2011|3 2011|3
Nederlands NederlandsTijdschrift Tijdschriftvoor voorPlastische PlastischeChirurgie Chirurgie
SLAC: Een overzicht D.G.M. Mosmuller, M.J.P.F. Ritt In 1974 beschreven Sebald et al. als eersten dat, als gevolg van een lang bestaande scapholunaire dissociatie (SL-dissociatie) door een progressieve verslechtering van de aangrenzende gewrichtsvlakken, een typische vorm van artrose ontstaat. [1] Watson en Ballet kwamen met de term SLAC-wrist (scapholunate advanced collapse) voor deze artrotische veranderingen ten gevolge van een rotatoire subluxatie van het os scaphoideum. [2] Zij vonden dat meestal de radius, het os scaphoideum, het os lunatum en het os capitatum waren aangedaan en noemden dit het SLAC-patroon. De tweede meest voorkomende vorm van degeneratie als gevolg van rotatoire subluxatie van het os scaphoideum bestaat uit STTartrose (scapho-trapezium-trapezoideum). Ook een combinatie tussen deze twee vormen wordt beschreven. De meest voorkomende oorzaak van de ‘SLAC-wrist’ is een SL-dissociatie. Echter ook andere factoren kunnen soortgelijke artrose in de pols veroorzaken, bijvoorbeeld na een nonunion of malunion van een scaphoidfractuur. In dit laatste geval spreekt men van een ‘SNAC-wrist’ (scaphoid nonunion advanced collapse). Deze vorm van typische artrose zal in dit artikel echter buiten beschouwing blijven. Het SLAC-patroon komt het meest voor, in de klinische praktijk wordt SNAC echter veel vaker behandeld [3,4] omdat een SLAC-wrist zich met name ook bij ouderen zonder symptomen kan presenteren. [5,6] Bij een SLAC-wrist treedt er een instabiliteit van het os scaphoideum op wat kan leiden tot een verstoring van de bewegingsverhoudingen met als gevolg een complexe kettingreactie die de gewrichtsvlakken degeneratief verandert, met als gevolg een evidente artrose van de betrokken gewrichten.
aangetoond dat de transmissie van krachten tussen het gedissocieerde os scaphoideum en de radius vooral in het perifere deel (processus styloideus radii en dorsale deel van de fossa scaphoidea) van het radius gewrichtsvlak ligt en dat dit zorgt voor röntgenologische evidente posttraumatische artrose. [9] Dit werd later ook aangetoond door middel van CT-absorptiometrie. [10,11] De palmaire flexie van het os scaphoideum zorgt, naast de abnormale verdeling van krachten over het os scaphoideum en de distale radius, ook voor een abnormale verdeling van krachten tussen het os capitatum en het os lunatum. Met de verplaatsing van het os scaphoideum ontstaat er een verhoogde druk op het os capitatum, dat hierop probeert zich proximaal naar de ontstane ruimte tussen het os scaphoideum en het os lunatum te verplaatsen. Deze proximale verplaatsing zorgt voor verhoogde druk tussen het proximale deel van het os capitatum en het distale deel van het os lunatum, welke tegelijkertijd naar ulnair en in extensie wordt geleid in relatie tot het os capitatum. Op de laterale röntgenfoto is dit te zien als een ‘dorsal intercalated segment instabillity’ ofwel als DISI-stand. Deze achtereenvolgende gebeurtenissen leiden uiteindelijk tot een typische vorm van artrose, namelijk de SLAC-wrist.
Pathofysiologie Correcte anatomische en biomechanische verhoudingen in de proximale rij van de pols zijn essentieel voor de verdeling van de krachten in de pols. Wanneer ten gevolge van bijvoorbeeld een trauma een SL-dissociatie ontstaat, kan dit resulteren in een radiale collaps met een rotatoire subluxatie van het os scaphoideum. [7] Hierdoor komt het os scaphoideum in een palmaire geflecteerde stand in relatie tot het gewrichtsvlak van de distale radius te staan. Deze flexie van het os scaphoideum verstoort het contact van de bij elkaar passende gewrichtsvlakken van het proximale scaphoid en de elliptisch gebogen fossa van de distale radius. Dit zal leiden tot verminderd contact tussen beide gewrichtsvlakken en zal een toename van de druk op beide gewrichtsvlakken geven. Verschillende studies hebben aangetoond dat veranderingen in het contact tussen de radius en de carpale gewrichten kan ontstaan, zonder de aanwezigheid van röntgenologische veranderingen, en dat incomplete of partiële SL-instabiliteit juist de druk tussen het os scaphoideum en de radius het meest vergroot. [8] Ook is D.G.M. Mosmuller, agnio, afdeling Algemene Chirurgie, Amstelland ziekenhuis, Amstelveen en arts-onderzoeker, afdeling Plastische Reconstructieve en Handchirurgie, VUmc, Amsterdam M.J.P.F. Ritt, plastisch chirurg, afdeling Plastische, Reconstructieve en Hand chirurgie, VUmc, Amsterdam en The Hand Clinic, Amsterdam 105
Figuur 1A. Stadium I.
