwarte Zeevloot.57 ‘Soo haast god wil en ik gezond blijve, sal op mijn komst in Waronitz nader inspectie van de scheepbouw nemen, soo ook in Asof van schepen magazijnen en haven en na vermoogen op alle verbeteringen mijn sentiment aan uwe majesteit adviseren.’58 Dat de Zwarte Zee vloot op dat moment al sterk verwaarloosd was blijkt uit tal van berichten van vice-admiraal Cruys aan generaal-admiraal Apraksin. Cruys vroeg dan ook meerdere malen om een goede timmermeester die schepen kon bouwen en herstellen. Zo maakte Cruys melding dat het schip waar Scheltinga het bevel over kreeg, de Schorpioen59, samen met een aantal andere schepen; De Slapende Leeuw, Bloem des Oorlogs en De Schildpad te sterk verwaarloosd waren om te repareren. ‘Want die zullen nooit van eenige goede dienst zijn, de heeren Engelsen hebben daar wel sorg voor gedragen’. 60 Waarom Cruys hier de Engelsen beschuldigde voor de slechte staat van de vloot is niet duidelijk, maar duidt op onderlinge concurrentie tussen de buitenlanders op de vloot. In een brief aan Apraksin meldde Cruys later dat het beter zou zijn om schepen te bouwen tot 36 stukken geschut, omdat de grotere schepen een te grote diepgang hadden waardoor ze vast kwamen te zitten in het ondiepe vaarwater.61 Vice-admiraal Cruys was belast met de centrale verantwoordelijkheid over de uitrusting van de Zwarte Zee vloot. Scheltinga moest toezien op de uitrusting van een aantal schepen bij Taganrog. Dat blijkt uit een brief met specificaties over welke goederen in Taganrog noodzakelijk waren.62 Daarnaast had kapitein Scheltinga de verantwoording over de reparatie en uitrusting van zijn eigen schip evenals de andere kapiteins.63 De Tsaar voerde tegen de Turken voornamelijk een landoorlog, maar uit een lijst van oorlogsschepen die in de campagne tegen de Turken ingezet zou worden, blijkt dat hij het niet louter bij een landoorlog wilde laten. Hiervoor werden zelfs schepen, die Cruys ongeschikt achtte, ingezet.64 Orders kwamen om een missie naar Constantinopel te ondernemen, maar gezien de slechte staat van de vloot deserteerde er een aantal matrozen. Cruys stelde daarom voor om een paar deserteurs op te hangen of voor de kop te schieten, anders zou het onmogelijk zijn deze missie te ondernemen.65 De inspanningen van Cornelis Cruys om de vloot in Azov op orde te brengen waren echter vergeefs, want de nederlaag van de troepen van de Tsaar tegen de Turken bij de rivier de Pruth, betekende het einde voor de vloot. Met het vredesverdrag dat in 1711 gesloten werd, bereikten de Turken eindelijk hun doel. De zee van Azov viel weer in Turkse handen en de Russische scheepswerven in Taganrog en Woronezj moesten worden gesloopt. De 56 56
C.A.G. Bridge, History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 17. 57 Voor een overzicht van de schepen van de Zwarte Zeevloot en hun bemanningen, zie: RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 11; (blz 252-268) Zie bijlage IV. 58 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 11; Cruys aan Peter de Grote (3 februari 1711) 249. 59 Ministerie van maritieme zaken ed., Morskoi Spisok I (St. Petersburg 1885) 421. 60 RGAVMF Fond 233 (Kanselarij van generaal-admiraal Apraksin), inv. 1, zaak 11. Cornelis Cruys aan Apraksin (getekend te Trooitze 5 mei 1711) 44-46. 61 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 11. Cornelis Cruys aan Apraksin (getekend te Trojetsko 11 juni 1711) 7071. 62 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 31; Waarschijnlijk: Wybrandt Scheltinga aan Apraksin (Taganrog 9 maart 1711) 736. 63 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 31; Wybrandt Scheltinga aan Apraksin (Taganrog 9 maart 1711) 735. 64 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 11; Lijste der oorlogs vloot soo deese campanje op de … van weegen sijner Czaarsen Majesteit teegen den Turk staat te aggeren (Geen jaar en datum) 208. Zie bijlage V. 65 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 11. Cornelis Cruys aan Apraksin (getekend te Trojetsk 15 augustus 1711) 94-95. 14
oorlogsschepen van de Tsaar werden deels aan de Turken verkocht en deels vernietigd. Het geschut van de schepen en ander bruikbaar materieel werd naar St. Petersburg en Archangelsk getransporteerd. De admiraliteit in Woronezj werd in augustus 1711 opgegeven.66 In augustus maakte Cruys zich gereed om samen met de voornaamste zeeofficieren naar St. Petersburg af te reizen.67 Vanuit de admiraliteiten bij Trojetsko, Zerkaskie, Taganrog en Woronezj werden grote groepen marinepersoneel naar St. Petersburg gestuurd, om daar de strijd tegen Zweden voort te zetten. Zo ook kapitein Scheltinga die op dat moment nog in Taganrog zat.68 In september werden de kapiteins Scheltinga, Edwards en Degruijter naar Moskou gestuurd. De rest van de zeelieden moest achter blijven om te besparen op de kas van de admiraliteit.69 Liever hield de Tsaar geld over dan dat iedereen veilig in St. Petersburg aankwam. In Moskou kreeg kapitein Scheltinga van vice-admiraal Cruys de opdracht om toe te zien op de manschappen die vanuit Azov via Moskou naar St. Petersburg op weg waren. Cruys vroeg daarbij aan Apraksin om de officieren en het gemene volk dat van Woronezj naar Moskou kwam, enigszins te helpen gezien de tijd van het jaar en het feit dat zij vrijwillig hadden aangeboden de reis te maken zonder betaling van de admiraliteit.70 Waarschijnlijk was de situatie in Woronezj zo erbarmelijk dat de officieren de reis nog liever zonder betaling maakten dan daar te blijven. Over het verloop van de reis van Azov naar St. Petersburg blijkt verder niets. Wel zijn er vanaf 1712 veel zeeofficieren die eerst een functie hadden op de vloot bij Azov, weer in St. Petersburg te vinden. Wat het nut nu was van de zuidelijke vloot in deze tweede campagne tegen de Turken is onderhevig aan discussie. Volgens vele historici was deze vloot slecht uitgerust waardoor ze geen successen behaalde. De historicus Edward Phillips is echter een andere mening toegedaan. Volgens hem heeft deze vloot zich nooit echt kunnen bewijzen omdat Tsaar Peter er voor koos om de Turken te land te verslaan, hetgeen echter jammerlijk mislukte bij de rivier de Pruth. Voor zover bekend heeft de Zwarte Zeevloot geen ondersteunende functie gehad bij de bevoorrading van het landleger en op zowel de Zee van Azov als de Zwarte Zee is het nooit tot een echte zeeslag gekomen. Was dit wel zo geweest dan had de uitkomst wel eens in het nadeel van de Turken beslist kunnen zijn.71 Blijkbaar was volgens Phillips de Zwarte Zeevloot, hoewel slecht uitgerust, toch superieur aan de Turkse vloot. Tsaar Peter had nu in ieder geval zijn handen vrij om zich te wijden aan de oorlog tegen de Zweden in en rond de Oostzee.
66
E.J. Phillips, The founding of Russia’s navy. Peter the Great and the Azov Fleet 1688-1714 (Londen 1995) 110. 67 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 11; Cruys aan Apraksin (Trojetsko 23 augustus 1711) 102, 103. 68 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 11; Cruys aan Apraksin , bijgevoegde lijst van officieren en mindere manschap die nodig zijn in St. Petersburg (Trojetsko 23 augustus 1711) 107-108. Zie bijlage VI. 69 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 11; Cruys aan Apraksin (Trojetsko 20 7bris 1711) 104. 70 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 11; Cruys aan Apraksin (Moskou 19 8bris 1711) 158-160. 71 E.J. Phillips, The founding of Russia’s Navy. Peter the great and the Azov Fleet, 1688-1714 (Londen 1995) 112. 15
II: 1712-1714 Terug in St. Petersburg In een brief van de Nederlandse gezant Jacob de Bie, resident van de Staten-Generaal te St. Petersburg, staat dat op 23 mei 1712 kapitein Scheltinga samen met de Tsaar bevoorradingsmissies op Viborg ondernam. ‘Dhr. Scheltinga die in qualiteit van capitein ter zee van Sijne Czaarse Majesteit de beijde boven gemelde transporten na Wijborg heeft gecommandeerd verzeekert mij dat in die twee togten 37 zacken meel, en een goede quantiteijt andrie vivres beneffens eenige artillerie is getransporteerd.’72 Verder vermeldt De Bie dat de Tsaar Scheltinga tot kapitein-commandeur had Rede bij St. Petersburg bevorderd vanwege zijn goede diensten.73 Bijna elk jaar promoveerde Peter een grote groep zeeofficieren. Waarschijnlijk was er vooral in de beginjaren van de Russische vloot een tekort aan commanderende officieren. De promotie van kapitein Scheltinga was op zich een logische volgende stap, want de kapitein was inmiddels al 9 jaar in Russische dienst en had steeds een commanderende functie gehad. In 1712 was de vloot voornamelijk bezig met bevoorradingsmissies op het veroverde kustplaatsje Viborg. Scheltinga voerde op dat moment het commando over de brigantijnen, en had 17 schepen onder zijn commando.74 De vloot verkeerde echter nog in slechte staat, er heerste een groot gebrek aan zeelui en vaklieden. Dat blijkt uit een notitie van de viceadmiraal Cruys waarin hij aan Apraksin schreef het probleem op te kunnen lossen door de tekorten aan te vullen met zeelui uit Woronezj.75 Vlootexpedities in het jaar 1712 werden dan ook voorzichtig uitgevoerd en bestonden vooral uit verkenningsmissies en bevoorradingsmissies. Vice-admiraal Cruys gaf expliciet het bevel geen Zweedse schepen aan te vallen. In juli schreef de vice-admiraal dat hij samen met kapitein-commandeur Scheltinga twee vijandelijke schepen en een snauw nabij de kaap Krasna Gorka ontdekt had.76 De ochtend van de 24e juli gaf Cruys het bevel om jacht op het Zweedse eskader te maken. Hierop ging het Zweedse eskader strak onder zeil en stevende de volle zee op. Of Cruys van plan was om de Zweedse schepen te overmeesteren is niet duidelijk. Uit het volgende citaat blijkt eerder voorzichtigheid dan strijdlustigheid; ‘ik meen so god wil nog deesen avond wat verder naar buyten te zeijlen om indien ’t te doen is, den vijand so te observeren dat niet so na komt als voor deesen.’77 Volgens de manuscripten van Bridge, verordende vice-admiraal Cruys de schepen Pernau (52), Samson (40) en de Lesela (14) met een aantal brigantijnen en kleine galeien de achtervolging in te zetten. Het Zweedse eskader, waarschijnlijk niet onder de indruk, bleef liggen afwachten. Hierop stuurde Cruys het schip De Riga (52) om te helpen. De manuscripten vermelden dat het Russische eskader tot een mijl afstand van de vijand was toen Cruys het signaal gaf om de achtervolging te staken. Toen de Zweden daarna recht op de 72
De Bie, 23 mei 1712 ordinaris, ARA 195 toegang 1.01.04 inv. nr 7367I. 317. Ibidem, 318. 74 No. 425; Rospis van schepen van de Tsaar voor een missie naar Viborg in 1712, Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 282. Zie bijlage VII. 75 RGAVMF Fond 233 (kanselarij van admiraal generaal Apraksin), inv. 1, zaak 38; brief van Cruys aan Apraksin (voor Kroonslot 21 juni 1712 O.S.) 83. 76 C.A.G. Bridge, History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 19. Voor een overzicht van het eskader van Cruys was zie bijlage VIII. 77 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 38; brief van Cruys aan Apraksin (in het schip de Riga ten anker voor de Schaarse eilanden 24 juli 1712 O.S.) 83. 16 73
Russische schepen afstevende gaf de vice-admiraal het signaal om aan te vallen. Vervolgens naderden de Russen tot op schootafstand, maar kort daarop werd de order gegeven om voor anker te gaan. De volgende ochtend was de windrichting voor de Russen gunstig om de Zweden de pas af te snijden. De vice-admiraal maakte echter geen gebruik van deze mogelijkheid en het Zweedse eskader vluchtte de volle zee op.78 De voorzichtige houding van de vice-admiraal duidt erop dat hij liever de vloot intact wilde houden dan de Zweedse schepen te veroveren. Aan de andere kant was het Russische vlooteskader volgens de manuscripten veel sterker dan het Zweedse en had deze makkelijk genomen kunnen worden. De voorzichtigheid van de vice-admiraal was echter niet geheel ongegrond. Het was in die periode niet ongewoon dat een grote Zweedse vloot zich in de buurt ophield. Het zou goed mogelijk kunnen zijn dat de drie Zweedse schepen een voorhoede van een veel groter eskader vormden. In een brief aan Apraksin schreef Cruys dat de vijand tot aan Reval toe de wateren observeerde.79 In juli verscheen voor de bocht van Harriwalda een Zweeds Eskader dat uit 5 schepen en 4 galjoten bestond. Vice-admiraal Cruys dacht dat het voornaamste doel van de vijand was om de communicatie van St. Petersburg met Viborg te verstoren. Om deze reden zou het Zweedse eskader zijn schepen bijeenhouden om zo mogelijk de Russen direct aan te kunnen vallen. Waarschijnlijk behoorden de drie bovengenoemde schepen dan ook tot dit grotere Zweedse eskader.80 In augustus lukte het de Griekse schout-bij-nacht graaf De Bozzis en kapiteincommandeur Scheltinga, om met een eskader, de zee op te trekken. Het op de loer liggende Zweedse eskader zou misleid zijn door een afleidingsmanoeuvre. Russische schepen die onder de noordwal bij Scornaleka81 lagen deden alsof ze een landing zouden ondernemen.82 Tegelijkertijd liep het eskader van Scheltinga en De Bozzis uit. De 18e verkreeg Cruys bericht uit Narva, dat twee mijlen uit de kust op 16 en 17 augustus schoten waren gehoord. Cruys dacht dat het alarmschoten geweest waren omdat de vijand gesignaleerd was.83 In het dagboek van Peter de Grote vernemen we dat het eskader onder het bevel van schout-bij-nacht De Bozzis en kapitein-commandeur Scheltinga, op 16 augustus, een Zweeds bevoorradingsschip met vier kanonnen had veroverd. De 20e veroverde dit eskader de Zweedse snauw ‘Kracht’, dat een verkenningsmissie uitvoerde. Dit schip had 27 stukken geschut en werd gecommandeerd door een luitenant met 58 man onder zich. Ook werden twee galjoten veroverd. Een daarvan was afkomstig van een admiraalsschip en de andere van een commanderende officier. Deze schepen waren uitgerust met 4 kannonen en hadden 42 onderofficieren en matrozen en een luitenant aan boord. Daarnaast werden nog twee kleinere schepen vernietigd.84 Of de op de Zweden behaalde successen die het dagboek van Peter de Grote vermelden geheel voor waar moeten worden aangenomen, valt te betwijfelen. Het dagboek had immers tot doel om West Europeanen van de grootsheid van de Tsaar te overtuigen. Daarbij was geen ruimte voor het falen van Tsaar Peter’s nieuwe vloot. Zeker is in ieder geval
78
C.A.G. Bridge, History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 18, 19. 79 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 38; Cruys aan Apraksin (in het schip De Riga ten anker nabij Krasna Gorka op 28 juli 1712 O.S.) 86, 87. 80 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 38; Cruys aan Apraksin (in het schip De Riga ten anker bij Krasna Gorka op 5 augustus 1712 O.S.) 94-95. 81 Waar ligt Scornelaka. 82 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 38; Cruys aan Apraksin (in het schip De Riga ten anker bij Krasna Gorka op O.S.) 11 augustus 1712, 97. 83 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 38; Cruys aan Apraksin (in het schip De Riga ten anker bij Krasna Gorka op O.S.)19 augustus 1712, 98. 84 G.J. Deder ed., Tagebuch Peters des Grossen vom jahre 1698 bis zum schlusse des Neustadter friedens (Berlin 1773) 519. 17
dat er in de latere bronnen geen melding wordt gemaakt van een Zweedse snauw die de naam ‘Kracht’ droeg. Aan de andere kant werden er wel degelijk successen door de Russische vloot geboekt. In een brief van Cruys aan Apraksin wordt duidelijk dat de brigantijnen op 17 augustus een vijandelijk schip met 8 stukken geschut hadden veroverd. Verder was een commandopost aan de kust overrompeld en een kapitein gevangen genomen. Dat dit het eskader is waarover Scheltinga het commando voerde blijkt uit voornoemde brief van Cruys waarin hij stelde dat de brigantijnen tot aan Waggeloe85 waren. Behalve de commandeur Schoon omdat zijn schip averij had opgelopen.86 Deze commandeur Schoon maakte onderdeel uit van het eskader van de kapitein-commandeur Scheltinga.87 Over andere missies in het najaar van 1712 blijkt niets. In Oktober verkreeg kapitein-commandeur Scheltinga instructies van de vice-admiraal Cruys. Deze instructies bevatten richtlijnen voor de winterwacht op Kotlin. Toen de Finse golf helemaal bevroren was overwinterden de schepen in de haven van Kotlin. ‘Alle half uuren sullen eerst de klokken in de schepen, een voor een geluid worden, vervolgens rondom de haven, de een na den ander in ’t ronde; en bij welke sentinel of schildwagt geen geluid werd sal den officier van den wacht strak visiteren en examineren.’88 Uit deze instructie blijkt dat men nog steeds erg bang was voor een Zweedse aanval. Daarnaast kregen de officieren van de schepen het bevel het ijs rond hun schepen weg te hakken, en de schepen ijsvrij te houden. Van alle zaken moest de kapitein-commandeur een ordelijk dagregister bijhouden.89 Op 20 oktober schreef Scheltinga aan admiraal Apraksin, dat er een begin was gemaakt met het uitdelen van proviand aan de matrozen voor de maand november.90 In november was admiraal Apraksin ziek. Scheltinga wenste hem daarom een goede gezondheid toe. Ook wilde hij graag weten of een kanonschot mocht worden gelost ter ere van de dag van St. Andreas. Tegelijkertijd was Scheltinga belast met de taak om de matrozen van voedsel te voorzien.91 Daarnaast was men gedurende de wintermaanden bezig om de schepen te repareren. Om deze reden vroeg Scheltinga generaal-admiraal Apraksin om een botenmaker en sloepmeester naar Kotlin te sturen.92 Uit de brieven van Scheltinga valt naast een grote eerbied voor de generaal-admiraal Apraksin de goede zorg voor het vlooteskader bij Kotlin af te leiden. Nu de wintermaanden aanbraken zaten de hoge heren admiraals in ieder geval lekker warm bij de haard in St. Petersburg, terwijl de kapitein-commandeur de directe verantwoordelijkheid had over de vloot die bij Kotlin overwinterde. Tot in april 1713 was Scheltinga bezig het vlootpersoneel op Kotlin te onderhouden. In april vroeg Scheltinga admiraal Apraksin om meel te sturen, omdat veel van het meel op Kotlin bedorven was. Daarnaast had Scheltinga nieuw hout nodig om de kleine vaartuigen die het meel moesten transporteren op te knappen.93 De admiraal zette niet echt haast achter het verzoek van Scheltinga want zes dagen later herhaalde Scheltinga zijn bede om meel. In de pakhuizen in St. Petersburg waren slechts 388 zakken goed meel. Deze voorraad was bij lange 85
Waggeloe is waarschijnlijk het plaatsje Wekelax. Veel plaatsen werden door de Nederlander vernederlandst. RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 38; brief van Cruys aan Apraksin (In het schip De Riga ten anker bij Krasna Gorka 22 augustus 1712 O.S.) 106. 87 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 38; lijste der commandeerende officieren present op ’t esquader en brigantijnen(..) 134. Zie bijlage IX. Ministerie van maritieme zaken ed., Morskoi Spisok I (St. Petersburg 1885) 421. Kapitein-commandeur Wybrandt Scheltinga commando over de voorhoede van brigantijnen dat deel uitmaakt van het eskader van schout-bij-nacht De Bozzis. 88 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 38; Instructie voor den kapitein-commandeur Wijbrand Scheltinga (gegeven voor St. Petersburg oktober 1712 O.S.)127. 89 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 38; Instructie voor den kapitein-commandeur Wijbrand Scheltinga (gegeven voor St. Petersburg oktober 1712 O.S.)127-130. 90 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 38; Scheltinga aan Apraksin (Ritzaard de 28/29 oktober 1712 O.S.) 200. 91 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 38; Scheltinga aan Apraksin (Ritzaard de 25 november 1712 O.S.) 203. 92 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 38; Scheltinga aan Apraksin (Ritzaard de 28/30 november 1712 O.S.) 201. 93 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 64; Scheltinga aan Apraksin (Ritzaard 4 april 1713 O.S.) 29-30. 18
86
na niet genoeg. Daarom vroeg Scheltinga om overste Tollboechin, die nog 1500 zakken goed meel in zijn vesting had, de orders te geven dit in te laden en naar Kotlin te sturen.94 Waarschijnlijk gaf overste Tollboechin geen gehoor aan het verzoek van kapiteincommandeur Scheltinga. Want op 14 april vroeg Scheltinga admiraal Apraksin nogmaals om goed meel te sturen.95 Het leven op de marine was in die tijd waarschijnlijk geen pretje en er zal dan ook veel honger geleden zijn. Vooral gedurende de koude wintermaanden. Tot in april kon er wegens bevriezing niet uitgevaren worden. ‘tot dato deses legdt de zee maght vast soo ver als wij sien connen.’ 96 De Finse kust Na het veiligstellen van een groot deel van de Baltische kust, zette Peter zijn zinnen op de Finse kust. Volgens het dagboek van Peter de Grote vertrok in april 1713 een vloot van 93 galeien en 110 andere grote schepen met samen meer dan 16.000 soldaten aan boord van St. Petersburg naar Finland. De Tsaar voerde als schout-bij-nacht het bevel over de voorhoede, generaal-admiraal Apraksin over de landingstroepen en schoutbij-nacht graaf de Bozzis commandeerde de achterhoede. Deze vloot arriveerde op 8 mei om 19:00 uur bij Helsingfors waar de Zweden zich onder bevel van generaal Lybecker achter batterijen hadden verschanst. Op 10 mei arriveerde een Russisch eskader bombardeerschepen. Tsaar Peter lag met de voorhoede tegenover de stad aan de noordzijde. Graaf De Bozzis nam met de achterhoede positie aan de zuidzijde van de stad. Apraksin gaf, waarschijnlijk na een uitvoerig bombardement, het bevel een landing te ondernemen hetgeen met grote moeite lukte. De 11e mei vluchtte de vijand met achterlating van kanonnen en ammunitie. De vluchtende Zweden werden voor een groot deel gevangen genomen door de troepen van de generaal-admiraal. Eind mei werd graaf De Bozzis met dertig galeien afgezonden om naar vijandelijke schepen te speuren. 97 Volgens de historicus Anderson vertrokken op 13 mei twee vloten vanuit Kotlin. Een vloot van 200 galeien en een aantal kleinere schepen onder het bevel van Apraksin en de tweede vloot van 4 linieschepen, onder bevel van de vice-admiraal Cruys en kapiteincommandeur Scheltinga. 98 De galeienvloot van Apraksin was na de verovering van Helsingfors waarschijnlijk teruggekeerd naar Kotlin om voorraden in te slaan. Vanuit de haven van Kotlin zette de vloot van Apraksin koers naar de stad Borgå waar een troepenmacht aan land werd gezet. Zonder veel moeite werd de stad veroverd. De vloot van de viceadmiraal nam positie bij Björkö Sund, ten zuiden van Viborg.99 De vloot van de vice-admiraal Cruys werd bij Björkö Sund uitgebreid met het eskader van kapitein-commandeur Abraham Rees. In een brief van Rees aan Apraksin schreef hij dat zijn eskader van zes schepen en een galjoot, bij Zeeskar gekomen was en onder het commando van de vice-admiraal en zelfs onder kapitein-commandeur Scheltinga geplaatst 94
RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 64; Scheltinga aan Apraksin (Ritzaard 10 april 1713 O.S.) 26-27. RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 64; Scheltinga aan Apraksin (Ritzaard 14 april 1713 O.S.) 31. 96 RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 64; Scheltinga aan Apraksin (Ritzaard 10 april 1713 O.S.) 26-27. 97 G.J. Deder ed., Tagebuch Peters des Grossen vom jahre 1698 bis zum schlusse des Neustadter friedens (Berlin 1773)540-545. 98 Dit waren de schepen, De Riga 50 onder bevel van vice-admiraal Cruys, De Wijburgh 52 onder bevel van de kapitein-commandeur Scheltinga, De Pernau 50, en twee fregatten; De Samson 32 en De Standaard 28 , vergezeld door bomschip en twee snauwen en De Poltava 54 onder bevel van kapitein-commandeur Rees. Kapitein-commandeur Rees zou zich pas later bij de vloot voegen. C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 22. 99 R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 155. 19 95
werd; ’ick bidde sijn majesteit in gedachte gelieve te neemen dat soo meenige jaaren trouw en een eerlijck gedient hebbe en die ongenaade niet zal mooge verwaghte om onder commando van een ander capitein commandeur te moeten staan, wij sijn nu met den anderen geconjungeert en mij beneede Scheltinga de rang gegeeven, versoeke sijne majesteit sijn wille hierover toe gesonden werden aan de heer vice-admiraal.’100 Waarschijnlijk moest de vloot van Cruys de galeienvloot van Apraksin en het eskader van Rees bescherming bieden tegen een eventuele aanval van Zweedse linieschepen. Nadat de vloot van de vice-admiraal was uitgebreid met het eskader van Rees zette Cruys koers naar Kotlin om de vloot opnieuw uit te rusten. Er waren drie nieuwe linieschepen en twee fregatten in Reval aangekomen. Deze nieuwe schepen waren door de Tsaar in het buitenland gekocht.101 Cruys en Scheltinga kregen de opdracht om deze schepen in Reval op te halen. Op 2 juli had graaf De Bozzis bericht verzonden uit Finland, dat een Zweedse vloot bestaande uit 9 linieschepen, 2 fregatten en 4 transportschepen onder bevel van vice-admiraal Lillie bij Helsingfors aangekomen was. Waarschijnlijk om de stad te heroveren. Op 7 juli gaf de Tsaar bevel aan Cruys om bij de eerste gunstige wind in zee te gaan.102 Of dit bevel nu gegeven werd om de Zweedse vloot aan te vallen, of om de aangekochte schepen te halen wordt niet precies duidelijk. Het kan zijn dat de vice-admiraal een tweeledige opdracht van de Tsaar had gekregen. Zowel het werk van Anderson als de manuscripten van Bridge vermelden dat deze vloot tot opdracht had de aangekochte schepen uit Reval op te halen.103 In ieder geval maakt het dagboek van Peter I melding van het gegeven dat begin juli vice-admiraal Cruys met zijn eskader nabij Reval zeilende, drie vijandelijke schepen waargenomen had. Volgens de manuscripten van Bridge zou een Zweedse vloot onder bevel van vice-admiraal Lillie naar Helsingfors zijn gegaan. Van deze vloot was een eskader bestaande uit drie schepen van 56, 54 en 48 stukken geschut op verkenning gestuurd onder commando van commandeur Karl Raab. Nadat dit eskader de Russische vloot had gezien, ging zij op 10 juli voor anker bij Hoogland.104 Vice-admiraal Cruys zette volgens het dagboek de achtervolging in. Niet lang daarna liep het schip De Wijburg onder commando van kapitein-commandeur Scheltinga op de bodem vast. Kort daarop onderging het schip De Riga van de vice-admiraal Cruys hetzelfde lot. De Riga kwam snel weer los, maar het schip de Wijburg moest in brand gestoken worden om haar niet in vijandelijke handen te laten vallen.105 Volgens het Zweedse verslag van de loop der gebeurtenissen, was in juli een Russische vloot van 14 linieschepen en fregatten ontdekt. Tegen zo’n grote overmacht kon commandeur Raab niet op en hij gaf het bevel om terug te trekken en elkaar dekking te geven tijdens de terugtocht. De Russen hadden om half twee ‘s nachts de achtervolging in gezet. De drie Zweedse schepen kanonneerden hun belagers hevig en spoedig daarna werden twee Russische schepen ontmast. Een derde schip moest voor anker gaan vanwege een lek. De Wijburg, volgens de Zweden het schip van de vice-admiraal, maar in werkelijkheid het schip 100
RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 64; Abraham Rees aan Apraksin (op het schip Antonio d’padres ten anker bij zeeskar de 9e mei 1713 O.S.)47-48. 101 Victoria 50 (Engeland), Strafford 50 (Engeland), Oksford 50 (Eng), de St. Nicolai 42 (Holland), Landsdown 32 (Engeland) uit; R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 155. In G.J. Deder ed., Tagebuch Peters des Grossen vom jahre 1698 bis zum schlusse des Neustadter friedens (Berlin 1773)557, staat bij deze lijst het schip Bretagne genoemd. 102 G.J. Deder ed., Tagebuch Peters des Grossen vom jahre 1698 bis zum schlusse des Neustadter friedens (Berlin 1773)558. 103 R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 155. Zie ook; C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 23. 104 C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 23 noot 3. 105 G.J. Deder ed., Tagebuch Peters des Grossen vom jahre 1698 bis zum schlusse des Neustadter friedens (Berlin 1773) 560. 20
van kapitein-commandeur Wybrandt Scheltinga, en het schip De Moskou, kwamen dicht in de buurt van de drie Zweedse schepen. De rest van de Russische vloot was ver achter, volgens de Zweden te wijten aan slecht zeemanschap. De achtervolging duurde tot 8 uur ‘s ochtends, toen het Zweedse schip Ösel, waar Raab het commando over voerde, aan de grond liep. Spoedig daarna liep het schip de Wijburg ook aan de grond. Het lukte Raab om weer los te komen. Terwijl de Wijburg in brand werd gestoken waren de drie Zweedse schepen ontkomen en hadden zich weer bij de vloot van vice-admiraal Lillie bij Helsingfors gevoegd.106 Vijf verbrande schepen Terwijl het Cruys niet lukte de 3 Zweedse schepen te overmeesteren deed zich een ander incident voor. Vanwege de alarmerende berichten dat een Zweedse vloot zich bij Helsingfors zou ophouden, begaf graaf De Bozzis zich met zijn galeien en bombardeerschepen naar Helsingfors. De Bozzis stelde zijn schepen op langs de oever bij de andere Russische troepen en vormde een batterij om de vijandelijke schepen te kunnen verjagen. Volgens het dagboek ging de Tsaar na het bericht van de vijandelijke vloot in een snauw naar Helsingfors.107 In een brief aan de Staten-Generaal schreef de Nederlandse resident te St. Petersburg De Bie dat de Russische troepen bij het verrassen van Helsingfors vijf Nederlandse schepen hadden verbrand. Daarbij was een schipper gewond geraakt en 21 bootslui vermoord door het Russische leger. De Tsaar had hierop gereageerd door De Bie te overtuigen dat de schippers zelf aan hun ongeluk schuldig waren. Ze zouden geen zeebrieven en andere documenten hebben vertoond aan de Russische commandanten, en onder het kanonvuur van de Zweedse oorlogschepen hebben gelegen. De Griekse schout-bij-nacht De Bozzis had deze schepen daarom voor Zweedse proviandschepen aangezien. Generaal-admiraal Apraksin zou orders hebben gegeven om de schepen te overmeesteren.108 Volgens het rapport van De Bie hadden de Nederlandse schepen toen zij de Russische vloot in het gezicht kregen zich teruggetrokken in een bocht zeer ver van de stad. Ze zouden een vlag van wel tien kleden groot hebben laten waaien. Dit was bedoeld als signaal dat ze ongewapend en geen vijanden waren. Toen de schepen geënterd werden door de Russen hadden de Nederlanders vergeefs hun zeebrieven laten zien, waarop ze door de Russen werden mishandeld. Vooral de Griekse schout-bij-nacht zou een uitzonderlijke lust tot plunderen hebben gehad. ‘dat niet tegenstaande sij genoegsaam de hollantsche vleugels en vlaggen hadden konnen kennen, hij dogh de scheepen voor sweedsche proviant schepen hadde gelieven aan te sien, waar uijt klaarlijk af te neemen was dat sijn oogmerckt niet anders was geweest als sijne beurs bij dit voorval te vullen.’ Nadat de vijf schepen waren geplunderd werden ze in brand gestoken. Graaf De Bozzis hield een arme schipper nog 24 uur zonder water of brood als gevangene.109 De Bie probeerde voor de gekwetste Nederlandse zeelui schadevergoeding te verkrijgen. De Tsaar bleef van mening dat het een ongeluk was geweest, te wijten aan de zeelui zelf. Wel beloofde de Tsaar dat er een inquisitie zou komen vanwege het doodslaan van de zeelui.110 De Bie zou nog vele jaren proberen om een schadevergoeding voor de zeelui te verkrijgen tot grote ergernis van de Tsaar. Nadat De Bie de Tsaar om schadevergoeding had gevraagd vanwege de vijf verbrande schepen vertrok Peter I naar Peterhof. Vanuit Peterhof wilde de Tsaar zich met 13 106
C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 24 noot 3. 107 G.J. Deder ed., Tagebuch Peters des Grossen vom jahre 1698 bis zum schlusse des Neustadter friedens (Berlin 1773) 562. 108 De Bie, 15 juli/11 augustus 1713 ordinaris, ARA 263 toegangsnr. 1.01.04, inv. nr. 7367I. 430-434. 109 De Bie, 15 juli/11 augustus 1713 ordinaris, ARA 263 toegangsnr. 1.01.04, inv. nr. 7367I. 430-434. 110 De Bie, ? juli/ ? augustus 1713 ordinaris, ARA 263 toegangsnr. 1.01.04, inv. nr. 7367I. 439. 21
linieschepen en fregatten naar de Finse kust begeven om 8 Zweedse oorlogschepen tot gevecht uit te lokken. De zeeofficieren hadden hem dit ten strengste afgeraden. De Tsaar nam uiteindelijk het besluit niet mee te gaan. Terwijl de Tsaar in Peterhof zat kreeg hij bericht van het lot van het schip De Wijburg dat op de klippen was gelopen en daarna in brand was gestoken. Na dit gebeuren was de vloot volgens een brief van De Bie doorgezeild naar Reval om vijf schepen van 44 tot 54 stukken geschut op te halen.111 Tijdens de wintermaanden klaagde de Griekse schout-bij-nacht De Bozzis viceadmiraal Cruys aan, vanwege het laten ontsnappen van de drie Zweedse schepen in 1712.112 Mijns inziens houdt het incident van de vijf verbrande Nederlandse schepen verband met het aanklagen van de vice-admiraal en zijn commanderende officieren. Wat zou de motivatie van De Bozzis zijn geweest om Cruys pas een jaar nadat hij de schepen liet ontsnappen aan te klagen. Het is waarschijnlijk dat het De Bozzis heet onder de voeten werd omdat hij de Hollandse schippers zo bruut had afgeslacht. Door Cruys aan te klagen kon De Bozzis de aandacht die op hem werd gevestigd af leiden en aan eventuele vervolging ontkomen. Uit de aanklacht van De Bozzis kwam een proces voort. Hierin speelde de gezant Jacob de Bie ook een rol. Dat blijkt uit een brief aan raadspensionaris Heinsius waarin viceadmiraal Cruys zijn ongenoegen uitsprak over het proces dat hem ten laste werd gelegd. ‘De allermoylijckste en verdrietelijckste pasaagie in mijn 16-jaarige dienst is mij onverwagt en buyte verdienste een ongehoordt prosesz aangedaan van Haar H.° moogende ressident den heer Jacobus de Bie.’113 Of De Bie samen spande met De Bozzis is niet duidelijk. Wel is het denkbaar dat de Tsaar hierin een rol heeft gespeeld, want volgens het dagboek was de Tsaar terwijl de 5 schepen werden verbrand ook in Helsingfors. Als de Tsaar medeplichtig was aan de verbranding van de vijf schepen zou hij misschien in een kwaad daglicht bij de Heren Hoog Mogenden in de Republiek komen. Om deze reden zou het kunnen dat hij de gezant De Bie ertoe had gedwongen de vice-admiraal aan te klagen, zodat het incident overschaduwd zou worden door een proces. In ieder geval was de Tsaar bevreesd voor de reactie van de Republiek. Dat blijkt uit een brief van De Bie ‘Voorts zo versoght mij S: Mt dat ik voorgevallen ongeluk bij Helsingfors op de beste en sagste wijse aan mijne hoge heeren principaten mogte bij brengen.’114 Het proces ‘Den vice-admiraal Cruys is ordre gegeven benevens aan alle zee officieren sijn gehouden journaal van de vorige zee campagne in te geven, en sigh te verantwoorden over de volgende pointen: waarom die drie Sweedsche scheepen, daar hij dogh dertien onder sigh hadde, heeft laten eschapperen; waarom t’ schip de Wijborgh in brandt is gestooken, en waarom hij den schout bij nacht namentlijk Sijne Czaarsche Majesteijt zelf heeft verhindert die togt bij te woonen.’115 In de wintermaanden van het jaar 1713/1714 vond een proces plaats, alle commanderende officieren werden ter verantwoording geroepen. Het nu volgende verslag was de loop der gebeurtenissen volgens de vice-admiraal Cornelis Cruys. De Tsaar had niet deelgenomen aan de missie in 1713 omdat de vice-admiraal en de commanderende officieren hem dat hadden afgeraden. Het zou onverstandig zijn geweest om de Tsaar bloot te stellen aan het vijandelijke vuur. Gezien de gevolgen van het verkeerd 111
De Bie, 2 augustus 1713 ordinaris, ARA 345 toegangsnr 1.01.04, inv. nr. 7367I. 443. RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 38, Cruys aan Apraksin (St. Petersburg 14 januari 1714 O.S.)19-23. Zie ook C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 25 113 Brief van Cruys aan Heinsius, 7 januari 1714, in; De briefwisselingen van Anthonie Heinsius 1702-1720 Deel XV: 1 mei 1713-30 april 1714 bewerkt door dr. A.J. Veenendaal tot RGP deel 227 (Den Haag 1996) 397, 398. 114 De Bie, 15 juli/11 augustus 1713 ordinaris, ARA 263 toegangsnr. 1.01.04, inv. nr. 7367I. 430-434. 115 De Bie, 12 december 1713 ordinaris, ARA 2 toegangsnr. 1.01.04, inv.nr. 7367II. 3. 22 112
aflopen van de missie in 1713 stelde vice-admiraal Cruys dat het voor hem veel beter was geweest als de Tsaar getuige was geweest van de gebeurtenissen.116 Volgens het dagregister van het schip De Riga waar de vice-admiraal het bevel over voerde, was op 10 juli 1713 de wind zuidoost. De vloot verkeerde op dat moment bij Hoogland in de buurt. Na de middag werd door de kruisers sein gedaan van 3 vreemde schepen.117 Hierop werd een vergadering gehouden op het schip van de vice-admiraal met de kapiteins-commandeur Scheltinga, Rees en kapitein Van Gent. De bevelen van de Tsaar en admiraal Apraksin werden besproken. Wat deze bevelen precies waren is niet duidelijk. Cruys besloot de drie schepen te achtervolgen alleen als er voordeel op de vijand behaald kon worden. ‘s Nachts zou de vloot naar Reval zeilen om de aangekochte schepen op te halen.118 Opvallend is dat in dit raadsbesluit niet werd gesproken over wat te doen als de vijand binnen schootsafstand zou komen, of dan ook geënterd moest worden. De achtervolging werd ingezet en om 5 uur in de morgen kon de vijand van het halve dek gezien worden. Om 6 uur liep De Wijburg van kapitein-commandeur Scheltinga het schip De Riga voorbij. Om 8 uur ‘s avonds voer de vloot voorbij Hoogland en werd aanzienlijke winst op de vijand behaald. Omstreeks 11 uur ging de wind liggen, en werd bevel gegeven om de sloepen voor de schepen te plaatsen en naar de vijand te roeien. De volgende ochtend nam de wind weer iets toe en begonnen de kruisers de schepen van de vijand in te halen. Hierop begonnen de Zweden naar achteren te kanonneren.119 Om drie uur werd van het schip De Riga de rode vlag gehesen en een kanonschot gelost. Dit signaal betekende dat ‘ijder sijn best zoude doen, die konde den vijand t’abordeeren.’ Waarop de achterste schepen van de vloot avanceerden. Om 5 uur draaide de vijand bij de wind om de zuid. De vice-admiraal dacht dat de vijand op dat moment het gevecht wilde aangaan. Later bleek dat de schepen slechts aan het bijdraaien waren omdat ze in de buurt kwamen van klippen. Op dat moment bevond kapitein-commandeur Scheltinga zich zeer dicht bij de vijand. Om deze reden had hij al zijn grote zeilen en kleine zeilen ingenomen, om bij de vijand te blijven drijven. Om half 6 kwamen de achterste schepen ook dichterbij, tot ze de vijand op een musketschot genaderd was. Scheltinga riep daarop naar de vice-admiraal dat zijn schip aan de grond vast zat. Vervolgens loefde de vice-admiraal sterk op, maar liep ook aan de grond. Tegelijkertijd kwam kapitein Larsenius berichtten dat er een kanonskogel in de kruitkamer was gekomen van het schip van kapitein-commandeur Rees, bewerende dat het schip in de brand stond.120 Kapitein-commandeur Rees had volgens het verslag van Cruys bemerkt dat het schip van de vice-admiraal en die van kapitein-commandeur Scheltinga aan de grond waren gelopen. Daarna begon Rees de vijand te kanonneren. Cruys merkte op dat het hem leek dat Rees wat ver van de vijand af was en buiten schootsafstand verkeerde. Wel was Rees de vijand volkomen meester in het zeilen. Terwijl de vice-admiraal druk bezig was om zijn schip los te krijgen, draaide kapitein-commandeur Rees bij de wind van de vijand af, samen met de rest van de schepen die op dat moment een goede 4 ½ a 5 mijl van Helsingfors af waren.121 Cruys schreef verder niets over de reden waarom Rees met zijn eskader bijdraaide.
