Severus Parthicus Maximus Over de vorming van de provincie Mesopotamië in het licht van de Romeinse politiek in de regio sinds Trajanus.
Mediterrane Archeologie 3 Marco Roling (1336991) VU Amsterdam – Archeologie – studiejaar 2005/2006
Severus Parthicus Maximus Over de vorming van de provincie Mesopotamië in het licht van de Romeinse politiek in de regio sinds Trajanus.
Marco Roling, Februari 2006
1.
Inleiding .........................................................................................................................1
2.
De geografie van het Nabije Oosten..............................................................................1
3.
Romeinse campagnes in het Nabije Oosten ..................................................................3 3.1.
Trajanus ..........................................................................................................5
3.2.
Marcus Aurelius en Lucius Verus....................................................................9
3.3.
Septimius Severus .........................................................................................11
4.
Het Romeinse wereldbeeld en de vorming van provincies.........................................15
5.
De vorming van de provincie Mesopotamië ...............................................................19
6.
Nadere onderzoeksmogelijkheden ..............................................................................29
7.
Bronnenlijst .................................................................................................................31
2
1. Inleiding In het kader van het interdisciplinair college Mediterrane Archeologie over het Severische Rome ga ik in dit werkstuk in op de vorming van de provincie Mesopotamië door Septimius Severus. Het gebied is in de tweede eeuw na Chr. diverse malen het toneel geweest van conflicten tussen Romeinse en Parthische heersers. Mesopotamië lag met Armenië immers lange tijd min of meer tussen de Romeinse en Parthische invloedssfeer ingeklemd en beide grootmachten hadden een zekere belangstelling voor het gebied. De vraag is waar die belangstelling eigenlijk vandaan kwam en hoe de Romeinse invloed zich met name gedurende de tweede eeuw na Christus stapsgewijs heeft ontwikkeld en gevestigd heeft in het gebied. Uiteindelijk leidde de Romeinse aanwezigheid tot de vorming van de provincie Mesopotamië onder Septimius Severus. Om het handelen en de motivatie van Severus in een breder kader te zien, is het van belang niet alleen naar de historische gebeurtenissen tijdens zijn regime te kijken, maar ook naar die van zijn voorgangers Trajanus en Marcus Aurelius, liever gezegd Lucius Verus. Daarom ga ik in hoofdstuk 3 uitgebreid in op de belangrijkste campagnes die zich tijdens de tweede eeuw hebben voorgedaan, voor zover dat aan ons is overgeleverd via historische bronnen en voor zover dat enigszins objectief reconstrueerbaar is. Omdat Noord-Mesopotamië, waar de provincie Mesopotamië is gesticht, deel uitmaakt van het geografisch grotere en afwisselende Nabije Oosten, zal ik allereerst in het volgende hoofdstuk 2 een schets geven van de aard en vorm van dit gebied. Na een uitgebreide historische verhandeling zal ik in hoofdstuk 4 ingaan op de vorming van Romeinse provincies in het algemeen en de manier waarop Romeinen in hun tijd tegen hun eigen imperium aankeken. Dit is van belang om na te gaan wanneer we eigenlijk van de vorming van de provincie Mesopotamië kunnen spreken en waarom er tot provincialisering werd overgegaan. Tenslotte ga ik in hoofdstuk 5 uitgebreid in op mogelijke redenen en motivaties om van Noord-Mesopotamië een provincie te maken. De vraag daarbij is in hoeverre de relatie met de Parthen, handelsmogelijkheden en persoonlijke motieven daarbij een rol hebben gespeeld. Als afronding zal ik in het laatste hoofdstuk 6 aanbevelingen geven voor nader onderzoek in de toekomst om de gangbare theoriën verder te kunnen detailleren..
2. De geografie van het Nabije Oosten Als we kijken naar de hoogtekaart van het gebied (zie afbeelding 1 rechts) dan valt op dat in het Noorden Klein-Azië en Armenië worden gedomineerd door gebergten zoals de Taurus, die worden doorsneden door een aantal rivieren. De oorsprong en bovenloop van de 1
Euphraat en Tigris bevinden zich in Armenië. In het middel- tot hooggebergte komen een aantal zeer hoge toppen voor zoals de berg Ararat (5165 meter)1. Het bergachtige gebied strekt zich in oostwaartse richting verder uit richting het huidige Irak en Iran. Er bevinden zich een aantal zeer grote, nogal geïsoleerde meren. Het is een gebied van vulkanische oorsprong en derhalve zijn de dalen voldoende vruchtbaar en geschikt voor bewoning. Meer zuidwaarts komen de Euphraat en Tigris uit het gebergte in een veel vlakker plateau terecht, waar ze meanderend uiteindelijk in elkaar uitmonden in een grote delta bij de Perzische Golf. Het tweestromenland fungeert als gebied met belangrijke handelsroutes vanuit de Perzische Golf naar Klein-Azië en het Zwarte Zee gebied. Het vlakke landschap maakt deel uit van de zogenoemde vruchtbare halve maan (zie afbeelding 1 links). Deze zône heeft jaarlijks nog
afb. 1 Geografie van het Nabije Oosten; links de vruchtbare halve maan, rechts een hoogtekaart van het gebied
minstens 250 millimeter regen, wordt bevloeid door rivierwater van de Euphraat en Tigris en is daardoor zeer geschikt als landbouwgebied en bijbehorende bewoning. Hier wonen derhalve sedentaire volkeren, die zich bezighouden met landbouw en ook transhumance volkeren, die zich in de overgangsgebieden naar de gebergten en woestijnen bezighouden met het hoeden van schapen en geiten. In Westelijke richting strekt de vruchtbare halve maan zich uit naar de Levant en loopt langs de kust van de Middellandse Zee zuidwaarts door tot aan de Sinaï-woestijn. Tenslotte is er ten zuiden van het vruchtbare halve maan een groot woestijngebied, dat zich verder zuidwaarts uitstrekt naar Arabië. Dit gebied is zeer droog, afgezien van enkele oasen, en dunbevolkt door nomadische stammen met kamelen, die handelskaravanen vormen tussen de gebieden rond de Perzische Golf en de Middellandse Zee.
1
Isaac 1990, 9-14. Isaac geeft een gedetailleerder geografisch beeld van de regio, dat ik hier kort heb samengevat.
2
3. Romeinse campagnes in het Nabije Oosten Rufius Festus geeft in zijn Breviarium de volgende samenvatting van de gebeurtenissen in het Nabije Oosten in de tweede eeuw na Chr.: ‘Eindelijk onder het principaat van Trajanus werd de kroon afgenomen van de koning van Armenia Major, en door Trajanus werden Armenië, Mesopotamië, Assyrië en Arabië provincies gemaakt en de Oostelijke frontier vastgesteld op de oevers van de Tigris. Maar Hadrianus, die Trajanus opvolgde, jaloers vanwege Trajanus’ glorie, gaf Armenië, Mesopotamië en Assyrië vrijwillig op en wenste de Euphraat als grens tussen het Perzen en de Romeinen. Maar daarna onder de twee Antoninen, Marcus en Verus en ook Severus, Pertinax en andere Romeinse keizers, die met verschillend succes tegen de Perzen vochten, werd Mesopotamië viermaal verloren en viermaal herwonnen.’2 Om een idee te krijgen van de redenen om van Noord-Mesopotamië een Romeinse provincie te maken, is het belangrijk een goed historisch beeld op te bouwen van de gebeurtenissen in de regio. Het gebied vormde eigenlijk de overgang tussen het Romeinse Rijk, geprovincialiseerd in Klein-Azië en de Levant, en het Parthische Rijk, een verzameling koninkrijken dat de hegemonie voerde over Assyrië, Medië en verder oostwaarts tot aan India. De focus ligt hierna daarom vooral op de geografische gebieden die we in de regel aanduiden als Armenië, Mesopotamië en Babylonië. Vanuit het Romeinse perspectief gezien is Syrië daarbij belangrijk als uitvalsbasis. Vooral de relaties tussen Romeinen en Parthen staan hierin centraal. Isaac signaleert het probleem dat er weinig historische bronnen zijn die in detail iets zeggen over deze relaties. Bijna alle literaire bronnen die zijn overgeleverd zijn Romeins en dat leidt tot een eenzijdig en subjectief beeld. Isaac haalt Tacitus en Cassius Dio aan, die vermeldden dat de uitlatingen van Parthische koningen zich structureel richtten op het terugvorderen van de gebieden die aan het Perzische Rijk toebehoorde in de preHellenistische periode3. Maar of dit diplomatieke uitlatingen zijn of oorlogstaal blijft onduidelijk. Of de Romeinen de Parthen ook werkelijk als vijand zagen blijft derhalve ook onduidelijk. Strabo beschouwde bijvoorbeeld het Parthische Rijk weliswaar als machtig doch virtueel behorend tot het Romeinse Rijk4. Hoe de Romeinen echter tegen hun eigen Rijk aankeken en de volkeren die er woonden is verder onderwerp van hoofdstuk 4. 2
Miller 1993, 99. Genoemde literaire werk is vermoedelijk geschreven rond 360 na Chr. Isaac 1990, 21 4 Strabo VI 4.2 3
3
Aan het einde van de eerste eeuw voor Christus kregen Romeinen en Parthen pas echt met elkaar te maken. Bij de consolidatie van veroverde gebieden in het Nabije Oosten onder Augustus was er voor het eerst serieus sprake van directe onderhandelingen. Augustus ontmoette de Parthische koning en voorkwam met een overeenkomst een directe confrontatie tussen beide rijken. Maar Armenië was en bleef voortdurend onderwerp van machtsstrijd. Volgens Sartre wilde zowel Rome als Parthië er een cliëntstaat hebben5. In de eerste helft van de 1e eeuw na Chr. kwam het daarom tot conflicten over en weer. In reaktie op het door de Parthen installeren van de broer van de Parthische koning op de troon van Armenië werd Corbulo in 54 al door Nero belast met het voorbereiden en uitvoeren van een campagne waarbij alle legioenen van Syrië betrokken waren.
afb. 2 Situatie in het Nabije Oosten voor de campagne van Trajanus. Grijs is het door Romeinen geprovincialiseerde gebied, gearceerd is het cliënt-gebied.
