4
Sheherazade’s ladekastje Handleiding voor de leerkracht
Groep 4
Inhoudsopgave Inleiding ...................................................................................................................... 3 Organisatie ................................................................................................................. 3 Inhoud van het ladekastje ................................................................................... 3 Werken met ladekastjes ............................................................................................. 5 Voorbereiding ...................................................................................................... 5 Activiteit ............................................................................................................... 5 Introductie en verwerkingssuggesties ........................................................................ 7 Het informatieve boekenlaatje ............................................................................. 7 Het gedichtenlaatje ............................................................................................. 8 Het prentenboekenlaatje ................................................................................... 10 Het sprookjeslaatje ............................................................................................ 11 Het leesboekenlaatje ......................................................................................... 13 Het verhalenbundellaatje .................................................................................. 15
2
Inleiding In groep 3 hebben de leerlingen leren lezen. Vanaf groep 4 worden de leerlingen volgens de kerndoelen van het basisonderwijs in contact gebracht met allerlei soorten teksten. Onder tekstsoort verstaan we de vorm waarin een verhaal is verwoord of uitgebeeld, zoals prentenboek, gedicht, sprookje, leesboek of informatief boek. Om later boeken te leren kiezen en waarderen is het van belang dat de leerling op de hoogte is van de verschillende tekstsoorten. Door middel van het ladekastje Sheherazade wordt dat op een speelse wijze duidelijk gemaakt. Ook in groep 4 blijven voorlezen en vertellen belangrijk, waarbij accenten worden gelegd op het navertellen van het verhaal en het beantwoorden van vragen over de tekst. Het project Sheherazade’s ladekastje bestaat uit een ladekastje, zes soorten boeken, zes voorwerpen die naar boeken verwijzen en een collectie boeken die de leerlingen zelf kunnen bekijken. Op een speelse manier wordt, om de zoveel tijd, een laatje geopend. U kunt iedere dag een laatje open en een ander soort boek introduceren, waarna u de kinderen zelf laat grasduinen in de collectie. U kunt het openen van de laatjes ook verdelen over meerdere weken en iedere week een nieuw boek te introduceren. De bedoeling is dat u iets vertelt over het soort boek, eruit voorleest en er vragen over stelt. Deze handleiding geeft bij elk boek enkele verwerkingssuggesties. Na de introductie en verwerking van een bepaald soort boek geeft u de leerlingen de gelegenheid om de boeken van de collectie te bekijken.
Organisatie U krijgt van de bibliotheek het ladekastje met daarin zes verschillende voorwerpen en zes bijbehorende boeken. Bovendien ontvangt u een collectie boeken met daarin verschillende titels van de boeksoorten die in dit project aan bod komen. Natuurlijk kunt u in overleg met de bibliotheek een laatje aanpassen afhankelijk van datgene waarmee u op dat moment in de klas bezig bent. Dit kan bijvoorbeeld een projectlaatje zijn dat verwijst naar het project waar u mee bezig bent, een seizoenslaatje of een laatje dat sportboeken onder de aandacht brengt in verband met de komende sportdag. Maak in de klas een mooie plek vrij voor het ladekastje en groepeer de verschillende boeken eromheen.
Inhoud van het ladekastje Het ladekastje Sheherazade roept door de vormgeving direct een magische sfeer op. Leerlingen uit groep 4 hebben al geheimen en verbergen dingetjes voor hun ouders, broertjes of zusjes. Ze zijn nieuwsgierig naar alles wat verborgen of verboden is. Ook in Sheherazade’s ladekastje zitten veel geheimen. Elk laatje heeft zijn eigen voorwerp en boeken die passen bij het onderwerp. Met de zes verschillende laatjes worden zes verschillende soorten boeken geïntroduceerd. Besteed tijdens de verwerkingsvormen er aandacht aan dat sommige boeken tot meerder categorieën kunnen behoren, bijvoorbeeld: Een prentenboek op rijm Een verhalenbundel die je zelf kunt lezen Een sprookje in prentenboekvorm Eenzelfde hoofdpersoon (Haas) die je tegenkomt in en een eerste leesboekje en een verhalenbundel
3
Informatieve boeken Boek Het lieveheersbeestje van Minke van Dam Informatief boek uit de Kijkdoosserie Voorwerp Lieveheersbeestje.