116
RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, Cruys aan Apraksin (1714 St. Petersburg O.S.) 9. RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, Extract uijt het dagregister gehouden op ’t schip de Riga van Cornelis Cruys (.. O.S.) 12-22 118 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18: copia raadsbesluit; C. Cruys, W. Scheltinga, A. Rees, W. van Gent (schip De Riga 10 juli 1713 O.S.)38. 119 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, Extract uijt het dagregister gehouden op ’t schip de Riga van Cornelis Cruys (..O.S.) 12-22 120 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, Extract uijt het dagregister gehouden op ’t schip de Riga van Cornelis Cruys (..O.S.) 12-22 121 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, Extract uijt het dagregister gehouden op ’t schip de Riga van Cornelis Cruys (..O.S.) 12-22 23 117
De vijand vervolgde toen haar koers al schietende om de vloot van de vice-admiraal Lillie te kunnen alarmeren. Op dat moment kwam de kapitein-commandeur Scheltinga aan boord bij de vice-admiraal om te vragen wat hij moest doen. De vice-admiraal Cruys ordonneerde de schepen Samson, St. Jacob en Diana om hem te helpen. Het schip De Natalia bleef bij de vice-admiraal. Om 8 uur raakte het schip De Riga weer vlot. Daarna begaf de vice-admiraal zich naar het schip De Wijburg om de situatie te bekijken.122 Op 11 juli werd op het schip De Riga een krijgsraad gehouden over het vastzitten van het schip De Wijburg. Wybrandt Scheltinga nam zelf niet deel aan deze krijgsraad. Er werd besloten alle mogelijke vlijt aan te wenden om het schip met de ankertouwen vlot te krijgen. Omdat het schip kapot was gestoten en vol water liep moest al het volk en de waardevolle spullen geborgen worden in de fregatten. Indien geen hoop meer was om het schip alsnog te bergen, zou zij in brand worden gestoken, om niet in vijandelijke handen te vallen.123 Zondag 12 juli was de wind noordwest. Nadat de Wijburg in brand was gestoken zette de vloot koers naar de Lijflandse kust. Het Zweedse eskader sloot zich weer aan bij hun vloot. Donderdag de 16e arriveerde de Russische vloot voor de stad Reval. Gedurende de namiddag vertoonde zich een vijandelijke vloot van 22 zeilen voor de haven en koerste vervolgens om de west.124 De voorzichtigheid van de vice-admiraal om de drie Zweedse schepen aan te vallen kan verklaard worden uit het feit dat zich toch een aanzienlijke Zweedse vloot nabij Helsingfors ophield. Hoewel de Russische vloot op dat moment 13 linie schepen telde, zonder de aanvulling uit Reval, gaf Cruys de voorkeur aan het behoud van de vloot. Op 22 juli 1713 werd aan boord van De Riga een krijgsraad gehouden over de beweging van de vijandelijke vloot die de 16e was gesignaleerd. Volgens het rapport van een Engelse schipper die bij Helsingfors had gelegen en een aantal malen aan boord bij de Zweedse vice-admiraal was geweest, bestond de vijandelijke vloot uit 9 schepen van 50 tot 52 stukken geschut, 3 fregatten met elk 30 kanonnen en een snauw van 10 tot 12 stukken geschut. Toen de Zweedse vloot zich bij Helsingfors in de buurt bevond waren waarschijnlijk een aantal schepen ter verkenning uitgestuurd. Daarom maakte de schipper waarschijnlijk melding van een kleiner aantal schepen dan voor Reval was gesignaleerd. Vanwege het rapport van de Engelse schipper en het feit dat zich een Zweedse vloot voor Reval had vertoond, werd door de raad besloten om direct koers te stellen naar Kotlin. Indien de vijand zich tussen Kotlin en Reval zou vertonen dan zou de Russische vloot proberen om zich daar doorheen te slaan. De vijand mocht in geen geval tijd krijgen de Russen de pas af te snijden en ze bij Reval aan vallen.125 Nadat Cruys zijn rapport had ingegeven moest kapitein-commandeur Rees zijn zienswijze op het gebeuren duidelijk maken aan de krijgsraad. Volgens Rees was er op 10 juli inderdaad krijgsraad gehouden op het schip van de vice-admiraal. Er was toen besloten om de vijand te achtervolgen. Opvallend is dat Rees melding maakte dat op 11 juli om één uur ‘s ochtends weer koers volgens de resolutie werd gesteld naar Reval in plaats van de vijand verder te achtervolgen. Van deze bewering maakte de vice-admiraal in zijn verslag verder geen melding. Dit zou op een miscommunicatie tussen Rees en Cruys kunnen duiden.
122
RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, Extract uijt het dagregister gehouden op ’t schip de Riga van Cornelis Cruys (..O.S.) 12-22 123 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Copia krijgsraad op het schip de Riga, C. Cruys, A. Rees, J. de Gruijter, P. Bezemaker,B. Edwards, H. Wessel, K. Eekholt, M. Gosselaar, N. Sinavin (op het schip de Riga 11 juli 1713 O.S.) 38. 124 RGAVMF Fond 223 (documenten van de admiraliteitsraad), inv. 1, zaak 18; Extract uit het dagregister van het schip de Riga, ondertekend C. Cruys (1714 St. Petersburg O.S.) 12-22. 125 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18: Copia krijgsraad op het schip de Riga, C. Cruys, W. Scheltinga, A. Rees, P. Sivers, B. Edwards, H. Wessel, W. van Gent, M. Gosselaar, I. Sinavin, N. Sinavin, S. Schoon (op het schip de Riga 20 juli 1713 O.S.) 38 24
Daarnaast wordt duidelijk dat het bevel van de Tsaar en Apraksin een resolutie behelsde, waarin de orders werden gegeven om de nieuwe schepen bij Reval op te halen.126 Op 11 juli verscheen tegen de dag de vijand aan zij, waarop de achtervolging alsnog werd ingezet. De kapiteins Wessel, Degruijter en Edwards maakten daarop hun aanvalsvlag bij en begonnen de vijand te kanonneren. Hierop zou de vice-admiraal evenals de beide kapiteins-commandeur de noodvlag hebben bijgemaakt om de vijand te achtervolgen. Vlak daarna was ook Scheltinga het gevecht aangegaan. Het schip van Scheltinga, De Wijburg liep echter aan de grond. Kort daarna raakte de vice-admiraal ook aan de grond. Ondertussen waren ook Rees en Gosselaar het gevecht met de voorste Zweedse schepen aangegaan. De rest van de vloot was toen een kanonsschot van hen verwijderd. Omdat de kapitein-commandeur Rees een kanonskogel in de kruitkamer kreeg zou hij zijn afgewend van de vijand. Rees maakte in zijn brief bezwaar tegen het handelen van de vice-admiraal. Volgens het 25e artikel moest de vlagge-officier op een ander schip van zijn divisie overgaan als het vlaggenschip zoveel schade had opgelopen dat zij geen dienst meer kon doen. Daarna moest de vlagge-officier door middel van seinen de rest van de vloot op de hoogte brengen. De kapitein-commandeur Rees was de eerste die formeel een klacht uitte over het handelen van de vice-admiraal.127 Toen de krijgsraad hem vroeg waarom hij toen De Riga en De Wijburg aan de grond waren gelopen, hij de vijand niet had geënterd antwoordde hij dat daartoe geen bevel was gedaan.128 Volgens de uitleg van kapitein-commandeur Scheltinga aan de krijgsraad, verkeerde hij op het moment dat de kapiteins Wessel Degruijter en Edwards op de vijand begonnen te schieten een halve mijl achter de vijand. De rest van de vloot bevond zich ongeveer 1,5 mijl achter Scheltinga. Nadat sein van het schip van de vice-admiraal was gedaan om aan te vallen, werd ook sein gedaan van het schip van Rees en kwam Scheltinga voor de wind op de vijand af. Hierop begon de vijand het schip van Scheltinga zwaar te kanonneren. De kapiteincommandeur voer lijwaarts van de vijand en stond op het punt haar te enteren. Nadat Scheltinga enige kanonschoten had gelost, liep zijn schip De Wijburg aan de grond. Volgens een aantal getuigenverklaringen van officieren had Scheltinga voordat hij aan de grond raakte de officieren bijeengeroepen en ze bevelen gegeven zich klaar te maken om de vijand te enteren.129 Naar de mening van Scheltinga hadden Rees en Degruijter de vijand kunnen enteren. Kort daarna kwam de vice-admiraal met de rest van schepen opzetten en zeilde naar het schip van Scheltinga. Cruys deed dit nadat vanaf het schip De Wijburg geroepen was naar De Riga dat ze vastgelopen was. Vervolgens liep het schip De Riga aan bakboord van de Wijburg vast.130 In het verslag van Cruys wordt bevestigd dat Scheltinga hem toeroep dat hij vast was komen te zitten. Waarom de vice-admiraal ook koers zette naar het ondiepe water is niet duidelijk, en getuigt niet van zeemanschap.131 De krijgsraad vroeg Scheltinga waarom dat hij de vijand niet had geënterd. Zowel uit het verslag van de vice-admiraal als dat van de kapitein-commandeur zelf bleek dat hij voordat zijn schip aan de grond liep, lange tijd gevochten had met de vijand. Scheltinga antwoordde hierop dat; ‘toen ick preparatie maakte [om te enteren], raakte ick aan den grondt.’ Ook vroeg de krijgsraad of de vice-admiraal seinen had gegeven toen het schip De Riga aan de grond was gelopen. Scheltinga beweerde dit niet te weten. In ieder geval waren op dat moment kapitein-commandeur Rees en kapiteins Wessel, Edwards en Degruijter het
126
Fond 223, inv. 1, zaak 18; kapitein-commandeur Rees aan Apraksin (Ritzaard 7 december 1713) 51. Fond 223, inv. 1, zaak 18; kapitein-commandeur Rees aan Apraksin (Ritzaard 7 december 1713) 51. 128 Fond 223, inv. 1, zaak 18; vraegpointen van capt commandeur Rees (.. O.S.) 65. 129 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, ondervraging van zee officieren (16 december 1716 O.S.) 119-124. 130 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, ondervraging van zee officieren (16 december 1716 O.S.) 119-124. 131 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, brief van Scheltinga aan Apraksin (Eijland Ritzaard 7 december 1713 O.S.) 55-57. 25 127
dichtst bij de vijand.132 Deze kapiteins gingen waarschijnlijk niet direct tot actie over, omdat zowel de kapitein Degruijter als Edwards en Wessel niet waren uitgenodigd op het admiraalsschip voor de krijgsraad en daarom niet op de hoogte waren van de signalen en het raadsbesluit om de vijand aan te vallen.133 Dit gegeven zou in het proces een grote rol gaan vervullen. De vice-admiraal werd dan ook ter verantwoording geroepen of dat hij de orders via de commandeurs ook aan de andere officieren had laten communiceren. Opvallend is dat de besluiten op De Riga mondeling genomen waren want zo schreef Cruys; ‘dat ik de capitein commandeurs vertrouw als braave soldaten op haar woord en eer en dat order tot abordeeren nimmer schriftelijk resoluties genoomen werden [..]. Dat ijder captein die de eer heeft Uwe Majesteit te dienen sijn pligt behoort te weten dat die resoluties principaal genoomen wierd om cours te stellen naar Reval volgens Uwe Majestijts ordre.’134 Nadat krijgsraad was gehouden met de kapiteinscommandeur en kapitein Van Gent, was er geen tijd meer om de andere officieren op de hoogte te stellen van de krijgsraad. Volgens Cruys waren de andere officieren op dat moment te druk bezig om de vijand te achtervolgen. In een raadsvergadering op 8 mei, waar alle officieren volgens Cruys van op de hoogte waren, was besloten schietgevecht met de vijand te mijden. Indien voordeel in het zeilen behaald kon worden moest tot enteren overgegaan worden.135 Volgens een verklaring van Scheltinga, Ram, Rigo en Schoon had de vice-admiraal op 8 mei krachtig bevolen dat als de vijand in de buurt kwam ieder zijn best zou doen om te enteren.136 Toen de Russische officieren de vijand konden enteren hadden zij gewacht op de vice-admiraal die hen dan voor zou gaan in de strijd. Uit een klaagbrief van de vice-admiraal blijkt dat het niet vaststaat dat deze orders aan de kapiteins-commandeur mondeling waren gegeven. Zo beweerde Cruys dat Scheltinga een ongetekend schrift had ingediend waarop de orders van de vice-admiraal stonden.137 In ieder geval blijkt uit deze verklaring dat de vijand wel aangevallen moest worden. De vice-admiraal Cruys zou dan voorgaan in de strijd, maar omdat zijn schip vastliep lukte dat niet. Verder wilde de krijgsraad weten waarom op het moment dat De Riga op de bodem liep, de rode vlag ingehaald werd. Cruys antwoordde hierop dat vanaf dat moment Rees het commando voer, en dat het onmogelijk was om in die korte tijd op een ander schip over te gaan. Cruys had wel overwogen om in het schip van kapitein Rigo over te gaan. Eer Cruys bij het eskader van Rees was gekomen, had de vijand al weer bij Helsingfors kunnen zijn en zich kunnen aansluiten bij de Zweedse vloot. Volgens kapitein Ram had de vice-admiraal gemakkelijk op een ander schip over kunnen gaan. Omdat Ram vlak langs het schip van Cruys voer op het moment dat hij vast zat.138 Kapitein-commandeur Scheltinga bevestigde dit. Naar zijn mening had de vice-admiraal makkelijk over kunnen gaan op het fregat van kapitein Ram of dat van Rigo. De vijand bevond zich op dat moment volgens Scheltinga en kapitein Rigo meer dan een halve mijl van de vlag en had dus ingehaald kunnen worden.139 132
RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, ondervraging van de kapitein-commandeur W. Scheltinga (..O.S.) 61-64 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, ondervraging van de kapitein DeGruijter(..O.S.) 75-76. RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, ondervraging van de kapitein Edwards (..O.S.) 86. RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; ondervraging van de kapitein Wessel (..O.S.) 88. 134 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, ondervraging van de heer vice-admiraal (..O.S.) 107-109. 135 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, ondervraging van de heer vice-admiraal (..O.S.) 107-109. 136 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, verklaring van den capt commandeur Scheltinga, Ram, Rigo en commandeur Schoon (16 december 1713 O.S.) 142-142: aanwezig waren bij het raadsbesluit kapiteincommandeurs Scheltinga en Rees, kapiteins Van Gent, Brandt, Eekhoff, kapiteins luitenant N. Sinavin en Bredal en luitenants Berg en Sweertman. 137 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, brief van Cornelis Cruys aan de hoog edele krijgsraad (..O.S.) 109-110. 138 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, ondervraging van den kapitein Ram (..O.S.) 133-135. 139 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, ondervraging van kapitein-commandeur Scheltinga en kapitein Rigo (..O.S.) 136-139. 26 133
Toen kapitein Rigo bij de vice-admiraal aan boord kwam was Cruys van mening dat het te laat was om de vijand nog in te halen omdat kapitein-commandeur Rees op dat moment al terug kwam.140 In ieder geval had Cruys nooit signaal gegeven voor kapitein-commandeur Rees om van de vijand af te wenden.141 Uit de getuigenverklaringen van een aantal onderofficieren bleek dat nadat de vice-admiraal de rode vlag liet zakken, de kapiteincommandeur Rees van de vijand afweek. Volgens de luitenant Feodrov Glasoff die op schip van Rees diende had Rees alle officieren van zijn schip bijeengeroepen en gezegd; ‘wij kunnen niet langer vegten naer de maal de vice admiral de roode vlag heeft neer laaten haelen.’142 Dit signaal werd door Rees dus geïnterpreteerd om zich terug te trekken. Polarisering Na de eerste verhoren bleek als belangrijkste probleem van de missie in 1713 dat viceadmiraal Cruys zijn vlag op een ander schip had moeten zetten op het moment dat De Riga op de bodem vastliep. Deze kritiek werd door de vice-admiraal afgewimpeld op zijn twee kapiteins-commandeur. Zij zouden zich niet hebben gedragen als waardige zeelui. Ten eerste waren Rees en Scheltinga schuldig aan het gegeven dat de vijand niet geënterd was. Cruys had daartoe op 8 mei duidelijk bevel gegeven. Op 11 juli werd het signaal gegeven dat ieder zijn best moest doen om de vijand aan te vallen en te enteren. Vooral kapitein-commandeur Scheltinga en de vier voorste kruisers hadden toen meer hun best moeten doen. Kapitein-commandeur Scheltinga had geen zeil moeten minderen zodat de vijandelijke commandeur geënterd had kunnen worden. Daarnaast had hij zijn post niet waargenomen. Toen de vice-admiraal dicht in de buurt kwam had Scheltinga de noordelijkste Zweed moeten aantasten. Dit alles had Scheltinga volgens Cruys verzuimd. De vice-admiraal vond het onbegrijpelijk dat de kapiteins-commandeur beweerden dat ze geen signaal tot enteren hadden gekregen. Volgens Cruys waren die duidelijk gegeven op 8 mei en 11 juli. ‘hieruit blijkt klaarlijk dat de beide capt commandeurs en de vier cruijsers geen schriftelijke ordres nog zeijnen geobserveerd hadden maar deselve veragt hebben en op die wijs den vice-admiraal alleen aan den vijand op t’offeren gesind zijn geweest.’ Cruys schreef daarnaast aan de krijgsraad dat zij in acht moesten nemen dat twee schepen op een klip vast zaten, een schip een kanonskogel in de kruitkamer had gekregen en een machtig Zweeds eskader in de buurt was. Uit dit laatste blijkt dat Cruys vreesde slaags te raken met dit Zweedse eskader.143 Over de kapitein-commandeur Rees schreef Cruys, dat hij geen artikelen had gevonden waaruit bleek dat als het eerste schip beschadigd raakt en de rode vlag neergehaald werd, de derde officier van de vloot zich terug diende te trekken. Cruys had daartoe geen sein gegeven. De bewijsvoering voor het verkeerde handelen van Rees bleek volgens Cruys uit het 6e en 8e artikel. Volgens het 6e artikel mag niemand van de vijand afwijken, pas als er aantoonbare schade aan een schip zou zijn. Volgens het 8e artikel moet de schout-bij-nacht het commando overnemen als de vice-admiraal daartoe niet meer in staat is. De punten die de vice-admiraal aandroeg tegen de handelswijze van kapitein-commandeur Rees lijken gegrond. Er werd alleen niet gesproken over de omvang van de schade dat het schip van Rees had opgelopen. 144 De wandaden van kapitein-commandeur Scheltinga motiveerde Cruys met het 11e artikel. Hieruit blijkt dat indien een schip voordeel van wind mocht hebben, de kapitein zijn 140
RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, ondervraging van kapitein Rigo (..O.S.) 138-139. RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, bericht van d’heer vice-admiraal (..O.S.) 103-105. 142 Fond 223, inv. 1, zaak 18, ondervraging van zee officieren op 16 december 1716 119-124. 143 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, Memoriaal van Cornelis Cruys aan de hoog edele krijgsraad (17 december 1713 O.S.) 145-152. 144 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, brief van Cornelis Cruys aan de hoog edele krijgsraad tot nader deductie op het geen dat de 17e deser was ingegeven (..O.S.) 156-162 141
27
best moet doen de vijand te attaqueren. Als de kapitein dit nalaat, moet hij de doodstraf krijgen. Als Cruys de toepassing van het 11e artikel overtuigend wilde maken, dan moest hij kunnen aantonen dat Scheltinga al lange tijd voordat zijn schip aan de grond liep, de vijand had kunnen enteren. Aangezien de vijand Scheltinga hevig aan het kanoneren was, lijkt het mij niet waarschijnlijk dat hij verzuimde de vijand aan boord te leggen.145 Dat de vice-admiraal volgens kapitein Ram op een ander schip had kunnen overgaan berust volgens Cruys op onkunde van de kapitein. ‘Den hoogedelen krijgsraad gelieve te weten dat den capitein Ram een veel beter ruijter als matroos of zeeman is en dat mogelijk zijn gissing in het wenden en draijen van een schip met te paard zittende op sijn ruijters gemaakt heeft.’ Wanhopig probeerde Cruys de krijgsraad van zijn gelijk te overtuigen. Uiteindelijk beriep Cruys zich op de wijze waarop Michiel de Ruijter zijn vloot organiseerde. De Ruijter zou toen hij de Engelsen in 1665 uit de zee joeg wel 4 weken nodig hebben gehad om de vloot op orde te brengen. Dit gebeuren hield totaal geen verband met de missie in 1713. De logica van deze redenatie is hier ver te zoeken. Hieruit blijkt dan ook de zwakte van de redenatie van de vice-admiraal.146 Volgens Cruys had De Zweedse admiraal Anckerstierna in 1705 toen hij een aanval op Kotlin uitvoerde zijn rode vlag ingehaald terwijl het bombardement op de Russen gewoon doorging. Hiervan zouden nog vele officieren getuigenis kunnen doen.147 De kapiteins-commandeur lieten het niet zitten bij de beschuldigingen van Cruys. Scheltinga schreef dat hij bewijs had dat hij zijn uiterste best had gedaan de vijand te overmeesteren. Wat er precies op 8 mei rond de tafel was besproken was volgens Scheltinga niet schriftelijk overgedragen en daarom niet te onderscheiden van ‘algemene discours’. Een officier diende volgens Scheltinga altijd schriftelijke orders uit te vaardigen, vooral tijdens het gevecht. De orders voor de kapiteins Degruijter, Edwards, Wessel en Schoon waren op Scheltinga’s verzoek achteraf bij Reval opgetekend. Pas toen was Scheltinga op de hoogte van de orders van de kruisers. Kapitein-commandeur Scheltinga kon de vijand niet enteren omdat hij was vastgelopen. Volgens Scheltinga heerste aan boord bij de vice-admiraal een grote wanorde. Toen De Riga werd gewaarschuwd dat de Wijburg aan de grond was gelopen, had de viceadmiraal nog voldoende tijd om op te loeven. Bijgevolg was de vice-admiraal dan niet aan de grond gelopen. Scheltinga vond de klacht dat hij zeil geminderd zou hebben voordat hij bij de vijand was onterecht. Volgens zeemansgebruik had Scheltinga het grootzeil ingenomen om een goed voorzicht te kunnen hebben op de vijand om te kunnen enteren. Scheltinga was van mening dat de vice-admiraal beter de hele nacht had kunnen opblijven en zich niet op zijn minderen had moeten verlaten. Cruys had dan de sloepen voor de boeg kunnen plaatsen om te boegseren148 toen de wind wegviel. Dankzij de nalatigheid van de vice-admiraal, was zijn schip de volgende dag ver achter geraakt. ‘Met lasteren en quade gisingen door drift tegen mij opgenomen, om sijn fouten daar meede te verschoonen, te weten dat ik niet gedaan zoude hebben als een eerlijk officier, dat kan niet beweese worden.’ Volgens Scheltinga kon de vice-admiraal niet bewijzen dat toen hij zeil had ingenomen, er ook maar een minuut was verzuimd om de vijand aan te vallen. Toen De Riga vastliep was er
145
RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, brief van Cornelis Cruys aan de hoog edele krijgsraad tot nader deductie op het geen dat de 17e deser was ingegeven (..O.S.) 156-162 146 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, brief van Cornelis Cruys aan de hoog edele krijgsraad tot nader deductie op het geen dat de 17e deser was ingegeven (..O.S.) 156-162 147 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, brief van Cornelis Cruys aan de hoog edele krijgsraad over het subject van de rode vlag (..O.S.) 163. 148 Boegseren is een scheepsterm. In geval van windstilte wordt een aantal roeischepen voor een zeilschip geplaatst om vooruit te komen. 28
genoeg tijd voor Cruys om zijn eed en plicht na te komen. De vijandelijke schepen hadden dan eenvoudig overmeesterd kunnen worden. 149 Dat de seinen van de vice-admiraal genegeerd zouden zijn, kan volgens Scheltinga niet bewezen worden. De vice-admiraal was meer geïnteresseerd in zijn eigen leven en het behoud van zijn schip dan de vijand te overmeesteren. Anders was de vice-admiraal nadat De Riga vastliep, wel overgegaan op een ander schip. Scheltinga motiveerde dit met het 24e artikel. Daarin staat dat als het admiraalsschip door averij geen dienst meer kan doen, de admiraal alle vlijt moet aanwenden om over te gaan op een ander schip. Scheltinga vond het onbegrijpelijk dat toen De Riga weer vlot kwam, de vice-admiraal het bevel had gegeven om te ankeren terwijl er nog genoeg tijd was geweest om de vijand in te halen.150 Nadat de vloot bij Reval was aangekomen had de vice-admiraal volgens Scheltinga wederom bezwaarlijk gehandeld. Cruys zou een met zout beladen galjoot hebben laten bezorgen bij zijn huis. Waarschijnlijk om zichzelf te verrijken.151 De vice-admiraal had veel meer aandacht gehad voor de veilige overtocht van het galjoot dan voor de vloot. De bemanning van het vernietigde schip De Wijburg was op bevel van de vice-admiraal overgegaan op het schip De Pernau. Dit schip stond onder het commando van de oudste kapitein Bezemacker. Uit respect had Scheltinga zich toen onder het bevel van deze kapitein geplaatst. In zijn verweer stelde Scheltinga dat Cruys tot 17 december vol lof was geweest over het gedrag van Scheltinga. Op het halve dek van het schip van de vice-admiraal had een ontmoeting plaatsgevonden tussen de kapiteins Eeckhof, Van Gent, commandeur Gosselaar, de viceadmiraal en kapitein-commandeur Scheltinga. De commandeur Gosselaar zou woorden hebben gehad met de vice-admiraal. Cruys had Gosselaar gezegd dat hij met zijn schip de vijand had moeten enteren. Gosselaar antwoordde dat hij dat ook wel van plan was indien de vice-admiraal het behoorlijke sein had gegeven.152 Tijdens deze ontmoeting zou Cruys de aanwezigen hebben gevraagd te zwijgen over het gepasseerde.153 Scheltinga was van mening dat de vice-admiraal zich er niet op kon beroepen dat de vlagsignalen die hij gaf dezelfde waren als die in Engeland en Holland. In alle landen was het gebruikelijk dat de seinen bij de vlag getekend aan de officieren uitgedeeld werden. Dit had de vice-admiraal niet gedaan.154 Volgens kapitein-commandeur Rees liet een Engelse en Hollandse vloot als deze gerangeerd lag, een rode vlag van boven waaien als signaal om het gevecht aan te gaan. De vice-admiraal zou in een geschrift zelfs vermeld hebben dat in geval van enteren, eerst in een linie gevaren moest worden. Lukte dat niet dan zouden 2 schoten gelost worden om toch te gaan enteren. De vice-admiraal had wel een rode vlag gehesen, maar dit was volgens Rees geen signaal om te enteren. Rees had geen kennis van het mondeling bevel van Cruys van 8 mei. Cruys had toen bevolen geen schietgevecht te houden, maar zo mogelijk de vijand te enteren. Volgens Rees was Scheltinga niet in staat geweest om de vijand te enteren. Het schip
149
RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, antwoord op de artikelen door de heer vice-admiraal azijn memorie aan des hoog edle en gestrenge krijgsraad tegen mij ondergetekende opgegeven, brief van kapitein-commandeur Scheltinga (St. Petersburg 21 december 1713 O.S.)169-174. 150 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18, antwoord op de artikelen door de heer vice-admiraal azijn memorie aan des hoog edle en gestrenge krijgsraad tegen mij ondergetekende opgegeven, brief van kapitein-commandeur Scheltinga (St. Petersburg 21 december 1713)169-174. 151 Zout was in die tijd erg kostbaar. 152 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; toelichting op de memorij van 22 december, kapitein-commandeur W. Scheltinga (St. Petersburg december O.S.)181-182. 153 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; memorij door den ondergeschreven tot speculatie van den hoogh edele gestrenge crijgsraad, capitein commandeur W. Scheltinga (St. Petersburg 22 december 1713 O.S.) 175-176. 154 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; toelichting op de memorij van 22 december, kapitein-commandeur W. Scheltinga (St. Petersburg december O.S.) 181-182. 29
van Rees was op dat moment vlabij Scheltinga. Om deze reden is het waarschijnlijk dat Rees daar een goede kijk op moet hebben gehad. 155 Rees kon de vijand niet enteren omdat er een kanonskogel in de kruitkamer van zijn schip was gekomen en het schip lek geslagen was. Het is verdacht dat Rees later bekende dat hij niet wist dat De Riga vastgelopen was. Toen de rode vlag werd ingehaald week hij van de vijand af. Hieruit valt te concluderen dat Rees dacht dat dit signaal bedoeld was om op te houden de vijand te na te jagen.156 Kapitein Joost Degruijter had op 9 mei instructies ontvangen om de vijand te enteren. Degruijter voerde het bevel over een klein schip. Tactisch gezien was dit een onverstandig bevel omdat de vijandelijke schepen veel groter waren. Toen er een kanonier over boord sloeg draaide Degruijter van de vijand af om de drenkeling te redden. Volgens het 25e artikel van oorlog, moest Degruijter zodra er een linie van schepen was gevormd de vijand enteren. Er was echter geen linie gevormd. Om deze reden leidde het signaal van de vice-admiraal tot verwarring. Degruijter was van mening dat de vice-admiraal had moeten overgaan op een ander schip toen De Riga vastliep.157 Kapitein Benjamin Edwards schreef dat de rode vlag niet het signaal tot enteren was, maar om het gevecht met de vijand aan te gaan. Indien de rode vlag werd gestreken moest het gevecht gestaakt worden en de linie verbroken worden. Edwards was nooit in een vergadering geroepen en wist daarom niet wat voor orders daar gegeven waren. Net als de kapiteins Degruijter, Wessel en de commandeur Schoon wist hij niet beter dan de orders als bevelhebbers van kruisers uit te voeren. Kruisers waren kleine schepen die tijdens het enteren de grote linieschepen moesten assisteren. Dit was precies wat Edwards in gedachten had. De vice-admiraal had echter nooit sein gegeven om de vijand te enteren. Edwards voer met zijn schip vlak bij De Wijburg. Hij was van mening dat er zeer weinig tijd zat tussen het moment dat Scheltinga de vijand attaqueerde en zijn schip vastliep. Om deze reden zou Scheltinga niet de tijd hebben gehad om de vijand te enteren.158 Commandeur Schoon die het bevel voerde over de snauw Natalia schreef in zijn dagregister dat hij op 9 juli orders van de vice-admiraal had gekregen om voor de vloot uit te zeilen met de kruisers. Toen kapitein Wessel signaleerde dat de vijand was gezien, werd de achtervolging ingezet. Op dat moment hees de vice-admiraal de rode vlag evenals de beide kapiteins-commandeur, waarop het vuur werd geopend. Scheltinga kwam als eerste met zijn linieschip bij de kruisers maar liep vast. Daarna kwam commandeur Schoon bij Scheltinga aan boord en vroeg hem of hij van dienst kon zijn. Schoon probeerde vervolgens De Wijburg vlot te trekken. Tegen de avond begon Schoon met het overladen van goederen.159 Hieruit blijkt dat Schoon de kruisers achterliet om met de Zweden te vechten. Schoon was van mening dat zijn snauw te klein was om de vijand te enteren. Als een linieschip dit had gedaan,
155
RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; brief van de kapitein-commandeur Rees aan de krijgsraad (St. Petersburg 17 december 1713) 183-186. Vraag aan de kapitein-commandeur Rees (21 december 1713 O.S.) 187188. 156 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; brief van de kapitein-commandeur Rees aan de krijgsraad (St. Petersburg 17 december 1713 O.S.)183-186. RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Vraag aan de kapiteincommandeur Rees (21 december 1713 O.S.) 187-188. 157 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; memorial van Joost Degruijter aan de krijgsraad (21 december 1713 O.S.) 191-192. 158 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; brief van kapitein Benjamin Edwards aan de krijgsraad (19 december 1713 O.S.) 193-194. 159 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; dagregister van de commandeur Schoon (in de snauw Natalia 12 julij 1713 O.S.) 207-208. 30
31
32
dan had hij deze zeker geassisteerd. Daarbij rekende Schoon op een signaal van de viceadmiraal om een linie te vormen conform het 25e artikel. Om deze reden was de commandeur verbaasd over de beschuldiging van de vice-admiraal dat zijn officieren de seinen hadden genegeerd.160 Het 25e artikel van het Hollandse seinboek van het jaar 1705 luidt; so den vijand, d’vlugt neemt en den admiraal oordeeld geraaden te zijn dat de geheele vloot hem zal volgen, zo sal hij so veel zeijl maaken, als hij kan den vijand agterna, en haalen het sein van rangeeren neer en schieten 2 schooten vooruijt, en alle vlagge officieren zullen het selfde doen, dan sal ieder schip sijn best doen, om den vijand t’vervolgen en aan boord te leggen.161 Uit dit artikel blijkt duidelijk dat de vice-admiraal het verkeerde sein gaf. Hij had nagelaten 2 kanonschoten af te vuren nadat de rode vlag was neergehaald. Om deze reden ontstond er verwarring op de vloot. Uit een aantal getuigenverklaringen van officieren bleek dat op De Riga alle voorbereidingen getroffen waren om tot enteren over te gaan. Het was de pech van de vice-admiraal dat hij aan de grond liep. Waarschijnlijk raakte Cruys in paniek en gaf onduidelijke seinen waardoor de drie vijandelijke schepen ontkwamen.162 De tweede aanklacht Het proces handelde tot dusver over de mislukte missie in het jaar 1713. Daar bleef het echter niet bij. Terwijl de partijen tegenover elkaar stonden vaardigde De Griekse schout-bij-nacht graaf De Bozzis in januari 1714 een klacht uit over het handelen van de vice-admiraal tijdens een missie in 1712. Tijdens het eerste gedeelte van het proces was naar voren gekomen dat de vice-admiraal schuldig was aan de verkeerde afloop van de missie in 1713. Door de toch al wankele posities van Cruys verder aan te tasten kon De Bozzis afrekenen met zijn oude concurrent. Op 24 juli 1712 had de vice-admiraal samen met kapitein-commandeur Scheltinga twee vijandelijke schepen en een snauw nabij de kaap Krasna Gorka ontdekt. Deze schepen werden enige tijd achtervolgd. De Bozzis maakte bezwaar dat de vice-admiraal de witte vlag had gehesen om de achtervolging te staken. De Bozzis was volgens Cruys in zijn journaal vergeten te vermelden dat nadat de witte vlag weer was ingenomen de vijand de Russische schepen tot een halve mijl was genaderd. Vervolgens had de vice-admiraal de rode vlag gehesen en een kanon afgevuurd als signaal om de vijand weer te achtervolgen. Toen de vijand eenmaal buiten het rif was kreeg zij de wind vol in haar zeilen. De drie Zweedse schepen konden toen met geen mogelijkheid meer worden ingehaald. Dat De Bozzis hier geen melding van maakte was volgens Cruys te wijten aan het gegeven dat de schout-bij-nacht met zijn brigantijnen wel in de buurt was, maar van ‘al wat gepasseerd is naden middag hij sullen hadde van hooren en zeggen, en dat hij s’agtermiddags gerustelijk in sijn bedde hadde leggen slaapen.’ Daarnaast had De Bozzis een vijandelijke Zweedse luitenant en bootsman uitgenodigd om beschuldigingen over de vice-admiraal te verzamelen.163 De beschuldiging van De Bozzis bleef niet bij het laten ontsnappen van de drie Zweedse schepen. Cruys zou officieren hebben aangemaand om hun paspoort op te eisen en ontslag te nemen uit Russische dienst. Daarnaast was Cruys op de hoogte geweest van correspondentie van Finse boeren met de vijand om Zweedse gevangenen te helpen 160
RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; brief van commandeur Schoon aan de krijgsraad (St. Petersburg 21 december 1713 O.S.)204. 161 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; 25e artikel uijt het Hollandse zeijn boek van ’t jaar 1705 ondertekend Anthoni Pietersson (..O.S.) 209. 162 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; vragen en antwoorden van de krijgsraad aan de kapitein Van Gent, P. Larsenius, H. Toorsen, S. Schurlovsky, B. Lebednikov, T. Bok (23 december O.S.) 210-220. 163 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Memoriaal voor den Hoog edelen en gestrengen krijgsraad getekend door Cornelis Cruys (St. Petersburg 9 januari 1714 O.S.)79-80. 33
