Slavernijgeschiedenis Handleiding
Samenwerkingsverband Onderwijstijdverlenging van schoolbesturen PO en VO in Amsterdam Nieuw-West en Stadsdeel Nieuw-West Contactadres: Postbus 87591, 1080 JN Amsterdam T 020-3013885 F 020-3013860 E t.durenkamp@askoscholen.nl W www.onderwijstijdverlenging.nl
Voorwoord
De lessenserie Deze module is een lessenserie die je raakt. De slavernijgeschiedenis is een geschiedenis die je aangrijpt. Deze lessenserie heeft als doel om kennis en inzicht in deze geschiedenis te vergroten. Leerlingen vergroten hun woordenschat, krijgen meer kennis en inzicht over de slavernij en de afschaffing ervan en het belang van herdenken van de afschaffing.
De lesbrief Bij deze lessenserie hoort een lesbrief waarin voor de leerkracht achtergrondinformatie staat beschreven die hoort bij de lessen in deze handleiding. Daarnaast staat in de lesbrief beschreven welke activiteiten u met uw groep kunt ondernemen in het kader van de viering van de afschaffing en herdenking van de slavernij. Tevens staat beschreven in de lesbrief welke gevoeligheden in de samenleving spelen en hoe u daar als leerkracht mee om kunt gaan. Deze lesbrief bevat inhoudelijke en maatschappelijke toevoegingen op het lesmateriaal en kan een goede voorbereiding zijn om de lessen uit deze module beter vorm te geven.
Colofon Ontwikkeld door: Historische inhoud lesteksten en lesbrief: drs. Patricia D. Gomes Onderwijskundige inhoud en idee: V.O.F. Beuker Onderwijs in samenwerking met mevrouw drs. S. van Gessel Vormgeving en opmaak: Floor Leemans, BeeldinZicht Samenwerkingsverband Onderwijstijdverlenging PO en VO Amsterdam Nieuw-West Amsterdamse Stichtingen voor Katholiek Onderwijs (ASKO) Postbus 87591, 1080 JN Amsterdam Kalfjeslaan 380, 1081 JA Amsterdam Ten behoeve van OnderwijsTijdVerlenging Amsterdam Mogelijk gemaakt door Project- en adviesbureau SPA Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, projectleiding Kees Viergever Het is niet toegestaan dit materiaal, of delen daarvan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs te kopiëren. Afbeeldingen komen van Wikimedia, uit de collectie van het Tropenmuseum of van Shutterstock.com.
2
Inhoudsopgave
Lesopbouw volgens Activerende Directe Instructiemodel
5
Woordenschatuitbreiding
6
Consolideeroefeningen
7
Het stappenplan
8
Actieve verwerkingsopdrachten
8
Opdrachtkaartjes
10
Coöperatieve werkvormen bij het lezen met het stappenplan
12
Les 1 Introductie
14
Les 2 De handel in de 17e eeuw
en de opkomst van de slavernij
17
Les 3: Op het schip
23
Les 4 Op de plantage
27
Les 5 Verzet en afschaffing slavernij
32
Les 6 Bevolkingssamenstelling van Suriname
en de voormalige Nederlandse Antillen
37
Les 7 Herdenken; verleden, heden en toekomst
40
Les 8 Presentatie
44
Groepsindeling
45
3
4
Lesopbouw volgens Activerende Directe Instructiemodel Les 1 is een introductieles om leerlingen kennis te laten maken met het onderwerp en de module. In deze les bekijken de leerlingen de eerste aflevering van de NTR-serie De Slavernij Junior. Ook worden in deze les de groepjes gevormd en worden de verwerkingsopdrachten uitgelegd die in de lessen 2 tot en met 7 door de leerlingen gekozen kunnen worden. De lessen 2 tot en met 7 zijn opgebouwd volgens het Activerende Directe Instructiemodel. Dit model gaat uit van interactie tussen leerkracht en leerlingen en leerlingen onderling. Uitgebreidere informatie over dit model is te vinden in het boekje ‘Effectieve instructie’ (geschreven door Yvonne Leenders, Ferdy Naafs en Ingrid van den Oord). Het boekje is te bestellen via de website van CPS.
Een korte uitleg bij de stappen van het ADI-model 1. Terugblik
6. Nabespreking
De leerkracht blikt met de leerlingen terug op wat leerlingen geleerd hebben en de voorkennis wordt geactiveerd. Dit gebeurt door middel van het invullen van de woordspin bij de woordenschatuitbreiding.
(en actief verwerken) De leerkracht heeft met de leerlingen een gesprek over het onderwerp van de les. Bij iedere les zijn interactievragen opgenomen.
De leerkracht bespreekt het lesoverzicht en de leerstof. De leerkracht bespreekt tevens het belang van de leerstof.
De leerkracht gaat na in hoeverre de lesdoelen behaald zijn en maakt een inschatting wat in het gesprek nog een plaats moet krijgen. Daarna gaan leerlingen actief met het onderwerp aan de slag door met hun groepje één van de actieve opdrachten uit te voeren.
3. Uitleg
7. Vooruitblik
De leerkracht geeft uitleg over het lezen van de tekst met behulp van het stappenplan.
De leerkracht vertelt waar de volgende les over zal gaan en plaatst de les in de context van de lessenreeks.
2. Oriëntatie
4. Begeleide inoefening De leerkracht laat leerlingen onder begeleiding oefenen met het stappenplan bij tekst 1. De leerkracht maakt een inschatting welke leerlingen hulp nodig hebben bij de tekst, welke leerlingen het stappenplan gedeeltelijk of volledig invullen en welke leerlingen in hun hoofd met het stappenplan aan de slag gaan.
5. Zelfstandige verwerking Leerlingen gaan zelfstandig of in tweetallen aan de slag met tekst 2.
5
Woordenschatuitbreiding De lessen 2 tot en met 7 beginnen met het aanbieden van een woordcluster. In dit woordcluster zijn drie of vier woorden opgenomen waarvan de leerlingen de betekenis krijgen aangeboden. We maken dankbaar gebruik van De Viertaktmethode van Marianne Verhallen en Dirkje van den Nulft, zoals beschreven op de kwaliteitskaarten op www.taalpilots.nl.
Uitleg De Viertaktmethode Probeer de aandacht van de leerlingen te pakken door de woorden met een pakkende binnenkomer aan te bieden. Deze voorbewerking zorgt ervoor dat leerlingen betrokken raken. De voorbewerking loopt vloeiend over in de semantisering: de leerkracht vertelt een kort verhaaltje waarin de woorden en de betekenissen steeds terugkomen. Indien mogelijk worden de woorden en betekenissen zo veel mogelijk zichtbaar gemaakt met behulp van afbeeldingen of handelingen van de leerkracht. In deze handleiding zijn voorgeschreven woordenverhalen opgenomen die de leerkracht helpen om een goede focus op de woorden en de betekenissen te houden. Uiteraard kan van dit woordenverhaal worden afgeweken, zolang de woorden en hun betekenissen maar steeds aan bod komen. Na de semantisering zijn de leerlingen aan de beurt. De leerkracht stelt interactievragen die de leerlingen in staat stellen om eigen betekenisverbindingen te leggen tussen dat wat ze al weten en wat wordt aangeleerd. Hiermee wordt de voorkennis van de leerlingen geactiveerd voor de les. De leerkracht vult samen met de leerlingen een woordspin in. De interactievragen die de leerkracht zou kunnen stellen bij het gezamenlijk invullen van de woordspin zijn ook opgenomen in deze handleiding. Hang de woordspin op in de klas. De volgende stap van de Viertaktmethode is het consolideren (inoefenen) van de nieuwe woorden. Op de volgende pagina in deze handleiding bevindt zich een lijst met mogelijke consolideeroefeningen. Dit zijn spelletjes die ervoor zorgen dat leerlingen actief met de woorden aan de slag gaan. Hierdoor kunnen leerlingen zich de woorden eigen maken. Laat leerlingen die dat nog nodig hebben spieken op de woordspin.
LET OP: Zorg ervoor dat het aanbieden van de woorden niet langer duurt dan vijf minuten! Leerlingen gaan in het laatste deel van de les aan de slag met opdrachten om de woorden in te oefenen.
foto: collectie Tropenmuseum: slavenarmband
6
Consolideeroefeningen Zinnen maken Galgje Viervragenspel
Raadspelletje
Leerling de klas uit
Hints Afgesproken
Achterstevoren Doorfluisteren Rugtekenen
Uitbeelden Tegenstellingen
Ik denk, ik denk . . Verhaaltje maken
Mime Lelijk woord De dobbelsteen
Zeg een woord. De ander maakt er een zin mee. De langste of mooiste zin wint. Raad het woord door letters te raden voordat de galg af is. Kan in tweetal, viertal of klassikaal gespeeld worden. Iemand neemt een woord van een woordspin in gedachten en in vier vragen moet je er achter zien te komen welk woord het is. De ander mag alleen met ja of nee antwoorden. Een leerling geeft een omschrijving van een woord. Je mag het woord of een deel van het woord niet zeggen. Raad het woord. Lukt het binnen de afgesproken tijd? De groep kiest een woord waarna de teruggekomen leerling net zolang vragen mag stellen totdat hij of zij het weet. Hoeveel vragen heeft hij/zij nodig? Spreek met elkaar de handgebaren af die horen bij het spel Hints en beeld uit! Lukt het binnen de afgesproken tijd het woord te raden? Spreek een woord van de dag af. Spreek af dat je je vinger opsteekt als je het woord hoort. Eventueel kunnen tafelgroepjes punten verdienen als ze allemaal hun vinger opgestoken hadden. Lees een woord achterstevoren op. Raad zo snel mogelijk welk woord het is. Fluister een woord door en maak er een tekening van. Heeft iedereen hetzelfde getekend? Teken een woord op de rug van de ander. Je mag ook de letters op de rug schrijven. De ander raadt het woord. Hoeveel woorden raad je in de afgesproken tijd? Een leerling beeld een woord uit. Raad het woord binnen de tijd. De leerkracht noemt een tegenstelling van een door hem/haar gekozen woord. De leerlingen raden het woord. Hoeveel woorden heeft het team of de hele groep geraden? Ik denk, ik denk, aan wat jij niet denkt en het is… (noem een eigenschap). Raad het woord. In hoeveel beurten is het woord geraden? Zeg een woord waar een verhaaltje over gemaakt moet worden. Begin met de eerste zin. Dan is de volgende aan de beurt. Probeer het woord zo vaak mogelijk in je verhaal te noemen. Kies een woord, spreek het uit zonder geluid (beweeg alleen je mond). Raad het woord. Hoeveel woorden raad je binnen de tijd? Schrijf het woord zo lelijk mogelijk op! Schrijf op het bord: 1 = uitbeelden, 2 = galgje, 3 = rugtekenen (kies activiteiten die de leerlingen leuk vinden). Kies een woord en gooi vervolgens met de dobbelsteen. Gooi je 1? Beeld het woord dan uit.
De consolideeroefeningen kunnen op ieder moment in de les gedaan worden!
7
Het stappenplan In deze lessenserie leren leerlingen werken met een stappenplan voor begrijpend lezen. De leerkracht begeleidt leerlingen naar het flexibel en geïntegreerd toepassen van de stappen. Het stappenplan bestaat uit strategieën (stappen) die de leerling kan gebruiken om zijn leesproces te sturen. Een voorbeeld van een strategie in het stappenplan is het voorspellen waar de tekst over zou kunnen gaan. Door deze strategie te gebruiken, brengt de leerling zijn denken op gang en verbindt hij het onderwerp met eigen ervaringen. Het stappenplan bestaat uit 7 stappen die voor, tijdens en na het lezen van een tekst toegepast worden. De zeven stappen van het stappenplan worden in les 2 uitgebreid toegelicht. In les 2 tot en met 7 worden steeds twee teksten gelezen met behulp van het stappenplan. In het leerlingenwerkboek is voor iedere tekst een blanco stappenplan bijgevoegd waarop de stappen van het stappenplan staan. Leerlingen kunnen hierin de uitwerkingen van de stappen noteren. Tekst 1 wordt samen met de leerkracht gelezen. De leerkracht doet voor hoe hij het stappenplan gebruikt. Leerlingen kunnen de uitwerkingen van de stappen noteren in hun werkboek. De leerkracht maakt een inschatting van de mate van sturing die nodig is voor de leerlingen. Doel is om leerlingen zelfstandig te laten werken met het stappenplan. De mate van sturing kan steeds verder afnemen. Tekst 2 proberen de leerlingen zelfstandig te lezen met het stappenplan. Mocht het nodig zijn, dan begeleidt de leerkracht de leerlingen bij het toepassen van de stappen. De leerkracht bespreekt de teksten na het zelfstandig lezen. Wanneer leerlingen al vaardig zijn in het toepassen van de stappen van het stappenplan kan de leerkracht ervoor kiezen om de leerlingen de uitwerkingen van de stappen niet meer helemaal uit te laten schrijven. Leerlingen volstaan dan met het toepassen van de stappen in het hoofd.