Gedichten Boek Hoera voor Superguppie van Edward van de Vendel. Verzameling van ongeveer vijftig gedichten, waarin alledaagse dingen op een andere wijze worden bekeken. Voorwerp Muziekdoosje.
Voorleesbundel Boek Zokken met de Z van Zondag van Gerard B. Berends. Grappige verhalen over een koning en een koningin Voorwerp De letter Z.
Prentenboeken Boek De gele ballon van Charlotte Dematons. Een zoekplatenprentenboek. Voorwerp Flesje ecoline.
Zelf leesboeken Boek Het geheim van Sofie van Marian van Gog Eerste leesboekje op M4 niveau over een meisje dat een geheimzinnige fles vindt. Voorwerp Leeg flesje voor de toverdrank en een pipetje.
Sprookjes Boek Meer verhalen van de sprookjesverteller van Thé Tjong-Khing Bundel met 14 bekende sprookjes van Grimm en Andersen, voorzien van kleurige illustraties. Voorwerp Steentjes.
4
Werken met ladekastjes Voorbereiding Maak in de klas een goed zichtbaar plekje vrij waar u het ladekastje en de verschillende boeken neerzet. Creëer een oosterse sfeer door de presentatietafel te kleden met oosterse lappen. Dit kunnen lappen zijn van voile stof of stof met een oosterse print. U verhoogt de sfeer door gekleurde glaasjes met waxinelichtjes te laten branden op de tafel. Allerlei oosterse attributen zoals met kraaltjes versierde slofjes of rinkelende armbanden dragen bij tot een sfeervolle presentatie van het ladekastje. Misschien hebben de leerlingen thuis ook attributen die de presentatie tafel kunnen aankleden. Zorg dat u de kerntitels van het project gelezen hebt.
Activiteit Begin de eerste dag met de introductie van het ladekastje. Vertel de leerlingen dat dit een bijzonder kastje is dat u te leen heeft van de bibliotheek. De bibliotheek kocht dit kastje op een bijzondere veiling. Het is het ladekastje van een Arabische prinses die vele eeuwen geleden leefde. Haar naam was Sheherazade. Sheherazade was een bijzondere prinses die haar leven redde door verhalen te vertellen. Zij trouwde met een brute sultan die eerder getrouwd was geweest met een vrouw die hem bedroog. Uit woede hierover liet hij haar onthoofden en besloot vervolgens elke dag een nieuwe vrouw te trouwen, om haar na één nacht ook weer te laten doden. Sheherazade trouwt met de Sultan en vertelt hem in de huwelijksnacht een verhaal. Maar de nacht is om voor zij haar verhaal uit verteld heeft en de sultan besluit haar te laten leven. De volgende nacht maakt zij haar verhaal af en begint aan een nieuw verhaal. Weer is de Sultan zo geboeid dat hij haar opnieuw in leven laar om het einde van het tweede verhaal te horen. En zo gaat het door, duizend-en-één nachten lang. De Sultan kan Sheherazade niet meer missen, hij is zo verliefd geworden dat hij zijn boze plannen vergeet en met haar de rest van zijn leven doorbrengt. De Sultan en Sheherazade leven niet meer, maar het ladekastje van Sheherazade heeft eeuwenlang onder stof ergens ver weg in een hoekje op de zolder van een paleis gestaan. Nu mag u het lenen om met de leerlingen te kijken wat er in zit omdat verhalen van alle eeuwen zijn. U mag eventjes voor Sheherazade spelen en uw leerlingen meevoeren in de magische wereld van het boek.