ontsnappen.164 Cruys bracht hier tegenin dat hij in plaats van officieren aan te manen tot ontslag, hij juist een lijst van 33 personen had ingegeven bij de generaal-admiraal om te promoveren. Over de Finse Boeren schreef Cruys dat hij zijn best had gedaan om het recht te laten zegevieren. De boeren zouden zijn ondervraagd en gemarteld.165 Omdat Cruys op dat moment in Asof was liet hij deze taak over aan andere officieren166 De hoofdklacht zou zich beperken tot het laten ontsnappen van de drie Zweedse schepen. Uit het dagregister van de vice-admiraal kan gezien worden wat er precies was voorgevallen. Op 23 juli 1712 vertrok de vloot onder bevel van vice-admiraal Cruys van St. Petersburg. De wind kwam toen uit het zuidwesten. Omstreeks 4 uur na de middag werd sein gegeven van drie zeilen die omstreeks half 5 van het halve dek gezien konden worden. Deze drie schepen voeren voor de wind langs Harriwalda. Omstreeks deze tijd kwamen de Russische brigantijnen onder bevel van kapitein-commandeur Scheltinga en de Griekse brigantijnen naar buiten. Deze vloot ging ten anker aan de westzijde van Kroonslot. Tegen zonsondergang gingen de drie vijandelijke schepen ongeveer 3 mijl van de Russische vloot voor anker. Omstreeks 9 uur ging de vice-admiraal voor anker 3 werst van de rest van de vloot. Gedurende de nachts was het slecht weer. Om 1 uur ‘s nachts kreeg Cruys bericht van de gouverneur dat er 10 vijandelijke schepen in de buurt van Suijkena167 gezien waren die 40 man aan land hadden gezet.168 De 24e was de wind zuid-west. De vijand kwam toen voor de wind op de Russische vloot af. Om deze reden gaf de vice-admiraal orders aan de kapiteins Edwards, Blarij, Bezemacker en luitenant Sinavin om de vijand aan te vallen. Daarna kwamen kapiteincommandeur Scheltinga en schout-bij-nacht De Bozzis bij Cruys aan boord en werden 4 Russische brigantijnen geordonneerd om uit jagen te gaan. Omstreeks 10 uur ging de wind liggen. Luitenant Hauk werd hierop naar de schout-bij-nacht gestuurd om 7 brigantijnen voor de schepen te plaatsen om te kunnen boegseren. 169 Een dag eerder had schout-bij-nacht De Bozzis het bevel gekregen om vijf brigantijnen naar het schip van Cruys te sturen. Omdat de schepen niet kwamen, gaf de viceadmiraal nogmaals sein, waarop De Bozzis zich met zijn vijf brigantijnen bij De Riga vervoegde. Op het moment dat de vijand vernam dat de Russen aan het boegseren waren nam zij alle zeilen in en begon ook te boegseren om op volle zee te komen. Toen de brigantijnen voor het vice-admiraals schip waren geplaatst was de vijand ongeveer 2½ mijl van de Russische vloot.170 De vice-admiraal nuttigde het middagmaal met de schout-bij-nacht, de kapiteincommandeur en de kapiteins. Er werd een glas wijn gedronken op het goede succes. Na een uur geboegseerd te hebben stak een sterke westenwind op en werden de brigantijnen los gemaakt. Alle officieren werden teruggestuurd naar de schepen om hun best te doen om de vijand te veroveren. Het was al te laat, de 3 vijandelijke schepen waren al buiten het rif en voeren recht tegen de wind ten opzichte van de Russische vloot die daarom grote moeite had de Zweden te bereiken. Hierop liet de vice-admiraal een witte vlag waaien en werd een schot gelost om de achtervolging te staken. De vier voorste kruisers onder bevel van kapiteins Blarij, Edwards, Bezemacker en luitenant Sinavin minderden daarop zeil en bleven drijven 164
RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Memorie van Cruys aan Apraksin (27? 1713 O.S.) 309-313. RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Memoriaal voor den Hoog edelen en gestrengen krijgsraad getekend door Cornelis Cruys (St. Petersburg 9 januari 1714 O.S.) 79-80. 166 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Memorie van Cruys aan Apraksin (27? 1713) 309-313. 167 Waarschijnlijk wordt met Suijkena het plaatsje Sakiervi bedoeld. 168 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Extract uit het dag register gehouden in des ondergeschreven viceadmiraals schip Riga (ingegeven op 18 october 1712) 248-261. 169 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Extract uit het dag register gehouden in des ondergeschreven viceadmiraals schip Riga (ingegeven op 18 oktober 1712 O.S.) 248-261. 170 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Extract uit het dag register gehouden in des ondergeschreven viceadmiraals schip Riga (ingegeven op 18 oktober 1712 O.S.) 248-261. 165
34
met slechts het marszeil opgetuigd. De rest van de vloot probeerde op dat moment naar buiten te laveren om zich bij de vier voorste kruisers aan te sluiten.171 Toen de vijand vernam dat de Russen de achtervolging staakten, koersten zij met volle zeilen recht op de Russen af. De vice-admiraal seinde daarop met de rode vlag van de voorsteng en een kanonschot. ‘Dat ieder die konde sijn best zoude doen om den vijand te vervolgen en aan te tasten.’ Na dit signaal stak de vijand alle zeilen bij en koerste snel om de noord de volle zee op. Omdat de wind sterk was komen opzetten, werden de kanonnen vastgezet en de onderste rij luiken gesloten. Daarna zetten de Russen de achtervolging in. Volgens Cruys was kapitein Blarij op dat moment een ½ mijl van de vijand verwijderd. Daar vlak in de buurt bevonden zich kapitein Edwards en luitenant Sinavin. Kapitein Bezemacker verkeerde een werst beneden luitenant Sinavin. De vice-admiraal weer een werst onder Bezemacker en de kapiteins Walrond en Wessel voeren ongeveer 1 ½ werst bij de viceadmiraal vandaan in de buurt bij Kroonslot. 172 Tegen de nacht streek de vice-admiraal de rode vlag en liet de ankervlag waaien, waarop de vloot in de buurt bij de St. Alexander schans ten anker kwam. De vice-admiraal staakte de achtervolging, omdat naar zijn mening de schepen in wanorde de vijand najoegen en het te lang zou duren om met laveren voorbij het rif te komen. De voorste kruisers konden volgens Cruys net boven het rif zeilen terwijl hij nog zeker drie slagen moest maken om daar te komen. Daarnaast had de vijandelijke commandeur zijn fok dichtgegeid. Volgens Cruys was dit een sein om de Zweedse vloot te waarschuwen. Een half uur nadat de Russische vloot ten anker kwam draaide het vijandelijke eskader om de zuid. Behalve het bericht van de gouverneur waren geen andere vijandelijke schepen waargenomen. Nadat de vijand was ontsnapt ankerden zij ongeveer 4 mijl van de voorste Russische schepen.173 De 25e juli werd luitenant Bok op verkenning uitgestuurd. Volgens zijn rapport kon met geen vaartuig voorbij de vijand gekomen worden. De 27e maakte deze luitenant melding dat de vijandelijke vloot van 8 schepen bij Suijkna was geweest en een dorp had geplunderd.174 Naast de aanvoering van het dagregister reageerde Cruys op de beschuldiging van De Bozzis door de krijgsraad van zijn onbekwaamheid te overtuigen. De Griekse schout-bij-nacht had volgens Cruys elk jaar wel wat tegen hem of zijn officieren ingebracht. ‘Dog contrarie sijn gedagten geemploijeert om altijd twist, krakeel aan te rigten en jaloezij tussen de Russe natie en de zeeluiden voor te brengen.’ Cruys vervolgde zijn klaagzang door de carrière van de schout-bij-nacht vanaf het jaar 1705 te beschrijven en riep andere officieren op om te getuigen over de negatieve rol van De Bozzis. Allereerst riep Cruys de kapitein-commandeur Wybrandt Scheltinga op. Scheltinga had een aantal jaren op het eskader van De Bozzis gediend en kon derhalve getuigen over de incompetentie van de Griek.175 Over de reactie van Scheltinga blijkt verder niets. Om de krijgsraad van zijn goede zeemanskunsten te overtuigen beschreef Cruys zijn eigen carrière vanaf 1672. ‘Ik hebbe d’eere gehad onder vier grote admiraals te dienen, namentlijk Bankart, De Ruyter, Tromp en Kalenburg, maar die deeden ’t op een andere wijs als den Grieksen schout-bij-nacht gedaan heeft en nog doet.’ Hoewel Cruys volgens eigen zeggen een goed zeeman was kwam hij niet met overtuigende redenen waarom dat de drie 171
RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Extract uit het dag register gehouden in des ondergeschreven viceadmiraals schip Riga (ingegeven op 18 oktober 1712 O.S.) 248-261. 172 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Extract uit het dag register gehouden in des ondergeschreven viceadmiraals schip Riga (ingegeven op 18 oktober 1712 O.S.) 248-261. 173 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Extract uit het dag register gehouden in des ondergeschreven viceadmiraals schip Riga (ingegeven op 18 oktober 1712 O.S.) 248-261. 174 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Extract uit het dag register gehouden in des ondergeschreven viceadmiraals schip Riga (ingegeven op 18 oktober 1712 O.S.) 248-261. 175 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Extract uit het dag register gehouden in des ondergeschreven viceadmiraals schip Riga (ingegeven op 18 oktober 1712 O.S.) 248-261. 35
Zweedse schepen niet overmeesterd konden worden. De zwakte van zijn redenering blijkt vooral uit de volgende uitspraak; ‘als een commandant over een vloot of esquader op ’t aangeven van botte en onweetende menschen, altijd reeden zoude moeten geven van zijne orders en zeijen, dan waar ‘t voor soo een commandant ongelukkig en niet te hoopen dat ooijt iets goeds zoude doen.’176 De vice-admiraal wilde geen dienst meer doen eer dat de zaak was opgelost.177 De getuigen Nadat de vice-admiraal de krijgsraad duidelijk had gemaakt wat er volgens hem precies was gebeurd tijdens de missie van 1712, beriep Cruys zich op reeds ingegeven geschriften van de commanderende officieren over de loop der gebeurtenissen.178 Uit de datering van deze geschriften blijkt dat er begin 1713 al onderzoek was gedaan naar de slechte afloop van de missie in 1712. Waarom dit onderzoek pas in 1714 tijdens het proces een rol ging spelen is niet duidelijk. In januari 1714 behandelde de krijgsraad de geschriften van kapitein-commandeur Scheltinga. Scheltinga vermeldde dat hij op 24 juli 1712 tussen 5 en 6 uur ‘s morgens aan boord bij de vice-admiraal was geweest. Op dat moment laveerden kapitein Edwards, commandeur Blarij en luitenant Ivan Sinavin naar buiten om de west. Scheltinga kreeg daarop orders om 4 Russische brigantijnen naar kapitein Edwards te sturen. Deze brigantijnen moesten kapitein Edwards assisteren in geval de aanval werd ingezet of als de wind ging liggen. Scheltinga gaf orders aan kapitein luitenant Bredaal, luitenants Schelling, Meijer en Gries om met hun brigantijnen naar kapitein Edwards te varen. Toen Scheltinga op het halve dek van het schip van de vice-admiraals stond, zag hij twee Zweedse schepen en een snauw die zich om de zuid179 bevonden. Er waaide toen een westenwind. Vervolgens kreeg Scheltinga de opdracht om nog een brigantijn naar het schip van de vice-admiraal te sturen. Daarop kwamen twee brigantijnen gecommandeerd door de kapiteins Van Gent en Turnhoudt. Toen de wind ging liggen gingen zij met hun schepen180 het admiraalsschip boegseren. Omstreeks 10 uur begon het te waaien uit het westen en gingen de vice-admiraal in De Riga en kapitein Bezemacker in De Wijburg onder zeil. Hierop begaf Scheltinga zich weer naar zijn brigantijn. Volgens zijn gissing waren de vijandelijke schepen ongeveer 3 mijl verwijderd van de Russen. De kapiteins Edwards, commandeur Blarij en de luitenant Sinavin waren een flink stuk opgeschoten. De vice-admiraal deed toen zijn best om bij hen in de buurt te komen.181 Commandeur Jan Blarij voer het commando over het schip De Samson en gaf woensdag 23e juli sein van twee Zweedse schepen en een snauw. Op dat moment bevonden de snauw Lizette en de Samson zich in een windstilte. Er werd sein gegeven dat de vijand gezien was. Tegen de avond ging de Samson voor anker terwijl de vijand bleef zeilen tot het donker werd. De wind was op dat moment zuid-west en het onweerde. De vijand bevond zich toen 3 mijlen van commandeur Blarij. Op donderdag 24 juli kreeg commandeur Blarij samen met kapitein Edwards en luitenant Sinavin bevel om de vijand na te jagen. Om 10 uur viel de wind weg. Kort daarna kwam luitenant Gries met zijn brigantijn bij commandeur Blarij om te 176
RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Littra B, Demonstratie van vice-admiraal Cruys tegen de verraderlijken Griekse Schout bij Nacht (20 oktober .. O.S.) 262-283. 177 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Memorie van Cruys aan Apraksin (27 oktober 1713 O.S.) 309-313. 178 RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; lijst van schepen en officieren (ingegeven door C. Cruys 2 februari 1713 O.S.) 342-346. Zie bijlage X. 179 ‘Om de zuid’ betekent hier aan de zuidkant van de Finse golf net voorbij de ronding. 180 De scheepstypen schampavien, brigantijn en berkentijn worden nogal eens door elkaar gehaald. Waarschijnlijk omdat ze nogal veel op elkaar lijken. 181 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Artikelen ingegeven door W. Scheltinga (St. Petersburg 7 februari 1713 O.S.) 347-348. 36
boegseren. Blarij had met Gries afgesproken dat als de vijand geënterd zou worden hij bij Blarij zou komen om te assisteren. De vice-admiraal had in eerste instantie de Griekse brigantijnen de order gegeven om de drie voorste schepen te boegseren, maar die kwamen volgens Blarij allen te laat zodat ze geen dienst konden doen. Omdat het erg koud was hadden de mannen grote moeite met boegseren van de schepen. Volgens kapitein luitenant Fokke Kramer, die op de Samson voer, konden zowel de Griekse als de Russische brigantijnen niet vastmaken vanwege de kou.182 Op het moment dat bevel werd gegeven om te boegseren was de vijand 2½ mijl van Blarij, Edwards en Sinavin verwijderd. Omstreeks drie uur gaf de vice-admiraal sein om de jacht te staken. De voorste drie Russische schepen bleven toen met hun marszeilen drijven. Kort daarop voer de vijand recht op hen af en naderde tot ongeveer ¾ mijl. Daarna draaide de vijand bij om de noord en gaf de vice-admiraal sein om de vijand na te jagen. Blarij schreef dat ze er niet in slaagden om bij de vijand te komen. Toen de vice-admiraal zijn ankervlag liet waaien was de vijand twee mijl windwaarts west-noord-west van de Russische schepen buiten het rif. Omdat de Zweden op volle zee verkeerden en de Russen onder de kust in de Finse golf lagen kon de vijand met geen mogelijkheid worden ingehaald.183 Kapitein Benjamin Edwards voer met zijn schip De Pernau vlak bij het schip De Samson van commandeur Blarij. De 24e juli kreeg Edwards schriftelijke orders van de viceadmiraal dat indien hij bij de vijand kwam, hij de andere schepen moest assisteren. Toen het om 10 uur windstil werd verschenen kapitein luitenant Bredaal en kort daarna 7 Griekse schampavien.184 Edwards verdeelde de schepen om te kunnen boegseren, echter zonder effect vanwege de kou. De getuigenis van Edwards is vervolgens hetzelfde als die van Blarij met het verschil dat volgens Blarij de Griekse brigantijnen te laat kwamen.185 Toen commandeur Blarij sein gaf van de drie vijandelijke schepen kwam het eskader van de vice-admiraal naar buiten. Kapitein Pieter Bezemacker kreeg mondelinge orders van de vice-admiraal om met zijn schip De Wijburg de voorste schepen te assisteren in geval de vijand werd aangevallen. De brigantijnen hadden kapitein Bezemacker tijdens de windstilte korte tijd geboegseerd, maar vanwege de kou werd dit gestaakt. Daarna was het onmogelijk om de vijand nog te kunnen inhalen, omdat de Zweden al op de volle zee voeren.186 Volgens kapitein Joost Degruijter die op het vice-admiraalsschip voer, kregen Blarij en Edwards als eerste het bevel om de vijand na te jagen. Kort daarna kreeg ook kapitein Bezemacker dit bevel. Kapitein luitenant Bredaal en de luitenants Gries, Meijer en Schelling kregen vervolgens het bevel om zich bij de voorste schepen te voegen. Vanaf tien uur werd er geboegseerd. De Riga door de brigantijnen van kapiteins Van Gent en Turnhoudt. Luitenant Hauk werd naar de Griekse schout-bij-nacht gestuurd om haast te maken met de Griekse schampavien die ook moesten assisteren in het boegseren. Degruijter vermeldde dat hij samen met de vice-admiraal de vijand vervolgd had tot ¾ mijl buiten de Alexander schans. Opvallend is dat kapitein Degruijter de enige was die het verhaal van de vice-admiraal bevestigde dat hij 23 juli tijding had gekregen van 8 vijandelijke schepen en een snauw bij Suijkena.187
182
RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door kapitein luitenant Fokke Kramer (13 februari 1713 St. Petersburg O.S.) 409-410. 183 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door kapitein Jan Blarij (8 februari 1713) 351354. 184 Volgens het verslag van Cruys ging het hier om brigantijnen. 185 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door kapitein Benjamin Edwards (8 februari 1713 O.S.) 355-358. 186 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door kapitein Pieter Bezemacker (10 februari 1713 O.S.) 359-360. 187 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door kapitein Joost Degruijter (.. O.S.) 379380. 37
Kapitein Van Gent schreef dat hij met zijn brigantijn op 23 juli 1712 een mijl buiten Kroonslot voor anker ging. Op dat moment was hij in de buurt van het schip van de viceadmiraal. Nadat op 24 juli de vier brigantijnen naar commandeur Blarij, kapitein Edwards en luitenant Sinavin waren gestuurd, begonnen Van Gent en Turnhoudt het schip van de viceadmiraal te boegseren. Vervolgens stuurde de vice-admiraal 7 schampavien naar de voorste kruisers om te boegseren. De vice-admiraal had de Griekse schout-bij-nacht geordonneerd 5 schampavien te sturen, maar die kwamen te laat. Toen het om twaalf uur begon te waaien werden de schampavien los gemaakt en de zeilen gehesen om de vijand te vervolgen. De viceadmiraal deed sein voor de kapiteins Walrond, Wessel en de luitenant Jermolij om hem te volgen. In de namiddag streek de vice-admiraal de rode vlag. Volgens Van Gent was er toen geen mogelijkheid meer om de vijand te achterhalen.188 Kapitein Wessel vermeldde dat de vice-admiraal omstreeks 18:00 uur sein deed om voor anker te gaan. De vijandelijke schepen waren toen ver buiten het rif.189 Het verhaal van kapitein Edwards kwam niet overeen met dat van kapitein-luitenant Bredaal. Op 24e juli om 7 uur in de morgen gaf Scheltinga het bevel aan kapitein-luitenant Pieter Bredaal, en de kapiteins van de drie andere brigantijnen om naar de voorste 4 schepen te gaan, om hen te assisteren. Toen Bredaal zijn schip vast maakte aan de Pernau waren er volgens hem nog geen schampavien aanwezig. Dat in tegenstelling tot het verhaal van kapitein Edwards. Volgens Bredaal kwamen de schampavien pas rond het middaguur bij het vlooteskader. Bredaal had orders gekregen om bij het schip van kapitein Edwards te laveren en te assisteren.190 Kapitein-luitenant Theunis Traan voer op het schip De Riga onder bevel van de viceadmiraal. Hij schreef in zijn verslag dat ‘s ochtends tussen 6 en 7 uur 4 Russische brigantijnen naar de voorste 3 schepen koersten. Dat was dus ver voor 10 uur, toen de wind ging liggen. Op dat moment werd volgens Traan kapitein-luitenant Hauk naar De Bozzis gezonden met het bevel 7 schampavien naar de voorste kruisers te sturen. Daarnaast moest De Bozzis nog eens 5 brigantijnen naar De Riga sturen om te boegseren. Kort daarna verschenen 2 Russische brigantijnen die waren afgezonden door kapitein-commandeur Scheltinga. Deze brigantijnen werden omstreeks 10 uur voor De Riga gespannen. Traan beschreef dat hij toen zag dat 7 schampavien naar buiten roeiden. De 5 overige schampavien bleven echter stil liggen. Om half elf deed de vice-admiraal sein voor de Griekse schout-bij-nacht om direct met de schepen te komen. Kort daarop kwamen 5 schampavien. Vier werden voor De Riga gespannen om te boegseren. Tussen 11 en 12 uur nam de wind toe. De brigantijnen en schampavien werden van de schepen losgemaakt en de zeilen werden bijgezet. Voor de kapiteins Walrond, Wessel en luitenant Jermolij werd sein gedaan om de vice-admiraal te volgen.191 Kapitein-luitenant Christoffel Hauk schreef dat hij tussen 6 en 7 uur in de morgen vier Russische brigantijnen naar de jagende schepen zag koersen. Vervolgens werden de vier brigantijnen verdeeld, één bij ieder schip. Toen tussen 9 en 10 de wind ging liggen werd Hauk naar de heer schout-bij-nacht De Bozzis en de kapitein-commandeur Scheltinga gestuurd om orders te geven. De Bozzis moest 7 schampavien naar de 4 jagende schepen sturen en 5 naar het schip van de vice-admiraal, om te helpen boegseren. Toen roeide de kapitein-luitenant naar Scheltinga om orders te geven. De kapitein-commandeur gaf bevel aan Van Gent en Turnhoudt om met hun brigantijnen naar het schip van de vice-admiraal te gaan. Zij kwamen om 10 uur aan en begonnen met 6 chaloupen het schip De Riga te boegseren. Tegelijkertijd 188
RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door kapitein W. Van Gent (20 februari 1713 O.S.) 383-384. 189 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door kapitein Hendrik Wessel (..O.S.) 395-398. 190 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door kapitein luitenant Pieter Bredaal (St. Petersburg 13 februari 1713 O.S.) 399-400 191 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door kapitein luitenant Theunis Traan (..O.S.) 417-420. 38
voeren de 7 schampavien naar buiten om de drie jagende schepen te assisteren. De overige 5 bleven stil liggen. Om half elf signaleerde de vice-admiraal Cruys De Bozzis om direct met de overige 5 schampavien te komen. Uiteindelijk kwamen 4 schampavien boegseren. Om 11 uur nam de wind toe en om 12 uur werden de zeilen bijgezet en maakten de brigantijnen en schampavien los. Op dat moment bevond de vijand zich 3 mijlen bovenwinds van Hauk. Korte tijd daarna kregen kapiteins Walrondt, Wessel en luitenant Jermolij orders om onder zeil te gaan en hun best te doen om de vice-admiraal te volgen.192 Luitenant Court Jensen die op het schip De Samson diende, maakte in zijn verslag melding dat de Russische brigantijnen bij hen kwamen toen de wind ging liggen. Daarnaast kwamen 2 Griekse brigantijnen om te helpen met boegseren. Vanwege de kou konden de manschappen op deze schepen geen dienst doen. Wat voor bevel de Griekse officieren hadden wist de luitenant niet.193 Luitenant Gries die samen met kapitein luitenant Bredaal en de luitenants Meijer en Schelling met de 4 brigantijnen bij de kruisers kwam, schreef dat hij de schampavien wel had gezien, maar niet wist wat ze gedaan hadden.194 Luitenant Hans Jurgen Schelling die bij de snauw Lizette van luitenant Sinavin voer, wist ook niet wat de schampavien hadden gedaan.195 Luitenants Peter Harbo en Pieter Flaming die met de kapiteins Turnhoudt en Van Gent op de brigantijnen dienden, schreven dat zij op bevel van kapitein-commandeur Scheltinga het schip van de vice-admiraal hadden geboegseerd. Peter Harbo wist niet hoeveel schampavien zich bij de kruisers hadden vervoegd en wat ze hadden gedaan.196 Waarschijnlijk kwamen de schampavien te laat omdat de wind alweer begon op te zetten. Na de verhoren van de zeelieden over het verloop van de missie in 1712, raakte de vice-admiraal opnieuw in een schriftelijk conflict met de Griekse schout-bij-nacht De Bozzis. De Griek wilde 4000 matrozen oproepen om tegen de vice-admiraal te getuigen. Hierop antwoordde Cruys dat geen matroos noch soldaat over bevelen of signalen tegen een vlagman kon getuigen omdat ze niet wisten wat de bevelen waren. Daarnaast zou het grootste gedeelte van de matrozen en soldaten zeeziek zijn geweest. Cruys ontkende wederom correspondentie met de Finse boeren te hebben gehad omdat hij toen in Taganrog was en prins Mensjikov de vloot had gecommandeerd. De Bozzis stelde voor om de Finse boeren nog eens te pijnigen, zodat ze zouden bekennen. De Bozzis maakte bezwaar tegen het handelen van de viceadmiraal, die volgens hem de vijand had moeten aanvallen. Cruys bleef bij zijn standpunt dat de vijand te ver weg was en met geen mogelijkheid ingehaald kon worden. De bovenstaande getuigenverklaringen lijken deze veronderstelling te bevestigen. De vier jagende kruisers waren volgens De Bozzis nadat Cruys de witte vlag hees en een kanonschot loste omgedraaid. Cruys was van mening dat de kapiteins Bezemacker, Edwards, Blarij en Sinavin op dat moment bleven drijven met kleine zeilen. De kapiteins bevestigden dit in hun geschriften. Het lijkt er op dat De Bozzis Cruys inderdaad valselijk had beschuldigd. Over de beschuldiging van De Bozzis dat Cruys officieren had aangemaand om zijn Majesteits dienst te verlaten blijkt niets. De vice-admiraal had in een brief om uitleg gevraagd van deze beschuldiging, maar De Bozzis zweeg hier verder over.197 192
RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door kapitein luitenant Christoffel Hauk (Ritzaard 19 februari 1713 O.S.) 427-434. 193 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door luitenant Court Jensen (Ritzaard 20 februari 1713 O.S.) 451-454. 194 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door luitenant Marcus Gries (St. Petersburg 13 februari 1713 O.S.) 447-448. 195 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door luitenant Hans Jurgen Schelling (18 februari 1713 O.S.) 455-456. 196 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door luitenant Pieter Flaming (St. Petersburg 24 februari 1713 O.S.) 469. Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door luitenant Peter Harbo (St. Petersburg 15 februari 1713 O.S.) 473-474. 197 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; brief van Cruys aan Apraksin (..O.S.) 489-497. 39
Nadat De Bozzis nogmaals dezelfde beschuldigingen had geuit volgde een reeks verhoren. Opvallend daarbij was dat kapitein Edwards schreef dat op 25 juli de vijandelijke schepen langzaam werden ingehaald. De wind was toen zuid-west en het was helder weer. De vijand lag toen onder de noord en voer noord-west ten opzichte van het schip van Edwards.198 Volgens kapitein Turnhoudt zouden kapiteins Edwards en commandeur Blarij de vijand ingehaald kunnen hebben zou de vice-admiraal niet de witte vlag hebben gehesen. Of Turnhoudt dit goed kon beoordelen valt te betwijfelen aangezien hij met zijn brigantijn bij het schip van de vice-admiraal voer.199 Later bleek dat kapitein Turnhoudt had gezegd dat hij van kapitein Edwards en commandeur Blarij gehoord had, dat als de witte vlag niet gehesen was de vijand overmeesterd had kunnen worden. Kapitein Edwards ontkende dit ooit gezegd te hebben. Naar zijn mening had de vijand de 25e juli wel ingehaald kunnen worden.200 Uit een aantal getuigenverklaringen bleek dat de Russische schepen onmogelijk de vijand hadden kunnen inhalen omdat deze al buiten het rif waren.201 Jan Blarij schreef dat op 25 juli de vijand aan de noordwal lag, 3 mijl van hem verwijderd.202 Vervolgens werd de vice-admiraal Cruys gevraagd waarom dat hij zo vroeg de witte vlag had gehesen en waarom dat hij de vijand die de 25e en 26e nog gesignaleerd was, niet had opgezocht. De krijgsraad vroeg zich af waarom op 24 juli luitenant Hauk werd afgezonden naar de schout-bij-nacht, terwijl er kostbare tijd verloren ging. Tijd die gebruikt had kunnen worden om bij de vijand te komen.203 De reden dat Cruys het bevel gaf om de achtervolging te staken, was omdat de vijand toen 1½ mijl recht in de wind ten opzichte van de Russische vloot voer, die nog binnen het rif lag. Om de vijand in te halen zou met korte rakken gelaveerd moeten worden. Omdat de wind gedurende 2½ uur sterk kwam opzetten moesten de kanonnen op het onderste dek worden binnengehaald. De vijand was toen reeds op volle zee zodat zij buiten bereik was. Het belangrijkste argument dat Cruys aandroeg was dat de vijand naar alle waarschijnlijkheid zijn eskader in het gezicht had. De vice-admiraal kwam tot deze conclusie toen hij zag dat de vijand met sein fok geide. Dit zou een signaal zijn geweest voor de rest van de Zweedse vloot. Indien de achtervolging werd voortgezet zou volgens Cruys met geen mogelijkheid voordeel in het zeilen behaald kunnen worden omdat het zeker drie uur zou duren voordat het Russische vloot buiten het rif zou komen.204 De vice-admiraal was van mening dat het onmogelijk was om de vijand in te halen op e de 25 en 26e, omdat daarvoor gelaveerd moest worden. De drie vijandelijke schepen zouden dan tijd hebben gehad om bij haar eskader te komen. Daarbij kwam dat het van de 30e tot de 11e augustus stormachtig weer was zodat de brigantijnen de zee moesten verlaten. Cruys had luitenant Hauk afgezonden om een gedeelte van de brigantijnen naar de jagers te sturen. Er
198
RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door kapitein Edwards (..O.S.) 505-506. RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door kapitein Turnhoudt (..O.S.) 513. 200 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Extract van het verhoor over de affaires van het jaar 1712 in de maand juli (..O.S.) 644-650. 201 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Antwoord op de pointen door luitenants Court Jensen en D. Sweertman (..O.S.) 529-531. 202 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; antwoord op de pointen door kapitein Jan Blarij (11 januari 1714 O.S.) 515-516. 203 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Vraagpunten van de krijgsraad (..O.S.)581-582. 204 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; antwoord op de pointen door vice-admiraal Cornelis Cruys (14 januari 1714 O.S.) 585-586. 40 199
41
42
zou volgens Cruys veel tijd verloren zijn gegaan indien de brigantijnen eerst naar zijn schip waren gekomen.205 Blijkbaar waren er geen seinen voor handen om de brigantijnen direct naar de jagers te sturen. De vice-admiraal beriep zich op het bevel dat hij gekregen zou hebben zonder voordeel geen risico te nemen. Omdat de vijand zich met 10 schepen bij Suijkena ophield zou Cruys teveel risico nemen door de 3 schepen te achtervolgen.206 Naast de getuigenissen van de Nederlandse officieren gaven een aantal Russische luitenants een uiteenzetting over het handelen van de vice-admiraal. Opvallend is dat zij over de missie van 1712 schreven dat de vice-admiraal te lang gewacht had de schout-bij-nacht te bevelen schepen te sturen om te boegseren. Het is dan ook waarschijnlijk dat deze Russen op het eskader van schout-bij-nacht De Bozzis dienden. De vice-admiraal had de vijand de 25e juli moeten vervolgen. Omdat hij dat niet had gedaan was Cruys een verrader en moest ter dood worden gebracht.207 De Russische luitenants waren waarschijnlijk door De Bozzis opgeroepen om te getuigen van het verkeerde handelen van de vice-admiraal. Bevindingen van de krijgsraad Nadat de luitenants hun zienswijze op het gebeuren hadden gegeven, volgden de oordelen van de leden van de krijgsraad. Allereerst werd de missie van 1713 besproken. De heren Croonenburg en Bering waren niet zo mild over het handelen van de vice-admiraal. In de eerste plaats had de vice-admiraal behoren alle orders schriftelijk over te gegeven aan zijn officieren. Een mondeling overleg kon niet als bevel worden beschouwd. Volgens Croonenburg en Bering was het sein om in linie te varen 2 schoten en een rode vlag. Toen het vice-admiraals schip aan de grond was gelopen, had Cruys op een ander schip moeten overgaan. De vice-admiraal was als officier van de vloot zijn plicht niet nagekomen. Indien hij zijn officieren van verkeerd handelen beschuldigde dan had hij een krijgsraad bijeen moeten roepen.208 Opvallend is dat Croonenburg en Bering het over lieten aan de Tsaar om een passende straf voor Cruys te bedenken. Kapitein-commandeur Scheltinga had aan de krijgsraad gemeld dat hij aanstalten had gemaakt om te enteren. Croonenburg en Bering waren van mening dat het niet duidelijk was of hij daartoe volledig was geïnclineerd. Scheltinga had volgens zijn rapport 1½ uur met schoverzeil ingenomen gezeild, terwijl de vijand voortvluchtig was. De kapitein-commandeur had geen sein tot enteren ontvangen, maar wel om de vijand te beschieten. Om deze reden had hij lange tijd de vijand beschoten zonder deze te enteren. Volgens de krijgsraad had Scheltinga zijn schoverzeil opgetuigd moeten laten zodat de noordelijkste vijand had ingehaald kunnen worden. Hierin zou de kapitein-commandeur zijn plicht hebben verzaakt.209 Kapitein-commandeur Rees had toen het schip van de vice-admiraal vastliep en de rode vlag werd gestreken, het commando op zich moeten nemen. Het signaal van de viceadmiraal betekende volgens Croonenburg en Bering duidelijk dat het admiraalsschip schade had opgelopen. Rees had toen hij niet kon zien of de vice-admiraal sein deed om te enteren, de vijand van voren moeten attaqueren. De vijandelijke schepen zouden dan noodgedwongen moeten gijpen en Rees had dan de mogelijkheid gehad om te zien wat de vice-admiraal voor sein deed. Indien geen sein werd gedaan om de vijand te enteren had de kapitein-commandeur 205
RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; antwoord op de pointen door vice-admiraal Cornelis Cruys (11 januari 1714 O.S.) 583-584. 206 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Extract van ’t voornaamste voorgevallen op den 24e juli 1712 (..O.S.) 640-642. 207 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Sentiment den ondergeschrevene luitenenants ter zee over de affaire van het jaar 1712 en 1713, Lotov, Sagbar, Sivekof (..O.S.) 678-679. 208 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Sententie op ’t gepasseerde in ’t jaar 1713 op den 11 juli. Ondertekend door J. Croonenburg en W. Bering (18 januari 1714 O.S.) 689-690. 209 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Sententie tot laste van d’heer kapitein-commandeur Wijbrandt Scheltinga, ondertekend door J. Croonenburg en W. Bering (18 januari 1714 O.S.)691. 43
dit zelf moeten doen. Het kanonschot in de kruitkamer was voor de krijgsraad geen geldig excuus.210 Beyton Nelson, lid van de krijgsraad, was van mening dat de vice-admiraal schuldig was aan verzaking van zijn plicht en had daarom het vertrouwen dat in hem was gesteld in de hoogste graad geschonden. Om deze reden moest hij als verrader de doodstraf krijgen.211 Beyton pleitte Scheltinga over het gebeuren in 1713 vrij, bewerende dat Scheltinga de vijand wel aan zij had gelegd mits de vice-admiraal de behoorlijke signalen had gedaan. De beschuldigingen van de vice-admiraal tegen de kapiteins Edwards, Degruijter, Wessel en commandeur Schoon deed Nelson af als ongegrond omdat zij te kleine schepen voeren om een linieschip aan te vallen. Voor kapitein-commandeur Rees was geen redding; hij werd door Nelson schuldig bevonden.212 Toen op 10 juli de beide kapiteins-commandeur bij de vice-admiraal aan boord waren, had Cruys duidelijke schriftelijke orders moeten geven. Volgens de raadsleden Naom Sinavin en Peter Sivers was de rode vlag met een kanonschot een goed sein, mits er overleg was gepleegd met de andere officiers. Door dit signaal raakte de vloot in verwarring. Cruys had volgens het 25e artikel van het seinboek moeten seinen om het gevecht aan te gaan. Tijdens het mondeling overleg was besloten dat ‘s nachts koers gezet zou worden naar Reval. Hieruit blijkt dat de vice-admiraal misschien helemaal geen intentie had om de vijandelijke schepen te overmeesteren, maar ze alleen te verjagen. Dit zou een aannemelijke reden kunnen zijn waarom er geen schriftelijke orders uitgevaardigd waren. Toen De Riga vastliep had Cruys volgens kapiteins Ram, Rigo en de commandeur Schoon op een ander schip kunnen overgaan. Dat Cruys aan de krijgsraad meldde dat zijn officieren hem aan de vijand wilden opofferen kon hij niet bewijzen. Indien de officieren grote fouten hadden gemaakt dan zou daartoe volgens het 15e artikel van het Hollandse artikelboek krijgsraad op zee over zijn moeten gehouden. Cruys had zijn officieren aangeklaagd om zijn eigen hachje te redden.213 Kapitein-commandeur Scheltinga werd door Sivers en Sinavin vrijgepleit van de beschuldiging dat hij niet had geprobeerd de vijand te enteren omdat zijn schip was vastgelopen. Toen hij de vijand begon te beschieten terwijl het schoverzeil was ingenomen, was hij voorbarig en stond zijn eigen intentie in de weg. Scheltinga bevestigde immers dat hij nooit een signaal had ontvangen om te enteren. Om deze reden moest hij gedegradeerd worden tot jongste kapitein. Kapitein-commandeur Rees was een minder goed lot beschoren. Hij moest volgens Sivers en Sinavin vanwege zijn handelen ter dood gebracht worden. Degruijter moest vanwege zijn onnozele actie gecasseerd worden.214 Volgens het oordeel van A.G.G.A.,215 had Cruys krijgsrecht moeten houden op zee toen hij zijn officieren beschuldigde van het niet nakomen van hun plicht. Daarnaast kon de vice-admiraal niet bewijzen dat zijn officieren hem aan de vijand wilden opofferen. Cruys zat fout toen hij op 10 juli slechts mondeling overleg pleegde met de kapiteins-commandeur en de kapitein Van Gent. Dit had schriftelijk moeten gebeuren. Toen de schepen aan de grond liepen had Cruys moeten overgaan op een ander schip. De vice-admiraal had de rode vlag niet mogen strijken. Door dit signaal raakte de vloot in verwarring.
