ser magazine juni 2011 - 51 e jaargang - nr.6
Werken maakt gelukkig Aad van Nes ziet in elke werkloze een kans
Het hoger onderwijs mag strenger Tweegesprek Yvonne van Rooy en Jet Bussemaker
Minister Henk Kamp:
‘Het kabinet wil een breed sociaal akkoord’
foto Christiaan Krouwels SERmagazine is een maandelijkse uitgave met nieuws en informatie over de SociaalEconomische Raad en de Stichting van
Nieuwe werkgelegenheid
de Arbeid. Een jaarabonnement is gratis. Opgave jaarabonnementen en adreswijzigingen via
[email protected] Redactie Jolanda Maas (hoofdredactie), Mariek de Valk, Berber Bijma en Corien Lambregtse (eindredactie) T (0)70 3499 648 F (0)70 3499 791 E
[email protected] Aan dit nummer werkten mee: Walter Baardemans, Felix de Fijter, Dirk Hol, Pieter-Paul Jansen, Dorine van Kesteren, Christiaan Krouwels, Albert Jan Maat, Aukje Nauta, Eddy Steenvoorden, Arjan Visser, Berend Vonk, Michèle de Waard. Redactieraad Nikolai Bloem, Tyche Riemens, Ivo Thomassen Ontwerp 2D3D Opmaak Riccardo van der Does, Michel Velgersdijk
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid droomt in dit SERmagazine van een nieuwe Gouden Eeuw voor de werknemer. Wie droomt niet graag met hem mee? De Gouden Eeuw is het gevolg van een krappe arbeidsmarkt. Wie veelgevraagd is, mag veel verlangen, en onder de druk van schaarste wordt alles vloeibaar. De werknemer die flexibiliteit verlangt, zal dat des te gemakkelijker incasseren naarmate meer werkgevers naar zijn of haar gunsten dingen. Het Nieuwe Werken, de wederkerige flexibiliteit tussen werkgever en werknemer waar de SER eerder voor pleitte, wordt dan in ieder geval een werknemersfeestje. Zal het echt zo lopen? Minister Kamp is er niet helemaal gerust op. In de economie van overmorgen wordt baanzekerheid ingeruild voor werkzekerheid. Maar die nieuwe werknemer moet het Nieuwe Werken dan ook qua kennis en vaardigheid in praktijk kunnen brengen. Werknemers die niet bijblijven, ook buiten de enge grenzen van hun huidige baan, zullen moeite hebben erbij te blijven. Bij-, na- en herscholing verliezen niets van hun urgentie. Daarom is een tweede onderwerp in dit nummer van ten minste evenveel betekenis. De SER adviseerde in razend tempo (binnen een maand, een nieuw record!) over het rapport van de commissieVeerman. Een kwalitatief sterker, beter gedifferentieerd hoger onderwijsstelsel legt mede de basis voor de nieuwe werkgelegenheid. Twee kroonleden van de SER, Jet Bussemaker en Yvonne van Rooy, beiden bestuurlijk actief binnen het hoger onderwijs, herinneren ons nog eens aan wat er op het spel staat. Een Gouden Eeuw voor werknemers en werkgevers kan niet gefundeerd worden op een rammelend onderwijssysteem. Universiteit en hbo vragen om liefde, aandacht en geld.
Productie SER huisdrukkerij Internet www.ser.nl
2
juni 2011 - nr.6
Alexander Rinnooy Kan Voorzitter Sociaal-Economische Raad
16 10
7 4 Arbeidsmarktmeester 4
Werkbemiddelaar Aad van Nes zoekt werkgevers die kwetsbare werklozen een kans willen geven. Daar heeft iedereen voordeel bij, is zijn stellige overtuiging.
Europese verschillen 7
Griekenland, Portugal en Ierland zijn de zorgenkinderen van Europa. Hoeveel verschil kan de eurozone verdragen? Hoeveel macht moet Brussel krijgen om in te kunnen grijpen bij problemen in een lidstaat? De SER belegde er een symposium over.
14 Strenger onderwijs 16
Het hoger onderwijs mag best strenger, vinden de kroonleden Jet Bussemaker en Yvonne van Rooy. Zij werkten mee aan het SER-advies voor hoger onderwijs, dat voor meer kwaliteit en differentiatie pleit.
Machtsverschuivingen 20
De economische machtsverhoudingen in de wereld verschuiven naar het Oosten. Wat betekent dat voor Nederland, hoe kan Nederland een aantrekkelijk handelsland blijven? De nieuwe adviesaanvraag van het kabinet stelt grote vragen aan de orde.
Minister met geduld 10
Een van de belangrijkste doelen van minister Henk Kamp (SZW) is een duurzame oudedagsvoorziening. Maar daar heeft hij de sociale partners bij nodig. Hij wacht geduldig af tot zij er samen uit zijn.
Jonge toptalenten 14
Jonge high potentials uit bedrijfsleven en overheid komen dit najaar voor de vierde keer bijeen voor het Future Leaders Event. Hun doel: duurzaamheid tot standaard maken.
Verder in dit nummer 9 Zeepkist: Albert Jan Maat, Twee werelden 19 Column: Aukje Nauta, Taaie onderhandelingen 22 SER Kort
sERmagazine
3
Arbeidsmarktmeester Aad van Nes
Werken maakt gelukkig Aad van Nes heeft na zijn pensionering een eigen bureau opgezet. Werken maakt gelukkig, is zijn devies. Dat geldt ook voor anderen: zijn missie is zo veel mogelijk mensen aan het werk te krijgen, desnoods ‘werkend wachten op werk’. Een dag op pad met de arbeidsmarktmeester. TEKST Eddy Steenvoorden FOTO Dirk Hol
4
juni 2011 - nr.6
achtergrond
Aad van Nes is te laat en ruikt naar cacao. Nog voordat hij gaat zitten, rolt het verhaal er al uit. Hij heeft zojuist een gesprek achter de rug met de baas van een cacaofabriek in Krimpen aan de IJssel. ‘Op een prachtige plek langs de rivier, heerlijk rustig. Ik zei meteen: deze plek lijkt me perfect om ex-verslaafden weer voorzichtig te laten deelnemen aan het arbeidsproces.’ Het gesprek liep lekker, de baas van de cacaofabriek reageerde volgens Van Nes enthousiast op zijn voorstel en de ontmoeting krijgt een vervolg.
‘Laat mensen werkend wachten op werk’ Tevreden haastte de arbeidsmarktmeester zich terug naar kantoor, hartje Rotterdam, op de vierde etage van het World Trade Center. Hier zit de volgende gesprekspartner al klaar: Cor Nieuwenhuijse, voormalig schooldirecteur in het agrarisch onderwijs, die een doortimmerd plan heeft voor een nieuwe vorm van praktijkleren. Hij zoekt bedrijven en onderwijsinstellingen die belangstelling zouden kunnen hebben voor zijn plan. Dat heeft nogal wat raakvlakken met de aanpak van de arbeidsmarktmeester: werkzoekenden zonder ervaring maar mét motivatie aan de slag helpen. Van Nes: ‘Bedrijven zijn star, bijna autistisch. Ze zoeken werknemers die helemaal niet bestaan: hoogopgeleid, veelzijdig, ervaren én goedkoop. Het wordt tijd dat men zich realiseert dat die eisen onmogelijk zijn.’ Zijn filosofie lijkt even simpel als onweerlegbaar: iedereen die wil werken, kan iets betekenen op de arbeidsmarkt. Een bedrijf hoeft alleen maar te ontdekken wat dat is, een werkzoekende hoeft alleen maar een kans te krijgen. Hij pakt z’n brillenkoker erbij en zaagt er denkbeeldig een stukje af met de rechterhand. ‘Ons huidige systeem reduceert werknemers tot louter arbeidsproductiviteit, maar ze betekenen veel meer. Hoe langer iemand bijvoorbeeld ergens werkt, hoe meer zijn vakmanschap groeit. Ontsla je hem of haar, dan raak je dat vakmanschap ook kwijt. Door de vergrijzing krijgen we straks een joekel van een vervangingsvraag. Ik zeg: gebruik de kennis die je in huis hebt voor het opleiden van nieuwe collega’s volgens het aloude gildesysteem! Daartoe probeer ik bedrijven te verleiden.’