4
Het eindresultaat was dat er na jaren van onderlinge strijd uiteindelijk in 64 een Romeinsgezinde troonopvolger kwam in Armenië en er een garnizoen gestationeerd werd. Corbulo dreigde de Parthen alsnog om Mesopotamië te bezetten, maar vanwege het definitieve bestand deed hij dat niet6. De situatie van vóór 54 was volledig hersteld, zonder dat één van beide partijen er iets bij gewonnen had. Romeinse schrijvers als Strabo, Cassius Dio en Pausanias waren daarom nogal kritisch ten aanzien van veroveringsoorlogen en gaven aan dat uitbreiding van de bezetting weliswaar nodig was en prestigieus, maar selectief moest worden gedaan en alleen naar rendabele gebieden, die geciviliseerd waren of konden worden. Isaac concludeert dat ze geen van allen meenden dat deze veroveringen uit defensief oogpunt waren begonnen7. Decennialang bleef de situatie min of meer rustig en stabiel tussen Romeinen en Parthen, er was blijkbaar voor beide Rijken onvoldoende aanleiding om gebied van de ander te annexeren. Aan het begin van de tweede eeuw echter ontstond er een hernieuwd conflict over Armenië, dit maal onder Trajanus. Omdat de gebeurtenissen die hierop volgden meer concreet leidden tot de vorming van de provincie Mesopotamië heb ik ervoor gekozen de campagnes van Trajanus, Verus en Severus in meer detail te beschrijven in de volgende paragrafen. 3.1.
Trajanus
In de herfst van 113 zette Chosroes, de koning van Parthië, zonder inmenging van Rome Parthamasiris op de troon van Armenië8. Hij verwachtte wellicht weinig weerstand omdat Trajanus al 60 was en ook geen opvolger had. Maar hij vergiste zich. Trajanus greep de kans aan om oorlog te beginnen. Cassius Dio verwoort het als volgt: ‘Vervolgens begon hij een campagne tegen de Armeniërs en de Parthen onder het voorwendsel dat de Armeense koning zijn kroon niet van Trajanus, maar van de Parthische koning had gekregen, maar zijn werkelijk reden was de hang naar roem.’9 In het begin van 114 maakte Trajanus vanuit Antiochië zijn opmars naar Armenië. Er was weinig tegenstand en het had meer iets van een triomftocht. Een Parthische delegatie probeerde onderweg om hem te bewegen de nieuwe Armeense koning te erkennen, maar Trajanus weigerde. Bij Elegeia was er dan eindelijk de ontmoeting met Parthamasiris, die gedwongen werd zijn kroon neer te leggen. Lepper gaat ervan uit dat de rest van 114 werd gebruikt om voorbereidingen te treffen Armenië als 5
Sartre 2005, 67 e.v. Isaac 1990, 28-30 7 Isaac 1990, 26 8 Lepper 1948, 205 e.v. 9 Cassius Dio 68.17 6
5
keizerlijke provincie in te richten, omringt door client-koninkrijken. Uit inscripties blijkt dat er een gouverneur en een procurator werden aangesteld. Bovendien zijn er aanwijzingen dat er Romeinse bouwactiviteiten zijn geweest in Artaxata, de hoofdstad van Armenië10. Eind 114 was er voor Trajanus voldoende stabiliteit om zuidwaarts te trekken Mesopotamië in. Nisibis werd na een korte strijd ingenomen en ook Singara. Alleen Abgarus van Edessa raakte geïsoleerd in zijn koninkrijk Osrhoene en besloot vriendschappelijke banden aan te gaan met Trajanus. Trajanus accepteerde en ter ere daarvan organiseerde Abgarus een banket. Volgens Cassius Dio liet Abgarus zijn beeldschone zoon op barbaarse wijze voor Trajanus dansen, omdat hij wist wat de persoonlijke smaak van Trajanus was11. Aan het eind van 115 was Noord-Mesopotamië veiliggesteld en geschikt voor verdere provinciale organisatie. Er was nu sprake van bezet gebied dat zich uitstrekte van Syrië via Mesopotamië naar Armenië. Getuige een mijlpaal werd er korte tijd later gestart met de aanleg van een weg in Mesopotamië bij Singara in de richting van Nisibis12. Trajanus reisde terug naar Antiochië, waar hij in de winter van 115/116 getuige was van zware aardbevingen en zich ternauwernood in veiligheid kon brengen. Na de winter begon de tweede campagne, want Chosroes was nog niet verslagen en de veroverde gebieden nog niet duurzaam veroverd. Begin 116 stak Trajanus de Tigris over met behulp van boten, die hij in de bosrijke omgeving van Nisibis had laten maken. De Parthische troepen trokken zich daarop verder terug oostwaarts en Trajanus nam het gebied van Adiabene in behorende tot Assyrië. Hier liggen de plaatsen Arbela en Gaugamela, waar Alexander de Grote de Perzische koning Darius versloeg. Trajanus liet een garnizoen achter om Adiabene veilig te stellen, mogelijk met het doel er ook een provincie te maken. Hij stak weer terug over de Tigris en trok in zuidelijke richting tot aan Seleucia, dat werd ingenomen. Ctesiphon werd daarna ingenomen, het winterkwartier van de Parthische koning Chosroes. Die was verder teruggetrokken oostwaarts en begon daar zijn troepen en reserves opnieuw te organiseren. Ongehinderd reisde Trajanus verder naar de Perzische Golf en bij het zien vertrekken van een schip verzuchtte hij volgens Cassius Dio: ‘Ik zou zeker overgestoken zijn naar India, als ik jonger was geweest’. Hij keerde echter terug en reisde naar Babylon, waar hij in de herfst van 116 een kampement opsloeg en pauzeerde, wellicht in de veronderstelling dat alles onder controle was. Maar de Parthische troepen waren ondertussen herenigd en
10
Miller 1993, 101 Cassius Dio 68.21 12 Miller 1993, 101 11
6
vielen Armenië en Mesopotamië wederom in om de her en der gestationeerde garnizoenen uit te schakelen. Ook dreigde er in Seleucia een opstand, die kon overslaan naar Babylonië en dat was voor Trajanus een directe persoonlijke dreiging. Op alle fronten konden de Romeinse troepen de aanvallen behoorlijk weerstaan en de rust keerde tijdelijk terug. Trajanus greep de gelegenheid aan om de zoon van Chosroes, Parthamaspates, die Romeinsgezind was, op de troon te zetten in een ceremoniële plechtigheid in Ctesiphon. Op de terugtocht werd het opstandige Hatra aangedaan, een plaats op een belangrijke karavaanroute. Probleem met Hatra is dat er in de omgeving geen bevoorradingsmogelijkheden zijn, want het ligt in een kleine oase in leeg woestijnachtig landschap. Dat maakt een grootschalige belegering moeizaam en hoewel een deel van de stadsmuur werd verwoest slaagde Trajanus er niet in Hatra in te nemen. Hij was genoodzaakt op te geven en reisde uiteindelijk verzwakt terug naar Antiochië. Er werden nog voorbereidingen getroffen om een volgende campagne naar Mesopotamië te starten, maar Trajanus was ziek en reisde terug naar Italië en liet Hadrianus als gouverneur en commandant van de legioenen in Syrië achter. Trajanus stierf echter vrij snel daarna en had vlak voor zijn dood Hadrianus als opvolger aangewezen. Die verklaarde terstond dat hij alle veroverde gebieden opgaf: ‘Hij liet alle gebieden voorbij de Euphraat en Tigris achter, daarmee het voorbeeld volgend, zoals hij zelf zei, van Cato, die de Macedoniërs de vrijheid verklaarde omdat hij ze niet kon beschermen.13’ Isaac beweert dat de implicatie hiervan tweeledig is, namelijk dat Trajanus’ veroveringen effectief al verloren waren op het moment van zijn dood en ook dat Hadrianus het zich niet kon veroorloven ze terug te winnen. Er waren op diverse plaatsen in het Rijk onlusten ontstaan waar legers voor nodig waren. Oorlog voeren tegen de Parthen was nu te kostbaar14. De eerste campagne van Trajanus kan mijns inziens worden gezien als een politiekmilitaire reactie op de Parthische provocatie. Om de Parthen duidelijk te maken dat Armenië tot de Romeinse bufferzône met cliëntstaten gerekend moest worden werd dit gebied bezet en tot provincie gemaakt. Om Armenië echt veilig te stellen moesten de Parthen echter verder worden teruggedrongen door in eerste instantie outposts15 te installeren in NoordMesopotamië. Daarom was Mesopotamië een logisch vervolg om de Parthen verder terug te dringen. Het is mogelijk dat de relatief makkelijke verovering aanleiding was om ook hier een provincie te maken. Noord-Mesopotamië was immers een vruchtbaar gebied met goede 13
Historia Augusta Hadrianus, 5.2-5.4 Isaac 1990, 25 15 Een outpost wordt gezien als een gedetacheerde legereenheid, die vanuit een legerbasis in vijandelijk gebied probeert de vijand op eigen grondgebied tegen te houden en te controleren. 14
7
handelsmogelijkheden en dus rendabel te maken. Ook in Assyrië lijkt de aanpak met outposts aan te sluiten bij de overigens schaarse vermeldingen van de historische gebeurtenissen. Lepper gaat in op de motieven van de tweede campagne16. Hij gelooft niet dat Trajanus Chosroes echt wilde uitschakelen. Hij zou hem anders in Medië achterna gegaan zijn of in die richting de bewegingen van de Parthen gevolgd hebben. Daarentegen reisde Trajanus ontspannen af naar de Perzische Golf en naar Babylon en is er niets dat erop wijst dat hij daar dezelfde intentie had als in Armenië en Mesopotamië. Babylon ligt in geklemd tussen de moeilijk toegankelijke Arabische woestijn en het Iraanse gebergte en volgens Lepper niet duurzaam en rendabel verdedigbaar. Het is mogelijk dat door het terugtrekken van Chosroes en het aanvankelijk makkelijk binnentrekken van het leger in Babylonië andere doelen bereikbaar waren geworden, zoals het verder controleren van de handel met India of de enorme symbolische waarde van het veroveren van Babylon en Mesena zoals Alexander ook had gedaan. Er was namelijk een Alexander-hype aan de gang in de tijd van Trajanus, mogelijk door hemzelf aangewakkerd. Gezien het feit dat na de verovering van Armenië al de titel Optimus al werd verleend en na de verovering van Mesopotamië al de titel Parthicus lijkt erop te wijzen dat hier vooropgestelde doelen werden behaald en dat de tweede campagne pas in de winter van 115/116 is bedacht. Een zeer originele benadering haalt Lepper nog aan met het oordeel van ene Dr. Witts, een arts uit Oxford17. Die oppert de mogelijkheid, na bestudering van Cassius Dio, dat Trajanus aan hoge bloeddruk leed, aderverkalking en mogelijk een kleine beroerte had waardoor zijn persoonlijkheid veranderde en daarmee ook zijn militaire ambities nogal impulsief en grillig werden.