210
RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Sententie tot laste van d’heer kapitein-commandeur Abraham Rees, ondertekend door J. Croonenburg en W. Bering (18 januari 1714 O.S.) 692. 211 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Article 4th, signed by Beyton Nelson (19 januari 1714 O.S.) 723. 212 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Article 31th, signed by Beyton Nelson (19 januari 1714 O.S.) 724-727. 213 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Vota der ondergeschrevene assessoren in de sacken voor t’ hoog edele en gestrenge krijgsrecht. Ondertekend door P. Sivers en N. Sinavin (St. Petersburg 18 januari 1714 O.S.) 730733. 214 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Vota der ondergeschrevene assessoren in de sacken voor t’ hoog edele en gestrenge krijgsrecht. Ondertekend door P. Sivers en N. Sinavin (St. Petersburg 18 januari 1714 O.S.) 730733. 215 Waarschijnlijk groot admiraal Apraksin en schout-bij-nacht Tsaar Peter Alexeivitsj 44
Over kapitein-commandeur Scheltinga schreef A.G.G.A dat hij verkeerd handelde toen hij zijn zeilen minderde terwijl hij de vijand wilde enteren. De officieren van zijn schip getuigden dat toen ze de vijand naderden het schoverzeil samen met andere kleine zeilen innamen, om te kunnen kanonneren. Daarna zou Scheltinga een uur lang met de vijand in gevecht zijn geweest voordat zijn schip aan de grond liep. Scheltinga had beter zeilen bij kunnen zetten om de vijand in te halen en te enteren. Het oordeel van A.G.G.A. over Rees en Degruijter zijn hetzelfde als de vorige oordelen.216 De beschuldigingen van de Griekse schout-bij-nacht over het gebeuren in 1712, waren volgens Croonenburg en Bering ongefundeerd. Alleen kapitein Edwards schreef dat het mogelijk was de vijand op de 25e juli in te halen. De meeste officieren waren van mening dat het niet doenlijk was om de vijand te achterhalen omdat zij drie mijl windwaarts van de Russische vloot voeren. Wel had de vice-admiraal de schampavien om te boegseren eerder kunnen sturen. Croonenburg en Bering schreven dat als de heer schout-bij-nacht De Bozzis iemand van verkeerd handelen beschuldigde, hij zijn zaak wat beter hoorde voor te bereiden.217 Beyton Nelson was in zijn oordeel over Cruys tijdens de missie van 1712 onduidelijk. In zijn verklaring komt naar voren dat het moeilijk te bepalen was waar het schip van de viceadmiraal precies lag. Wel was Nelson van mening dat de vice-admiraal op 24 juli de witte vlag om de achtervolging te staken te vroeg uitstak. Gedurende de nacht had de vloot de achtervolging kunnen voortzetten. Vanwege verzaking van zijn plicht achtte Nelson de viceadmiraal op dat punt schuldig. Op 25 juli had het vijandelijke eskader nog wel ingehaald kunnen worden.218 Volgens Peter Sivers en Naom Sinavin had de vice-admiraal in 1712 toen hij Edwards, Blarij, Sinavin219 en daarna Bezemacker achter de drie Zweedse schepen aanstuurde, zelf met de rest van de vloot onder zeil moeten gaan. Dit vanwege de vele getuigenverklaringen dat er op 24 juli tot 10 uur wind was geweest. Daarnaast had Cruys te vroeg het signaal gegeven om voor anker te gaan zodat hij verzuimde om de vijand in te halen. Dat Cruys zich beriep op het bevel dat hij zonder voordeel geen risico moest nemen, berustte volgens Sivers en Sinavin op een verzinsel.220 Cornelis Cruys was volgens het oordeel van A.G.G.A. niet vrij te pleitten van het gebeuren in 1712. Toen op 24 juli de kapitein-commandeur Scheltinga en de schout-bij-nacht De Bozzis bij de vice-admiraal aan boord waren, kreeg de kapitein-commandeur orders om 4 brigantijnen naar de jagende schepen te sturen. De schout-bij-nacht kreeg pas orders nadat hij op zijn schip was teruggekeerd. De kapitein luitenant Hauk werd hem toen nagezonden met het bevel schampavien te sturen om de schepen te boegseren. Hieruit blijkt dat het niet zozeer De Bozzis was die te laat kwam, als wel de bevelen van Cruys. Het werd de vice-admiraal kwalijk genomen dat hij op 24 juli sein gaf om voor anker te gaan terwijl hij zelf bevestigd had met 3 slagen buiten het rif te kunnen komen. Cruys had gedurende de nacht de achtervolging moeten voortzetten. De 25e en 26e had de vijand achtervolgd kunnen worden tot
216
RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Over de affaire geïnformeerd tegen de vice-admiraal Cornelis Cruys, de kapiteins-commandeur Scheltinga en Rees en de kapitein De Gruijter. Ondertekend door A.G.G.A. (..O.S.) 755-759. 217 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Oordeel op ’t geen voorgevallen is op den 23, 24, 25 juli des jaars 1712. Ondertekend door J. Croonenburg en W. Bering (18 januari 1714 O.S.) 684. 218 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Article 31th, signed by Beyton Nelson (19 januari 1714 O.S.) 704-723. 219 Ivan was de jongere broer van Naom. 220 RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Vota der ondergeschrevene assessoren in de sacken voor t’ hoog edele en gestrenge krijgsrecht. Ondertekend door P. Sivers en N. Sinavin (St. Petersburg 18 januari 1714 O.S.) 730733. 45
Harriwalda. De vesting van Harriwalda had de Russische vloot afdoende bescherming kunnen bieden tegen een eventuele Zweedse vloot. 221 Slotoordeel van de krijgsraad Uit een brief van De Bie aan de Staten-Generaal bleek dat het proces de vice-admiraal niet populair had gemaakt bij de Nederlandse officieren. ‘Ondertuschen is het zeker dat meest alle officieren en wel speciaal de Nederlanders voorgenomen hebben desen dienst te quiteren indien de vice-admiraal Cruys het commando over de vloot komt te behouden.’ De officieren drongen aan op een vervanger, omdat ze bang waren dat de vloot niet in zee zou kunnen gaan zonder aanvoerder.222 Volgens de krijgsraad had De vice-admiraal op 24 juli 1712 zijn plicht zeer slecht waargenomen. Toen De Bozzis en Scheltinga ‘s morgensvroeg bij Cruys aan boord waren, had hij direct het bevel moeten geven schepen te sturen om te boegseren. Door de brigantijnen naar de vier jagende kruisers te sturen werd onnodig veel tijd verspild. De voorste kruisers waren toen al een stuk afgedreven omdat ze moesten wachten op de brigantijnen. De 3 vijandelijke schepen kregen daarom de tijd om te ontkomen. De vice-admiraal had op de 25e en 26e de jacht op de vijandelijke schepen moeten voortzetten. Dat de vice-admiraal beweerde dat hij bevel had gekregen zonder voordeel geen risico te nemen berustte op een verzinsel. De Russische vloot bestond uit 3 linieschepen, 3 fregatten en 2 snauwen terwijl het Zweedse eskader slechts uit 3 schepen bestond. De viceadmiraal had de vijand zonder vrees tot Harriwalda kunnen vervolgen. Aldaar is de doorvaart zeer nauw en vanwege de westenwind had de vice-admiraal zich eenvoudig kunnen terugtrekken naar Kroonslot. Op 8 mei 1713 had Cruys geen bevel moeten geven bij een glas wijn. Daarnaast had hij alle commanderende officieren volgens het 24e artikel uit het Hollandse artikelboek, bijeen moeten roepen. Daarbij was op die vergadering besloten dat de vijand tot ‘s nachts vervolgd zou worden, om daarna naar Reval te zeilen. Aan het belangrijkste -de vijand enteren of attaqueren- was hier niet gedacht. Waarschijnlijk omdat Cruys dit vanaf het begin al niet beoogde. Terwijl het Russische eskader lange tijd de vijand aan het beschieten was, wist Cruys niet het juiste sein te maken om te enteren. De officieren waren niet op de hoogte wat het juiste signaal was omdat dat niet was besproken bij de vergadering. Volgens het 31e artikel had de vice-admiraal over moeten gaan op een ander schip toen De Riga vast liep. Aangezien de fregatten Natalia, Diana en de St. Jacob in de buurt waren kon hij zich niet bevrijden door te beweren dat daartoe geen mogelijkheid was. Dat Cruys beweerde dat hij niet overging op een ander schip omdat kapitein-commandeur Rees al bijgedraaid was, maakte hem nog meer verdacht. Kapitein-commandeur Rees beweerde dat hij wendde nadat Cruys de vlag had gestreken. Indien Cruys was overgegaan op een ander schip en de rode vlag had gehesen was Rees waarschijnlijk niet van de vijand gewend. De vice-admiraal had drie dagen na aanvang van het krijgsgerecht schriftelijke klachten ingediend over de handelswijze van de officieren in 1713. Cruys had vooral kritiek op kapitein-commandeur Scheltinga. De officieren waren hun plicht niet nagekomen en wilden hun vice-admiraal opofferen aan de vijand. Indien dit op waarheid berustte, had Cruys volgens het 15e artikel krijgsgerecht moeten houden en generaal-admiraal Apraksin daarvan
221
RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; Over de affaire geïnformeerd tegen de vice-admiraal Cornelis Cruys, de kapiteins-commandeur Scheltinga en Rees en de kapitein De Gruijter. Ondertekend door A.G.G.A. (..O.S.) 755-759. 222 De Bie, 19 januari 1714 ordinaris, ARA 13 toegang 1.01.04 inv. nr. 7367II. 19. 46
op de hoogte brengen. Cruys probeerde op deze wijze de beschuldigingen op zijn officieren af te schuiven. Kapitein-commandeur Scheltinga had verklaard dat hij geen bevel had gekregen om te enteren. De intentie van Scheltinga was eerst de vijand te beschieten en daarna te enteren. Omdat De Wijburg aan de grond liep, zou hij dat niet hebben kunnen doen. Volgens de getuigenissen van zijn officieren bleek dat de kapitein-commandeur had bevolen klaar te staan om te enteren, maar daarna lang bleef kanonneren. Volgens de krijgsraad had Scheltinga de vijand eerder moeten enteren. Toen de schepen van Cruys en Scheltinga aan de grond liepen en de zeilen op De Riga vast werden gemaakt en de rode vlag werd ingehaald, had kapitein-commandeur Rees het commando behoren over te nemen volgens het 8ste artikel. Daarnaast had hij de vijand moeten proberen te enteren en te attaqueren. Het mag dan zo zijn dat de vice-admiraal de rode vlag streek. Indien Cruys bedoelde dat Rees terug moest keren dan zou de witte vlag moeten worden gehesen volgens het 27e artikel van het seinboek. Daarnaast was Rees schuldig volgens het 29e artikel, omdat hij al van verre op de vijand begon te schieten terwijl hij buiten schootsafstand verkeerde. Rees zat verkeerd toen hij volgens eigen zeggen de vijand tot op een musketschut genaderd was en daarna omdraaide. Kapitein Joost Degruijter maakte een fout door van de vijand af te draaien toen een man overboord sloeg. De kapitein had beter een sloep kunnen sturen om de drenkeling te redden. Vice-admiraal Cornelis Cruys had volgens het eerste artikel zijn plicht niet volbracht en diende daarom de doodstraf te krijgen. Kapitein-commandeur Scheltinga verdiende een zware straf, maar omdat hij geen duidelijke order had gekregen werd hij gedegradeerd tot jongste kapitein. Kapitein-commandeur Abraham Rees werd veroordeeld op basis van het 8e en 29e artikel omdat hij zijn plicht niet gedaan had. Om deze reden diende hij gekielhaald te worden. Joost Degruijter moest omdat hij zijn plicht niet had begrepen verbannen worden zonder pas. De kosten van het krijgsgerecht moesten betaald worden uit de bezittingen van de ter dood veroordeelden. Zij werden gearresteerd in St. Petersburg op 22 januari 1714. Het traktaat werd ondertekend door schout-bij-nacht Peter Alexej, generaal-admiraal graaf Apraksin, kapitein-commandeur Alexander Mensjikov; kapiteins Peter Sivers, Croonenburg, Nelson; kapitein luitenant Bering; luitenants Conon Zotov en Zacharia Mishecoft.223 Na het proces schreef de Nederlandse gezant De Bie dat kapitein-commandeur Rees voor de paal was gezet om te worden geëxecuteerd. Zijn leven werd op het laatste moment gespaard door de Tsaar. De doodstraf werd omgezet in een ballingschap naar de uiterste grenzen van Siberië. Op dat moment was het volgens De Bie ook al zeker dat Cruys genade zou krijgen en ook verbannen zou worden naar Tobolsk, hoofdstad van Siberië. De vrouw van de vice-admiraal Cruys deed op zondag 4 februari een voetval voor de Tsaar. Tsaar Peter besloot toen dat Cruys naar Kazan gestuurd zou worden. Op dat moment zou Rees vertrekken naar Tobolsk, maar door een zware koortsaanval werd zijn vertrek uitgesteld. De Bie schreef dat iedereen bijzonder veel medelijden met Rees had, in het bijzonder de vorst Mensjikov en generaal-admiraal graaf Apraksin. Er kwam geen genade meer voor de kapitein-commandeur. Op 12 februari werd de vice-admiraal Cruys via Moskou naar Kazan gebracht en de kapitein-
223
RGVAMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; In de zaken van Cornelis Cruys vice-admiraal van zijn groot machtigste Czaarse majesteit alsmede van de kapiteins-commandeur Scheltinga en Rees en de kapitein Degruijter, wegens haar begane verzieninge in de jaren 1712 en 1713. Ondertekend door; schout-bij-nacht Peter Alexeievitz, Hoog admiraal graaf Apraksin, kapitein-commandeur Alexander Mensjikov; kapiteins Peter Sivers, Croonenburg, Nelson; kapitein luitenant Bering; luitenants Conon Zotov en Zacharia Mishecof (St. Petersburg 22 januari 1714 O.S.) 777-784.
47
commandeur vertrok de 14e.224 De schout-bij-nacht De Bozzis zou op 15 mei 1714 onverwacht overlijden.225
224
De Bie, 2 februari 1714 ordinaris, ARA 15 toegang 1.01.04 inv. nr. 7367II. 22-23. Zie ook; De Bie, 9 februari 1714 ordinaris, ARA 16 toegang 1.01.04 inv. nr. 7367II. 25. en; De Bie, 16 februari 1714 ordinaris, ARA 17 toegang 1.01.04 inv. nr. 7367II. 26. 225 P.A. Krotov, De slag bij Hangö in 1714 (St. Petersburg 1996)49. 48
III: 1714-1718 Eindelijk de Finse kust Na het proces werd weer met man en macht aan het onderhoud en de opbouw van de vloot gewerkt. Het wegsturen van de viceadmiraal Cruys en de kapitein-commandeur Rees zal een merkbare invloed hebben gehad. De Tsaar had al gauw een tekort aan ervaren commanderende officieren op de vloot. In een brief aan de Staten-Generaal schreef De Bie; ‘Op Croonslot zijnde heeft Zijne Czaarse Majesteit de genade gehad voor de onlangs door het gehouden crijgsrecht gedegradeerde kapiteincommandeur Scheltinga in sijn vorige rang en bedieninge te Galei Prinzip herstellen.’ 226 De kapitein-commandeur was blijkbaar te waardevol om zijn talenten te verspillen. Iemand met verstand van zaken moest de verantwoordelijkheid dragen voor de opbouw van de vloot. In maart werden 60 nieuwe galeien te water gelaten. Drie nieuwe linieschepen die in Engeland waren gekocht kwamen aan in Riga. Een vierde dat in St. Petersburg was gebouwd ging voor anker bij Kroonslot. In mei waren 20 Russische linieschepen en bijna 200 galeien gereed voor de strijd. Daarnaast was De Tsaar in onderhandeling met Frederik IV van Denemarken om een eskader schepen te leveren voor de strijd tegen Zweden.227 Terwijl vice-admiraal Cruys vanuit Kazan smeekbrieven schreef om weer in actieve dienst te worden hersteld, voerde kapitein-commandeur Scheltinga het bevel over de vloot bij Kotlin.228 De Tsaar had bevel gegeven om alle vaartuigen en officieren nabij Kotlin onder bevel te plaatsen van Scheltinga.229 Er heerste op dat moment grote wanorde op de vloot. Het toewijzen van bemanningen aan schepen verliep erg langzaam. Om deze reden vroeg Scheltinga aan Apraksin alle onder- en opperofficieren van de scheepsgardisten230, onder zijn bevel te plaatsen zodat hij deze persoonlijk kon verdelen over de schepen. Veel schepen waren op dat moment vastgevroren in het ijs, waardoor er veel onderhoudswerk was. Helaas was er eveneens een tekort aan materiaal en scheepsbouwers.231 Vanwege het tekort aan vaklui om de schepen te onderhouden stuurde Apraksin majoor Fumkov met een aantal scheepsgardisten naar Kotlin. Scheltinga was verantwoordelijk voor de behuizing van deze soldaten.232 Daarnaast rekende de kapiteincommandeur op een lichting van 19.000 matrozen die eventueel tot bootsmansmaat gepromoveerd konden worden. Scheltinga uitte zijn bezorgdheid door te vermeldden dat hij de vloot wegens het tekort aan manschap niet op orde zou kunnen brengen. Naast manschappen vroeg hij de generaal-admiraal om masten, boegsprieten en stengen naar Kroonslot te sturen.233 In maart was er een schampavie vastgevroren in het ijs. Deze schepen vielen niet onder het bevel van Scheltinga en hij ondernam dan ook niets om het schip los te krijgen. 226
De Bie, 20 maart/ 9april 1714 ordinaris, ARA 21 toegang 1.01.04 inv. nr. 7367II. 34. P.A. Krotov, De slag bij Hangö in 1714 (St. Petersburg 1996)237. 228 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 76; brieven van Cruys aan Apraksin (Kazan 2 juli, 3 juli, eind oktober O.S.) 2-4. 229 No. 744; Brief van Apraksin aan Scheltinga (11 maart 1714 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 467. 230 Soldaten die dienst deden op de schepen. 231 No. 746; Brief van Scheltinga aan Apraksin (Kotlin 13 maart 1714 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 467. 232 No. 749; Brief van Apraksin aan Scheltinga (14 maart 1714 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 469. 233 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 76; brief van Scheltinga aan Apraksin (Ritzaard 15 maart 1714 O.S.)10-11. 49
227
Apraksin gaf Scheltinga een reprimande omdat hij ontevreden was dat de kapiteincommandeur de schampavie niet uit het ijs had laten hakken. Apraksin was van mening dat het ieders verantwoordelijkheid was toe te zien op alle zaken die Rusland aangingen.234 Over de verhouding van Scheltinga met zijn officieren wordt niet veel duidelijk. In ieder geval was kapitein Bredaal niet erg gecharmeerd van Scheltinga. ’Wijl mij den kapiteincommandeur Scheltinga geen vrind is, heeft hij mij versien met een duijts bootsmansmaet.’ Volgens kapitein Bredaal kon deze bootsmansmaat op de hele vloot geen dienst doen. Of dit vanwege de taal was of omdat de Duitser zijn vak niet verstond wordt niet duidelijk. Bredaal klaagde dat hij te weinig onderofficieren op zijn schip had. Scheltinga reageerde hierop door te zeggen dat het niet passend was hier kritiek op te hebben. Waarschijnlijk had de kapiteincommandeur zijn handen vol met de verdeling van scheepsvolk. Hij kon daarom geen gezeur aan zijn hoofd gebruiken.235 Toch had de klacht van Bredaal effect. Een dag later stuurde Scheltinga een brief aan generaal-admiraal Apraksin om manschappen voor de schepen naar Kotlin te sturen. In dezelfde brief vroeg hij Apraksin het algemene seinboek te sturen. Dit boek wilde Scheltinga uitdelen onder de officieren, zodat geen misverstanden zouden ontstaan over seinen die tijdens een missie op zee gedaan zouden worden. Verder wilde Scheltinga weten wat voor seinen hij moest doen wanneer de Deense snauwen zouden aankomen bij Kroonslot. Het is opvallend dat de Denen slechts snauwen stuurden en geen linieschepen. De Denen konden waarschijnlijk niet veel schepen missen omdat ze zelf maar over een kleine vloot beschikten.236 Majoor Fumkov was teleurgesteld over de handelswijze van kapitein-commandeur Scheltinga. Scheltinga had de troepen van Fumkov gehuisvest in barakken voor kanonniers en soldaten, waar de regimenten van het Belozersky regiment reeds gehuisvest waren. De grotere barakken van de bootsmannen en het buitenlands personeel stonden op dat moment leeg. Daarnaast was in maart een lichting van 24.500 zeelui naar Kotlin gekomen. Scheltinga had toen het bevel gegeven aan de manschappen van Fumkov om de helft van de barakken beschikbaar te maken voor deze zeelui. De scheepsgardisten moesten maar op de koude schepen overnachten.237 Eind maart stuurde Scheltinga een lijst met de verdeling van officieren en manschappen over de schepen naar Apraksin. Uit deze tabel wordt duidelijk dat er nog behoorlijke tekorten op de schepen bestonden.238 Scheltinga vroeg daarnaast om een goede Russische schrijver; ‘Want sonder deese, moet ik wel twee uuren lang [..] om iemand bij de arbeid te zenden om uwe hoge graaflijke Excellenties brieven en andere affairen te verstaan.’239 In april inspecteerde Scheltinga samen met een aantal kapiteins het schip De Strafford. Volgens hun bevindingen was het schip te nauw en laag tussen de dekken en daarnaast zeer rank en lang. Het schip kon niet veel zeilen en kanonnen aan boord voeren, omdat het gevaar van kapseizen dan te groot zou worden. Om deze reden wisten de officieren niet precies met
234
No. 751; Brief van Apraksin aan Scheltinga (18 maart 1714 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 470. 235 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 76; brief van kapitein Bredaal aan Apraksin (Ritzaard 23 maart 1714 O.S.) 64-65. 236 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 87; brief van Scheltinga aan Apraksin (Ritzaard 24 maart 1714 O.S.) 124125. 237 No. 758; Brief van Fumkov aan Apraksin (Kotlin 25 maart 1714 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 472. 238 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 87; brief van Scheltinga aan Apraksin. Tabel van hoedanig de Russe onder officieren, matroozen en soldaten tot dato deser op de schepen bij kroonslot liggende verdeeld zijn, idem de presente, als nog vannooden zijnde manschap (30 maart 1714)40. Zie bijlage XI. 239 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 87; brief van Scheltinga aan Apraksin (31 maart 1714 O.S.) 138. 50
wat voor soort kanonnen het schip te voorzien.240 Het schip bleek uiteindelijk het best uitgerust te kunnen worden met 13 achtponders en 20 zesponders. Helaas bleek later dat er in St. Petersburg helemaal geen achtponders te krijgen waren.241 Dat het leven op de vloot alles behalve rooskleurig was blijkt uit de regelmatige desertie van zeelui. In april werd krijgsraad gehouden in het huis van kapitein-commandeur Scheltinga. Er werd besloten de deserteurs op te hangen. Een aantal matrozen dat zich deels had vrijgepleit werd naar de galeien verbannen om als roeislaaf te dienen.242 Dit type schepen werd vaak met zoveel mogelijk tegelijk recht op de vijand afgestuurd. Vaak ten koste van vele mensenlevens. Kapitein-commandeur Scheltinga was de hele maand april bezig met het uitrusten van schepen. Er was op dat moment een tekort aan stengen en bramstengen.243 Deze palen werden gebruikt om zeilen te kunnen bijzetten of af te tuigen. Wederom vroeg Scheltinga aan Apraksin een vertaler te sturen die Russisch kon omzetten in Duits en andersom. Hieruit blijkt dat Scheltinga de Duitse taal beheerste.244 Eind april was Scheltinga bezig met de verdeling van het proviand over de schepen. Ieder schip moest een bemanningslijst naar de plaatselijke commissaris Tormosoff sturen. Tormosoff was verantwoordelijk voor de proviandering. Door middel van de lijsten bepaalde hij hoeveel proviand ieder schip voor de aanstaande campagne nodig had. Er waren op dat moment veel zieken op de vloot. Scheltinga gaf orders om zieken apart te vermelden op de lijsten zodat zij door gezonde matrozen vervangen konden worden.245 Op 14 mei schreef Scheltinga dat de vloot klaar was om uit te varen. De zee was echter tot voorbij Krasna Gorka bevroren. Daarbij kwam dat veel zeelui nog ziek waren.246 Dat was niet zo verwonderlijk, aangezien een aantal officieren een petitie indiende bij generaal-admiraal Apraksin om loon te krijgen; ’Wij ondergeschrevene verzoeken Uwe Excellentie genadig dient te bevelen wij volgens ons gemaakt contract moge betaald werden, wij buijten gelt niet in staat zijn om zijn mayesteit bequam zijn, ons proviand te voorsien.’247 Kapitein-commandeur Scheltinga was ook belast met het opstellen van seinen voor de vloot. Door middel van seinen werden kapiteins bevolen aan boord te komen bij de kapiteincommandeur en bevel gegeven om te kanonneren of te enteren. Opvallend is dat Scheltinga zelfs voorschreef hoe vaak de kapiteins mochten schieten.248 Dit zal een maatregel geweest zijn om kanonskogels te besparen. Daarnaast maakte Scheltinga plannen voor de formatie van een gevechtslinie indien de vijand werd waargenomen.249 240
RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 87; brief van Scheltinga aan Apraksin, ondertekend door J. Croonenburg, J. Blarij, C. Hauck, M. Griese, B. Edwards, W. van Gent, P. Bredaal, C. Eekhof (31 maart 1714 O.S.)139. 241 No. 763; Brief van Apraksin aan Scheltinga (Kotlin 18 april 1714 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 476. 242 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 76; brief van Scheltinga aan Apraksin met een kopij der sententie. Ondertekend door Van Gent, J. Croonenburg, M. Falkenburg, W. Bering. S. Valk, P. Bens, C. van Werden, W. Scheltinga, C. Boot, P. Bezemacker, B. Edwards, P. Wessel (Ritzaard 2 april 1714 O.S.) 15-16. 243 Een bramsteng is het tweede verlengstuk van een mast. Een bramzeil is een vierkant zeil, bevestigd aan de bramsteng. 244 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 76; brief van Scheltinga aan Apraksin (Ritzaard 8 april 1714 O.S.) 18-19. 245 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 87; brief van Scheltinga aan Apraksin (Ritzaard 14 april 1714 O.S.)120. 246 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 87; brief van Scheltinga aan Apraksin (Ritzaard 3 mei 1714 O.S.)119. 247 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 87; petitie van officieren aan Apraksin, (3 mei 1714 O.S.)121. 248 RGVAMF Fond 176, inv. 1, zaak 130; particuliere sein dat gedaan wordt uit het schip de Riga gecommandeerd door kapitein-commandeur W. Scheltinga (Ritzaard 9 mei 1714 O.S.)91. Fond 176, inv. 1, zaak 130; De generaalsvlag van boven op het schip De Riga (Aktum op het schip De Riga ten anker bij Kroonslot 9 mei 1714 O.S.) 91. Fond 176, inv. 1, zaak 130; particuliere seinen voor de volgende respectieve officieren om bij den kapitein-commandeur Scheltinga aan boord te komen, getekend door W. Scheltinga in het schip de Katherina (20 mei 1714 O.S.) 92. 249 RGVAMF Fond 176, inv.1, zaak 130; Copia van de rangier brief, getekend door W. Scheltinga in ’t schip Katherina (20 mei 1714 O.S.) 93. 51
In juni vertrok generaal-admiraal Apraksin met zijn galeienvloot naar de Finse kust. Een vloot onder commando van de kapiteins-commandeur Scheltinga en Sivers en de schoutbij-nacht Tsaar Peter Alexeiewitz voer eind mei vanuit Kroonslot naar Reval. Bij Reval moest een aantal nieuwe schepen worden opgehaald. Deze vloot diende daarnaast als konvooi voor de 15.000 man die in galeien verscheept werden naar de Biorkische Eilanden om te vechten tegen de Zweden.250 Op 22 juni kwam de vloot aan bij de haven van Reval en werd versterkt door 7 schepen die waren gekocht in Engeland en de Republiek.251 Deze vloot verbleef enige tijd bij Reval. De Tsaar had Scheltinga bevolen om het gevecht met vijandelijke schepen alleen aan te gaan als de Russische vloot het voordeel had.252 De kapiteins Bredaal en Brant werden met De Samson en De St. Paul op verkenning uitgestuurd om nabij het eiland Nargen te kruisen. Op 28 juli ontdekte kapitein Bredaal 6 grote schepen die richting Reval koersten. Deze vloot voerde Engelse kleuren. Omdat er geen berichten waren van een Engelse vloot in de Oostzee, werd door de Tsaar alarm geslagen. De hele nacht waren de Russen bezig om de vloot gevechtsklaar te maken. De vreemde vloot bleef op dat moment tussen het eiland Nargen en de toegang tot de baai van St. Petersburg liggen. In de ochtend voer een eskader de baai van Reval binnen. Plotseling werd de Zweedse vlag werd gehesen. Het bleek een Zweedse vloot onder bevel van de Zweedse vice-admiraal Lillie te zijn. De Russische vloot ging snel onder zeil en zette koers richting de Zweedse voorhoede.253 Op 29 juli kwam een aantal Russische schepen naar buiten. De Zweedse vice-admiraal gaf om 7 uur ‘s morgens het sein om in linie te gaan varen en aan te vallen. Kort daarna gaf kapitein-commandeur Scheltinga hetzelfde signaal aan Russische zijde. Rond 12 uur ‘s middags was een aantal Russische schepen de Zweden tot op een mijl genaderd. Er blies toen een matige westenwind. Om 1 uur werd vanuit de snauw De Prinses en het schip van kapiteincommandeur Scheltinga signaal gegeven om meer zeil bij te maken om de vijand beter te kunnen achtervolgen. In de middag nam de wind sterk af en kwamen galeien en brigantijnen de oorlogsschepen boegseren. Hierop probeerden de Zweden de volle zee te bereiken. In geval van een windstilte zouden de Zweden een tactisch nadeel hebben. De Russen zouden de schepen dan eenvoudig kunnen inhalen omdat ze veel meer schepen hadden die tijdens windstilte de oorlogsschepen konden boegseren.254 Omstreeks 5 uur waren ongeveer 7 Russische linieschepen en 2 fregatten zo dicht genaderd dat ze het achterste Zweedse schip hadden kunnen aanvallen. Op dat moment draaide vice-admiraal Lillie samen met een aantal andere schepen om en kwam het achterste schip te hulp. De Russen kregen nu te maken met 6 Zweedse linieschepen in plaats van 1. Door aarzeling en onvakkundigheid ondernamen de Russen geen aanval. Kort daarna werd signaal van de snauw De Prinses gegeven om terug te trekken naar de haven van Reval. Volgens de manuscripten van Bridge werd dit signaal door de Tsaar zelf gegeven, die het
250
De Bie, 2 juni 1714 secreet, ARA toegang 1.01.04 inv. nr 7397I. De Michael en Raphael uit Archangelsk, De Le Firme, Ormond, Fortuna en Arondel uit Engeland en De l’Esperence en De Perel uit de Republiek. Zoals gevonden in; C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724)(Londen 1898-9) 29. 252 No. 838; Edict van de Tsaar aan Scheltinga (18 juni 1714 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 513. 253 Volgens R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910)158, was dit op 28 juli, maar in; C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724)(Londen 1898-9) 30, was het 19 juli. Dit onderscheid is te wijten aan oude en nieuwe stijl. 254 C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724)(Londen 1898-9) 31-33. No. 839; Gevechtslinie voor het eskader bij Reval op 20 juni 1714 O.S., Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 514. Zie bijlage XII. 52 251
linieschip Katherina had verruild voor de snauw. In ieder geval herhaalde kapiteincommandeur Scheltinga het signaal en de vloot trok zich terug naar Reval.255 Op 11 juli had de Tsaar bericht gekregen van generaal-admiraal Apraksin dat hij met zijn galeienvloot vast zat bij Hangö. De pas was hem afgesneden door 16 Zweedse oorlogsbodems. De Tsaar gaf kapitein Bredaal orders De St. Paul klaar te maken en de Tsaar over te brengen naar Apraksin. Op 30 juli vertrok de Tsaar, vergezeld door kapiteincommandeur Sivers en kapitein Bredaal, met 6 linieschepen en een snauw. Toen de Tsaar de Finse kust bereikte stuurde hij de linieschepen terug naar Reval.256 Blijkbaar wilde de Tsaar zijn kostbare oorlogsschepen niet in de waagschaal stellen. Toen de Tsaar vertrok kreeg Scheltinga het commando over de vloot bij Reval. Scheltinga had het bevel gekregen om voorzichtig te zijn. Over elke actie moest uitvoerig overleg plaatsvinden met de andere officieren van vloot en leger.257 Indien er een vijandelijke aanval zou plaatsvinden en de Russen in de meerderheid waren, zoals was gebeurd in juli, dan moest de aanval worden ingezet.258 De Tsaar liet een groot gedeelte van de vloot achter bij Reval omdat hij bang was dat de Zweden de havenstad zouden overmeesteren. Eind juli kwam de Tsaar aan bij Tvarminne waar hij orders gaf de lichtere galeien over de landengte van Hangö te transporteren naar de westzijde. Deze actie was waarschijnlijk bedoeld om de Zweden in te sluiten. Toen de Zweedse admiraal Wattrang hier lucht van kreeg, gaf hij schout-bij-nacht Ehrenskiöld bevel om met een praam, 6 galeien en 2 kleinere schepen de Russen op te wachten. 259 De Tsaar dacht aanvankelijk dat het eskader van Ehrenskiöld koers zou zetten naar Reval. Want op 5 augustus schreef de Tsaar dat er 15 vijandelijke schepen koers stelden richting Reval. Hoewel Scheltinga het bevel had gekregen zeer voorzichtig te zijn, moest hij wel zijn best doen om de vijand aan te tasten.260 Uiteindelijk werd afgezien de galeien over de landengte te transporteren. Tijdens de ochtend van 5 augustus was het windstil. De Russen maakten hier gebruik van. Een eskader van 19 galeien en kort daarna nog eens 15, omsingelde de schepen van admiraal Wattrang. Hierop riep Wattrang vice-admiraal Lillie terug. Terwijl de Zweden zich terugtrokken, sneden de Russische galeien de terugtocht van de schout-bij-nacht Ehrenskiöld af. De schout-bijnacht besloot met zijn eskader te blijven liggen in een fjord en de terugtocht van zijn kameraden te dekken. Nadat Ehrenskiöld de eis tot overgave van de groot admiraal Apraksin naast zich had neergelegd begon de strijd.261 Op 6 augustus om twee uur ‘s middags stuurde Apraksin een eerste golf van 35 galeien ten aanval. De eerste golf evenals de tweede van 80 galeien, werd door de Zweden afgeslagen. Ten slotte viel Apraksin aan met een vloot van 95 galeien. Toen de Zweedse linie eenmaal verbroken was, roeiden de Russen door de openingen. De rest van de linie werd omsingeld. Met een aanval van twee kanten tegelijk veroverden de Russen het ene schip na het andere. Ehrenskiöld zelf werd gevangengenomen en zijn vlaggenschip, het fregat De Olifant, en negen kleinere schepen werden buitgemaakt.262 Bijzonder is dat tijdens deze campagne de vloot, uitgenomen de galeien, geen dienst had gedaan.