Actieve verwerkingsopdrachten In het lesonderdeel Nabespreking worden de leesteksten besproken en voeren de leerkracht en de leerlingen een kringgesprek over het onderwerp. Daarna gaan leerlingen actief met het onderwerp aan de slag. Leerlingen kiezen met hun groepje een verwerkingsvorm waarmee ze uiting kunnen geven aan hun gevoelens of kunnen laten zien wat ze geleerd hebben over de slavernijgeschiedenis. De leerlingen werken in groepjes aan de opdrachten. De leerkracht stelt in de introductieles groepjes samen van ongeveer 3 á 4 leerlingen en vertelt de leerlingen dat de samenstelling van de groepjes bij alle lessen dezelfde is. Zo heeft de leerkracht overzicht over welke opdrachten gekozen zijn door een groepje. Ook biedt het de groepjes de mogelijkheid om, indien een opdracht niet af gekomen is, de volgende les verder te gaan aan deze opdracht. De leerlingen kunnen kiezen uit acht verschillende opdrachten. De opdrachten staan op opdrachtkaartjes bij les 2 uitgelegd.
BELANGRIJK Een van de opdrachten die door de groepjes gekozen kan worden is: een uitnodiging maken. Wanneer er tegen het einde van de module nog geen groepje gekozen heeft voor deze opdracht, kiest de leerkracht een groepje uit dat deze opdracht gaat doen (of doet dit met de hele groep). Het maakt de afsluitende les, waarin leerlingen laten zien wat ze geleerd hebben of wat ze bezighoudt, bijzonder als er gasten aanwezig zijn. Hierom is het belangrijk dat er op tijd uitnodigingen, posters, e-mails, affiches worden gemaakt en mensen worden uitgenodigd te komen. 8
Placemat
Opdrachtkaartjes - Rap Houd je van een goede beat en houd je ervan om woorden op muziek zetten? Bedenk dan een rap bij het onderwerp van de les. Luister bijvoorbeeld nog eens naar de rap die gezongen wordt aan het begin van het filmpje over slavernij. Bekijk het filmpje Slaven op de plantages op Curaçao op Schooltv.nl/beeldbank waarin Victor Bartoloméus voordoet hoe de slaven op de plantages zongen over wat ze meemaakten en voelden. Op internet kun je hulp en beats voor het maken van een rap vinden op de website Def Dada Rapmachine. (Google: Def Dada Rapmachine en klik op de site van de VPRO om bij de rapmachine te komen.
- Verhaal Wil jij mensen meeslepen in een andere wereld met een verhaal? Bedenk een verhaal bij het onderwerp van de les. Bedenk voordat je begint : - over wie het verhaal gaat - hoe je uitlegt wie hij of zij is - hoe zijn of haar leven eruit ziet - wat hij of zij meemaakt in je verhaal - hoe je dat spannend of boeiend opschrijft - hoe het verhaal afloopt
…
… - Quiz - Dans Houd je van dansen en om zelf een dans te bedenken? Bedenk wat je met je dans wil: Wil je iets uitbeelden in jullie dans? Wil je ook iets zingen, zeggen of rappen bij de dans? Bedenk welke muziek past bij jullie dans: - Kies een goede beat uit bij de Def Dada Rapmachine. Maak je ook een rap bij je dans? - Heb je zelf muziek die past bij de dans of het thema slavernij?
…
10
Presenteer je eigen, zelfbedachte kennisquiz. Bedenk voordat je vragen maakt wie de deelnemers van jullie quiz worden Maak vragen bij het onderwerp van de les en maak antwoordmogelijkheden Bedenk welke rondes jullie quiz heeft en wanneer je winnaar bent van de quiz. Krijgt de winnaar een prijs?
…
- Interview Ben je nieuwsgierig en wil je altijd alles weten? Word dan interviewer! Bedenk voordat jullie beginnen met je interview: - Ga je iemand echt interviewen of gaan we zelf de antwoorden bedenken? Je kunt dan bijvoorbeeld terug in de tijd gaan en slaven op de plantages interviewen. De antwoorden op de vragen kun je bedenken, omdat je in de lessen heel veel leert over slavernij. - Denk na over hoe je het interview gaat presenteren op de afsluiting. Ga je bijvoorbeeld navertellen of naspelen of heb je een ander idee?
…
- Tekening Houd je van tekenen? Maak een mooie tekening over de slavernij! Bedenk voordat jullie beginnen met de tekening: - Kiezen jullie ervoor één tekening of meerdere tekeningen te maken? - Welke materialen gebruik je en hoe groot wordt de tekening? - Gebruik je wel of geen woorden bij de tekening(en)?
…
- Gedicht Houd je van spelen met woorden? Maak een gedicht! Een gedicht van een paar regels kan meer zeggen dan 1000 woorden. Bedenk voordat jullie beginnen met het gedicht:
- Uitnodiging Kun je mooi schrijven, ben je creatief of ben je handig op de computer? Maak een mooie uitnodiging!
- Of de zinnen rijmen of niet. - Wat de boodschap is van jullie gedicht.
De laatste les sluiten jullie de lessen af met optredens zodat iedereen kan zien wat jullie hebben geleerd en wat jullie graag willen vertellen.
Probeer ook te bedenken hoe jullie gedicht het beste gepresenteerd kan worden.
Maak een mooie uitnodiging voor deze afsluiting zodat iedereen graag wil komen kijken!
…
Bedenk voordat jullie beginnen met het maken van uitnodiging: - Welke informatie moet er op de uitnodiging staan? Als je nog tijd over hebt: - Heb je nog meer goede ideeën om er een superafsluiting van te maken? Bespreek ze met je juf of meester!
…
11
Coöperatieve werkvormen bij het lezen met het stappenplan Denken-delen-uitwisselen Leerlingen lezen de tekst en voeren de stappen van het stappenplan hardop denkend uit. Leerling 1 doet hardop denkend de stappen 1, 2 en 3 van het stappenplan voordat hij begint met lezen. Leerling 2 vult aan. Leerling 1 leest de eerste alinea en stelt zichzelf vragen tijdens het lezen van de alinea. Leerling 2 vult aan. Leerling 1 doet hardop denkend de stappen 5, 6 en 7 van het stappenplan. Leerling 2 vult aan. Bij de volgende alinea draaien de rollen om.
Tweegesprek op tijd Leerlingen lezen in tweetallen de tekst en praten er een vastgestelde tijd over. Leerling 1 leest de eerste helft van de alinea of de tekst. De andere leerling luistert. Leerling 2 leest de tweede helft van de alinea of de tekst. De andere leerling luistert. Nu volgt het tweegesprek op tijd: gedurende een van tevoren vastgestelde tijd vertelt leerling 1 iets over de tekst (samenvatten) of beantwoordt een vraag van de leerkracht over het tekstgedeelte. Leerling 2 luistert en geeft feedback. Als de tijd om is, draaien de rollen om.
Tweetal-coach Leerlingen helpen elkaar met het uitvoeren van de stappen van het stappenplan. Leerlingen lezen de tekst in tweetallen. Om de beurt doen de leerlingen hardop denkend een stap van het stappenplan. Als de andere leerling het goed vindt, geeft hij een compliment. Als het niet (helemaal) goed is, helpt de andere leerling bij de stap van het stappenplan.
Placemat Nodig: kopieerblad Placemat (les 1) per groep Leerlingen vullen een placemat in bij een stap van het stappenplan. Leerlingen werken in groepjes van vier leerlingen. De leerkracht geeft de opdracht: Schrijf je uitwerking van stap … van het stappenplan op. Na de individuele bedenktijd proberen de groepsleden tot een gezamenlijk antwoord te komen. De leerlingen overleggen met elkaar en schrijven in het middelste vak het gezamenlijke antwoord op. De leerkracht vraagt enkele groepjes naar wat ze in het middelste vak hebben opgeschreven.
Web Nodig: leeg vel papier per groep en kleurpotloden of stiften Leerlingen vullen een web in na het lezen van een tekst. De leerlingen werken in tweetallen of groepjes van drie of vier leerlingen. Elke groep heeft een leeg vel papier op tafel. Ieder groepslid heeft een eigen kleur potlood of stift om de individuele bijdrage van de leerlingen te zien. Midden in het vel schrijft een groepslid de titel van de tekst in een cirkel of vierkant en trekt een lijn schuin omhoog naar de rechterbovenhoek. Leerling 1 schrijft het onderwerp van de eerste alinea achter de streep. Leerling 2 trekt een tweede, horizontale lijn naar rechts en schrijft het onderwerp van de tweede alinea achter de streep. De volgende leerling trekt een lijn naar beneden en schrijft het onderwerp van de derde alinea erachter. Dit gaat door tot er geen alinea’s meer zijn. Vervolgens schrijven de leerlingen achter het onderwerp het belangrijkste dat er over het onderwerp gezegd wordt in de alinea, beginnend bij alinea 1. Dit is de hoofdgedachte van de alinea. Nadat het web klaar is, volgt een klassikale uitwisseling. Een groepslid licht het gemaakte web toe.
12
Koppen bij elkaar Leerlingen overleggen met elkaar waarna de leerkracht een nummer noemt. Leerlingen werken in groepjes van vier leerlingen. Vooraf krijgen alle leerlingen een nummer (van 1 tot en met 4). De leerkracht geeft een opdracht, waarna de leerlingen in hun groep de koppen bij elkaar steken en overleggen over het antwoord. Alle leerlingen moeten het antwoord op de vraag kunnen geven, want niemand weet welk groepslid antwoord moet geven. Voorbeelden van opdrachten: Wat is het leesdoel van deze tekst? Waar zou deze tekst/alinea over kunnen gaan? Wat is het onderwerp van deze tekst/alinea? Wat is de hoofdgedachte van deze tekst/ alinea? Vat de tekst/alinea samen. De leerkracht noemt na afloop van het overleg willekeurig een nummer. Alle leerlingen met dit nummer steken hun hand op. De leerkracht laat deze leerlingen aan het woord en vraagt (eventueel) aan de andere groepsleden of ze nog iets willen toevoegen.
Fiches, doppen, knopen of gekleurde papiertjes Nodig: gekleurde fiches, doppen, knopen of papiertjes Leerlingen schuiven een gekleurd fiche naar voren als ze iets zeggen of vragen. De leerkracht stelt een vraag, waarover de leerlingen in groepen van vier gaan overleggen. Iedere leerling heeft een fiche dat hij naar voren schuift als hij in zijn groepje iets zegt. Leerlingen die hun fiche al naar voren hebben geschoven, mogen pas in de volgende ronde weer wat zeggen. De volgende ronde begint als alle leerlingen van de groep hun fiche naar voren hebben geschoven. Het is mogelijk extra fiches met andere kleuren toe te voegen. Vooraf wordt besproken wanneer welke kleur fiches naar voren geschoven moeten worden. Voorbeelden: een geel fiche voor het stellen van een vraag over de tekst, een rood fiche voor het geven van een samenvatting of een blauw fiche voor het geven van een compliment.
Interview: Leerlingen stellen elkaar vragen voor, tijdens en na het lezen van een tekst. Leerlingen werken in groepjes van vier leerlingen. Dit groepje splitst zich in tweetallen. Leerling 1 stelt een vraag over de tekst aan leerling 2. Leerling 2 beantwoordt de vraag. Daarna draaien de rollen om. Na een vastgesteld aantal vragen brengt het tweetal verslag uit aan het andere tweetal. De leerlingen vertellen elkaar welke vragen ze hebben gesteld aan de andere leerling en wat de ander geantwoord heeft.
13
Les 1 Introductie Benodigdheden: - werkblad placemat (afgedukt op pagina 9) voor ieder groepje van 4 leerlingen (bij voorkeur op A3) gekopieerd - digibord met internetverbinding (voor het bekijken van film)
Lesdoelen: - de leerling maakt kennis met het onderwerp slavernij - de leerling maakt kennis met de werkwijze van de module
Voorkennis activeren: Werkvorm: Placemat De leerkracht vormt groepjes van vier leerlingen en legt de placemats in het midden van de groepjes.
Stappen: 1. De leerkracht geeft de opdracht: Schrijf in je eigen vak op wat je weet over de slavernij. Help leerlingen op weg door ze te laten bedenken: - wat het woord slavernij betekent - wat de leerlingen op school, op televisie, op internet, in het nieuws of thuis gehoord of gezien hebben over slavernij 2. Na de individuele bedenktijd proberen de groepsleden tot een gezamenlijk antwoord te komen. De leerlingen overleggen met elkaar en schrijven in het middelste vak alles op wat ze samen weten over slavernij. 3. De leerkracht vraagt kort enkele groepjes wat ze over slavernij in het middelste vak hebben opgeschreven. In het (kring)gesprek dat volgt is meer aandacht voor wat leerlingen al weten over slavernij.
Videostill uit de serie ‘De Slavernij-junior’ van de NTR
14
Filmpje bekijken: Bekijk met de leerlingen de eerste aflevering van de geschiedenisserie De Slavernij Junior van de NTR. De duur van het filmpje is 20 minuten. Het filmpje is te bekijken op de site van de NTR. De directe link is: http://programma.ntr.nl/10493/de-slavernij-junior/archief/detail/aflevering/14706199/Slaven De aflevering is tevens op de volgende manier te vinden: - ga naar www.ntr.nl - klik in de blauwe balk op programma’s a-z - klik in het rijtje onder de S op De Slavernij Junior - klik in de rode balk op archief - klik op de onderste aflevering met de titel Slaven
Vertel dit erbij: Kijkvragen bij het filmpje (ook opgenomen in leerlingenboek): De leerkracht geeft de leerlingen de opdracht om de kijkvragen bij het filmpje te maken. Leerlingen mogen hierbij overleggen in tweetallen of in groepjes van drie á vier leerlingen.