5
Maak van het openen van het laatje een spannend ritueel. Zeg bijvoorbeeld een toverspreuk op en wijs bij ieder woord een kind aan. De leerling die u aanwijst bij het laatste woord mag het laatje openen. Begin de volgende keer dat u het laatje opent met het uitspreken van de spreuk bij de leerling waar u vorige keer gestopt bent. Zo krijgt iedere leerling een eerlijke kans om een keer aan de beurt te komen. Bovendien leren de leerlingen op deze manier de toverspreuk uit het hoofd. Schrijf de toverspreuk op het bord en spreek hem een aantal keren met elkaar uit. Vertel ook dat het verboden is om twee laatjes per dag te openen. Zorg voor een kroon of een tulband en zet deze op bij de leerling die de spreuk nogmaals mag uitspreken en dan het laatje mag openen. Laat de leerlingen voorspellen wat er in de laatjes zou kunnen zitten. Voer de spanning op terwijl één leerling de toverspreuk uitspreekt. Een toverspreuk is bijvoorbeeld:
Klak joe nas Kon lio tak Kros ie mago riko Vloe doeka sniko Riko Rako Rak Na het openen van een van de laatjes introduceert u met behulp van het attribuut een informatief boek, een leesboek, een sprookjesboek, een prentenboek, een voorleesboek en een gedichtenbundel. Daarbij vertelt u steeds enkele kenmerken van de betreffende boeksoort. U vindt in hoofdstuk 4 ‘Introductie en verwerkingssuggesties bij de verschillende laatjes’ een introductie en een of meer verwerkingsactiviteiten. U kunt uit de verwerkingsactiviteiten naar eigen inzicht een keuze maken. Na de introductie laat u ook de boeken zien die aansluiten bij de boeksoort van het betreffende laatje. Na de introductie en de verwerking, tijdens het vrij lezen of op een ander passend moment, geeft u de leerlingen gelegenheid om deze boeken te lezen en te bekijken.
6
Introductie en verwerkingssuggesties Het informatieve boekenlaatje Boek: Het lieveheersbeestje van Minke van Dam
Introductie In het laatje zit een lieveheersbeestje dat verwijst naar het boek Het lieveheersbeestje? Lees het boek (gedeeltelijk) voor. Na het voorlezen vertelt u de leerlingen het verschil tussen een leesboek en een informatief boek. Laat de leerlingen zien wat ze van dit verhaal opgestoken hebben door een aantal feiten te herhalen of de leerlingen vragen te stellen.
Verwerkingssuggesties Praatjesmakerspel Speel met de leerlingen het ‘praatjesmakerspel’ waarbij leerlingen voor de rest van de groep een dier omschrijven en eventueel uitbeelden zonder dat ze daarbij het betreffende dier noemen. Als voorbereiding krijgen de leerlingen de opdracht om van een dier informatie te verzamelen. Iedere leerling krijgt een beurt om aan de hand van de gevonden informatie een dier uit te beelden en te omschrijven. De rest van de groep probeert het dier te raden. Het doel van deze activiteit is leerlingen met gerichte vragen in informatieve boeken te laten zoeken. Van de volgende dieren zijn eenvoudige informatieve boeken te vinden zoals deeltjes uit de series Kijkdoos, Mijn eerste docuboek, Mini-informatie, Het ontstaan van leven, Dieren in de kijker, Mijn eerste ontdekkingen, enz. Konijn Slang Spin Vlieg Ooievaar Koe Kangoeroe
Reiger Worm Hoofdluis Bij Pauw Varken IJsbeer
Wolf Vlinder Mug Libelle Geit Pony
Cavia Slak Duizendpoot Schaap Hond Giraffe
Muis Mier Pissebed Lam Kat Leeuw
Maak kaartjes van de verschillende dieren en geef uw leerlingen de opdracht een boek te zoeken over het dier dat op het kaartje staat. Natuurlijk gebeurt dit onder de grootste geheimhouding. In de boekencollectie vindt u een aantal informatieve boeken over dieren en verder verwijst u naar de bibliotheek of het documentatiecentrum van de school. Geef uw leerlingen de tijd het praatjesmakerspel voor te bereiden. In het praatjesmakerspel moeten minimaal drie elementen aan de orde komen. Bijvoorbeeld: 1. 2. 3.
Ik eet graag ……… Als ik in de spiegel kijk dan zie ik ……… Ik woon in ………
Verdeel het praatjesmakerspel over een aantal dagen. Begin of eindig hiermee de dag.