En als het economisch minder gaat? Laat mensen ‘werkend wachten op werk’, is zijn devies. Zet bedrijven op, gebruik daarvoor geld dat je anders kwijt zou zijn aan uitkeringen. Haal werk uit lagelonenlanden, bijvoorbeeld door productieprocessen daar één fase eerder te laten stoppen. ‘Je kan de producten in die laatste fase afstemmen op specifieke wensen van klanten. Of het nou om auto’s gaat of om computers, het maakt niet uit. Zulke bedrijven kunnen rendabel zijn, weet ik uit eigen ervaring.’ Trots Aan ervaring geen gebrek. Van Nes deed zijn ideeën over wat hij noemt de ‘inclusieve economie’ op als directeur van het Rotterdamse gemeentereinigingsbedrijf Roteb. Hij vormde de Roteb om tot een verzameling kleinere bedrijfjes voor werklozen die volgens hem niet alleen een baan kregen, maar ook hun trots hervonden. ‘Werken maakt gelukkig. We zijn alleen al miljarden kwijt aan de volksgezondheid omdat zo veel mensen buiten het arbeidsproces staan.’ Half een, einde van het gesprek met Cor Nieuwenhuijse. De mannen schudden elkaar stevig de hand. Aad van Nes: ‘Je mag gebruikmaken van ons netwerk, maar vertel iedereen dan ook enthousiast over onze ideeën. Probeer nieuwe dingen uit en houd ons op de hoogte.’ Eilanden van hoop Tijd voor een lunch is er niet, de volgende afspraak wacht: een rederij in Werkendam. Aad van Nes springt in de
Wie is Aad van Nes? Aad van Nes (1949, Rotterdam) begon als elektricien en werkte daarna 23 jaar lang bij de luchtmacht. De laatste jaren als stafofficier. Hij volgde diverse opleidingen, studeerde organisatiekunde en bestuurskunde aan de Open Universiteit. In 1989 werd hij hoofd Interne Zaken Stadhuis Rotterdam. Hij bekleedde meerdere functies bij de gemeente Rotterdam en werd in 1999 directeur bij het gemeentereinigingsbedrijf Roteb. Na zijn pensioen begon hij Bureau Arbeidsmarktmeester. Noemt zich bemiddelaar en inspirator. Is gespecialiseerd in ‘leiderschap, kameraadschap en groepsprocessen’. Gelooft dat zijn ideeën over een ‘inclusieve economie’ de kloof tussen werkgevers en laagopgeleide werkzoekenden kan dichten.
sERmagazine
5
achtergrond
auto. Sinds hij begin dit jaar optrad in een reportage van KRO’s Brandpunt stroomden er uit het hele land een kleine vijfhonderd reacties binnen van gemeenten, onderwijsinstellingen en bedrijven. ‘Iedereen was razend enthousiast en wilde meer weten. We proberen nu groepjes mensen met elkaar in contact te brengen om te kijken of ze samen iets kunnen betekenen. Ik noem het eilanden van hoop.’ De arbeidsmarktmeester is de vleesgeworden man-meteen-missie. De Rotterdamse bestuurders en werkgeversorganisatie VNO-NCW maakten ruim twee jaar geleden budget vrij om Van Nes één dag per week als arbeidsmarktmeester te kunnen laten werken. In de praktijk zijn dat er inmiddels vaker zes. Die missie: werknemers en werkgevers in de regio Rotterdam bij elkaar brengen. Samen met DAAD, een bureau met een vergelijkbare doelstelling, hielp Bureau Arbeidsmarktmeester al zo’n 10.000 laagopgeleide Rotterdammers aan het werk. Inmiddels is de regio flink uitgedijd. Van Nes, nuchter: ‘Wat in Rotterdam kan, kan in het hele land.’
bereiken?’ Rederij Chr. Kornet & Zonen heeft zo’n 120 man personeel varen op dertien zeeschepen. De werknemers, vaak uit Polen en de Filipijnen, komen en gaan. Chris Kornet: ‘We willen personeel zelf kunnen opleiden en de aanwas garanderen. Daar willen we tijd in steken. Maar hoe doe je zoiets?’ Het gesprek gaat onder meer over hobbels en mogelijke oplossingen. Het onderhoud biedt Van Nes de mogelijkheid zijn ideeën over de inclusieve economie nog eens uiteen te zetten. Hij stelt voor – ‘ik denk gewoon maar even hardop’ – extra mensen mee te nemen die aan boord kunnen ontdekken of varen iets voor hen is. Mensen die nog niet productief zijn, maar die de rederij wel aan zich zou kunnen binden. Een opleiding-op-maat zou een tweede stap kunnen zijn. Hij geniet van zijn rol als inspirator en bemiddelaar. Natuurlijk kan de rederij gebruikmaken van de voorraad Rotterdamse werkzoekenden. ‘In een vijver met meer dan 30.000 vissen heb je sneller beet dan in een Werkendamse vijver.’
Aanwas garanderen In Werkendam komt hij direct na binnenkomst to the point. Tegen de drie broers Kornet: ‘Heren, wat willen we
‘Blijmaaksters’ Hij lijkt zelf blij te worden wanneer hij de reders vertelt over de door hem bedachte ‘blijmaaksters’ die in een Rotterdams verpleeghuis ouderen gezelschap houden. ‘Vrouwen met een enorm hart. Meer hebben ze ook niet nodig voor het werk dat ze doen. Je maakt gebruik van het talent dat ze hebben, maar het is ook mooi dat ze gemotiveerd raken om verder de zorg in te gaan.’ Half vier, einde gesprek. De gebroeders Kornet zeggen huiswerk te gaan maken, en op termijn willen ze graag een nieuwe afspraak. In de auto terug naar Rotterdam blikt de arbeidsmarktmeester content terug op de dag. ‘Maar ik hoop ook nog écht grote jongens aan de haak te slaan die samen een werkend-wachten-op-werk-bedrijf willen beginnen.’ De optimist is ervan overtuigd dat het gaat lukken. Dat het bedrijfsleven gaat inzien dat een ‘inclusieve economie’ rendabel is. Dat Nederland leuker wordt. En dat er aanstonds, op het laatste stukje snelweg naar Rotterdam, geen file zal staan. n
Aad van Nes: ‘We zijn alleen al miljarden kwijt aan de volksgezondheid omdat zo veel mensen buiten het arbeidsproces staan’
6
juni 2011 - nr.6
Symposium ‘Omgaan met verschillen in de eurozone’
Hoeveel intern verschil verdraagt Europa? Symposiumdeelnemers in debat
De stabiliteit van de euro is heel veel waard. Rijke Europese lidstaten springen bij om de euro in arme landen overeind te houden. Maar hoeveel verschil kan de Economische en Monetaire Unie intern verdragen? En in hoeverre zijn we bereid bevoegdheden over te dragen aan Europa? De SER hield er begin mei een symposium over: ‘Omgaan met verschillen in de eurozone’. tekst Walter Baardemans foto Dirk Hol
Griekenland, Portugal, Ierland: het zijn de zorgenkinderen van Europa. De grote financiële problemen in die landen maken duidelijk hoe groot de verschillen zijn tussen de economieën van de Europese lidstaten. Om die verschillen in de toekomst te beteugelen, werkt de Europese Commissie aan wetgevingsvoorstellen voor een scherper toezicht op de begrotingen van individuele lidstaten. Doel is de gezamenlijke Europese economie te versterken. Wie onvoldoende in de Europese financiële pas loopt, riskeert een boete. De EU acht strikter toezicht nodig, omdat financiële instabiliteit de positie van de euro onder druk zet. Maar daar is niet iedereen gelukkig mee. Een meerderheid in de Tweede Kamer en de vakbonden in Nederland vrezen dat Europa zich te veel bevoegdheden toe-eigent. Europa zou zich indirect te veel kunnen bemoeien met het loon- en arbeidsvoorwaardenbeleid en zou daarmee op de stoel van de sociale partners gaan zitten. De interne Europese verschillen en wetgevingsvoorstellen waren het onderwerp van het SER-symposium ‘Omgaan met verschillen in de eurozone.’
