SCR 10150
SCHAPENTEELT-SYSTEMEN BIJ DE
AROMANEN IN SAMARINA (GRIEKENLAND)
Henri Dri on Kuipersstraat 102 1073 ES Amsterdam
1
020q769328
oktober 1984 doctoraal-scriptie
SCHAPENTEELT-SYSTEMEN BIJ DE AROMANEN IN SAMARINA (GRIEKENLAND)
Henri Dri on Kuipersstraat 102
1
1073 ES Amsterdam 020-769328
oktober 1984
doctoraal-scriptie
"é.e.n we1tk j_ /.) a/_, wannee;z. Je hei ni.ei mee11.. kunt ve1t.e.eie1ten, af. weet je dat het ni.~d goed genoeg en on vof.komen j_ /.) • lie.t komt je zo de. keef. ui.t dat je de. moe.d mi.-0i om ell. nog 11n, zef./_-0 on ont.e.ee1tf.i. j ke komma aan toe. ie. voegen. De g1taad van vof.iooi.i.ng van een we.11..k wo1tdi ni.e.i doo1t kun-0izi.nni.ge o/_ waa1thei.d-0ei.-0en .e.epaaf.d, maalt doolt ve11..moei.hei.d, -0ie1tke1t nog, doo11.. waf.ging." E.
M.
Ci or an
"Çe.e.011..en zi.jn i.-0 ongemak# p.
46.
3 1Nli.OIJ.DSOP9A ~'.
4 Voorwoord 5 Inleiding 7 A - SCHAPENTEELTSYSTEMEN: THEORIE 10 A-I Wei des 10 Zomerweides en dorpen in de bergen 11 Win terwei des en dorpen 13 A-II Definities van schapenteeltsystemen 14 Nomadisme 16 Semi-nomadisme 18 Transhumance-1 Transhumance-2 21 Almwirtschaft 23 Samenvatting 24 B - AROMAANSE HERDERS IN GRIEKENLAND B-I De geschiedenis van de omgeving 27 1. De Balkan 27 2. Het Pindus-gebergte en de vlakte van Thessalië 34 36 B-II Aromaanse herders in het Pindus-gebergte 36 1. Schapen en Aromanen 39 2. De 'echte' Aromanen 39 3. Samarina, Smixi, Avdhela en Perivoli 42 B-III Herders van Samarina in 1983 42 1. Samarina 45 2. Schapen rond Samarina 47 3. Herders en schapen 54 4. Inkomsten uit de schapenteelt 58 5. Vertrek naar het winterdorp 64 6. In de vlakte van Thessalië 68 7. Systemen van schapenteelt 73 KONKLUSIE 76 Bibliografie
4 VOORWOORD. Mijn interesse in schaapherders is al enige jaren geleden opgekomen. In die tijd had ik bovendien banden met Bulgarije, zodat het voor de hand lag om schaapherders in Bulgarije als onderwerp voor mijn leeronderzoek te nemen. Schaapherders en Bulgarije zijn op zich al niet makkelijk, maar de kombinatie is zeer problematisch. Teleurstellingen kunnen dan niet uitblijven. Dat begreep ik ook wel, maar toch kwam het onaangenaam over, toen dat onderzoek in Bulgarije op het laatste moment niet doorging. Mijn toenmalige begeleider heeft me daar overheen gezet. Wie kon zich verzetten tegen de ongebreidelde energie en enthousiasme van Rudy Koopmans? Later mocht Rudy het nog eens overdoen, toen allerlei zaken in de persoonlijke sfeer mis gingen. Ik had toen echter meer tijd nodig, meer tijd dan Rudy nog gegeven was. Toch had ik al een begin kunnen maken met de voorbereidingen voor eenzelfde leeronderzoek, maar nu in Griekenland. In de tussentijd was er op het ASC iemand gekomen met kennis van schaapherder-zaken. Iemand waar je ook moeilijk stil bij kan blijven zitten. Rob Boonzajer Flaes heeft mij min of meer gedwongen om te gaan. De gastvrijheid van de Aromanen in Samarina heeft me toen ter plekke alsnog gevormd tot onderzoeker. Daarvoor en voor hun verdere medewerking ben ik dankbaar. In Samarina zelf was ik slechts anderhalve maand; te kort om iedereen te leren kennen. Over hen heb ik veel geleerd van de 71-jarige voormalige muildierdrijver Kostas Tahikas. Hij kent iedereen en iedereen in het dorp kent hem. Het langdurige, min of meer, gestruktureerde interview met hem had nooit voltooid kunnen worden zonder mijn helper en tolk Christos Stefas, chemisch ingenieur uit Wenen. Hij hielp omdat hij nieuwsgierig was naar de mensen van het dorp waar zijn familie vandaan kwam en waar hij vèèr de oorlog als jon ge jon gen elke school va kan tie doorbracht. (Daarna verbleef hij elders, maar sinds 1963 brengt hij elk jaar weer enige weken door in Samarina). Zonder hen zou het verslag van het onderzoek een heel stuk dunner geweest zijn. De meeste fouten daarin zullen desalniettemin toch aan mijzelf toegeschreven moeten worden.
5
INLEIDING. Jaren geleden besteedde ik mijn vakentie in het Piringebergte van Bulgarije. Dat gedeelte was alleen te voet toegankelijk. De aanwezigen waren toeristen die vanuit berghutten dagtrips maakten en herders met hun schapen. Mijn vriendin en ik vormden een aparte kategorie: de rugzak gevuld met alle benodigdheden om 14 dagen rond te kunnen dwalen. Op een dag zorgde een herder ervoor dat hij ons ontmoette. Het daaropvolgende gesprek verliep tamelijk traag omdat mijn kennis van het bulgaars niet al te groot was, zodat handen, voeten en tekeningen in het zand nodig waren om de zekerheid van het begrijpen te verkrijgen. Hij leefde tamelijk geïsoleerd: 'swinters in het stadje Razlog en 1 szomers in de bergen. Toch leek hij minstens \f zo goed geinformeerd over de wereld om hem heen als andere Bulgaren. En hij was erg nieuwsgierig. Het belangrijkste was wel dat hij wist dat hij in de marge van het moderne leven van Bulgarije leefde, maar dat hij dank zij de schapen net zo veel deel kon nemen aan dat leven als hij wilde, zolang de prijs van melk, wol en schapen op hetzelfde peil bleef. Dat zette me aan het denken over invloeden van buitenaf op marginale groepen en over schaapherders zelf. 'sZomers in de bergen en 'swinters in de dalen omdat het weer dit zo bepaalt en dit kunnen doen omdat de rest van het land, ondanks andere besognes, hen nodig had en de noodzakelijke voorwaarden voor schaapherders had laten bestaan. Terug in Nederland zocht ik naar literatuur over schaapherders in de Balkan, waarbij al snel bleek dat verschillende systemen kunnen worden onderscheiden. Alleen konden de schrijvers het niet allemaal eens worden over de definities. In het eerste deel zal worden nagegaan welke definities in de literatuur beschreven zijn. Een definitie geeft aan wat onder een bepaalde term verstaan moet worden. In het geval van de schapenteelt bestaan definities uit een aantal geselekteerde, essentieel geachte, kenmerken van de ma-
6 nier waarop mensen hun schapenteelt bedrijven. Aan de hand van dergelijke definities van verschillende schapenteeltsystemen is het mogelijk om onderzochte manieren van schapenteelt te typeren. In de literatuur bestaat geen overeenstemming over de inhoud van die definities. Dat komt allereerst doordat auteurs sterk befnvloed worden door de regio waar zij zelf onderzoek deden. Daardoor worden vaak specifiek lokale kenmerken opgenomen in de formele beschrijving van de schapenteelt. In de tweede plaats omdat men meer zoekt naar verschillen dan naar overeenkomsten tussen verschillende schapenteeltsystemen. Om het probleem van keuze van kenmerken voor de definities op te lossen zal ik uitgaan van veranderingen. En wel zodanig dat, wanneer tepaalde veranderingen optreden, men niet spreekt van een variant maar van een ander schapenteeltsysteem. De vraag is wat en hoeveel er moet veranderen voordat je kan gaan spreken van een pertinent ander systeem. Om die vraag te kunnen beantwoorden worden de in de literatuur gehanteerde definities bekeken. Welke aspekten van een systeem moet je in een definitie opnemen en welke kunnen beter weggelaten worden? De rest van de scriptie is gerelateerd aan mijn onderzoek in Griekenland onder de Aromanen van het dorp Samarina in het Pindus-gebergte. Deel B-1 behandelt de geschiedenis van Zuidoost-Europa en de invloeden van de gebeurtenissen op het werkterrein en werk van de Aromanen (In dit geval gaat het vooral over het minder worden van hun mogelijkheden). Deel B-11 bespreekt een kleiner gebied, n.l. het Pindusgebergte en de vlakte van Thessalië; het gebied waarin de Aromanen van mijn onderzoek zich bewegen. Dit deel is een direkte inleiding tot: Deel B-111 waarin de resultaten van het leeronderzoek worden weergegeven. Gevonden is, dat, alhoewel de herders tijdens hun aanwezigheid in hun bergdorp Samarina een uniforme indruk geven, zij door hun werk in de vlakte in aparte groepen met eigen systemen te verdelen zijn. Semi-nomadisme, met enkele varianten, ··is de beste omschrijving van de manier waarop de meeste herders hun schapenteelt ui toef enen.
7
DEEL A - SCHAPENTTELTSYSTEMEN: THEORIE. De schapenteelt, waarover deze scriptie gaat, wordt gedaan door herders die met hun schapen het zomer- en winterseizoen op verschillende plaatsen, tamelijk ver van elkaar, doorbrengen. De seizoenstrek wordt hoofdzakelijk afgedwongen door klimatologische omstandigheden. In Europa gaat dat dan over een zomerverblijf in de bergen en een winterverblijf in de laagtes. 1 sWinters is het te koud in de bergen, en 1 szomers is het te warm in de vlakte zodat in beide gevallen dat een gebrek aan voedsel voor de schap en betekent. Het meest bekend zijn de nomaden, die in Europa tegenwoordig vrijwel niet meer bestaan. Zij doen ~e~n_inv~s te~ingen in plaatsgebonden goederen (huizen, putten, akkers, e.d.) en kunnen daarom ook makkelijk besluiten om ergens anders heen te gaan als het weer, regeringen of rovers het verblijf op een bepaalde plaats bemoeilijken. Maar over het algemeen blijven ze dezelfde zomer- en winterplaatsen gebruiken. Het semi-nomadisme is theoretisch een uiterst vaag begrip. In de meeste gevallen zien de schrijvers dat het geen nomadisme is, maar weten niet goed wat het dan wel is. Ik denk dat het principieel van nomadisme verschilt vanwege investeringen (in geld en/of arbeid) die men op bepaalde plaatsen doet. Huizen en akkers kosten geld en een dergelijke investering loont pas de moeite als het idee bestiat dat deze tijdens afwezigheid niet vernield worden, en dat men er op kan rekenen daar weer terug te kunnen keren. .....