7
Het gedichtenlaatje Boek: Hoera voor Superguppie! van Edward van vendel
Introductie In het laatje zit een muziekdoosje. Zing het wijsje van het muziekdoosje mee en maak op de muziek een rijmpje met bijvoorbeeld de namen van de leerlingen. Zoals: Robert, Mark en Florentien Kaatje, Lars, Freek en Pien. Liedjes zijn gezongen gedichtjes en over gedichten gaat dit laatje. Laat de leerlingen zien dat met weinig woorden een heel verhaal verteld wordt. Laat leerlingen ervaren dat het ritme van de woorden z’n eigen melodie heeft. Lees een aantal gedichten uit Hoera voor Superguppie voor.
Verwerkingssuggesties gedichten dansen Als je een gedicht op muziek zet wordt het een liedje maar je kunt een gedicht ook dansen. Als u ouders wil laten zien wat uw leerlingen gedaan hebben met het project van de Rode Draad kunt u een gedichtendans laten zien. Natuurlijk kunt u dit ook met uw leerlingen uitvoeren tijdens een viering in de school. Verschillende gedichten in de bundel van Edward van de Vendel hebben een sterk ritme zoals bijvoorbeeld knuffel (blz. 10), Logeren (blz.19), Kussen (blz. 36). Voor deze voordracht wordt er gewerkt aan bijzondere dansjes; helemaal zelf gemaakt, op het lijf geschreven en voortvloeiend uit de teksten van de gedichten. U verdeelt de klas in 3 of 4 groepen. Iedere groep kiest een gedicht en gaat met dit gedicht aan de slag. Ieder gedicht brengt z’n eigen beelden mee. Om tot een dans te komen kunt u de tekst in stroken knippen. Iedere leerling krijgt een strookje met een zin. Vraag uw leerlingen om bij de tekst op het strookje een beweging te maken. Het kan elke beweging zijn die in ze opkomt. Niets is verkeerd. Het gaat niet om letterlijk uitbeelden maar het mag wel. Eén beweging is genoeg maar twee mag ook. Vraag hen waar de zin hen aan doet denken? Laat associatie op associatie volgen. Is het snel of langzaam, maakt het vrolijk of verdrietig. Laat de leerling zijn of haar beweging voordoen aan de groep en vraag de groep goed op te letten en de beweging precies na te doen. Vraag daarna de volgende leerling naar zijn of haar beweging. Plak de verschillende bewegingen achter elkaar. Als je een vloeiende overgang maakt van de ene naar de andere beweging, ga je vanzelf dansen. Wanneer er een beweging aan is geplakt, herhaal dan steeds een keer alle bewegingen achter elkaar vanaf het begin. Zo ontstaat een bewegingsgedicht dat iedereen kent. Dit bewegingsgedicht is klaar om op toneel te worden gezet maar er kan ook nog mee gespeeld worden: Komen de leerlingen allemaal tegelijk op, of één voor één? Doen ze de dans met hun gezicht naar het publiek of juist niet? Hoe staan ze ten opzicht van elkaar? Beginnen ze tegelijkertijd of danst iedere z’n eigen zin waarbij de dans zich als omvallende dominostenen ontrolt?
8
Maak eerst de dans en kies er pas later muziek bij. U kunt met de leerlingen verschillende instrumentale stukjes muziek beluisteren en bespreken wat zij het beste vinden passen bij het gedicht. U kunt hierbij denken aan bijvoorbeeld klassieke muziek, new age, easy listening of percussie. Wanneer met muziek gedanst wordt, zie je welke muziek het best bij de dans past. De muziek heeft vooral invloed op de sfeer van de dans. Ook met de tekst kunt u spelen. Leest u tekst voor of laat u dit door uw leerlingen doen. Wacht de tekst op de dans of loopt dit synchroon? U kunt ook met twee groepjes leerlingen één gedicht uitwerken. Groep 1 danst terwijl groep 2 het gedicht declameert. Door steeds een ander kind een zinnetje te laten zeggen krijgt het gedicht als vanzelf ritme en dynamiek. Gedichten maken In de collectie zitten een aantal dichtbundels. Lees wat verschillende gedichten voor. Leerlingen raken hierdoor geïnspireerd tot het maken van een eigen gedicht. Er zijn verschillende vormen te bedenken om leerlingen wat houvast te bieden. Elfjes maken is er daar één van. Een elfje is een gedicht met elf woorden.