Kort samengevat:
16 17
•
Armenië werd veiliggesteld, er werd een gouverneur en procurator aangesteld
•
Osrhoene werd als client-koninkrijk erkent
•
Er startten Romeinse bouwactiviteiten in Armenië en Mesopotamië
•
Er was een veldtocht ondernomen waarbij Seleucia en Ctesiphon werden ingenomen
•
Maar uiteindelijk werden alle veroverde gebieden na de dood van Trajanus opgegeven
Lepper 1948, 151 ev Lepper 1948, 191
8
3.2.
Marcus Aurelius en Lucius Verus18
De Parthische koning Vologaeses had gemerkt dat er in Rome een machtswisseling aan de gang was in 161. Antoninus Pius was overleden en opgevolgd door zowel Marcus Aurelius (39 jaar) en Lucius Verus (31 jaar). Vologaeses zag zijn kans schoon en gaf opdracht om Armenië binnen te vallen en om de cliënt-koning af te zetten, die er rond 140 door de Romeinen was geïnstalleerd. De Romeinse gouverneur van Cappadocië Marcus Sedatus Severianus reageerde door met een legioen het Armeense Eleigia aan te vallen, maar werd verslagen door de Parthen en pleegde daarop zelfmoord. De Parthen vielen daarop Cappadocië binnen. Vologaeses zelf stak vervolgens begin 162 de Euphraat over om Syrië binnen te vallen en het Oostelijk deel te bezetten. De gouverneur van Syrië vluchtte daarop en dat was aanleiding voor Rome om serieus in te grijpen. Van de regerende keizers werd onderling beslist dat Lucius Verus naar het Oosten zou gaan. Volgens Dio omdat Verus jonger en sterker was en militair meer bekwaam19. Maar de Historia Augusta meldt dat de werkelijke reden was dat Marcus Verus wegstuurde omdat diens immorele gedrag in Rome niet zulke goede pers haalde. Een reis naar de provincie kon hem tot bezinning brengen en hem als een echte keizer terugbrengen20. Er werd een speciale generale staf samengesteld om de benodigde militaire expertise op te krikken en in de zomer van 162 ging Verus op zijn gemak in de richting naar Syrië. Onderweg werd er flink gefeest, en gejaagd. Drie legioenen uit het Rijn-Donau gebied reisden vooruit. Pas een half jaar later nota bene kwam Verus eindelijk in Antiochië aan. Onderwijl waren de Oostelijke legers al behoorlijk versterkt en was de Parthische opmars opgehouden. Eén legioen werd toegevoegd aan de Syrische legioenen. Twee legioenen gingen onder leiding van Statius Priscus richting Armenië en waren daar zeer succesvol in 163. De Armeense hoofdstad Artaxata werd bestormd en veroverd en in 164 werd er een nieuwe hoofdstad Kainepolis gesticht. Daar werd uiteindelijk Caius Iulius Sohaemus als koning neergezet. De verovering van Armenië leverde Lucius Verus de titel Armeniacus op en ook Marcus nam deze titel later over. Het moge duidelijk zijn dat zij daar weinig zelf voor hadden gedaan. Verus verbleef onderwijl in de buurt van Antiochië en vermaakte zich met feestjes en zijn maîtresse Panthea. Hij ging na de Armeense verovering wel met de Parthische koning Vologaeses in onderhandeling over vredesbesprekingen, maar zonder succes. In de zomer van 164 ontstond er dan ook opnieuw
18
Cambridge Ancient History, 160-165; Ströbel 1994 Cassius Dio 71.1.3 20 Historia Augusta, Lucius Verus 5.8 19
9
een front, dit maal bij Sura waar de Romeinen de Parthen over de Euphraat teruggedrongen. Syrië en Armenië waren weer veiliggesteld. Tijdens de Armeense belegering van 161 hadden de Parthen ook Mannus, de proRomeinse vorst van Osrhoene, afgezet en er een eigen cliënt neergezet. Vanaf 165 werd de focus verlegd naar Mesopotamië om ook hier de situatie te herstellen. Osrhoene werd binnengevallen en Edessa veroverd op de Parthen. Mannus werd weer terug op de troon gezet. De opmars ging verder in Oostelijke richting en Nisibis werd veroverd en de Parthen tot over de Tigris teruggedrongen. Het Noordelijke deel van Mesopotamië was nu op de Parthen veroverd. Een legioen onder leiding van Caius Avidius Cassius trok ondertussen verder naar het zuiden langs de Euphraat om in een grote veldslag Dura-Europos te veroveren en te bezetten met een garnizoen. Hij stak daarna de Euphraat over, waar het belangrijkste leger van Vologaeses werd verslagen en de weg naar het Zuiden lag nu open. Kort samengevat veroverde Cassius daarna Seleucia en Ctesiphon en liet de steden plunderen. Vologaeses werd tot in Medië teruggedreven en de beide keizers namen daarop de titels Parthicus Maximus en Medicus aan. Er was echter geen sprake van dat al het gebied dat de Romeinen hadden veroverd ook bezet bleef. De legioenen trokken terug, er was immers een zware klap was toegebracht aan het Parthische Rijk, dat decennia nodig had om zijn zaakjes weer op te bouwen. Op zijn zachtst gezegd vervelend was het feit dat de legioenen in Babylonië de pest opliepen, die ze mee terugnamen naar Rome in 167 en aldaar een epidemie teweegbracht. Tot 165 is er dus sprake van het min of meer herstellen van de machtsverhoudingen tussen Romeinen en Parthen. Armenië, Osrhoene en Syrië werden weer veiliggesteld. De Parthen werden weliswaar teruggedrongen maar niet verslagen en er bleef dreiging bestaan. Daarom is het mijns inziens aannemelijk dat vanaf 165 de campagnes erop gericht waren om de Parthen een gevoelige klap toe te brengen en tot in Medië terug te dringen. Daarbij werden aanvankelijk tijdens de opmars in Noord-Mesopotamië en in Dura-Europos garnizoenen gestationeerd op strategisch gunstige plaatsen aan handelswegen. Deze outposts controleerden het omliggende gebied permanent en hielden de Parthen op afstand. De veldtocht van Cassius naar Ctesiphon lijkt vooral bedoeld te zijn geweest om de Parthen nog eens van de Romeinse hegemonie te doordringen en ze in het hart van hun rijk te raken, om zo voor een tijdje van hun dreiging af te zijn. De ongeremde vernielingen en plunderingen brachten veel buit op, voor de soldaten een vorm van bonus, en goed voor de staatskas. Net als bij Trajanus is er niets dat erop wijst dat de Romeinen gebieden als Zuid-Mesopotamië, Babylonië en Medië permanent wilde bezetten en provincialiseren.
10
Kort samengevat:
3.3.
•
Armenië en Syrië werden veiliggesteld
•
Osrhoene met Edessa werd weer een client-koninkrijk
•
Nisibis en Singara werden outposts met een garnizoen
•
Dura-Europos werd een outpost met een garnizoen
•
Er werd veel buit uit Seleucia en Ctesiphon meegenomen
•
Er brak een pestepidemie uit die Rome bereikte
Septimius Severus21 Het jaar 193 was een jaar waarin de strijd om het keizerschap in alle hevigheid
losbarstte. Na de moord op Commodus, zijn opvolger Pertinax en diens opvolger Didius Julianus, waren er drie gouverneurs, die met hulp van hun legers aanspraak maakten op de keizerstitel. Pescennius Niger met 4 legioenen in Syrië, Clodius Albinus met 3 legioenen in Brittanië, en Septimius Severus kreeg de steun van alle legioenen in het Rijn- en Donaugebied, maar liefst 16 in getal. Severus ging daarop heel tactisch een alliantie aan met Albinus, maakte hem Caesar en verzocht hem in Brittanië te blijven. Severus marcheerde met zijn legioenen naar Rome en werd door de Senaat erkend. Maar Pescennius Niger begon kort daarna zijn opmars naar Rome en vorderde tot voorbij Byzantium met zijn generaal Aemilianus en diverse legioenen. Severus vormde daarop drie nieuwe legioenen I, II, en III Parthicae. Birley leidt uit de Historia Augusta af, dat deze namen suggereren dat Severus van meet af aan van plan was om orde op zaken te stellen in het Oosten en dat daarbij Parthië het echte doelwit was. Na diverse confrontaties probeerde Niger het nog op een akkoordje te gooien en bood aan om het keizerschap te delen, maar Severus weigerde. Niger vluchtte uiteindelijk naar Antiochië en vervolgens in de richting van Parthië, maar hij werd achtervolgd en uitgeschakeld. Severus was daarna terughoudend om vergeldingsmaatregelen te nemen tegen senatoren en legers die Niger gesteund hadden. Clodius Albinus had ook nog veel steun in de senaat en die steun zou kunnen toenemen als Severus vijanden maakte in de senaat. Hij besloot daarom om de senatoren met rust te laten en om in elk geval lokale gouverneurs dan maar te vervangen door mensen uit zijn eigen aanhang. Syrië werd ook gesplitst in tweeën. Het noordelijke deel bleef een keizerlijke provincie met twee legioenen en
21
Birley 1971, 91 e.v.