Roven en stelen De analyses over de oorzaken van de huidige situatie lopen tijdens het symposium uiteen. Econoom Lans Bovenberg:
sERmagazine
7
SER-meeting
‘Lonen zijn niet de oorzaak van de huidige problemen en ook niet de oplossing’ ‘Door gebrekkig toezicht konden gehaaide financiële markten jarenlang roven en stelen. Totdat het plots misging en de banken met overheidssubsidies overeind gehouden moesten worden.’ Wim Boonstra, chef-econoom Rabobank Nederland: ‘Zolang de versnipperde obligatiemarkten bestaan, blijft de euro kwetsbaar. Dat is het grootste probleem.’ Ondanks hun verschillende analyse zoeken beiden het in dezelfde oplossingsrichting: de financiële markten en de overheidsfinanciën van lidstaten hebben meer discipline nodig en moeten transparanter worden. Want de problemen binnen de eurozone doen Europa geen goed. Bovenberg: ‘Het schaadt de legitimiteit, want de Europese burgers betalen uiteindelijk de subsidies. Zij beschouwen Europa daardoor als onderdeel van het monsterverbond met de financiële instellingen.’ Ook Raymond Gradus, directeur van het Wetenschappelijk Instituut van het CDA, waarschuwt voor een afnemend draagvlak voor Europa. ‘Er is behoefte aan een duidelijke visie over hoe met verschillen binnen Europa om te gaan. Anders zal het politieke draagvlak voor Europa nog verder eroderen. Met name de economische schade zal dan enorm zijn.’ Bovenberg pleit voor een onafhankelijk toezichthouder, maar wil slechts een minimum aan bevoegdheden overdragen aan Europa. ‘Maak financiële instellingen meer risicodragend, dan corrigeren ze overheden vanzelf. Stop het afschuiven.’ Gradus meent daarentegen dat Europa juist via strengere wetgeving een belangrijke functie kan vervullen. ‘Wanneer landen zelf niet de discipline kunnen opbrengen, dan moet de gemeenschap de mogelijkheid hebben om te corrigeren of te hulp te schieten.’ Boonstra (Rabobank Nederland) denkt dat het nooit helemaal te voorkomen is dat een land in problemen komt. ‘Het gaat erom dat je via een centrale financiering van overheidstekorten gezamenlijk die problemen kunt opvangen.’
Regels Volgens Corien Wortmann, Europarlementariër voor het CDA, hecht het Europese Parlement aan een krachtig wetgevings-
8
juni 2011 - nr.6
pakket. Wortmann is hoofrapporteur en leider van het team van Europarlementariërs dat zich buigt over de nieuwe wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie voor de herziening van het Europees Stabiliteits- en Groeipact. ‘Er moet meer automatisme komen in het toepassen van regels. Het kan niet zo zijn dat lidstaten, zoals eerder gebeurde, zich even niet aan de regels houden. Als de Europese Commissie met een aanwijzing komt, mag de Europese Raad dat alleen veranderen met een gekwalificeerde meerderheid.’ De doelstellingen van het Stabiliteits- en Groeipact moeten worden vastgelegd in nationale wetgeving, vindt Wortmann. ‘Een stabiliteitsprogramma en het nationale hervormingspakket moeten worden goedgekeurd door de nationale parlementen, zodat die verantwoordelijkheid nemen. Het kan niet zo zijn dat lidstaten zich achteraf onttrekken aan begrotingsafspraken.’ Volgens haar is het ook belangrijk om de sociale partners daarbij te betrekken. Naast de monetaire poot moet volgens Wortmann de economische poot van Europa een impuls krijgen. Zij pleit ervoor om de concurrentiekracht van Europa, op de interne markt en als wereldspeler, te versterken. ‘De EU 2020-strategie is nog te veel papier. Die strategie moet integraal onderdeel vormen van het wetgevingspakket.’
Autonomie Maarten Keune, hoogleraar sociale zekerheid en arbeidsverhoudingen (UvA), waarschuwt ervoor om te veel bevoegd-
Het SER-symposium ‘Omgaan met verschillen in de eurozone’ vond plaats op 4 mei in het SER-gebouw in Den Haag. De centrale vraag was hoeveel en welke verschillen de eurozone kan verdragen, hoe de verschillen kunnen worden verkleind en welke implicaties dat zou kunnen hebben voor de verhouding tussen de EU en de lidstaten en voor de verhoudingen tussen overheden en sociale partners.
zeepkist
Twee werelden
Albert Jan Maat Voorzitter LTO Nederland
foto Christiaan Krouwels
heden in Brussel neer te leggen. Volgens hem kan Brussel daarmee in de toekomst mogelijk voorwaarden stellen aan de lonen om zo de overheidsfinanciën van lidstaten in het gareel te houden. ‘Lonen zijn echter niet de oorzaak van de huidige problemen en ook niet de oplossing. Bovendien behoort het tot de autonomie van sociale partners om lonen en arbeidsvoorwaarden uit te onderhandelen’, aldus Keune. Volgens Loes van Embden Andres (beleidsmedewerker VNO-NCW) willen de werkgevers de autonomie om te onderhandelen behouden. Toch vindt zij het meevallen met de Europese bemoeienis. ‘Europa houdt de lidstaten een spiegel voor. Het is aan elk land zelf om maatregelen te treffen, maar voor wie zijn huiswerk niet doet, neemt de druk toe. Dat is ook nodig voor de Europese concurrentiepositie.’ Henk van der Kolk (FNV) noemt de sterke focus op de loonkosten in de plannen ‘een zwaktebod’. Hij mist in de wetgevingsvoorstellen vernieuwing in de vorm van investeringen in productiviteit en innovatie en kondigt alvast aan dat de bonden hun autonomie op het gebied van loonkostenontwikkeling zullen bevechten. Daarmee bevestigt hij de conclusie die aan het eind van het symposium kan worden getrokken: er is meer financiële discipline nodig om in de toekomst problemen binnen de eurozone te voorkomen, maar de sociale partners willen nationaal de ruimte houden om te onderhandelen. n
Om de jaarlijkse oogst te verzorgen en binnen te halen, hebben boeren en tuinders zo’n 120.000 tijdelijke arbeidsplaatsen te vergeven. Op 2500 na werven ze die in Neder- land en andere EU-lidstaten. De rest wordt ingevuld door voornamelijk Roemenen, die hier graag vier weken tot drie maanden per jaar de handen uit de mouwen steken, op basis van een tijdelijke tewerkstellingsvergunning (TWV). Dat op deze manier het oogstwerk kan worden gedaan in de aardbeien, asperges, fruit en ook de boomkwekerij is bijzonder. Vooral omdat tegelijkertijd een half miljoen Nederlanders rustig thuis op de bank zit met een uitkering. Het is terecht dat minister Kamp (SZW) dat niet langer wil accepteren. Maar in zijn oplossing botsen de Haagse theorie en de ondernemerspraktijk. Kamp maakt het namelijk plotseling vrijwel onmogelijk om nog werkvergunningen voor Roemenen te krijgen. Daardoor zitten ondernemers midden in het seizoen met de handen in het haar: een deel van de oogst komt in gevaar en werklozen zitten zonder sancties op de bank. De goede volgorde is: eerst een harde sanctie voor iedereen die wel kan werken, maar geen oogstwerk wil doen. Dan kijken hoe het werkt en pas dan eventueel het huidige TWV- beleid aanpassen. Het gaat overigens om een periode van hooguit twee jaar. Vanaf 2014 hebben Roemenen namelijk geen werkvergunningen meer nodig. Doordat de minister de volgorde omdraait, moeten enkele honderden ondernemers het gelag betalen. Wat is ingezet met goede Haagse bedoelingen, is verworden tot een schadepost voor onze economie, frustratie voor ondernemers en weinig sociale actie. Kan de SER die kloof tussen werkvloer en Den Haag met gevraagd en ongevraagd advies dichten?
sERmagazine
9
tekst Michèle de Waard foto Dirk Hol
Henk Kamp, minister Sociale Zaken en Werkgelegenheid, oefent geduld
‘Het kabinet zet in op een breed sociaal akkoord’ 10
coverstory
Een van zijn belangrijkste doelen is dat de oudedagsvoorziening duurzaam wordt gemaakt. Maar daar heeft minister Henk Kamp (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) de sociale partners bij nodig. Want zij gaan over de aanvullende pensioenen en moeten het eerst samen eens worden. ‘Ik wacht geduldig af.’ Wat werken voor hem betekent? Henk Kamp hoeft niet lang na te denken. ‘Voor mij is werken iets natuurlijks’, zegt de liberale minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Werken is voor hem niet alleen een economische noodzaak. ‘Je verwerft er economische zelfstandigheid mee, zelfrespect en je helpt de samenleving op te bouwen.’ Bij het verwijt ‘dwangarbeid’ dat hem door sommigen voor de voeten wordt geworpen, omdat hij jonge gehandicapten aan het werk wil krijgen en hard wil optreden tegen mensen met een uitkering die weigeren aardbeien te plukken of bollen te pellen, kan hij zich niets voorstellen. ‘Ik denk ‘ach’ en ga gewoon door. Als er werk is en mensen kunnen werken, moeten ze hun best doen geen uitkering te krijgen. Anders moeten anderen extra veel belasting betalen om de werkweigeraars te onderhouden. Dat vind ik niet logisch.’ Toen minister Kamp met het kabinetRutte (VVD, CDA) en de gedogende PVV vorig najaar van start ging, had hij zich een paar doelen gesteld. ‘Wie kan werken, gaat werken’, ‘uitkeringen worden beperkt tot degenen die niet kunnen werken’ en ‘werken moet voor iedereen lonen’.