Figuur 1B. Stadium II.
Figuur 1C. Stadium III. Figuur 1D. Stadium IV. (Figuur 1A t/m 1D door Carina van den Bergh).
2011|3
Nederlands Tijdschrift voor Plastische Chirurgie
Röntgenologisch zijn vier stadia te onderscheiden. Bij stadium I ziet men artrose tussen het os scaphoideum en de procesus styloideus radii (zie figuur 1A). Wanneer de aandoening zich voortzet, ontstaat er artrose van de gehele fossa scaphoideum radii (stadium II, zie figuur 1B). Uiteindelijk is er bovendien artrose tussen het os lunatum en het os capitatum (stadium III, zie figuur 1C). Sommigen voegen hier dan nog een stadium IV aan toe wanneer ook het gewricht tussen os lunatum en de radius degeneratief is veranderd (zie figuur 1D). In de praktijk treden echter zelden deze afwijkingen tussen het os lunatum en de radius op omdat de fossa lunatum radii komvormig is. Dit laatste feit vormt dan ook de basis voor een aantal bewegingsbehoudende behandelingen van de SLAC-wrist. Bij vergevorderde SLAC kan een inzakking van de pols ontstaan. [3,12] Dit verlies van hoogte, gecombineerd met de progressieve ulnaire verplaatsing van het os lunatum, kan een verklaring zijn voor de ulnocarpale impingement die bij een bepaald percentage van de patiënten met deze artrose van de pols wordt gezien.
Etiologie en incidentie De meest voorkomende oorzaak van SLAC-artrose is een SLdissociatie, maar er zijn ook andere meer zeldzame oorzaken van een SLAC-wrist zoals de ziekte van Preiser (avasculaire necrose van het os scaphoideum), midcarpale instabiliteit, intra-articulaire fracturen door de radius en het os scaphoideum of door het os capitatum en het os lunatum, de ziekte van Kienböck, primaire osteoartritis, reuma en jicht. Een SL-dissociatie ten gevolge van een ruptuur van het SLligament kan asymptomatisch verlopen (20% gezonde volwassenen) of met symptomen (met of zonder afwijkingen op de röntgenfoto’s!). Maar ook degeneratieve afwijkingen (een SLAC-patroon) kunnen worden gevonden. Dit betekent niet dat een SLAC-wrist een onvermijdelijk gevolg van een SLdissociatie is alhoewel dit in het verleden is beweerd. [6,13] Hiervoor is echter weinig bewijs en ook zijn er studies die dit tegenspreken. [5,14] Degeneratieve artrose is een veel voorkomende aandoening en is de belangrijkste aandoening van de gewrichten. De exacte prevalentie van artrose, in het algemeen, is moeilijk te bepalen aangezien meer dan 50% van de patiënten met artrotische afwijkingen op de röntgenfoto geen symptomen heeft. [15] In een reviewartikel waarin 4000 polsen röntgenologisch werden geanalyseerd was bij 210 (5%) gevallen sprake van onmiskenbare artrose van de pols. [2] Zoals eerder vermeld is het typische patroon van een SLACwrist ten gevolge van een lang bestaande SL-dissociatie de meest voorkomende vorm van artrose in de pols. [2,9] Aangenomen wordt dat deze aandoening meer voorkomt bij mannen dan bij vrouwen en meer voorkomt bij mensen die zwaar werk verrichten. Grote kwalitatieve studies met betrekking tot de incidentie en prevalentie van de SLAC-wrist ontbreken echter. Grofweg kan worden gesteld dat de SLAC-pols voorkomt tussen de 20 en 80 jaar en dat het meestal de dominante pols betreft. Rond het veertigste levensjaar is er een piekincidentie voor de chirurgische correctie van deze polsen.