Kijkvragen bij filmpje: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Waarom werd dat tijdperk de Gouden Eeuw genoemd? Waar handelden de Nederlanders in? Noem 3 voorbeelden. Waarvoor werd de jenever in het filmpje gebruikt? Hoe werden de slaven behandeld op het schip? Vertel er eens iets over. Wat gebeurde er op Fort Elmina? Hoe zag de ideale slaaf eruit volgens de handelaren? En waarom zijn de vrouwen en kinderen goedkoper? Aan het eind van het filmpje zegt één van de jongens: ‘Slavernij is helemaal weg en het kan nooit meer gebeuren, dan zeg ik alles kan’. Wat vind je van deze uitspraak?
Kringgesprek: De leerkracht gaat met de leerlingen in gesprek over de film. Interactievragen: Waarom is het belangrijk om over de slavernij te praten? Waarom is het belangrijk om over de slavernij te leren? Wat wil je graag leren over de slavernij? Hoe kon het gebeuren en hoe kunnen we ervoor zorgen dat het niet meer gebeurt? Wat kunnen we leren van de slavernijgeschiedenis?
15
Antwoorden kijkvragen bij filmpje: 1. Nederland handelde veel en verdiende daar veel mee. 2. Nederland handelde in hout, graan, wijn, kruidnagel, nootmuskaat en ook mensen uit Afrika. 3. Jenever werd gebruikt om slaven mee te kopen in Afrika. Er werd ook met schelpen, wapens en zelfs trompetten betaald. Ook werden slaven gekocht met katoen en porselein. 4. Op een schip werden wel 600 slaven vervoerd. De slaven werden streng behandeld, omdat men bang was dat de slaven in opstand zouden komen. Slaven werden als dieren gezien en behandeld: zaten vastgeketend aan ringen en aan elkaar met kettingen. Ze konden niet rechop staan. De reis duurde maanden, Er braken ziektes uit. Slaven moesten dansen op het dek. 5. Op Fort Elmina werden tienduizenden slaven opgekocht en opgesloten in de kelders totdat de slavenschepen hen zouden meenemen. Slaven kregen een brandmerk van de WIC om diefstal te voorkomen en de slaven werden aan hun brandmerk herkend als ze ontsnapten. 6. De prijs van de slaaf werd bepaald door zijn lichamelijke conditie. De ideale slaaf werd ‘Het stuk van Indië’ genoemd en was een man tussen de 15 en 30 jaar, ongeveer 1,60 m lang, gezond, niet kaal en met een gaaf gebit. Vrouwen en kinderen waren minder sterk en konden dus minder hard werken. 7. Bespreek de meningen van de leerlingen.
Uitleg lessen: (ook opgenomen in leerlingenboek) De leerkracht licht de werkwijze van de module toe. Leerlingen kijken mee in hun leerlingenboek. De lessenserie bestaat uit 8 lessen.
De leesteksten Iedere les lees je teksten over de slavernijgeschiedenis. Je leest de teksten met een stappenplan. Dit stappenplan helpt je de teksten goed te begrijpen. Als je de stappen van het stappenplan volgt, zul je merken dat je de tekst beter begrijpt. Je leert de stappen van het stappenplan steeds beter kennen en gebruiken. Je leert dus niet alleen veel over de geschiedenis van de slavernij, maar ook hoe je een tekst goed kunt begrijpen.
Het gesprek Na het lezen van de teksten ga je met elkaar in gesprek over de tekst. Je praat met elkaar over wat je hebt gelezen over de slavernij. Je vertelt aan elkaar wat je geleerd hebt, wat je opvalt, wat je mening is over een onderwerp.
Aan de slag Na het gesprek over het onderwerp ga je in een groepje aan de slag met het onderwerp van die les. Dat betekent dat je een opdracht gaat doen. Je kunt kiezen uit verschillende opdrachten, zoals het maken van een rap, dans of poster over het onderwerp.
De laatste les De laatste les is een bijzondere les. In deze les leer je niets nieuws, maar laat je zien wat je geleerd hebt. Je mag voor deze les mensen uitnodigen en er een hele bijzondere presentatie van maken. Je presenteert één of meer opdrachten die je hebt gedaan. Je laat dan bijvoorbeeld je rap horen of je hangt de posters op die jullie gemaakt hebben en vertelt erbij. 16
Les 2 De handel in de 17e eeuw en de opkomst van de slavernij Benodigdheden: - knutselmaterialen
Lesdoelen: - de leerling kan een stappenplan begrijpend lezen toepassen - de leerling kan vertellen hoe de slavernij is ontstaan - de leerling krijgt inzicht in de opkomst van de slavernij
Terugblik: De leerkracht blikt met de leerlingen terug op de vorige les waarin de leerlingen het filmpje over de slavernij hebben gekeken en waarin de leerkracht een gesprek heeft gevoerd met de leerlingen over de slavernij. De leerkracht kan de leerlingen in een paar zinnen laten vertellen wat ze al weten van de slavernij en waar ze de vorige les achter gekomen zijn.
Woordenschatuitbreiding en voorkennis activeren: Woorden: - de handel - de kolonie - vaststellen - de slaafgemaakte, de slaaf
Betekenissen: De handel: het kopen en verkopen De kolonie: een land dat door een ander land veroverd is en bestuurd wordt Vaststellen: zeggen hoe of wat het is, bepalen De slaaf – De slaafgemaakte: iemand die het bezit is van een ander, hij mag geen eigen beslissingen hebben over zijn/haar leven. Een slaaf kun je beter een slaafgemaakte noemen, want iemand heeft van die persoon een slaaf gemaakt.
Woordenverhaal: Het is het jaar 1622. Kijk, zie je die witte man. Dat is een handelaar. Hij koopt en verkoopt spullen. Hij gaat met een groot schip handelen in verre landen. Hij koopt en verkoopt spullen in die verre landen. Handelen betekent spullen kopen en verkopen. Hij is een hele rijke handelaar, maar hij wil nog meer geld verdienen. Sinds kort handelt hij ook in mensen. Hij maakt van mensen slaven. Slaafgemaakten zijn die mensen. Ik ben ook slaaf gemaakt. Slaven zijn mensen die eigendom van iemand zijn en niet over hun eigen leven mogen beslissen. Ik moet in een ver vreemd land gaan werken. De handelaar gaat mij daar als slaaf verkopen. Slaven zijn mensen die door andere mensen tot slaaf worden gemaakt. Dat betekent dat ze dan van iemand zijn en dat ze niet meer over hun eigen leven mogen beslissen. Een slaaf kun je beter een slaafgemaakte noemen, want iemand heeft van die persoon een slaaf gemaakt. Ik moet naar Suriname. Daar moet ik werken voor mijn nieuwe eigenaar. Dan ben ik zijn eigendom en mag hij over mijn leven beslissen. Suriname is een kolonie van Nederland. Een kolonie is een land dat door een ander land veroverd is en bestuurd wordt. Nederland heeft Suriname veroverd en bestuurt het om er handel mee te drijven. Nederland bestuurt Suriname. Suriname is een kolonie van Nederland. Als we na een lange, zware reis in Suriname aankomen gaat de handelaar een prijs voor de slaven vaststellen. De handelaar zegt wat de prijs is voor zijn slaven is. Vaststellen betekent dat je zegt wat het is. Voor grote, sterke slaven stelt hij een hoge prijs vast. Hij zegt dat de grote, sterke slaven een hoge prijs krijgen. Dat is vaststellen, zeggen wat het is. Ik moet nu gaan, anders krijg ik straf van de handelaar.
17
Webvorm: woordspin
Interactievragen: Waar zou Nederland in handelen? Welke spullen kon Nederland verkopen? En welke spullen zou Nederland in die tijd wel willen kopen? Waarom vond Nederland de handel belangrijk? Welke koloniën heeft Nederland? Wat zijn de voor- en nadelen van een kolonie? Hoe zou een slaaf zich voelen? Kun je bedenken wat er nog meer vastgesteld moet zijn voor zo’n grote reis?
Lesoverzicht en de lesdoelen: De leerkracht bespreekt het lesoverzicht en de lesdoelen.
Uitleg: Om het stappenplan goed eigen te maken, schrijven de leerlingen in het begin alle stappen uit op het stappenplan in hun werkboek. Als de leerlingen zich het stappenplan hebben eigen gemaakt, voeren ze de stappen in hun hoofd uit. Het is aan de leerkracht om in te schatten op welk moment het niet meer nodig is om alle stappen uit te schrijven op het kopieerblad. De leerkracht legt alle stappen van het stappenplan uit. De leerlingen kijken mee in hun eigen stappenplan.
Het stappenplan ➜ Voor het lezen Stap 1: Leesdoel bepalen Stap 2: Voorspellen Stap 3: Voorkennis activeren ➜ Tijdens het lezen Stap 4: V ragen stellen tijdens het lezen ➜ Na het lezen Stap 5: Voorstelling maken Stap 6: S amenvatten Stap 7: V ragen stellen na het lezen Uitleg bij de stappen: ➜ Voor het lezen: Stap 1: Leesdoel bepalen Waarom zou ik deze tekst gaan lezen? Stel jezelf de vraag: waarom zou ik deze tekst gaan lezen, wat wil ik er mee bereiken? Het antwoord op deze vraag vind je door te kijken naar de structuur van de tekst, de lay-out van de tekst en bijvoorbeeld titels, kopjes en plaatjes. Voorbeelden van leesdoelen: - je wilt informatie over een onderwerp (informatieve tekst) - je wilt weten hoe iets in elkaar gezet moet worden (gebruiksaanwijzing)
18
- je bent op zoek naar een mening of emoties over een onderwerp of bijvoorbeeld een film (recensie) - je wilt informatie opzoeken (korte informatie, bijvoorbeeld wat een woord betekent) - je wilt je ontspannen (verhalenboek)
Stap 2: Voorspellen Waar zou de tekst over gaan? Voordat je de tekst leest, kijk je naar plaatjes en uiterlijke kenmerken van de tekst (kopjes, alinea’s) om te voorspellen waar de tekst over zal gaan. Natuurlijk klopt je voorspelling niet altijd, maar dat is niet erg. Het gaat erom dat je nadenkt over de tekst. Je kunt een tekst beter begrijpen als je er van tevoren al over hebt nagedacht.
Stap 3: Voorkennis activeren Wat weet ik er al van? Het gaat in deze stap om verbanden leggen tussen bekende en nieuwe informatie. Je stelt jezelf de vraag: wat weet ik al over het onderwerp? Je activeert dat deel in je hersenen waar informatie over het onderwerp ligt opgeslagen. Nieuwe informatie kun je daardoor beter begrijpen. Tijdens het lezen kun je deze stap herhalen. Je stelt jezelf de vraag: doet dat wat ik lees me denken aan iets uit mijn eigen leven of aan iets dat ik eerder heb gelezen of gezien?
➜ Tijdens het lezen: Stap 4: V ragen stellen tijdens het lezen Begrijp ik het nog? Als je jezelf vragen stelt tijdens het lezen, blijf je gemotiveerd om verder te lezen en maak je je de tekst meer ‘eigen’. Als je een stukje tekst hebt gelezen, kun je jezelf afvragen: Wist ik dit al? Begrijp ik het nog? Als je een stukje van de tekst of een woord niet begrijpt, kun je het volgende doen: - de zin nog een paar keer rustig lezen - de tekst erboven nog een keer lezen - de tekst erna nog een keer lezen - de betekenis proberen te vinden door na te denken over andere informatie rondom het moeilijke stukje of woord
➜ Na het lezen: Stap 5: Voorstelling maken Wat zie ik voor me? Als je leest, probeer je beelden of foto’s bij de tekst te zien. De beelden helpen je om de tekst beter te begrijpen. Je kunt de tekst ook in een schema zetten door bijvoorbeeld van iedere alinea een woord op te schrijven.
Stap 6: S amenvatten Wat is het onderwerp? Wat is de hoofdgedachte? Na het lezen bedenk je wat de belangrijkste informatie in de tekst is. Om het onderwerp te vinden, probeer je in één of een paar woorden te zeggen waar de tekst over gaat. Om de hoofdgedachte te vinden, probeer je te zeggen wat de schrijver over het onderwerp wil zeggen. Een samenvatting maak je door alle belangrijke informatie uit de tekst kort te vertellen. Details en voorbeelden maken een tekst vaak interessanter, maar horen niet in een samenvatting. Titels boven een tekst of een alinea zijn vaak belangrijke woorden.
19
Stap 7: V ragen stellen na het lezen Ben ik te weten gekomen wat ik wilde weten? Wat vind ik van de tekst? Wat wil ik nog meer weten over het onderwerp? Denk terug aan je leesdoel. Is het doel behaald? Door je een mening te vormen over de tekst en te bedenken wat je na het lezen weet, maak je je de tekst eigen.
Samen oefenen: De leerkracht leest tekst 1 ‘Van specerijenhandel tot slavenhandel’ samen met de leerlingen aan de hand van het stappenplan en vult samen met de leerlingen het stappenplan in.