·-
-
,f
De verschillen in systemen kunnen bepaald zijn door geografische of klimatologische omstandigheden, die over het algemeen niet veel of snel veranderen, maar ze worden ook bepaald door verschillen in sociale, politieke en/of ekonomische omstandigheden en deze kunnen wel veel en snel veranderen. Bij nomadisme gaat het voornamelijk om inpassen in een gegeven situatie. Bij semi-nomadisme beginnen andere faktoren een rol te spelen. Veranderingen in de sociale, politieke en ekonomische situatie kunnen nomaden aanmoe-
8
digen om investeringen te doen, zodat zij zich vast gaan vestigen op een bepaalde plaats (sedentarisatie). Bij transhumance wordt landbouw en veeteelt op een bepaalde manier gekombineerd. Over de inhoud van deze term bestaat eigenlijk de meeste verwarring. Gedeeltelijk wordt dit in de hand gewerkt doordat de franse term gebruikt wordt, welke oorspronkelijk bedoeld was ter omschrijving van een speciale, uitzonderlijke situatie welke in Frankrijk te bespeuren valt, n.l. boeren doen aan landbouw in een gebied waar grote stukken land niet voor landbouw geschikt zijn. Zij bezitten (grote) kuddes schapen die onder leiding van loonherders gebruik maken van dat land. Op zich hebben landbouw en veeteelt niets met elkaar te maken; het gaat wel om één eigenaar, maar om verschillende uitvoerders in verschillende gebieden. Deze omschrijving van transhumance gebruik ik niet. In de eerste plaats omdat het hier om een heel specifieke situatie gaat en in de tweede plaats omdat het veel meer voorkomt (in Frankrijk èn elders) dat landbouw en veeteelt wel min of meer verstrengeld zijn. Bovendien zoek ik naar omschrijvingen van systemen waarbij de afzonderlijke systemen gezien kunnen worden als mogelijke fasen in een ontwikkelingsproces. Daarom kies ik voor een andere, veel gebruikte betekenis van de term transhumance waarbij landbouw èn veeteelt door de eigenaar en zijn gezin bedreven wordt. Transhumance in deze tweede betekenis zou uit semi-nomadisme kunnen ontstaan als de herders, naast hun veeteelt ook aan landbouw gaan doen. Almwirtschaft is bekend uit Zwitserland. Gedurende de zomer verblijven de schapen en koeien in de bergen. Als de kou intreedt gaan ze op stal in de dalen. 1 sZomers wordt de grond in de dalen gebruikt voor gewone akkerbouw en voor verbouw van voedergewassen. Het verschil met transhumance is dus stalgebruik en verbouw van voedergewassen. Er bestaan echter ook groepen die verschillen van transhumance door verbouw van voedergewassen, maar toch geen gebruik maken van stallen. Ik stel voor deze groepen apart te vernoemen. De gewone transhumance noem ik nu transhumance-1 en het systeem met verbouw van voedergewassen, maar zonder stallen, transhumance-2.
9 De vijf hierboven geschetste systemen kunnen bestaan als stabiele systemen. Elk kan ontstaan zijn zuiver en alleen uit de lokale omstandigheden om te beginnen voornamelijk onder invloed van geografische en klimatologische faktoren. Het is echter ook mogelijk dat door allerlei oorzaken systemen gaan veranderen. Kunstmest, bijvoorbeeld, kan land goed bruikbaar maken voor landbouw het zegt iets over de ontwikkeling van een land als die kunstmest er is en als de landbouw voldoende oplevert. Mijn bedoeling is dus om omschrijvingen te vinden van ' systemen, zodanig dat ze en min of meer stabiele situaties beschrijven èn aanwijzingen opleveren over welke dingen veranderen als nomaden zich zouden ontwikkelen tot Almwirtschafters. (Van mij hoeven ze niet te veranderen, maar veranderingen vinden bijna overal plaats). Herders leven niet in definities, maar in de alledaagse werkelijkheid. Hoe ziet de omgeving eruit, waarin zij hun bestaan vinden? En hoe passen zij zich aan? Laten we ons dus eerst konkreet met die omgeving bezighouden, voordat we nog abstrakter gaan worden bij de nadere bespreking van definities.
10
A-I
- WEIDES. Bij de schapenteelt, in zoverre die in deze scriptie behandeld wordt, gaat het over graasgebieden in de bergen welke 'szomers gebruikt worden en graasgebieden die lager liggen welke 1 swinters in gebruik zijn. Zomerweides en dorpen in de bergen. In alle gevallen gaat het om gebieden die 1 swinters vanwege kou en sneeuw niet te gebruiken zijn. Men moet zich dan wel terugtrekken. In de lente kan men de bergen weer betreden. Op de bergweides is er dan ook weer veel eetbaars voor schapen en geiten. Meestal is de grond niet erg geschikt voor landbouw, maar een uitzondering hierop vormen de 1 poljes 1 in Joegoslavië (zie Matley, 1968). De benadering van die weides kan erg verschillen. Dorpen, bijvoorbeeld in dalen aan de voet van bergen met veel weides, kunnen zich in de eerste plaats bezig houden met landbouw en daarbij nog vee houden omdat die wei des in de zomer er nu eenmaal zijn. Als er in de dalen geen ruimte is voor weides, ligt het voor de hand dat de schapen in de winter op stal zullen staan. Dorpen hoog in de bergen zijn veel meer verbonden met de zomerweides; winterweides liggen elders, in gebieden waar de bergdorpen meestal geen zeggenschap uitoefenen - zodat de bergbewoners vaak afhankelijk zijn van anderen. De preciese ligplaats van een dorp is in de eerste plaats bepaald door geografische faktoren. Een goede plek heeft water in de buurt, zal (enigszins) beschut liggen en enigszins vlak zijn. Bovendien zou men er het hele jaar moeten kunnen doorbrengen. Het is echter niet zo dat alle faktoren altijd tegelijk aanwezig zijn. Dorpen, die als toevluchtsoorden fungeerden, liggen uiteraard in een (vrij) ontoegankelijk gebied, zodat het kan gebeuren dat zo'n dorp in de winter onbewoonbaar is. Samarina, het dorp in mijn onderzoek, is 1 swinters bedekt met meer dan een meter sneeuw, zodat iedereen gedwongen is naar elders te verhuizen.
11
In Joegoslavië zijn veel dorpen die hoger liggen dan de echte landbouwdorpen, maar toch nog tamelijk ver verwijderd van de nog hoger gelegen weides; in Montenegro hebben de herders vaak een apart, eenvoudig zomerdorp temidden van al dat gras (Beuermann, 1967, 69-70; Kayser, 1931). In veel gevallen is rond de echte dorpen landbouw in principe mogelijk, maar niet altijd wordt de grond daarvoor gebruikt. Winterweides en dorpen. Winterweides, indien aanwezig, liggen laag. Gewoonlijk liggen ze in gebieden die 'szomers erg te lijden hebben van droogte en hitte. Echter, droogte is een relatief begrip. Er is veelal goede landbouwgrond van te maken als: 1. z~ tamelijk vlak en toegankelijk zijn, 2. er behoefte is aan meer landbouwprodukten, 3. er geld is om irrigatiewerken uit te voeren en 4. kunstmest te krijgen is. Soms echter liggen de winterweides in gebieden die in dat seizoen te lijden hebben aan een overvloed aan water, en daarmee te drassig zijn voor landbouw. Deze grond behoeft drainage. Drainage is veelvuldig toegepast bij de moerassige kustgebieden van Albanië (Blanc, 1963). Vroeger (voor! 1920) was een groot deel van de vlakte van Thessalië een deel van het jaar onbruikbaar voor landbouwdoeleinden. Er waren stukken die in de zomer erg te lijden hadden onder droogte en hitte, terwijl andere gedeeltes in de winter moerassen waren. Verder waren er vele stukken niet vlak genoeg om makkelijk landbouw op uit te oefenen. Naast deze gebieden waren er nog andere stukken niet in gebruik - het braakland. Men gebruikte toen het drieslagstelsel waarbij altijd éénderde van de landbouwgrond braak lag. (Beuermaan, 1967, 198-201). Er was dus veel ruimte voor schapen. Door bevolkingstoename was later meer landbouwgrond nodig, zodat achtereenvolgens irrigatie, drainage, kunstmest ingevoerd werden; terwijl later bulldozers de vlakte vlakker maakten (Sivignon, 1968, 37-39). Alles ten koste van winterweideplaatsen voor schaapherders. Elders in Griekenland, maar ook in Joegoslavië, gebruikten herders vlaktes die niet of nauwelijks bewoond werden.
12
Hun eigenlijke dorp lag dan wel in de bergen, maar een hoogst interessant verschijnsel trad op bij de ontwikkeling van de landbouw met irrigatie, kunstmest, enz. In deze gebieden begonnen de herders zelf aan landbouw en verhuisden stukje bij beetje hun dorp naar de vlakte (Beuermann, 1954; Sibbles, 1960). In Thessalië breidden de boeren hun akkers uit ten koste van o.a. de herders uit Samarina. In beide gevallen betekende het dat de schapenteelt minder ruimte kreeg. Maar een belangrijk verschil is dat herders uit plaatsen als Samarina weinig kansen hadden om aan landbouw in de vlakte te beginnen en dus voornamelijk te maken kregen met het afnemen van de hoeveelheid weidegrond, terwijl bij de anderen hun eigen landbouw de eigen schapenteelt verdrong. Beschikbaarheid van zomer- of winterweides, landbouw, c.q. potentiële landbouwgrond kan uitmaken hoe eerdere, bestaande schapenteeltsystemen kunnen veranderen. De hierboven beschreven situaties dekken niet bepaald alle mogelijkheden. Bijv., zomerweides hoog, dorpen in het midden, en winterweides nog een stap lager. Is de grond bij het dorp geschikt voor landbouw? Zijn de winterweides geschikt voor landbouw en wie gaat er dan over? Elk systeem kent zijn eigen soort grondgebruik, welke hierboven reeds enigszins is aangegeven. Maar alvorens het grondgebruik bij de verschillende systemen schematisch te (kunnen) weergeven, zullen we eerst in meer detail moeten weten wat die systemen inhouden.
13
A-II
- DEFINITIES VAN SCHAPENTEELT-SYSTEMEN.
Definities geven aan wat onder een bepaalde term moet worden verstaan. In het geval van de schapente~lt bestaan definities uit een aantal geselekteerd, essentieel geachte, kenmerken van de manier waarop mensen hun schapenteelt bedrijven. In plaats van de frase 'de manier waarop mensen hun schapenteelt bedrijven' gebruik ik hier het korte woord 'systeem'. De verschillende systemen worden niet in detail besproken, omdat het in deze scriptie hoofdzakelijk gaat over, belangrijke, verschillen tussen de systemen. Uit de hierna volgende besprekingen kan dus niet opgemaakt worden hoe die systemen precies functioneren.