106
Diagnose Bij de diagnose van een SLAC-pols moeten twee groepen worden onderscheiden, de symptomatische en de asymptomatische groep. Pijn, van minimale aard tot invaliderend, is de belangrijkste klacht van patiënten met symptomen. Deze pijn wordt meestal ervaren tijdens of na normale activiteit, maar kan ook in rust bestaan. De nachtrust wordt echter zelden verstoord. Meestal bevindt de pijn en de synovitis zich aan de radiodorsale zijde van de radiocarpale overgang, met uitzondering van vergevorderde stadia waarbij de totale pols aangedaan kan zijn. Daarnaast klagen patiënten vaak over verminderde kracht bij met name de ‘grip’ en ‘pinch’ (grip is meestal meer aangedaan dan pinch) en kunnen er klachten van stijfheid bestaan bij met name extensie en radiale deviatie van de pols. Bij radiale deviatie of bij de test volgens Watson wordt vaak dorsoradiaal pijn aangegeven. Bij deze laatste test wordt met gelijktijdige volaire druk op het os scaphoideum de pols van ulnaire deviatie naar radiale deviatie gebracht. Vaak is er sprake van een recent ongeval, waarna er een progressieve toename van de klachten is ontstaan. Deze groep kan zich presenteren met een primaire artrose, met verzwakking van het SL-ligament als secundair fenomeen. De tweede groep patiënten bij wie de diagnose SLAC wordt gesteld bestaat uit patiënten die vanwege andere polsklachten een arts consulteren en waar vervolgens tevens een onderliggende artrose wordt gevonden. In deze groep patiënten, waarbij de ernst van de röntgenologische afwijkingen vaak niet in overeenstemming is met de klachten, wordt de bestaande artrose van de pols dan ook niet behandeld. [5,6] Deze groep patiënten zonder symptomen is meestal ouder dan de groep met symptomen en wanneer deze patiënten werken, is dit meestal een fysiek minder zwaar beroep. Meestal blijven de klachten in verloop van de tijd stabiel en vaak is er sprake van primaire artrose in plaats van een posttraumatische artrose. Röntgenologische beeldvorming bestaat uit drie opnames (posteroanterior, oblique en een laterale opname), dit is meestal voldoende om de diagnose te stellen en in te delen in één van de stadia. Op deze röntgenfoto’s is een SL-dissociatie te zien en een beginnende of gevorderde artrose, zelden is aanvullende beeldvorming nodig. Bij verder gevorderde stadia is het gewricht tussen het os lunatum en os capitatum ook aangedaan en/of is er sprake van ulnaire translocatie. Een sagittale CT-scan kan dan nodig zijn om dit goed in beeld te brengen, hetgeen essentieel is wanneer een proximale rij carpectomie wordt overwogen. Nagle adviseert om ter stadiëring een diagnostische artroscopie uit te voeren, omdat veranderingen van de fossa lunata in vergevorderde stadia van SLAC op normale röntgenopnames niet goed te beoordelen zijn. [16]
Behandeling Algemene overwegingen Conservatieve behandeling heeft in eerste instantie de voorkeur, zoals ook bij artrose elders in het lichaam. Bij het bepalen van het behandelplan telt de leeftijd van de patiënt, de algemene dagelijkse levensverrichtingen en de duur en
2011|3 2011|3
intensiteit van de pijnklachten zwaarder dan de ernst van de afwijkingen op de röntgenfoto’s. Vroege of milde vormen van SLAC kunnen zeer langzaam progressief zijn en behoeven daarom niet altijd een chirurgische behandeling. [2,14] Verder kan er een geringe correlatie zijn tussen de door de patiënt gerapporteerde functionele beperkingen en de röntgenologische afwijkingen. In de studie van Fassler et al. waren twee jaar na de initiële diagnose van SLAC, 20 van de 30 polsen symptoomvrij. [5] Aanpassingen van de activiteiten, spalken, orale anti-inflammatoire medicatie en injecties met corticosteroïden kunnen een adequate behandeling zijn bij patiënten met minder ernstige klachten en bij patiënten waarbij uitstel van behandeling hun kwaliteit van leven niet zal beïnvloeden. Tevens kunnen de klachten van deze groep patiënten een andere onderliggende oorzaak hebben, bijvoorbeeld een carpaal tunnelsyndroom of een radiopalmair ganglion veroorzaakt door de artrose. Wanneer er sprake is van significante artrose van de pols met pijn en functionele beperkingen die tot invaliditeit leiden, en wanneer de conservatieve therapie faalt, dient chirurgisch ingrijpen te worden overwogen. Bij een chronische en reduceerbare SL-dissociatie met beperkte artrose (beginnend stadium I) is oorzakelijke therapie, bijvoorbeeld in de vorm van een brunneliplastiek, nog een optie. Voor verder gevorderde stadia zijn meerdere chirurgische behandelingen beschikbaar. Alle hebben voor- en nadelen, maar bij alle behandelingen staat de bestrijding van de pijn op de voorgrond.