Tekst 1
Van specerijenhandel naar slavenhandel De periode van 1600 tot 1700 noemen we De Gouden Eeuw. In deze periode ging het heel erg goed met Nederland. Nederland was namelijk een van de rijkste en machtigste landen. De grote steden werden steeds rijker en groeiden. Dat Nederland zo rijk werd, kwam vooral door de handel. Eerst dreven de Nederlandse handelaren alleen handel in Europa. Ze handelden in producten zoals graan. Later gingen ze naar verre landen die ze voor een deel veroverden. In deze landen gingen ze niet alleen handelen in producten, maar ook in Afrikaanse mensen. Ook lieten ze deze Afrikanen als slaaf voor hen werken in de veroverde landen. Handel De Nederlandse kooplieden handelden in hout, graan en wijn. Uit het Verre Oosten haalden ze bijzondere specerijen zoals kruidnagel, nootmuskaat en kaneel. Hiermee maakten ze het voedsel lekkerder en konden ze het langer bewaren. De producten uit verre landen moesten ergens worden opgeslagen. Hiervoor werden er in Amsterdam grote opslagplaatsen gebouwd. Uit heel Europa kwamen er handelaren naar Amsterdam om producten in te kopen. Amsterdam werd een echte wereldstad. De VOC (1602-1795) Er gingen inmiddels heel veel handelaren naar Azië om specerijen in te kopen. Daar zaten al die handelaren elkaar alleen maar in de weg. Ze boden tegen elkaar op waardoor de inkoopprijzen steeds hoger werden. Wanneer ze de specerijen in Amsterdam wilden verkopen waren er zoveel verkopers dat de verkoopprijzen juist steeds lager werden. Zo maakten ze dus minder winst.
20
De handelaren werden verplicht om samen te gaan werken en om samen één compagnie te vormen. Zo werd in 1602 de Verenigde Oostindische Compagnie opgericht. De VOC was een machtig en rijk bedrijf met honderden schepen en tienduizenden werknemers. Zij lieten de mensen in Azië heel hard en voor heel weinig loon voor hen werken. Soms gebruikten ze ook Afrikanen die ze als slaaf voor hen lieten werken. Zij kregen geen loon. De WIC (1621-1795) In 1621 werd de West Indische Compagnie (WIC) opgericht om handel te drijven in slaven en om nieuwe gebieden te veroveren. De slaven werden uit Afrika gehaald en naar de veroverde gebieden gebracht. Slaven gingen dan naar bijvoorbeeld Brazilië, Suriname of de Antillen. Hier moesten zij op grote plantages werken en producten voor Europa verbouwen, zoals suikerriet en cacaobonen. Vanuit het hoofdkantoor van de West Indische Compagnie werden de slaventransporten en de handel georganiseerd. Het aantal schepen werd vastgesteld, de vertrekdata, het aantal slaven dat moest worden ingekocht en tegen welke prijs dat gebeurde. De MCC (1720-1889) In 1720 werd er nog een compagnie opgericht omdat er veel geld te verdienen was met de handel in slaven en tropische producten. Dit was de Middelburgsche Commercie Compagnie. Zowel de VOC, de WIC als de MCC gaven aandelen uit om de schepen en de reizen te betalen. Dat betekent dat ze geld kregen van gewone mensen. Na afloop van de reis kregen deze mensen hun geld dan weer terug en een deel van de winst die was behaald met de handel in slaven en tropische producten. ●
Zelfstandig maken: De leerlingen lezen tekst 2 en vullen het stappenplan in.
Tekst 2
bron: http://www.schipbreukbatavia.nl/ (geraadpleegd op: 23-10-2012)
Nabespreking: De leerkracht gaat met de leerlingen in gesprek over de gelezen teksten.
Interactievragen voor een kringgesprek: - Wat vind jij ervan dat de Nederlanders in slaven gingen handelen om rijk te worden? - Op welke andere manier hadden de Nederlanders ook rijk kunnen worden zonder slaven te gebruiken? - Door mensen te verkopen, werden mensen dingen. Hoe voelt dat? - Wat vind je ervan dat er mensen waren die meebetaalden aan de reis om er geld mee te verdienen? Zijn deze mensen schuldig aan de slavernij? - Als je tot slaaf gemaakt was, waar zou je liever slaaf zijn? In Afrika of op de plantages in Suriname?
Actieve verwerkingsopdracht: De leerkracht laat de (in de introductieles gevormde) groepjes een opdracht kiezen en begeleidt de groepjes hierbij. Achterin deze handleiding is een overzicht opgenomen waarin de leerkracht kan bijhouden welke opdrachten door de groepjes zijn gekozen. De leerkracht legt uit dat de leerlingen in de laatste les als afsluiting van de module één of meerdere opdrachten mogen presenteren. Groepjes kunnen ervoor kiezen om een opdracht van de vorige les verder uit te werken als deze in een vorige les nog niet helemaal af is.
21
Vooruitblik: De leerkracht legt uit dat de leerlingen iedere keer werken met teksten over de slavernij en dat deze in volgorde op elkaar aan sluiten. De leerkracht vertelt dat ze vandaag geëindigd zijn bij het feit dat Nederland zich bezig ging houden met de slavernij. In de volgende les zal het gaan over hoe Nederland aan de slaven kwamen en hoe het eraan toe ging op een schip.
Consolideeroefeningen: De leerkracht kiest één of meer consolideeroefeningen uit de lijst met oefeningen om de woorden van het woordcluster van deze les te oefenen. Doel is om de woorden van het woordcluster in te oefenen.Deze oefeningen kunnen als afsluiting van de les worden gedaan, maar kunnen ook tussendoor gespeeld worden.
Foto: collectie Tropenmuseum: koopvrouwen
22
Les 3 Op het schip Benodigdheden: - knutselmaterialen
Lesdoelen: - de leerling kan een stappenplan begrijpend lezen toepassen - de leerling kan vertellen hoe de slaven naar de plantages werden gebracht - de leerling krijgt inzicht in hoe het leven op het schip voor de slaven was
Terugblik: De leerkracht blikt terug op de woordenschatwoorden van de vorige les (de handel, de kolonie, vaststellen, de slaaf/de slaafgemaakte). Weten de leerlingen de betekenissen nog? De leerkracht bespreekt de stappen van het stappenplan nogmaals. Kennen ze de stappen? Zitten de stappen goed in hun hoofd?
Woordenschatuitbreiding en voorkennis activeren: Woorden: - de plantage - verblijven - uitbreken
Betekenissen: De plantage: een groot veld, meestal in tropische landen, waar cacao, koffie en suiker werden verbouwd Verblijven: het ergens zijn voor langere tijd Uitbreken: ineens tevoorschijn komen, ineens beginnen
Woordenverhaal: Ken je me nog? Ik ben slaaf gemaakt. Daarover heb ik je de vorige keer verteld. Na de aankopen gingen we allemaal het schip op. Samen met honderden slaven, de kapitein en andere handelaren verbleven we maandenlang op het schip. We zijn langere tijd op het schip, dat noem je verblijven. De slaven verblijven in kleine ruimtes waar ze dicht op elkaar leven. Verblijven betekent dat ze er een langere tijd zijn. Daardoor breken er veel ziektes uit. Uitbreken is dat het ineens begint. Als er veel ziektes uitbreken dan gaan er ook vaak slaven dood. Dus uitbreken betekent dat het ineens gebeurt. Na een lange reis kwamen we aan op de plantage in Suriname. Een plantage is een groot veld, meestal in tropische landen, waar een product wordt verbouwd. Op de plantages moeten de slaven werken. Dus de slaven werken op een groot veld waar bijvoorbeeld cacao wordt verbouwd, dat noem je de plantage. Ik werk ook op deze plantage. Het is heel zwaar werk. Maar nu moet ik doorwerken, want anders krijg ik straf.
Webvorm: woordspin Interactievragen: Wat denk je dat er gebeurde wanneer er veel ziektes uitbraken aan boord? Welke ziektes zouden er uitgebroken zijn? Hoe was het voor de slaven om op zo’n schip te verblijven? Welk werk zouden de slaven op de plantages doen, denk je? Waar verbleven ze?
23
Lesoverzicht en de lesdoelen:
Het stappenplan
De leerkracht bespreekt het lesoverzicht en de lesdoelen.
➜ Voor het lezen Stap 1: Leesdoel bepalen Stap 2: Voorspellen Stap 3: Voorkennis activeren
Uitleg: De leerkracht neemt samen met de leerlingen nogmaals de stappen van het stappenplan door. De leerkracht maakt een inschatting hoeveel uitleg en begeleiding bij de stappen nodig is.
➜ Tijdens het lezen Stap 4: V ragen stellen tijdens het lezen
Samen oefenen: De leerkracht leest tekst 1 ‘Slaafgemaakten’ met de leerlingen aan de hand van het stappenplan. Laat de leerlingen het stappenplan ernaast gebruiken.
➜ Na het lezen Stap 5: Voorstelling maken Stap 6: S amenvatten Stap 7: V ragen stellen na het lezen
Tekst 1
Slaafgemaakten Nederland had met de schepen van de West Indische Compagnie gebieden veroverd zoals Brazilië, Suriname en de Antillen. Op de plantages van deze veroverde gebieden moesten mensen gaan werken. De oorspronkelijke inwoners, de Indianen, konden dit werk niet aan. De blanken ook niet. Daarom werd besloten mensen uit Afrika het werk te laten doen. Zij waren sterk en konden het werk op de plantages wel aan. Deze Afrikanen werden door de Europeanen als slaaf gekocht en naar de plantages gebracht. Sommige Afrikanen waren al tot slaaf gemaakt toen zij werden gekocht. In Afrika bestond de slavernij namelijk al duizenden jaren. Deze mensen waren tot slaaf gemaakt, omdat ze bijvoorbeeld een moord hadden gepleegd of omdat ze iets gestolen hadden. Het kwam ook wel voor dat niet alleen zij, maar ook hun familieleden tot slaaf werden gemaakt. Anderen werden slaaf, omdat ze hun schulden niet konden betalen. Weer anderen waren in slavernij geboren, omdat hun ouders slaaf waren. Het was ook een gewoonte om gevangenen na een oorlog tot slaaf te maken. In al deze gevallen werden de slaven als mensen gezien en ook als mensen behandeld. Dit was niet het geval in de nieuwe wereld waar ze naar toe werden gebracht door de Nederlanders en andere West-Europese handelaren. Hier werden de slaven gezien als dingen of als dieren. Ze hadden geen rechten. Ze werden erg slecht behandeld. De schepen die naar Afrika voeren waren volgeladen met ruilgoederen zoals katoen, wapens en gereedschappen; spullen pullen waarmee de slaven gekocht konden worden van Afrikaanse handelaren.
Zij brachten de slaven vanuit de binnenlanden naar de verzamelplaatsen aan de kust. Een van die verzamelplaatsen heette Fort Elmina in Ghana, dat toen de Goudkust of Slavenkust werd genoemd. Miljoenen slaven; mannen, vrouwen en kinderen, werden hier opgesloten in de donkere en muffe kelder van het fort. Hier moesten ze wachten totdat er een slavenschip kwam om hen mee te nemen. Wanneer het schip aankwam bij de kust werden de slaven nauwkeurig bekeken en onderzocht, zodat de handelaren geen miskoop deden. Voordat ze aan boord gingen van de Nederlandse schepen werden ze gebrandmerkt met een logo van de WIC. Zo konden ze herkend worden als ze zouden ontsnappen. De slaven gingen naakt of met een lendendoekje aan boord van het schip. Ze hadden geen bezittingen. Er werden wel 500 of meer Afrikaanse slaven meegenomen per schip. Hoe meer slaven, hoe meer winst. Soms duurde het wel maanden voordat de WIC genoeg slaven had verzameld. Wanneer een kapitein genoeg slaven aan boord had, kon de grote tocht over de Atlantische oceaan beginnen. ●
foto: collectie Tropenmuseum: slavenarmband
24
Zelfstandig maken: De leerlingen lezen tekst 2 ‘Op het schip’ aan de hand van het stappenplan. De leerlingen vullen het stappenplan in.
Tekst 2
Op het schip De slaven werden gebrandmerkt en geboeid in het ruim van het schip gepropt. De kapitein wilde veel geld verdienen dus stopte hij ontzettend veel slaven in het schip. Het schip voer van Afrika naar Curaçao en was soms wel maanden onderweg. Al die maanden verbleven die honderden slaven op dat ene schip. Natuurlijk was het doel van de kapitein om alle slaven gezond in Curaçao te krijgen, want dat zou het meeste opbrengen. Maar dit lukte niet altijd. In de kleine ruimtes onder het dek waar de slaven verbleven was het erg warm en stonk het. Er was niet genoeg te eten en te drinken. De slaven sliepen en leefden dicht op elkaar en de grond was bedekt met slijm en bloed. Er braken vaak besmettelijke ziektes uit, zoals pokken, malaria en scheurbuik. Slaven die dood gingen werden overboord gegooid. De reis duurde erg lang en was erg gevaarlijk. Soms mochten de slaven op het dek. Er werden dan dansfeesten georganiseerd om de stemming erin te houden en om te werken aan de lichamelijke conditie. Aangekomen in Curaçao werden de slaven opgeknapt en kregen ze eindelijk goed te eten. Ze moesten er zo goed mogelijk uitzien, omdat ze veel geld moesten opleveren. De slaven werden in groepen verdeeld; de oude en zieke slaven werden gescheiden van de jonge en gezonde slaven. Hoe beter de lichamelijke conditie, hoe hoger de prijs. De meeste slaven bleven niet op Curaçao, maar werden doorverkocht aan Suriname en Amerika om daar te gaan werken op de plantages.