255
C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724)(Londen 1898-9) 31-34. Voor een lijst van de schepen en officieren zie bijlage XIII. 256 C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724)(Londen 1898-9) 35. Zie ook; R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 159. 257 No. 857; Edict voor Scheltinga (3 juli 1714 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 524. 258 P.A. Krotov, De slag bij Hangö in 1714 (St. Petersburg 1996) 71. 259 R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 160. 260 No. 878; Edict van de Tsaar voor Scheltinga (Tvarminne 25 juli 1714 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 534. 261 R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 160. 262 R. Massie, Peter de Grote en het ontstaan van het moderne Rusland 1672-1725 (Amsterdam 1985) 533. 53
Admiraal Wattrang betreurde dat Ehrenskiöld in vijandelijke handen was gevallen. Op 8 augustus vroeg hij in een brief aan Apraksin of Ehrenskiöld samen met een andere officier door de Russen krijgsgevangen was genomen. Als dat zo was stelde Wattrang voor om krijgsgevangen uit te wisselen.263 Na de zeeslag bij Hangö was de Tsaar bang dat de terugtrekkende vijandelijke vloot uit wraak Reval zou aanvallen. Na beraad met Apraksin stelde de Tsaar voor om het geschut van een aantal schepen op de oeverwallen van de stad te plaatsen. De voorraden en burgers uit de stad moesten op de schepen geplaatst worden. Deze schepen zouden dan zo snel mogelijk koers zetten naar het Hoogland. Indien de vijand te sterk zou zijn moest de vloot terugtrekken naar Harriwalda en als de vijand dan nog volgde, naar Kroonslot. Een aantal schepen zou achterblijven om de stad te beschermen.264 Waarschijnlijk vormde de terugtrekkende Zweedse vloot geen bedreiging voor Reval. Pas op 15 augustus vertrok Scheltinga met een groot gedeelte van het eskader. Vanwege een harde wind ankerde deze vloot tussen de eilanden Wrangen en Nargen. Op dat moment was er een groot tekort aan navigators en officieren.265 Waarom Scheltinga met zijn eskader naar Hoogland moest komen wordt duidelijk uit een brief van onderkolonel Dolgoruki aan de Tsaar. Het Russische eskader moest de nieuw veroverde posities langs de Finse kust beschermen. Daarnaast wilde de Tsaar de voorraden en schepen uit handen van de Zweden houden. Het eiland Hoogland lag midden in de monding van de Finse golf en was strategisch gezien de sleutel tot St. Petersburg. Het is waarschijnlijk dat Scheltinga moest terugtrekken naar Hoogland om daar een verdedigingslinie te vormen.266 Achteraf bleek dat de terugtrekkende Zweedse vloot geen enkel gevaar had opgeleverd. Op 25 augustus kwam kapitein-commandeur Scheltinga bij Helsingfors aan. De Tsaar vertrok op die dag weer naar Petersburg. Scheltinga gaf de Tsaar een escorte goede matrozen en een schampavie mee. De kapitein-commandeur kreeg nu waarschijnlijk het bevel over de bewaking van de zeegebieden nabij Helsingfors.267 Op 27 augustus feliciteerde Scheltinga generaal-admiraal Apraksin met de overwinningen van het afgelopen jaar. Geen enkel Russisch linieschip had deelgenomen aan de slag bij Hangö. In september werd een troepenmacht van 16.000 man op de Ålandseilenden aan land gezet. Waarschijnlijk commandeerde Scheltinga tijdens deze missie een escorte van de landingsmacht. Daarna vertrok de vloot weer naar Kroonslot. De galeienvloot van Apraksin bereikte op 20 september Wasa. Kort daarna bracht Apraksin de galeienvloot in de winterkwartieren bij Åbo.268 Kapitein-commandeur Scheltinga bracht de winter door op het eiland Kotlin. De slag bij Hangö was voor de Russen van grote betekenis. De Finse golf en de oostzijde van de Botnische golf waren nu bevrijd van Zweedse schepen. Admiraal Wattrang ontruimde het noordelijke deel van de Oostzee. Hij voelde er niets voor om zijn vloot aan de ongewone tactiek van de Russen bloot te stellen. Terwijl de Zweden met moderne linieschepen de heerschappij over de Oostzee probeerden te behouden, werden zij verslagen door Russische galeien. Galeien die al op de wereldzeeën voeren sinds de oudheid. Deze schepen werden door de Russen ingezet als infanteriesoldaten tijdens een veldslag. Met 263
No. 884; Vertaling van de brief van de Zweedse admiraal Wattrang aan Apraksin (ten anker bij Hangö 28 juli 1714 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 537. 264 No. 887; Edict van de Tsaar aan Scheltinga (29 juli 1714 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 538. 265 No. 897; Brief van Scheltinga aan de Tsaar (op t’ schip De Poltava 4 augustus 1714 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 544. 266 No. 899; brief van Dolgorukin aan de Tsaar (4 augustus 1714 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 545. 267 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 76; brief van Scheltinga aan Apraksin (op het schip Poltava ten anker binnen bij Helsingfors 16 augustus 1714 O.S.) 23. 268 R. Massie, Peter de Grote en het ontstaan van het moderne Rusland 1672-1725 (Amsterdam 1985) 535. 54
zoveel mogelijk tegelijk trachtten zij de vijand te overmeesteren. De wijze waarop de eerste drie Zweedse schepen in 1703 op de Neva werden veroverd bleek bepalend voor de vorm van oorlogsvoering op zee. Met het verschil dat de lotkeys werden vervangen door galeien. Wervingsacties in de Republiek In het voorjaar van 1715 overleed de schout-bij-nacht Trezel, een Nederlander in Russische dienst. Aangezien vice-admiraal Cruys op dat moment nog steeds in Kazan was, kreeg de vloot te kampen met een tekort aan commanderende officieren. De Tsaar wilde in dat jaar de vloot weer naar Reval sturen onder bevel van kapitein-commandeur Scheltinga. Vanwege het tekort aan commanderende officieren dachten vele zeelui dat vice-admiraal Cornelis Cruys weer in actieve dienst gesteld zou worden.269 Dat was ook wel te verwachten aangezien de Tsaar in januari al had verklaard de vice-admiraal genade te zullen verlenen. De terugkomst van Cruys stond dan ook al vanaf begin 1715 vast.270 Resident De Bie schreef in een brief aan de Staten-Generaal dat veel officieren niet graag weer onder Cruys wilden dienen. Scheltinga zou daar in het bijzonder veel problemen mee hebben. Dat was niet zo verwonderlijk aangezien de verhouding tussen Scheltinga en Cruys door het proces zeer verslechterd was. Toen Cruys werd verbannen, nam Scheltinga veel taken van de vice-admiraal over. Scheltinga voelde er waarschijnlijk niets voor om zijn nieuw verworven bevoegdheden over te dragen aan de vice-admiraal.271 In een brief aan de Staten-Generaal schreef De Bie, als een zeer getrouw onderdaan van de Republiek, dat toen de Tsaar uit Reval vertrok hij kapitein-commandeur Scheltinga over land naar Denemarken en Amsterdam had gestuurd. Scheltinga had bevel gekregen om een aantal bekwame officieren voor de vloot te rekruteren.272 Of de terugkomst van viceadmiraal Cruys iets te maken heeft gehad met de reis van Scheltinga naar de Republiek wordt niet duidelijk, maar lijkt zeer waarschijnlijk. In ieder geval moest Scheltinga het probleem van de tekorten op de vloot oplossen. De Russische ambassadeur in de Republiek, vorst Koerakin, had de Tsaar op het idee gebracht om de wervingsactie in het geheim uit te voeren. Hij schreef de Tsaar dat tijdens de vorige zomer drie Zweedse schepen vanuit Gothenburg naar Texel waren gekomen om goederen in te slaan. Dit zou zonder medeweten van Haar Hoog Mogenden zijn gebeurd. Om deze reden dacht Koerakin dat een wervingsactie in de republiek wel in het geheim zou kunnen worden uitgevoerd.273 De kapitein-commandeur kreeg daarom geen brieven van de Tsaar mee om de Staten-Generaal om toestemming te vragen voor de wervingsacties. Het was via de brief van resident De Bie dat de Staten-Generaal vernamen dat Scheltinga naar de republiek was gestuurd om zeelui te werven. De Tsaar had Scheltinga opdracht gegeven om de werving in het geheim uit te voeren. Door de brief van De Bie was dit niet meer mogelijk.274 Nadat de Staten-Generaal op de hoogte waren gebracht van de wervingsactie, schreef Scheltinga dat hij de werving zonder geloofsbrieven van de Tsaar niet zou kunnen voortzetten. Aangezien vorst Koerakin naar Londen was vertrokken, werd het voor Scheltinga moeilijk om zijn taak alleen te volbrengen. Scheltinga had al een waarschuwing van een
269
De Bie, 19 april 1715 missieve, ARA 170 toegang 1.01.04 inv. nr 7367II, Map I. 278-279. De Bie, 25 januari/ 15 februari 1715 secreet, ARA toegang 1.01.04 inv. nr. 7397I, Map I. 271 De Bie, 19 april 1715 missieve, ARA 170 toegang 1.01.04 inv. nr .7367II, Map I. 278-279. 272 De Bie, 13 september/ 4 oktober 1715 missieve, ARA 200 toegang 1.01.04 inv.nr 7367II, Map II. 326. 273 No. 967; Brief van prins Koerakin aan de Tsaar (7 januari 1715 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 588. 274 No. 149 Brief van Scheltinga aan de Tsaar uit Holland (14 oktober 1715 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot III, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 114. 270
55
‘zekere heer’ verkregen om voorzichtig te zijn.275 Deze heer was Johannes van der Burgh, agent van de Tsaar in Amsterdam. Kapitein-commandeur Scheltinga schreef dat hij de kopie van de brief die De Bie aan de Staten-Generaal had geschreven onder ogen had gekregen. Scheltinga maakte zich grote zorgen over het volbrengen van de wervingsmissie. ´T welck alhier een groote opschudding geeft en voor mijn een ongerustheijdt geeft, door dien alhier een plackaet is geen volck magh vreemde potentaten gaan dienen, het sij sijn Czaarse Majesteijdt nogh Denemarken nogh Zweden.´276 Koerakin gaf Johannes van der Burgh bevel om kapitein-commandeur Scheltinga met goede raad te assisteren.277 Of Johannes van der Burgh direct met Scheltinga overleg pleegde over de wervingen is niet duidelijk. In 1717 schreef ene Dirk van der Burgh dat hij van 1714 tot 1717 als luitenant en secretaris van de Russische vloot onder het commando van de heren kapiteins-commandeur Sivers en Scheltinga had gediend. Deze Dirk van der Burgh verzocht in 1717 om weer in dienst te worden genomen door Johannes van der Burgh.278 De Tsaar vreesde dat door protest van de Zweden de nieuwe rekruten niet naar Rusland zouden kunnen komen. Daarom riep hij via baron Sjafirov de hulp in van resident De Bie. Wat de Tsaar toen waarschijnlijk niet wist was dat De Bie de Staten-Generaal al in september op de hoogte had gebracht van de komst van Scheltinga. Op 7 november werd de resident ontboden bij vice kanselier baron Sjafirov.279 Tijdens de maaltijd werd De Bie meegedeeld dat Scheltinga in de herfst naar de Republiek was gestuurd. Zijn opdracht was in het geheim een kleine hoeveelheid officieren, niet meer dan 200, te werven om in Russische dienst te treden. Tsaar Peter had Haar Hoog Mogenden niet om toestemming gevraagd om de Zweden geen voorwendsel te geven daartegen te protesteren. Het is niet zo verwonderlijk dat De Bie schreef dat hij zich tijdens het diner met Sjafirov een beetje ziek voelde.280 Baron Sjafirov vroeg de resident om via zijn connecties in de Republiek de missie van Scheltinga zo voorspoedig mogelijk te laten verlopen. De Tsaar zou deze operatie beschouwen als voorbeeld van de goede vriendschap tussen hem en de Staten-Generaal. Op dat moment was de werving echter al voor een groot deel volbracht. 281 De Bie was zeer openhartig en bracht de Staten-Generaal op de hoogte van wat er tijdens het etentje met Sjafirov was besproken. De problemen lieten niet lang op zich wachten. In een brief aan de Russische graaf Golovin schreef Van der Burgh dat de Zweedse secretaris bij Haar Hoog Mogende Heren geklaagd had, dat in Holland veel zeeofficieren door de Russen werden aangenomen. De heren van de Staten-Generaal hadden hierop geantwoord dat zij daartoe geen toestemming hadden gegeven.282 Op de een of andere manier had de Zweedse secretaris de brief van De Bie over wat tijdens het diner was besproken onderschept. Naast toestemming van de Staten-Generaal voor de wervingsacties wilde de Tsaar graag dat de Nederlandse ambassadeur in Constantinopel, graaf Jacob de Colyer een oogje in het zeil zou houden aangaande de bedoelingen van de Turken. De Tsaar had sinds het 275
No. 149; Brief van Scheltinga aan de Tsaar uit Holland (14 oktober 1715 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot III, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 114. 276 RGADA Fond 50, Ed. Chr. 7; Brief van Scheltinga aan Apraksin (Amsterdam 8 november 1715)1-2. 277 RGADA Fond 50, 1715/1716 Ed. Chr. 50; Johannes van der Burgh aan de Tsaar (geen datum) 361-361b. 278 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 157; Dirk van der Burgh aan Apraksin (Amsterdam 17 september 1717) 58. 279 Baron Pjotr Sjafirov blonk uit in Westerse talen. Als vertaler had hij deelgenomen aan het Grote Gezantschap. In 1704 werd hij prive-secretaris, in 1706 hoofd van Buitenlandse Zaken en in 1709 vice-kanselier. Zoals gevonden in R. Massie, Peter de Grote en het ontstaan van het moderne Rusland 1672-1725 (Amsterdam 1985) 353. 280 No. 152; Brief van De Bie aan de griffier van de Staten-Generaal, 28 november 1715, Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot III, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 115. 281 No. 152; Brief van De Bie aan de griffier van de Staten-Generaal, 28 november 1715, Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot III, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 115. 282 RGADA Fond 50, 1715/1716 Ed. Chr. 50; Johannes van der Burgh aan graaf Golovin (Amsterdam 29 november 1715) 322-322b. 56
vredesverdrag van Constantinopel van 1711 aldaar geen Russische vertegenwoordigers meer. Na deliberatie kwamen de heren gedeputeerden van de provincie Holland en West Vriesland overeen dit verzoek toe te staan. Wel moest nog overleg gepleegd worden door de gedeputeerden van buitenlandse zaken. Wat de uitkomst was wordt niet duidelijk. Het lijkt erop dat de Tsaar dit verzoek indiende om de Staten-Generaal af te leiden van de wervingsacties.283 Zoals gezegd begonnen de moeilijkheden toen de Zweedse secretaris lucht kreeg van de werving. Dit was precies wat de Tsaar probeerde te voorkomen door de Staten-Generaal geen toestemming voor een wervingsactie te vragen. Waarschijnlijk probeerde de Tsaar de missie aanvankelijk ook voor De Bie geheim te houden. Toen de Staten-Generaal eenmaal op de hoogte waren, riep de Tsaar de hulp in van dezelfde persoon die de missie al op voorhand had verraden.284 De Zweedse ambassadesecretaris Preis had in de Republiek een inlichtingenen communicatie netwerk opgericht. Hij zou bij de Staten-Generaal een klerk hebben weten om te kopen zodat missieven van vele Nederlandse diplomaten in copie Karel XII bereikten. Waarschijnlijk via de brief van resident De Bie over wat er tijdens het diner met baron Sjafirov was besproken, wist Preis te achterhalen dat Scheltinga bezig was zeelui te rekruteren voor Russische dienst.285 Johannes van der Burgh had in Den Haag de brief van De Bie ook onder ogen gekregen. Haar Hoog mogende heren hadden hierop een resolutie aangenomen dat niemand te lande zeevolk mocht aannemen zonder dat de regering daar wetenschap van had. De regering in de Republiek wilde een Russische wervingsactie niet openlijk toestaan omdat daarmee andere soevereinen beledigd konden worden. Op deze wijze probeerde men de status-quo tussen de mogendheden te behouden. Volgens Van der Burgh zou de regering de monstering wel oogluikend toe staan.286 Door een openhartige resident waren echter alle spelers van het politieke toneel van de Russische wervingsacties op de hoogte gebracht. Scheltinga’s ‘geheime’ missie Vanaf 11 oktober 1715 was kapitein-commandeur Scheltinga in de Republiek geweest. Dat blijkt uit een brief van Osip Solovjev, die op dat moment als gezant van de Tsaar in Amsterdam resideerde.287 Scheltinga was naar de Republiek gestuurd om officieren van verschillende rang voor Russische dienst te werven. Solovjev gaf Scheltinga voor elke geworven zeeman 2 maanden gage; dit geld moest gebruikt worden om de reis naar Rusland te bekostigen. Op 14 oktober schreef Scheltinga aan Apraksin; ´Ontfangen van de heer Osip Solovjev een somma van vijf duisent gulden om tot dienst van zijn groot Czaarse Majesteit te gebruiken.`288 De wervingsactie stuitte van het begin af aan al op problemen. Zo was er steeds een tekort aan geld. Daarnaast kampte Scheltinga met het probleem op welke wijze de geworven zeelui naar Rusland te sturen. Via zee was gevaarlijk, omdat Zweedse kapers op de loer lagen en over land was erg duur. Toch stelde Scheltinga voor om de officieren over land naar Riga 283
Resolutie van de Staten-Generaal, 3 januari 1716, ARA toegang 1.01.03 nr. 770. 4-5. No. 152; Brief van De Bie aan de griffier van de Staten-Generaal, 28 november 1715, Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot III, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 115. 285 J.S.A.M. van Koningsbrugge, Eén tegen allen, allen tegen één? (Groningen 2001) 12. (Deel van nog niet gepubliceerd werk.) 286 RGADA Fond 50, Ed. Chr. 7; Johannes van der Burgh aan graaf Golovin (Amsterdam 28 januari 1716) 1718. 287 Osip Alekseevic Solovjev werd in 1710 naar de Republiek gezonden en was tot 1717 agent of commissaris van de Tsaar te Amsterdam. Uit; O. Schutte, Repertorium der buitenlandse vertegenwoordigers residerende in Nederland 1584-1810 (’s Gravenhage 1983) 574. 288 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 106; kwitantie van Scheltinga aan Apraksin (Amsterdam 19 oktober 1715) 58. 57 284
te sturen met een begeleider die de Tsaar trouw was. Op 14 oktober werd Jakob Eeckhof, wiens broer al in Russische dienst was, met 8 personen afgezonden. De dag erna vertrok de zoon van kapitein Hooft met 10 onderofficieren.289 Het sturen van de rekruten over land was geen goede oplossing. Scheltinga schreef aan Apraksin dat het niet meer mogelijk was om volk over land te sturen omdat ze dan zouden weglopen. ´Men heeft er exempel van met die twee partijen die ick wegh heb gesonden.´ Daarbij had Osip Solovjev de orders om ieder persoon niet meer dan twee maanden loon te geven. Indien de rekruten over water zouden worden gestuurd was dat geen probleem. De weg over land bracht allerlei extra kosten met zich zodat twee maanden loon niet genoeg was. Het totaal zou per persoon op 255 gulden komen. Op dat moment waren er 344 rekruten. Om deze reden vroeg Scheltinga de Tsaar om meer geld. De kapitein-commandeur bedacht echter een goedkoper alternatief. Het volk zou op de drie schepen die in Amsterdam voor Rusland werden gebouwd naar de rivier van Londen gestuurd kunnen worden. In Londen was kapitein Bredaal op dat moment bezig rekruten te werven en nieuwe schepen uit te rusten. Vanuit Londen zou een gezamenlijk Russisch eskader naar St. Petersburg kunnen varen.290 Er bestaat enige onduidelijkheid over het aantal rekruten dat Scheltinga moest werven. Aanvankelijk zou het gaan om een kleine werving van zo´n 200 man. Op 7 januari vroeg de kapitein-commandeur de Tsaar om meer geld. Scheltinga had al 10.000 Roebel van de Tsaar gekregen, maar dit was niet genoeg. Naast 344 officieren 2 maanden voorruit te betalen, had Scheltinga een schip met proviand nodig om de rekruten naar Kopenhagen te transporteren. Daarnaast had Scheltinga veel geld uitgegeven aan de 48 man die over land naar Reval waren gereisd en 18 zeelui die zich onder het commando van kapitein Sinavin hadden gesteld. Scheltinga was door al zijn geld heen, daarom vroeg hij de Tsaar om Solovjev te bevelen zoveel mogelijk geld beschikbaar te stellen voor de missie. Hieruit blijkt dat het niet om een kleine werving ging.291 Er werd niet meteen voor Scheltinga´s plan geopteerd om de zeelui eerst naar Engeland te sturen. Bij Texel lag het schip van de Russische kapitein Naom Sinavin. Deze kapitein was aanvankelijk met het eskader van kapitein Bredaal naar Engeland gevaren. Eind oktober kwam Sinavin met het schip De Strafford naar Holland.292 Kapitein Sinavin moest een partij hout en een boeier naar St. Petersburg brengen. Na de overtocht was het schip echter vastgevroren bij Texel. Sinavin schreef dat de zee van Texel tot aan Amsterdam was bevroren.293 Scheltinga had echter een ander plan. Met De Strafford zouden de nieuwe rekruten naar Rusland kunnen varen. Door de strenge winter was het schip echter zwaar beschadigd en moest eerst gerepareerd worden.294 Op 9 januari 1716 kreeg Scheltinga bevel van Apraksin om kapitein Naom Sinavin in februari of begin maart naar Kopenhagen te sturen. Als kapitein Bredaal uit Engeland zou komen met de schepen Marlburgh en Bolinbroke moest de kapitein-commandeur zich bij hen aansluiten, ergens voor de Hollandse kust. Vervolgens moesten ze gezamenlijk koers zetten naar Kopenhagen. Apraksin wees in de brief op het Zweedse gevaar, omdat de vijand goed op de hoogte was van de Russische wervingsacties in de Republiek.295 Op 12 februari was het 289
No. 145; Brief van Scheltinga aan de Tsaar (Holland, 14 oktober 1715), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot III, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 112. 290 RGADA Fond 50, Ed. Chr. 7; Brief van Scheltinga aan Apraksin (Amsterdam 8 november 1715)1-2. 291 No. 158; Brief van Scheltinga aan de Tsaar, 7 januari 1716, Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot III, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 119. 292 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 118,119; Kapitein Bredaal aan Apraksin (Londen 9 december 1715 ) 10. 293 No. 1184; Brief van Sinavin aan de Tsaar (Amsterdam 13 december 1715), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 701. 294 No. 154; Brief van Scheltinga aan de Tsaar (Amsterdam 27 december 1715), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot III, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 117. 295 No. 1194; Brief van Apraksin aan Scheltinga 9 januari 1716, Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 2. 58
schip van Sinavin weer zeewaardig. Kapitein Sinavin zou als het ijs was gesmolten naar Amsterdam komen. Scheltinga wilde kapitein Bredaal bij Amsterdam ontmoeten en daarna gezamenlijk naar Kopenhagen varen. Door zoveel mogelijk schepen bij elkaar te brengen kon men elkaar bescherming bieden tegen Zweedse kapers.296 Apraksin scheef aan Scheltinga dat hij eind april of begin mei de missie als volbracht kon beschouwen. Waarschijnlijk omdat het hele project nogal veel geld kostte.297Scheltinga zou zelf niet meevaren richting Kopenhagen, want hij had intussen orders van Apraksin gekregen om naar Reval te komen.298 Kapitein Bredaal was in oktober 1715 naar Engeland gestuurd om twee nieuwe schepen op te halen en rekruten te werven.299 Bredaal moest wachten tot het schip De Marlburgh gereed was om van de stapel te lopen. De kapitein had geen gemakkelijke taak en wilde zo snel mogelijk uit Engeland vertrekken vanwege de jacobijnse opstand tegen George I. 300 Bredaal was echter niet in staat om voor midden maart te vertrekken. De kapitein kon geen voorraden inslaan omdat hij geen geld of kredietbrieven in zijn bezit had. Scheltinga had intussen het plan gevat om de officieren die in de Republiek waren geworven met een fluit naar Londen te sturen. Kapitein Bredaal was daar echter niet zo blij mee omdat hij al moeite had om de nieuwe rekruten die in Engeland waren geworven te onderhouden; ‘In Godsnaam stuur alsjeblieft genoeg voedsel met ze mee want hier is niets.’301 Voordat de fluit werd afgezonden wilde Scheltinga ervoor zorgen dat het schip van Sinavin gereed was. Een fregat zou naar Texel gestuurd worden om De Strafford te beschermen. In De Bree302 zouden deze twee schepen dan wachten op het eskader van kapitein Bredaal. Geld voor de missie werd onder andere verkregen door de goederen uit het schip van kapitein Sinavin te verkopen.303 In maart hadden Scheltinga en Bredaal besloten om elkaar bij Doggersbank te ontmoeten als de weersomstandigheden gunstig waren. Eerst moest de fluit met de geworven zeelui naar Engeland vertrekken om de nieuwe schepen aldaar te bemannen. Waarschijnlijk was Bredaal vanwege de financiële nood niet in staat om genoeg zeelui te rekruteren. Op dat moment lag het schip van kapitein Sinavin nog steeds bij Texel en was vanwege een defect roer niet in staat om uit te varen.304 Naast de slechte weersomstandigheden en geldproblemen was de trage uitvoering van Scheltinga´s missie veroorzaakt door de ambivalente houding van de Republiek. Op 6 maart 1716 schreef Van der Burgh dat de Zweedse secretaris openlijk bij de regering had geklaagd over de wervingen van kapitein-commandeur Scheltinga. De regering had de Zweedse secretaris geantwoord dat men daarvan geen kennis had en daartoe ook geen toestemming had gegeven. Verder hadden zij de Zweedse secretaris om verantwoording gevraagd voor de vele schepen die waren overvallen door Zweden. Zij hadden zeer vijandelijk gehandeld ten aanzien van de Republiek en dat terwijl het vredestijd was.305 Dat Haar Hoog Mogende Heren de klacht van de Zweedse secretaris niet ter harte namen was te wijten aan de vijandige houding van de Zweden in de Oostzee. Op dat moment werden er dan ook onderhandelingen gevoerd over de creatie van een gecombineerd Engels-Hollands eskader om de kooplieden tegen 296
No. 1219; Brief van Scheltinga aan Apraksin (Amsterdam 12 februari 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 14. 297 No. 153; Brief van Apraksin aan Scheltinga (12 november 1715), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot III, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 116. 298 RGVAMF Fond 233, inv 1, zaak 118,119; Scheltinga aan Apraksin (Amsterdam 4 februari 1716 N.S.) 18. 299 Ministerie van maritieme zaken ed., Morskoi Spisok I (St. Petersburg 1885) 58. 300 RGVAMF Fond 233, inv 1, zaak 118,119; Brief van Bredaal aan Apraksin (Londen 9 december 1715 )10. 301 RGVAMF Fond 233, inv.1, zaak 118, 119; Brief van Bredaal aan Scheltinga (Londen 16 februari 1716) 12, 13. zie ook; No. 1225; Brief van Bredaal aan Scheltinga (Londen 16 februari 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 18. 302 Waarschijnlijk het zeegebied Breezand ten noorden van het IJselmeer. 303 RGVAMF Fond 233, inv 1, zaak 118,119; Scheltinga aan Apraksin (Amsterdam 17 februari 1716 N.S.) 31. 304 RGVAMF Fond 233, inv 1, zaak 118,119; Scheltinga aan Apraksin (Amsterdam 6 maart 1716 N.S.)19. 305 RGADA Fond 50, Ed. Chr. 7; Johannes van der Burgh aan graaf Golovin (Amsterdam 6 maart 1716) 3940b. 59
Zweedse kapers te beschermen. Johannes van der Burgh probeerde de belangen van Scheltinga te redden bij de Staten-Generaal, ´bij deese occassie dat over affaires van heer kapitein-commandeur Scheltinga nu 2 maal in 5 dagen in Den Haage geweest ben.´306 Op 2 april nam kapitein-commandeur Scheltinga afscheid van de geworven zeelieden die met een oorlogsschip en een fluit onder commando van kapitein Lodewijk t´Hooft naar Londen koersten om zich te vervoegen onder het commando van kapitein Bredaal. Scheltinga vertrok over land naar Reval. De problemen waren echter nog niet voorbij want op 7 april verkreeg Scheltinga een brief van Johannes van der Burgh waarin stond dat de bemanning op de fluit aan het muiten geslagen was.307 Hierop keerde Scheltinga terug naar Amsterdam. Op 10 april schreef Van der Burgh dat hij samen met Scheltinga naar de fluit ging om orde op zaken te stellen.308 In een brief van Van der Burgh aan de Tsaar wordt duidelijk wat er zich precies op de fluit had afgespeeld. Veel van de officieren die door Scheltinga waren aangenomen waren gedeserteerd. Volgens de manuscripten van Bridge was het schip geland bij Texel waar zo´n 80 rekruten de benen hadden genomen. Waarschijnlijk omdat ze al verscheidene maanden loon vooruit hadden gekregen en er niet veel voor voelden om gevangen te worden genomen door een Zweedse kaper.309 Kort daarna werd de fluit door de Hollandse commissarissen in Het Vlie aangehouden omdat de wervingsacties van de Russen in strijd waren met de plakkaten van Haar Hoog Mogende Heren. Hierop begaf Van der Burgh zich naar de heren van de admiraliteit om opheldering over de aanhouding. In zijn brief schreef hij deze verklaring te hebben bijgevoegd. Helaas ontbreekt deze brief. In ieder geval had Van der Burgh naar eigen zeggen, zijn uiterste best gedaan de situatie op te lossen. Niet tegenstaande dat het eerste paasdag was. Van der Burgh wist een brief van het admiraliteitshuis te verkrijgen waarin de doorvaart van de fluit werd geordonneerd. Hij gaf de commanderende officieren van het schip bevel geen tijd meer te verliezen en in zee te gaan. Kort daarna vertrok Scheltinga. Als er nog iets zou gebeuren moest Van der Burgh daar maar zorg voor dragen. Dat Van der Burgh de vrije passage van het schip kon bewerkstelligen zegt veel over de invloed die hij had bij de Hollandse admiraliteit. De Republiek had een vredesverdrag met Zweden ondertekend en wilde neutraal blijven in het conflict tussen Rusland en Zweden. Althans in naam, want de handel op Rusland was op dat moment voor de Republiek van grote betekenis. Om deze reden had de regering in Den Haag en Amsterdam de Zweedse secretaris gemeld dat de werving buiten haar kennis en zonder haar toestemming had plaatsgevonden.310 Op 21 april schreef Van der Burgh aan graaf Golovin; ´Het fluijtschip van de heer kapitein-commandeur Scheltinga met de officieren is nu godlof op de 14e deeser in zee geloopen, daar over ick seer blijde ben.`311 Op 12 April vertrok Scheltinga naar Reval.312 Het schip De Marlburgh van kapitein Bredaal was pas half april klaar om te vertrekken. Bredaal schreef aan de Tsaar dat 180 officieren uit Holland waren aangekomen. Volgens Bredaal bevonden zich onder de nieuwe rekruten veel zwendelaars. Sommigen wilden zelfs in opstand komen en met de vloot en een 306
RGADA Fond 50, Ed. Chr. 7; Johannes van der Burgh aan graaf Golovin (Amsterdam 17 maart 1716) 4646b. 307 RGVAMF Fond 233, inv 1, zaak 118,119; Scheltinga aan Apraksin (Utrecht 13 april 1716 nieuwe stijl) 25. 308 RGADA Fond 50, Ed. Chr. 7; Johannes van der Burgh aan graaf Golovin (Amsterdam 10 april 1716) 63. 309 C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9)46. 310 RGADA Fond 50, Ed. Chr. 7; Johannes van der Burgh aan de Tsaar (Amsterdam 14 april 1716) 65-66b. 311 RGADA Fond 50, Ed. Chr. 7; Johannes van der Burgh aan graaf Golovin (Amsterdam 21 april 1716) 67-68. Fond 234 (kanselarij van vice-admiraal Cornelis Cruys), inv. 1, zaak 28; Rekening courant aen sijne Excellence (Amsterdam 14/25 augustus 1716) 151. Zie bijlage XIV. 312 No. 167; Brief van Scheltinga aan Apraksin (Utrecht 2/ 13 april 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot III, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 126. 60
Engels eskader de zee opgaan. Bredaal beloofde de Tsaar de mannen hard te trainen. Aangezien de kapitein niet genoeg zeelui had om het schip Oxford te bemannen moest hij deze achterlaten. Behalve als hij orders en geld zou krijgen om meer mensen aan te nemen.313 Over het verloop van de reis naar Londen en daarna naar Kopenhagen is niet veel bekend. De Nederlandse 19e eeuwse historicus Jacobus Scheltema schrijft hierover; Ongelukkig was het voor velen hunner, dat een schip waarmede een groot deel deze personen zoude overvaren, door de Zweden genomen werd en zij gevangen bleven.’ Deze gevangenen zouden in 1719 in grote armoede weer terugkeren naar de Republiek.314 In de bronnen is niets te vinden over rekruten van Scheltinga die door Zweden gevangen zouden zijn genomen. Het is dan ook waarschijnlijk dat de historicus Scheltema een resolutie van de Staten van Holland uit 1719 verkeerd geïnterpreteerd heeft. Hierin wordt geschreven over een groep zeelui die in 1714 door Johannes van der Burgh en vorst Koerakin was aangenomen voor Russische dienst. Het schip waarmee deze zeelui naar Rusland zou varen werd door Zweden overmeesterd en de bemanning gevangen gezet. Een aantal van deze lieden keerde in 1719 weer in de Republiek terug.315 Scheltema koppelt deze kwestie ten onrechte aan de wervingsacties van Scheltinga in 1715 en 1716. Dit wordt bevestigd door een brief van kapitein Lodewijk t´Hooft aan admiraal Apraksin uit 1718. Lodewijk t’Hooft voerde het bevel over het oorlogsschip en de fluit waarin de rekruten naar Rusland gingen. Deze kapitein was dus veilig en wel in Rusland aangekomen en kreeg een functie als kapitein op het schip De Devonshier.316 Daarnaast schreef Anton Devier317 in november 1715 vanuit Kopenhagen aan de Tsaar dat er een Russisch schip was verdwenen. Waarschijnlijk was dit het schip waar de historicus Scheltema over schreef. Eerst dacht Devier dat het om het schip van Bredaal ging. Bredaal zou kort daarna vanuit Londen schrijven dat hij veilig was aangekomen. Om welk schip het dan wel ging wordt niet duidelijk. In ieder geval had Scheltinga op dat moment nog geen rekruten over zee naar Rusland gestuurd.318 Uiteindelijk zouden alle Russische schepen die op dat moment in Engeland en de Republiek waren, samenkomen bij de haven van Flekkefjord in Zuid-Noorwegen. Deze haven diende als centraal verzamelpunt om vervolgens de passage naar Kopenhagen veilig te kunnen maken. Kapitein Bredaal had begin maart 1716 orders gekregen om koers te zetten naar Flekkefjord.319 Ivan Sinavin, de broer van Naom Sinavin, voerde het bevel over het Archangelskeskader. In 1715 was kapitein Ivan Sinavin met 5 oorlogsbodems uit Archangelsk vertrokken om een Noordzeevloot te creëren.320 Dit eskader voer op dat moment nabij Trondheim. Omdat het schip van Naom te beschadigd was om samen met Bredaal naar Kopenhagen te zeilen, stelde Ivan voor om eerst bij Flekkefjord samen te komen met het Archangelskeskader. Deze Russische Noordzeevloot zou aldaar wachten op Naom Sinavin.321 313
No. 1283; Brief van Bredaal uit Londen aan de Tsaar (10 april 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 47. 314 J. Scheltema, Rusland en de Nederlanden beschouwd in derzelver Wederkeerige Betrekkingen VI (’s Gravenhage 1817) 318. 315 Resolutie van de Staten van Holland, 13 oktober 1719, ARA toegang 3.01.04.01, inv. nr. 5152. 495-496. 316 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 163; kapitein Lodewijk t´Hooft aan Apraksin (aktum op het schip Devonshire ten anker bij Hangö 1718) 650. 317 Anton Devier was luitenant generaal en hoofdcommissaris van politie in St. Petersburg en zag toe op de Russische wervingen in Kopenhagen. 318 No. 1168; Brief van Devier aan de Tsaar (Kopenhagen 5 november 1715 O.S.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 692. 319 No. 1242; Brief van prins Dolgoruki aan de Tsaar, Kopenhagen 6 maart 1716 uit; Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 28. 320 R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 171. 321 No. 1220; Extract van Ivan Sinavin aan Apraksin (Kopenhagen 14 februari 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 15. 61
Konvooi om de Noord Ondanks dat Rusland nu een overheersende positie op de Oostzee had, durfde de Tsaar geen grootscheepse invasie op de Zweedse kust te ondernemen. Hij achtte een landing met slechts de bescherming van zijn eigen vloot niet raadzaam. Karel XII was bezig om met een troepenmacht van 12.000 man Zuid Noorwegen, dat toen Deens bezit was, te veroveren. Tsaar Peter besloot dat een oorlog met Zweden alleen beëindigd kon worden door de Zweden op eigen bodem te verslaan. In Hamburg had Peter in het voorjaar van 1716 Frederik IV van Denemarken ontmoet en samen met hem een algemeen plan voor een invasie Linieschip De Ingermanland opgesteld. Dit plan omvatte een gezamenlijke Russisch-Deense landing in Skåne, de zuidelijke provincie van Zweden. Een Russische strijdmacht zou dan op de Zweedse oostkust landen. De invasielegers moesten beschermd worden door een Russisch-Deense vloot, onder gemeenschappelijk bevel van de Deense admiraal Gyldenløve. Tsaar Peter zou hiervoor zijn gehele vloot beschikbaar stellen.322 De oorlogsplannen van de Tsaar en Frederik VI vielen samen met de organisatie van een gecombineerde handelsvloot in de Republiek en Engeland. Omdat tijdens de Noordse Oorlog Zweedse kapers over de Oostzee zwierven, werd de vaart op Rusland bedreigd. Kooplieden uit Republiek dreven handel met kustplaatsen aan de Oostzee, daarom vroegen zij om bescherming. De admiraliteit van Amsterdam stemde hierin toe en rustte een aantal oorlogsbodems uit om de koopvaarders tegen de Zweedse kapers te beschermen.323 Uit een brief van Johannes van der Burgh aan Golovin blijkt dat de Hollandse kooplieden bevreesd waren voor een Zweeds eskader dat zich bij Gothenburg ophield. Er zou een groot eskader nodig zijn om afdoende veiligheid te bieden.324 Op 16 juni schreef Van der Burgh aan graaf Golovin dat kapitein Hendrik Grave een Hollands eskader commandeerde, dat op de 15e naar Texel vertrokken was. Kapitein Grave kreeg instructies de koopvaardijschepen te beschermen en geweld met geweld te vergelden, maar het gevecht zelf niet te beginnen. Het Hollandse eskader kon de maand september in de Oostzee blijven om de Zweedse kapers in de gaten te houden.325 Omdat Karel XII bezig was om Noorwegen te veroveren voelden de Britten zich genoodzaakt een eskader naar de Oostzee te sturen. Door de aanwezigheid van Zweedse troepen in Noorse havensteden, nam de druk op de Deense vloot toe. Dat mocht niet gebeuren omdat zij De Sont – de toegang tot het Balticum – controleerden. De Britse admiraal Norris kreeg instructies om de Zweedse marinehavens van Gothenburg of Karlskrona af te sluiten. Terwijl de Republiek een eskader stuurde om de koopvaarders te beschermen, gingen de gedachten van George I primair uit naar een offensief optreden in de Oostzee.326 De Russen konden nu twee vliegen in een klap slaan. Enerzijds konden door aan het konvooi deel te nemen de nieuwe rekruten uit de Republiek en Engeland veilig De Sont passeren, zonder aanvallen van de Zweden te vrezen. Anderzijds werd de handel op de Oostzee veiliggesteld.