Zelf heeft hij van jongs af aan alle mogelijke baantjes gehad. Twaalf was Henricus Gregorius Jozeph Kamp toen zijn vader veel te vroeg aan een ziekte overleed en zijn veertigjarige moeder er met vier jonge kinderen alleen voorstond. In haar eentje zette ze het bedrijf in verpakkingen voort dat ze samen met haar man in Hengelo had opgebouwd. Zodra het mocht, stond haar oudste zoon Henk als middelbare scholier in zijn vrije tijd aan de benzinepomp in Enschede om een centje bij te verdienen. Nee, niet werken past niet in de vocabulaire van deze minister. En nee, een gevangene van de gedogende PVV voelt hij zich allerminst. ‘Er zijn in Nederland altijd verschillende partijen nodig om iets gedaan te krijgen. Ik heb juist de indruk
dat we in deze constructie eerder minder compromissen moesten sluiten dan meer. VVD, CDA en PVV staan bij veel onderwerpen dicht bij elkaar. We hebben een behoorlijk pakket afspraken kunnen maken.’ Niet over typische VVD-thema’s als kortere WW-duur of hervorming van het ontslagrecht?
‘Nee, maar wel over jonggehan dicapten en gedeeltelijk arbeids ongeschikten, die veel meer dan nu aangesproken worden op wat ze wel kunnen. En over de AOW, fraudebestrijding en ombuigingen bij de toeslag voor kinderopvang. Ook hebben we afspraken gemaakt over afslanking van het ministerie van SZW, de uitvoeringsorganisaties UWV en de Sociale Verzekeringsbank.’
Wie is Henk Kamp? Henk Kamp (1952) is geboren in Hengelo. Na een opleiding bij de Belastingdienst Utrecht werkte hij vanaf 1980 als inspecteur bij de Fiscale Inlichtingenen Opsporingsdienst (FIOD). Sinds 2010 is hij minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kabinet-Rutte. Daarvoor was hij bijna twee jaar actief als commissaris voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Kamp was in het kabinetBalkenende I minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. In de kabinetten-Balkenende II en III was hij minister van Defensie.
sERmagazine
11
‘Zodra het pensioenakkoord er is, kan mijn wetsvoorstel worden aangepast’ Wat wilt u naast deze bezuinigingen bereiken?
‘Het allerbelangrijkste is dat de oudedagsvoorziening duurzaam wordt gemaakt.’ Gaat dat lukken met de sociale partners?
‘De sociale partners gaan over de aanvullende pensioenen. Dat respecteer ik. Pensioenen zijn arbeidsvoorwaarden. Het is hun geld waarom het bij de aanvullende pensioenen draait en dat beheren zij zelf in de pensioenfondsen. Als minister heb ik wel een zekere betrokkenheid omdat de deelname aan de aanvullende pensioenen wettelijk verplicht is. 90 procent van de Nederlandse werknemers neemt deel aan pensioenfondsen. Daarmee is er een algemeen
belang mee gemoeid en daar waak ik over. Vorig jaar juni hebben werkgevers en werknemersorganisaties een principeakkoord bereikt. Ze waren de afgelopen maanden al een eind op dreef met de uitwerking ervan. Er was een extra complicatie vanwege onenigheid bij de werknemers, maar in de politiek is het ook wel eens moeilijk tussen kabinet en Kamer. Ik wacht geduldig af.’ U heeft al wel een eigen AOW-wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd.
‘In het regeerakkoord zijn enkele voorstellen opgenomen zoals verhoging van de leeftijd naar 66 jaar in 2020 en het beperken van de fiscale aftrekpost bij pensioensparen. Het wetsvoorstel ligt nu bij de
Henk Kamp: ‘Als er werk is en mensen kunnen werken, moeten ze hun best doen geen uitkering te krijgen’
12
juni 2011 - nr.6
Kamer, maar voor mij is een pensioenakkoord met de sociale partners onverminderd relevant. Zodra dat er is, kan het wetsvoorstel worden aangepast. Nee, niet alleen op details.’ Waarom is het zo lastig om eruit te komen?
‘Het probleem is de indexatie, de koppeling van de pensioenuitkering aan de loon- of prijsstijgingen. De pensioenfondsen hebben niet genoeg in kas om dit ook op langere termijn te garanderen. Maar als je niet indexeert, ben je jaarlijks het pensioen aan het verlagen. Dat wil niemand. Hoe vergroot je de kans dat pensioenfondsen in staat zijn de inflatiecorrectie ook uit te betalen?
coverstory
Beloof je zekerheid, dan hebben de fondsen grotere buffers nodig en kan er voorlopig niet geïndexeerd worden. Beloof je geen zekerheid, dan probeer je zo’n hoog rendement te halen dat indexatie mogelijk wordt. Hierover moet wel een beslissing worden genomen.’ De Raad van State vindt een verhoging van de leeftijd naar 66 niet ver genoeg gaan.
‘Ik ben het met de Raad van State eens dat er meer stappen moeten volgen. Daarom blijf ik in gesprek met de sociale partners of een verhoging naar 67 jaar dan wel een koppeling van de pensioenleeftijd aan de levensverwachting mogelijk is. Vorig jaar spraken werkgevers en vakbonden af de pensioenleeftijd te koppelen aan de levensverwachting en om de pensioenen mee te laten bewegen met de ontwikkelingen op de financiële markten. Beide vind ik verstandig.’ ‘Het betekent dat de AOW- en pensioenleeftijd in 2020 omhooggaat naar 66 jaar, in 2025 naar 67 jaar en op den duur naar 68 jaar. Dat levert een belangrijke bijdrage aan de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en stimuleert tevens om langer door te werken. Het kabinet zet daarom in op het bereiken van een breed sociaal akkoord waarvan de pensioenen deel uitmaken. Zo’n akkoord kan leiden tot aanpassing van het nu ingediende wetsvoorstel.’ Welke trends ziet u op de arbeidsmarkt in de nabije toekomst?
‘Ik zie drie ontwikkelingen. Het aantal 65-plussers verdubbelt de komende dertig jaar tot 4,5 miljoen. Er komen meer ouderen en ze leven veel langer. Daarnaast daalt de beroepsbevol-
king van ruim 7 miljoen met zo’n 800.000 mensen. En er zal ongeveer 20 procent van de beroepsbevolking nodig zijn in de gezondheidszorg om de ouderen te verzorgen. Door de tekorten aan personeel zal aan werknemers getrokken worden. Aan vrouwen, immigranten, aan mensen met een handicap en ook aan ouderen.’ U voorziet een ‘Gouden Eeuw’ voor de werknemer?
‘Daar moet de werknemer dan zelf wel iets voor doen. Hij moet in zijn eigen inzetbaarheid investeren, zodat hij in staat is om, zodra zijn baan dreigt weg te vallen, naar een ander bedrijf of een andere sector over te stappen. Werknemers moeten hun vaardigheden blijven ontwikkelen zodat ze ook in andere beroepen kunnen werken. Dat is nu al nodig bij werknemers tussen 55 en 65 jaar, van wie slechts de helft werkt. Het is belangrijk het aantal niet-werkende 55-plussers – 40 procent – te verminderen.’ Nog steeds moeten ouderen er bij reorganisaties uit omdat ze ‘te duur’ zijn.
‘Werknemers moeten zich blijven inzetten om aantrekkelijk te blijven voor werkgevers. Ze moeten laten zien dat ze hun hogere salaris echt waard zijn. Alleen dan lukt het oudere werknemers langer aan het werk te blijven en ook na ontslag nieuw werk te krijgen. Maatregelen om ouderen bij reorganisaties vast te houden, zouden slechts een beperkt effect hebben. Het is allereerst de verantwoordelijkheid van de werknemer zelf om zijn kennis te verbreden en gezond te blijven. Werkgevers en de overheid kunnen daar wel bij helpen. Er is een fors pakket afspraken in voorbereiding
met de sociale partners, dat deel zal gaan uitmaken van een pensioenakkoord. Maar als werknemers niet in zichzelf investeren, mislukt het om meer 55-plussers aan het werk te krijgen en te houden.’
‘Werknemers moeten zich blijven inzetten om aantrekkelijk te blijven voor werkgevers’ Voorziet u verdere groei van de ‘flexibele schil’ bij bedrijven?
‘De behoefte aan flexibiliteit en aan flexibele werknemers is een realiteit. De ondernemer wil snel kunnen reageren op wisselende marktomstandigheden, waarbij hij op flexibel inzetbaar personeel is aangewezen. Toch denk ik niet dat de flexibele schil nog hard zal groeien. Gezien de toekomstige krapte aan personeel zullen bedrijven vakbekwaam personeel graag willen vasthouden.’ Overleeft het consensusmodel de toekomstige veranderingen op de arbeidsmarkt?