Deze handel wordt vaak de Atlantische driehoeksvaart of driehoekshandel genoemd, vanwege de reis die de schepen maken over de Atlantische oceaan. Ze vertrokken met katoen en wapens vanuit West-Europa naar Afrika, en van Afrika naar Amerika met de Afrikaanse slaven. Vanuit Amerika ging de reis weer terug naar WestEuropa met allerlei luxe producten. Nadat alle slaven waren verkocht, gebruikten de slavenhandelaren de opbrengst om allerlei luxe producten te kopen zoals suiker, cacao en tabak. Deze werden mee teruggenomen naar Nederland. De reis verliep niet altijd voorspoedig. Soms ging het helemaal mis, zoals op 1 januari 1738. Het slavenschip Leusden voer in de Marowijnerivier in Suriname, maar liep aan de grond en sloeg lek. De kapitein was bang dat de slaven zouden ontsnappen. Daarom gaf hij de bemanning opdracht om de slaven in het ruim op te sluiten, terwijl zij het gat in het schip probeerden te dichten. Maar het gat was te groot en het water kwam snel het schip binnen. De kapitein en zijn bemanning vluchtten in sloepen naar de kust. Ze namen zestien slaven mee en lieten er ongeveer 700 achter. De achtergebleven slaven verdronken allemaal. ●
Nabespreking: De leerkracht gaat met de leerlingen in gesprek over de gelezen teksten. Interactievragen voor een kringgesprek: Kun je het verschil uitleggen tussen de woorden slaven en slaafgemaakten? Wat vind jij een goed woord om te gebruiken? Waarom hadden de slaven geen rechten, denk je? Hoe zou het zijn als wij nu geen rechten zouden hebben? Waarom hebben kinderen nu ook speciale kinderrechten?
25
De slaven mochten geen bezittingen hebben. Hoe zouden zij zich hierover voelen? Voor de slaven was het vreselijk op het schip. Hoe was het voor de matrozen, denk je? Welke gevoelens zouden de slaven hebben op zo’n schip? Welke gevoelens zouden de slaven hebben als ze werden doorverkocht?
Actieve verwerkingsopdracht: De leerkracht laat de (in de introductieles gevormde) groepjes een opdracht kiezen en begeleidt de groepjes hierbij. Achterin deze handleiding is een overzicht opgenomen waarin de leerkracht kan bijhouden welke opdrachten door de groepjes zijn gekozen. De leerkracht legt uit dat de leerlingen in de laatste les als afsluiting van de module één of meerdere opdrachten mogen presenteren. Groepjes kunnen ervoor kiezen om een opdracht van de vorige les verder uit te werken als deze in een vorige les nog niet helemaal af is.
Vooruitblik: De leerkracht vertelt dat de leerlingen de volgende keer teksten gaan lezen over hoe het leven van de slaven op de plantages was. Ook lezen de leerlingen een tekst geschreven door een slaaf.
Foto: slavenschip
26
Les 4 Op de plantage Benodigdheden: - knutselmaterialen
Lesdoelen: - de leerling kan een stappenplan begrijpend lezen toepassen - de leerling kan vertellen over de verschillende werkzaamheden van de slaven op de plantages - de leerling krijgt inzicht in het leven op de plantages - de leerling leert onderscheid te maken tussen verschillende vormen van slavernij
Terugblik: De leerkracht blikt terug op de woordenschatwoorden van de vorige les (de plantage, verblijven, uitbreken). Weten de leerlingen de betekenis nog? De leerkracht vraagt de leerlingen naar de teksten van vorige keer. Wat hebben de leerlingen onthouden? Wat heeft indruk op ze gemaakt?
Woordenschatuitbreiding en voorkennis activeren: Woorden: - bevelen - buiten het bereik blijven - onder aan de ladder staan - onderdrukken
Betekenissen: Bevelen: wat je moet doen van iemand Buiten het bereik blijven: er niet bij kunnen Onder aan de ladder staan: laag in de maatschappij staan Onderdrukken: niet verder laten gaan
Woordenverhaal: Ik zal jullie ook vandaag weer wat vertellen over mijn leven als slaafgemaakte. Als slaaf moet je de bevelen van je meester opvolgen. Ik moet doen wat hij zegt. Dat zijn bevelen. Hij zegt wat ik moet doen. De bevelen zijn dat wat je moet doen van iemand. Ik ben een houtslaaf, als ik hout ga kappen diep in de bossen kan ik wekenlang buiten het bereik blijven van mijn meester. Hij kan dan niet bij mij komen. Ik kan buiten het bereik blijven van hem. Buiten het bereik blijven betekent dat iemand niet bij je kan. Als houtslaaf sta ik niet onder aan de ladder. Onder aan de ladder staan betekent dat je de laagste positie hebt. De suikerrietslaven staan onder aan de ladder. Zij hebben de laagste positie en hebben het zwaarste werk. De blanke meesters proberen de zwarte cultuur te onderdrukken. Zij willen de zwarte cultuur niet verder laten gaan. Dat is onderdrukken. Onderdrukken betekent niet verder laten gaan. Waarom doet de meester dit? Hij doet dit omdat hij niet wil dat de slaaf iets van zichzelf heeft. Als de slaaf iets van zichzelf heeft, is hij een persoon. Een mens die iets doet of bezit, zonder dat de meester daar iets over te zeggen heeft. En dat wil de meester niet.
27
Webvorm: woordspin Interactievragen: Hoe zou het voor een slaaf voelen om de bevelen van een meester op te moeten volgen? Wat zou er gebeuren als hij het niet doet, denk je? Wat zijn de voordelen voor een slaaf om buiten het bereik van de meester te zijn? Waarom staan de suikerrietslaven onder aan de ladder? Waarom willen de blanken de zwarte cultuur onderdrukken? Is dit gelukt? Kun je ook andere soorten / vormen van slavernij opnoemen? (In de Bijbel/Oudheid, huidige loonslavernij in de kledingindustrie, etc.) Wat is volgens jou het grootste verschil tussen de slavernij van de Afrikanen en deze vormen van slavernij? (De slaaf is geen mens maar een ding. Een bezit heeft niets te vertellen over zichzelf en over zijn kinderen.)
Lesoverzicht en de lesdoelen: De leerkracht bespreekt het lesoverzicht en de lesdoelen.
Uitleg: De leerkracht neemt samen met de leerlingen nogmaals de stappen van het stappenplan door. De leerkracht maakt een inschatting hoeveel uitleg en begeleiding bij de stappen nodig is.
Samen oefenen: De leerkracht leest tekst 1 ‘Op de plantage’ met de leerlingen aan de hand van het stappenplan. Laat de leerlingen het stappenplan ernaast gebruiken.
Het stappenplan ➜ Voor het lezen Stap 1: Leesdoel bepalen Stap 2: Voorspellen Stap 3: Voorkennis activeren ➜ Tijdens het lezen Stap 4: V ragen stellen tijdens het lezen ➜ Na het lezen Stap 5: Voorstelling maken Stap 6: S amenvatten Stap 7: V ragen stellen na het lezen
28
Tekst 1
Op de plantage Na een lange en heftige reis kwamen de slaven aan in Curaçao, waar zij werden verkocht aan de handelaren. Hun reis ging daarna verder naar Suriname en Amerika om te gaan werken op de plantages. In Suriname moesten de slaven werken op de suikerrietplantages, houtplantages of koffieplantages. De meesters bepaalden alles voor de slaven: welk werk ze deden, welke kleding ze mochten dragen, wat ze aten en waar ze woonden. Slaven waren voor de wet geen mensen, maar goederen: spullen die bij een plantage horen. Verschillende soorten slaven Op iedere plantage werd één bepaald product ver bouwd. Je had suikerplantages, koffieplantages, houtplantages. De slaven werden ingedeeld naar het soort werk dat ze deden op de verschillende soorten plantages. Je had dus houtslaven, suikerslaven en koffie slaven. Zij werden veldslaven genoemd. Maar je had ook huisslaven. Zij werkten in het huis van de meester en hadden de beste positie. Zij hoefden niet zulk zwaar werk te doen en zij konden stiekem de restjes van het eten van de meester eten. Toch hadden zij het ook zwaar want ze moesten dag en nacht klaar staan en de bevelen van de hele familie en hun gasten opvolgen. Op de tweede plaats stonden de ambachtslaven, die timmerden en metselden. Ze werden soms aan andere plantages verhuurd en kwamen zo nog eens ergens. De meeste slaven mochten namelijk nooit weg van de plantages. Soms verdienden deze ambachtslaven geld met extra klusjes. Ze kochten dan rookwaren en drank. Op de derde plaats had je de houtslaven. Die gingen in groepjes in het bos houtkappen. Ze konden wekenlang buiten het bereik van de meesters blijven en een beetje vissen of jagen. Ze moesten natuurlijk wel genoeg hout mee terug nemen. Van alle veldslaven hadden de suikerslaven het het zwaarst te verduren. Ze stonden helemaal onder aan de ladder. Niemand wilde met hen ruilen. Het kappen van het riet was zwaar en onveilig. Vaak raakten de slaven gewond. Ook het werken met de suikermolen waarin het riet geperst werd tot sap was erg gevaarlijk. Ze konden zelfs hun hand of hele arm kwijtraken door die molen. Het koken van het rietsap tot suiker was het allerergst, want ze moesten de hele tijd in gloeiendhete grote potten roeren terwijl de zon boven hun hoofd op de zinken daken hevig brandde. De vloeren waren heel glad van die zoete drap die werd gemorst. Ze konden hierdoor uitglijden en in het vuur vallen.
Op de plantage Het werk op de plantages was erg zwaar, soms hadden de slaven werkdagen van wel 15 uur. De zondagen hadden ze meestal wel vrij, maar dan moesten ze hun huishouden doen en op hun kostgrondjes werken. Kinderen moesten ook werken. Alleen de allerkleinsten hoefden niets te doen. De slaven sliepen in hutjes. Twee keer per jaar kregen ze een lap stof voor kleding en lakens. Soms een pannetje en ander eenvoudig kookgerei. Ze mochten nooit schoenen dragen. Op de plantages waren zwarte opzichters, bastiaans, aanwezig. Zij waren uitgerust met zwepen om de veldslaven aan het werk te houden. Boven de bastiaans stonden de blanke opzichters en zij kregen hun opdrachten weer van de plantagehouders. Als slaven zich niet aan de regels hielden en ongehoorzaam waren dan volgde er een straf. Zweepslagen, verbrandingen en soms werd er zelfs een been afgezet, bijvoorbeeld als iemand had geprobeerd te ontsnappen. Het straffen gebeurde meestal op de plantages zelf, zodat iedereen het kon zien. In latere jaren mochten slaven soms een feest houden. Ze kregen dan drank en extra eten van de meester en mochten zingen, muziek maken en dansen. De meester ging er soms naar kijken. Afrikaanse cultuur De slaven hadden hun eigen taal, een combinatie van Afrikaans, Engels en Portugees. In die taal zongen ze liedjes. De blanken probeerden de zwarte cultuur te onderdrukken. Ze vonden de Afrikaanse dans en muziek meestal maar niks. Maar in het geheim gingen de slaven ermee door. Zo ging hun cultuur niet verloren en hadden ze toch nog iets van zichzelf. ●
Foto: collectie Tropenmuseum: slaven op de plantage
29
Zelfstandig maken: De leerlingen lezen tekst 2 zelfstandig met het stappenplan. Wanneer de leerkracht denkt dat de stappen er onvoldoende in zitten, kunnen de leerlingen de stappen uitschrijven in hun werkboek. Hierin kan de leerkracht differentiëren.
Tekst 2 Ik heet Kwame. Als kind ben ik samen met mijn vader ontvoerd door een paar enge mannen met wapens. We werden met houten ketens vastgemaakt aan een heleboel andere mensen. En zo trokken we in een lange stoet door het bos tot we bij een groot water kwamen. Daar stond een groot stenen huis en op het water lag ook een groot huis. We kwamen in handen van mannen die ik nog nooit had gezien. Ze waren zo wit als de buik van een vis en ze hadden gouden haren. Ze leken op geesten. Deze mannen hadden ook wapens. Maar onze meesters waren niet bang van ze. Ze spraken zelfs met elkaar. We hoorden dat we met dat huis op het water weg zouden gaan naar een heel ver land. We zouden daar moeten werken. Maar ik dacht dat die witte mannen ons zouden opeten. Ik was erg bang. Ik miste mijn moeder. Ik was bang dat ik haar nooit meer zou terugzien, ook mijn zusje niet en mijn vriendjes. Zouden die zich afvragen waar ik was? Gelukkig was mijn vader bij mij. Nadat we een tijdje in dat stenen huis gebleven waren, werden we naar dat schip gedreven. Zo heette dat huis op het water. We zaten met honderden andere mannen, vrouwen en kinderen bij elkaar gepropt in het ruim. Zonder licht en met weinig frisse lucht. Ik had de hele tijd honger, want ik kreeg niet genoeg te eten. Ik stonk ook, want ik kon me niet wassen en ik lag tussen de plas en poep van andere mannen en vrouwen. Ik was vaak verdrietig, dan lag ik heel stil te snikken en dan hoopte ik dat niemand me zou horen. Ik was blij als we naar het dek mochten. Daar zongen we liedjes en deden we dansjes om onze stijve spieren te strekken. Ik vond het zo fijn om dan met mijn neus heel hard alle buitenlucht op te snuiven. Een heerlijk gevoel…. Tot we weer terug moesten naar de nauwe ruimte onderin het schip waar we bovenop elkaar lagen, waar het warm en verstikkend was. Toen we na een lange tijd eindelijk aan land kwamen werd ik al gauw verkocht om op een plantage te werken. Snikheet, benauwd en keihard werken, op blote voeten! Deed je niet wat er gevraagd werd dan kreeg je er van langs met de zweep. We moesten ook komen kijken als er iemand met de zweep kreeg. We werden de hele tijd in de gaten gehouden door de opzichters. Ik heb mijn vader nooit meer gezien. Foto: collectie Tropenmuseum: oogst van suikerriet
30
Soms hadden we ook plezier. Dan zongen we liederen met elkaar en we dansten. We zongen over die vreselijke mannen die ons in de gaten hielden. Ze konden toch niets van onze taal verstaan. Dan konden we met elkaar lachen. Even vergaten we alle pijn en verdriet. Op een dag werd mijn beste vriend opgesloten. Hij was brutaal geweest tegen de blanken. Toen kreeg ik het idee om te vluchten. Ik was mager en klein en ik kon hard rennen. Dat had ik thuis geleerd. Maar bang was ik ook, want wat zou er gebeuren als ik gepakt werd…? Daar probeerde ik niet aan te denken.