geel de ogen in het donker zijn het misschien kattenogen miauw Stap 1: Neem een ding, dier of mens in je hoofd waarover dit gedicht zal gaan. Kies iets wat erbij past en schrijf dit in 1 woord op. Bijvoorbeeld de kleur, het karakter, de geur, de smaak, etc. Stap 2: Wie of wat heeft de kleur, de geur, de smaak of het karakter? Schrijf dit in 2 woorden op. Stap 3: Waar is het ding, dier of mens? Het antwoord hierop mag 3 woorden zijn. Stap 4: Wat doe je ermee? Het antwoord hierop mag 4 woorden zijn. Stap 5: Wat zegt het? Welk geluid maakt het? Wat doet het? Het antwoord hierop mag 1 woord zijn. Het materiaal voor een gedicht bestaat uit woorden. Laat leerlingen rondom een onderwerp associëren. Bijvoorbeeld lieveheersbeestje, kriebelbeestjes of boekenwurm. Welke woorden roept dat op? Probeer met elkaar met deze woorden een elfje te maken. Geef vervolgens de leerlingen een opdracht om over een ander dier op dezelfde wijze een elfje te maken. Laat de leerlingen hun gedicht opschrijven en er een tekening bij maken. Zo heeft de klas er weer een prachtig gedichtenboekje bij.
9
Het prentenboekenlaatje Boek: De gele ballon van Charlotte Dematons
Introductie In het laatje zit een flesje ecoline. Als dit laatje geopend wordt, nadat er al wat laatjes de revue gepasseerd zijn, kunt u de leerlingen vragen naar welk soort boek de ecoline zou kunnen verwijzen. Een antwoord zou kunnen zijn een schetsboek, maar ook een platen- of prentenboek Laat het boek zien. Dit prentenboek heeft geen tekst, alleen maar platen. Maar een goede kijker ontdekt al snel dat de verschillende platen van de stad, het oerwoud, de woestijn en de zee iets met elkaar te maken hebben. Telkens duikt er een blauw autootje op, een fakir op een vliegend tapijt, een boef in gevangenistenue en een gele ballon.
Verwerkingssuggesties Kijken Verdeel de leerlingen in groepjes van twee en laat ze het boek bekijken. Vraag of ze bekende figuren (Pippi Langkous, de kerstman enz.) uit boeken tegenkomen of andere leuke of rare dingen. Laat hen waarnemen en ontdekken. Bespreek later in de kring welke dingen zijn opgevallen. Zorg dat alle leerlingen aan de beurt komen. Het is een ontzettend fijn kijkboek. Tekenen Praat met de leerlingen over prentenboeken en laat er enkele uit de collectie zien. Wat is belangrijk bij een prentenboek? In de gele ballon zijn alle platen vanuit het luchtperspectief getekend. Geef de leerlingen de opdracht een tekening te maken van hun eigen huis zoals zijn die zouden zien vanuit een luchtballon. Zo maakt de klas een prachtig prentenboek. Vertellen Vraag de leerlingen of ze een lieveling’s prentenboek hebben of gehad hebben en of ze die mee willen nemen. Laat het boek zien in de kring en de leerlingen erover vertellen. Ga je mee… De gele ballon is op reis. Bespreek de verschillende kenmerken van de landschappen: de zee, de woestijn, de bergen enz. Welke ervaring hebben de leerlingen zelf met andere landen. Vakantie? Zijn ze wel eens buiten Europa geweest? Laat de leerlingen foto’s en/of souvenirs meenemen. Zoek platen uit reisgidsen en tijdschriften en laat ze een collage maken over de verschillende landschappen. Dat kan ook dicht bij huis, de zee, het bos, de stad, het park enz. Eventueel kunt u de leerlingen de bijgevoegde kleurplaat geven. zie de bijlage Zelf een prentenboek maken Verzin met de klas een verhaal en laat ieder tweetal er een “prent” voor maken. Alle prenten bij elkaar vormen zo een nieuw prentenboek.
10
Het sprookjeslaatje Boek: Meer verhalen van de sprookjesverteller van Thé Tjong-Khing In dit boek heeft Thé Tjong-Khing elf bekende sprookjes op een zodanige manier herschreven dat ze ook voor jonge leerlingen toegankelijk zijn. De winnaar van drie Gouden Penselen, een Zilveren Penseel en de Woutertje Pieterseprijs neemt in dit boek zowel de tekst als de illustraties voor zijn rekening.