‘Als het aan mij ligt wel. Het is goed om uitgaande van je eigen belangen met elkaar te overleggen en te proberen het eens te worden en afspraken te maken. We hebben in Nederland veel samen opgebouwd dat het waard is om in stand te houden. Bij voorbeeld ons stelsel van aanvullende pensioenen. We kunnen in de politiek nog wel iets leren van de sociale partners als het gaat om het overbruggen van tegenstellingen.’ n
sERmagazine
13
Future Leaders Event
Duurzaamheid zit jongeren in de genen Fotobijschrift_wit Jongeren op het Future Leaders Event 2010
Tweehonderd jonge talenten uit bedrijfsleven en overheidsorganisaties komen dit najaar voor de vierde keer samen in het Future Leaders Event. De high potentials denken na over maatschappelijk verantwoord ondernemen en hoe ze dat in hun baan vorm kunnen geven. ‘Ons doel is dat de toplaag van het bedrijfsleven in Nederland met duurzame ogen gaat kijken.’ tekst Felix de Fijter foto MVO Nederland
14
juni 2011 - nr.6
‘Het bedrijfsleven en de overheid wisselen niet zo vaak meningen uit als het over maatschappelijk verantwoord ondernemen gaat’, zegt Ruby Mussendijk, projectmanager bij het Grote Bedrijven Netwerk en een van de organisatoren van het Future Leaders Event. ‘Maar die combinatie is heel succesvol. Sommige deelnemers van eerdere edities hebben nog steeds contact en wisselen kennis en kunde uit over duurzaamheidsvraagstukken.’ Het Future Leaders Event werd in 2008 voor het eerst georganiseerd, vanuit het Grote Bedrijven Netwerk, het kennisnetwerk van MVO Nederland. ‘Onze stichting wil toegevoegde waarde geven aan bedrijven die werk willen maken van maatschappelijk verantwoord ondernemen’, zegt Sigrid Hettinga, accountmanager van het Grote Bedrijven Netwerk en medeorganisator van het event. Dit jaar is ook de SER betrokken bij het evenement. Afgelopen voorjaar gingen Mussendijk en Hettinga in gesprek met SER-voorzitter Alexander Rinnooy Kan. Hettinga: ‘De SER wil zijn activiteiten graag onder de aandacht brengen van onze doelgroep en wij constateerden overlap tussen onze ambitie en die van de SER. Hoewel niet alle adviezen van de SER over duurzaamheid gaan, is ieder advies er uiteindelijk wel op
achtergrond
gericht Nederland duurzamer te maken, op allerlei verschillende terreinen.’ Aan tafel bij de SER-voorzitter presenteerde MVO Nederland de resultaten van het Future Leaders Event van 2010: een visie op twintig vraagstukken over bijvoorbeeld klimaat, milieu en de internationale concurrentiepositie van Nederland. Rinnooy Kan toonde zich enthousiast over de resultaten en is ook geïnteresseerd in de visie van de future leaders. ‘Hij zei het heel mooi’, zegt Sigrid Hettinga. ‘Veel leiders in het bedrijfsleven moeten er moeite voor doen duurzaamheid een plaats te geven in hun bedrijfsvoering; soms oogt het wat geforceerd. Bij de nieuwe, potentiële toplaag zit de ambitie voor een duurzaam bedrijfsleven en een duurzame samenleving in de genen.’
Wereldproblematiek De future leaders filosoferen op het jaarlijkse event over de wereldproblemen, maar hebben volgens de organisatoren niet de pretentie deze vraagstukken één-twee-drie op te lossen. ‘Het zou geweldig zijn als we het antwoord weten op vragen over hongersnood, de opwarming van de aarde of armoede, maar dat is niet realistisch. Het gaat ons er vooral om de deelnemers te laten nadenken over duurzaamheid en de implementatie daarvan in hun dagelijkse bedrijfsvoering’, aldus Hettinga.
‘Deze jongeren draaien in 2025 aan de knoppen’
event is toch nadrukkelijk bedoeld voor de potentiële toplaag van het bedrijfsleven en overheid. ‘Deze mensen draaien in 2025 aan de knoppen’, zegt Hettinga. ‘Het bewustzijn over het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen neemt toe, en het wordt ook zichtbaar dat bedrijven die duurzaam ondernemen, uiteindelijk succesvoller zijn, maar het kan nog veel beter. Daarom mikken we op die high potentials.’
Thema’s Het Future Leaders Event vindt dit jaar plaats op 3 november bij ABN Amro in Amsterdam. Zo’n tweehonderd uitnodigingen zijn de deur uit. In twintig groepen van tien buigen de deelnemers zich straks over actuele onderwerpen, verdeeld over vier leiderschapsdimensies: nationaal, grootstedelijk, bedrijfsmatig en individueel. ‘Hoe ontwikkel je je land, je stad, je bedrijf of je eigen initiatief als ondernemer? Daar gaan we het over hebben’, zegt Mussendijk. ‘Op stedelijk niveau gebruiken we ter inspiratie thema’s die in Amsterdam leven. En we benaderen verschillende bedrijven om hen te vragen naar bottlenecks in hun organisatie. We verplaatsen die problemen vervolgens naar een fictief bedrijf, waarvan onze deelnemers de raad van bestuur gaan vormen.’ Hettinga: ‘We betrekken ook actuele SER-adviezen in de besprekingen om te kijken of we er vanuit de future leaders toegevoegde waarde aan kunnen geven. In vijf groepen worden SER-thema’s besproken. Misschien komen er vruchtbare gedachten uit voort. Maar wat de raad daar uiteindelijk mee doet, is niet aan ons.’
Pre-event De twee organisatoren zien ook concrete resultaten bij de deelnemers. ‘Een deelnemer vanuit de gemeente Den Haag bijvoorbeeld is geïnspireerd geraakt en probeert duurzaamheid op verschillende beleidsterreinen een plaats te geven. Deelnemers vanuit bijvoorbeeld ABN Amro en Ahold doen dat op hun vakgebied’, zegt Mussendijk. ‘Enthousiastelingen van Ordina hebben zelfs een bijeenkomst georganiseerd voor alle deelnemers van het vorige event om te kijken hoe de opgedane inspiratie concreet kan worden gemaakt. Leuk dat we het erover gehad hebben, maar wat kunnen we er zelf mee, wat is mijn verantwoordelijkheid? Dergelijke vragen zijn aan bod gekomen.’ MVO Nederland ziet graag dat íedere Nederlandse werknemer zich inzet voor duurzaamheid in het dagelijks werk, maar dit
Als opwarmertje organiseert MVO Nederland op 10 oktober een pre-event. Mussendijk: ‘De twintig captains van de groepen komen aan het begin van de dag bij elkaar om de vraagstelling vast te stellen. Later op die dag zijn ook alle andere deelnemers welkom om onderling kennis te maken en te netwerken. Ieder jaar zijn er namelijk nieuwe deelnemers en het praat wel zo gemakkelijk als je elkaar al eens eerder hebt ontmoet. In de aanloop naar 3 november begint de discussie alvast via een online tool.’ Hettinga heeft hoge verwachtingen voor het evenement. ‘De deelnemers hebben iets in hun mars. En ze wíllen iets met het thema duurzaamheid. Naast hun drukke baan nemen ze tijd om daarmee bezig te zijn. Rinnooy Kan heeft gelijk: duurzaamheid zit hen in de genen.’ n
sERmagazine
15
Yvonne van Rooy en Jet Bussemaker over SER-advies hoger onderwijs
Het onderwijs mag wel wat strenger Fotobijschrift_wit
Het SER-advies voor hoger onderwijs pleit voor meer differentiatie, meer kwaliteit en meer geld. Kroonleden Yvonne van Rooy en Jet Bussemaker hebben het advies mee voorbereid en weten uit hun eigen praktijk waar ze het over hebben. ‘We moeten strenger zijn bij de toelating en meer verschil maken tussen studenten. Excellentieprogramma’s trekken het niveau omhoog.’ tekst Corien Lambregtse foto Christiaan Krouwels
16
juni 2011 - nr.6
‘Soms ontmoet ik studenten aan het eind van hun studie die zeggen: had ik maar wat harder gewerkt, een honoursprogramma gevolgd of wat meer naast mijn studie gedaan, dan had ik betere kansen op de arbeidsmarkt gehad.’ Yvonne van Rooy kijkt strijdlustig. ‘Mijn passie is om dat te voorkomen. Want die studie kun je niet overdoen. Daarom ben ik ervoor om bij de inschrijving en tijdens de studie hogere eisen aan studenten te stellen, zodat ze serieus hun studie kiezen en gemotiveerd studeren. In hun eigen belang.’ Het mag wel wat strenger. Dat is wat Van Rooy en Jet Bussemaker beiden uitstralen, in een gesprek over het SER-advies over hoger onderwijs. Want de kwaliteit van het onderwijs moet omhoog en de uitval van studenten omlaag. Van Rooy: ‘We hebben het wel steeds over langer doorwerken, maar dat is aan de áchterkant van de loopbaan. Aan de voorkant is juist zoveel te winnen. Het komt te vaak voor dat jongeren wel twee, drie keer de verkeerde studiekeuze maken. Als ze eerder in de juiste studie zitten, kunnen ze op hun 23ste de arbeidsmarkt op, in plaats van met 25 of 26 jaar. Met een leven lang leren voor de boeg, is dat helemaal niet erg.’