Ik kreeg mijn kans op een dag dat er minder opzichters aanwezig waren op de plantage. Toen er even niemand in de buurt was heb ik het op een lopen gezet. Ik rende, rende en rende nog harder dan ik kon. Diep het oerwoud in. Ik was bang, maar ik dacht er aan dat veel mannen en zelfs een paar vrouwen dit ook hadden gedaan. Dus moest het mij ook lukken. Ik kwam aan bij een dorpje, midden in het oerwoud en ik zakte door mijn benen. Ik kon het niet geloven. Ik was gevlucht en het was gelukt! Eindelijk kon ik proeven van het vrije leven en kon ik mijn eigen bestaan opbouwen. Iets waar ik jaren naar had verlangd. Ik ben in slavernij gebracht, maar ik zal sterven als een vrij mens. ●
Nabespreking: De leerkracht gaat met de leerlingen in gesprek over de gelezen teksten. Interactievragen voor het kringgesprek: Hoe denk je dat de slaven het werk hebben ervaren? Hoe denk je dat de eigenaren van de plantages het werk en de slaven hebben ervaren? Wat vind je ervan dat de slaven niets mochten bepalen? Waarom mocht dat niet van de plantage-eigenaren, denk je? Hoe voelt het om iets onder dwang te moeten doen? Waarom was het belangrijk voor de slaven op de plantages om hun dansen en hun muziek niet te vergeten? Waarom zongen ze in die taal (een combinatie van Afrikaans, Engels en Portugees)? Zou jij als je als kind op de plantage moest werken ook vluchten? Waarom? Bedenk dat je, als je gepakt werd, gestraft zou worden.
Actieve verwerkingsopdracht: De leerkracht laat de (in de introductieles gevormde) groepjes een opdracht kiezen en begeleidt de groepjes hierbij. Achterin deze handleiding is een overzicht opgenomen waarin de leerkracht kan bijhouden welke opdrachten door de groepjes zijn gekozen. De leerkracht legt uit dat de leerlingen in de laatste les als afsluiting van de module één of meerdere opdrachten mogen presenteren. Groepjes kunnen ervoor kiezen om een opdracht van de vorige les verder uit te werken als deze in een vorige les nog niet helemaal af is.
Vooruitblik: De leerkracht vertelt de leerlingen dat zij de volgende keer gaan leren over het verzet tegen de slavernij en over de afschaffing van de slavernij.
Foto: collectie Tropenmuseum: koffieplantage
31
Les 5 Verzet en afschaffing slavernij Benodigdheden: - knutselmaterialen
Lesdoelen: - de leerling kan een stappenplan begrijpend lezen toepassen - de leerling kan vertellen op welke manieren slaven in verzet kwamen tegen de slavernij - de leerling kan vertellen hoe en wanneer de slavernij werd afgeschaft
Terugblik: De leerkracht blikt terug op de woordenschatwoorden van de vorige les (bevelen, buiten het bereik blijven, onder aan de ladder staan, onderdrukken). Weten de leerlingen de betekenissen nog? Kunnen de leerlingen nog terughalen wat ze de vorige les hebben gedaan? Wat weten ze nog?
Woordenschatuitbreiding en voorkennis activeren: Woorden: - in opstand komen - je tegen iets verzetten - legaal - illegaal - afschaffen
Betekenissen: In opstand komen: het tegen iets of iemand in verzet komen Je tegen iets verzetten: dat je zegt dat je iets niet wil Legaal: wat voor de wet is toegestaan Illegaal: wat voor de wet niet is toegestaan Afschaffen: ermee stoppen
Woordenverhaal: Vandaag doen we het niet meer. We willen geen slaaf meer zijn. We komen we met z’n allen in opstand. We gaan ons tegen de slavernij verzetten. Dat noem je in opstand komen. We gaan iets doen om te laten merken dat we de slavernij niet willen. Dat is in opstand komen. We zeggen dat we het niet meer willen, we verzetten ons ertegen. We kunnen het legaal of illegaal doen. Als we legaal in opstand komen dan doen we iets wat volgens de wet is toegestaan, dat is legaal. We gaan dan bijvoorbeeld klagen bij de hoge leiders. We kunnen ook illegaal in opstand komen. Dan doen we iets wat volgens de wet niet is toegestaan. Daar kunnen we voor gestraft worden. We kunnen bijvoorbeeld weglopen, dat is illegaal. Want dat mag niet van de wet. We willen dat de slavernij afgeschaft wordt. Afschaffen betekent dat iets stopt. Als de slavernij wordt afgeschaft dan zijn wij geen slaven meer, want er is dan geen slavernij meer. Het is opgehouden. Dat noem je afschaffen. Maar zover is het nog lang niet…
Webvorm: woordspin
32
Interactievragen: Waarom komen de slaven in opstand? Wat vind je er van dat ze in opstand komen? Vind je dat ze het legaal of illegaal moeten aanpakken? Kunnen de slaven zich ook op een andere manier verzetten? Wat kunnen ze stiekem doen? (Doen alsof je de opdracht niet begrijpt, doen alsof je ziek bent, het eten vergiftigen)
Lesoverzicht en de lesdoelen: De leerkracht bespreekt het lesoverzicht en de lesdoelen.
Uitleg: De leerkracht neemt samen met de leerlingen nogmaals de stappen van het stappenplan door. De leerkracht maakt een inschatting hoeveel uitleg en begeleiding bij de stappen nodig is.
Samen oefenen: De leerkracht leest tekst 1 ‘Verzet’ met de leerlingen aan de hand van het stappenplan. Laat de leerlingen het stappenplan ernaast gebruiken.
Het stappenplan ➜ Voor het lezen Stap 1: Leesdoel bepalen Stap 2: Voorspellen Stap 3: Voorkennis activeren ➜ Tijdens het lezen Stap 4: V ragen stellen tijdens het lezen ➜ Na het lezen Stap 5: Voorstelling maken Stap 6: S amenvatten Stap 7: V ragen stellen na het lezen
Foto: collectie Tropenmuseum: Vrijlatingsbrief
33
Tekst 1
Verzet De slaven hadden het erg zwaar met het werk op de plantages. Ze hadden geen eigen bezittingen, werden niet gezien als mens en mochten zelf geen beslissingen nemen. De slaven kwamen dus vaak in opstand. Manieren van verzet Er zijn veel manieren van verzet waarmee de slaven wilden laten zien dat ze de slavernij niet accepteerden. De slaven gingen traag en slecht werken, ze voerden de opdrachten niet goed uit, ze verwaarloosden het vee en overtraden de regels. Ze bezochten dan andere plantages, ze hielden zang- en dansfeesten en ze zwier ven rond in de avonden en nachten. Soms vergiftigden zij de meesters. Zij bereidden immers het voedsel. Om vergiftiging te voorkomen lieten de meesters het eten vaak voorproeven door een slaaf. De slaven veroorzaakten soms ook brandjes. Dit was heel ernstig, omdat de huizen in Suriname van hout waren gebouwd. Een klein vuurtje kon een hele wijk in rook laten opgaan. De slaven kwamen ook vaak in opstand. De grootste slavenleider was de slaaf Tula. Hij had in 1795 op Curaçao heel veel slaven bevrijd en was met hen naar de stad getrokken om een einde te maken aan de slavernij. Ze vochten heel hard, maar konden niet op tegen de geweren van de soldaten. Toen ze vluchtten, werden ze verraden en ter dood gebracht. Er was ook legaal verzet. De slaven gingen dan bij de hoge leiders in Paramaribo klagen over hun meesters wanneer ze niet goed werden behandeld. Vaak kregen de slaven een straf, omdat zij de klachten verzonnen zouden hebben. De meesters gingen gewoon vrijuit. Maar in latere jaren, tegen het einde van de slavernij werden de slaven wel vaak geloofd. Wrede meesters werden toen wel gestraft. Marrons Een andere manier van verzet bestond uit weglopen van de plantages. Soms werden de slaven door hun meesters naar het bos gestuurd om te werken, zoals het kappen van hout. Dan kwamen ze gewoon niet terug. Een andere keer was er te weinig controle en konden de slaven zelf weg komen.
34
Weggelopen slaven werden ‘Marrons’ genoemd, dit woord komt van het Spaanse woord cimaron wat betekent: ontsnapt vee. Vluchten was niet het probleem, eten en bescherming vinden wel. De plantages grensden aan het bos waardoor een weggelopen slaaf snel onvindbaar werd. Veel slaven hielden het echter niet uit doordat ze geen voedsel hadden en in slechte leefomstandigheden terechtkwamen. Ze misten hun familie en vrienden ook. Soms waren ze ook bang voor het onbekende en zware leven. Ook in het bos moesten ze namelijk vaak vluchten, omdat het gezag soldaten op hen af stuurden. En als ze gepakt werden, waren de straffen zeer zwaar en wreed. Velen kwamen na verloop van tijd dus toch weer terug naar de plantages. Als je het goed wilde doen, moest je verder weg trekken. Dan moest je wel erg stoer en vastbesloten zijn. Deze gevluchte slaven overleefden de tocht door het oerwoud of door de moerassen om samen te gaan werken en om kleine dorpen te stichten. De zogenoemde Marrondorpen. Marrondorpen In de Marrondorpen woonden vooral mannen. Ze hadden weinig voedsel, weinig wapens en weinig vrouwen en moesten hiervoor de plantages overvallen. Ze doodden de blanken die zich verzetten en staken de plantages in brand nadat ze alles hadden leeggeroofd. Soms sloten de slaven van die aangevallen plantages zich aan bij de Marrons, maar meestal kozen ze toch voor het veilige leven op de plantage. Vooral degenen die in slavernij waren geboren. Zij wisten niet meer wat vrijheid was. Ze kenden alleen de slavernij. Veel militairen hebben geprobeerd om de Marrondorpen te verwoesten. Ze wilden ook het aantal weggelopen slaven terugdringen, maar dit is nooit gelukt. De Marrons bouwden iedere keer nieuwe dorpen en ze bleven de plantages en de legers aanvallen. De blanken waren zo bang voor de Marrons dat de regering uiteindelijk vrede met hen sloot. Enkele grote leiders waren Boni, Baron en Joli Coeur. De Marrons zijn er trots op dat hun voorouders de slavernij nooit hebben geaccepteerd en dat zij in vrijheid zijn geboren. ●
Zelfstandig maken: De leerlingen lezen tekst 2 ‘Afschaffing’ aan de hand van het stappenplan. Wanneer de leerkracht denkt dat de stappen er onvoldoende in zitten, kunnen de leerlingen de stappen uitschrijven in hun werkboek. Hierin kan de leerkracht differentiëren.
Tekst 2
Afschaffing In Engeland kwamen de abolitionisten (dat is een moeilijk woord voor strijders voor afschaffing van slavenhandel en slavernij) aan het eind van de 18e eeuw in verzet tegen de slavenhandel en de slavernij. Zij zorgden ervoor dat de slavenhandel in 1807 verboden werd in de Engelse koloniën. Daarna voerde Engeland druk uit op andere landen om de slavenhandel ook af te schaffen. Zo werd de slavenhandel in 1814 ook verboden in de Nederlandse koloniën. De illegale slavenhandel ging wel gewoon door. Daar werd in 1826 een eind aan gemaakt toen er een nieuw systeem van slavenregistratie werd opgezet. Voortaan stond iedere slaaf geregistreerd, dat betekent opgeschreven op een lijst. Daardoor wist de regering meteen of er een nieuwe slaaf was gekomen. Door het verbod op de slavenhandel waren er te weinig werkkrachten. De slaven stierven namelijk snel door het harde werken en slechte leven. De Nederlandse regering voerde in 1828 een regel in waarin werktijd, voeding, behuizing (hoe ze woonden) en kleding was vastgelegd. Slaveneigenaren waren toen dus verplicht beter voor de slaven te zorgen. Maar de slaveneigenaren hadden hier niet zo’n zin in. Hun houding veranderde pas toen in 1834 de slavernij werd afgeschaft in de Engelse koloniën en in 1848 in de Franse koloniën. Want nu grensden twee Nederlandse koloniën aan gebieden waar geen slavernij meer was. De ene Nederlandse kolonie was het eiland Sint Maarten, die grensde aan het Franse deel van het eiland. De andere was Suriname. Suriname lag zelfs ingeklemd tussen twee vrije gebieden, Brits Guyana en Frans Guyana. Iedereen was bang dat de slaven weg zouden lopen naar deze gebieden. De slaveneigenaren gingen toen wel akkoord met een betere behandeling. Maar de Nederlandse regering vond vanaf dat moment dat de slavernij maar helemaal moest worden afgeschaft. In Nederland waren geen abolitionisten zoals in Engeland. Daar waren duizenden mensen geweest die streden voor de afschaffing van de slavernij. Ze hadden meer dan veertig jaar van alles gedaan: de regering bestookt met verzoeken, ervoor gezorgd dat er geen suiker meer verkocht werd (boycot), rechtszaken gevoerd en veel meer.