Introductie Als het sprookjeslaatje geopend wordt zien de leerlingen een paar glimmende steentjes op een kussentje liggen. Dit is natuurlijk het lievelingslaatje van Sheherazade want lang geleden kreeg zij deze steentjes van Klein Duimpje. Bespreek met uw leerlingen in wat voor soort boek de steentjes en Klein Duimpje thuishoren. Kennen ze nog meer verhalen waar steentjes in voor komen? Misschien noemen zij Hans en Grietje, maar ook in De wolf en de zeven geitjes spelen stenen een belangrijke rol.
Verwerkingssuggesties Praten over sprookjes Uw leerlingen kennen vast al een heleboel sprookjes, kunnen ze er een aantal noemen? Wie komen er vooral in sprookjes voor? Prinsen, prinsessen, koningen, feeën, heksen, dwergen. En waar gaat het in sprookjes vaak over? Kunnen de leerlingen aangeven dat het vaak gaat om goed en kwaad, mooi en lelijk? Schrijf ‘mooi' en ‘lelijk' op het bord. Laat de leerlingen voorbeelden uit sprookjes benoemen en schrijf die onder een van beide woorden. Bespreek dat het niet alleen gaat om mooi van buiten maar ook om mooi van binnen. Wat is dat: mooi van binnen? Kunnen de leerlingen voorbeelden geven? Voorlezen Neem een versierd kistje of een fluwelen zak en stop daarin voorwerpen die met de elf verschillende sprookjes corresponderen zoals een visje voor de visser en zijn vrouw, een mooi elastiekje voor Rapunzel, een sleutel voor Blauwbaard en een steen voor de wolf en de zeven geitjes.Vertel de leerlingen dat dit de tas of het kistje van de Sprookjesverteller is en dat ieder voorwerp hoort bij één van de sprookjes die de verteller kent. Iedere dag mag een van de leerlingen er een voorwerp uit pakken. Maak er een dagelijks ritueel van, laat sprookjesachtige muziek horen, bijvoorbeeld ‘Märchen von der schönen Melusine' / Mendelsohn, steek waxinelichtjes aan en breng de leerlingen in een sprookjesachtige sfeer. Haal het boek van de sprookjesverteller te voorschijn en lees het betreffende verhaal voor. Taal en betekenis Speel een sprookjesquiz met de leerlingen. U noemt een kenmerkende zin voor één van de sprookjes, bijvoorbeeld :”Doe open, lieve geitjes, ik ben jullie moeder” Vraag de leerlingen te benoemen bij welk sprookje deze zin hoort. Bespreek vervolgens wat er ‘mooi' en ‘lelijk' is in dit sprookje. ‘Lelijk' is de gemene wolf, ‘mooi' is de lieve moedergeit. Laat de sprookjes zo één voor één de revue passeren.
11
Beeldende vorming Vertel de leerlingen over Thé Tjong-Khing, illustrator (en schrijver) van Het boek. U vindt belangrijke informatie op Leesplein, waarvandaan u wordt doorverwezen naar andere geschikte sites, zoals zijn eigen website. Tekenen Neem de stijl van Thé Tjong-King als voorbeeld en vraag leerlingen in dezelfde techniek te werken: met pen en inkt. Gebruik materialen waarmee de leerlingen vertrouwd zijn zoals: ecoline en kleurpotlood. Laat ze experimenteren met OostIndische inkt en een tekenpen. Hoe maakt Thé Tjong-King zijn tekeningen: eerst de zwarte lijntjes en dan de kleurtjes of net andersom? Geef ruimte voor experimenten. Ook een mislukte tekening is belangrijk om te leren! Verhalen vertellen Sprookjes komen uit de tijd dat men elkaar verhalen vertelde. Dit gebeurt tegenwoordig niet meer zoveel en dat is best jammer. Vraag leerlingen een kort verhaal of sprookje uit te zoeken dat ze leuk vinden. Vraag ze het verhaal zo voor te bereiden dat ze het aan elkaar kunnen vertellen (niet: voorlezen). Wat moeten ze daarvoor doen? Welke sfeer moet daarvoor worden gecreëerd in het lokaal? Horen er ook attributen bij of speciale muziek? Laat leerlingen oefenen voordat ze het echt aan een groep gaan vertellen.