322
R. Massie, Peter de Grote en het ontstaan van het moderne Rusland 1672-1725 (Amsterdam 1985) 563. J.R. Bruyn, De Admiraliteit van Amsterdam in rustiger jaren 1713-1751 regenten en financiën, schepen en zeevarenden (Amsterdam 1970) 20. 324 RGADA Fond 50, Ed. Chr. 7; Johannes van der Burgh aan graaf Golovin (Amsterdam 21 april 1716) 67-68. 325 RGADA Fond 50, Ed. Chr. 7, Johannes van der Burgh aan graaf Golovin (Amsterdam 16 juni 1716) 8989b. 326 J.S.A.M. van Koningsbrugge, Eén tegen allen, allen tegen één? (Groningen 2001) 14. (Onderdeel van nog niet gepubliceerd werk) 62 323
Door de aanwezigheid van een grote gecombineerde vloot kon de Zweedse vloot immers nauwelijks meer gevaar opleveren. De wintermaanden van 1715 en 1716 werden in St. Petersburg en Reval benut om de vloot te bevoorraden en te versterken voor de missie die de volgende zomer ondernomen zou worden.327 Zodra het ijs was gesmolten zou de Russische vloot zich bij Kopenhagen aansluiten bij de Deens-Hollands-Britse vloot. Volgens De Bie wilde de Tsaar met een grote superioriteit de Zweedse vloot opzoeken en vernietigen.328 Dat de voorbereidingen in Reval niet van een leien dakje gingen blijkt uit een brief van Peter de Grote aan vice-admiraal Cruys.’Ik hoor met groote misnoegen, dat het Revelse esquader, door ue seer slegt versorgd is en ook d’herfst tijd bij ue versuijmt is [..] ik soude het somtijds Ue leeven konnen kosten.’329 Misschien dat generaal-admiraal Apraksin om deze reden kapitein-commandeur Scheltinga het bevel had gegeven om naar Reval te komen. Op 1 mei zeilde het Russisch eskader onder bevel van kapitein-commandeur Sivers met 14 schepen van Reval naar het eiland Bornholm. Toen hij bericht kreeg dat er zich een Zweeds eskader van 23 oorlogsschepen bij Bornholm ophield, gaf hij bevel terug te keren naar Reval.330 De Russische schepen die toen nog op de Noordzee voeren, hadden zich verzameld bij de haven van Flekkefjord, aan de zuidkust van Noorwegen. In april waren hier al 3 schepen van de Russische Noordzeevloot onder bevel van Ivan Sinavin bijeengekomen. In mei voegden zich daar bij: De Marlburgh onder bevel van kapitein Bredaal, De Devonshier onder bevel van kapitein t´Hooft, De Strafford onder kapitein Sinavin en De Samson onder kapitein Block, tot een totaal van 7 schepen. De schepen uit Holland en Engeland stonden onder bevel van kapitein Bredaal. Veel van de zeelieden op deze schepen waren gerekruteerd door kapitein-commandeur Scheltinga. Het eskader van Bredaal zette op 27 mei koers naar Kopenhagen. Op 9 juni ging het Russische Noordzee-eskader voor anker in De Sont. Aldaar bevond zich op dat moment het Britse eskader van admiraal Sir John Norris.331 In de manuscripten van Bridge staat dat Scheltinga in juni uit Holland kwam en het commando over het Russische eskader van kapitein Bredaal op zich nam.332 Volgens een brief van Scheltinga aan Apraksin, gedateerd op 13 april 1716, begaf Scheltinga zich eerst naar Reval. Het is aannemelijk dat Scheltinga niet vanuit Holland maar vanuit Rusland kwam.333 Scheltinga trof de Russische vloot aan in een wanordelijke toestand. Dit vanwege persoonlijke conflicten tussen kapitein Bredaal en kapitein Ivan Sinavin die het bevel voerde over het Archangelsk eskader.334 Waarschijnlijk was niet duidelijk wie het bevel over de vloot moest voeren. Op 13 juli bereikte kapitein Hendrik Grave met zijn Hollands eskader en 300 koopvaarders De Sont. Alwaar hij de Britse zeemacht onder bevel van admiraal John Norris en het eskader van kapitein-commandeur Scheltinga aantrof.335 Onderweg naar Kopenhagen arriveerde op 17 juli de Tsaar zelf met 37 galeien en een snauw. Op 30 juli kwam kapitein327
Fond 234, inv. 1, zaak 29; eskader bij Croonslot, vloot bij Reval 1716/1717. 1. Voor een lijst van de schepen present in Reval en St. Petersburg zie bijlage XV. 328 De Bie, 17 februari/ 9 maart 1716 secreet, ARA toegang 1.01.04 inv. nr. 7397I. 329 RGVAMF Fond 223 (handschriften van Peter de Grote), inv. 1, zaak 13; brief van de Tsaar aan Cruys (Riga 7 februari 1716) 78. 330 R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 172. 331 C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 46. R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 174.(voor data nieuwe stijl). 332 C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 46. 333 No. 167; Brief van Scheltinga aan Apraksin (Utrecht 2/ 13 april 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot III, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 126. (zie noot 265). 334 C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 46. 335 J.C. de Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen IV (Haarlem 1861) 106. 63
commandeur Sivers met zijn eskader van 14 schepen. De Deense admiraal Gyldenløve voegde zich op 7 augustus met 18 oorlogsschepen bij de geallieerde vloot.336 Toen de gecombineerde vloot bij Kopenhagen was aangekomen, werd de Hollandse kapitein Grave door de Tsaar persoonlijk rondgeleid op de grootste schepen. Veel voormalige Nederlandse kapiteins voerden het bevel op de Russische schepen. Het is zeer waarschijnlijk dat kapitein Grave hier in contact kwam met kapiteins-commandeur Scheltinga en Sivers.337 Vanwege conflicten tussen admiraal Gyldenløve en admiraal Norris nam de Tsaar het bevel over de vloot als vice-admiraal. Er werden veranderingen aangebracht ten aanzien van de commandostructuur. De commanderende officieren moesten meerdere talen kunnen spreken en daarnaast het zeemanschap zeer goed verstaan vanwege de gevaarlijke riffen.338 De gezamenlijke vloot bestond uit 62 oorlogsschepen met 3616 kanonnen aan boord en stond tegenover de Zweden in ratio van drie tegen één.339 Veertien Britse schepen vormden de voorhoede, de Denen het centrum en veertien Russische schepen de achterhoede. De Hollandse schepen samen met vijf Britse schepen moesten de kooplieden naar havens aan de Oostzee escorteren.340 Op 16 augustus hees Peter I zijn vlag aan boord van het Russische schip De Ingermanland en gaf hij het signaal de ankers te lichten.341 De gecombineerde vloot vertrok op 18 augustus van de rede van Kopenhagen naar het eiland Bornholm. De Denen vertrokken pas later omdat de Deense koning troepen en schepen naar Noorwegen had gestuurd om de Zweedse aanval te stuiten.342 Bij Bornholm sloten de Denen zich weer aan bij de gecombineerde vloot. Al gauw bleek dat de Zweedse vloot zich teruggetrokken had tot Karlskrona. De Zweedse vloot vormde een verdedigingslinie om de gecombineerde vloot te beletten Stockholm te bereiken. 343 Kapitein-commandeur Scheltinga had op 25 augustus van de Tsaar orders gekregen, om bij diens afwezigheid het bevel over het Russische eskader te voeren. Scheltinga had daarmee het commando over de 16 linieschepen en 3 fregatten die de achterhoede van de geallieerde vloot vormden. Bij alle vlootacties moest Scheltinga overleg plegen met de commanderende officieren van de gecombineerde vloot. Als er een aanval ondernomen zou worden, moest Scheltinga bij de achterhoede blijven. De Russische vloot mocht waarschijnlijk op bevel van de Tsaar geen gewaagde acties ondernemen, en vormde daarom de achterhoede.344 Op 4 september koerste Scheltinga met zijn schip bij Ystad. De kapitein-commandeur had van kapitein Naom Sinavin orders gekregen om een aantal Russische officieren in het schip De Landsdown naar Kopenhagen te sturen. Omdat het schip van kapitein Bens, De Sint Varachiel, niet in staat was om met de gecombineerde vloot te zeilen, stuurde Scheltinga dat schip naar Kopenhagen. Die Russische officieren waren in Kopenhagen waarschijnlijk nodig om een nieuw schip te bemannen. Terwijl orders werden gegeven om met een gedeelte van de geallieerde vloot te gaan koersen, bleven twee Russische schepen bij Bornholm om voor de zieken te zorgen en voorraden in te slaan. Als de vloot weer zou samenkomen, dan zou Scheltinga alsnog kapitein Nebel met het schip Landsdown en een aantal Russische officieren 336
R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 174. J.C. de Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen IV (Haarlem 1861) 107. 338 C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 46. 339 R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 175. 340 R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 175. 341 R. Massie, Peter de Grote en het ontstaan van het moderne Rusland 1672-1725 (Amsterdam 1985) 564. 342 R. Hatton, Diplomatic Relations between Great Britain and the Dutch Republic 1714-1721 (Londen 1950) 93. 343 J.C. de Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen IV (Haarlem 1861) 108-109. 344 No. 1420; Orders van de Tsaar aan Scheltinga (gegeven op het schip Ingermanland bij Bornholm op 14 augustus/ 25 augustus 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 119. 64 337
naar Kopenhagen sturen. Wat precies de bedoeling was van dit transport wordt niet duidelijk. Het is waarschijnlijk dat iemand in Kopenhagen bezig was om zeelui voor Russische dienst te werven. Over deze acties voerde Scheltinga persoonlijk overleg met admiraals Gyldenløve en Norris.345 Het eskader van Scheltinga bereikte op 13 september de zuidkant van het eiland Drake. Daar wachtte Scheltinga op twee kruisers van de kapiteins Van Gent en Van der Gun die zich bij het Russische eskader zouden vervoegen. Op dat moment waren er zo’n 128 zieken op het Russische eskader. Scheltinga stelde voor om de zieken aan boord te houden en ze niet naar Kopenhagen te brengen. Waarschijnlijk vanwege het tekort aan bemanning op de vloot.346 Op 14 september vond er een conferentie plaats op het schip De Marlburgh tussen de admiraals Gyldenløve, Norris en kapitein-commandeur Scheltinga. Op deze conferentie werd besloten dat een eskader een handelskonvooi vanuit Mecklenburg dekking moest geven tegen Zweedse aanvallen. Voor dit konvooi werden 8 kruisers beschikbaar gesteld; 3 Hollandse, 2 Russische en 3 Engelse. Dit eskader zou dan kruisen tussen Bornholm en San Comer. Tsaar Peter was het niet eens met dit plan. Volgens Tsaar Peter kon dit escorte het best georganiseerd worden door schepen van één natie te sturen, en vervolgens om de drie dagen te wisselen met een andere natie. Waarschijnlijk wilde Peter I misverstanden vanwege de taal voorkomen. Daarnaast is het mogelijk dat het opnieuw een uitvlucht was, om de Russische schepen niet aan gevaar bloot te stellen.347 Het Russische eskader speelde geen rol bij het voornoemde konvooi. Op 16 september lag het eskader van Scheltinga bij het eiland Drake. Scheltinga was daar drukdoende om voorraden en vers water in te slaan. Vanwege de rotsige ondergrond was het moeilijk om daar voor anker te gaan. Daarom vroeg de kapitein-commandeur de Tsaar om twee galjoten met water en andere noodzakelijke goederen te sturen.348 De bronnen zwijgen over het verdere verloop van de gebeurtenissen rond de gecombineerde vloot. De achterliggende reden hiervan is waarschijnlijk dat de effectiviteit van deze vloot uiteindelijk nihil was. Zeker had Peter genoeg schepen om de Zweden te verpletteren, maar een dergelijke actie werd niet ondernomen. Een militaire landing op Skåne bleef vooralsnog uit. De wijze waarop Peter bevelen gaf aan kapitein-commandeur Scheltinga zijn tekenend voor de voorzichtigheid waarmee de Tsaar handelde. Naar mate de tijd vorderde had Peter steeds minder interesse in het bevechten van de Zweden op zee. Wel was de Tsaar drukdoende zijn troepen in de buurt van Kopenhagen te krijgen. Vanuit Kopenhagen gaf Peter orders voor de Russische schepen om terug te keren naar Kögebaai, voor Kopenhagen. Gyldenløve en Norris voeren tezamen achter de Russen aan. Uiteindelijk werd de landing op Skåne gepland op 21 september. Geheel onverwacht besloot de Tsaar op 19 september de landing uit te stellen tot het voorjaar. Het was volgens Peter I te laat in het seizoen. Daarmee was de kous af en kon de Russische vloot weer terugkeren naar Reval of Kotlin. Op 23 oktober gaf de Tsaar kapitein-commandeur Scheltinga opdracht om met de vloot naar Reval te zeilen en vooral goed uit te kijken naar de vijand. Bij Reval moest de vloot 345
No. 1425; Brief van Scheltinga aan de Tsaar (op het schip de Marlburgh bij Ystad 24 augustus/ 4 september 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 121. 346 No. 1432; Brief van Scheltinga aan de Tsaar (op het schip Marlburgh bij het eiland Drake 2 september/13 september 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 125. 347 No. 1434; Raadsbesluit van de officieren van de vlaggenschepen van de gecombineerde vloot (3 september/14 september 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 126. 348 No. 1436; Brief van Scheltinga aan de Tsaar (op het schip Marlburgh bij het eiland Drake 5 september/ 16 september 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 126. 65
in gereedheid worden gebracht om een nieuwe missie in februari te ondernemen. Vooral de kanonniers moesten gedurende de winter hard oefenen.349 Indien Scheltinga kapitein Bezemacker zou tegenkomen tijdens de terugtocht, dan moest deze zich aansluiten bij de vloot. Kapitein Bezemacker voerde het bevel over een militair bevoorradingseskader. Op 8 augustus had hij bevel gekregen om de vloot bij Bornholm met touw en zeildoek te bevoorraden.350 Op 1 november schreef luitenant generaal Anton Devier aan de Tsaar dat 16 schepen onder het bevel van kapitein-commandeur Scheltinga in Reval waren aangekomen. Op dat moment ging het slecht met de kapitein-commandeur. ‘Scheltinga heeft een beroerte gehad en is niet in staat te spreken, hij is leven na dood.’ 351 Kapitein-commandeur Sivers schreef aan Apraksin dat de Russische vloot op 26 oktober het eiland Bornholm passeerde. Sivers had toen al het commando van de zieke Scheltinga overgenomen; ‘Den selfde nacht heeft den capitein commandeur Scheltinga een aenstoot becoomen dat hij heel simpel geworden is.’352 Terwijl de Russische vloot op huis aankoerste waren de Hollandse en Engelse schepen achtergebleven bij het eiland Bornholm, om op de koopvaardij vloot te wachten. De transportschepen Moskou en Sleutelburg waren op dat moment volgens kapitein-commandeur Sivers in de buurt van Gdanks gezien. Deze schepen onder het commando van kapitein Bezemacker zouden de volgende dag in Reval te verwachten zijn. De Zweedse vloot had zich teruggetrokken naar Stockholm.353 Dat Scheltinga erg ziek was werd door prins Mensjikov aan de Tsaar bevestigd.354 Vaste grond onder de voeten deed de kapitein-commandeur goed, want spoedig na zijn aankomst op Reval voelde hij zich alweer wat beter.355 De Russische vloot was door ijs gedwongen in de winterkwartieren te gaan bij Reval. Eind november begonnen de voorbereidingen in St. Petersburg en Reval voor de missie die het volgende jaar ondernomen zou worden. Op dat moment was er in een Reval een groot tekort aan touwen, hout en sloepenmakers. Kapitein Traan werd door de Tsaar aangewezen als equipage-meester. Kapiteins-commandeur Scheltinga en Sivers werden door Mensjikov op de hoogte gebracht alles van Traan te eisen wat nodig was, zonder daarover disputen te maken.356 Over de verhouding tussen Sivers en Scheltinga wordt weinig duidelijk. Zeker is dat Sivers, hoewel hij dezelfde rang als Scheltinga had, steeds onder diens gezag werd geplaatst. Terwijl de vloot op 26 oktober 1716 uit Kopenhagen was vertrokken, waren verschillende regimenten onder het commando van Sjeremetev met transportschepen naar 349
No. 1456 Orders van de Tsaar aan Scheltinga (gegeven op het schip De Ingermanland bij Kopenhagen op 12 oktober/ 23 oktober 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 135-136. 350 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 13; Brief van de Tsaar aan Cruys (getekend op het schip De Ingermanland zeilende nabij Bornholm, 8 augustus 1716) 80. 351 No. 1468; Brief van Devier aan de Tsaar (Reval 21 oktober/1 november 1716 ), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 140. 352 RGVAMF Fond 234, in.v 1, zaak 28; Brief van Sivers aan Cruys (getekend op het schip Katherina, Reval 22 oktober/ 2 november 1716) 240. No. 1469; Brief van Sivers aan Cruys (getekend op het schip Katherina, Reval 22 oktober/ 2 november 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 141. Voor lijst van schepen aangekomen bij Reval zie bijlage XVI. 353 RGVAMF Fond 234, in.v 1, zaak 28; Brief van Sivers aan Cruys (getekend op het schip Katherina, Reval 22 oktober/ 2 november 1716) 240. No. 1469; Brief van Sivers aan Cruys (getekend op het schip Katherina, Reval 22 oktober/ 2 november 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 141. Voor lijst van schepen aangekomen bij Reval zie bijlage XVI. 354 No. 1473; Brief van prins Mensjikov aan de Tsaar (getekend te St. Petersburg 22 oktober/ 2 november 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 143. 355 No. 1475; Extract van Tsjernisjev aan Apraksin (getekend op Kotlin, 26 oktober/ 6 november 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 145. 356 RGVAMF Fond 234, inv. 1, zaak 28; brief van Alexander Mensjikov aan Cruys (St. Petersburg 13 november/24 november 1716) 249. 66
Rostock gevaren. In Rostock overwinterden de troepen, zodat de landing in Skåne in het voorjaar voortgezet kon worden.357 Het idee om de Zweden een vernietigende nederlaag toe te brengen was daarmee voor dat jaar van de baan. De Engelsen en Denen keerden terug naar het eiland Bornholm, alwaar admiraal Norris zich ontfermde over de terugkerende Britse koopvaarders en uiteindelijk naar Engeland ging. De admiraal liet 7 Engelse schepen achter om samen te werken met de Denen. De Staatse vloot zou pas in december Texel bereiken. De effectiviteit van de gecombineerde vloot is onderhevig aan discussie. In ´De Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen` schrijft de historicus J.C. de Jonge, dat de landing op Skåne geen doorgang kon vinden vanwege misverstanden tussen de Britten en de Russen. Hij laat echter na te vertellen wat de exacte redenen omtrent de misverstanden waren.358 De historici Anderson en Massie zijn van mening dat de reden dat de gecombineerde vloot uiteindelijk weinig uitrichtte, gezocht moet worden in de rivaliteit tussen de commanderende officieren. Zowel Gyldenløve als Norris wilden geen orders van elkaar aannemen, daarom zou de Tsaar als bevelhebber zijn aangewezen. Admiraal Norris wilde de Zweedse vloot bij Karlskrona de grond in boren. Admiraal Gyldenløve had echter van zijn regering geheime instructies ontvangen om met de Deense vloot geen riskante acties te ondernemen. Karel XII maakte van deze strubbelingen handig gebruik door de forten bij Skåne te versterken en te bevoorraden. Een eventuele invasie werd voor de Tsaar daardoor strategisch gezien steeds onaantrekkelijker.359 De achterliggende oorzaak van het falen van de alliantie moet volgens de historica Hatton onder andere gezocht worden in het uitstellen van de landing in Skåne. Er had zich in Mecklenburg een groot Russisch leger verzameld. Koning George was echter gedwongen het verzoek van de Tsaar om de Russische troepen over De Sont te transporteren te weigeren. Waarschijnlijk omdat Groot Brittannië formeel niet in oorlog was met Zweden. Hoewel Frederick Augustus van Pruisen bereid was gevonden de troepen te transporteren, wilde de Tsaar zonder bescherming van de gecombineerde vloot een dergelijke actie niet ondernemen. Toen de Tsaar in juli met een groot eskader in Deense wateren arriveerde, waren de Denen nog niet gereed voor een landing. De Zweedse invasie in Noorwegen dwong Frederick IV om troepen en schepen te sturen om de Deense bezittingen aldaar te beschermen. Op dat moment bestond er al een zeker wantrouwen tussen de Tsaar en de Deense Koning. Zowel George I en Frederick IV zagen de aanwezigheid van zo’n grote Russische troepenmacht bij Mecklenburg met lede ogen aan. Zij zou uiteindelijk de machtsbalans in de Oostzee kunnen verstoren zodat een Pax Balticum verder weg leek dan ooit. Vanwege disputen tussen de Staten Generaal en koning George I over de taak van de gecombineerde vloot –een defensieve of offensieve- werd het plan een landing te ondernemen in Skåne op de lange termijn geschoven. Door wantrouwen van de Tsaar ten opzichte van Frederick IV en George I besloot hij niet meer deel te nemen aan de landing. Een landing met slechts de bescherming van de Russische vloot zag Peter I niet zitten.360 De historicus Van Koningsbrugge argumenteert dat er twee redenen waren waarom een aanval op Skåne voorlopig uitbleef. Ten eerste was volgens de Tsaar het jaargetijde te ver gevorderd om een offensief te ondernemen. Een winterveldtocht in een vreemd land, waarbij men afhankelijk was van de oorlogs- en transportschepen van vreemde potentaten leek geen aantrekkelijk vooruitzicht. Bovendien was de verhouding tussen de Denen en de Russen 357
No. 1475; Extract van Tsjernisjev aan Apraksin (getekend op Kotlin, 26 oktober/ 6 november 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 145. 358 J.C. de Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen IV (Haarlem 1861) 108-109. 359 R. Massie, Peter de Grote en het ontstaan van het moderne Rusland 1672-1725 (Amsterdam 1985)565. Zie ook; R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 175-176. 360 R. Hatton, Diplomatic Relations between Great Britain and the Dutch Republic 1714-1721 (Londen 1950) 125. 67
verslechterd. Toen Peter I een troepenmacht opbouwde in de buurt van Kopenhagen en zijn vloot richting Kögebaai stuurde, groeide bij de Denen de vrees voor een Russische aanval op Deens grondgebied. De Denen probeerden in het geheim Engelse steun te werven om de Russische troepen uit de buurt van Kopenhagen te houden. Om deze reden was de alliantie niet meer bijeen te houden.361 Afgezien van de teleurstellende resultaten van de gecombineerde vloot had de Tsaar dat jaar toch een aantal successen geboekt. Gedurende de zomer had generaal-admiraal Apraksin de troepenmacht op de Ålandseilenden ondersteund en een landing ondernomen op de Zweedse kust. Tegen het einde van 1716 was de Russische bezetting van Finland voltooid.362 Operaties in 1717 Gedurende de wintermaanden van 1716 en 1717 was men in St. Petersburg druk doende om de vloot te onderhouden en uit te rusten. Over de voortzetting van het plan om Skåne te bezetten bleek verder niets. Al op 13 oktober in het voorgaande jaar zou de Tsaar de Senaat in St. Petersburg hebben geschreven dat het nu alleen nog mogelijk was om het Zweedse moederland vanaf de Ålandseilanden, over de Botnische golf aan te vallen. Kort daarna had de Tsaar het bevel gegeven om voorbereidingen voor een dergelijke actie te ondernemen.363 Linieschip de Sint Ariel In de winter was kapitein-commandeur Scheltinga bezig met het uitrusten van de vloot bij Reval. Naast het onderhoud van schepen was hij belast met personeelszaken.364 In januari moest Scheltinga een beslissing nemen over het lot van kapitein Block.365 Deze kapitein voerde het commando over het schip De Samson dat deel uit maakte van de Russische Noordzeevloot. Deze vloot stond onder bevel van Scheltinga en was het voorgaande jaar vanuit Flekkefjord naar Kopenhagen gevaren om plaats te nemen in de geallieerde vloot. In juni kreeg kapitein Block de opdracht om met het schip De Strafford naar Helsingör varen, waarschijnlijk om de kusten te verkennen. Toen hij vervolgens de Britse admiraal Norris in De Sont tegenkwam, salueerde hij de admiraal terwijl hij zijn wimpel streek. Hoewel kapitein Block zijn vak had geleerd in de Republiek, waar een dergelijk signaal heel gebruikelijk was, had de Tsaar dit ten strengste verboden. De Tsaar wilde niet dat de Russische vloot nederigheid zou tonen door een vloot van een andere mogendheid te salueren. Volgens ooggetuigen was Block dronken geweest toen hij de Britse admiraal salueerde. Scheltinga zocht de zaak uit en riep kapitein Naom Sinavin op als getuige. Uiteindelijk werd kapitein Block veroordeeld en stierf voortijdig vanwege overdadig alcoholgebruik.366 Scheltinga was op dat moment nog niet geheel hersteld van de beroerte die hij het voorgaande jaar had gehad. Zo schreef Scheltinga op dezelfde dag dat hij bezig was met de zaak kapitein Block; ‘Nae de maal dat godt de heere mijn heeft besoght met een beroertenisse den 15e laetst passerde october omtrent middernaght, en ick nu door goddes genaede weer mirrekelijck heerstelt sijn doch niet soo vollenkoomen dat ick mijn bequam vinde om mij met 361
J.S.A.M. van Koningsbrugge, Eén tegen allen, allen tegen één (Groningen 2001) 18. R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 176-177. 363 R. Massie, Peter de Grote en het ontstaan van het moderne Rusland 1672-1725 (Amsterdam 1985)567. 364 RGVAMF Fond 233, inv. 1 no. 147; Lijst van zeelieden die aan haar contract in sijn grootmagtigen Czaerze magte dienst hebben voldaan, ondertekend door W. Scheltinga (Reval 5 januari 1717) 39. 365 RGVAMF Fond 233, inv. 1 no. 147; Brief van Scheltinga aan Apraksin (Reval 14 januari 1717) 36. 366 C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 46. 68 362
veele affaieren te bemoeijen om zijn grootmaghtigste Cz: majesteijts vloot in staat te cunnen brengen.’ Om deze reden vroeg Scheltinga generaal-admiraal Apraksin om hem van zijn werkzaamheden te verontschuldigen. Of de affaire Block van invloed was op dit besluit wordt niet duidelijk, maar het kan natuurlijk de druppel zijn geweest.367 Vanaf april 1717 was de kapitein-commandeur in ieder geval weer werkzaam op de vloot. Samen met kapitein-commandeur Sivers had Scheltinga een voorstel ingediend om zodra het ijs uit de haven was verdwenen, alle schepen naar open zee te brengen en koers te laten zetten naar het eiland Nargen. Deze maatregel moest voorkomen dat de Russische vloot door de Zweden in de haven van Reval werd aangevallen. Door continue met de vloot op zee te koersen was de vloot minder kwetsbaar. Zo kon snel worden teruggetrokken naar Kroonslot indien een Zweedse overmacht zou verschijnen.368 In april ontving Scheltinga instructies om met zijn eskader van Reval naar Dageroord te zeilen.369 Volgens deze instructies moest hij nabij Dageroord een fregat vooruit sturen om te verkennen. Indien vijandelijke schepen werden waargenomen moest de Russische vloot door middel van kanon of vlagsignalen op de hoogte worden gebracht. Bij Dageroord moest Scheltinga met zijn eskader tussen het eiland en de Finse scharen koersen om buiten bereik van de vijand te blijven en de manschappen te trainen. Daarbij was het van groot belang dat de vijand Reval niet zou bereiken. Anders zou de communicatie tussen Reval en St. Petersburg afgesneden kunnen worden. Tijdens de trainingsmissie moest Scheltinga een aantal koopvaardijschepen uit Lübeck en Holland bescherming bieden tegen Zweedse kapers.370 In deze koopvaardijschepen werden een aantal persoonlijke bezittingen van de Tsaar die op dat moment in Holland was, naar St. Petersburg verscheept. De transporten uit Holland bevatten goederen voor de admiraliteit. Het is waarschijnlijk dat de schepen uit Lübeck de geschenken bevatten die de Tsaar van de koning van Pruisen, Frederick Willem I had gekregen als blijk van zijn vriendschap. Toen de Denen achterdochtig werden en de Tsaar beschuldigden Lübeck, Hamburg en Wismar te willen bezetten, stelde Frederick Willem zich achter de Tsaar en schonk hem als blijk van zijn vriendschap een jacht en een barnsteenkabinet.371 Scheltinga kreeg bevel het gevecht niet aan te gaan tegen een overmacht. Eerst moest het eskader dat nog bij Reval lag gealarmeerd worden. Gezamenlijk zouden de beide eskaders dan de vijand aan proberen te vallen. Als de vijand Scheltinga de pas zou afsnijden moest zijn eskader zich via Helsingfors terugtrekken naar Kroonslot.372 Voordat deze missie ondernomen kon worden stelde Scheltinga een aantal signalen op die gedaan zouden worden in geval van een vijandelijke aanval. Als het eskader naar Reval koersende, door een Zweedse overmacht gevolgd werd, zou de kapitein-commandeur een rode vlag laten waaien en drie kanonnen afvuren, terwijl de blauwe vlag werd ingenomen. Wanneer Scheltinga met zijn eskader de haven van Reval binnenliep dan zou hij een keizerlijke vlag van de grote steng laten waaien vergezeld van een kanonschot. Op deze wijze kon men in Reval vriend van vijand onderscheiden.373
367
RGVAMF Fond 233, inv. 1 no. 147; Brief van Scheltinga aan Apraksin (Reval 14 januari 1717) 37. RGVAMF Fond 234, inv. 1, zaak 29; Extract van een brief van Apraksin aan Mensjikov (getekend op 1/3 April 1717) 107. 369 Dageroord is de oude naam voor het eiland Hiiumaa. 370 No. 1578; Instructies voor kapitein-commandeur Scheltinga (April 1717), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 203. 371 R. Massie, Peter de Grote en het ontstaan van het moderne Rusland 1672-1725 (Amsterdam 1985) 567. 372 No. 1578; Instructies voor kapitein-commandeur Scheltinga (April 1717), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 203. 373 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 147; brief van Scheltinga aan Apraksin (Aktum Reval 15 april 1717) 41. 368
69
Begin mei voeren de eskaders van Scheltinga en Sivers de zee op. De aanbevelingen van de kapiteins-commandeur werden ter harte genomen.374 In Reval bleef men bedacht op een vijandelijke aanval. Dat wordt duidelijk uit een geheime brief van De Bie. Hij schreef dat er twee kleine schepen bij Kroonslot waren aangekomen. De schippers daarvan maakten melding dat geen Zweedse schepen waren waargenomen. Om daar zekerheid over te krijgen werd een fregat ter verkenning uitgestuurd. De brief van De Bie doet vermoeden dat de angst voor een Zweedse aanval een van de primaire redenen was waarom Scheltinga de zee op werd gestuurd.375 Na deze missie keerde Scheltinga terug naar Reval om zijn eskader te provianderen en uit te rusten. Uit een lijst van zee en land militie die nodig was op het tweede eskader van kapitein-commandeur Scheltinga blijkt dat er een tekort was aan manschappen. Deze manschappen waren waarschijnlijk nodig voor het plan van de Tsaar een landing op de Ålandseilanden uit te voeren.376 In de maand juni verscheen een nieuw gezicht op de Russische vloot. De heer Paddon, voorheen kapitein-ter-zee en ambassadeur te Marokko van de koning van Groot Brittannië. Paddon ging over in Russische dienst en werd door de Tsaar benoemd tot schout-bij-nacht van de witte vlag.377 Hij werd meteen naar Reval gestuurd waar hij samen met generaaladmiraal Apraksin het bevel ging voeren over de vloot. Zonder Paddon was Scheltinga de tweede man geweest op de vloot bij Reval. Door de komst van deze Engelsman, schoof Scheltinga een plaatsje omlaag in de hiërarchie. De Tsaar vaardigde in juni een edict uit waarbij de schout-bij-nacht Paddon en de kapiteins-commandeur Scheltinga en Sivers opdracht kregen om met alle schepen vanuit Dageroord naar de Finse Scharen te kruisen. Deze missie had twee doelstellingen. Ten eerste mocht de vijand Reval niet ongezien bereiken en ten tweede moesten de bemanningen van de schepen getraind worden. Daarna moest koers gezet worden naar Gotland. De Tsaar wist dat het zeer moeilijk zou zijn om met een dergelijke vloot zo dicht bij de Finse scharen te koersen. Het was weliswaar mogelijk om de scharen dicht te naderen, maar vanwege ondieptes en verraderlijk weer was dit niet aan te bevelen. Om deze redenen stelde generaaladmiraal Apraksin aan de commanderende officieren voor om direct naar Gotland te zeilen. Bij Gotland zou de troepenmacht aan land gezet worden.378 Schijnbaar had de Tsaar zijn aanvankelijke plan om een landing op de Ålandseilanden te ondernemen laten vallen en besloten om eerst Gotland te veroveren. De strategische beweegreden hiervoor zou kunnen zijn dat Gotland door haar centrale positie de sleutel tot de heerschappij over de Oostzee was. Door dit eiland te veroveren konden de Russen de Oostzee beheersen. Schout-bij-nacht Paddon was van mening dat het bevel van de Tsaar zeker gevaarlijk was, maar niet ondoenlijk. Waarschijnlijk wilde Paddon zijn grootsheid aan de Tsaar doen blijken. Volgens Paddon was de Zweedse vloot op dat moment nergens te bekennen. Gotland was niet ver, dus het plan van de Tsaar kon volgens Paddon gewoon doorgaan.379 Kapitein-commandeur Scheltinga was het niet eens met het plan van de Tsaar. Om te gaan kruisen met de gehele vloot nabij Dageroord was onverantwoordelijk. Daarom stemde 374
RGVAMF Fond 234, inv. 1, zaak 29; brief van prins Mensjikov aan Cruys ( St. Petersburg 30 april 1717) 170. 375 De Bie, 3 mei 1717 St. Petersburg ordinaris, ARA 346 toegang 1.01.04 inv. nr. 7368I. 538. 376 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 147; Zee en landmilitie present op de schepen in het tweede eskader onder kapitein-commandeur Scheltinga (Aktum op het schip Marlburgh ten anker voor Reval 16 mei 1717) 49. Zie bijlage XVII. 377 De Bie, 18 juni 1717 ordinaris, ARA 353 toegang 1.01.04 inv. nr. 7368I. 550. 378 No. 1633; Suggestie van graaf Apraksin aan Schout-bij-nacht Paddon en kapiteins-commandeur Scheltinga en Sivers (getekend op het schip De Moskou nabij Nargen 21 juni 1717), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 226. 379 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 138; Brief van Paddon aan Apraksin (op ’t schip De Sleutelburg 22 juni 1717) 167. 70
hij in met het plan van admiraal Apraksin. Apraksin wilde direct doorzeilen naar Gotland en een landing ondernemen, zodat de Tsaar zijn plan om tussen Dageroord en de Finse scharen te kruisen zou vergeten380 Kapitein-commandeur Sivers was evenals Scheltinga van mening dat het zeer gevaarlijk was om met zo veel zware schepen nabij de Finse scharen te varen. Daarom was het beter om tussen Odensholm, Rogerwijk en Hangö te varen. Ook zouden 4 schepen vooruit gestuurd moeten worden om de vloot in geval van gevaar te signaleren. De rest van de vloot kon dan volgen en de orders van de Tsaar opvolgen. Als de Tsaar het te doen was om het bekwamen van de manschappen in het zeilen konden de schepen ook gewoon tussen het eiland Nargen en Rogerwijk varen. Bij Nargen was een goede haven voor handen zodat schepen daar altijd voor onderhoud terecht konden. Sivers stelde verder voor om twee schepen en het fregat De Samson te laten verkennen tussen Gotland en de kusten van Koerland. Generaal-admiraal Apraksin probeerde het plan om meteen naar Gotland te zeilen buiten de Tsaar om te organiseren. Dat bleek uit de reactie van kapitein-commandeur Sivers die hem schreef dat het niet verstandig was dit te doen zonder een positieve order van de Tsaar.381 Of de Tsaar uiteindelijk om toestemming werd gevraagd om meteen door te zeilen naar Gotland wordt niet duidelijk, maar lijkt waarschijnlijk. Op 13 juli schreef kapiteincommandeur Scheltinga een brief aan Apraksin over de situatie op het eiland Gotland. Uit de verhoring van twee Zweedse gevangenen bleek dat het eiland slecht voorzien was van batterijen en vestingen. Daarom vroeg Scheltinga om met de vloot nog een aantal dagen nabij Gotland te blijven koersen om te kijken of verdere veroveringen mogelijk waren.382 Op dat moment was er al een kleinschalige landing ondernomen. Kapitein-commandeur Sivers was het eens met Scheltinga dat de vloot nog wel een paar dagen nabij Ostergarden, aan de noordoost zijde van Gotland, kon verblijven. Daarvoor was het wel aanbevelenswaardig een kruiser op verkenning uit te sturen, zodat vijandelijke schepen vroegtijdig waargenomen konden worden.383 Het grootste deel van de vloot ging voor anker bij Ostergarden en zette een grote hoeveel soldaten aan land. Waarschijnlijk op aanbeveling van kapitein-commandeur Sivers werden door admiraal Apraksin De Portsmouth onder bevel van kapitein Eekhof en De Samson onder kapitein Deane ter verkenning naar Slitehamn gestuurd om de vijand in de gaten te houden. Slitehamn lag ongeveer 6 mijl van Ostergarden.384 De kapiteins Deane en Eeckhof losten een paar schoten op een vijandelijke batterij om de vuurkracht van de vijand te bepalen. Toen de Zweden op het eiland massaal het vuur openden vluchtten de twee kapiteins terug naar de vloot. De vloot bleef nog zes dagen bij Ostergarden. Er werden kruisers om de noord- en zuidpunt van het eiland gestuurd om de vloot te waarschuwen indien de Zweedse vloot zou verschijnen.385 380
RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 138; Brief van Scheltinga Apraksin (op ’t schip De Marlburgh onder Nargen 22 juni 1717) 168. 381 No. 1636; Brief van Sivers aan graaf Apraksin (getekend op het schip de Moskou ten anker onder Nargen 22 juni 1717), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 228. Zie ook; RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 138; Brief van Sivers aan Apraksin (op ’t schip Moskou ten anker onder Nargen 22 juni 1717) 171. 382 No. 1647; Brief van Scheltinga aan graaf Apraksin (getekend op het schip de Marlburgh nabij Ostergarden 13 juli 1717o.s.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 233. Zie ook; RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 138; Brief van Scheltinga aan Apraksin (getekend op het schip de Marlburgh nabij Ostergarden 13 juli 1717) 186. 383 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 138; Brief van Sivers aan Apraksin (getekend op het schip De Moskou ten anker onder Ostergarden 13 juli 1717) 188. 384 Sliteham is hoogstwaarschijnlijk de 18e eeuwse benaming voor het eiland voor de kust bij het plaatsje Slite. 385 C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 54. 71
Er werd verder geen aanval meer op de Zweden ondernomen. Over de achterliggende reden valt alleen maar te gissen. Misschien dat Gotland te dicht bij Stockholm lag en dat Peter bang was dat de Russische troepen en marine eenvoudig geïsoleerd konden worden. In ieder geval werd een grote hoeveelheid vee ingeslagen. De Zweedse huizen bij Ostergarden werden door de Russen intact gelaten. Wel werd nog een Zweedse snauw met 16 stukken geschut door kapitein Van Hooft opgebracht. Eind augustus zette de vloot koers richting Reval. Bij Reval streek generaal-admiraal Apraksin zijn vlag en gaf het bevel over aan de schout-bijnacht Paddon. Deze kreeg de opdracht om de vloot te bekwamen in linievaren. Deze oefening eindigde in verwarring en conflicten.386 In september voer Paddon met 11 linieschepen naar Kotlin om daar de winter door te brengen. Kapitein-commandeur Scheltinga kreeg daar orders van Paddon om onder zijn bevel een aantal bemanningsleden meer loon te geven en te promoveren. De opperofficieren moesten zich plaatsen onder het commando van de oudste zeeofficier en de onderofficieren kwamen onder het bevel van majoor Tjornisjef. Daarnaast kreeg Scheltinga de opdracht om het bevel van het schip De Marlburgh over te dragen aan Cornelis Cruys. De vice-admiraal had sinds het proces niet meer actief deelgenomen aan missies op zee en was na zijn terugkomst uit Kazan vooral belast met de uitrusting van de vloot. Paddon was waarschijnlijk niet op de hoogte van de twisten die in het verleden waren ontstaan tussen Scheltinga en Cruys.387 Al gauw ontstonden er problemen. Schout-bij-nacht Paddon had geen zin om zich bezig te houden met de triviale onderhoudswerkzaamheden van de vloot. Hij vertrok in oktober naar St. Petersburg. Na het vertrek van Paddon kwam vice-admiraal Cruys naar Kotlin om de vloot te inspecteren. Veel schepen waren nog niet afgeladen en van hun tuigage ontdaan. Dit was noodzakelijk omdat de winterkou de schepen erg veel schade kon toebrengen. Volgens Cruys moest Apraksin orders geven om kapitein-luitenants en luitenants op de schepen te verdelen voor deze taak. Op dat moment waren alleen kapitein Lane en 2 luitenants aanwezig. Paddon had aan Cruys geschreven dat hij dit volk niet wilde geven zonder een directe order van de Tsaar. Kapitein-commandeur Scheltinga wilde op zijn beurt geen mensen verlenen voor de werkzaamheden zonder bevel van Paddon.388 Of Cruys op de hoogte was van de orders van Paddon aan Scheltinga is niet duidelijk. Uit een brief van Scheltinga bleek dat Cruys de touwtjes in eigen handen wilde houden en al het zeevolk onder zijn commando probeerde te plaatsen. Scheltinga schreef dat hij daartoe geen order had gekregen. Volgens het bevel van Paddon had Scheltinga alle opperofficieren onder zijn commando gesteld, omdat hij de oudste officier was. De onderofficieren stonden onder het bevel van majoor Tjornisjef. Scheltinga moest het bevel over het schip De Marlburgh overdragen aan Cruys. Dit was weliswaar een commandoschip, maar daar viel niet uit af te leiden dat Scheltinga zich onder bevel van Cruys moest plaatsen.389 Hoe deze situatie precies werd opgelost is niet duidelijk. Op 12 november 1717 schreef resident De Bie aan Haar Hoog Mogenden dat de Tsaar kapitein-commandeur Scheltinga had gepromoveerd tot schout-bij-nacht van de rode vlag. Daarnaast was kapitein Van Hooft, omdat hij een Zweedse kaper had genomen tot kapitein-commandeur benoemt.390 Volgens de manuscripten van Bridge was deze promotie van Scheltinga onderhevig aan speculatie. Alle zeeofficieren zouden op de hoogte zijn van de magere successen die 386
C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 54. RGVAMF Fond 233, in. 1, zaak 147; A list of the line of battle (onderdeel van een brief van paddon aan Apraksin 18 oktober 1717) 29. Zie bijlage XVIII. 387 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 147; Brief van Paddon aan Scheltinga (Ritzaard 18 oktober 1717) 31. 388 No. 1689; Brief van Cruys aan Apraksin (Kotlin 20 oktober 1717o.s.), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 251. 389 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 147; brief van Scheltinga aan Apraksin (Ritzaard 20 oktober 1717) 50. 390 De Bie 12 november 1717 ordinaris, ARA 595 toegang 1.01.04 inv. nr. 7368I. 595. 72
Scheltinga tijdens zijn wervingsacties in de Republiek had geboekt. Daarnaast was Scheltinga door de beroerte aan een kant verlamd geraakt. De manuscripten verhalen dat de Tsaar Scheltinga tot schout-bij-nacht benoemde omdat hij dacht dat hij toch niet lang meer zou leven en hem daarom de eer schonk om als schout-bij-nacht te overlijden.391 Over onvrede van medeofficieren over de promotie van Scheltinga blijkt verder niets. Scheltinga was volgens zijn eigen schrijven weer redelijk hersteld van de beroerte en had de missie van de afgelopen zomer zonder problemen volbracht. Het was niet ongebruikelijk voor de Tsaar om iemand die al vele jaren in dienst was te promoveren. De Tsaar kwam pas terug uit de Republiek en had een aantal nieuwe officieren gerekruteerd. Het kan zijn dat de Tsaar iemand met verstand van zaken nodig had, om leiding te geven aan de nieuwe rekruten. Scheltinga was in de Russische marine opgeklommen van kapitein tot schout-bij-nacht en zal daardoor een grote doses ervaring hebben gehad. Terwijl iemand als Cruys in de Republiek door Peter van equipage meester tot vice-admiraal was benoemd en dus niet het hele traject had doorlopen. Cruys was dan ook niet zozeer een zeeman als wel een organisator. Scheltinga daarentegen kan gekarakteriseerd worden als echte zeeman.