14 NOMADISME Definities: s. Berezowski, 1960, 185 A. Beuermann, 1967, 28-31 H. Boesch, 1951, 202-203 W. Jacob ei t, 1 9 61 , 12 3 L. Krader, 1968, 456 I.M. Matley, 1968, 251 C.s. Stephanides, 1948, 153-154 W. Tiet ze, 1 9 73, 81 A.C. de Vooys, 1962a, 104 E. Werth, 1954, 116, 119, 124. Alle bovengenoemde auteurs gebruiken: Nomadi-0me i-0 de i~ek van g~oepen ot -0iammen mei hun vee iu-0-0en geen
zome~-
va~ie
en
winie~g~aa-0geiieden.
woonplaai~
en doen niei aan
De nomaden ieziiien ge~egelde
landiouw.
Boe-0ch stelt dat het nomadisme alleen voorkomt daar waar
landbouw uitgesloten i~ en waar de noodzakelijke voorwaarden voor landbouwdorpen ontbreken. De achtergrondgedachte is dat de nomade zich slechts aanpast aan een gegeven situatie. Hij grijpt niet in, probeert niet de natuurlijke omstandigheden zo te wijzigen dat ze meer in zijn voordeel zijn. Op een dergelijke manier hoeven er geen investeringen gedaan worden, zodat men niets verliest als men het onverhoopt beter acht om niet meer terug te keren naar een bepaalde plaats of als men niet meer terugkeren kan. Nomaden zijn voornamelijk te vinden in de droge en semiaride gebieden van Azië en Afrika, waar aanpassing het meest voor de hand ligt. In principe zijn vele gebieden echter wel om te zetten in landbouwgronden; denk bijvoorbeeld aan de Negev-woestijn in Israël. Als er maar genoeg noodzaak toe en geld voor is. Op de Balkan is er ook sprake van droogteperiodes, al zijn die niet zo extreem als in de meer woestijnachtige gebieden. Ook liggen de trekgebieden over het algemeen relatief dichtbij bevolkingscentra. De mogelijkheden voor uitbreiding van de landbouw zijn dan ook evenredig veel groter.
15
Boe~ch,
)acogeit, K4ade4 en 7ieize vermelden in hun defi-
nitie ook dat de graasgebieden en de tussenliggende verbindingswegen min of meer vastliggen. Als dat inderdaad zo vast is, en als dan bovendien zekerheid bestaat dat achtergelaten eigendommen niet vernield of ontvreemd zullen worden, zal men kunnen besluiten om huizen te gaan bouwen (in plaats van de traditionele hutten of tenten). Een huis verandert niets in de sociale en ekonomische struktuur van het systeem. Het geeft echter wel aan dat een dergelijke investering in de huizenbouw verantwoord geacht wordt er bestond dus een verwachting dat èn het huis bleef staan ' dat de nomaden terug konden keren. en Hetzelfde geldt voor landbouw. Jacogeit en We4ih zien in de aanwezigheid van landbouw geen reden om de herders niet meer tot de nomaden te rekenen. Zolang die landbouw bedreven wordt op de plaats (en in hetzelfde seizoen) waar de herders met hun schapen aanwezig zijn, lijkt er op het eerste gezicht geen bezwaar om dergelijke groepen toch tot de nomaden te rekenen. Toch lijkt het me onjuist, omdat er dan mensen zullen zijn die tijd moeten besteden, niet aan de schapen, maar aan die landbouw - met eventuele gevolgen voor arbeidsdeling en specialisatie. Bovendien zullen die groepen mensen de verwachting hebben dat ze de vruchten van hun arbeid zullen kunnen plukken - dus dat ze niet tussentijds gedwongen worden naar elders te verhuizen of dat anderen de oogst zullen binnenhalen. (Beue4mann en Boe~ch definiëren nomadisme eerst met uitsluiting van huizen en landbouw, om beide dingen even later weer toe te laten). Om niet af te wijken van de definities van nomadisme in gebieden buiten de Balkan lijkt het me het beste om bij bezit van huizen of aanwezigheid van landbouw niet meer te spreken van nomadisme, maar van semi-nomadisme. Dit dus op basis van veronderstelde verwachtingen van terugkeer.
16 SEMI-NOMADISME De fini ties : A. W. L. P.
Beuermann, 1967, 30 Jacobeit, 1961, 60 Krader, 1968, 456-457 Leigh-Fermor, 1966, 29 c.s. Stephanides, 1948, 154 W. Ti e t z e , 1 9 7 3 , 81 •
Het woord 'semi-nomadisme' doet reeds vermoeden dat het hier niet gaat om nomadisme (al heeft het wel enige karaktertrekken daarvan), maar ook niet om iets dat duidelijk anders is. Beue~mann
vindt vaste behuizing geen kriterium om te zeggen dat er geen nomadisme meer is. Voor hem is van belang een groter aandeel van de landbouw in de lokale ekonomi e, of dat slechts nog een deel van het gezin meetrekt van zomer- naar winterweide. Jacoleii daarentegen houdt vast aan de afwezigheid van vaste behuizing. Het semi-nomadisme betekent voor hem een groot aandeel van de landbouw. De invloed hiervan op de veeteelt ziet hij in kortere trekroutes met minder vee - waarbij meer runderen en minder schapen. K~ade~ ziet het semi-nomadisme bij primitieve landbouw en weinig vee. Het is een zelfvoorzienende primitieve ekonomie, waarbij geen specialisten bestaan. Bepaalde individuen of bepaalde gezinnen in een dorp wisselen zo van beroep - de ene keer veetelers, de andere keer boeren. l.ei..gh~'T€,.lt..lnolt.
en Sif!1?h.arii..d.e,,,j zien vaste behuizing als
onderscheid met het echte nomadisme. Het moet nog wel volledig gericht zijn op veeteelt om aan de definitie te voldoen, maar nu alleen nog maar uitgevoerd door de mannen; vrouwen, kinderen en oude mannen blijven thuis. 7ieize ziet semi-nomadisme als nomadisme waarbij niet het hele gezin ten alle tijde met de kudde meetrekt. Op Krader na, zien alle auteurs één of meer afwijkingen van de secundaire kenmerken van het nomadisme: wel wat landbouw, wel een vaste behuizing, of alleen nog herders die met de kudde meetrekken. K~ade~ kent de term 'seminomadisme' toe aan werkzaamheden van een heel dorp, terwijl bij de andere auteurs het gaat om gezinnen (al dan niet
17
in samenwerking met andere gezinnen). Semi -nomadisme is in ieder geval een soort tussen-ka tegori e, welke in bepaalde opzichten dichtbij verscheidene definities van transhumance staat. Bij beschrijvingen van nomaden wordt er vaak vanuit gegaan dat nomaden voor de staat ongrijpbaar zijn omdat al hun bezit mobiel is. En andersom, dat hun bezit mobiel is om op die manier te kunnen doen wat zijzelf noodzakelijk vinden. Als we die vrijheid (of zelfbescherming) nemen als kenmerk van nomadisme kunnen we semi-nomadisme zien als die vorm van nomadisme waar de aanwezigheid van die vrijheid blijkbaar niet meer nodig is. Semi-nomadi-0me i-0 een nomadi-0me mei pfaai-OgeRonden i-0 hei in
inve-0ie~ingen
o~gani-0aiie
(Rijvoo~Reefd)
niet gauw
nomadi-0me
maa~
ve~wachiingen ve~fo~en
dat
gaan. Du-0
mei aanwezigheid van
een va-0ie Rehuizing en/ot fandRouw.
Die vaste behuizing en landbouw kunnen er toe leiden dat ook niet iedereen meer ten alle tij de met de schap en meetrekt. Het lijkt mij dat dat vooral het geval zal zijn als er tamelijk veel werk in de landbouw verricht moet worden; maar dat betekent een andere sociale en ekonomische struktuur, en daarom zou ik dat liever willen opvatten als een nieuw, ander systeem.
18 TRANSHUMAN CE-1 Definities: S • Bere z o wski , 1 9 6 0, 18 5 - 18 6 A. Beuermann, 1967, 21-24 Almwirtschaft mediterraner Typs A. Beuermann, 1967, 24-28 Transhumance H. Boesch, 1951, 203-204 J. FrÖdin, 1940, XVIII-XIX B. Hofmeister, 1961 W. Jacobeit, 1961, 66-68, 91-98, 123 L • Kra der, 1 9 6 8, 4 5 7 I.M."Matley, 1968, 251 E. Muller, 1938, 365 C.S. Stephanides, 1948, 154 W. Tietze, 1973, 81-82 A.C. de Vooys, 1959b A.C. de Vooys, 1962a, 104-107 G. Rinschede, 1976. Alle auteurs stellen dat de kuddes hun voedsel het hele jaar door op de weides moeten vinden. Dus geen gebruik van stallen maar ook nauwelijks of geen bijvoedering. Er bestaat nogal wat onenigheid over de term 1 transhumance 1 • Sommigen gaan terug naar de plaats van het ontstaan van het woord, n.l. Frankrijk, en naar wat zij daar als kenmerkend zien. Het kenmerkende zou dan zijn dat gebruik gemaakt wordt van zomer- en winterweides door grote kuddes schapen onder de hoede van loonherders (Beue1?.mann, Boe-0ch, 11?.Ödi..n, ;J.acofi..ei..:l, K1?.ade1?.,
7i..e:lze).
Rin-0chede laat echter zien dat in het zuiden van Frankrijk
loonherders alleen overwegend voorkomen in de departementen Crau en Camarque en het staatje Andorra. Transhumance in die betekenis komt nu dus nog maar weinig voor. De term 1 transhumance 1 wordt echter ook gebruikt als omschrijving van een situatie zonder loonherders (Be1?.ezow-0ki, ~ateey, Stephanide-0, de Vooy-0). Ter omschrijving van de situatie in de Balkan is deze tweede betekenis meer van toepassing. ~ateey geeft een veel omvattende omschrijving: 71?.an-0humance, in my opinion, i-0 the pe1?.iodic movement, with ei..ve-Oiock, ot /amiey g/1.0Up-0 01'1. he1?.de1?.-0 fi..etween -0umme1?. and wi..nte1?.pa-0tu1?.e-0, with no winiel?. -0taleing ot eive-0tock and no Pl?.OVi-Oion ot toddel?.. At -Oome -0tage
19 the people ~etu~n to thei~ pe~manent -0ettlement whe~e they may o~ may not have -0ome to~m ot ag~icultu~e.