interview
Bussemaker: ‘Het is belangrijk om in het begin, bij de toelating, veel duidelijker te zijn naar studenten. Economie en rechten zijn vaak negatieve keuzes, die overblijven doordat andere studies afvallen. Bij studies waar een intakegesprek wordt gehouden, zijn studenten vaak veel meer gemotiveerd. We moeten eerder ontdekken welke studenten niet op de juiste plaats zitten. Als we die er bij de selectie of in de eerste drie maanden uithalen, bespaart dat later in de studie heel veel moeite. In het hbo bestaat de propedeuse uit 60 studiepunten. De norm om door te kunnen, is 40 studiepunten. Als je niet uitkijkt, worden die 40 de standaard. Dat moeten we niet willen. Daarom verleggen wij de eis nu naar 50 studiepunten.’ Van Rooy: ‘Het vernieuwende aan dit SER-advies is dat we zeggen dat we best eisen mogen stellen aan studenten. Ze moeten meedoen aan voorlichtingsdagen, meeloopdagen of matchinggesprekken. Al die studenten die Fotobijschrift_wit
Kroonleden met bestuurservaring De kroonleden Yvonne van Rooy en Jet Bussemaker maakten deel uit van de SER-commissie die het advies Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap in krap een maand tot stand heeft gebracht. Van Rooy was voorzitter van de voorbereidingsgroep. De hoofdlijn van het advies: meer differentiatie, een hogere onderwijskwaliteit, een andere vorm van bekostiging en meer overheidsinvesteringen. Dat is allemaal nodig om tot de top vijf van kenniseconomieën in de wereld te behoren. Het advies werd half april vastgesteld. Van Rooy is sinds 2004 voorzitter van het college van bestuur van de Universiteit Utrecht. Daarvoor bekleedde ze diezelfde functie bij de Universiteit van Tilburg. Ook was ze lid van de Tweede Kamer en staatssecretaris van Economische Zaken in de kabinetten Lubbers I en II. Bussemaker is sinds dit jaar lid van het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool van Amsterdam. Ze was staatssecretaris Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het kabinet-Balkenende IV en daarvoor lid van de Tweede Kamer, namens de PvdA. Tussen 1987 en 1993 was ze (deeltijd) universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam en van 1993 tot 2007 aan de Vrije Universiteit.
zomaar een studie kiezen en vervolgens een jaar weinig of geen studiepunten halen, studeren toch grotendeels op kosten van de belastingbetaler.’ Bussemaker: ‘Het is zonde van de belastingcenten, maar het is voor die studenten zelf en voor de docenten ook frustrerend.’ Numerus fixus Het betekent wel dat de onderwijsinstelling individuele studenten in het oog moet houden. Er moeten bijvoorbeeld tutors zijn die in de gaten houden of een student z’n studiepunten haalt. Bussemaker: ‘Bij opleidingen met 1500 studenten is dat nog gemakkelijk te organiseren. Maar de opleidingen economie en management aan de Hogeschool van Amsterdam tellen wel 14.000 studenten. Het vergt heel veel om binnen die grote opleidingen aandacht voor de individuele student te organiseren.’ Van Rooy: ‘Op een bepaald moment moet je zeggen: de opleiding is vol. Economie bijvoorbeeld is enorm populair, omdat studenten daarmee heel veel geld denken te gaan verdienen. Maar dat is echt niet voor iedereen weggelegd. Een lerarenopleiding zou voor een aantal studenten een goed alternatief kunnen zijn. En het is niet zo dat je maar in één vakgebied gelukkig kunt worden.’ Bussemaker: ‘Hogeschool InHolland gaat de afdeling commerciële economie in Diemen sluiten vanwege de problemen die ze daar hebben. Als we niet uitkijken komen al die studenten naar de HvA. Maar de vraag is of wij de kwaliteit dan nog kunnen borgen. Een numerus fixus zou wellicht kunnen helpen. Bij fysiotherapie hebben we die ook. Het mooie is dat de studenten die zich daarvoor aanmelden supergemotiveerd zijn.’ Van Rooy: ‘Voor een conservatorium vinden we het heel gewoon dat er bij de poort wordt geselecteerd, maar voor andere opleidingen bestaat vaak aarzeling. Het SER-advies pleit daar toch voor. Niet om studenten te weren, maar als instrument om de juiste studenten op de juiste plaats te krijgen.’ Differentiatie Een andere maatregel om de uitval te verlagen en de kwaliteit van het onderwijs te verhogen, is volgens het SER-advies differentiatie. Niet méér opleidingen, maar meer verschillen binnen en tussen bestaande oplei-
sERmagazine
17
‘Selectie bij de poort is een instrument om de juiste student op de juiste plaats te krijgen’
dingen, om recht te kunnen doen aan verschillen tussen studenten. Bussemaker: ‘In het hbo hebben we mbo’ers, maar ook studenten met een havo- of een vwo-achtergrond. Dat is niet alleen een verschil in capaciteit, maar ook in cultuur. Het hbo moet iets te bieden hebben aan vwo’ers, zeker als die wat meer praktijkgericht zijn. Het hbo zou ook masters moeten hebben voor studenten die een universitaire studie hebben gedaan en zich meer op de praktijk willen richten. Een student pedagogiek zou bijvoorbeeld een master jeugdzorg kunnen doen om de praktijkkant te leren kennen. Juist als universiteiten en hbo een sterk eigen studieconcept hebben, biedt dat mogelijkheden om samen te werken.’ Verschil maken tussen studenten is ook op universiteiten nodig, zegt Van Rooy. ‘De Universiteit Utrecht heeft bijvoorbeeld 700 eerstejaars rechtenstudenten. Die hebben Fotobijschrift_wit natuurlijk niet allemaal dezelfde capaciteiten. Daarom kunnen 85 studenten per jaar worden toegelaten tot het Utrecht Law College, een honoursprogramma voor zeer gemotiveerde studenten. Bij colleges samen met de andere studenten zitten zij vooraan. En de praktijk leert dat de colleges rustiger verlopen en beter zijn doordat die groep erbij zit. Het Law College brengt trek in de schoorsteen. De betreffende studenten blijken heel succesvol in hun studie, maar het niveau van de hele groep gaat ook omhoog.’ Bussemaker: ‘De HvA heeft in het kader van het Sirius Programma excellentieprogramma’s ontwikkeld. Alle studenten mogen eraan meedoen. Ze krijgen in de propedeuse een extra college en als ze dat goed doen, mogen ze door naar het volgende onderdeel van het honoursprogramma. Veel studenten haken tijdens het eerste jaar af, maar de doorzetters gaan verder. Hun aanwezigheid heeft inderdaad een positief effect op de rest.’ Kwaliteit Ook aan de kwaliteit van het onderwijs zelf moet wat gebeuren, schrijft de SER-adviescommissie. Bussemaker is het daarmee eens: ‘Als we kritisch zijn naar studenten, moeten we ook kritisch zijn naar docenten en onszelf. Een promovendus kan niet automatisch goed les geven, daarom moeten we docenten goed opleiden. Wij hebben bij de HvA ook een excellentieprogramma voor docenten.