391
C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 57. 73
Operaties in 1718 Gedurende het jaar 1718 werden geen grote missies ondernomen. Vanaf maart werden onderhandelingen met Zweden gevoerd tijdens een conferentie op de Ålandseilanden.392 Afgezien van de vredesbesprekingen werd de Russische vloot bij Reval en St. Petersburg als gewoonlijk in gereedheid gebracht. De kruisers bij Reval kregen orders de zee op te gaan zodra het ijs begon te smelten. Het eskader dat bij Reval lag, moest de vijandelijke kusten in de gaten houden en de handel met Zweden belemmeren. Verder werd de vloot bij St. Petersburg in gereedheid gebracht om naar Reval te zeilen.393 Linieschip Poltava In de winter en het voorjaar van1718 liet Scheltinga weinig van zich horen. Het kan zijn dat Scheltinga vanwege zijn promotie tot schout-bij-nacht, het wat rustiger aan kon gaan doen. Waarschijnlijk kampte hij met de fysieke gevolgen van de beroerte die hij in 1716 had gehad. Gedurende de winter ontfermde hij zich waarschijnlijk samen met Cornelis Cruys over de uitrusting en bevoorrading van de vloot. Het laatste bericht van schout-bij-nacht Scheltinga is geschreven op 10 mei 1718. Scheltinga vermeldde dat het schip De Poltava was aangekomen. Hij wachtte op orders van Apraksin wat er moest gebeuren met het schip.394 Op 15 juni had Scheltinga orders van schout-bij-nacht Paddon gekregen voor de vloot bij Kotlin. Na de bevelen waren uitgedeeld nuttigde Scheltinga samen met een aantal officieren het avonddiner. Kort daarna was hij bewusteloos geraakt. De dokters hadden geen hoop meer voor de schout-bij-nacht. Kapitein Sam Armitage die getuige was van het gebeuren, zou de commanderende kapitein Van Gent op de hoogte stellen.395 Kapitein Van Gent schreef aan Apraksin dat Scheltinga een zware beroerte had gehad, net als twee jaar geleden toen de vloot terug voer vanuit Kopenhagen. Van Gent zou zolang de taken van Scheltinga waarnemen.396 De Engelse kapitein-commandeur Gordon, schreef dat hij in de ochtend van 17 juni naar het schip De Marlburgh was gegaan om te kijken hoe het met schout-bij-nacht Scheltinga was. Volgens de brief van Gordon was hij toen al buiten bewustzijn. Gordon had daarna algemeen sein gegeven aan de kapiteins van de vloot om orders van hem aan te nemen. Gordon wekte de indruk dat hij was aangewezen om een oogje in het zeil te houden. Indien Scheltinga niet in staat was zijn functie uit te oefenen zou Gordon het commando over nemen. Waarschijnlijk ging het al een tijd niet zo goed meer met de schout-bij-nacht.397 Op 19 juni schreef kapitein Gordon aan Apraksin dat het dode lichaam van de schoutbij-nacht Scheltinga op het schip De Marlburgh lag. Volgens orders van de Tsaar zou het lichaam daar blijven tot maandag of dinsdag. Tijdens de uittocht werden de kleuren van de 392
R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 186. C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 58. 394 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 163; brief van Scheltinga aan Apraksin (Ritzaard 10 mei 1718) 46. 395 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 163; brief van Armitage aan Apraksin (Aktum op het schip De Marlburgh ten anker voor Kroonslot 16 juni 1718) 686. 396 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 163; brief van Van Gent aan Apraksin (Aktum op het schip De Sint Michael ten anker voor Kroonslot 16 juni 1718) 663. 397 RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 163; brief van Gordon aan Apraksin (op het schip De Katherina 17 juni 1718) 152. 74
393
vloot gehesen om de overleden schout-bij-nacht de laatste eer te bewijzen.398 Volgens de Nederlandse historicus Jacobus Scheltema stierf de schout-bij-nacht in de bloei des levens. De Tsaar zou aan zijn nagedachtenis de grootste eer hebben bewezen en hem hebben begraven in de kerk van het St. Alexander Nevski klooster.399 Tijdens een bezoek aan het klooster bleek echter niets van een graf van de schout-bij-nacht. In een artikel over de dynastie van de familie Scheltinga staat dat de schout-bij-nacht in juli overleed en op het eiland Kotlin werd begraven. Er werd een ceremonie gehouden waarbij de Tsaar, een aantal ministers en vlagofficieren Scheltinga de laatste eer bewezen.400 Dat de laatste rustplaats van Scheltinga zich zou bevinden op het eiland Kotlin wordt bevestigd in de Morskoi Spisok.401 De afwezigheid van bronnen in het marinearchief die handelen over de begrafenis van schout-bij-nacht Scheltinga is moeilijk te verklaren. Het kan zijn dat veel officieren de dood van Scheltinga al lang verwachtten en er dus niet van opkeken. Daarnaast zal het feit dat de vloot net op het punt stond om naar Reval te vertrekken van invloed zijn geweest. Vanwege de dood van Tsarevitsj Alexej in het voorjaar van 1718 had de Tsaar waarschijnlijk niet veel aandacht voor een overleden marineofficier. In de brieven van resident De Bie is niets te vinden over de dood van Scheltinga. Dat is opmerkenswaardig omdat de gezant doorgaans melding maakte van begrafenissen van vlootofficieren. De Bie schreef uitvoerig over de dood van Tsarevitsj Alexej, zodat het waarschijnlijk is dat deze kwestie de dood van Scheltinga overschaduwde. Na de dood van schout-bij-nacht Scheltinga vertrok de vloot via Reval naar Hangö. Aldaar werd de vloot in tweeën verdeeld. Een eskader onder bevel van kapitein-commandeur Saunders voer richting de monding van de Finse golf en veroverde 28 Zweedse handelsschepen alvorens koers werd gezet naar Reval. De Tsaar hield zich op dat moment bezig met de training van een galeienvloot bij Biörko. In september keerde de Tsaar met de rest van de vloot terug naar St. Petersburg om te overwinteren.402 In de winter van het jaar 1718 stierf na een korte carrière op de Russische vloot de schout-bij-nacht Paddon. Het gebrek aan commanderende officieren werd opgelost door een aantal officieren te promoveren. Kapitein-commandeur Sivers werd schout-bij-nacht van de blauwe vlag en kapitein-commandeur Gordon schout-bij-nacht van de rode vlag. Prins Mensjikov verkreeg de rang van schout-bij-nacht van de witte vlag.403 De vrede in zicht De vredesonderhandelingen op de Ålandseilanden waren op niets uitgelopen. Voor Karel XII was de conferentie slechts een middel om tijd te rekken om zijn oorlogsplannen in Noorwegen te verwezenlijken. Het noodlot sloeg echter toe. Tijdens de belegering van de stad Frederikstad werd Karel XII geraakt door een kogel en liet het leven. Peter I bleef zijn oorlogsinspanningen voortzetten en ondernam een grootscheepse aanval op de kust van Zweden. Tegelijkertijd werden er op zee overwinningen behaald. Het Zweedse linieschip Wachtmeister werd opgebracht. Deze oorlogsinspanningen werden door Groot Brittannië met argusogen gevolgd. De oorlog had een desastreus effect op de Oostzeehandel. Om deze reden werd admiraal Norris in 1720 met een geduchte zeemacht van 21 linieschepen en 10 fregatten 398
Fond 233, inv. 1, zaak 163; brief van Gordon aan Apraksin (op het schip De Katherina 19 juni 1718) 155. J. Scheltema, Rusland en de Nederlanden beschouwt in derzelver Wederkeerige Betrekkingen VI (’s Gravenhage 1817)318-319. 400 V. Burkin, Van schout-bij-nacht tot admiraal van de rode vlag. Zes generaties van de maritieme dynastie Scheltinga in; Morskoi gazeta (29 juni 1996) 401 Ministerie van maritieme zaken ed., Morskoi Spisok I (St. Petersburg 1885) 420, 421. 402 R.C. Anderson, Naval Wars in the Baltic (Londen 1910) 186. 403 C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (Londen 1898-9) 61. 399
75
de Oostzee opgestuurd om de Russen tot vrede te dwingen. Vanwege allerlei interne zaken was Groot Brittanië niet in staat om echt een vuist tegen de Russen te maken.404 De nieuwe Zweedse Koning Frederick zag in dat een oorlog tegen Rusland zonder de steun van Groot Brittanië een verloren zaak was en liet Tsaar Peter weten dat hij bereid was tot een hervatting van de vredesonderhandelingen. Aanvankelijk liepen de onderhandelingen moeizaam omdat Tsaar Peter Lijfland niet aan de Zweden wilde afstaan. Na een sterk staaltje Russisch militair vertoon op de Zweedse kust, was Frederick echter ook bereid om Lijfland aan de Tsaar af te staan. Op 10 september werd de vrede van Nystad ondertekend en kwam er einde aan de grote Noordse Oorlog.405 Nabeschouwing Wybrandt Scheltinga zou het einde van de grote Noordse Oorlog niet meer meemaken. Scheltinga liet twee zoons na. De oudste was Peter Scheltinga, hij zou uiteindelijk opklimmen tot kolonel in het landleger.406 De jongste zoon was Alexander. In het boek van Gerhard Friedrich Müller, ‘Behring’s Voyages’ wordt vermeldt dat Alexander Schelting de onwettige zoon was van de Hollandse schout-bij-nacht Petrovski. 407 Na de dood van Wybrandt nam kapitein Pieter Bens de verantwoordelijkheid over de jonge Alexander op zich. Pieter Bens had vele jaren onder het commando van Wybrandt gediend en waren dus geen onbekenden van elkaar. Waarschijnlijk werd Pieter in Russische kringen Petrovski genoemd. Alexander wilde net als zijn vader op de vloot werken. Om deze reden ging hij bij zijn stiefvader, kapitein Bens in de leer. Op 13 jarige leeftijd werd Alexander onderofficier. Alexander nam deel aan de Kamchatka expedities onder leiding van kapitein Bering. Deze kapitein Bering had in 1714 zitting gehad in de krijgsraad toen Wybrandt werd veroordeeld om tot jongste kapitein te dienen. Tijdens de expedities werd een groot deel van de kusten bij Ochotsk en de Kurilische eilanden in kaart gebracht. In 1745 keerde luitenant Scheltinga terug in St. Petersburg. De moeder van Alexander wilde graag dat haar zoon een hoge positie zou verkrijgen bij de marine. Om deze reden stuurde ze een petitie naar het admiraliteitscollege om Alexander tot kapitein te benoemen, uit respect voor zijn vader en stiefvader. Het college ging echter niet akkoord en Alexander bleef vooralsnog luitenant. Pas in 1760 promoveerde hij tot kapitein 2e rang. In 1780 zou Alexander Scheltinga net als zijn vader als schout-bij-nacht overlijden. In maart 1962 zou Joeri Scheltinga als laatste van zijn dynastie overlijden als admiraal van de rode vlag. Daarmee had de familie Scheltinga gedurende 259 jaar 8 marine officieren geleverd en aan de voet gestaan van de opbouw van de Russische vloot.408 Toen Wybrandt Scheltinga in 1704 in St. Petersburg aankwam wist hij niet dat hij de stamvader van een dynastie zou worden. Naast Wybrandt kwamen echter vele Nederlanders naar Rusland. Velen van hun stichtten dynastieën die tot ver in de 20e eeuw zouden voortbestaan. Toekomstige studie naar hun leven zal wellicht meer kunnen vertellen over de integratie van de Nederlanders in de Russische samenleving. 404
R. Massie, Peter de Grote en het ontstaan van het moderne Rusland 1672-1725 (Amsterdam 1985) 659, 660. Wittram, R., Peter I, Czar und Kaiser II (Göttingen 1964)462. 406 V. Burkin, Van schout-bij-nacht tot admiraal van de rode vlag. Zes generaties van de maritieme dynastie Scheltinga in; Morskoi gazeta (29 juni 1996). 407 G.H. Müller, Bering’s voyages. The Reports from Russia (Fairbanks 1985) 171. 408 V. Burkin, Van schout-bij-nacht tot admiraal van de rode vlag. Zes generaties van de maritieme dynastie Scheltinga in; Morskoi gazeta (29 juni 1996). T.P. Mazur, Nautische Dynastie Scheltinga in dienst van Rusland (St. Petersburg 2000). Zie ook; Morskoi spisok 12. 307-308, Morskoi Spisok V 352-355, Morskoi Spisok II 485487. 405
76
Conclusie
De rede van Kroonstadt/Kotlin
Tijdens de Grote Ambassade in 1697 kwam Tsaar Peter de Grote naar de Republiek om steun te werven in de strijd tegen de Turken en o.a. ook bekwame vaklui te vinden om een Russische vloot op te bouwen. Aanvankelijk wilde Tsaar Peter via de Zwarte Zee de toegang tot de Middellandse Zee verkrijgen maar door tegenstand van de Turken mislukte dit streven. Hierop wendde de Tsaar zijn blik naar het noorden. Door een haven aan de Oostzee te creëren kon Rusland toetreden tot het handelsnetwerk van het westen waardoor Rusland uit haar isolement kon geraken. Aan het begin van de grote Noordse Oorlog veroverden de Russen een groot gedeelte van Ingermanland op de Zweden. In 1703 stichtte Tsaar Peter de stad St. Petersburg. Deze stad zou de grootste havenstad van Rusland worden. Om de nieuw veroverde gebieden te kunnen behouden moest een sterke vloot gecreëerd worden. De Tsaar richtte opnieuw zijn blik op de Republiek. De vice-admiraal Cornelis Cruys, zelf in 1697 in de Republiek geworven, werd in 1703 naar de Republiek gestuurd om zeelui en vaklieden te werven. Een van de rekruten die in Russische dienst trad was Wybrandt Scheltinga. In 1704 arriveerde hij in Sint Petersburg waar hij als kapitein op de Russische vloot werd gestationeerd. Toen de fortificatiewerken op Kotlin tot een zekere staat waren gebracht werden voorzichtig aan enkele Russische schepen te water gelaten. Tijdens de eerste jaren diende de vloot vooral ter ondersteuning van het landleger. Het Russische leger onder bevel van Apraksin was verantwoordelijk voor de veroveringen rond de Finse golf. In die periode voerde kapitein Scheltinga het bevel over een klein eskader en had verscheidene andere kapiteins onder zijn commando. Zweedse eskaders vertoonden zich regelmatig in de Finse golf. Aanvallen werden afgeslagen door de verdedigingswerken op en rond het eiland Kotlin. De Russische vloot was op dat moment nog niet sterk genoeg om de Zweden op zee te trotseren. Bij Kotlin en St. Petersburg werd met man en macht gewerkt aan de opbouw van de vloot. Dit alles veranderde na de slag bij Poltava, toen het Zweedse leger een vernietigende nederlaag had gelegen. De Zweedse bezittingen in en rond het Balticum werden beschermd door kleine garnizoenen en een vloot. Nu de dreiging van het leger van Karel XII bij Poltava was weggenomen, lag het Balticum voor de Russen open. In 1710 veroverden de Russen achtereenvolgens Viborg, Riga en Reval. Geheel Lijfland en Letland viel nu feitelijk onder het gezag van de Tsaar. Nu de Tsaar een aantal kuststeden bezat won de vloot aan belangrijkheid om aanvallen van de nog steeds machtige Zweedse vloot af te slaan. Vooralsnog werden echter nog geen gewaagde acties tegen de Zweedse vloot ondernomen. In 1710 verkreeg kapitein Scheltinga een promotie tot eerste-klas kapitein vanwege zijn trouwe dienst aan Rusland. In de herfst van het jaar 1710 werd een groot aantal zeeofficieren op bevel van de Tsaar in Woronezj ontboden vanwege de hervatting van de oorlog tegen de Turken. Viceadmiraal Cornelis Cruys en kapitein Scheltinga kregen de opdracht om de sterk 77
verwaarloosde Zwarte Zeevloot op orde te brengen. Kapitein Scheltinga werd gestationeerd in Taganrog waar hij toezag op de reparatie en uitrusting van een eskader schepen. Er werden plannen gemaakt om een aanval vanuit zee op Constantinopel te ondernemen. Helaas werden de landtroepen van de Tsaar bij de rivier De Pruth vernietigend verslagen door de Turken. Met het vredesverdrag dat in 1711 gesloten werd vielen de Zwarte Zee en de Zee van Azov weer in Turkse handen. Alle scheepswerven in Taganrog en Woronezj moesten worden gesloopt. Omdat de Tsaar besloten had de Turken op het land te bevechten kreeg de Zwarte Zeevloot geen kans om zich te bewijzen. Wellicht was de uitkomst van de oorlog tegen de Turken anders geweest indien de Tsaar zijn vloot meer belang had toegekend. In ieder geval had de Tsaar had nu wel zijn handen vrij om zich te wijden aan de oorlog tegen Zweden. In augustus 1711 vertrokken grote groepen zeeofficieren naar St. Petersburg. Zo ook kapitein Scheltinga. Gedurende de jaren 1712 en 1713 werden vele bevoorradingsmissies op de nieuw verworven kustplaatsen ondernomen. In 1712 voerde kapitein Scheltinga het bevel over een bevoorradingsmissie op Viborg. Na afloop van deze missie werd Scheltinga door de Tsaar tot kapitein-commandeur bevorderd en kreeg het bevel over een eskader van 17 brigantijnen. In juli werd een groot gedeelte van de vloot ter verkenning uitgestuurd. De 24e werd een Zweedse eskader van drie schepen waargenomen nabij de kaap Krasna Gorka. Het lukte viceadmiraal Cruys niet om de 3 Zweedse schepen in te halen. De Russische vloot voer nog binnen het rif en zij moest laveren om naar buiten te komen. Uiteindelijk waren 3 Russische schepen de vijand dicht genaderd maar slaagden er niet in haar te overmeesteren. De achterliggende reden moet gezocht worden in de vrees voor een Zweedse vloot die zich in de buurt zou ophouden. Aan de andere kant waren volgens vele getuigenverklaringen de 3 Zweedse schepen te ver verwijderd van de Russische vloot. In augustus lukte het kapitein-commandeur Scheltinga en schout-bij-nacht De Bozzis om een aantal Zweedse schepen voor de kust van Narva te overmeesteren. Dit waren de eerste overwinningen van de Russische vloot. Eind oktober voer de vloot naar het eiland Kotlin om daar te overwinteren. In 1713 had Tsaar Peter zijn zinnen op de Finse kust gezet. In april vertrok een grote vloot naar Helsingfors. Zonder veel problemen werd de stad overmeesterd. Opvallend is dat tijdens deze missie geen linieschepen werden ingezet. Strategisch gezien was dit een logische keuze. Een galeienvloot was veel beter uitgerust om een kustplaats te veroveren. Deze schepen waren goedkoop te bouwen en konden grote groepen soldaten aan land zetten. Daarnaast was een galei niet louter afhankelijk van de wind doordat het was uitgerust met roeiriemen. Linieschepen waren veel groter en vormden bij windstilte een makkelijk doelwit voor vijandelijke batterijen aan de kust. Dit type schepen was geschikt om het gevecht aan te gaan op volle zee tegen andere oorlogsschepen. Terwijl Helsingfors werd overmeesterd voeren vice-admiraal Cruys en kapiteincommandeur Scheltinga met de linieschepen naar Reval om een aantal aangekochte schepen op te halen. Bij Hoogland werd een Zweeds eskader van 3 schepen waargenomen. Viceadmiraal Cruys besloot de aanval in te zetten. Nadat het schip De Wijburg van kapiteincommandeur Scheltinga de vijand dicht was genaderd liep zij aan de grond. Kort daarna onderging het schip van de vice-admiraal hetzelfde lot. Door onduidelijke signalen van Cruys brak de rest van de Russische vloot de aanval af. De drie Zweedse schepen ontkwamen. Hierop zette de Russische vloot koers naar Reval. Ongeveer tegelijkertijd beging de Griekse schout-bij-nacht De Bozzis een grote vergissing door 5 Hollandse transportschepen bij Helsingfors in de brand te steken. Waarschijnlijk om de aandacht van zijn fout af te leiden diende hij een aanklacht in tegen het handelen van vice-admiraal Cruys, omdat hij in 1712 niet in staat was geweest 3 Zweedse schepen te overmeesteren. Tijdens de wintermaanden van 1713 werd een proces aangespannen tegen vice-admiraal Cornelis Cruys. Daarnaast werden alle commanderende 78
officieren ter verantwoording geroepen over het erbarmelijke verloop van de aanval op 3 Zweedse schepen bij Hoogland in 1713. In een proces van 750 pagina’s legden alle betrokken zeeofficieren getuigenissen af over het gebeuren in 1712 en 1713. De Bozzis had Cruys aangeklaagd als hoofdverantwoordelijke voor het falen van de missie in 1712, en officieren te hebben aangespoord om Russische dienst te verlaten. Bovendien was hij op de hoogte geweest van correspondentie van Finse boeren met de vijand om Zweedse gevangenen te helpen ontsnappen. Van deze laatste twee aanklachten werd Cruys vrijgesproken. De krijgsraad achtte deze beschuldigingen ongefundeerd. Aan het laten ontsnappen van de drie vijandelijke schepen werd Cruys wel schuldig bevonden. De vice-admiraal werd veroordeeld voor het laten ontsnappen van de 3 Zweedse schepen in 1713. Toen het schip van kapitein-commandeur Scheltinga en vervolgens dat van Cruys aan de grond liep, had de vice-admiraal over moeten gaan op een ander schip en alsnog proberen de Zweden te overmeesteren. Waarschijnlijk begreep Cruys dat hij niet vrij te pleiten was van deze aanklachten. Hij probeerde de schuld op de kapiteins-commandeur Scheltinga en Rees te schuiven. Tijdens de verhoren bleek dat kapitein-commandeur Scheltinga het meest zijn best had gedaan om de 3 Zweedse schepen te overmeesteren. Omdat hij echter lang de vijand had beschoten zonder haar proberen te enteren werd hij uiteindelijk gedegradeerd om tot jongste kapitein te dienen. Rees en Cruys werden veroordeeld tot de doodstraf. Gelukkig voor hen zette de Tsaar dit om in een verbanning. Hoewel de Tsaar veel te weinig officieren voor de vloot had, vond hij het nodig een aantal te veroordelen. Of het proces een complot was van Russische officieren die jaloers waren omdat buitenlanders de hoge posities op vloot bekleedden is onwaarschijnlijk. De krijgsraad zelf bestond namelijk grotendeels uit buitenlanders. Naar mijn mening is het incident van de verbranding van de 5 Hollandse schepen van invloed geweest op het proces. De Nederlandse resident Jacob de Bie probeerde zo goed als hij kon op te komen voor de belangen van de getroffen Hollandse schippers. De Tsaar kreeg nogal wat kritiek uit de Repbliek te voorduren omdat hij deze schippers geen schadevergoeding wilde geven. Aangezien De Bozzis hoofdverantwoordelijke was voor de slachting van de Hollandse schippers, zou kunnen zijn dat het De Bozzis te heet onder de voeten werd. Jacob de Bie bleef immers aandringen op schadevergoeding voor de vijf verbrande schepen. Door Cruys aan te klagen kon De Bozzis de aandacht die op hem werd gevestigd af leiden en aan eventuele vervolging ontkomen. Aan de andere kant kan het proces ook een complot zijn geweest om de vice-admiraal van zijn positie te stoten. Hoewel de viceadmiraal een bekwaam organisator was bleek hij niet bijzonder geschikt om het bevel te voeren tijdens missies op zee. Tsaar Peter had een zondebok nodig om de geloofwaardigheid van zijn beleid kracht bij te zetten. De Tsaar had Cruys immers zowel in 1712 als in 1713 de opdracht gegeven zeer voorzichtig te handelen. Hoe het ook zij, na de verbanning van Rees en Cruys werd Scheltinga al snel weer in zijn vorige rang hersteld. De Tsaar begreep dat het niet slim was om hoge officieren van de vloot weg te sturen terwijl er een enorm tekort was aan commanderende officieren. Kapiteincommandeur Scheltinga kreeg de verantwoordelijkheid over de uitrusting van de vloot bij Kotlin. In juni vertrok generaal-admiraal Apraksin met de galeienvloot naar de Finse kust. De kapiteins-commandeur Scheltinga en Sivers en de Tsaar zetten in mei koers naar Reval om een aantal nieuwe schepen op te halen. Eind juli verscheen een Zweedse eskader in de baai van Reval. Toen 7 Russische schepen het achterste schip van de terugtrekkende Zweden probeerde te overmeesteren, draaide het hele Zweedse eskader bij om de aanval in te zetten. Toen de Tsaar dat zag gaf hij bevel terug te trekken naar de haven. Waarschijnlijk was het voor kapitein-commandeur Scheltinga een geluk dat de Tsaar persoonlijk aanwezig was en het bevel gaf om terug te trekken. Eind juli vertrok de Tsaar naar Hangö waar generaal-admiraal Apraksin de pas was afgesneden door 16 Zweedse oorlogsbodems. Kapitein-commandeur Scheltinga kreeg het 79
bevel over de vloot bij Reval. Nadat een Zweeds eskader door Russische galeien was geïsoleerd in een fjord, werd de aanval ingezet. Apraksin stuurde golven galeien op de vijandelijke linie af totdat de Zweden bezweken. Deze overwinning was voor de Russen van grote betekenis. Opvallend is dat aan deze slag geen enkel linieschip te pas kwam. De schepen waarmee de Zweden werden overmeesterd waren galeien. Toen de Zweedse admiraal Wattrang het schouwspel van verre aanschouwde trok hij de Zweedse vloot terug. Hij wilde zijn kostbare linieschepen niet verspillen aan de ongewone strijdwijze van de Russen. Waarom Peter I niet een eskader linieschepen vanuit Reval meenam is onduidelijk. Misschien dat de Tsaar puur uit strategisch oogpunt de Zweedse vloot met galeien wilde veroveren. De Zweedse linieschepen zouden een tactisch nadeel hebben als de wind ging liggen. De Russische galeien konden dan eenvoudig met zo veel mogelijk tegelijk een linieschip bestormen. In dat opzicht valt deze overwinning te vergelijken met de slag bij Helsingfors in 1713. Indien er wind was geweest hadden de Zweedse schepen de galeien de grond in kunnen boren om zich daarna terug te trekken. Zonder wind waren de Zweedse schepen een eenvoudige prooi voor de vele Russische galeien. De Finse en de Botnische golf zijn door land omsingeld. Om deze reden kon degene die de heerschappij voerde over het omliggende land eenvoudig grote hoeveelheden galeien vanuit de kust de zee opsturen. Een dure vloot van linieschepen was op die manier niet altijd efficiënter dan galleien. De reden dat de Tsaar zoveel tijd besteedde aan het opbouwen van een linievloot moet gezocht worden in het afschrikeffect daarvan. Toen de Zweden voor een groot deel waren vertrokken uit de Botnische en Finse golf moest de centrale Oostzee nog veroverd worden. Hier kwamen de linieschepen van de Tsaar dan ook te pas. In de herfst van 1715 werd kapitein-commandeur Scheltinga naar de Republiek gestuurd om een aantal officieren te rekruteren. Aanvankelijk wilde de Tsaar deze missie geheim houden omdat er in de Republiek formeel een vredesverdrag met Zweden was getekend. Door de openhartigheid van de Nederlandse resident Jacob de Bie waren de StatenGeneraal echter al in september op de hoogte van de komst van Scheltinga. Hierop riep de Tsaar de hulp in van degene die de missie al op voorhand had bekent gemaakt. Peter I was bang dat nu de Staten-Generaal waren ingelicht, de nieuwe rekruten niet meer naar Rusland zouden kunnen komen. Tijdens een diner met baron Sjafirov werd De Bie gevraagd om via zijn connecties in de Republiek de missie van Scheltinga zo voorspoedig mogelijk te laten verlopen. De Tsaar zou het toestaan van de werving beschouwen als voorbeeld van de goede vriendschap tussen hem en de Staten Generaal. De Bie schreef aan Haar Hoog Mogenden dat de Tsaar niet om toestemming had gevraagd om de Zweden geen gelegenheid te geven daartegen te protesteren. De problemen lieten niet lang op zich wachten. De Zweedse ambassadesecretaris Preis had een inlichtingennetwerk opgebouwd in de Republiek. Missieven van talrijke Nederlandse diplomaten bereikten op deze wijze in kopie Karel XII. Zo ook de brief van De Bie die was geschreven na het diner met Sjafirov. De Zweden protesteerden meerdere malen tegen de wervingen van Scheltinga. Haar Hoog Mogenden reageerden hierop door erop te wijzen dat Zweedse kapers de handel in de Oostzee belemmerden en dat terwijl het vrede was. Op dat moment was de Staten-Generaal in onderhandeling met Groot Brittannië over het sturen van een gecombineerde vloot die de handelsschepen moest beschermen. In ieder geval lukte het Scheltinga met behulp van Johannes van der Burgh de wervingsacties te voltooien. In het voorjaar van 1716 verzamelden alle Russische schepen die op dat moment in de Noordzee waren bij de haven van Flekkefjord. Op dat moment koersten een Engelse en Hollandse vloot richting Kopenhagen. In de buurt van Kopenhagen sloten de Denen en de Russen zich bij deze vloot aan. De Tsaar wilde dat jaar samen met de Denen een landing op Skåne ondernemen. Door onderling wantrouwen tussen de Tsaar, Frederick IV en George I bleef deze landing vooralsnog uit. Terwijl de Hollandse vloot de koopvaarders weer 80
naar huis bracht, zette de Russische vloot koers naar Reval. Tijdens de terugreis kreeg kapitein-commandeur Scheltinga een beroerte. Gedurende de winter kampte Scheltinga met de fysieke gevolgen van de beroerte. In april was hij weer in staat om te werken. In 1717 had de Tsaar het plan gevat om een landing op Gotland te nemen. Gotland lag centraal in de Oostzee en vormde de sleutel tot de heerschappij over het Balticum. Op 13 juli voeren de kapiteins-commandeur Scheltinga en Sivers en schout-bij-nacht Paddon in de buurt van Gotland. Na een kleinschalige landing en een aantal verkenningsmissies keerde de Russische vloot in september terug naar Reval zonder dat er zichtbare successen waren geboekt. Waarom Gotland uiteindelijk niet werd veroverd is niet duidelijk. Misschien dat de aanwezige Zweden teveel een bedreiging vormden. Daarnaast zal de Zweedse vloot niet ver uit de buurt zijn geweest. Na teruggekeerd te zijn in St. Petersburg werd Scheltinga gepromoveerd tot schout-bij-nacht van de witte vlag. Scheltinga kon niet lang genieten van de promotie want in het voorjaar van 1718 overleed de schout-bij-nacht aan een beroerte. Door het leven van Wybrandt Scheltinga in het kader van de grote Noordse Oorlog te bestuderen is een beeld ontstaan over de Russische vloot. Mijn stelling dat de studie naar vice-admiraal Cruys een te beperkt beeld geeft over het reilen en zeilen van de vloot blijkt dan ook juist te zijn. Na het proces van 1713 zou de vice-admiraal geen missies meer op zee uitvoeren. Om deze reden komen we niets te weten over wat de Russische vloot nu precies deed. Concluderend blijkt dat de Russische vloot –althans de linieschepen- tijdens de grote Noordse Oorlog niet betrokken was bij grootschalige zeeslagen. Tijdens de zeeslag bij Hangö speelden de linieschepen geen rol. Als escorte van troepentransporten en handelskonvooien was de vloot zeer nuttig gebleken. De Russische linieschepen dienden meer ter afschrikking van de Zweden dan dat zij triomfeerde in grote zeeslagen. In dat opzicht was de nieuwe vloot dan ook zeer succesvol. Vanaf 1714 konden de Russen zich vrij bewegen over de Oostzee, zonder al teveel gevaar te lopen van de Zweden. De vloot van linieschepen was gebouwd door Nederlanders en werd grotendeels bemand door Nederlanders. In 1697 eindigde de 9-jarige oorlog met Frankrijk en kwamen vele Nederlandse marineofficieren zonder werk te zitten. Om deze reden zochten zij hun heil op de Russische marine. Door de creatie van een grote Russische vloot was de Tsaar uiteindelijk in staat om een groot gedeelte van de kusten rond de Oostzee te bezitten. De dreiging die uitging van de nieuwe Russische linieschepen bleek genoeg om de Zweedse vloot uit de buurt te houden van de nieuwe Russische bezittingen.
81
Bronnen Russisch Staatsarchief van de Marine (RGVAMF) Fond 176: Kanselarij van de Admiraliteit 1697-1728 Fond 223: Handschriften van Peter de Grote en andere documenten, overgedragen door de Admiraliteitsraad (collectie). Fond 233: Kanselarij van generaal-admiraal Apraxin Fond 234: Kanselarij van vice-admiraal Cornelis Cruys (1698-1727)
Russisch Staatsarchief voor Oude Akten (RGADA) Fond 329: Brieven 1698-1705. Fond 50: Brieven van Johannes van der Burgh. Fond 50: Brieven van kapitein-commandeur Scheltinga.
Rijksarchief Den Haag (ARA) Liassen Rusland: toegang 1.01.04 Brieven van De Bie: Ordinaris: inventaris 7367 inventaris 7368 Secreet: inventaris 7397 Resolutie van de Staten Generaal: toegang 1.01.03. inventaris 770. 1716 Resolutie van de Staten van Holland: toegang 3.01.04.01. inventaris 5152. 1719
Bronnenpublicaties • Materiali dlja istoria Roeskavo flota Sankt Pieterboerg v tipografija morskavo ministerstva, v glavnom admiraltejst I-III (Sint Petersburg 1865/1866). [Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I-III, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865/1866).] • A.J. Veenendaal, De Briefwisseling van Anthonie Heinsius 1702-1720 Deel II: 1703, Deel XV: 1 mei 1713-30 april 1714 Rijksgeschiedkundige Publicatiën (RGP) (Den Haag 1996). • Manuscripten gepubliceerd in: Bridge, C.A.G. ed., History of the Russian Fleet during the reign of Peter the Great by a contemporary Englishman (1724) (London 1899).
82
Geraadpleegde literatuur • • • •
• • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Amburger, E., Die Anwerbung auländischer Fachkräfte für die Wirtschaft Rußlands vom 15. Bis ins 19. Jahrhundert (Wiesbaden 1968). Anderson, R.C., Naval Wars in the Baltic during the Sailing-Ship epoch 1522-1850 (London 1910). Bles, H., Boven, G. ed., Een Maritieme droom. Tsaar Peter de Grote en de Russische Marine (Amsterdam 1997). Burkin V., ‘Van schout-bij-nacht tot admiraal van de rode vlag. Zes generaties maritieme dynastie Scheltinga’ in; Morskoi gazeta (29 juni 1996). [Burkin V., Ot sjaitbenachta do krasnovo admirala, sjest pokoleniej morskoi dinastii Sheltingov in; Morskoi gazeta (29 juni 1996).] Büchler, H., ‘Admiral Cornelis Cruys und der niederländische Beitrag beim Aufbau der Russischen Flotte unter Peter I ’, Marineblad 85 (1975). Bruijn, J.R., De Admiraliteit van Amsterdam in Rustige Jaren 1713-1715 (Amsterdam 1970). Clarke, G.S., Russia’s sea-power past and present or the rise of the Russian Navy (London 1898). Deder, G.J. ed., Tagebuch Peters des Grossen vom jahre 1689 bis zum schlusse dese Neustadter friedens (Berlin 1773). Haan Hettema, De., Van Halmael, Stamboom van den Frieschen, vroegeren en lateren adel, uit oude en echte bescheiden en aantekeningen en met bijvoeging van de wapens der onderscheidenen geslachten opgemaakt II (Leeuwarden 1848). Hatton, Diplomatic relations between Great Britain and the Dutch Republic 1714-21 (London 1950). Horstmeier, C., Van Koningsbrugge, H. ed., Around Peter the Great, three centuries of Russian-Dutch relations (Groningen 1997). Hosmar, J., ‘Cornelis Cruys bouwde Russische vloot op. Amsterdammer in dienst van Tsaar Peter de Grote’, Ons Amsterdam 26/9 (1974) 258-263. Hughes, L., Russia in the age of Peter the Great (London 1998). Jonge, de J.C., Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen III, IV (Haarlem 1860). Koningsbrugge van, J.S.A.M., Eén tegen allen, allen tegen één? (Groningen 2001).(Onderdeel van nog niet gepubliceerd werk) Koningsbrugge van, J.S.A.M., Of diplomats, merchants and regents; Dutch-Baltic relations in the periode 1697-1709 in: Braat, J., ed., Russians and Dutchmen (Groningen 1993) 136-159. Krotov, P.A., De slag bij Hangö in 1714 (St. Petersburg 1996). [Krotov, P.A., Gangoetskaja batalja 1714 Goda (Sint Petersburg 1996).] Massie, R., Peter de Grote en het ontstaan van het moderne 1672-1725 (Amsterdam 1985). Mazur, T.P, Nautische Dynastie Scheltinga in dienst van Rusland (St. Petersburg 2000). [Mazur, T.P., Morskaja dinastija Sheltingov na sloesjby Rossi (St. Petersburg 2000).] Ministerie van maritieme zaken ed., Morskoi Spisok I (St. Petersburg 1885). [Obedij morskoi spisok, I (Sint Petersburg 1885) Petsjatano pa rasporjazjenijoe morskavo, ministerstva tipografija V. Demakova.] Neuman, F.C., ‘Cornelis Cruys’, Ons Amsterdam (1951). G.H. Müller, Bering’s voyages. The Reports from Russia (Fairbanks 1985). Phillips, E. J. The founding of Russia’s Navy. Peter the Great and the Azov Fleet 16881714 (Westport 1995). 83
• • • • • • • • • • • •
Scheltema, J., Peter de Groote, keizer van Rusland, in Holland en te Zaandam, in 1697 en 1717 (’s Gravenhage 1814). Scheltema, J., Rusland en de Nederlanden beschouwd in derzelver Wederkeerige Betrekkingen I, II (’s Gravenhage 1817). Schutte, O., Repertorium der buitenlandse vertegenwoordigers residerende in Nederland 1584-1810 (’s Gravenhage 1983). Stählin, J., Originalanecdoten von Peter dem Großen. Auß dem Munde angesehener Personen zu Moskau und Petersurg vernommen, und der vergessenheit entrinnen (Leipzig 1988) Steinmetz, C., ‘Nederlandse admiraal bouwt Russische vloot’, Historia Vol. 13 (1948) 235-238. Vries Stavland, H. de, Nederlandse zeeman Cornelis Cruys admiraal van Tsaar Peter de Grote, Spiegel der Zeilvaart 9 (1977) 42-44. Waegemans, W. ed., Russia and the Low Countries in the Eighteenth Century (Groningen 1998). Wijnaendts van Resandt, W., Geschiedenis en genealogie van het geslacht Van Scheltinga van 1530-1939 (Arnhem 1939). Wittram, R., Peter I, Czar und Kaiser. 2 dln (Göttingen 1964). ‘Amsterdamse Admiraal Cornelis Cruys bouwde Russische vloot vanaf de kiel op, zijn nazaten breidden deze uit’, Marineblad 85 (1975). Woodward, D., The Russians at Sea (London 1965). Uhlenbeck, C.D, Verslagen aangaande een onderzoek in de archieven van Rusland ten bate der Nederlandsche geschiedenis (’s Gravenhage 1891). Zuiden, D.S., Bijdrage tot de kennis van de Hollandsch-Russische relaties in de 16e-18e eeuw (Amsterdam 1911).