Ik zou, in navolging van de Vooy-0, meer nadruk willen leggen op de aanwezigheid van landbouw. Als er nauwelijks of geen landbouw bedreven wordt zou ik het semi-nomadisme willen noemen. De Vooy-0 ziet eveneens afwezigheid van stallen en voedergewassen als voorwaarde. Beue~mann gebruikt hiervoor echter de term 1 Alrnwi rts chaf t rn edi terran er Typ s 1 , ter onderscheid van wat hij transhumance noemt. Ik stel voor hier toch het woord 1 transhumance 1 voor te gebruiken. Transhumance kent een subklassifikatie aan de hand van de ligging der woonplaats ten opzichte van de weides: 1. normale transhumance: woonplaats ligt bij de winterwei de s i n de v1 a k te • 2. omgekeerde transhumance: woonplaats bij de zomerweides in de bergen. J. dubbele transhumance: woonplaats tussen beide weides. Deze subklassifikatie wordt door bijna iedereen vermeld. Bij sommige auteurs lijkt me dit onzin. Zij definiëren de transhumance als de veeteelt met loonherders, waarbij het vee nooit in het dorp der bezitters komt. Ik kan dan weinig nut zien in een subklassifikatie welke gebaseerd is op de ligging van het dorp ten opzichte van de weides. De zaak ligt anders bij transhumance in familie-bedrijven. Daar is zo'n subklassifikatie handig, om twee redenen: 1. rond de woonplaats liggen de gebieden waar de bewoners het meest recht hebben - als ze privé-grond hebben ligt dat meestal daar. 2. uitbreiding der landbouw tast voornamelijk de winterweides aan. De ligging van de woonplaats ten opzichte van veranderende winterweides kan dan al een indikatie geven over de mogelijkheden der inwoners. Wonen ze vlakbij de win terwei de, dan kunnen ze vaak makkelijk kiezen of ze zelf meer aan landbouw zullen gaan doen. Wonen ze tussen zomer- en winterweides, dan bestaat de mogelijkheid dat die wintergebieden gesloten worden voor hen, zodat ze het zullen
20
moeten doen met de grond rond het dorp. Zij die wonen bij de zomerweides hebben het minst in de melk te brokkelen. De grond rond hun dorp is meestal niet geschikt voor landbouw, dus zijn ze geheel afhankelijk van wat er gebeurd door anderen op hun winterweides. Toch kunnen de omstandigheden net gunstig zijn: bijv., aan de noord-west kust van\de Peloponnesos was zo'n uitbreiding der landbouw aan de gang. Herders van bepaalde dorpen, welke halverwege de bergen lagen, konden daaraan meedoen. Er zijn gevallen bekend, waarbij het bergdorp langzamerhand ontvolkt werd door verhuizingen naar nieuwe woningen bij en op de wint e rp 1 a at s (Si b bl es , 1 9 6 0 ) • (Een dergelijke subklassifikatie heeft eenzelfde nut bij semi-nomadisme en transhurnance-2 waar de si tua tie vergelijkbaar is. Bij nomadisme en Almwirtschaft gaat dat niet op, omdat bij nomadisme er geen dorp bestaat en bij Almwirtschaft alle grond reeds in gebruik is voor andere doel einden).
21 TRANSHUMANCE-2. Transhumacne-2 is een kategorie, die ik hier wil introduceren. De eerste aanleiding om een nieuwe kategorie te kreeëren lag in het verschil tussen de definities van transhumance-1 en Almwirtschaft. De definities die tot nu toe besproken zijn lijken een reeks te vormen: elke keer is er 66n aspekt toegevoegd en wordt een ander aspekt minder belangrijk of verdwijnt. Het verschil tussen de definities van transhumance-1 en Almwirtschaft bestaat echter uit twee aspekten: Almwirtschaft kent verbouw van voedergewassen èn stalgebruik. De vraag kwam dus op of er een transhumance bestaat met verbouw van voedergewassen, maar zonder stalgebruik. Extra-voer in de winter is geen ongewoon verschijnsel. Boombladeren is zoiets, maar natuurlijk ook hooi. Beuermann (1967, 71-72) geeft een voorbeeld uit Joegoslavië waarbij bepaalde, dichtbij het dorp gelegen, weides in de eerste plaats gebruikt worden om hooi te produceren. De reden is een afname in hoeveelheid winterweide, maar de meeste mensen zijn nog niet toe aan het bouwen van stallen. In de literatuur zijn niet veel voorbeelden van een dergelijke transhumance-2 te vinden. Voor een belangrijk deel komt dat omdat de literatuur niet goed genoeg is. Beschrijvingen van de trek, zomerweides en dorpen zijn meestal vrij uitvoerig, maar de beschrijvingen van wat er gebeurt in de winter zijn vaak nogal vaag. Gedeeltelijk zal dat wel komen omdat onderzoek onder herders hoofdzakelijk in de zomer gedaan wordt, maar gedeeltelijk komt dat ook omdat er onvoldoende afbakening bestaat tussen de theoretische systemen. De zomerweides zijn groot genoeg, zodat voor een onderzoeker die in de zomer langs komt weinig uitzonderlijks te zten is. Wat de winter aan problemen kan opleveren wordt dus niet zo snel opgemerkt. Bij nomadisme, seminomadisme en transhumance-1 blijkt het aantal aanwezige schapen in een bepaalde omgeving 1 szomers èn 'swinters
voldoende voedsel te kunnen vinden. Bij gebruik van voedergewassen blijkt dat dat voor de winter niet (meer) het geval is. Dat lijkt mij een belangrijk verschil te zijn, omdat men in de zomer al werk moet gaan verrichten om de komende winter door te kunnen komen. Transhumance-2 betekent dus: 1.
weidegel~uik
gedu~ende
2. met
ext~a-voe~
3. lij
men~en
voo~
die een
de
het gehele
jaa~
winte~
va~te
lehuizing hellen en
4. doen aan landlouw.
Transhumance-2 verschilt dan van transhumance-1 door het gebruik van extra-voer voor de schapen gedurende het winterseizoen. Verder verschilt het van Almwirtschaft door het ontbreken van stallen.
23 ALMWIRTSCHAFT. Definities: S. Berezowski, 1960, 186 A. Beuermann, 1967, 17-20 H. Boesch, 1951, 204-205 J. FrÖdin, 1940, XVIII L. Krader, 1968, 457 E. Li c h ten berger, 1 9 7 8, 1 8 3- 1 8 4 V. Novak, 1961, 653, 656 c.s. Stephanides, 1948, 154 W. Tietze, 1973, 81-82 A.C. de Vooys, 1962a, 188-189 E. Werth, 1954, 104-105 Hierover zijn de auteurs het vrijwel geheel eens met elkaar. We~ih geeft de kortste omschrijving: Die
éigena~i de~ Almwi~i-0chati
de~
Baue~
~ein
Vieh
te-0ien Wohn-0iiz
me~~
Çegi~ge
da~in,
da~-0
und Kleinvieh) von -0einem
(7alwi~i-0chatt)
eine Hochweide im Winie~ üge~ ate~
(Ç~o-0-0-
liegt gekanni
(Alm
au-0, den ode~
Somme~ üge~
aut
Alpe) -0chicki, den
im late tei Sialltüiie~ung mii dem -0om-
aut den 7alwie-0en gewonnenen
Tuiie~
(Heu) hält.
Volgens de meesten is het echter niet noodzakelijk dat het hooi pers~ in het dal gewonnen wordt. Op vele plaatsen liggen de hooiweides ergens tussen dal en hoogweide. De grootste afwijking van Werth 1 s omschrijving is dat volgens Boe~ch en Jacoteii de (zomer-)herders in loondienst zijn. Beue~mann vindt bovendien dat kenmerkend is dat de zomerweides niet gebruikt moeten worden omdat het dan te droog is, maar omdat in de zomer het dal voor akkerbouw gebruikt wordt. Ik denk dat dit meestal wel zo zal zijn, maar ik zie niet direkt de noodzaak om dit op te nemen in een definitie. Het lijkt me voldoende als duidelijk is dat de beesten in de zomer niet in het dal kunnen blijven.
24 SAMENVATTING.
,,
De definities kunnen in een schema gevat worden:
N vrijheid/onzekerheid gehele gezin trekt vaste behuizing landbouw voedergewassen stallen
+ +
SN
T-1
T-2
+ -/ + -/+
+/+ +
+/+ + +
A
+ + + +
Het is allemaal zo gekozen dat je de verschillende systemen kunt opvatten als mogelijke fasen in een ontwikkelingsproces. Het geeft als het ware aan wat er door en met nomaden allemaal zou moeten gebeuren voordat zij Almwirtschafters zouden kunnen worden. Er bestaan voorbeelden waarbij iets dergelijks gebeurd is - zie bijvoorbeeld mijn eigen onderzoek in Samarina. Het betekent overigens niet dat het ene systeem uit een andere moet zijn voortgekomen. In een 'oer 1 -situatie komt men in een gebied met eigen mogelijkheden en onmogelijkheden - daar werkt men mee en daaruit ontstaat een bepaald systeem en dat zou elk systeem uit dit schema kunnen zijn (of diverse naast elkaar). De geografische en klimatologische omstandigheden veran11..n deren niet zo veel niet zo snel. Wel kunnen, door meer kennis, technieken, geld, enz., sommige onmogelijkheden omgezet worden in bepadlde mogelijkheden. In de Balkan heeft dat voornamelijk betrekking op veranderingen in de 20ste eeuw in de landbouw: irrigatie, drainage, kunstmest. Een andere reden voor veranderin~kan liggen in het verlies aan winterweides door huizenbouw en/of toerisme (Johnston & Crkvenci c, 1954). Voor zover ik kan overzien komen de redenen voor verandering van buitenaf; soms omdat de herders minder mogelijkheden overhouden bij ontwikkelingen bij andere groepen mensen, soms omdat er daardoor juist ook voor hen nieuwe mogelijkheden ontstaan.
25 Qr2n~~bLuik~
Nu we de definities behandeld hebben, kunnen we ook gaan kijken naar verschillen in grondgebruik bij de verschillende systemen. Om aan te sluiten bij het schema van de systemen gee4ik op de volgende pagina schema's van weide-beschikbaarheid en soort gebruik. Aan de linker kant de seizoensmatige beschikbaarheid van de grond. Er wordt onderscheid gemaakt in 3 verschillende hoogtes. Die hoogtes worden hier omschreven door moment van bruikbaarheid; natuurlijk geldt dan dat er voldoende gras is en ook water. De hoogte in meters is een typisch lokaal gegeven, die op zich niet ter zake doet. De reden dat ik 3 lagen gebruik is dat bij Transhumance-1, -2 en Almwirtschaft vaak sprake is van een tussenlaag. De herders zouden daar kunnen wonen, land bebouwen, hooien en dergelijke. Maar, vooral als lente en herfst kort zijn, is het veelal slechts nodig om 2 lagen te onderscheiden: de hoge zomerweides en het lager gelegen deel - bij de schema's vallen dan 'midden' en 'laag' samen. Ook zijn er slechts 2 lagen als de onderste laag volledig ontoeganlijk wordt. De aktiviteiten uit die onderste laag moeten dan plaats vinden in de middelste laag. Aan de rechterkant is afgecheckt wat op de verschillende hoogtes gebeurt. Merk op dat bîj de bruikbaarheid van weides in de verschillende seizoenen het gebruik van grond alleen anders is bij de Almwirtschaft - daar is de grond ook 'swinters niet als weide te gebruiken, wat bij de andere systemen wel gevraagd/vereist wordt. - -
--
u
-
......