In Nederland waren maar een paar honderd mensen die streden voor de afschaffing. Zij gingen pas iets doen toen de regering al had verklaard dat ze de slavernij zou afschaffen. Deze mensen hoefden dus niet veel te doen. Ook waren hun meningen verdeeld. Ze werkten niet samen. Ze bestonden uit twee groepen politici, een groepje dames en heel klein groepje studenten. In 1842 deden zij apart van elkaar een verzoek tot afschaffing van de slavernij. Toen dit niet hielp zamelden ze geld in om slaven vrij te kopen. Ook bespraken zij in hun tijdschriften de toestand in de koloniën. En ze riepen de regering op om haast te maken met de afschaffing. De regering was niet blij met hun bemoeienis en was bang dat er onrust zou komen onder de slaveneigenaren. Dit kon ze er niet bij hebben, want de regering was al druk aan het zoeken naar een oplossing voor het geldprobleem. Want het was duidelijk dat de afschaffing veel geld zou kosten. Als er geen slaven meer waren, wie zou dan op de plantages moeten werken en het geld verdienen? De regering had ook geld nodig om de slavenhouders af te kopen, want die hadden gezegd dat de slaven hun eigendom waren. Als de regering hun eigendom afpakte, wilden ze daar geld voor krijgen. Uiteindelijk vond de regering een oplossing. Na jarenlang overleg werd er in 1862 een wetsvoorstel aangenomen waarin de slavernij in Suriname en de Nederlandse Antillen werd afgeschaft. Deze wet trad op 1 juli 1863 in werking. In deze afschaffingswet stond dat de slaven van de Nederlandse Antillen direct vrij werden. Maar de slaven van Suriname moesten nog tien jaar lang op plantages blijven werken. De voormalige slaven kregen loon. Zo had de regering nog tien jaar de tijd om naar nieuwe arbeiders te zoeken. Door deze wet werden de slaven van Suriname pas echt op 1 juli 1873 helemaal vrij. Die periode van tien jaar wordt in Suriname de periode van het Staatstoezicht genoemd. De (voormalige) slaveneigenaren kregen in Suriname 300 gulden per slaaf, in de Antillen iets minder. De afschaffing werd in Paramaribo met 21 kanonschoten aangekondigd. Regeringsgebouwen en kerken waren feestelijk versierd. De vrijgemaakten hadden zich ook feestelijk aangekleed. Ze droegen allemaal schoenen en waren daar trost op, want tijdens de slavernij was dit verboden geweest. Er werden kerkdiensten en dankzeggingen gehouden. Veel blanken waren ook blij en deden hieraan mee. Daarna hielden de vrijgemaakten optochten door de stad en feliciteerden elkaar. ‘s Avonds vierden ze feest met lekker eten, zang, muziek en dans. ●
35
Nabespreking: De leerkracht gaat met de leerlingen in gesprek over de gelezen teksten. Interactievragen voor het kringgesprek: Slaven verzetten zich op veel manieren. Ze deden bijvoorbeeld hun werk niet goed of overtraden de regels. Anderen vluchtten. Wat zou jij doen? Waarom is een zang- en dansfeest eigenlijk ook een vorm van verzet? Sommige slaven waren in slavernij geboren en wisten niet wat leven in vrijheid is. Hoe zou jij uitleggen wat leven in vrijheid is? Sommige slaven kozen voor het veilige leven op de plantage. Kun je dit uitleggen? Kun je dit begrijpen? 1 juli 1863 werd de slavernij afgeschaft. Daarna werkten de vrijgemaakten nog tien jaar lang op de plantages in Suriname. De slavernij was al afgeschaft! Waarom besloot de Nederlandse regering dit? Wat vind je van deze maatregel? De vrijgemaakten waren trots op hun schoenen. Kun je je voorstellen hoe ze zich mét schoenen en in vrijheid gevoeld hebben?
Actieve verwerkingsopdracht: De leerkracht laat de (in de introductieles gevormde) groepjes een opdracht kiezen en begeleidt de groepjes hierbij. Achterin deze handleiding is een overzicht opgenomen waarin de leerkracht kan bijhouden welke opdrachten door de groepjes zijn gekozen. De leerkracht legt uit dat de leerlingen in de laatste les als afsluiting van de module één of meerdere opdrachten mogen presenteren. Groepjes kunnen ervoor kiezen om een opdracht van de vorige les verder uit te werken als deze in een vorige les nog niet helemaal af is.
Vooruitblik: De leerkracht vertelt dat de leerlingen de volgende keer gaan leren over de bevolkingssamenstelling van Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen.
36
Les 6 Bevolkingssamenstelling van Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen Benodigdheden: - knutselmaterialen
Lesdoelen: - de leerling kan een stappenplan begrijpend lezen toepassen - de leerling kan vertellen waarom en hoe slaven uit Afrika werden gehaald - de leerling kan vertellen hoe het kan dat mensen uit Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen een ander uiterlijk (een andere huidskleur) hebben
Terugblik: De leerkracht blikt terug op de woordenschatwoorden van de vorige les (in opstand komen, je tegen iets verzetten, legaal, illegaal, afschaffen). Weten de leerlingen de betekenis nog? De leerkracht vraagt de leerlingen naar de teksten van vorige keer. Wat hebben de leerlingen onthouden? Wat heeft indruk op ze gemaakt?
Woordenschatuitbreiding en voorkennis activeren: Woorden: - de samenstelling - vermengen - de nazaten
Betekenissen: De samenstelling: de manier waarop er een geheel van gemaakt is Vermengen: samensmelten, gemengd worden De nazaten: afstammelingen/nakomelingen, diegenen die bij een bepaalde familie horen
Woordenverhaal: Vraag jij je ook weleens af hoe het komt dat er zoveel verschillende kleuren mensen in Nederland wonen? Dat komt door de samenstelling van de bevolking. De samenstelling is de manier waarop er een geheel van gemaakt is. Allerlei verschillende mensen en culturen vormen samen één bevolking. Dat noemen we de bevolkingssamenstelling. Vroeger zijn de verschillende mensen in Suriname met elkaar vermengd. De mensen zijn samengesmolten. De witte mensen vermengden zich met Afrikanen en zo ontstonden er bruine mensen. Vermengen betekent samensmelten of gemengd worden. Sommige bruine mensen vermengden zich ook met de nazaten van de Afrikanen. Nazaten zijn diegene die bij een bepaalde familie horen. Een deel van de nazaten is vanuit Suriname naar Nederland gekomen in 1975. Nazaten betekent dus afstammelingen.
Webvorm: woordspin Interactievragen: De bevolkingssamenstelling van Nederland kun je indelen in waar de mensen geboren zijn of waar de ouders van die mensen geboren zijn. Wat is de samenstelling van jullie groep? Ken je mensen waarvan de ouders of de ouders van de ouders in hetzelfde land zijn geboren, maar waarvan de huidskleur verschillend is? Je bent zelf ook een nazaat van je familie. Wat weet je van jouw voorouders?
37
Lesoverzicht en de lesdoelen:
Het stappenplan
De leerkracht bespreekt het lesoverzicht en de lesdoelen.
Uitleg: De leerkracht neemt samen met de leerlingen nogmaals de stappen van het stappenplan door. De leerkracht maakt een inschatting hoeveel uitleg en begeleiding bij de stappen nodig is.
Samen oefenen: De leerkracht leest tekst 1 ‘Slavenhalers’ met de leerlingen aan de hand van het stappenplan. Laat de leerlingen het stappenplan ernaast gebruiken.
➜ Voor het lezen Stap 1: Leesdoel bepalen Stap 2: Voorspellen Stap 3: Voorkennis activeren ➜ Tijdens het lezen Stap 4: V ragen stellen tijdens het lezen ➜ Na het lezen Stap 5: Voorstelling maken Stap 6: S amenvatten Stap 7: V ragen stellen na het lezen
Tekst 1
Slavenhalers Nederland had sterke mensen nodig om op de plantages te werken. Ze moesten goed tegen de brandend hete zon kunnen en ze moesten in staat zijn zwaar werk te doen. Dit konden de witte mensen meestal niet. Ze bezweken in de hitte. Eerst probeerden de Nederlanders de Indianen voor hen te laten werken, maar die waren ook niet sterk genoeg. Daarom haalden ze de Afrikanen. Die wilden ook niet. Maar de Europese slavenhalers boden veel geld. Dus toen gingen de dorpshoofden hun eigen onderdanen verkopen. Eerst alleen de vervelende mensen die iets hadden misdaan. Toen dit niet genoeg was gingen ze onschuldige mensen van naburige dorpen roven en verkopen aan de mensenhandelaars. Niemand was meer veilig in Afrika. Als je op het land moest werken of een boodschap moest doen, kon je beter niet alleen zijn, want de slavenhalers loerden overal. Alleen als je heel erg klein was, of oud of ziek, kon je de dans ontspringen. Maar iedereen die jong en sterk was, liep gevaar. De zwarte slavenhalers vonden het helemaal niet erg om hun eigen mensen aan de blanken te ver kopen. Ze kregen er veel geld, wapens en drank voor.
Foto: collectie Tropenmuseum: beeld van een geketende slaaf
38
Ze wisten de eerste tijd ook niet wat er met deze geroofde mensen ging gebeuren. Ze dachten dat deze mensen gewoon in een ver land moesten werken. Net zoals ze in hun eigen land ook moesten doen. De Afrikaanse slavenhandelaren zagen er dus geen kwaad in. Pas veel later hoorden ze dat deze geroofde mensen als dieren en dingen zouden worden behandeld en zouden moeten werken tot ze er dood bij neervielen. En pas heel veel later werd het duidelijk dat deze mensen hun familie en vrienden nooit meer terug zouden zien. ●
Zelfstandig maken: De leerlingen lezen tekst 2 ‘Bevolkingssamenstelling van Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen’ aan de hand van het stappenplan. Wanneer de leerkracht denkt dat de stappen er onvol doende in zitten, kunnen de leerlingen de stappen uitschrijven in hun werkboek. Hierin kan de leerkracht differentiëren.
Tekst 2
Bevolkingssamenstelling van Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen Een deel van de geroofde mensen kwam als slaaf in Suriname en de Antillen terecht. Daarom heb je in deze gebieden veel zwarte mensen. Maar je hebt ook bruine mensen, omdat de witte mensen en de Indianen zich met de Afrikanen vermengden. Later, na de afschaffing van de slavernij, kwamen er ook bruine mensen uit Nederlands-Indië, Brits-Indië en China bij. Sommigen vermengden zich ook met de nazaten van de Afrikanen. Daarom zijn Surinamers en Antilliaanse mensen zo verschillend van uiterlijk. Je hebt mensen met een donkere huidskleur die op een Chinees, een Indiër of een Javaan lijken. En er zijn ook witte Surinamers. Zij zijn nakomelingen van Nederlandse boeren die in 1842 naar Suriname waren gegaan om een boerenbestaan op te bouwen. Zij mochten van de Nederlandse regering niet aan slavernij doen. Hun nakomelingen worden Boeroes genoemd. Op de Antillen verschilt het uiterlijk van de bewoners per eiland. Op sommige eilanden zoals Curaçao, zijn de bewoners donkerder van huidskleur, omdat zij vooral Afrikaanse voorouders hebben. Op andere eilanden lijken de bewoners veel op Indianen, omdat hun Afrikaanse voorouders zich vanaf de dag van aankomst met Indianen hebben vermengd. Op Aruba wonen vooral lichtgekleurde en witte mensen, omdat hier weinig Afrikanen naartoe waren gebracht.