Nederlands NederlandsTijdschrift Tijdschriftvoor voorPlastische PlastischeChirurgie Chirurgie
In de periode van initiële conservatieve behandeling dient de ernst van de onderliggende artrose bepaald te worden. Het kan een tijdelijk probleem zijn: een al langer bestaande SLAC-pols die posttraumatisch symptomatisch is geworden en na een periode van rust weer asymptomatisch wordt. Chirurgische behandeling RSL-artrodese Met een RSL-artrodese (radius, os scaphoideum en os lunatum) gecombineerd met excisie van de distale pool van het os scaphoideum kan bij stadium ll van SLAC een goed resultaat behaald worden (zie figuur 2). De excisie van de distale pool van het os scpahoideum is om twee redenen toegevoegd aan de klassieke RSL-artrodese. Ten eerste omdat het STTgewricht kan degenereren en dit tot klachten kan leiden (als gevolg van de onmogelijkheid van het os scaphoideum om tijdens de beweging van de pols te flecteren). Ten tweede, omdat excisie van de distale pool van het os scaphoideum resulteert in meer restbewegelijkheid van de pols (eenderde versus de helft van de normale beweeglijkheid). Recente studies laten bemoedigende resultaten zien. Het zijn echter eerste resultaten en het gaat in deze studies niet altijd om behandeling van SLAC. [17-20] Recent wordt gespeculeerd om aan deze situatie het verwijderen van het os triquetrum toe te voegen. [21] Wederom ter verbetering van de actieve bewegelijkheid alsmede om de kans op midcarpale artrose te verkleinen.
Conservatieve behandeling Uitleg over de aard van het probleem en het natuurlijke beloop van SLAC is de basis van de conservatieve behandeling. Daarnaast kunnen instructies voor het beperkt gebruik van een spalk in combinatie met het gebruik van NSAID’s een goede aanvulling zijn. Wanneer de artrose zich beperkt tot een klein gebied, kan een injectie met corticosteroïden de klachten doen afnemen.
Four-corner artrodese Deze behandeling is met name geschikt voor stadium II en vooral voor stadium III van SLAC. De behandeling bestaat uit een fusie van het os lunatum, het os os capitatum, het os triquetrum en het os hamatum (zie figuur 3). Watson en Ballet beschreven deze techniek als behandeling van SLAC en deze staat daarom ook wel bekend als de SLAC-procedure. [2] Bij deze procedure is het essentieel dat eerst de DISIstand wordt opgeheven, voordat er wordt overgegaan tot de
Figuur 2. Detailopname van het langetermijnresultaat (10 jaar follow-up) van een RSL-artrodese met resectie van de distale pool van het scaphoid en verwijdering van het triquetrum.
Figuur 3. LCTH (four-corner artrodese).