12
Het leesboekenlaatje Boek: het geheim van Sofie Van Marian van Gog Introductie In het leesboekenlaatje vindt u een flesje met een pipetje. Het is de bedoeling dat u dit flesje vult met ranja. Met dit toverdrankje kunt u van al uw leerlingen lezers maken. Creëer een geheimzinnige sfeer en maak uw leerlingen deelgenoot van de magische kracht van dit toverdrankje. Voordat u gaat lezen geeft u iedere leerling een druppel drank op de duim. Niet op de wijsvinger want dan werkt het niet. Wacht niet te lang met het in de mond steken van de duim anders is de toverkracht vervlogen. Als alle leerlingen hun duim in de mond hebben introduceert u het boek. Lees een stukje uit het boek voor. Bijvoorbeeld tot en met bladzijde 9. Vraag de kinderen wat zij denken dat er in de fles zit? Toverdrank? Of iets anders? Lees vervolgens bladzijde 10 Vraag de kinderen wat ze denken dat er gebeurt? Wat bedoeld de schrijfster met “pffft…!” Komt er iets uit de fles en zo ja, wat zou dat zijn? Laat de kinderen uitgebreid fantaseren over de in houd van de fles. Lees daarna nog een stukje voor en bespreek met de leerlingen of dit een verhaal is dat echt gebeurd zou kunnen zijn.
Verwerkingssuggesties Praten over boeken “In een leesboek vind je een andere wereld te leen. Ik reis terug of vooruit in de tijd en vergeet alles om me heen.” Deze zinnen geven de essentie van lezen weer. In een gesprekje met de leerlingen gaat u in op de aspecten 'waar', 'wanneer' en 'wat' lees je. U kunt het gesprek inleiden met het boek of tijdschrift dat bij u op het nachtkastje ligt. Neem dit mee. Vraag aan de leerlingen wat er bij hen op het nachtkastje ligt en laat ze over het boek vertellen. Of lezen de leerlingen niet voor het slapengaan, maar op een ander moment? Laat de leerlingen enkele kenmerken van een leesboek benoemen. Ze kunnen iets zeggen over de inhoud van een leesboek, de lay-out en typografie, hoofdstukken, illustraties, maakt het boek deel uit van een serie, enzovoort. De kinderen die lezen in een leesboek uit de collectie kunt u iets laten vertellen over het boek. Kunnen de kinderen ook hun lievelingsboek noemen? Het geheim van Sofie is gebaseerd op het oosterse sprookjes “Aladdin en de wonderlamp”. Bij het sprookjeslaatje vindt u hiervan een bewerking van Annemarie Bon. Lees ook dit verhaal (gedeeltelijk) voor en bespreek met de kinderen de overeenkomsten en de verschillen.
13
Leeslogboek Om goed te leren lezen moeten leerlingen veel oefenen en om dat te stimuleren maakt u het ‘leeslogboek van groep 4. Het leeslogboek van de groep is een bijzonder schrift: een dummy (een gebonden leeg boek of een schrift met harde kaft) of een mooi ‘oosters” vormgegeven map. In dit schrift mag ieder kind het boek schrijven dat het uitgelezen heeft. Natuurlijk noteert u ook de boeken die u zelf gelezen heeft en doen de voorleesboeken ook mee. Kortom, de totale leesproductie van uw klas. U kunt het nog extra aantrekkelijk maken door uw leerlingen alleen met een speciale pen in het schrift te laten schrijven. Denk hierbij aan een kroontjespen met ecoline, een gouden pen of een balpen of potlood versierd met veren of iets dergelijks. Laat de leerlingen de boeken die zij thuis gelezen hebben meebrengen naar school. Tijdens het kringgesprek kan het een terugkeren ritueel zijn: ‘Heeft er nog iemand een boek uitgelezen?’. Een lezer kan dan het boek laten zien en aanbevelen aan de andere leerlingen.