84
Personenindex
F
A Alexej, Tsarevitsj, 68 Anckerstierna, 6, 25. Anderson, R.C., 5; 6; 7; 16; 17; 45; 46; 55; 56; 57; 60; 61; 67; 68 Apraksin, Feodor, 7; 8; 9; 10; 11; 12; 13; 14; 15; 16; 17; 18; 19; 20; 22; 29; 31; 35; 37; 39; 40; 42; 43; 44; 45; 46; 47; 49; 50; 51; 52; 53; 54; 55; 56; 57; 59; 60; 61; 62; 63; 64; 65; 66; 67; 68; 70; 72; 73 Armitage, Sam, 67
B Bagh, 9 Bankart, 30 Bens, Pieter, 58; 69 Bering, Vitus Jonassen 5; 36; 37; 38; 40; 44; 69 Bezemacker, Pieter, 9; 26; 29; 30; 31; 32; 34; 38; 44; 59 Bie, de, Jacob; 3; 13; 18; 19; 39; 40; 41; 42; 45; 48; 49; 50; 56; 63; 66; 68; 72; 73 Blarij, Jan, 29; 30; 31; 32; 33; 34; 35; 38; 44 Block, 56; 61; 62 Bok, 28; 30 Bozzis, de, Ivan; 14; 15; 16; 17; 18; 19; 28; 29; 30; 33; 34; 35; 36; 38; 39; 41; 71 Bredaal, Pieter, 9; 31; 32; 33; 34; 43; 44; 45; 46; 51; 52; 53; 54; 56 Bridge, Cyprian, A. G., 3; 5; 6; 7; 11; 13; 14; 16; 17; 18; 19; 45; 46; 53; 56; 57; 62; 65; 66; 67; 68 Burgh, van der, Dirk, 49 Burgh, van der, Johannes, 3; 49; 50; 52; 53; 54; 55; 73
C Colyer, de, Jacob, 50 Croonenburg, 36; 37; 38; 40; 44 Cruys, Cornelis, 1; 2; 3; 7; 8; 9; 10; 11; 12; 13; 14; 15; 16; 17; 18; 19; 20; 21; 22; 23; 24; 25; 26; 27; 28; 29; 30; 31; 32; 34; 35; 36; 37; 38; 39; 40; 42; 48; 54; 56; 59; 60; 63; 65; 66; 67; 70; 71; 72; 74
Flaming, Pieter, 9; 34 Frederick Augustus, 60 Frederick IV, 42; 55; 61; 74 Frederick van Zweden, 69 Frederick Willem I, 62 Frobus, Dorethea, 5 Fumkov, 42; 43
G Gent, van, Willem, 20; 23; 26; 28; 31; 32; 33; 34; 37; 44; 58; 67 George I, 52; 56; 50; 61; 74 Golovin, 2; 7; 49; 50; 53; 53; 54; 55 Gordon, Thomas, 67; 68 Gosselaar, Martin, 21; 22; 26 Grave, Hendrik, 55; 57 Gries, 31; 32; 34 Gun, van der, 58 Gyldenløve, 55; 57; 58; 59; 60
H Harbo, Peter, 9; 34 Hauk, Christoffel, 29; 32; 33; 34; 35 Hay, William, 9 Heinsius, Anthonie,19 Helma, 9 Hooft, 't, Lodewijk, 53; 54; 56 Hooft, van, 65; 66
J Jermolij, 33; 34 Jonge, de, J.C., 57; 60
K Kalenburg, 30 Kramer, Fokke 32 Karel XII, 1; 7; 10; 50; 55; 56; 60; 68; 70; 73 Koningsbrugge, van, J.S.A.M., 61 Koerakin, 48; 49; 54
D Deane, John, 3; 65 Degruijter, Joost, 2; 12; 22; 23; 25; 27; 32; 33; 37; 38; 40 Devier, Anton, 54; 59 Dolgoruki, 47
E Edwards, Benjamin, 12; 21; 22; 23; 25; 27; 29; 30; 31; 32; 33; 34; 35; 37; 38; 44 Eeckhof, Jakob, 26; 51; 65 Ehrenskiöld, Augustin, 46; 47
L Larsenius, 20; 28 Luitjens, Aefcke 4 Lillie, 17; 18; 21; 45; 46 Lybecker, George, 7; 16
M Meijer, 31; 32; 34 Mensjikov, Alexander, 6; 34; 40; 59; 60 ; 62; 63; 68 Mishecoft, Zacharia, 40 Müller, Gerhard Friedrich, 69 85
Munster Jordens, C. .A., 4
N Nebel, 58 Nelson, Beyton, 37; 38, 40 Norris, John Sir, 56; 57; 58; 59; 60; 62; 69 Nummers, Von, 5; 6
T Tjornisjef, 64; 65; 66 Tollboechin, 16 Tormosoff, 44 Traan, Theunis, 9; 33; 60 Trezel, Peter, 48 Tromp, 30 Turnhoudt, Willem, 31; 32; 33; 34; 35
P Paddon, George, 3; 63; 64; 65; 66; 67; 68; 74 Peter de Grote, 1; 2; 3; 5; 6; 7; 9; 10; 11; 12; 13; 14; 16; 17; 18; 19; 20; 22; 36; 37; 40; 42; 45; 46; 47; 48; 49; 50; 51; 53; 54; 55; 56; 57; 58; 59; 60; 61; 62; 63; 64; 66; 67; 68; 69; 70; 71; 72; 73; 74 Preis, 50; 73
W Walrond, John, 30; 33 Wattrang, 46; 47; 73 Wessel, Hendrik, 21; 22; 23; 25; 27; 30; 33; 34; 37; 44
Z R Raab, Karl, 17; 18 Ram, 23; 25; 37 Rees, Abraham, 2; 9; 16; 17; 20; 21; 22; 23; 24; 26; 27; 36; 37; 38; 39; 40; 42; 72 Reez, Jan, van, 8 Rigo, 23; 24; 37 Ruyter, de, Michiel, 25; 30
Zacharia, 40 Zotov, Conon, 40
S Saunders, 68 Scheltinga, Saeck, 4 Schelling, Hans Jurgen, 31; 32; 34 Scheltema, Jacobus, 1; 3; 4; 5; 54; 68 Scheltinga, Alexander, 5; 69 Scheltinga, Aucke 4 Scheltinga, Eco, 4 Scheltinga, Gerlacus 4 Scheltinga, Griethje, 4 Scheltinga, Joeri Vladimir, 5, 69 Scheltinga, Johanna Wilhelmina, 4 Scheltinga, Peter, 5; 69 Scheltinga, Taecke Wijbes/Wybes, 4 Scheltinga, Wybe Tacke, 1; 4 Scheltinga, Wybrandt, 1; 2; 3; 4; 5; 7; 8; 9; 10; 11; 12; 13; 14; 15; 16; 17; 18; 20; 21; 22; 23; 24; 25; 26; 27; 28; 29; 30; 31; 33; 34; 36; 37; 38; 39; 40; 42; 43; 44; 45; 46; 47; 48; 49; 50; 51; 52; 53; 54; 56; 57; 58; 59; 60; 61; 62; 63; 64; 65; 66; 67; 68; 69; 70; 71; 72; 73; 74 Schoon, 15; 21; 23; 25; 27; 28; 37 Schoonwijk, 9 Sinavin, Ivan, 21; 29; 30; 31; 32; 33; 34; 55; 56; 57 Sinavin, Naom, 21; 23; 37; 38; 51; 52; 55; 56; 58; 62 Sivers, Peter, 9; 21; 37; 38; 40; 45; 46; 49; 56; 57; 59; 60; 62; 63; 64; 65; 68; 72; 74 Sjafirov, 49; 50; 73 Sjeremetev, 10; 60 Smiths, 9 Solovjev, Osip, 50; 51 86
Geografie De vele Nederlanders die naar Rusland kwamen ver-nederlandsten de plaatsnamen. Om deze reden was het niet altijd duidelijk welke plaatsen in de bronnen bedoeld werden. Met behulp van; Blaeu, De grote Atlas van de Wereld in de 17e eeuw was het mogelijk een groot deel van de plaatsnamen te achterhalen. De Kaarten in deze bijlage zijn vervaardigd met behulp van; • Goss, J., Clark, P. ed., Blaeu De Grote Atlas van de Wereld in de 17e eeuw (Londen 1990). • Howse, D., Sanderson, M., The Sea charts. A Historical Survey based on the Collections in the National Maritime Museum (Newton Abbot 1973). • The Times Concise Atlas of The World (London 2000).
87
Plaats Ålands eilanden Borgholm Bornholm Botnische golf Biorko Biorkische eilanden Dageroord Finland Finse golf Finse Scharen Flekkefjord Fredrikstad Gdansk Golf van Riga Gotland Groningen Hapfal Hangö Harriwalda Helsingfors Hoogland Kock Kopenhagen Kotlin Krasna Gorka Ladoga meer Nargen Narva Noordzee Noorwegen Odensholm Oostzee Ostergarden Oslo Reval Riga Rügen Rusland Sakiervi Sieskaeri/ Zeeskar Sint Petersburg Skagerrak Skåne Slitehamn Stockholm Viborg Wekelax/ Waggeloe Wrangen Ystad Zweden
Kaart I I I I II II III I I, II III I I I I I, IV I III I II I I III I II II I III I I I III I IV I I, III I I I I I I, II I I IV I I I III I I
88
Kaart I: Het Balticum
89
Kaart II: De Finse Golf
90
Kaart III: Reval
91
Kaart IV: Gotland
92
Bijlagen I. Scheepstypen409 •
•
• • • • • • • • •
• • • • • • • •
Barbaarschip. Twee dekken, drie masten voorzien van vierkante zeilen op de voorste en middenste mast, en een latijns (driehoekig) zeil op de bazaanse achtermast. Afmetingen: lengte 105-124 voet (1 voet is ongeveer 30 cm), breedte 24-32 voet. Bewapening: 36-52 stukken geschut. Bark. Galei type Twee masten met vierkante zeilen of drie masten met latijnse zeilen,10— 12 paar roeiriemen. Afmetingen: lengte 115-125 voet, breedte 21 voet, diepgang 7 voet. Bewapening: 6-58 stukken geschut gewoonlijk verdeeld als 2 zesponders, 18 vierponders en 6 kleine kanonnen. Capaciteit: 100 zeilers en 100 soldaten. Bombardeer/Bom schip. Twee masten, één midscheeps en één op het achterdek. Afmetingen: lengte 75,5-85 voet, breedte 19-27 voet, diepgang 6-9,5 voet. Bewapening: 2-3 mortieren en 14 kanonnen. Brigantijn. Type galei. Twee masten met vierkante zeilen op de voormast en een latijns zeil op de grootmast. 8-16 paar roeispanen. Afmetingen: lengte 45,5-52,5 voet, breedte 14-15,5 voet, diepgang 5-6 voet. Budaar. Klein schip met 1 mast en een steile scherpe boeg. Busa. Schip met een scherpe neus en een ronde bodem. De steile zijkanten zijn opgebouwd uit overlappende planken. Uitgerust met een enkel zeil en zeewaardig. Kog. Klein wendbaar schip van het Hollandse type. Brander. Een schip gevuld met brandstof en explosieve materialen, bedoeld om de vijandelijke schepen te rammen en in brand te steken. Fluit. Hollandse driemaster, gebruikt als vrachtschip, met 4-6 stukken geschut. Fregat. Snel oorlogsschip met drie masten. Afmetingen: lengte 98.5-131 voet, breedte 29,5-37,5 voet, diepgang 9,5-14,5 voet. Bewapening: 28-32 stukken geschut. Galei. Roeischip. De Baltische galeien hadden 24-36 paar roeiriemen en twee masten met driehoekige zeilen. Een varierend aantal stukken geschut (draaikanonnen, en kleine gewone kanonnen). Afmetingen: lengte 114.5-131 voet, breedte 13-22 voet, diepgang 3,5 voet. Galjoot. Platbodem met twee masten van het Hollandse type. Geschikt voor ondiep vaarwater. Linieschip. Oorlogsschip met twee of drie dekken. Afmetingen: lengte 131-180,5 voet, breedte 38-49 voet, diepgang 15-20 voet. Bewapening: 40-100 stukken geschut Lodja/ Lotkey. Twee of driemaster, gewoonlijk bewapend met een stormram en katapulten. Gebruikt voor rivier en kusttransporten. Afmetingen: lengte 95 voet, breedte 16-19 voet. Geschikt voor 50-60 man. Mast-lichter. Een gespecialiseerd schip om masten te heisen en schepen te kantelen. Nasad. Platbodem met zeilen en roeiers. Pink. Oorlogsschip met drie masten en latijnse zeilen. Praam. Platbodem, gebruikt om forten langs de kust te bombarderen en verongelukte schepen te bergen. Shkut. Vrachtschip, twee masten met grote latijnse zeilen
409
Bron: Edward, J. Phillips, The founding of Russia’s navy. Peter the Great and the Azov Fleet, 1688-1714 (Londen 1995) Glossary of ship types. 93
• • • •
• •
Skampavie. Type galei. Een of twee masten met latijnse zeilen en 12-18 paar roeiriemen. Afmetingen: lengte 59 voet. Bewapening: 3-12 ponds kanonnen. Geschikt voor 150 roeiers en soldaten. Smak. Vrachtschip, twee masten met latijnse zeilen. Snauw. Twee of drie masten met vierkante zeilen, gebruikte voor vervoer en verkenningsmissies. Afmetingen: lengte 72-92 voet, breedte 18,5-25,5 voet, diepgang 810 voet. Bewapening: 14-18 kanonnen van licht kaliber. Strug. Platbodem, zonder dek. Rivierschip met 6-20 roeiers, vervaardigt uit een uitgeholde boomstam. De uiteinden lopen puntig toe. Een roeispaan dient als roer. Afmetingen: lengte 31,5-96 voet, breedte 6,5-9,5 voet, diepgang 3 voet. Bewapening: 2-4 lichte kanonnen. Geschikt voor 60-80 man. Tjalk. Kleine eenmaster, gebruikt als vrachtschip. Jacht. Klein, zwaar bewapend oorlogschip vaak gebruikt om te patrouilleren.
De namen van de officieren op de Russische vloot zijn in de bronnen steeds op verschillende manieren gespeld. Waarschijnlijk vanwege de vele nationaliteiten van de officieren. Ik heb geprobeerd zoveel mogelijk consequent te zijn in de spelling. Soms was het echter niet mogelijk te achterhalen wat de juiste spelling was en welke officier bedoeld werd.
94
II. No. 287; Rospis van schepen voor de campagne in 1710, bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, Ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 197-199. Schip De Domme Kracht De Olifant Het nieuwe bombardeerschip De Ivan-Gorod De Narva De Michael Archangel De Kroonslot De Sleutelburg De Petersburg Snauwen De Lizette De Feniks De Sint Jakim De Degas Branders De Lefame De Dorpat De Triomf De Vlam De Krokodil De Bever De Egel 20 Brigantijnen Transporten De Patriarch De Welkom De Geldzak De Zout-drager De Ik-heb-het-best De Lustig Smakken De Sjaas De Korenschuur De Onega De Goudstuk De Last-drager Galjoten De Jonkvrouw Maria De Aleksander Achterblijvende Snauwen 8 Skhutten De loods Galjoot De koerier Galjoot De postboot De Sint Pieter De Joenos De Propok Daniel
Officieren Kapitein Willemovski Kapitein Blarij Vice-admiraal Kapitein Simson Kapitein Walrond Kapitein Scheltinga Kapitein Bezemacker Kapitein Wessel Commandeur Ram Kapitein luitenant Hauk Commandeur Helma Kapitein Harbo Kapitein luitenant Papagaai Luitenant Luizen Luitenant Falkenburg Luitenant Swers Valk Luitenant Kurutesen Luitenant Joeri Groen Luitenant Isaac Ros Luitenant Pieter Vlaming Luitenant Hendrik Hopenaar Stuurman Greving Stuurman Simensen
Stuurman Uitermelis Stuurman Hendriksen Schipper Cornelis Schipper Petersen Schipper Brunswijk Schipper Klaasen Schipper Deriksen Schipper Grasnoj Schipper Bakker Schipper Courtien Bootsmansmaat Zuiderberg Schipper Tjibbe Melis Bootsman Pietersen Luitenant Kramer Matrozen Bootsman Joerjanson Matroos Halmar Bootsman Pietersen Matroos Bomstein Bootsmansmaat Jan Bruin Matroos Albertsen
95
III. No. 305; Lijst van schepen en hun commanderende officieren die op 1 mei 1710 van Kroonslot naar Viborg zullen zeilen bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, Ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 212. De Krokodil (Hopenaar) Michael Archangel (Bezemacker)
De Sleutelburg (Ram)
De Peterburg (Hauk) De Lustig (Pieter Klaasen)
De Welkom (Joost Hendriksen)
De Sjaas (Michael Dirksen) De Jonkvrouw Maria
De Narva (Scheltinga)
De Olifant (vice-admiraal)
Bombardeerder (Simson) De Patriarch (Hans Uitermeler) De Ivan Gorod (Walrond) De Vlam (Flaming)
De Dommekracht (Willemovski)
De Ik-heb-hetbest (Pieter Brunswijk) De Last drager (Hans Sonderburg) De Zoutdrager (Kasper Pieters) De Anna (Laurens Mooi) De Onega (Hans Bakker) De Geldzak (Bartel Kornelis) De Kroonslot (Wessel)
De Egel De Adelaar (Martijn Simons) (Foke Kramer) De Degas (Dozijn)
De Roza (Falkenburg)
De Goud-smak (Koert Koertsen) De Bever (Jan Greving)
De Vaam (Court Jensen)
De Feniks (Harbo)
Avizo-Tartana
De Lizette (Schout-bijnacht)
De Tartana (Pieter Seki)
De Moncoeur (Fedos Skljajev
De Dorpat (Bok)
De Jakil (Papagaai) Blijft over (Falk)
De Triomf (Roos)
De brigantijnen vielen onder commando van Ivan Sinavin en Ipat Moechanov. De rangschikking van de schepen in de bovenstaande tabel duidt op het varen in een bepaalde linie. IV. RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 11; Schepen en bemanning van de zwarte zeevloot in 1711 (..)252-268. Schepen met stukken geschut De Schorpioen 60 De Schildpad 48 De Slapende Leeuw 70 De Winkelhaak 48 De bloem des oorlogs 60 De Dolfijn 48 Snauw 14 Snauw 14 Snauw 8 Jacht 6
Officieren Kapitein Scheltinga Kapitein Van Gent Kapitein Simson Kapitein Bezemacker Kapitein Edwards Kapitein Wessel Commandeur Ram Commandeur Blarij Kapitein luitenant Bering Luitenant Gries
Hoofdofficieren Generaal admiraal Vice-admiraal
96
(255) Verdeling van zijne keizerlijke majesteit zeemacht als mede de officieren en mindermanschap daar op bescheiden in den jaar 1711 Admiraal Kapitein Kapitein luitenant Luitenant Luitenant Luitenant Luitenant Stuurman Stuurman Schipper Chirurgijn Bootsman Bootsman Bootsman Konstapel Konstapelsmaat Bootsmansmaat Bootsmansmaat Bootsmansmaat Jonge matroos Matroos uit Narva
Wybrandt Scheltinga Mathijs Falkenburg Adriaan van der Hoeven Juriaan Groen Christoffel Dozijn Bastiaan van Doorn Jan Roodenburg Hans Toortsen Jan Christiaansen Elias Mijoe Juriaan Bruijn Jan Lourensen Andries Otwinkel Cornelis Hansen Thomas Jadelaar Roelof Westman Claas Koertsen Pieter Bloem Lourens jansen Bruijn Jan Lovin
(268)Verdeling der vloot officieren en proviand. Kapiteins
Scheepen
Duitse manschap
Scheltinga Van Gent Simson
Schorpioen Schildpad Slapende Leeuw Winkelhaak Bloem des oorlogs Dolfijn Eerste Snauw Tweede Snauw Kleine snauw
Bezemacker Edwards Wessel Ram Blarij Bering
Poeskaren
Plotnikken en kalfaters
Officieren onderofficieren en gemene soldaten
Loodsen
Ontbreekt
Totaal
20 24 14
Russische bootsmansm aats kwartierMeesters en matrozen 58 60 57
12 12 12
4 4 4
117 121 117
2 2 2
37 27 44
250 250 250
12 14
44 55
12 12
4 4
118 118
2 2
58 45
250 250
14 7 9
45 20 20
12 3 3
4 2 2
117 46 46
2 1 1
56 .. ..
250 79 81
5 119
20 379
2 80
2 30
24 824
1 15
.. 267
54 1714
97
V. RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 11; lijsten der oorlogs vloot zo deze campagne tegen den Turk staat te ageren (..) 208. Schepen en het aantal stukken geschut De Eijkeboom 70 De Slapende Leeuw 70 De Schorpioen 60 De Oorlogsbloem 60 De Schildpad 60 De Soelits 60 De Degen 50 De Predestinatie 50 De Twaalf 50 De Een Nieuw 48 De Een Ditio 48 De Winkelhaak 48 De Dolfijn 48 De Neijt 48 De Klok 44 4 Fregatten van 30-36 3 Snauwen van 12 a 16 4 Branders 3 bombardeerschepen 12 mortieren 3 galeien 100 Kazakse vaartuigen Totaal
Manschappen 650 650 550 550 550 550 450 450 450 430 430 430 430 430 350 900 160 120 180 350 10000 20060
98
VI. RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 11; Op Approbatie van zijn Hoog Grafelijke Excellentie de Heer Groot Admiraal Gen vermeend den vice-admiraal de volgende officieren en mindere manschap vooreerst nodig te hebben tot St. Pietersburg (..)107-108. Trojetsko en Zerkaskie Taganrog Woronezj Kapiteins; Pieter Bezemacker Hendrik Wessel
Commandeurs; Jan Blarij Jacob Ram
Luitenants; Jan van Dijk Coert Jensen Gregori Renard Marcus van den Berg Daniel Sweertman
Bootsman; Jacob Jansen
Schippers; Laurens Mooi Matthijs Pietersen Gabriel Jonassen
Chirurgijn; Christoffel Schetkie
Meesterkoperslager; Gerrit Marsman
Kapiteins; Wybrandt Scheltinga Benjamin Edwards Willem van Gent Joost Degruijter Kapiteins luitenant; Theunis Traan Matthijs Falkenburg Fokke Kramer Luitenants; Marius Gries Juriaan Groen Michiel Witstok Gerard van Paamburg Liewe Douwes Christoffel Dozijn Bastiaan van Doorn Harmens de Wit Bootslieden; Jan Ligtappel Christiaan Jongbloed Pieter Holmer Jan Davidsen Jan Laurensen Andries Ariansen Andries Otwinkel Stuurlieden; Jan Rodenburg Marten Sijmonsen Marten Janssen Bootsmansmaats; Albert Westphalen Roelof Westman Pieter Bloem Pieter Thomassen Andries Christiaansen Roelof Roelofsen Jan Gallee Arent Bodde Christiaan Theunissen Casper Laagman Marten Martensen Jan Eriksen Muller Andries Aakerman Andries Matthijsen Chirurgijns: Elias Miljou Johan Tielman Harmond de Roode Konstapels; Jan Schattenieus Bartel Wohlert Cornelis Hanssen Thomas Jadelaar
Kapitein luitenant; Christoffel Hauk
Luitenants; Carl von Wert
Bootslieden; Roelof Roelofsen Sijbrand Juriaanzen
Bootsmansmaats; Melchert Dinssen Baltzert Smagrond Andries Blandouw Jurgen Nieuman
99
VII. No. 425; Rospis van schepen van de Tsaar voor een missie naar Viborg in april 1712, Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 282. Schepen
Bombardeerschip De Domme Kracht De Standaard De Samson Snauwen De Lizette De Moncoeur Brigantijnen De Pytoech De Rys De Nert De Koshka De Vyra De Obezjana De Viktoria De Aleksandra De Sabaka De Olen De Selb De Sjoeka De Bobr De Loebov De Baran De Kon De Malenkij Tartar Boejers De Geldzak De Zoutdrager Galjoten De Jonkvrouw Maria De Mokes De Sint Pieter De Sint Anna Loods galjoot Kruiers De Sint Jan Kruier uit Olonetz Tweede kuier uit Olonetz De Smak Koren Schaar DeViborgse Shkut 26 proviandschepen 19 proviandschepen Sloep Sloep Sloep Boot
Officieren Jan Walrond Pieter Bezemacker Hendrik Wessel Martin Gosselaar Ivan Sinavin Jermolij Squerscoff Wybrandt Scheltinga Christoffel Hauk Cornelis Heloot Hans Jurgen Schelling Pieter van Re Hubert de Hunter Pieter Bredaal Pieter Meer Thomas Blok Liewe Douwes Koert Lesen Simon Schoon Fokke Kramer Isaac Roos Jacob Leblang Jan Pietersen Hermanus de Wat Schipper Barten Kornelisen Schipper Kamper Petersen Schipper Tjibbe Meles Schipper Michel Dikin Schipper Douwe Bonks Matis Bometen Pavel Niklai Schipper Pieter Klaassen Schipper Pieter Brunswijk Schipper Hendrik Glikes Makar Grjaznoj Herman Renke Kapitein Pieter Seki Kapitein luitenant Falk De Tsarina De Tsaar Schout-bij-nacht Vice-admiraal
100
VIII. C.A.G. Bridge, History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724) (London 1898-9) 19. Het eskader onder bevel van vice-admiraal Cornelis Cruys. De vloot in 1712 Schepen kanon Officieren De Riga 52 Degruijter De Wijburgh 52 Bezemacker De Pernau 52 Edwards De Samson 40 Blarij De Standaard 24 Wessel De Hobet 16 Walrond De Lesala 14 Sinavin De Moncoeur 14 Squerscoff N.B. Kapitein-commandeur Scheltinga en schout-bij-nacht De Bozzis voerden elk het bevel over een eskader brigantijnen.
Vlagofficieren Vice-admiraal Cruys
IX. RGAVMF Fond 233, inv. 1, zaak 38; lijste der commandeerende officieren present op ’t esquader en brigantijnen(..) 134. Manschap op de Russische Brigantijnen 1: Kapitein-commandeur Wybrandt Scheltinga Luitenant Jan Pietersen 2: Kapitein Willem van Gent Luitenant Pieter Flaming 3: Kapitein Willem Turnhoudt Luitenant Pieter Harbo 4: Commandeur Simon Schoon 5: Kapitein luitenant Fokke Kramer 6: Kapitein luitenant Mathijs Falkenburg 7: Kapitein luitenant David Wolgenhoft 8: Luitenant Hubert de Hulter 9: Luitenant Hans Jurgen Schelling 10.Luitenant Pieter Meijer 11. Luitenant Pieter van Reas 12. Luitenant Pieter Bens
101
X. RGAVMF Fond 223, inv. 1, zaak 18; lijst van schepen en officieren (ingegeven door C. Cruys 2 februari 1713 O.S.) 342-346. Schepen De Samson
Bemanning Commandeur Jan Blarij
De Pernau
Kapitein Benjamin Edwards
De Lizette
Kapitein luitenant Ivan Sinevin
De Wijburgh
Kapitein Pieter bezemacker
Brigantijn
Luitenant Pieter Bredaal Luitenant Marcus Gries Luitenant Hans Jurgen Schelling Luitenant Pieter Meijer De vice-admiraal Kapitein Joost de gruyter
De Riga
Kapitein luitenant Fokke Kramer Kapitein luitenant Juriaan Falk
Luitenant Court Jensen Luitenant John Deane
Kapitein Luitenant Jan Papegaaij
Kapiteins luitenant Christoffel Hauk Theunis Traan
Brigantijn
Kapitein Willem van Gent
Luitenant Pieter Flaming
Brigantijn
Kapitein Willem Turnhoudt
Luitenant Pieter Harbo
De standaard
Kapitein Hendrik Wessel
Luitenant Liewe Douwes
Het Bomschip
Kapitein Jan Walrond
Luitenant Pieter Bens
De Moncoeur
Luitenant Jermoleij Squerscoff
Russische stuurlui Semen Schurlofske
Stuurman Laurens Pietersen.
102
XI. RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 87; brief van Scheltinga aan Apraksin. Tabel van hoedanig de Russe onder officieren, matroozen en soldaten tot dato deser op de schepen bij kroonslot liggende verdeeld zijn, idem de presente, als nog vannooden manschap (30 maart 1714) 40.
1
13 11 11 9 9 8 8 8
1 2 2
49
46
7
205
17
1 1
2
39 36 36 48 48 48
69 69 53 49 38 44 14 44
36 48 34 36 40 36 37 31 26
855
579
332 84 95 134 66 55 65 69 60 64 52 58 28 28
398
298
394
gesamenlijke manschap
3 3 3 3 3 3 3 3
67 100 72 95 55 56
nog van noden zijnde manschap
3 3 3 3 2 2 2 2
2
presente manschap
2 2 2 2 2 2
Contra-admiraals batailion
34 18 14 16 14 12
Vice-admiraals batailion
2
1 1 1 1 1 1
Admiraals batailion
31
3 5 5 3 3 3
Nieuwe matrozen
14
8 5 5 3 3 3
Matrozen 1e tot 3e rang
1 1 1 1 1 1 1 1
Kalfaters Plotnikken
1
Poeskaren
1
Schrijvers
1 1 1
Kwartiermeester
Konstapels
1 1 1 1 1 1
Bootsmansmaat
stuurlui
St. Catherina Poltava Riga Victoria Pernauw St. Antonius Padua Randolph Oxford Strafford L’Esperance Samson Lansdown St. Pieter St. Paul Schilder/cooperslagers an anderen
Konstapelsmaats
schepen
409 253 232 303 193 182
91 247 68 97 107 118
600 500 300 400 300 300
192 206 167 155 149 153 123 118 26
108 94 113 125 71 67 97 102 26
300 300 300 280 220 220 220 220
2861
1579
44448
XII. No. 839; Gevechtslinie voor het eskader bij Reval (20 juni 1714 O.S.) Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot I, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 514.
De Samson De Sint Paul De Ilja De Prinses
Kapitein Hauck Kapitein Rigo
De Gabriël De Sint Anthonie De Poltava De Arondel De Pernau
Kapitein Simson Kapitein Van Hooft Kapitein-commandeur Scheltinga Kapitein Fitch Kapitein Bezemacker
De Riga De Rafael De Sint Katherina
Kapitein Kronenburg
De achterhoede
De Landsdown De snauw Diana
Kapitein Brandt Kapitein Bredaal Kapitein Nilson Kapitein luitenant Moechanov
Commandanten
Het centrum
Commandanten
St. Pieter Kapitein Eekhof De Snauw Natalia Kapitein luitenant Traan
Schepen Voorhoede
Fregatten
De Peerel De Ormonde De Esperence De Randolph De Fortuna De Leferm De Oxford De Viktoria
Kapitein I. Sinavin Kapitein Gosselaar Schout-bij-nacht De Tsaar Kapitein Vaughn Kapitein Rue Kapitein Edwards
Kapitein Wessel Kapitein Beker Kapitein-commandeur Sivers Kapitein Van Gent Kapitein Blarij
103
XIII. C.A.G. Bridge, ed., History of the Russian Fleet under the Reign of Peter The Great by a contemporary Englishman (1724)(London 1898-9) 34. Vlagofficieren Kapitein-commandeur Scheltinga
Kapitein-commandeur Sivers
Schepen De Katharina De Poltava De Riga De Pernau De Sint Antonio De Sint Michael De Sint Raphael De Le Firme De Randolph De Ormonde De Esperence De Arondel De Landsdown De Samson De Sint Paul De Sint Peter De Prinses De Natalia De Diana 7 galeien 9 brigantijnen
Kanon 64 54 52 52 50 52 52 70 50 50 46 46 40 32 30 30 16 14 14
Commandanten Gosselaar Gries Kronenburg Bezemacker Van Hooft Simson I. Sinavin Turnhoudt Wessel Rue Edwards Fitch Hauck Brandt Bredaal Eekhof Muconoff Blarij Traan
104
XIV. Fond 234 (kanselarij van vice-admiraal Cornelis Cruys), inv. 1, zaak 28; Rekening courant aen sijne Excellence (Amsterdam 14/25 augustus 1716) 151.
Debet
Credit
1716 9 april aan saldo 1182,28 komt mij gulden.
per order van zijn excellentie over 27617,gemaakt dukaten beloopt zich gulden
10 april den Heer kapitein 11238,18 Wybrandt Scheltinga betaald.
per rekening met kapitein Sinavin gezonden
187 vaten ijzeren spijkers 13254,10 gezonden met kapitein Bredaal volgens factuur. 22 juli; 162 vaten ijzeren 25046,90 spijkers, 37 pakken papier en 520 riem candoes
2215,148
4 juni; Per wissel over gemaakt 26500,volgens zijn excellente bevel aan Christoffel Brandt.
2000 dukaten overgemaakt aan Romawinskoe zo als boven genoemd 10494,17
Aan kapitein Scheltinga na 1439,11 zijn vertrek betaald. Aan kapitein Scheltinga 150,volgens zijn bevel betaald Aan de vrouw van kapitein Hooft. Totaal 52315,14 Per saldo komt noch aan zijn Excellentie 14511,178 Somma gulden
66827,118
Somma gulden
66827,118
Verblijve sijn exellence onderdaenige dienaer, Osip Solovjef N.B.: de balans lijkt in evenwicht maar klopt niet helemaal. Aan de debet kant 6 gulden teveel, en aan de credit kant 1gulden teveel. Dit verschil valt slechts te verklaren rekenfoutjes van de heer Osip Solovjev. XV. Fond 234, inv. 1, zaak 29; esquader bij Croonslot, vloot bij Reval 1716/1717. 1. Eskader bij Kroonslot Schepen Kanon Commandanten (?) 70 Naom Sinavin (?) 70 Ivan Sinavin De Leferme 70 Wessel De Londen 54 Trezel De Randolph 50 Edwards De Riga 50 Van der Wielen De Ormonde 48 Valkenburg De Brittanica 44 De Esperence 44 Blarij De Pink Sjafirov Bombardeership 6 Bok Kaper 6 Menschiagin
Schepen
De vloot bij Reval Commandanten 105
De Marlburgh De Sint Katherina De Moskou De Poltava De Ingermanland De Sleutelburg De Raphael De Gabriël De Portsmouth De Devonshire De Varachiel De Ariel De Michail De Salafiel De Peerel De Arondel De Ritzmont De Strafford De Samson De Landsdown De Victorie De Elias De Sint Nicolaas De Sint Jacob
Kapitein-commandeur Scheltinga Kapitein-commandeur Sivers Kapitein Bezemacker Kapitein Van Gent Kapitein Gosselaar Kapitein Hauck Kapitein Wessel Kapitein Brandt Kapitein Eekhoff Kapitein T’ Hooft Kapitein Bekker Kapitein Ivan Sinavin Kapitein Rue Kapitein Kramer Kapitein Bering Kapitein Turnhoudt Kapitein luitenant Bens (?)Lourens Ber.. Kapitein Deane (?) Botting (?) Turk (?) Lebanov (?) (?)
XVI. No. 1469; Brief van Sivers aan Cruys (getekend op het schip Katherina, Reval 22 oktober/ 2 november 1716), Bronnen behelzende de geschiedenis van de Russische vloot II, ministerie van maritieme zaken (St. Petersburg 1865) 141. Lijst van schepen aangekomen bij Reval Schepen Commandanten De Marlburgh Kapitein-commandeur Scheltinga De Sint Katherina Kapitein-commandeur Sivers De Ingermanland Kapitein Gosselaar De Poltava Kapitein Van Gent De Fortuna Kapitein Wessel De Michael Archangel Kapitein Rue De Raphael Kapitein Hauck De Gavriel Kapitein Brandt De Sint Ariel Kapitein I. Sinavin De Devonshire Kapitein N. Sinavin De Sint Salafiel Kapitein Hooft De Portsmouth Kapitein Eekhof De Peerel Kapitein Bering De Ilja Kapitein Nilson De Landsdown Kapitein Nebel
106
XVII. RGVAMF Fond 233, inv. 1, zaak 147; Zee en landmilitie present op de schepen in het tweede eskader onder kapitein-commandeur Scheltinga (Actum op het schip Marlburgh ten anker voor Reval 16 mei 1717) 49. Tabel van zee en lantmilitie present op de scheepen in het tweede esquader onder den heer kapitein-commandeur Scheltinga. Als meede wat er nogh op ijder schip overigh of te wijnigh is tot het completeere van verdeelinge volgens de order van sijn Hoog Graaflijcke Exellentie de heer admiraal generaal. Schepen Presente Rostofse Novgorodse Samen Moet Mankeert Blijft op t’ zeevolk regiment regiment present afgeeven schip present present present De Marlburgh 278 167 445 55 500 De Peerel 191 122 313 13 300 De Poltava 178 94 272 58 330 De Ingermanland 344 190 534 84 450 De Varachiel 136 120 256 44 300 De Ariel 230 70 300 De Salaviel 146 117 263 37 300 De Ritzmond 90 89 179 71 250 Samen 1364 620 279 2493 92 335 2730 Aktum in zijn Cz Majest: schip Marlburgh ten anker voor Rewel den 16 meij 1717 W. Scheltinga XVIII. RGVAMF Fond 233, in. 1, zaak 147; A list of the line of battle (onderdeel van een brief van paddon aan Apraksin 18 oktober 1717) 29. Schepen De Peerel De Sint Michael De Sleutelburg De Portsmouth De Ariel Gabriël De Poltava De Moskou De Ingermanland De Sint Salafiel De Sint Varachiel De Marlburgh De Sint Raphael De Katherina Brigantijnen De Elias De Samson
Kanon 52 50 64 58 50 50 56 68 68 50 50 66 50 64
Commandanten Jan van Hooft Thomas Rue Christoffel Hauck Klaas Eekhof Willem Turnhoudt Pieter Nebel Willem van Gent Commandeur Peter Sivers Martin Gosselaar Fokke Kramer Will Baker Commandeur Wybrandt Scheltinga Marcus Griese Pieter Bezemacker
Vlagofficieren
De Voorhoede; De schout-bij-nacht
Het Centrum; Generaal admiraal Apraksin
De achterhoede; kapitein-commandeur
Kapitein Van Doesen Kapitein Deane
107
Galerij der Groten
Generaal-admiraal Feodor Apraksin
Prins Alexander Mensjikov
Graaf Golovin
Kapitein Vitus Bering
Vice-admiraal Cornelis Cruys
Tsaar Peter de Grote 108