11
het zuidelijke deel werd bestuurd door de legatus van het enige legioen aldaar. Omdat Antiochië Niger gesteund had, besloot Severus deze stad te degraderen en Laodicea tot provinciehoofdstad te maken. Andere steden werden door vergelijkbare maatregelen getroffen. Een deel van Nigers troepen was over de Euphraat gevlucht naar onder andere Nisibis in Mesopotamië. Een Parthische alliantie van Osrhoeni, Adiabeni en Arabieren namen de gelegenheid om in hun hoofdkwartier in Nisibis alle medestanders van Niger gevangen te nemen. Volgens eigen zeggen deden ze dat om Severus een dienst te bewijzen. Ze eisten vervolgens van Severus dat zij de regio mochten behouden als dank. Dat accepteerde Severus niet. Hij lanceerde als reaktie een campagne in Mesopotamië in 195. Na het oversteken van de Euphraat bij Zeugma, zette hij Abgarus van Edessa af en nam de stad in. Vervolgens reisde hij door naar Nisibis, waar hij zijn hoofdkwartier vestigde. Er waren geen confrontaties met de Parthen, die zich verder hadden teruggetrokken. De titels die hij evenwel aannam waren Arabicus en Adiabenicus, dat erop duidt dat hij wel wilde benadrukken een zekere overwinning geboekt te hebben. Vanuit Nisibis trok het leger in drie delen met elk een commandant zuidwaarts om het gebied verder te controleren en te zuiveren. Het veroverde deel van Mesopotamië claimde hij als Romeins gebied. Severus verklaarde volgens Dio: ‘een groot gebied aan het Rijk toegevoegd te hebben dat een bolwerk was ter bescherming van Syrië’22. Dio zelf was nogal sceptisch en zei: ‘Integendeel, het blijkt uit de feiten zelf dat deze verovering alleen maar een bron van voortdurende oorlogen was en ons veel aan uitgaven kostte. Want het brengt erg weinig op en kost vele sommen geld; en nu dat we de volkeren hebben bereikt die meer de buren zijn van de Meden en de Parthen dan van onszelf, zijn we voortdurend, zo zou je kunnen zeggen, andermans oorlogen aan het voeren’23. Na de verovering van Mesopotamië riep Severus zichzelf uit tot zoon van Marcus Aurelius en kort erna hernoemde hij zijn zoon Bassianus (pas 7 jaar oud), de latere keizer Carracalla, tot Marcus Aurelius Antoninus. Birley stelt dat hieruit blijkt dat Severus duidelijk wilde maken dat hij de enige keizer was, zijn zoon de ware troonopvolger en dat hij daarom met Albinus zou gaan afrekenen. Albinus had veel steun van senatoren, die hem probeerden over te halen naar Rome te komen en zich tot keizer uit te roepen, terwijl Severus in het Oosten was. Na twee jaar belegering werd eindelijk het opstandige Byzantium ingenomen door Severus’ troepen en grotendeels verwoest. Nu was
22 23
Cassius Dio 75.3.2 Cassius Dio 72.3.3
12
Severus even klaar met de zaken in het Nabije Oosten en hij reisde in 195 terug naar Rome. Mesopotamië werd achtergelaten met een minimale bezettingsmacht. De senaat nam een decreet aan waarin Albinus tot staatsvijand werd verklaard en Severus schakelde hem het daaropvolgende jaar uit bij Lugdunum. Severus lanceerde in 197 opnieuw een campagne, want de Parthen waren gedurende Severus’ afwezigheid in de regio wederom Mesopotamië binnengetrokken om Nisibis te belegeren. Laetus hield aldaar gelukkig stand met zijn garnizoen. Van de drie legioenen, I, II en III Parthica, bleef het IIe Parthica nu achter bij Rome en de andere twee reisden mee. Severus’ familie reisde ook mee en via Syrië werd direct overgestoken naar Mesopotamië en naar Nisibis, waar de Parthen zich snel terugtrokken. Er was geen gewapend conflict. Severus liet boten bouwen (net als Trajanus dat eerder had gedaan) en zakte de Euphraat af en vond Seleucia en Babylon verlaten. Hij viel vervolgens Ctesiphon aan op de dag dat het precies honderd jaar geleden was dat Trajanus hetzelfde had gedaan. De stad werd geplunderd, velen vermoord en volgens eigen zeggen honderdduizend gevangen genomen. Birley geeft in zijn conclusies aan dat het plunderen van Ctesiphon een hoop buit, en specifiek goud, opleverde dat de dreigende economische crisis in Rome tegen kon gaan. Bovendien kwam het toebrengen van een grote nederlaag aan de Parthen ook de veiligheid van de nieuwe provincie Mesopotamië ten goede24. De Parthische koning vluchtte, maar werd niet achtervolgd door de Romeinen en de stad werd ook niet bezet. Severus greep het moment aan om zijn oudste zoon uit te roepen tot Augustus en zijn jongste zoon tot Caesar en zichzelf uit te roepen tot Parthicus Maximus. Al met al een campagne dus met een zeer grote symbolische en politieke impact. Hierna leidde Severus de troepen weer noordwaarts, want hij had blijkbaar geen enkele intentie om Babylonië te bezetten. Volgens Dio: ‘..alsof het zijn enige doel was geweest om deze stad te plunderen, vertrok hij weer, ook omdat hij niet bekend was met het omliggende gebied en vanwege de dreiging van gebrek aan proviand. Hij ging daarom een andere route terug, omdat het hout en weidegrond op de heenreis waren uitgeput. Sommige soldaten gingen terug over land langs de Tigris en sommige in boten’25. Severus probeerde, net als Trajanus, op de terugweg Hatra in te nemen, maar tevergeefs. Na twee pogingen hield hij het voor gezien. Waarschijnlijk ontstond er toch een alliantie, want op munten uit Hatra is korte tijd nadien de aanduiding SC (Senato Consulto = Bij
24 25
Birley 1971, p286 Cassius Dio 76.9
13
decreet van de Senaat) te zien26. Ook het feit dat Hatra in 229 door de Perzen werd aangevallen geeft blijk van het feit dat Hatra aan Rome geallieerd was. Verdere maatregelen werden genomen om Mesopotamië veilig te stellen. Abgarus met zijn koninkrijk Osrhoene werd een enclave, gezien inscripties op een grenspaal en een later aangelegde weg vanaf de Euphraat ernaartoe27. Mesopotamië kreeg de voormalige prefect van Egypte ook hier als prefect uit de ridderstand als bestuurder. Er kwam dus geen gouverneur uit de senatoriale stand. Nisibis en Carrhae (buiten Abgarus’ invloed) kregen onder Severus de status van Colonia als ook waarschijnlijk Singara en Reshaina. De twee legioenen I en II Parthica werden in Mesopotamië gestationeerd bij Nisibis en Singara.
Kort samengevat:
26 27
•
Mesopotamië werd als Romeinse provincie uitgeroepen met een prefect aan het hoofd
•
Twee legioenen in het gebied ter verdediging, in Nisibis en Singara
•
Twee coloniae, wellicht direct al vier coloniae in het gebied
•
De enclave van Abgarus van Osrhoene erkend
•
Er was veel buitgemaakt, gunstig voor de lege staatskas
Sartre 2005, 345 Miller 1993, 125
14
4. Het Romeinse wereldbeeld en de vorming van provincies. Om de vorming van de provincie Mesopotamië beter te begrijpen is het goed om ook in te gaan op het beeld dat de Romeinen zelf hadden van hun Imperium en de betekenis van provincies daarin. Dat kan meer inzicht geven in de motivatie om gebied te bezetten en te provincialiseren. Het hedendaagse wereldbeeld wordt gedomineerd door een concreet en ruimtelijk inzichtelijk beeld van de aarde. Moderne grenzen zijn lijnen op de kaart, die grenzen markeren in administratie, wetgeving en belastingheffing. Dit beeld moet worden losgelaten als we ons willen verplaatsen in de Romeinse perceptie van ruimtelijke ordening en afstand. Begrippen als land en grens zijn veel minder bruikbaar vanwege een toenmalige beperkte kennis van de geografie van de bekende wereld. Veel belangrijker zijn volkeren, gekenmerkt
door
hun
cultuur
en
bewoningsgebied en de dynamiek die migratie of expansie van deze volkeren met zich meebrengt. De reconstructie van de kaart van Agrippa (afbeelding 3) uit het begin van de eerste eeuw geeft een beeld van de toenmalig bekende wereld en is gebaseerd op het idee van de Griekse Kosmologie. Eenvoudig gezegd ging men ervan uit dat de aarde een aaneengesloten landoppervlak had, omringt
afb. 3 Reconstructie kaart van Agrippa
door oceanen. De beschaafde wereld in het centrum werd in alle richtingen omsloten door een barbaarse periferie, die tot aan de oceanen reikte. Plinius zag en beschreef deze kaart in Rome. Hij vond dat de kaart werd opgevat als een proclamatie van een imperium zonder einde. In principe waren alle bekende volkeren per definitie onderworpen aan Rome28. Wat opvalt is dat er inderdaad geen grenzen op staan. Ook in de kosmografische lijst van Julius Honorius uit de 5e eeuw is er nog steeds geen enkele verwijzing naar het concept van een grens of grensgebied29. Het traditionele idee van een te verdedigende grens in de vorm van bij voorbeeld een fortenlinie wordt dan ook in moderne
28 29
Whittaker 2004, 144 e.v. Whittaker 1994, 15-16
15
literatuur inmiddels ter discussie gesteld30. Ook bergketens en rivieren vormen in deze optiek geen grens maar slechts een natuurlijke barriëre. Polybius was van mening dat de hele wereld tot het Romeinse Rijk behoorde en dat er van expansie en militaire triomf sprake kon zijn zolang niet de hele wereld bezet en georganiseerd was31. Een onbegrensd imperium dus. Daarbij ging het volgens hem om de overheersing van volkeren. Expansie is het onderwerpen van volkeren, niet van het bezetten van territorium. Om het centrale georganiseerde Romeinse kerngebied heen, wilde men liefst een zône waarin volkeren en stammen woonden, die het gezag van Rome accepteerden en daardoor geen bedreiging vormden. Vanaf Augustus werden verre onbekende gebieden als
afb. 4 Fragment Tabula Peutingeriana, met het gedeelte dat het Nabije oosten weergeeft. Antiochië is als grote stad getekend in het linkerdeel, de rivier rechts is de Euphraat
India dan ook als provincie beschouwd terwijl dat niet bezet was en er nauwelijks Romeinen kwamen. Deze informele provincies waren dus gebieden die de claim hadden gecontroleerd te worden, maar feitelijk niet bezet waren en niet administratief georganiseerd zoals een formele provincie binnen het kerngebied dat wel was. Een ander welbekend voorbeeld van de Romeinse perceptie van ruimte en tijd is de Tabula Peutingeriana (zie afbeelding 4). Deze meterslange kaart wordt beschouwd als een
30
Isaac 1990, 374 e.v. Isaac benadrukt vooral dat het idee van moderne oorlogsstrategie met b.v. voorwaarts verdedigen niet zomaar moet worden toegepast op situaties in de oudheid. Dat de aard en locatie van forten niet kan worden geinterpreteerd in termen van oorlogsstrategie en tactiek. 31 Whittaker 1994, 17 Whittaker verwijst hier met name naar Polybius 1.2.7 e.v. en naar 3.1.4 e.v.