26
w
[:
L
s 1
"
-
w ç
0
D
1 D
L
z
s 1
\O= al=
s
x x x
s
c;
l
1
D
D
D
L
LJ
'7
n J• .l
s g D
äL
hoo0· midden laag
Nomadisme en Semi -nomadisme
hoog n;i dden laag
Transhumance-1
hoog midden laag
Transhumance-2
hoog midden laag
Almwirtschaft
C>
\0
äL
x
]
äL
x v A
(:;
D
1
\.e
H
u
1
H
z
D
\.e=
D
L
D
E=
1
1 D
c: ..._.
Z=
x x x
1 D
s s
L=
s
D
0
'H-
\.e
g
(1
ÎJf-
H
g
p
~:
z
x
y ,,_
v
A
äL
x x
x x
v
A
win ter lente zomer herfst veeteelt voedergewassen andere landbouw
S= weide door sneeuw en kou niet te gebruiken g= weide gedeeltelijk ergens voor gebruikt of anderzins onbruikbaar als weide D= door droogte en/of landbouw niet als weide te gebruiken.
Grondgebruik bij de verschillende schapenteelt-systemen.
27
B.
ARO~AANSl
B-1
HERDERS IN 9RllKlNLAND.
- Dé ÇlSCHllDlNIS VAN Dl
O~ÇlVINÇ.
1. De Balkan. Een groot deel van In de meeste gevallen schikt voor landbouw, daar plaatsvinden. De voor in de vlaktes en
het Balkan-schiereiland is bergachtig. is de grond in de bergen weinig gezodat pastorale aktiviteiten vooral meeste landbouw kwam (en komt) dus de dalen.
In de loop der eeuwen zijn er in de Balkan veel invasies geweest. In dergelijke onstabiele tijden verhuizen veel mensen naar de bergen, om gedurende de stabiele periodes weer naar de vlaktes terug te keren. Echter, niet altijd en niet iedereen verhuisde dan weer naar beneden. Sommige groeperingen werden 'voorgoed' verdreven. Dat was bijvoorbeeld het geval toen de Slaven in de 6e en 7e eeuw de Balkan binnentrokken en de toenmalige bewoners naar het zuiden en in de bergen drongen. De Vlachen zouden toen hun seminomadisch bestaan opgenomen te hebben (Tomasevich, 1955, 10). Overigens komen de eerste referenties naar de Vlachen pas in de 10e eeuw voor, en toen reeds als schaapherders en muildierdrijvers. In deze scriptie zal voornamelijk gesproken worden over Aromanen in plaats van Vlachen. Het woord 1 Vlachen 1 is tegenwoordig, maar waarschijnlijk ook vroeger al, in de eerste plaats een beroepsaanduiding: het zijn herders. Daarnaast wordt het woord ook gebruikt als aanduiding van een bepaalde etnische groep, die zichzelf Aromanen noemt. Deze mensen spreken een aan het Roemeens verwante taal. (Het ligt dus voor de hand dat vaak verondersteld wordt, dat zij ook van Roemeense afkomst zijn, maar daarover zijn de geleerden het niet helemaal eens). De Aromanen komen voor in Albanië, Joegoslavië en Griekenland, maar aangezien ik mijn onderzoek gedaan heb bij een Aromaans dorp in het Pindus-gebergte in Griekenland, zijn hier de gebeurtenissen uit het verleden geselekteerd om de voor de Griekse Aromanen belangrijke veranderingen te beschrijven.
28 In de 11e eeuw stonden Thessalië en Zuid-Macedonië bekend als Groot-Vlachië; en Epirus en omgeving als KleinVlachië (Wace & Thompson, 1914, 257). Dat betekent dat de Vlachen toen niet alleen de bergen, maar ook de vlaktes met de winterweides beheersten. Dit was afgelopen toen het Ottomaanse Rijk aan het einde van de 15e eeuw Griekenland bezette. Terwijl de Turken zich voornamelijk ophielden in de vruchtbare vlaktes, zochten vele anderen, Vlachen maar ook Grieken, hun thuisbasis in de bergen. Semi-nomadische veeteelt was de voornaamste bezigheid van de mensen in de bergen. Daarmee was men marginaal geworden, en het hing als het ware af van de belangen van de winnaars (de Turken) tot hoever de verliezers konden gaan. Toen het Ottomaanse Rijk zich over de Balkan uitbreidde beperkten de overwinnaars zich tot de vlaktes. Voor de rest trachtten de heersers de zaak te kontroleren. Over het algemeen gaf dat geen grote problemen, omdat het grootste deel van het bergachtig terrein gemakkelijk toegankelijk is. Moeilijk te kontroleren bleken: Noord-west Pindus en Epirus (Griekenland), Centraal Bosnië, Herzegovina en Montenegro (Joegoslavië) en het Macedonisch-Thracisch Massief (Bulgarije) (Hoffman, 1972, 25). De schaapherders in het Pindusgebergte moesten met hun schapen in de winter naar de vlaktes, waar Turkse landheren hen toestemming moesten geven. Blijkbaar is dit over het algemeen geen onoverkomelijk probleem geweest. Volgens Sanders (1962, 117) was er zo'n 400 jaar geleden genoeg land voor iedereen. Zelfs in het begin van de 19e eeuw, toen in Noord-west Griekenland niet-mohammedanen uit de vlaktes vervolgd werden, en waarvan velen dus de bergen in vluchtten, konden de herders hun normale werk nog wel uitvoeren (Schein, 1974). Eind 17 6 - begin 18e eeuw stagneerde het Ottomaanse Rijk, terwijl in West-Europa de industrie opkwam (met groeiende steden). Het Ottomaanse Rijk was tot dan toe een gesloten
29 gebied geweest; handel in landbouwprodukten met landen bui ten het Rijk werd tegengegaan •. De binnenlandse kon trol e, die dus zorgen moest voor voldoende voedsel in het hele Rijk, verslapte nu echter, zodat men in de gebieden die het dichtst bij West-Europa lagen, ertoe overging voedsel voor de Westeuropese markt te verbouwen. In Roemenië begonnen de oorspronkelijke bewoners de vlaktes weer te bewonen om daar graan te verbouwen. Dit breidde zich naar het zuiden uit. Ook kwamen er steeds meer andere produkten in de handel: vee, vlees, olie, zijde, wol, katoen, tabak en hout (Hoffman, 1972, 39). De handel bloeide dus sterk op en daarmee ook het transport van de produkten; dat was de bloeitijd van de muildierkaravanen. De Aromanen uit het Pindus-gebergte konden hiervan profiteren. Door die opbloei werden de zomerweides voor de Aromanen de vaste woonplaats. Vaste (= stenen) huizen moeten in die tijd ontstaan zijn. De Griekse taal was voor de handel onmisbaar, zodat de tweetaligheid der Arornanen ook in die tijd ontstaan kan zijn. De handel bracht dus ook meer werk in de dorpen in de bergen, zodat daar meer mensen konden wonen dan mogelijk zou zijn met alleen een schapenekonomie. Maar aan het eind van de 18e eeuw ging de handel achteruit en daarmee ging voor veel mensen in de bergen hun bestaansmogelijkheden verloren. En zo ontstond er weer een overbevolking in die dorpen. Gedurende de volgende periode, eind 18e eeuw tot in de 20e eeuw, is de situatie uiterst onstabiel geweest. (Onstabiele periodes werken ten gunste van semi-nomadisme, stabiele tijden laten sedentarisatie opbloeien). Ali Pasha heerste van 1788-1822 over het gebied rond het Pindus-gebergte, en hij was aktief bezig geweest om alle dorpen te reduceren tot feodaal bezit. Door de daardoor ontstane onrust vertrokken veel Aromanen naar rustiger streken, vooral naar het noord-oostelijke deel van het huidige Griekenland (Wace & Thompson, 1914, 150-154; Sivignon, 1968, 36).
30 In 1821 werd Griekenland ten zuiden van Thessalië onafhankelijk. Doordat er nu een grens bestond werd het gebied aantrekkelijk voor rovers-guerillastrijders; hun thuis, Griekenland, was veilig. De Aromanen die dus nog binnen het Ottomaanse Rijk bleven wonen, verloren door de Griekse rooftochten veel schapen. Maar erger nog waren de periodes dat Turkije in oorlog was, zoals de Krim-oorlog (1854-1856), de Russisch-Turkse oorlog (1877-1878) en de oorlog om Kreta (1897). Lokaal kwamen er dan opstanden voor, welke door Albanese huurlingen van de Turken neergeslagen werden en waarbij elk 'veroverd' dorp door hen werd geplunderd. Het Congres van Berlijn (1878) en de konferentie van Constantinopel (1881) brachten slecht nieuws voor de Aromanen; Thessalië werd gegeven aan Griekenland. De grens liep nu tussen de zomer- en winterweides door. De Aromanen hebben via petities getracht het weidegebied als eenheid aan Griekenland te geven aan Turkije te laten (Wace & Thompson, 1914, 167-168; Sivignon, 1968, 36). Het gevolg van de scheiding was natuurlijk dat alweer vele mensen vertrokken. De situatie had echter ook positieve kanten. De meeste grond in Thessalië was voor 1881 in Turkse handen, zodat toen de Turken wegtrokken na de overdracht van Thessalië aan Griekenland er erg veel land te koop was. Zo kochten rijke Aromanen een groot stuk bij het plaatsje Gonni (Elaia) en, later, bij Ka.iambaka (Virenzi of Aios Nikolaos) (Sivignon, 1968, 38), maar niet iedereen had daar geld voor. Vooral kleine eigenaars zochten aansluiting bij de dorpen in de vlaktes om zich zo te verzekeren van winterweides. Dat was wel nodig, omdat die dorpen de graasrechten trachtten te beperken tot de eigen inwoners. De nieuwe grens zorgde voor problemen. Vele herders die 1 swinters in Thessalië verbleven, trokken daarom de grens maar niet meer over, en besteedden hun zomer in de bergen bij Trikala. Anderen gingen nog wel de grens over, waar ze nogal eens last hadden van de douane de problemen gingen meestal over belastingen en over het mogelijk smokkelen van wapens. Soms vochten de Griekse en Turkse legers aan die grens. Dat was de reden dat Samarina in de jaren 1886 en 1897
of
of
31