Hier leefden eeuwenlang vooral Indianen en blanken. De gekleurde Surinamers en Antillianen worden creolen genoemd. Alleen de Marrons in Suriname hebben nog het oorspronkelijke Afrikaanse uiterlijk. De Surinaamse en Antilliaanse mensen hebben dus niet allemaal hetzelfde uiterlijk. Hun uiterlijk is een mengsel van alle volkeren die naar deze gebieden zijn gebracht. Een deel van deze nazaten is naar Nederland gekomen toen Suriname in 1975 onafhankelijk werd van Nederland. Zij wilden liever in Nederland wonen. Een deel van de Antillianen is ook naar Nederland gekomen, omdat zij vinden dat het leven in Nederland beter is dan op de Antillen. Eenmaal in Nederland merkten zij dat de Nederlanders erg weinig van de slavernij wisten en dat ze de afschaffing ervan niet vierden. Daar wilden deze zwarte Nederlanders verandering in brengen. Gelukkig waren veel witte Nederlanders het met hen eens. Daarom wordt er op de scholen nu ook lesgegeven over de slavernij. Want alleen als je weet hoe erg de slavernij was, kun je begrijpen hoe belangrijk de afschaffing ervan is geweest. En dan begrijp je ook waarom we deze afschaffing ieder jaar moeten herdenken. Op 1 juli. We zijn het gelukkig met elkaar eens dat er nooit meer slavernij mag komen. In geen enkele vorm. ●
Nabespreking: De leerkracht gaat met de leerlingen in gesprek over de gelezen teksten. Interactievragen voor het kringgesprek: - Dorpshoofden verkochten hun eigen onderdanen. Eerst de mensen die iets misdaan hadden, later ook gewone onderdanen, omdat ze er veel geld voor kregen. Wat vind je daarvan? Kun je het begrijpen? - Zwarte slavenhandelaars verkochten hun eigen mensen aan de blanken. Waarom hadden ze daar geen problemen mee? Zouden ze doorgaan met het verkopen van hun eigen mensen als ze zouden weten dat ze als dieren en dingen werden behandeld? - Kun je uitleggen hoe het komt dat niet alle Surinaamse/Antilliaanse mensen een zelfde uiterlijk hebben? Ken je Surinaamse/Antilliaanse mensen die er verschillend uitzien? - Hoe denk je dat de Nederlandse regering denkt over wat de Nederlanders in die tijd gedaan hebben? - Denk je dat het belangrijk is dat alle Nederlandse kinderen veel weten over de slavernij? Waarom? 39
Actieve verwerkingsopdracht: De leerkracht laat de (in de introductieles gevormde) groepjes een opdracht kiezen en begeleidt de groepjes hierbij. Achterin deze handleiding is een overzicht opgenomen waarin de leerkracht kan bijhouden welke opdrachten door de groepjes zijn gekozen. De leerkracht legt uit dat de leerlingen in de laatste les als afsluiting van de module één of meerdere opdrachten mogen presenteren. Groepjes kunnen ervoor kiezen om een opdracht van de vorige les verder uit te werken als deze in een vorige les nog niet helemaal af is.
Vooruitblik: De leerkracht vertelt dat de leerlingen de volgende keer gaan leren over het herdenken van de slavernijgeschiedenis.
Les 7 Herdenken; verleden, heden en toekomst Benodigdheden: - knutselmaterialen
Lesdoelen: - de leerling kan een stappenplan begrijpend lezen toepassen - de leerling kan vertellen waarom het belangrijk is om de slavernij te herdenken
Terugblik: De leerkracht blikt terug op de woordenschatwoorden van de vorige les (de samenstelling, vermengen, de nazaten). Weten de leerlingen de betekenissen nog? Kunnen de leerlingen nog terughalen wat ze de vorige les hebben gedaan? Wat weten ze nog?
Woordenschatuitbreiding en voorkennis activeren: Woorden: - herdenken - onthullen - de verbondenheid - het monument
Betekenissen: Herdenken: in gedachte terugdenken aan iets of iemand Onthullen: het doek eraf trekken De verbondenheid: het gevoel dat je bij elkaar hoort Het monument: een gedenkteken, een voorwerp dat je aan iets herinnert
Woordenverhaal: Ik ben Jamal en mijn overgrootvader heeft de slavernij meegemaakt. Vandaag is het 1 juli en herdenken we de afschaffing van de slavernij. We gaan terugdenken aan de slavernij. Dat noem je herdenken. We denken dan aan alle mensen die slaaf zijn geweest. We gaan herdenken bij het monument, dat is bijvoorbeeld een beeld of een steen, dat je aan iets herinnert. Het monument heeft te maken met de slavernij. Het is een beeld waarbij we herinnerd worden aan de slavernij.
40
Dat noem je een monument. Het monument is een aantal jaar geleden onthuld door de koningin. Onthullen betekent dat je het doek eraf trekt. Het publiek ziet het monument dan voor het eerst. De koningin trekt het doek eraf en dan heeft zij het monument onthuld. Tijdens het herdenken voelen we verbondenheid met elkaar. We voelen dat we bij elkaar horen. Het gevoel dat je bij elkaar hoort dat noem je verbondenheid. Het is ook fijner om samen te herdenken, dan kun je met elkaar praten, verdrietig zijn en delen. Dat heeft ook te maken met verbondenheid. Verbondenheid is dat gevoel dat je bij elkaar hoort. De bel gaat, ik denk dat het de familie is om te gaan.
Webvorm: woordspin Interactievragen: Zou jij je een monument bij de slavernij kunnen voorstellen? Hoe zou het eruit zien? Waarom zou de koningin het monument mogen onthullen? Waarom is het goed om de slavernij te herdenken? Wie herdenken de slavernij? Is verbondenheid belangrijk voor de mensen die herdenken? Waarom? Wat is er nog meer belangrijk als je gaat herdenken?
Lesoverzicht en de lesdoelen: De leerkracht bespreekt het lesoverzicht en de lesdoelen.
Uitleg: De leerkracht neemt samen met de leerlingen nogmaals de stappen van het stappenplan door. De leerkracht maakt een inschatting hoeveel uitleg en begeleiding bij de stappen nodig is.
Samen oefenen: De leerkracht leest tekst 1 ‘Herdenken en vieren’ met de leerlingen aan de hand van het stappenplan. Laat de leerlingen het stappenplan ernaast gebruiken.
Het stappenplan ➜ Voor het lezen Stap 1: Leesdoel bepalen Stap 2: Voorspellen Stap 3: Voorkennis activeren ➜ Tijdens het lezen Stap 4: V ragen stellen tijdens het lezen ➜ Na het lezen Stap 5: Voorstelling maken Stap 6: S amenvatten Stap 7: V ragen stellen na het lezen
Foto: collectie Tropenmuseum: Surinaams-Creoolse hoofddoek ter herdenking
41
Tekst 1
Herdenken en vieren Herdenken betekent dat je nadenkt over een persoon of een gebeurtenis uit je herinnering of uit het verleden. Dit doe je op een plechtige en feestelijke manier. We willen personen en gebeurtenissen her denken, omdat zij een hele grote betekenis hebben. Ook voor mensen die deze personen niet hebben gekend, of die deze gebeurtenissen niet hebben meegemaakt. Deze personen of gebeurtenissen hebben een boodschap. Dit is niet zomaar een boodschap, maar een boodschap waar we iets van kunnen leren. Een boodschap over goed en kwaad. We denken dan ieder jaar opnieuw aan die persoon of gebeurtenis en aan die boodschap. En we denken na over wat dit voor ons betekent. De afschaffing van de slavernij is zo’n gebeurtenis die we willen herdenken. De geschiedenis van de slavernij is niet zo’n leuke geschiedenis. Het is het verhaal van Nederlanders die Afrikaanse mensen eeuwenlang als slaaf hebben gebruikt om geld voor Nederland te verdienen. Aan zo’n geschiedenis wil je niet ieder jaar terug denken. Maar toch is het beter om dit wel te doen, want zo kunnen we leren van het verleden. Uiteindelijk hebben de Nederlanders de slavenhandel en de slavernij afgeschaft. Door het voortdurende verzet van de slaafgemaakten zagen zij in dat het zo niet langer kon. Zij vonden toen ook dat de slavernij onmenselijk was. En dat het nooit meer mocht voorkomen. In geen enkele vorm. Dit is een hele grote boodschap aan de mensheid. Door de afschaffing van de slavernij te herdenken en te vieren staan we stil bij deze boodschap. Een boodschap die we steeds weer moeten herhalen omdat mensen, of ze nou wit of zwart, jong of oud zijn, soms slechte dingen willen doen. De herdenking van de afschaffing noemen we Keti Koti.
42
Keti Koti Keti Koti betekent ‘Verbroken Ketenen’. Keti Koti staat symbool voor de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 in Suriname en De Antillen. Elk jaar wordt het Keti Koti Festival op 1 juli gehouden en staan we stil bij het verleden. We vieren de vrijheid, gelijkheid en verbondenheid. Op het festival komen verschillende culturen samen en kunnen alle Nederlanders, met welke culturele achtergrond dan ook, jong of oud, zwart of wit, herdenken en vieren dat we in vrijheid leven. In Nederland wordt Keti Koti sinds 2002 gevierd in het Oosterpark in Amsterdam. Sinds 1 juli 2002 staat hier het Nationaal Monument Slavernijverleden. Het Nationaal Monument Slavernijverleden Het Nationaal Monument Slavernijverleden is onthuld door Koningin Beatrix en is er ter herdenking van het afschaffen van de slavernij. Het monument is gemaakt door de Surinaamse kunstenaar Erwin de Vries. Het bestaat uit drie delen: het verleden, het heden en de toekomst. Het verleden is het achterste deel waarbij je een vastgebonden slavengroep ziet en denkt aan de geschiedenis van de slavernij. Het heden staat in het midden waar je een vrijgemaakte ziet en vooraan zie je de toekomst met de drang naar vrijheid en betere tijden. Tijden waarin er geen discriminatie meer voorkomt. ●
Zelfstandig maken: De leerlingen lezen tekst 2 ‘Keti koti festival’ aan de hand van het stappenplan. Wanneer de leerkracht denkt dat de stappen er onvoldoende in zitten, kunnen de leerlingen de stappen uitschrijven in hun werkboek. Hierin kan de leerkracht differentiëren.
Tekst 2
Bron: http://www.ketikotiamsterdam.nl/festival.html, geraadpleegd op: 26-10-2012
INFORMATIE Datum: zondag 1 juli 2012 Tijd: 11:00 - 21:00 Locatie: Oosterpark Amsterdam Keti Koti, de viering en herdenking van de afschaffing van de slavernij in de voormalige Nederlandse koloniën, wordt op 1 juli weer groots gevierd in het Oosterpark in Amsterdam. Met optredens van Bryan B, Jorgen Raymann, Zanillya, Jayh en Fra Fra sound zal het Keti Koti Festival wederom bijdragen aan de verbreding van de viering van de viering en herdenking van de afschaffing van de slavernij. Na het daverende succes van vorig jaar is de verwachting dat er meer dan 35.000 mensen op het festival zullen afkomen. Het Keti Koti Festival start met een groots opgezette optocht. De Bigi Spikri, van looporkesten en brassbands. De stoet verzamelt om 9:30 bij de Stopera op het Waterlooplein en trekt via de plantagebuurt naar het Oosterpark waar aansluitend de nationale herdenking plaatsvindt bij het Nationaal Monument Slavernijverleden in aanwezigheid van o.a. minster-president Mark Rutte, de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer, de gevolmachtigde ministers van Curaçao, St Maarten en Aruba, de ambassadeurs van Suriname, Ghana en Zuid-Afrika en de burgemeester van Amsterdam. Het festivalfeest barst rond 14:30 u los op 4 podia. Naast de popprogrammering op het Un De hoofdpodium komen ook de traditionele kaseko, kawina en tambu ruimschoots aan bod. ●
Nabespreking: De leerkracht gaat met de leerlingen in gesprek over de gelezen teksten. Interactievragen voor het kringgesprek: Vind jij het belangrijk om de afschaffing van de slavernij te herdenken? Waarom? Wat kunnen we leren van het verleden voor de toekomst? Wat kunnen we van de slavernijgeschiedenis leren? Keti koti betekent Verbroken ketenen. Wat betekent dat? Zijn er nu ook nog mensen geketend?
Actieve verwerkingsopdracht: De leerkracht laat de (in de introductieles gevormde) groepjes een opdracht kiezen en begeleidt de groepjes hierbij. Achterin deze handleiding is een overzicht opgenomen waarin de leerkracht kan bijhouden welke opdrachten door de groepjes zijn gekozen. De leerkracht legt uit dat de leerlingen in de laatste les als afsluiting van de module één of meerdere opdrachten mogen presenteren. Groepjes kunnen ervoor kiezen om een opdracht van de vorige les verder uit te werken als deze in een vorige les nog niet helemaal af is.
Vooruitblik: De leerkracht vertelt de leerlingen dat dit de laatste les is voor de afsluiting. Dan gaan de leerlingen presenteren wat ze de afgelopen weken hebben geleerd.
43
Les 8 Presentatie In deze les presenteren de groepjes de opdrachten die ze hebben voorbereid. Voor deze les kunnen gasten worden uitgenodigd.
Voorbereiding: Denk bij de voorbereiding van deze les aan: - tijdig uitnodigingen versturen - aankleding ruimte (met bijvoorbeeld tekeningen of versiering) - eventuele hapjes & drankjes - presentator (leerkracht of leerling) - planning van de optredens - materialen die de groepjes nodig hebben
Welkom heten: Leerkracht en leerlingen heten de gasten welkom.
Filmpje bekijken: Bekijk als start van de afsluiting de tweede aflevering van de geschiedenisserie De Slavernij Junior van de NTR.
De duur van het filmpje is 20 minuten. Het filmpje is te bekijken op de site van de NTR. De directe link is: http://programma.ntr.nl/10493/de-slavernij-junior/archief/detail/aflevering/14706199/Slaven De aflevering is tevens op de volgende manier te vinden: - ga naar www.ntr.nl - klik in de blauwe balk op programma’s a-z - klik in het rijtje onder de S op De Slavernij Junior - klik in de rode balk op archief - klik op de onderste aflevering met de titel Suiker
Presentaties: De groepjes presenteren de opdrachten die ze hebben voorbereid.
44
Groepsindeling ROOSTER_SCHEMA vul de namen van de leerlingen in Groep 1 Groep 2 Groep 3 Groep 4 Groep 5 Groep 6 Groep 7 Groep 8 Keuze opdrachten: vul het groepsnummer in achter de gekozen opdracht Les 2
Les 3
Les 4
Les 5
Les 6
Les 7
Rap Verhaal Dans Quiz Interview Tekening Gedicht Uitnodiging 45