16
oprolbaar reisdocument, waarop steden, legerplaatsen en wegen staan aangegeven met hun afstanden. De huidige kaart is vermoedelijk een vroeg-Middeleeuwse kopie van een tweede eeuwse Romeinse kaart. Het is goed mogelijk dat de basis voor een dergelijke kaart een eerder geschreven opsomming is van plaatsnamen en hun onderlinge afstanden. Van Engeland is een dergelijke lijst bekend onder de naam Itinerarium Antonini Augusti32. Je kunt ermee van A naar B komen, maar het zegt dus weinig over het landschap zelf. Romeinse organisatie van ruimte ging vooral uit van de aanleg van steden en wegen en hun onderlinge relatie en niet zozeer van afstand, territorium en geomorfologie. Wegen werden constant verlengd en uitgebreid in de richting van het ongeorganiseerde gebied en geschikt gemaakt voor efficiënt transport van legioenen en voor handel. Rivieren werden in die zin dus eigenlijk ook als ‘weg’ gezien. Severus had volgens Dio een beperkt idee van de geografie en het landschap van Mesopotamië, maar hij wist in elk geval van zijn voorgangers op welke manier hij langs de Euphraat bij Ctesiphon kon te komen. Ook op de Peutingerkaart zijn overigens geen grenzen aangegeven. Whittaker hamert erop dat als er al grenzen genoemd werden in inscripties, deze die administratief van aard waren en gerelateerd aan georganiseerde provincies. We komen daarmee op het punt dat duidelijk moet worden wat een Romeinse provincie eigenlijk voorstelt in de Romeinse tijd. Elton schetst de Romeinse provincie in de praktijk als een verzameling steden in een bepaald gebied, ressorterend onder een gezamenlijk bestuur en met voldoende militaire troepen ter bescherming33. Elke stad had een zeker bijbehorend omliggend verzorgingsgebied, waarover het de directe controle had. Dat werd mede gestimuleerd doordat voorname burgers land bezaten in de omgeving en zelf in de stad woonden en een bestuursfunctie vervulde. Een provincie als een verzameling georganiseerde steden impliceert dus dat een provincie ook geen aaneengesloten gebied behoefde te zijn. De provincie Syrië was onder Augustus niet aaneengesloten. Grenspalen waren dan ook uitsluitend nodig in die gevallen dat duidelijk moest worden aangegeven dat gebied behorend bij de ene stad overging naar aansluitend gebied behorend bij een andere stad. Van dergelijke grenspalen zijn genoeg voorbeelden bekend. Van grenspalen die een provincie markeren is er slechts een enkele en grenspalen die het Romeinse Rijk markeren zijn er al helemaal nooit gevonden34. 32
Whittaker 2004, 79 e.v. Een compleet overzicht is beschikbaar op http://www.btinternet.com/~britannica/iter.html 33 Elton 1996, 17 e.v. 34 Elton 1996, 19; Isaac 1990, 396
17
Een provincie in nieuw veroverd gebied had bij voorkeur een minimale Romeinse aanwezigheid. In de regel vestigde een gouverneur zich met zijn administratie in de belangrijkste stad van de provincie, tesamen met militaire troepen en handelaren. Allen waren aanvankelijk impopulair bij de lokale bevolking, omdat ze zich zo duidelijk onderscheidden van lokale bewoners. Een provincie was ervoor om de vrede en veiligheid in de regio te waarborgen, om belasting te innen en de legertroepen te onderhouden. In hoge mate waren provinciale bestuurders autonoom en hadden veel lokale macht, maar dienden direct aan de keizer verantwoording af te leggen. Legercommandanten legden verantwoording af aan de gouverneur van de provincie waarin ze gelegerd waren. Als een provincie uiteindelijk omringt werd door andere provincies werden legertroepen veelal naar de buitenste provincies verplaatst, om zo dichter bij de onbezette en minder stabiele ‘barbaarse’ gebieden gelegerd te zijn. Vanwege het groeperen van steden in provincies was reorganisatie van provincies ook relatief makkelijk. Severus kon bij voorbeeld Syrië snel opdelen in tweeën na het uitschakelen van Pescennius Niger. Belangrijk was dat er goed over gecommuniceerd werd en in de Romeinse tijd zelf was er ook al regelmatig onduidelijkheid over tot hoever de autoriteit van de gouverneur reikte. Proclamatie van de gewijzigde toewijzing van steden aan een provincie was derhalve belangrijk, eventueel fysiek verduidelijkt met het verplaatsen van militaire troepen en het vervangen van magistraten. Het formaliseren van een provincie ging dus gepaard met het vaststellen van de ertoe behorende steden of zelfs het stichten van steden, het instellen van een centraal provinciaal bestuur en het huisvesten en onderhouden van de voor de veiligheid benodigde militaire troepen. Om de lokale bevolking verder te romaniseren werd veelal land opnieuw ingericht en verpacht of verkocht en werd per perceel tribuut vastgesteld. Hierdoor werd een administratieve organisatie aan de bevolking opgelegd. Naast gebied dat formeel als provincie ingericht was en derhalve onder directe Romeinse controle stond, was er ook gebied dat indirect werd gecontroleerd door allianties aan te gaan met lokale heersers35. Het verschil tussen vriendschappelijke banden aangaan met een koning en de situatie dat sprake was van een cliënt-koning was soms zeer onduidelijk. De koning van Parthië Vologaeses bood in 69 nog 40000 ruiters aan Vespasianus aan om hem te helpen, iets wat een cliënt-koning ook gedaan zou kunnen hebben36. Maar vaak ging er een verovering vooraf aan het vormen van een cliëntschap, om zodoende duidelijk te maken wie in principe de heersende macht was. Na verovering werd het gebied dan onder voorwaarden
35 36
Elton 1996, 29 e.v. Elton 1996, 36
18
teruggegeven aan de voormalige leiders. Kinderen van lokale leiders werden onder Romeinse begeleiding geplaatst en soms naar Rome gestuurd voor hun opleiding en Romanisering. Soms werd tribuut opgelegd in de vorm het leveren van troepen of goederen. De Romeinen beschouwden het veroverde client-koninkrijk als behorend tot hun Rijk en soms ook tot provinciaal gebied. De administratieve en militaire impact voor Rome was bij deze cliëntconstructie gering en de opbrengst gunstig in de vorm van stabiliteit, hulptroepen en goederen. Het gebied Osrhoene in het noorden van Mesopotamië met Edessa als hoofdstad is daarvan een goed voorbeeld. Koning Abgarus behield zijn koninkrijk als een enclave in de provincie Mesopotamië onder Severus en nam genoegen met de aanwezigheid van een procurator in zijn stad.
5. De vorming van de provincie Mesopotamië In het licht van de geografie van het gebied, de reconstructie van de historische gebeurtenissen in de regio, en de Romeinse perceptie van ruimtelijke en administratieve inrichting, is het nu tijd om na te gaan welke factoren hebben meegespeeld om van Mesopotamië een provincie te maken onder Septimius Severus. Ten eerste belicht ik de rol van Romeins imperialisme en de Parthen als belangrijkste tegenstander in het gebied, ten tweede de handelsmogelijkheden van het gebied en controle daarover en ten derde de persoonlijke motieven van Septimius Severus.
Over Romeins imperialisme en de relatie met de Parthen Isaac stelt zich terecht kritisch op ten aanzien van het achterhalen van motieven voor oorlogvoering en strategie in de keizertijd37. Antieke literaire bronnen geven weinig inzicht in de aanleidingen en het proces van veroveringen en expansie. Meestal wordt heel kort als reden de zucht naar roem en eer genoemd of de wil om één of ander volk te onderwerpen. Er wordt echter nooit gediscussieerd in deze literatuur over politieke doelen, over de spreiding van legioenen, over de locaties en functies van forten. De neiging van onderzoekers om modernismen te introduceren in de vorm van hedendaagse oorlogsstrategiën moet volgens hem worden tegengegaan. Een senatoriale uitspraak in de trant van: ‘De keizer ging oorlogvoeren om de vijand te overwinnen en zijn gebied in te lijven’ is wellicht toch gewoon
37
Isaac 1990, 379 e.v.