onbewoond bleef (Sivignon, 1968, 37). In de vlaktes gingen de nieuwe Aromaanse landbezitters langzaam over op landbouw. Eerst olijfbomen en granen, omdat daar weinig werk aan is te doen. Later, toen ze echt gesetteld waren, kwamen er tabak en vruchtbomen bij. Sommige landbezitters hielden zich bij hun schapen en namen dan het hoeden van andermans schapen bij. (In bepaalde gevallen was dit een taakverdeling tussen broers; Sivignon, 1968, 26-27). Strubbelingen in Macedonië hadden ook invloed op de Aromanen. Als Macedonië ook uit het afbrokkelende Ottomaanse Rijk zou vallen 1 waar zou het dan naar toe gaan? Dat het onafhankelijk zou worden was zeer onwaarschijnlijk; dus zou het wel verdeeld worden onder de omliggende landen. Het werd zodoende erg belangrijk om te bepalen hoeveel mensen van de verschillende nationaliteiten daar woonden. Met dwang en propaganda probeerden de landen de Macedoniërs over te halen om hun respectievelijke nationaliteit aan te nemen. Zelfs Roemenië deed een duit in het zakje ofschoon dat land niet aan Macedonië grensde. De Roemenen v-0nden de Aromanen Roemeens. Zij hadden al geruime tijd onderwijs in het Aromaans verzorgd, waarmee nogal wat sukses geboekt werd, omdat, zoals Schein (1975) zegt, een eigen aparte identiteit voordelen bood. Maar dat betekende niet dat de Aromanen zich politiek ook zo Roemeens voelden. Elk dorp had twee politieke partijen: een Griekse (meestal de grootste) en een Roemeense partij. Dat de Griekse partij het grootst was, was niet zo verwonderlijk, omdat de Aromanen ekonomisch nauw met Griekenland verbonden waren. In de Grieks-Turkse oorlog om het eiland Kreta werd er ook gevochten aan de noord-grens bij Thessalië (1897). Vechtende Aromanen waren alleen aan de Griekse zijde te vinden. Bij de vredesonderhandelingen (o.l.v. Engeland, Frankrijk, Italië en Rusland) werd, net als in 1878, een
32 petitie aangeboden. Dit keer werd er gevraagd om NoordThessalië terug te geven aan Turkije. Waarschijnlijk hebben alleen Aromanen van de Roemeense Partij getekend (zij waren in 1895 als aparte groep binnen het Ottomaanse Rijk erkend), de anderen in ieder geval niet (Wace & Thompson, 1914, 168-170). De invloed van de Roemeense Partij nam nam daardoor af, ook al omdat velen overgingen naar de Griekse kant nadat er vanuit Giekenland een soort officiële politionele akties werden gevoerd tegen alles wat Roemeens was of leek. In 1905 werden de Aromanen erkend als aparte nationaliteit binnen het Ottomaanse Rijk en in 1908 kwam er een nieuwe Ottomaanse Grondwet. Voor een deel der Aromanen werd door deze wetten de rust gegarandeerd. De jongere mannen hadden echter minder voordeel van de Grondwet, omdat daarmee dienstplicht voor iedereen, in plaats van alleen voor moslems, werd ingevoerd. Zoals gewoonlijk betekende dat, dat vele mensen het gebied verlieten. Dit keer niet naar de reeds bekende gebieden, maar naar Amerika. Financieel was dat voor de dorpen een goede zaak, omdat de emigranten regelmatig geld stuurden naar hun familie. Soms financieerden zij zelfs de bouw van allerlei openbare gebouwen in hun geboortedorpen (een verschijnsel wat zich ook nu nog voordoet). (Wace & Thompson, 1914, 170-171). De "Young Turcs" die de nieuwe grondwet gemaakt hadden, waren bezig met het unificeren en centraliseren van het overgebleven stuk Ottomaanse Rijk. De door de omliggende landen gewenste verdeling van Macedonië, leek door dit nieuwe beleid verder weg dan ooit te voren. En aangezien het Rijk op dat moment enigszins zwak stond, was de tijd daar om Macedonië te ~evrijded. Iedereen die te maken had met Macedonië - Grieken, Serven, Montegrijnen en Bulgaren - verenigde zich en de daaropvolgende Balkanoorlog in 1912 werd al gauw door hen gewonnen. Dit tot verrassing van landen zoals Rusland en Oostenrijk, welke zich begonnen te verzetten tegen de Balkan League, alhoewel ze ziet meer deden dan het kreeeëren van een onafhankelijke staat Albanië (mei 1913). Meer bleek ook niet nodig, want de
33 verdeling van Macedonië was nog niet naar genoegen van iedereen opgelost. Op dat moment had Bulgarije het grootste deel van Macedonië in handen. Iedereen begon de Bulgaren aan te vallen in de tweede Balkanoorlog van 1913. De toen veroverde gebieden werden officieel aan de veroveraars toegewezen in het verdrag van Boekarest; daarbij kreeg Griekenland Zuid-Macedonië (Thomson, 1966, 473-475). En zo kwam ook het Pindus-gebergte bij Griekenland. In de jaren twintig werden er, o.a. in de vlakte van Thessalië, grote landhervormingen ingevoerd. Sommige schaapherders bemachtigden wat land in de vlaktes. Veel land ging echter naar Grieken uit Klein-Azië. (In 1920 begon Griekenland een oorlog tegen Turkije ten gevolge waarvan beide landen besloten tot een bevolkingsuitwisseling: + 430.000 Turken naar Turkije in ruil voor + 1,35 miljoen Grieken, waarvan er zo'n 35.000 naar Thessalië kwamen). Het netto-resultaat was weer dat er minder weidegebieden in de vlaktes overbleven. Ter bescherming van de herders werd er in 1930 een wet ingevoerd welke de herders het recht gaf om hun traditionele winterweides te blijven bezoeken, tenzij de eigenaar het absoluut nodig had. In 1938 werden alle landloze herders verplicht zich in te schrijven in een dorp naar keuze. De winterweides waren het schaarst, zodat men (vooral de kleine eigenaars) probeerde zo'n inschrijving in een dorp in de vlakte te krijgen. Dit had een verdere spreiding van de Aromanen tot gevolg (Schein, 1974, 492). Toen kwamen de Tweede Wereldoorlog en de Burgeroorlog. Alles bij elkaar kostte het zeer veel schapen. En het dorp Avdhela brandde uit; Samarina werd grotendeels verwoest. De wederopbouw daarna gebeurde in dezelfde periode als de uitbreiding van de gemechaniseerde landbouw in Thessalië. De werkgelegenheid buiten het zomerdorp nam door modernisatie steeds meer toe en zo schakelden ook steeds meer herders over op nieuwe beroepen. Het aantal herders nam af. Bij de wederopbouw der kuddes nam men relatief
34 meer geiten dan vroeger, omdat deze minder verzorging nodig hebben dan schapen. Hierdoor zijn er konstant konflikten tussen herders en Staatsbosbeheer, want geiten brengen meer schade toe aan de bossen dan schapen (Sanders, 1962, 27, 105, 120). De toekomst lag dus niet in de bergdorpen noch in de schapen. De geïsoleerde ligging der dorpen welke vroeger het semi-nomadisme bevorderde is nu een hinderpaal voor ontwikkeling. Kontakten met de buitenwereld waren vroeger nodig voor de handel en het verkrijgen van winterweides, nu zijn die kontakten belangrijk om weg te komen (Schein, 1974).
2. Het Pindus-gebergte en de vlakte van Thessalië. Het Pindus-gebergte is één van de meest geïsoleerde en onproduktieve gebieden in Griekenland. De kalksteenbergen zijn sterk geërodeerd en bevatten geen mineralen. De bergrug vormt de scheiding tussen het oostelijke en westelijke deel van Noord-Griekenland. Blijkbaar een bijna onoverkomelijke scheiding, want ook nu loopt er nog maar slechts één grote weg door, tussen Trikala en Ioannina. De hoeveelheid regen in de bergen is niet bekend, wel bekend is dat er in de winter op de hoogste top Smolikas (2637 m.) meer dan twee meter sneeuw ligt. In de winter zijn vele dorpen 2-4 maanden door de sneeuw van de buitenwereld af gesneden. Tot een hoogte van 1800-1900 meter is het grootste deel van het gebied bedekt met bossen: coniferen, beuken en pijnbomen. De rest en het hogere gedeelte zijn graasgronden; twee kwaliteiten: een rijkere 'flysch 1 en een armere 'groene rots'. Samarina en andere Aromaanse dorpen liggen op de oostelijke helling van het Pindus-gebergte, terwijl de afwatering van het gebied rond die dorpen in westelijke richting naar de Ionische Zee gaat. De ekonomie der Aromanen is desondanks oostelijk gericht op Macedonië en Thessalië. Dit komt waarschijnlijk omdat een andere groep herders,
35 de Sarakatsani, beslag heeft kunnen leggen op Epirus. (Schein, 1975). De vlakte van Thessalië is één van de grootste laaglandvlaktes van Griekenland. Ze bestaat eigenlijk uit twee aparte vlaktes, die van Larissa en Trikala. Oceanische invloeden zijn door de omringende bergen vrijwel afwezig. Als gevolg hiervan is er weinig regenval. Koude winters en hete, meestal droge, zomers. De introduktie van moderne landbouwmethodes heeft er voor gezorgd dat er nu toch veel tarwe en tabak verbouwd wordt. Extra irrigatie zou echter een veel grotere opbrengst kunnen geven (Hoffman, 1972, 23; Sanders, 1962, 23). De landbouwontwikkelingshulp heeft zich niet alleen gericht op grootschalige bedrijven. Over het algemeen heeft men voor de kleinere bedrijfjes aanbevolen om schapen en geiten te houden. Beide ontwikkelingen hebben er wel voor gezorgd dat er steeds minder weidegrond voor anderen beschikbaar is (Sanders, 1962, 105).
36 B-II
- AROMAANSE HERDERS IN HET PINDUS-GEBERGTE.
1. Schapen en Aromanen. Welke mensen hebben in Griekenland direkt te maken met schapen? Sanders (1962, 98) onderscheidt: 1. Vlachen 15% der schapen; geen landbezit 2. Dorpsveehouders 70% der schapen; land in de vlaktes 3. Gemengde-landbouwers 15% der schapen. "Vlachen" is in het Grieks een beroepsaanduiding voor herder, welke als zodanig al in de 11e eeuw voorkwam. In de meeste gevallen trekt men dit door als aanduiding van hele groepen mensen. Op basis van taal worden toch drie groepen onderscheiden (Sanders, 1962, 105; Campbell, 1964, 2): 1. Koutso-Vlachen 2. Arvanito-Vlachen (Karagouni) 3. Sarakatsani. (Wace & Thompson hebben een andere indeling welke o.a. rekening houdt met ma te van vergri eksing. Wat hier Saraka tsani Z1Jn ziJn bij hen de meest vergriekste Vlachen (Wace & Thompson, 1914, 2, 30)). Zodra individuen uit deze groepen hun herdersbestaan opg8ven, worden ze gewoonlijk niet meer onderscheiden van de rest der Grieken. Op zichzelf is dit niet zo vreemd want ze spreken allemaal Grieks en hun zeden en gewoontes verschillen niet zo erg veel (Schein, 1975, 84). De Sarakatsani spreken alleen Grieks en men veronderstelt dan ook meestal dat ze van Griekse afkomst zijn. De Koutso-Vlachen en Arvanito-Vlachen noemen zichzelf Aromanen en spreken naast het Grieks ook een eigen taal: het Aromaans, een taal die veel overeenkomsten vertoont met het Roemeens. Hoe dit zo gekomen is, is niet precies te zeggen. Grieken en Roemenen hebben trachten aan te tonen dat hun respectievelijke vaderlanden ook de vaderlanden van de Aromanen zijn. Hoe het ook zij, wel duidelijk is dat de Koutso-Vlachen en Arvanito-Vlachen al sinds de 16 8 eeuw in het Pindus-gebergte aanwezig zijn.