14
Het verhalenbundellaatje boek: Zokken met de Z van Zondag van Gerard B. Berends
Introductie In het laatje vindt u de letter Z. Deze letter verwijst naar het voorleesboek. Zokken met de Z van Zondag. In deze verhalenbundel spelen steeds de koning en de koningin de hoofdrol. Ze beleven per verhaal een afgerond avontuur. Het verhaal ‘Zoeken’ op bladzijde 19 is het titelverhaal. Lees het verhaal voor. Uw leerlingen zullen zich samen met de koningin ver verheven voelen boven die domme koning. In het verhaal zegt de koningin dat wat je zoekt begint met de letter van de dag. Laat uw leerlingen zoveel mogelijk woorden bedenken met verschillende beginletters van de week.
Verwerkingssuggesties Woordendozen Geef naar aanleiding van het verhaal uw leerlingen de opdracht vijf woorden te verzinnen die beginnen met de beginletters van de dagen van de week. Omdat dinsdag, donderdag en zaterdag en zondag met dezelfde letter beginnen verzamelt u woorden met vijf verschillende beginletters. Woorden met de M van maandag, de D van dinsdag, enz. Laat de leerlingen de verschillende woorden op kaartjes schrijven. U zorgt voor vijf schoenendozen. Verdeel de klas in vijf groepjes en geef aan ieder groepje, bijvoorbeeld tijdens handarbeidles, de opdracht om de doos te versieren. Aan de buitenkant moet wel duidelijk zijn dat de woorden in de doos beginnen met de M van maandag of de D van dinsdag, enz. Verzamel de woorden in de verschillende dozen. Rijmspel Lees het verhaal ‘Spelletje’ op pagina 25 voor. In dit verhaal speelt de koning een rijmspelletje met zijn kamerheer. Dat kunt u ook met uw leerlingen. Op maandag trekt u een woord uit de maandagwoordendoos en op dit woord gaat u net zoals de koning met de kamerheer met uw leerlingen rijmen. Misschien is er een kind jarig of verdient één van uw leerlingen een pluim. Beloon ook dit met het trekken van een kaartje uit de desbetreffende woordendoos. Zo werkt u alle dagen van de week af waarbij u op donderdag de zaterdag- en zondag woordendoos aan bod laat komen. Voorlezen Laat de ander verhalenbundels uit de collectie zien. Laat zien dat er verschillende soorten verhalenbundels zijn, zoals: afgeronde verhalen met steeds dezelfde hoofdpersoon verhalenbundels met verhalen die door verschillende schrijvers zijn geschreven en dus ook verschillende hoofdpersonen hebben een boek met een doorlopend verhaal Lees uit de verschillende bundels een verhaal of een stuk voor. Laat de kinderen kiezen. Een aantal bundels zijn ook geschikt om door vlotte lezers zelf te lezen
15
Een ander voorleesboek dat zich leent voor een leuke verwerkingsvorm is: En de groeten van Haas Van Annemarie Bon Een rijk geïllustreerd voorleesboek over een reis om de wereld tegen wil en dank. Verwerkingssuggesties Spreekwoorden Er staan heel veel spreekwoorden in dit boek. Bijvoorbeeld: Geen kip te zien’ Pronken met de veren van een ander.’ Liefde maakt blind.’ Tijdens het voorlezen kunt u stilstaan bij deze woorden. Weten de kinderen wat het betekent? Online activiteiten Kijk eens op www.hierishaas.nl, daar vindt u kleurplaten, een memoryspel, maskers en poppenkastpoppen om zelf te maken. U kunt er ook een recept vinden voor worteltjestaart, de taart die Haas als scheepskok bakt! Atlas of wereldbol bekijken Wat voor reis maakt Haas? Hij reist over bergen, een woestijn, de oceaan en belandt op de Zuidpool. Een mooie aanleiding om met de kinderen in een atlas of op een wereldbol te kijken. Weten de kinderen hoe land en zee eruit zien op een kaart? Hoe ze bergen en woestijnen kunnen herkennen en waar die liggen? En wat is de Zuidpool eigenlijk? Brieven schrijven Dit boek vormt een prima aanleiding om met de kinderen brieven of kaarten te gaan schrijven. Laat de kinderen een afgelegen plek bedenken (woestijn, poolgebied, oerwoud) en laat ze van die plek een brief schrijven naar hun beste vriend.
16
17