19
een simpele en legitieme motivatie in een bepaalde politiek-militaire situatie38. We moeten niet vergeten dat over het algemeen gebeurtenissen het gevolg zijn van het handelen en van interactie van heel veel mensen (politici, generaals en uitvoerenden) en dat het achteraf makkelijker samenvatten en concluderen is als de gebeurtenissen eenmaal achter de rug zijn. Het is maar de vraag of de planmatige opzet van de leiders in werkelijkheid altijd uitgevoerd wordt zoals tevoren bedacht. Is het vooraf wel zo duidelijk welke doelen beide tegenstanders eigenlijk nastreven en wat zij daarover communiceren? De doelen kunnen tijdens en na de oorlog ook naar hartelust worden bijgesteld, al naar gelang het verloop en de afloop ervan. Isaac stelt verder dat het veelvuldig is voorgekomen dat oorlogen weliswaar vaak begonnen om een conflict uit te vechten, maar vervolgens uitmondden in een veroveringsoorlog, totdat men er genoeg van had39. Moderne onderzoekers neigen er soms toe om het defensieve aspect van het Romeinse militair beleid te overwaarderen, alsof het Romeinse Rijk voortdurend beschermd diende te worden tegen barbaarse invallen. Ook neigt men ertoe de expansiepolitiek teveel planmatig en systematisch op te vatten, alsof het Romeinse Rijk genoodzaakt was zich uit te breiden om de groeiende bevolking en economie te kunnen onderhouden. Van een planmatige imperialistische strategie is volgens Isaac geen sprake. Het was eerder opportunistisch. Rome expandeerde waar mogelijkheden zich aandienden, niet waar het expanderen moest. Het motief van oorlogvoering was zelden om een defensieve grens te bereiken. Territorium was alleen belangrijk als bron van inkomsten, als het gebied rendabel was40. De Parthen waren in veel opzichten een geduchte tegenstander, militair ontwikkeld en goed georganiseerd met een gecentraliseerd gezag. Het Parthische Rijk was een hiërarchie van lokale koningen, met één Parthische koning aan het hoofd. Gezien de steeds terugkerende conflicten over troonsopvolgingen van cliënt-koningen, lijkt het er sterk op dat beide rijken er wat aan gelegen was om aan de rand van hun georganiseerde gebied een bufferzône te hebben met heersers die hun steun aan één van beide partijen hadden uitgesproken, al dan niet gedwongen. Armenië werd door Augustus al geclaimed als provincie, maar nog niet bezet en slechts als een vazalkoninkrijk beschouwd. Latere keizers respecteerden die situatie, zolang er rust in de regio bleef. Romeinen stemden wel steeds in met de troonopvolging van de Armeense koning en aldus bleef het gebied buiten de invloedssfeer van de Parthen. Zowel bij
38
Isaac 1990, 377 Isaac 1990, 416 40 Isaac 1990, 416 39
20
Trajanus als bij Marcus en Verus was een conflict met de Parthen over de troonsbezetting in Armenië daarom een concrete aanleiding voor oorlogshandelingen. Ook speelde de heerschappij over het gebied van Osrhoene in het noorden van Mesopotamië steeds weer een belangrijke rol, waar de lokale dynastie ondanks aanvallen van beide kanten nogal hardnekkig bleef voortbestaan. Er is niets dat wijst in de richting van een daadwerkelijke grensovereenkomst tussen het Romeinse en Parthische Rijk41. De bufferzône tussen beide rijken moeten we daarom vooral zien in de vorm van de gebieden aangeduid als Armenië en Mesopotamië. Het zuidelijker gelegen Babylonië vormt in mindere mate een overgang, aangezien deze al van de Romeinse provincie Syrië is afgeschermd door het grote tussenliggende woestijngebied. Elton schetst het beeld van een bufferzône die eigenlijk loopt van de Zwarte Zee tot de Rode Zee42. Hij stelt dat de Griekse taal en een traditie van urbanisatie de volkeren van Mesopotamië, Syrië en Armenië cultureel verenigde. Er waren grote overeenkomsten, die ervoor zorgden dat er sprake was van uithuwelijking, gezamenlijke handel en landbouw. Daarom moeten we de Euphraat ook niet opvatten als een barrière, het was juist meer een transportmiddel en een communicatiemiddel tussen verwante bevolkingsgroepen aan weerszijden ervan. Vanaf de Flavische tijd was er in de provincie Syrië een structurele verbetering van de infrastructuur in de vorm van wegen en kanalen en een uitbreiding van de legermacht. Isaac concludeert dat er toen al een voldoende stabiele basis gecreeërd werd om te kunnen starten met expansie naar het Parthische Rijk43. Rome had volgens hem geen defensiepolitiek, maar greep expansiemogelijkheden aan daar waar ze zich aandienden en daarom werd de focus naar het Oosten verlegd, waar een grote gebiedsuitbreiding mogelijk was. Trajanus bewees dat het mogelijk was om langere tijd in het Oosten te verblijven en toch het rijk bestuurbaar te houden. Antiochië begon als een soort tweede hoofdstad te fungeren, en werd vanaf de tweede eeuw door vrijwel alle keizers bezocht. Maar het valt op dat in het Oosten de offensieve campagnes van Augustus, Nero, Trajanus, Verus en Severus telkens met tussenpozen van enkele decennia hebben plaatsgevonden met daartussen perioden van betrekkelijke stabiliteit en consolidatie. De expansiebehoefte was blijkbaar niet voortdurend aanwezig en doelgericht. Een voortdurend expanderend imperium put zichzelf ook uit. 41
Whittaker 1994, 49. Hij benadrukt wel dat het gebied archeologisch nog te slecht onderzocht is om hierover in materieële zin iets meer over te zeggen. 42 Elton 1996, 97. Hij heeft het over frontierzône in plaats van bufferzône, maar ik gebruik liever de laatste term, omdat frontier nogal neigt naar het idee van een verdedigbare grens met het doel deze vanuit imperialistische motieven steeds verder op te schuiven. Het is echter maar de vraag of dit werkelijk de opzet van de Romeinse politiek was. 43 Isaac 1990, 52.
21
Oorlogvoeren was een kostbare aangelegenheid en de legioenen moesten constant bevoorraad worden door het gebied waar ze doorheen trokken. Isaac schetst het beeld dat voor de legioenen imperialistische expansie lucratief was en een grote hoeveelheid buit kon worden gemaakt44. Severus liet de legioenen Ctesiphon en de omgeving plunderen. Cassius Dio beweert zelfs dat Severus niets anders bewerkstelligde aldaar en dat het erop leek alsof plundering het enige motief was om de stad te veroveren. Whittaker ziet een groot verschil tussen het westelijke en oostelijke deel van het Romeinse Rijk. Het westen was vooral nietgeurbaniseerd en de veroveringen aldaar waren vooral prestigieus, terwijl het oosten als zeer beschaafd, rijk en geurbaniseerd werd beschouwd. Dit was volgens hem de regio waar de veroveringen ook gemotiveerd werden door de groeiende behoefte aan exotische producten, economische vooruitgang en het aanvullen van de staatskas45. Het was niet voor niets dat Avidius Cassius en Septimius Severus de steden Ctesiphon en Seleucia lieten plunderen. Ordinair plunderen kon uiteindelijk een bijna uitgeputte veldtocht toch nog lucratief maken en laten voortduren. Oorlogsvoering was een goed middel voor soldaten en officieren om zowel in materieel als sociaal opzicht in status te stijgen. Het beste was nog een gebied zonder oorlogsvoering te annexeren, dan waren er zelfs geen verliezen. Het Parthische Rijk had in elk geval telkens decennia nodig om van de schade te herstellen in de perioden waarin er geen gewapend conflict was, maar verslagen waren zij niet. Gezien de vernielingen en plunderingen en het wederom terugtrekken richting Syrië en Mesopotamië lijkt het er niet op dat de Romeinen ook Babylonië, Mesena en Medië permanent wilden bezetten. Geografische kennis van verre en onbezette gebieden was schaars. Er is niets in literaire bronnen bekend over planmatige voorbereidingen van oorlog en bezetting van dergelijk gebied. Het vertrouwen op dubieuze lokale gidsen leidde er soms toe dat legioenen domweg verdwaalden en te weinig voorraden bij zich hadden om onbekend gebied te doorkruisen. Het kwam geregeld voor dat men op campagne ging zonder een volledig en concreet beeld van de lokale omstandigheden. Severus vertrok weer uit Ctesiphon, deels vanwege de onbekendheid met het gebied en deels vanwege gebrek aan bevoorradingsmogelijkheden. Isaac stelt, dat dit in honderd jaar tijd de derde keer was dat het gebied werd bezocht en blijkbaar was er nog steeds geen goed beeld van de regio. Dat pleit niet voor een strategie voor permanente bezetting van Parthisch gebied46.
44
Isaac 1990, 380 e.v. Whittaker 1994, 49 46 Isaac 1990, 416 45
22
Vanwege de steeds terugkerende militaire confrontaties in Armenië en Mesopotamië werden Romeinse garnizoenen in deze gebieden her en der semi-permanent gestationeerd. Het lijkt erop dat vooral vanaf de tijd van Lucius Verus een aantal steden al een Romeinse bezetting hadden, zoals Nisibis, maar dat het gebied verder nog weinig georganiseerd was. Er was nog niet echt van een formele provincie sprake. Met Severus start een periode waarin concreet infrastructuur werd aangelegd en het gebied met twee legioenen permanent beschermd. Het is aannemelijk dat Severus er een georganiseerde provincie van heeft gemaakt om definitief de Parthen buiten Mesopotamië te houden en zo een eventuele opmars naar Syrië of Armenië tegen te houden. In die zin zat er wellicht toch een kern van waarheid in de woorden van Severus: ‘een groot gebied aan het Rijk toegevoegd te hebben dat een bolwerk was ter bescherming van Syrië’. Die bescherming kan naast een militaire ook nog een andere reden hebben. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat Romeinse forten vaak bij rivieren werden gestationeerd vanwege de mogelijkheid tot massale bevoorrading vanuit een grote regio. Alleen op die manier is een groot permanent leger en een groeiende bevolking te onderhouden. Transport over water is zoals bekend praktisch en goedkoop. Whittaker haalt daarom nog een andere theorie aan over de motivaties van Severus om Mesopotamië veilig te stellen in de vorm van een provincie. Hij denkt dat de bovenloop van de Euphraat belangrijk was om grote graantransporten vanuit het Zwarte Zee gebied naar het Nabije Oosten te krijgen en in bijzonder de legioenen in Syrië47. Die transporten moesten worden veiliggesteld en dat kon het beste door het noorden van Mesopotamië onder permanente Romeinse bezetting en administratie te plaatsen. Naast de Parthen waren er natuurlijk nog andere bevolkingsgroepen in de aangegeven bufferzône. In de vruchtbare landbouwgebieden leefde de oorspronkelijke lokale sedentaire bevolking onder de heerschappij van hun koningen, al dan niet beïnvloed door Parthen of Romeinen. In gebieden die nauwelijks tot ontginning te brengen waren, zoals de zuidelijke woestijngebieden en de berggebieden in het oosten en noorden, leefden nomadische stammen buiten het gezag van de Parthen. Nomaden vielen uiteen in kameeldrijvers en in hoeders van schapen en geiten. De laatste waren genoodzaakt zich niet al te ver van water af te bewegen, terwijl de eersten grote afstanden konden afleggen. Tenslotte waren er nog groepen die zich min of meer met beide bezighielden. Nomaden waren niet dusdanig georganiseerd en met een ideologie uitgerust dat er agressie en expansie van te verwachten was.