37
De Arvanito-Vlachen worden weer onderscheiden van de Koutso-Vlachen door: 1. een derde taal: het Albanees 2. geen vaste behuizing (K-V hebben stenen huizen). Onderwerp van de scriptie zijn de Koutso-Vlachen. Maar ik zal ze in het verolg noemen bij de naam die zij zichzelf geven: Aromanen. Aromanen worden dus meestal omschreven als herders. Wace & Thompson doen dit ook voor de situatie rond de eeuwwisseling, terwijl zij meteen laten zien dat dit slechts gedeeltelijk waar was. Naast herders waren er toen veel handwerkslieden en muildierdrijvers. Werk bestond voor hen uit het verzorgen van transporten (met muildieren), daarmee samenhangende handel (vooral in kaas en tapijten) en verder in allerlei beroepen zoals kleermaker, smid, timmerman, filigrainwerker, enz. Transport en handel maakten het mogelijk om zonder landbouw in hun dorpen te leven. Maar transport en handel waren ook de reden dat er nooit een echt eigen nationalistisch bewustzijn gekomen is, omdat men ekonomisch erg gebonden was aan anderen, vooral Grieken. Wel heeft elk Aromaans dorp twee politieke groeperingen gehad, een zgn. Griekse en een Roemeense Partij. De laatste, welke door Roemenië erg gepropageerd was geweest, heeft het af moeten leggen. De muildierhouders konden worden gehuurd voor transporten, maar aanbod van dit werk was laag en wisselvallig. Veelal dreven ze daarom zelf handel en verzorgden dus hun eigen transporten. Kaas en tapijten werden vervoerd tot in Roemenië toe. Ook Wenen schijnt binnen hun bereik gelegen te hebben (Sanders, 1962, 107). Als ze weer terug kwamen in het dorp hadden ze weer goederen voor de dorpelingen meegenomen. In 1888 werd spoorlijn Belgrado-Thessaloniki geopend, met voor de Aromaanse muildierdrijvers nadelige gevolgen.
38 Vervoerde men vroeger de goederen over lange af standen, nu werd dat beperkt tot midden-lange afstanden (Hoffman, 1972, 25). Later werden de vervoersafstanden nog korter omdat er steeds meer wegen aangelegd werden en steeds meer goederen per vrachtauto vervoerd werden (Beuermann, 1967, 189-191). Nu zijn er geen muildierkaravanen meer, maar auto's. In 1951 kwam de weg van Grevena naar Samarina klaar; voor de andere dorpen enige jaren later. Sindsdien worden de muildieren alleen nog voor houttransport vanuit de bossen gebruikt. In 1940 waren er in Samarina nog ongeveer 500 muildieren, in 1967 nog 30 (plus 6 vrachtwagens) (Sivignon, 1968, 23). Handel betekent kontakten, die gebuikt konden worden om bijvoorbeeld wintergebieden voor de herders te huren. Het meeste nut van die kontakten hadden de handwerkslieden. Zelfs de wintergebieden boden hen niet altijd voldoende werk, zodat men rondtrok in hetzelfde gebied als de muildierdrij vers, dus Albanië, Joegoslavië, Roemenië, Bulgarije en geheel Noord-Griekenland (Schein, 1975, 92). Tegenwoordig kom je ze niet meer tegen in het zomerdorp in de bergen; er is voor hen geen reden meer om daar 'szomers te gaan wonen. Binnen een schapenhoudend gezin bestond er zo een grote mate van diversifikatie: schapen, handel, transport, en handwerk. Het is niet duidelijk hoe sterk de "extended family"-band was. Volgens Schein (1975, 92) werkte juist de "nu cl ear family" bevordelij k voor de di ver si fi ka tie. Heel vroeger was men veel meer op schapen aangewezen, zodat de sociale struktuur daarop gebaseerd was. Aan het hoofd van dorp stond een Tshelnik. Deze hoofdschaapherder-patriarch domineerde ongeveer 50 gezinnen met hun kuddes (Wace & Thompson, 1914, 146). Zijn externe taken bestonden uit het verkrijgen van winterweides, kredietgeven, het betalen van schadeclaims, en dergelijke. Deze zijn nu grotendeels door de regering overgenomen. Verder had hij ook nog interne taken: regeling van samenwerking, taakverdeling, verdeling van de opbrengst, enz. Dit instituut bestaat niet meer. Nu regelen de herders zelf of en hoe ze samenwerken.
39 2. De "echte" Aromanen. We zijn net gekomen tot Aromanen als schaapherders, handwerkers en muildierdrijvers. De groep welke deze kenmerken had, werden de "echte" Aromanen genoemd. Deze "echte" Aromanen waren in Griekenland in slechts 4 dorpen te vinden. Vroeger vonden de mensen van die dorpen ook dat zij de enige echten waren. Ze vonden landbouw een minderwaardige bezigheid en keken dus neer op de mensen in de lager gelegen dorpen waar landbouw wel mogelijk was (Wace & Thompson, 1914, 178). (Tegenwoordig zijn er geen handwerkers en muildierdri j vers meer: de "echte" Aromanen bes taan dus niet meer) ! De 4 voornoemde dorpen liggen allen in het Pindusgebergte op hoogtes variërend van 1200-1450 meter: Samarina, Smixi, Avdhela en Perivoli (Sivignon, 1968, 5-6). 3. Samarina, Smixi, Avdhela en Perivoli. Ingeschreven Pastorale gezinnen gezinnen Samarina 172 384 Smixi 184 43 Avdhela +100 .±370 Peri voli + 80 .±350
-
Aantal schapen 40.000 8.000 13.000 20.000
Weidegrond in stremmas 37.700 5.700 1 7. 500 33.700
bron: Sivignon, 1968 (1 stremma= 0,1 hectare) Het is moeilijk na te gaan hoeveel mensen er in de vier dorpen leven. Op basis van het aantal officieel ingeschrevenen is er voor het jaar 1967 een schatting van, tesamen, 5000-6000 mensen. Daarvan hebben er.± 1500 direkt te maken met schapen. Veel mensen, vooral eigenaars van kleine kuddes, hebben zich ingeschreven in dorpen in de vlaktes om zo toegang tot wintergebieden te krijgen (Sivignon, 1968, 11, 33). In de winter zijn de vier dorpen verlaten op een enkeling na die een oogje in het zeil houdt. Door de sneeuw zijn de dorpen dan van de buitenwereld afgesneden. (Dat zal over een
40 paar jaar waarschijnlijk veranderen - in ieder geval geldt dat voor Smixi. In 1983 was men bezig met de aanleg van een asfalt-weg van Grevena naar Smixi. Smixi moet een ski-resort worden. In Samarina is men nu bezig om de asfalt-weg ook tot Samarina te laten lopen). De schapen bevinden zich dan in de vlakte van Thessalië. De lammeren werden geboren in de maanden december en januari, daarmee waren ze eind-april - begin-mei groot en sterk genoeg om de reis naar de bergen te kunnen maken. Voordat men echter vertrekt worden veel schapen verkocht, zodat er voornamelijk ooien zijn met daarbij voldoende rammen om voor een volgende generatie te zorgen. De vleesverkoop is de voornaamste inkomstenbron en situeert zich dus in de vlakte (Wace & Thompson, 1914, 77-78; Si vignon, 1968, 17). Tegenwoordig worden de lammeren hoofdzakelijk geboren in de maanden oktober en november en de verkoop van lammeren begint dan al met Kerst en Nieuwjaar. (Dat er blijkbaar een verschuiving in geboortedata had plaatsgevonden merkte ik pas, toen ik met de scriptie begonnen was. Ik heb dus niet kunnen vragen, waarom dit gebeurd is). Als dat voorbij is vertrekt men naar huis. Te voet, alles mee. De reisroutes veranderen maar weinig, zodoende komt men nog steeds allemaal in Grevena terecht waar vroeger omstreeks die tijd een belangrijke jaarmarkt was. Vroeger kocht men daar alle benodigdheden voor de zomer; dat is nu niet meer nodig (Sivignon, 1968, 14). De hele reis van Larissa naar Samarina duurt 10-15 dagen. Dan is men dus aangekomen in de dorpen. Het terrein wat bij de dorpen hoort varieert in hoogte van 1000-2200 meter. Samarina ligt zelf op 1450 m hoogte en is daarmee het hoogst gelegen dorp van Griekenland; de andere drie dorpen liggen zo'n 200 meter lager. In het begin --eind-mei-- kunnen de schapen vanwege de sneeuw nog niet hoog de bergen in. In deze lentetijd worden de schapen geschoren. (Deze wol wordt door het eigen gezin verwerkt en/of verkocht aan andere gezinnen binnen het dorp). Het melken van de schapen is in de lente de voornaamste bezigheid van de herders. Vroeger maakte men zelf kaas van die melk. Dat kaasmaken gebeurde toen in de bergen.
41 Tegenwoordig verkoopt men de melk aan de kaasfabrieken in het dorp. Als de melkopbrengst voor de fabrieken te laag wordt, sluiten de kaasmakerijen. (Sivignon, in 1968, meldt een sluitingsdatum van 10 juli, maar dat is nu ongeveer half juni geworden). Na de sluiting van de fabrieken worden de schapen nog slechts éénmaal per dag gemolken. Deze melk verwerkt men wel zelf; dit wordt de bekende "feta"-kaas (de fabrieken maken meestal "kefalotiri", een soort parmesaanse kaas). De inkomsten komen dus van verkoop en/of verwerking van vlees, wol en melk. Onkosten heeft men hoofdzakelijk in het winterseizoen en deze kosten kunnen van jaar tot jaar sterk verschillen. Zo is men in de winter erg afhankelijk van de kwaliteit en kwantiteit van de ter beschikking gekregen grond. Het schijnt altijd onvoldoende te zijn om gedurende de winter de kuddes te voeren, er moet dus altijd bijgevoerd worden. (Dit voer kan gekocht of zelf verbouwd zijn). Overigens komt ook het grootste deel van de inkomsten binnen in het winterseizoen. In principe zijn de herders dus in de lente tamelijk rijk, maar zij kunnen daar niet onbezorgd van genieten omdat er tot het einde van het jaar vrijwel geen inkomsten meer zullen zijn.
42 B-III
- HERDERS VAN SAMARINA IN 1983.