18
juni 2011 - nr.6
Je krijgt extra waardering als je het als docent goed doet. Die excellente docenten trainen vervolgens andere docenten.’ De huidige problemen bij InHolland lijken het beeld te bevestigen dat het slecht gesteld is met het onderwijs, maar dat vindt Bussemaker niet terecht. ‘Ik verzet me tegen het beeld dat alles mis is in het onderwijs. Er gebeuren ontzettend veel goede dingen, er wordt heel hard gewerkt. Er zijn vijftien hbo-opleidingen die problemen hebben, op een totaal van 1200.’ Van Rooy: ‘We leven in een incidentensamenleving, waarbij de indruk wordt gewekt dat zo’n incident het totale beeld is. Ik verbaas me over het gemak waarmee Yvonne van Rooy (boven) en Jet Bussemaker: ‘Het persoonlijk contact blijft toch vaak de sleutel tot het studiesucces’
column
Taaie onderhandelingen
‘Als we kritisch zijn naar studenten, moeten we ook kritisch zijn naar docenten’ Een universiteit of een hogeschool is volgens beide kroonleden geen marktinstelling. Van Rooy: ‘Wij zijn geen koekjesfabriek. Onze taak ligt in goed kwalitatief onderwijs, onderzoek en kennisvalorisatie. Dat is iets anders dan elk jaar winst maken.’ Bussemaker: ‘Het gaat er niet alleen om dat studenten een diploma behalen, het moet vooral een goed diploma zijn.’ n
Aukje Nauta Bijzonder hoogleraar organisatiepsychologie UvA en partner Factor Vijf
foto Christiaan Krouwels
het oordeel door iedereen wordt overgenomen voordat de waaromvraag is gesteld. Het probleem ontstond door een verouderd bekostigingsmodel, onvoldoende aandacht voor de kwaliteit van docenten en overmatige concentratie bij sommige hogescholen in de jaren negentig. Daar heeft de overheid zelf ook een aandeel in gehad. Je kunt niet bij de top willen horen en tegelijkertijd elk jaar per student minder geld investeren. Je kunt heus meer ICT in het onderwijs brengen, maar het persoonlijke contact met de docenten blijkt toch de sleutel tot het studiesucces. En daar is geld voor nodig.’
Op een maandag in mei vergaderde de FNV van ’s middags twee tot ’s nachts half een over de pensioenkwestie. De volgende dag drukten kranten daarvan een foto af. Veel tekst stond er niet bij want de vergadering eindigde zonder resultaat. Op de foto zien we door halfopen vitrages de hoogste vakbondsvrouwe, met naast haar contouren van collega’s. Ik kijk naar de vermoeide blik op haar gezicht en vraag me af: wat dóén die mensen daar van de vroege middag tot de late avond? Zouden ze tien-en-een-half uur lang aan het praten zijn? Of vallen er ook wel eens lange stiltes, waarin niemand meer weet wat te zeggen? Zouden ze elkaar steeds netjes laten uitspreken, geduldig luisterend naar de argumenten van de ander? Of zouden ze elkaar voortdurend interrumperen? En als dat laatste het geval is, zégt iemand er dan wat van, zo van: ‘Als we elkaar steeds onderbreken, dat schieten we niet echt op’? Zou er op z’n tijd geschreeuwd en gestampvoet worden? Tranen verbeten? En als iemand z’n tranen verbijt, geeft een ander dan een mooie gevoelsreflectie: ‘Ik zie dat je verdrietig bent’ – dat idee? Zouden er momenten zijn waarop ze de tafels aan de kant schuiven, de flipover erbij pakken en lekker gaan mindmappen, een flapdialoog voeren, of post-its volschrijven en clusteren, alles om maar een win-win-oplossing te bereiken? Of zijn ze het stadium van ‘sociale innovatie’ allang voorbij en gaat het alleen nog hard tegen hard? We mogen hopen dat de smaakmakers in de polder de kunst van de creatieve dialoog verstaan, compleet met flexibele interventies om impasses te voorkomen of te doorbreken. Onderhandelingen als die rondom het pensioendossier mogen dan taaie kost zijn die om veel expertise vraagt, als processen taai blijven verlopen, blijven fraaie akkoorden zeker weten uit.
sERmagazine
19
SER buigt zich over verschuivende economische machtsverhoudingen
De nieuwe vragen van de globalisering DeFotobijschrift_wit economische machtsverhoudingen in de wereld zijn aan het schuiven. De kredietcrisis heeft de Westerse economieën hard geraakt, terwijl de opkomende economieën juist gestaag doorgroeien. Wat zijn de gevolgen hiervan voor Nederland? Die grote vraag gaat de SER de komende tijd bezighouden. tekst Dorine van Kesteren ILLUSTRATIE Berend Vonk
20
juni 2011 - nr.6
Het is zo’n beetje het eerste wat middelbare scholieren leren bij het vak economie: Nederland verdient zijn geld in het buitenland. Onze open economie leunt sterk op internationale handelsstromen, we profiteren van buitenlandse investeringen en investeren zelf ook veel en graag over de grens. Doordat de overheid in een weinig rooskleurige financiële toestand verkeert en er minder ruimte is voor publieke investeringen, neemt het belang van buitenlandse investeringen in ons land de komende jaren toe. Daarnaast verschuift de wereldhandel van de EU – traditioneel onze belangrijkste afzetmarkt – naar regio’s elders ter wereld. Waar banken, bedrijven, overheden en particulieren in de ontwikkelde economieën nog natrillen van de klap van de kredietcrisis, ontwikkelen de opkomende economieën in Azië en Latijns-Amerika zich razendsnel tot de nieuwe centra van de wereldhandel. Kortom: er zijn in de mondiale economische context grote veranderingen gaande, die door de economische crisis extra zichtbaar zijn geworden. Dat is de reden waarom het kabinet relatief kort na het eerdere advies van de SER over globalisering (Duurzame globalisering: een wereld te winnen, juni 2008, zie kader) opnieuw advies vraagt over de Nederlandse economie in internationaal perspectief. De analyses in dit SER-advies zijn nog steeds relevant, stelt het kabinet, maar voor een deel toch achterhaald door de economische realiteit. De aanbeveling dat de overheid 1 miljard extra moet steken in onderzoek en ontwikkeling bijvoorbeeld, staat met de beperkte financiële ruimte van nu in heel ander daglicht.
achtergrond
Het kabinet wil van de SER weten hoe Nederland voldoende buitenlandse investeerders kan (blijven) aantrekken. De gunstige ligging van ons land – Nederland als toegangspoort tot Europa – geldt als pluspunt, maar dat is niet de enige kracht. Nederland heeft ook een gunstig fiscaal regime, een hoogopgeleide beroepsbevolking, goede bereikbaarheid en een prettig leefklimaat. Deze voorwaarden maken dat multinationals in Nederland willen investeren en hun (buitenlandse) werknemers er graag een tijdje willen komen wonen en werken. Maar hoe kunnen overheid en bedrijfsleven ervoor zorgen dat dit zo blijft? Een andere vraag gaat over de Nederlandse zeggenschap in sectoren met veel buitenlandse investeerders. Hoe houden we hier voldoende greep op, en voorkomen we dat het buitenland gaat dicteren hoe onze economie moet worden ingericht? En hoe gaan we om met culturele verschillen, nu een steeds groter deel van de investeringen voor rekening komt van de opkomende economieën? In het verlengde hiervan vraagt het kabinet advies over de
SER-advies Duurzame globalisering (2008) Wat kan de globalisering voor Nederland betekenen en wat kan Nederland betekenen voor de globalisering? Dat zijn de hoofdvragen in het SER-advies Duurzame globalisering: een wereld te winnen van juni 2008. Het advies concludeert dat de globalisering voor individuele bedrijven en werknemers ingrijpende gevolgen kan hebben, maar dat de Nederlandse samenleving er als geheel vruchten van lijkt te plukken. Consumenten profiteren van lagere prijzen en een grotere variëteit van het aanbod. De werkgelegenheid die door uitbesteding verloren gaat, wordt ruimschoots goedgemaakt door nieuwe banen in de distributie en dienstverlening. Het advies waarschuwt ook dat dit zou kunnen veranderen als de opkomende landen hun partij gaan meeblazen en zich richten op producten en diensten met een hogere toegevoegde waarde. Nederland zou zich hiertegen kunnen verweren door het innovatievermogen te versterken (verhoging van de publieke uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling met 1 miljard euro), ondernemerschap te promoten en kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt te mobiliseren. Het advies bepleit daarnaast een ‘brede herijking van het fiscale stelsel’, een aantrekkelijker vestigingsklimaat en meer bestuurlijke slagkracht.
‘maatschappelijke zorgen’ die gepaard gaan met de internationalisering van de Nederlandse economie. Het publiek heeft hier immers vaak associaties bij over verplaatsing van werkgelegenheid naar het buitenland, verlies aan invloed van Nederlandse werknemers en het verdwijnen van vitale sectoren uit ons land. Wat is de visie van de SER op deze zorgen? En welke initiatieven zou de overheid kunnen nemen om deze weg te nemen?