47
Whittaker 1994, 100
23
Het ging hen meer om onderlinge samenwerking ten einde gezamenlijk in een marginale omgeving een bestaan op te bouwen. Er is sprake van een symbiotische relatie tussen nomaden en sedentaire landbouwgroepen. De nomaden van het Nabije Oosten zaten weliswaar ingeklemd tussen beide rijken, maar hadden van beiden weinig te duchten. Romeinen en Parthen waren er meer op gericht om volkeren met een sedentaire leefwijze te controleren. Nomaden vielen daarbuiten en hun gebied was niet door barriëres afgebakend. In die zin was de Arabische woestijn een open grensgebied tussen het Romeinse en Parthische Rijk48.
Over handelsmogelijkheden en het controleren ervan De staatskas profiteerde bij veroveringen niet alleen van de buitgemaakte goederen en edelmetalen. Als er vervolgens bezetting volgde en tol en belastingen konden worden geheven dat was dat een veel langduriger en voordeliger effect. Trajanus stelde direct invoerrechten in bij de Rode Zee havens nadat hij Arabia had veroverd. Dit om meteen een bron van inkomsten te genereren. Romeinse handelaren waren veelal eerder in onbezet gebied bekend door hun contacten met lokale elite. Een verovering kon hun positie ineens versterken waardoor de handel snel onder controle werd gesteld. Een mogelijke drijfveer voor expansie zou de noodzaak tot economische groei en het domineren van handelsroutes kunnen zijn. Het Nabije oosten werd vanaf Alexanders tijd gezien als een gebied met grote rijkdom en handelsmogelijkheden. India werd bijvoorbeeld beschouwd als een land waar de mensen zich te buiten gingen aan drank en feesten, waar onbekende wilde dieren leefden, waar goud en edelstenen voor het oprapen lagen49. En Indiërs zelf waren vooral goed als slaven. Tot de verbeelding sprekende verhalen wakkerden de interesse in de vraag naar exotische producten aan. In toenemende mate kwamen luxe importgoederen als bijvoorbeeld zijde, peper en rijst met name vanaf de Perzische Golf via Mesopotamië en de Rode Zee via Syrië het Mediterrane gebied binnen. Vooral vanaf de derde eeuw was de controle op de handel en de daarbijbehorende belastingen sterk gereguleerd door de Romeinen50. Er waren toen speciale douane-posten en handelaren moesten gebruik maken van officiële wegen. Belangrijke handelsposten waren Palmyra in Syrië, Hatra en Nisibis in Mesopotamië en Artaxata in Armenië.
48
Isaac 1998, 414 e.v Whittaker 2004, 144 e.v. 50 Elton 1996, 88 e.v. 49
24
Naast transport over zee en rivieren was transport met kamelen ook relatief goedkoop, en de kortste route over land van Zuid-Mesopotamië naar de Middellandse zeekust was die door de Arabische woestijn, aansluitend op Palmyra. Deze rijke en vroeg ontwikkelde stad, gelegen in een oase, was de belangrijkste pleisterplaats voor de karavanen die vanaf de Euphraat door de woestijn westwaarts trokken. Daarbij speelden de eerdergenoemde nomadische stammen een belangrijke rol. De status van Palmyra werd Rome snel duidelijk en in de eerste eeuw na Chr. werd er gewerkt aan infrastructuur om Palmyra te ontsluiten. Marcus Ulpius Trajanus, de gouverneur van Syrië en vader van de latere keizer Trajanus, legde rond 75 na Chr. de weg aan van Damascus via Palmyra naar Sura aan de Euphraat, een belangrijke oversteekplaats. Dit leverde een verbinding op van de Euphraat naar de Middellandse Zeekust. Om ook de handelswegen naar het Zuiden te laten aansluiten op belangrijke havens liet Keizer Trajanus zelf na de annexatie van Nabataea in 111 tot 115 na Chr. de weg aanleggen van Aelana aan de golf van Akkaba, langs Petra naar Bostra51. De verbinding tussen Bostra en Damascus tenslotte is volgens Sartre pas onder Marcus Aurelius en Lucius Verus aangelegd door het verlaten Leja plateau om lokale bandieten te kunnen weerstaan52. Volgens Isaac was de controle niet gericht op bezetting en verdediging van het hele gebied53. Door middel van wegen met militaire posten was er gerichte controle op de belangrijkste handelsroutes en de daarbij behorende voordelen van relatief snelle troepenverplaatsing en communicatie. Ook Whittaker vindt dat de lijn vanaf de Zwarte zee, langs de bovenloop van de Euphraat, langs de Via Nova Trajana, naar de Rode Zee, fungeerde als transportlijn, communicatielijn en uitvalsbasis voor militairen om het gebied naar beide kanten te controleren en zo nodig te bezetten. Maar het was geen fysieke grens, die het Romeinse Rijk afbakende54. Palmyra was een eigen economische en militaire macht en stationeerde ook troepen in Dura-Europos, om zo een groot gebied te controleren en te beveiligen, inclusief de oversteek over de Euphraat. Palmyrenen waren handelaren en gidsen en beveiligden karavanen tegen aanvallen van Skenitai, de woestijnnomaden55. De stad met het omliggende gebied was dus min of meer autonoom en had banden met zowel de Romeinen als de Parthen. Vanaf de 51
Sartre 2005, 139. Deze weg staat bekend als de Via Nova Traiana en archeologisch traceerbaar adhv mijlpalen. Overigens valt op dat in periode van toenemende militaire activiteit het aantal mijlpalen toenam. Blijkbaar waren in die periode wegen belangrijk als transportmiddel voor het leger en volgens Sarte ook als middel om propaganda te maken voor het volk en de legers zelf. 52 Sartre 2005, 141 53 Isaac 1998, 417 e.v 54 Whittaker 1990, 157
25
campagne van Lucius Verus was er permanent een Romeins garnizoen aanwezig in Palmyra en ook in Dura-Europos. Deze laatstgenoemde stad viel, naar Isaac aanneemt, ook onder Palmyrees gezag en bevatte Palmyrese boogschutters, ook na de inname in 165 door de Romeinen. Dura-Europos bewaakte de oever, de oversteek en het transport aan beide kanten56. Hatra tenslotte ligt op de handelsroute tussen de steden Seleucia en Ctesiphon in het Zuiden en Edessa, Singara en Nisibis in het Noorden. Het was ook een goede pleisterplaats voor karavaans met kamelen. Voor zover de gebeurtenissen historisch te reconstrueren zijn werd Hatra ondanks belegering niet ingenomen door Trajanus en ook niet door Severus maar was toch aan Rome geallieerd, zoals Sartre afleidt uit de latere muntslag uit Hatra. Het was waarschijnlijk daarmee de verste outpost in Mesopotamië in de Severische periode. Isaac’s conclusie is dat de Romeinse handelspolitiek er op gericht was eigenlijk alleen de belangrijke handelsplaatsen te controleren en eventueel te bezetten, maar niet het hele gebied van Mesopotamië of de Arabische woestijn57. Whittaker is kritisch ten aanzien van het belang van de handel. Hij stelt dat de investeringen in verre handel zoals van en naar India hoog waren, de afzetmarkt in het Romeinse Rijk niet heel groot en de vraag fluctuerend58. Handel met India en het verre oosten was risicovol en daarom beperkt. Er is weinig overtuigend bewijs dat handel de drijfveer was achter de vorming van provincies. Ook Isaac stelt zich de vraag in hoeverre de controle over handel meespeelde bij de besluitvorming van keizers over politieke en militaire strategie. Probleem is in elk geval het gebrek aan gegevens over de aard en mate van handel die uit het Oosten kwam59. Strabo zegt wel dat er een toename van Oosterse handel was vanuit Alexandrië na de inname van Egypte en dat er een toename in infrastructuur was in de 1e eeuw na Chr. in het Nabije Oosten, maar dat zegt nog weinig over de ontwikkelingen in de tweede eeuw en eventuele noodzaak tot verdere controle van de handel. Dat gedurende de Romeinse campagnes in de tweede eeuw belangrijke handelsplaatsen onder Romeinse controle kwamen, waaronder die in Noord-Mesopotamië als Edessa, Nisibis en Singara, is mogelijk meer opportunistisch, dan dat van meet af aan het doel was van die campagnes om de handel met verre volkeren te controleren en reguleren.