107
2011|3
Nederlands Tijdschrift voor Plastische Chirurgie
artrodese, om zo dorsaal impingement bij polsextensie te voorkómen. Patiënten met artrose tussen de radius en het os lunatum komen niet in aanmerking voor deze ingreep. Daarnaast is een significante ulnaire verplaatsing, met als gevolg verstoring van de concentrische overeenstemming van het gewrichtsvlak tussen de radius en het os lunatum die waarschijnlijk leidt tot destructie van dit gewricht, een absolute contra-indicatie. Pogingen om de artrodese te beperken tot alleen een artrodese van het os capitatum en het os lunatum, om zo een betere range of motion van de pols te behouden, geven wisselende resultaten. Ashmead et al. laten in hun studie, bij 100 patiënten met SLAC bij wie een excisie van het os scaphoideum met fourcorner artrodese werd uitgevoerd, zeer goede resultaten zien. [22] Na een follow-upperiode van 44 maanden was er sprake van uitstekende functionele resultaten en een zeer hoge patiënttevredenheid. Extensie/flexie was gemiddeld 72 graden (52% van de normale functie van de pols), radioulnaire deviatie was gemiddeld 37 graden (59%) en er was een knijpkracht van gemiddeld 80% ten opzichte van de niet-aangedane zijde. Sauerbier et al., Tunnerhoff et al., Kitzinger et al., Dacho et al., Dacho et al. en De Smet et al. laten tevens goede resultaten van deze procedure zien. [23-28] Proximale rijcarpectomie Ondanks het feit dat sommige auteurs dit een controversiële techniek vinden, is de populariteit van deze ingreep de laatste jaren weer toegenomen, misschien deels omdat inmiddels goede langetermijnresultaten bekend zijn. [29-31] Bij deze ingreep wordt de gehele proximale rij van de pols geëxcideerd zodat het os capitatum articuleert met de fossa lunatum van de radius (zie figuur 4). Voor een goed resultaat dient het proximale gewrichtsvlak van het os capitatum en het gewrichtsvlak van de distale radius niet (of minimaal) te zijn aangetast. Deze ingreep is alleen geschikt voor stadium I en II. Voordelen boven een four-corner artrodese is de eenvoud van de techniek, de snelle mobilisatie en er is geen risico op non-union. Een potentieel nadeel is het niet overeenstemmen van de gewrichtsvlakken van het os capitatum en de fossa lunatum van de radius, hetgeen kan leiden tot een pijnlijke vernauwing van dit nieuwe gewrichtsvlak. [32] Wanneer dit het geval mocht zijn, is er nog de mogelijkheid om een polsartrodese uit te voeren of een totale polsprothese te plaatsen. Kracht, pijnverlichting en patiënttevredenheid zijn nagenoeg gelijk voor beide ingrepen. [32] Verschillende recente artikelen laten goede resultaten zien met betrekking tot een afname van de pijn, functie en patiënttevredenheid. [33-38] Overige chirurgische technieken Denervatie van de pols wordt vooral toegepast in Duitsland en Frankrijk. Deze chirurgische denervatie kan partieel of compleet zijn. Volgens sommige auteurs is SLAC een uitstekende indicatie voor denervatie van de pols. [39,40] Anderen spreken dit echter tegen, omdat de ingreep niet of maar tijdelijk effectief zou zijn omdat de onderliggende pathologie niet wordt aangepakt. [3] Voor follow-upstudies verwijzen wij graag naar de studies van Foucher and Bishop, Buck-Gram108
Figuur 4. Proximale rij carpectomie. cko en Weinstein en Berger. [39,41,42] Styloidectomie van de processus styloideus van de radius wordt zelden enkelvoudig uitgevoerd, maar kan in sommige gevallen als een tijdelijke ingreep bij stadium I worden gebruikt. Bij sommige patiënten met SLAC-artrose zijn maar een aantal carpale gewrichten aangedaan en kan een gedeeltelijke polsartrodese voldoende zijn om een stabiele en pijnloze situatie te bereiken. Dit houdt in dat bij sommige patiënten met stadium I een artrodese van het STT (scaphotrapeziotrapezoideum), het SC (scaphocapitatum) of de SCL (scaphoideum-capitatum-lunatum) gewrichten voldoende kan zijn. Tot op heden zijn er geen studies gedaan naar het plaatsen van totale polsprotheses bij patiënten met een SLAC-pols. De nieuwste protheses geven een betere range of motion, betere balans, een lager risico op uitbreken en een betere stabiliteit. Aangezien de meeste patiënten met SLAC echter relatief jong en werkend zijn, lijkt ons een polsprothese maar zelden een goede optie. Ondanks het feit dat de totale polsartrodese onderwerp is van discussie, blijft het een gevestigde techniek met zeer goede resultaten bij patiënten met SLAC. Toch zijn er recente studies die laten zien dat de pijn zelden volledig verdwijnt. [43-45]
Voorkeur van de auteurs Bij beginnende SLAC (stadium I) heeft een simpele, open styloidectomie van de processus styloideus van de radius onze voorkeur. Wanneer er al sprake is van artrose van de
2011|3 2011|3
fossa scaphoidea radii, kan een fusie van de radius met het os scaphoideum gecombineerd met excisie van de distale pool van het os scaphoideum een optie zijn. Vanwege het schroefvormige oppervlak van het gewricht tussen het os triquetrum en het os hamatum, wat later door de veranderde biomechanica artrotisch kan veranderen, excideren wij tevens bij deze ingreep het os triquetrum(. [21] Hoewel onze serie van patiënten tot op heden te klein is om duidelijke conclusies te trekken kan een bijkomend voordeel een betere bewegelijkheid zijn. Bij stadium II voeren wij een proximale rij carpectomie uit, waarmee wij reeds meer dan 15 jaar goede ervaringen hebben en wij kunnen ons dan ook goed vinden in de conclusie van Graham and Detsky. [46] Bij stadium III heeft de four-corner artrodese onze voorkeur. Een totale polsartrodese zien wij als laatste redmiddel. Partiële of totale polsdenervatie kan een rol gaan spelen in de behandeling van de SLAC-pols met name vanwege de veelbelovende resultaten (in de USA vindt deze Europese techniek veel navolging). Wij hebben hier echter nog geen ervaring mee.