Bilateraal Een andere vraag die het kabinet aan de SER stelt, is of de bestaande internationale afspraken nog wel toereikend zijn in de gewijzigde omstandigheden. De spelregels voor de internationale handel worden vastgesteld door de Wereldhandelsorganisatie WTO. Deze zijn onder andere bedoeld om protectionisme en dumpprijzen tegen te gaan. De sociale pendant komt uit de koker van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), die kinderarbeid verbiedt en bijvoorbeeld eisen stelt aan werktijden en arbeidsomstandigheden. Deze multilaterale afspraken weerspiegelen echter voor een belangrijk deel een Westerse visie. De opkomende economieën zijn daar niet altijd even gelukkig mee, en proberen de regels vanuit hun eigen invalshoek bij te sturen. Dit leidt tot moeizame gesprekken en langdurige onderhandelingen, waardoor het soms effectiever kan zijn om bilaterale afspraken te maken. Denk bijvoorbeeld aan het recente vrijhandelsakkoord tussen de EU en Zuid-Korea. De SER krijgt de vraag voorgelegd of de internationale spelregels nog wel passen of misschien aan vervanging toe zijn. En welke consequenties zou de EU volgens de SER moeten verbinden aan een eventueel vastlopen van de multilaterale besprekingen over een verdere vrijmaking van de wereldhandel?
Belangrijk advies Bij onderwerpen als deze leggen werkgevers en werknemers van oudsher hun eigen accenten. De vakbeweging heeft primair de taak de positie van de Nederlandse werknemers te beschermen; de werkgevers richten zich op een gunstig vestigingsklimaat en optimale mogelijkheden voor het bedrijfsleven om over de grens te investeren. Hoe het ook zij, er is een duidelijk gezamenlijk belang, namelijk: zorgen voor duurzame groei van de Nederlandse economie, die nu eenmaal sterk afhankelijk is van het buitenland. Alleen dan kunnen we het welvaartsniveau op peil houden en het socialezekerheidsstelsel, onze oudedagsvoorziening en de gezondheidszorg – die stuk voor stuk in de toekomst alleen maar meer gaan kosten – betaalbaar houden. Het kan dus een belangrijk SER-advies worden. n
sERmagazine
21
Foto Shutterstock
SER Kort
Lans Bovenberg geridderd
Foto Christiaan Krouwels
SER-kroonlid prof.dr. Lans Bovenberg (53) is benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, vanwege zijn grote bijdrage aan de economische wetenschap. Bovenberg heeft niet alleen een grote internationale wetenschappelijke reputatie, maar geeft ook praktische antwoorden op maatschappelijke vragen. Zijn belangrijkste bijdragen liggen onder andere bij het onderzoek naar internationale kapitaalmobiliteit en het nut van milieuheffingen. De laatste jaren gaat Bovenbergs aandacht vooral uit naar sociale zekerheid, pensioenen, vergrijzing en werkgelegenheid. Bovenberg is hoogleraar economie aan de Universiteit van Tilburg en oprichter van Netspar, een netwerk op het gebied van pensioen, vergrijzing en pensionering. De oprichting van Netspar is gefinancierd uit de Spinoza-premie die hij in 2003 won. De Spinoza-premie is de hoogste wetenschappelijke onderscheiding van Nederland. Bovenberg werd toen geroemd als de eerste econoom die het gat na Jan Tinbergen (1903-1994) kan opvullen. n
22
juni 2011 - nr.6
Drie vragen over klachten keuring bij aanstelling Wanneer is een aanstellingskeuring toegestaan? Volgens de wet zijn aanstellingskeuringen alleen toegestaan als het voor het vervullen van de functie noodzakelijk is dat de werknemer aan bepaalde eisen van medische geschiktheid voldoet. De keuring mag alleen door een bedrijfsarts worden uitgevoerd. Is er een instantie die klachten over aanstellingskeuringen behandelt? Ja, de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA); deze commissie van louter onafhankelijke deskundigen valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Sinds 2007 voert de SER het secretariaat van de CKA. Zie: www.aanstellingskeuringen.nl Wat gaat er veranderen? De CKA wordt opgeheven en de klachtenbehandeling wordt overgenomen door een SER-commissie (met dezelfde naam), waarin onafhankelijke juristen, artsen én sociale partners zitting hebben. De SER heeft zich hiertoe bereid verklaard naar aanleiding van een verzoek van de minister van SZW. n
Foto Dirk Hol
Minister aan de slag met ‘Tijden Provinciale van de Samenleving’ SER’en bijeen
Overleggroepen voorwaarden consumenten
Minister Van Bijsterveldt (Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) heeft het SER-advies Tijden van de Samenleving positief ontvangen. Ze vindt het een breed en interessant advies. Ze heeft al contact opgenomen met collega Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de vraag hoe ze sluitende dagarrangementen voor schoolgaande kinderen kunnen opzetten, een van de aanbevelingen uit het SER-advies. SER-voorzitter Alexander Rinnooy Kan en commissievoorzitter Tini Hooymans (links op de foto) boden het advies daags na de raadsvergadering van 15 april aan de minister aan. Van Bijsterveldt wil het brede schoolconcept verder uitwerken, waarbij school, kinderopvang en sportclubs samenwerken. Volgens haar zijn er ook raakvlakken met andere ministeries. Ze denkt hierbij aan het ministerie van Infrastructuur en Milieu als het gaat over infrastructuur, en aan Economische Zaken, Landbouw & Innovatie als het gaat om de contacten met het bedrijfsleven. n
Het aantal overleggroepen voor consumentenvoorwaarden is in 2010 verder uitgebreid. Dat meldt het jaarverslag van de SER Coördinatiegroep Zelfreguleringsoverleg. In de overleggroepen praten branche- en consumentenorganisaties over de algemene voorwaarden bij de koop van goederen en diensten. Ook stellen zij een geschillencommissie in. Er zijn inmiddels meer dan vijftig overleggroepen actief. Een voorbeeld is het overleg over de gezondheidszorg. Patiënten in de gezondheidszorg krijgen steeds meer de rol van consument. Verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorgorganisaties gaan als eersten binnen deze sector tweezijdige algemene leveringsvoorwaarden hanteren. In 2010 zijn ook tweezijdige algemene voorwaarden tot stand gekomen voor verbouwingen. Verder zijn de algemene voorwaarden in de parketbranche na jaren weer tweezijdig vastgesteld en zijn de voorwaarden van parketvloerenleggers- en die van klussenbedrijven vernieuwd. n
De voorzitters en de secretarissen van de provinciale SER’en waren op 20 april in Den Haag bijeen voor een overleg met SER-voorzitter Alexander Rinnooy Kan en algemeen secretaris Véronique Timmerhuis. De provinciale SER’en zijn onafhankelijke organisaties die hun provinciebesturen adviseren over een breed scala aan sociaal-economische onderwerpen. Tijdens het overleg werd gesproken over samenwerking tussen de provinciale SER’en de SER, het economisch beleid in de regio’s en actuele politieke ontwikkelingen. Bij dat laatste stonden met name de mogelijke bezuinigingen bij de provincies en de Kamers van Koophandel centraal. Deze organisaties financieren samen met de SER de provinciale SER’en. n
sERmagazine
23
Wat zou u doen als u één dag de premier was van Nederland?
tekst Arjan Visser foto Dirk Hol
Wat zou u met spoed willen veranderen? Mail ons:
[email protected]
One Day Only Kadertekst Wie? Willem Schoonen (53) WAT? Hoofdredacteur Trouw
‘Als ik één dag premier was van dit land, zou ik al die halfgeïnformeerde woordvoerders ontslaan. Ze weten vaak minder dan de journalisten, waardoor politici keer op keer in de problemen komen. Dat kan ook niet anders, want de woordvoerders zijn niet bij de vergaderingen aanwezig en hebben geen toegang tot alle informatie. In Engeland weet een woordvoerder alles, echt álles. Daar hebben ze een goed geoliede pr-machine, terwijl wij hier nog maar net aan de mariakaakjes van vadertje Drees zijn ontsnapt. Ik zou de leden van mijn kabinet ook opdragen wat minder vaak mee te doen aan al die tv-programma’s. En als Rutger Castricum weer eens een onnozele vraag komt stellen, kun je ook besluiten om géén antwoord te geven.
Ik zal bepalen dat de overheid voortaan de bezorging van alle kranten op zich neemt. In deze tijd van verschraling kunnen kranten maar op één ding bezuinigen: redactie. Dit gaat ten koste van de kwaliteit, ten koste van de vrije pers en uiteindelijk dus ook ten koste van de democratie. Het zou daarom mooi zijn als de overheid die grootste kostenpost van ons kon overnemen. Tot slot wil ik veel meer geld vrijmaken voor kennis en creativiteit. Nu is alles dichtgespijkerd met procedures en regels; mensen met originele, slimme ideeën gaan allemaal naar de VS waar een groter durfklimaat is. Dus: minder hobbels, meer kansen. Ik wil de volgende dag, als mijn klus er gelukkig op zit, deze kop in mijn krant zien staan: ‘Het wordt weer leuk in Nederland’.’