55
Elton 1996, 90 e.v. Isaac 1990, 147 e.v. 57 Isaac 1990, 152 58 Whittaker 2004, 168 59 Isaac 1998, 417 e.v. 56
26
Over persoonlijke motieven Septimius Severus was in 193 niet te enige troonpretendent en het was derhalve belangrijk om het keizerschap snel en ferm te legitimeren, om enig uitzicht te kunnen hebben op een lange regeringstermijn. Severus had, net als Albinus en Niger, de steun van legioenen en dat was uitermate belangrijk gebleken. Er was immers een machtsvacuüm ontstaan na de dood van Commodus en de eerste opvolging in de persoon van Pertinax duurde niet lang, aangezien deze door zijn eigen garde werd omgebracht. Degene die de legioenen het best wist te paaien door toezeggingen over uitbetaling en bonus had de meeste kans het keizerschap voor zich op te eisen. Dat geeft al aan dat steun van de legers essentieel was om het keizerschap te kunnen afdwingen. Didius Julianus slaagde erin de pretoriaanse garde en de senaat ervan te overtuigen dat hij de man was om het roer over te nemen, maar de legers in de provincie dachten daar anders over. Septimius Severus had verreweg de meeste legioenen achter zich weten te scharen en maakte zijn opmars naar Rome, waar de senaat uiteindelijk de steun aan Julianus liet vallen ten gunste van Severus. De vorming van drie nieuwe legioenen, I, II en III Parthicae, lijkt er sterk op te wijzen dat Severus strategie er direct daarna op gericht was om een militair succes te behalen in het Parthische gebied in het Nabije Oosten. Pescennius Niger, de gouverneur van Syrië, was hier een bedreiging geworden voor het keizerschap en gaf daarvoor dus een uitstekende gelegenheid. Het is aannemelijk dat de Parthen Niger steunden, wellicht door de garantie hem niet in de rug aan te vallen, gezien de snelle opmars van Niger met alle belangrijke legioenen in de richting van Byzantium. Na de uiteindelijke ondergang van Niger, de opmars van Severus naar Syrië en reorganisatie van deze provincie, startte Severus in 195 de werkelijke campagne tegen de Parthen. Volgens Dio vanwege de persoonlijke hang naar roem. Het is volgens Birley evenwel denkbaar dat hij na een jaar van burgeroorlog een politiek en militair succes kon gebruiken en dat een overwinning op een buitenlandse mogendheid zijn positie als enige keizer verder zou kunnen legitimeren. Clodius Albinus was immers nog steeds een troonpretendent om rekening mee te houden, aangezien hij door een groot deel van de senaat werd gesteund. Het zou verder ook de legioenen kunnen verenigen tegen een gezamenlijke vijand als de Parthen, die bovendien nogal verzwakt waren en min of meer in de nadagen van hun regime. Birley stelt verder dat Severus’ ervaring als legatus legionis van het legioen IV Scythica in Syrië, 15 jaar eerder, mogelijk meespeelde bij de gedachte om meer controle en stabiliteit in de regio te verkrijgen. Hij had tenslotte gezien dat defensie van Antiochië niet sterk was gezien de nabijheid van het onvoldoende gecontroleerde Mesopotamië.
27
Dio’s bewering dat Severus’ hang naar roem de motivatie voor zijn campagnes was moeten we naast politiek-militaire motieven toch ook zeker serieus nemen. Al eerder waren keizers van dergelijk motieven beticht. Bijvoorbeeld Claudius wilde Brittanië veroveren voor persoonlijke roem, ook al was volgens Strabo duidelijk dat er economisch en financieel niets te winnen viel. En gaande de Keizertijd was niet ongebruikelijk om opnieuw te veroveren, hetgeen een eerdere keizer of generaal al eerder met succes had veroverd. Het is natuurlijk bij uitstek een manier om als keizer in status te stijgen door je op één voetstuk te laten zetten met een zeer gewaardeerde imperialistische voorouder. In dat verband zouden we kunnen Severus’ campagne van 197 kunnen zien als een heruitgave van de campagne van Trajanus in 114. Opvallend zijn de overeenkomsten in taktiek als het bouwen van boten bij Nisibis, het afzakken naar Babylon en het aanvallen van Ctesiphon precies honderd jaar na dato. Net als bij Trajanus erfde ook Severus een Rijk dat zowel intern als aan de grenzen bedreigd werd en een nieuwe barbaarse agressor was in dat geval politiek en militair een uitkomst omdat het een einde kon maken aan interne verdeeldheid en spanningen. Naar analogie hiervan is het interessant dat Whittaker beweert dat Trajanus op zijn beurt Alexander als rolmodel nam en de ambitie had om India werkelijk te bezetten met een leger van 70000 man60. Schrijvers uit de tijd van Trajanus deden studies naar India en brachten nieuwe biografiën uit van Alexander. Er was kennelijk sprake van een Alexander-hype. Misschien probeerde Severus wel een soort van Trajanus-hype te creëren die goed was voor zijn populariteit, of een Antonijnen-hype. Na de verovering van Mesopotamië riep Severus zichzelf immers direkt uit tot zoon van Marcus Aurelius en hernoemde hij zijn zoon ook in de lijn van de Antonijnen. Dat maakt wederom duidelijk dat de akties in Mesopotamië niet los gezien moeten worden van het zich verbinden aan alom gewaardeerde voorgaande keizersfamilies.
60
Whittaker 2004, 163
28
6. Nadere onderzoeksmogelijkheden In het voorgaande hoofdstuk heb ik getracht duidelijk te maken dat de bezetting en provincialisering van Mesopotamië door Septimius Severus niet als een volgende logische stap moet worden gezien van een lang vooropgezet plan van Rome om te expanderen naar het Parthische Rijk. Ondanks tegenstrijdige visies van moderne onderzoekers is voor een dergelijke grote strategie te weinig bewijs gezien het verloop van de diverse campagnes in de tweede eeuw, resulterend in vooral plundering en vernietiging van steden in Babylonië. Het is mijns inziens wel aannemelijk dat de politiek van Rome erop gericht was een stabiele bufferzône te creëren aan de randen van het georganiseerde en geprovincialiseerde deel van het Romeinse gebied. In dit geval moest Syrië met de steeds belangrijker wordende hoofdstad Antiochië verder afgeschermd worden van het gebied dat onder directe controle van de Parthen stond. De bufferzône was aanvankelijk gewaarborgd door allianties met lokale heersers aan te gaan, maar doordat de Parthen bij gelegenheid trachtten hun invloed in deze zône te vergroten, leidde dit meer en meer tot de noodzaak om de Romeinse invloed uit te breiden en te versterken. Dit werd door Marcus Aurelius en Lucius Verus al gedaan door permanent meer legertroepen verder in Parthisch gebied te stationeren en te bevoorraden. Daartoe was het vervolgens zaak de belangrijkste steden in deze gebieden te controleren en dat gebeurde dan ook door provinciaal bestuur te installeren, coloniae uit te roepen en wegen aan te leggen om de infrastructuur te verbeteren. Het is aannemelijk dat Severus in Mesopotamië de laatste stappen heeft gezet om de Parthen definitief buiten Syrië te houden. Het vruchtbare gebied van Noord-Mesopotamië had bovendien de potentie veel burgers en soldaten langdurig te onderhouden. Dat ook belangrijke knooppunten op de handelsroute naar de Perzische Golf onder Romeins bestuur kwamen is waarschijnlijk extra motivatie geweest. Door controle op de handel werd de winstgevendheid van het gebied verder verhoogd. Kortom, Noord-Mesopotamië was een gebied dat rendabel veroverd en bezet kon worden en voor die verovering werd een concrete aanleiding gegeven door Parthische provocatie. Septimius Severus had bovendien een vergaande legitimatie van zijn keizerschap nodig, gezien het feit dat hij het moest afdwingen ten koste van zijn tegenstanders Clodius Albinus en Pescennius Niger. Er was hem veel aan gelegen de steun van de legers te verkrijgen en te behouden. Met nieuwe goedbetaalde legioenen die een succesvolle veroveringsoorlog konden voeren kon hij dat bewerkstelligen. Mijns inziens is aannemelijk dat Severus de gelegenheid die zich in Mesopotamië voordeed direct aangreep om middels een campagne duidelijk te
29
maken aan de senaat en het volk van Rome dat hij de onbetwiste keizer was, de legers achter zich had staan en dat hij in staat was gebied te veroveren en te provincialiseren. Daarbij gebruikte hij bewust en doelmatig de kennis en status van imperialistische voorouders als Trajanus en ook Marcus Aurelius en zette hij de lijn van hun verdiensten voort.
Voorgaande theorie is nogal gebaseerd op het eenzijdige beeld dat de Romeinse literaire werken toelaten. Daarom zou nieuw onderzoek in de toekomst bijvoorbeeld meer verdieping moeten geven van de Parthische kant van de zaak. Waarom wilden de Parthen zo graag hun invloed in Armenië en Mesopotamië laten gelden? Het antwoord op die vraag kan meer inzicht geven in de reden waarom de Romeinen telkens fel op de Parthische provocaties reageerden. Veel gebieden in Mesopotamië zijn archeologisch nog niet goed genoeg en niet volledig onderzocht. Mogelijk komt er in de toekomst meer epigrafie, artefacten en architectuur voor onderzoek beschikbaar. Daarbij is het belangrijk na te gaan hoe Romeinse sites zich hebben ontwikkeld in de tweede eeuw en hoe die passen in de provincialisering van Mesopotamië. En tenslotte is de rol en de status van het gebied van Osrhoene met Edessa als hoofdstad mij nog zeer onduidelijk gebleven. Het feit dat deze enclave bleef bestaan in de provincie Mesopotamië moet meer kunnen zeggen over de relatie tussen Romeinen, cliëntkoningen en Parthen. En wellicht dat meer inzicht in die onderlinge relaties in dat gebied meer duidelijkheid kan verschaffen over het belang van Mesopotamië als geheel.
30
7. Bronnenlijst Primaire bronnen: Cassius Dio, Boek 68: Trajanus Cassius Dio, Boek 71 en 72: Marcus Aurelius Cassius Dio, Boek 75, 76: Septimius Severus Historia Augusta, Hadrianus Historia Augusta, Lucius Verus Strabo, boek 6
Secundaire bronnen: A.R. Birley, Lives of the later Caesars, Penguin Classics London 1976 A.R. Birley, Septimius Severus The African emperor, London 1971 Cambridge Ancient History, 2e editie, Vol XI, The High Empire A.D. 70-192 ch.VII The Parthian War of L. Verus, Cambridge 2000 H. Elton, Frontiers of the Roman Empire, London 1996 B. Isaac, The Limits of Empire, Oxford 1990 B. Isaac, The Near East under roman rule, Brill 1998 F. Miller, The Roman Near East, Cambridge 1993 F.A. Lepper, Trajan’s Parthian war, Oxford 1948 M. Sartre, The Middle East under Rome, Cambridge 2005 K. Ströbel, Zeitgeschichte unter den Antoninen: Die Historiker des Partherkrieges des Lucius Verus, in: Aufstieg und Niedergang der Römischen Welt Teil II: Principat Band 34, Berlin 1994 C.R. Whittaker, Frontiers of the Roman Empire A Social and Economic Study, Baltimore 1994 C.R. Whittaker, Rome and it’s frontiers, London 2004
31