Conclusie SLAC kent verschillende stadia en presentaties en er is dus geen standaardbehandeling voor SLAC. De toegenomen kennis van de pathomechanica en de specifieke vormen van artrose hebben tot nieuwe chirurgische technieken geleid, met het doel om de bewegelijkheid en stabiliteit van de pols zo goed mogelijk te behouden en daarnaast de pijn te bestrijden. Dit artikel is gebaseerd op een eerder, in uitgebreidere vorm, gepubliceerd hoofdstuk in een boek: Scapholunate Advanced Collapse of the Wrist, chapter 34, page 732-58. In: The Wrist. Diagnosis and Operative Treatment. Second edition. WP Cooney III, Editor. Wolters Kluwer Health/Lippincott Williams & Wilkins, Philadelphia, USA, 2010, ISBN 978-1-60831-390-7. Dit artikel is eerder geplaatst in het Nederlands Tijdschrift voor Handtherapie, april 2011, jaargang 20 nummer 1, pagina 3-8.
Literatuur 1.
Sebald JR, Dobyns JH, Linscheid RL. The natural history of collapse deformities of the wrist. Clin Orthop Relat Res 1974;104:140-8. 2. Watson HK, Ballet FL. The SLAC wrist: scapholunate advanced collapse pattern of degenerative arthritis. J Hand Surg (Am) 1984;9(3):358-65. 3. Lanz U, Krimmer H, Sauerbier M. Advanced carpal collapse: treatment by limited wrist fusion. In “Wrist Instability”, edited by Ü. Büchler, Martin Dunitz publishers, London, UK, 1996. Chapter 18, page 139-45. 4. Krimmer H, Krapohl B, Sauerbier M, Hahn P. Post-traumatic carpal collapse (SLAC- and SNAC-wrist): stage classification and therapeutic possibilities. Handchir Mikrochir Plast Chir 1997;29(5):228-33. 5. Fassler PR, Stern PJ, Kiefhaber TR. Asymptomatic SLAC wrist: does it exist? J Hand Surg (Am) 1993;18(4):682-6. 109
Nederlands NederlandsTijdschrift Tijdschriftvoor voorPlastische PlastischeChirurgie Chirurgie
6. Watson HK, Weinzweig J, Zeppieri J. The natural progression of scaphoid instability. Hand Clin 1997;13(1):39-49. 7. Mazet R Jr, Hohl M. Radial styloidectomy and styloidectomy plus bone graft in the treatment of old ununited carpal scaphoid fractures. Ann Surg 1960;152:296-302. 8. Blevens AD, Light TR, Jablonsky WS, et al. Radiocarpal articular contact characteristics with scaphoid instability. J Hand Surg (Am) 1989;14:781-90. 9. Watson HK, Ryu J. Evolution of arthritis of the wrist. Clin Orthop 1986;202:57-67. 10. Hoogbergen MM, Dongen AJ van, Anema PC, Rijk PP van, Rijnders W, Spauwen PHM, Kauer JMG. Bone mineral density patterns of the distal radius and ulna representing the loading history of the wrist joint. Eur J Plast Surg 1999;22:1526. 11. Hoogbergen MM, Niessen WJ, Schuurman AH, Spauwen PHM, Kauer JMG. Subchondral bone mineral density patterns representing the loading history of the wrist joint. J Hand Surg (Br) 2002;27(2):150-4. 12. Eaton RG, Akelman E, Eaton BH. Fascial implant arthroplasty for treatment of radioscaphoid degenerative disease. J Hand Surg (Am) 1989;14:766-74. 13. Harrington RH, Lichtman DM, Brockmole DM. Common pathways of degenerative arthritis of the wrist. Hand Clin 1987;3:507-27. 14. O'Meeghan CJ, Stuart W, Mamo V, Stanley JK, Trail IA. The natural history of an untreated isolated scapholunate interosseus ligament injury. J Hand Surg (Br) 2003;28(4):30710. 15. Decker JL, Bollet AJ, Duff IF, et al. Primer on rheumatic diseases. JAMA 1964;190:741-51. 16. Nagle DJ. Artroscopy. In “Plastic Surgery, Indications, Operations and Outcomes”, edited by BM Achauer et al., Mosby, St. Louis, USA, 2000. Chapter 109, page 1939-49. 17. Malerich MM, Clifford J, Eaton B, et al. Distal scaphoid resection arthroplasty for the treatment of degenerative arthritis secondary to scaphoid non-union. J Hand Surg (Am) 1999;24:1196-205. 18. Garcia-Elias M, Lluch A. Partial excision of scaphoid: Is it ever indicated? Hand Clin 2001;17:687-95. 19. Kilgus M, Weishaupt D, Künzi W, Meyer VE. Radioscapholunate fusion: longterm results. Handchir Mikrochir Plast Chir 2003;35:317-22. 20. Shin EK, Jupiter JB. Radioscapholunate arthrodesis for advanced degenerative radiocarpal osteoarthritis. Tech Hand Up Extrem Surg 2007;11:180-3. 21. Berkhout MJ, Shaw MN, Berglund LJ, An KN, Berger RA, Ritt MJPF. The effect of radioscapholunate fusion on wrist movement and the subsequent effects of distal scaphoidectomy and triquetrectomy. J Hand Surg 2010;35E, 9:740-5. 22. Ashmead D, Watson HK, Damon C, et al. Scapholunate advanced collapse wrist salvage. J Hand Surg (Am) 1994;19:741-50. 23. Sauerbier M, Tränkle M, Linsner G, Bickert B, Germann G. Midcarpal arthrodesis with complete scaphoid excision and interposition bone graft in the treatment of advanced carpal collapse (SNAC/SLAC wrist): Operative technique and outcome assessment. J Hand Surg (Br) 2000;25:341-5.
2011|3
Nederlands Tijdschrift voor Plastische Chirurgie
24. Tunnerhoff HG, Das Gupta K, Haussmann P. Functional results of medio-carpal partial arthrodesis with excision of the scaphoid. Handchir Mikrochir Plast Chir 2001;33(6):408-17. 25. Kitzinger HB, Low S, Karle B, Lanz U, Krimmer H. The posttraumatic carpal collapse: long-term results after midcarpal fusion. Handchir Mikrochir Plast Chir 2003;35(5):282-7. 26. Dacho A, Grundel J, Harth A, Germann G, Sauerbier M. Functional outcome after midcarpal arthrodesis in the treatment of advanced carpal collapse (SNAC/SLAC wrist). Handchir Mikrochir Plast Chir 2005;37(2):119-25. 27. Dacho A, Grundel J, Holle G, Germann G, Sauerbier M. Long-term results of midcarpal arthrodesis in the treatment of scaphoid nonunion advanced collapse (SNAC-Wrist) and scapholunate advanced collapse (SLAC-Wrist). Ann Plast Surg. 2006 Feb;56(2):139-44. 28. De Smet L, Deprez P, Duerinckx J, Degreef I. Outcome of four-corner arthrodesis for advanced carpal collapse: circular plate versus traditional techniques. Acta Orthop Belg. 2009 Jun;75(3):323-7. 29. Imbriglia JE, Broudy AS, Hagberg WC, McKernan D. Proximal row carpectomy: Clinical evaluation. J Hand Surg (Am) 1990;15:426-30. 30. Jebson PJ, Hayes EP, Engber WD. Proximal row carpectomy: a minimum 10-year follow-up study. J Hand Surg (Am) 2003;28(4):561-9. 31. DiDonna ML, Kiefhaber TR, Stern PJ. Proximal row carpectomy: study with a minimum of ten years of follow-up. J Bone Joint Surg Am 2004;86-A(11):2359-65. 32. Mulford JS, Ceulemans LJ, Nam D, Axelrod TS. Proximal row carpectomy vs four corner fusion for scapholunate (Slac) or scaphoid nonunion advanced collapse (Snac) wrists: a systematic review of outcomes. J Hand Surg Eur Vol. 2009 Apr;34(2):256-63.Review. 33. Richou J, Chuinard C, Moineau G, Hanouz N, Hu W, Le Nen D. Proximal row carpectomy: long-term results. Chir Main. 2010 Feb;29(1):10-5. Epub 2009 Nov 13. 34. Streich NA, Martini AK, Daecke W. Proximal row carpectomy: an adequate procedure in carpal collapse. Int Orthop.
2008 Feb;32(1):85-9. Epub 2006 Nov 7. 35. Bultmann C, Meier M, Krimmer H. Mid-term results after proximal row carpectomy and review of the literature. Handchir Mikrochir Plast Chir 2005 ;37(2):113-8. 36. Baumeister S, Germann G, Dragu A, Trankle M, Sauerbier M. Functional results after proximal row carpectomy (PRC) in patients with SNAC/SLAC-wrist stage II. Handchir Mikrochir Plast Chir 2005;37(2):106-12. 37. Streich NA, Martini AK, Daecke W. Proximal row carpectomy in carpal collapse. Handchir Mikrochir Plast Chir 2003;35(5):299-303. 38. Welby F, Alnot JY. Resection of the first row of carpal bones: post-traumatic wrist and Kienbock's disease. Chir Main 2003;22(3):148-53. 39. Foucher G, Bishop AT. Wrist denervation. In “The Wrist”, edited by Weinzweig J, Watson HK, Lippincott, Williams & Wilkins, Philadelphia, USA, 2001. Chapter 75, page 945-51. 40. Lorea P, Foucher G. Dénervation articulaires en chirurgie de la main: un plaidoyer. Ann Chir Plast Esthet 2005 ;50(2):15460. 41. Buck-Gramcko D. Denervation of the wrist. J Hand Surg (Am) 1977 ;2(1):54-61. 42. Weinstein LP, Berger RA. Analgesic benefit, functional outcome, and patient satisfaction after partial wrist denervation. J Hand Surg (Am) 2002;27(5):833-9. 43. Hastings DE, Silver RL. Intercarpal arthrodesis in the management of chronic carpal instability after trauma. J Hand Surg (Am) 1984;9:834-40. 44. Sauerbier M, Kluge S, Bickert B, Germann G. Subjective and objective outcomes after total wrist arthrodesis in patients with radiocarpal arthrosis or Kienbock's disease. Chir Main 2000;19(4):223-31. 45. De Smet L, Truyen J. Arthrodesis of the wrist for osteoarthritis: outcome with a minimum follow-up of 4 years. J Hand Surg (Br) 2003;28(6):575-7. 46. Graham B, Detsky AS. The application of decision analysis to the surgical treatment of early osteoarthritis of the wrist. J Bone Joint Surg Br 2001 ;83(5):650-4.
Samenvatting
Correspondentieadres
SLAC staat voor ‘scapholunate advanced collapse’, een aandoening van het polsgewricht welke meestal wordt veroorzaakt door een SL-dissociatie. Een viertal stadia wordt beschreven. Stadium I bestaat uit artrose tussen het os scaphoideum en de procesus styloideus radii. Bij stadium II is er artrose van de gehele fossa scaphoidea radii. In een volgend stadium is er ook artrose tussen het os lunatum en het os capitatum (stadium III). Bij stadium IV is daarbij het gewricht tussen os lunatum en de radius degeneratief veranderd. De conservatieve behandeling bestaat uit adviezen, uitleg, spalken en pijnmedicatie. Chirurgisch zijn er per stadium verschillende mogelijkheden.
Prof. dr. Marco J.P.F. Ritt Hoofd Afd. Plastische, Reconstructieve en Hand Chirurgie VUmc Intern-adres: 4D120 Postbus 7057 1007 MB Amsterdam Telefoon: 020-444 5460 E-mail:
[email protected]
110