1. Samarina. Het dorp is nogal veranderd de laatste decennia. Gedurende de Tweede Wereldoorlog en de daarop volgende Burgeroorlog zijn de meeste huizen verwoest, zodat er van het oude dorp niet veel overgebleven is. Als je het huidige dorp vergelijkt met een kaart van voor de oorlog zie je dat eigenlijk alleen het stratenplan en de kerken hetzelfde zijn gebleven. De grote kerk heeft nu wel een andere (kleinere) toren, maar is voor de rest goed gerestaureerd. Zo ook het schoolgebouw, dat tegenover de kerk ligt. Er wordt sinds zeven jaar geen onderwijs meer in gegeven. Het schoolgebouw is nu voor de helft in gebruik als een soort soci~teit en voor de andere helft als een onderkomen voor arbeiders van buiten het dorp. (Zij werken in de bouw of aan de wegen in de wijde omtrek). De plaats van het plein is dezelfde als voorheen, maar alle gebouwen er omheen zijn gebouwd na de oorlog. Na de Burgeroorlog is men weer begonnen met huizenbouw. De mensen die er toen kwamen waren hoofdzakelijk winkeliers, herders en aanverwanten. Een toen vrijwel afwezige groep waren de mensen die voorheen de zomermaanden als 1 vakentie' in het dorp hadden doorgebracht. (Vrouwen en kinderen kwamen tijdens de schoolvakantie, terwijl de mannen pas kwamen als hun werk dat toeliet). In 1963 werd er boven het dorp een hotel gebouwd met geld van Amerikaanse verwanten. De hotelgasten waren toen niet zozeer toeristen alswel mensen wier familie uit Samarina stamden - velen komen elke zomer, al sinds de opening van het hotel. Het aantal van dergelijke gasten wordt steeds kleiner, want sinds eind zestiger jaren zijn steeds meer mensen 'van buiten' begonnen met de bouw van nieuwe eigen huizen in het dorp. De grond binnen het dorp is privé-bezit; Wace & Thompson schreven dat al. Dat betekent dat familieleden alleen op hun eigen stukje grond een huis kunnen laten bouwen.
43 Dat houdt ook in dat men precies moet nagaan hoeveel aan ~emand toebehoort. Ruzies hierover zijn danook talrijk. Soms lost men dit op door één gebouw (een rijtjeshuis) te bouwen voor alle gernteresseerden. Soms echter houden onderlinge ruzies het bouwen tegen. Eén vrouw vertelde dat er in haar familie eerst een plan had bestaan voor één groot gebouw. Door ruzies ging dat niet door. Daarna wilde zij alleen een eigen huis bouwen. Vier jaar durende rechtszaken waren nodig om vast te stellen hoeveel grond ze daarvoor mocht gebruiken. Dit jaar dacht ze eindelijk te kunnen beginnen aan de bouw, maar de familie zag alsnog kans om de bouw even tegen te houden. Anderen hadden noch samenwerking noch veel onderlinge tegenwerking. Dan zie je dat iedereen een zo groot mogelijk gedeelte van de hen toegewezen grond gebruikt voor het bouwen van het huis, zodat er maar net genoeg ruimte over is om het huis in- en uit te kunnen gaan. Nu staan er in het dorp ongeveer 800 huizen waarvan zo'n 600 dienen als vakantiehuizen. Deze 600 zijn vrijwel allemaal gebouwd sinds eind zestiger jaren. Pas de laatste paar jaar komt langzamerhand ook de bouw opgang van huizen voor herders, winkeliers, enz. De bouwvakkers kunnen tevreden zijn; voorlopig is hun baan verzekerd. Het aantal inwoners van Samarina is nu officieel 3000. Dat zijn dus mensen die staan ingeschreven. Echter, bij een dorp als dit is het heel erg moeilijk om te zeggen hoeveel mensen er zijn. 'sWinters wonen er twee gezinnen in de gemeente. Eén is de bewaker die midden in het dorp woont. Het andere gezin woont in Chelimodi, op ongeveer 4 uur lopen afstand. Eind-april - begin-mei komen de eerste bewoners. Winkeliers en herders. Met of zonder vrouwen en kinderen. Bij elkaar ongeveer duizend mensen. De oudere mannen komen met hun vrouw, bij de jongere mannen hangt het er vanaf of eventuele kinderen nog naar school gaan. Zijn er schoolgaande kinderen dan komen de vrouwen met kinderen pas bij het begin van de zomervakantie.
44 In diezelfde tijd komen ook vrouwen en kinderen wier man/vader buiten het dorp werkt. Manlief komt dan tijdens zijn eigen vakantie. In de zomervakentie wonen er dan ongeveer 3000-5000 personen. Rondom de Maria Hemelvaart (15 augustus) komen er nog enige duizenden andere verwanten maar ook toeristen in het dorp. De meeste mensen vertrekken vrijwel direkt na dit feest. Anderen beginnen ook langzaam terug te verhuizen, want de scholen beginnen begin september weer. Sommige schaapherders gaan ook al. Toch zijn de meeste herders tijdens de tweede week van september nog in Samarina. Eén voor één gaan ze weg. Eind oktober, begin november zijn alleen nog de twee eerder genoemde gezinnen over. Toen ik begin augustus aankwam heeft het enige tijd geduurd voor ik de herders begon te zien. In die periode vormen de herders in dit schaapherders-dorp slechts een minderheid. Vrijwel alle goed-geklede mensen zijn er alleen voor de vakentie. Oude mannen in het traditionele zwart hebben vrijwel allemaal schapen gehad en sommigen helpen nu nog hun zoons met de schapen. Daarnaast is er een groep enigszins armelijk geklede mannen - dat zijn de winkeliers, herders en arbeiders in hun werkkleding.
45 2. Schapen rond Samarina. Riviertjes, heuvels en dalen. Daar ergens tussen ligt het dorp. De grond er om heen is vrijwel ongeschikt voor landbouw; te onvruchtbaar of niet vlak genoeg. Alleen in Chelimodi wordt er iets mee gedaan: klaververbouw. Uren lang kan je binnen de gemeentegrenzen ronddwalen over de met bomen en gras bedekte heuvels. Overal kan je plukjes schapen zien. Ze wachten niet op je; zo zijn ze er, zo zijn ze achter een heuveltje verdwenen. Vrijwel alle schapen zijn en blijven buiten het dorp. Uitzonderingen vormen 2 kuddes met een vaste standplaats in of bij het dorp, en 5 kuddes die 1 savonds naar het dorp terugkeren. Midden in het dorp is een kleine kudde van 35 schapen. Aan de oostkant van het dorp ligt een stuk omheinde grond met ongeveer 200 schapen. Tesamen zijn dat de enige schapen met een vaste standplaats. Aan de noordzijde van het dorp liggen drie mandria 1 • Elke avond komen de kuddes vanuit de heuvels hier naar toe, zodat de herder rustig thuis kan slapen. Aan de oost-kant woont nog een herder die elke dag met zijn 80 schapen thuis komt en ze aldaar op zijn eigen stukje grasveld laat overnachten. En als laatste thuiskomers: aan de zuid-oost zijde van het dorp is een kudde schapen zonder herder. Elke dag wordt de kudde door een stel honden geleid vanuit de stal binnen het dorp naar de weides buiten het dorp. Om ongeveer 5 uur 1 smiddags komen ze weer terug naar hun stal. Deze kudde is het eigendom van de kaasmaker in het dorp. (Dat van die honden is heel bijzonder, want het zijn tegelijk de enige honden die iets doen bij het hoeden van schapen; alle andere honden zijn slechts waakhonden). De rest is evenwel afgezonderd variërend van 15 minuten tot zo'n 4 uur lopen vanaf het dorp. Op mijzelf na, is er natuurlijk niemand die die 4 uur loopt. Per paard gaat het al een stuk ~neller, per pick-uptruck het snelst.
46
Het aantal geregistreerde paarden, ezels en muildieren is 155 - zij worden hoofdzakelijk gebruikt om de kuddes te bereiken. De pick-up trucks staan over het algemeen geregistreerd in de winterdorpen. Sommige trucks zijn in het bezit van de herders zelf, maar meestal van familie waardoor vele herders zonder auto toch kunnen beschikken over een dergelijke luxe. Bij de kuddes die verder weg van het dorp grazen is altijd een herder aanwezig. De schapen worden 1 savonds wel in de mandria gebracht zodat ze niet stiekem verdwijh",r:\e< nen. De is dan aanwezig ter bewaking en om 1 smorgens vroeg de kudde weer te laten weiden. Aangezien alle schapen in één kudde gehouden worden is in principe één herder voldoende, zolang er maar iemand anders zorgt voor de aanvoer van proviand. Normaal is echter dat er twee mensen zijn die elkaar afwisselen. Dat kunnen familieleden zijn die de kudde als ~~n bezit beschouwen. Ook kan dat een samenwerking zijn van nietfamilieleden; zo'n samenwerking geldt in principe alleen voor een specifieke zomer.
1 een mandria is een omheining waarbinnen de schapen overnachten. Tegenwoordig zijn die omheiningen meestal van houten palen en ijzerdraad gemaakt, met, in de bergen, een groot stuk plastic als windbreker. Op sommige plaatsen in de bergen zie je nog wel mandria gemaakt van op elkaar gestapelde stenen, zoals dat vroeger normaal was.
47
3. Herders en schapen. Alle e.i9eno."rs van dieren moeten een belasting betalen aan de gemeente. Deze bedraagt 16 drachmes (! 50 cent) per schaap als de kudde niet groter is dan 200 stuks, anders is de belasting hoger. Om die belasting te kunnen innen legt de gemeente-sekretaris lijsten aan met namen van de officiële eigenaars. De administratie is niet perfekt, zodat die lijsten geen volledig beeld geven van de aantallen eigenaars en beesten die het seizoen of gedeeltes daarvan in Samarina doorbrengen. Die lijst die in de lente wordt gemaakt bevat niet alle namen van mensen die later in het seizoen komen; de herfstlijst bevat weer niet alle namen van mensen die eerder vertrokken zijn. (Bovendien stond op de lente-lijst van 1983 ook een eigenaar die al enige jaren zijn schapen altijd in het winterdorp hield). Li j s t - 1 9 6 7 •
De enige lijst van 1967 die in het gemeentearchief aanwezig was, vermeldde 162 families met in totaal 32.735 schapen. Van die 162 mensen had 24,1 %~100 schapen 42,6 % 101-200 schapen 33,3 % )200 schapen 100,0 % Deze getallen zijn totaal anders dan de cijfers van Sivignon. Hij gebruikte ook een lijst uit 1967, maar waarop 173 families met in totaal 32.312 schapen vermeld stonden. Van die 173 mensen had 19,2 %~100 schapen 44,7 % 101-200 schapen 36,0 ~ >200 schapen 99,9 % Ik kan de verschillen niet verklaren, behalve dat er verschillende lij sten bestaan. (Een ander verschil is nog, dat volgens Sivignon de lammeren niet meegeteld waren; waarvoor hij 33,3 %aannam en zodoende op een totaal van 40.000 schapen kwam. De lijst-1967 die ik in handen kreeg had een aparte kolom voor schapen jonger dan 1 jaar. Het totaal was 32.735, waarvan 26.920 oudere ooien en 6.445 jonger dan 1 jaar).
48 Lij st-198,3. De lijst voor het jaar 1983 bevatte 148 namen. Drie mensen hadden alleen koeien en de rest (145) schapen en/of geiten (34.730). Officieel, volgens die lijst, waren er dus 145 verschillende eigenaars. Zonder iedereen apart te vragen is niet na te gaan of ze dat ook echt waren. Drie voorbeelden: a. Vader en zoon stonden apart vermeld, met resp. 250 en 300 schapen. Deze schapen werden samen in één kudde verzorgd. In Samarina zowel als in het winterdorp Makrichori bewoonden ze één huis. Hier is sprake van een 11 extended family 11 , dus is er maar één kudde. b. Twee broers hadden elk 160 schapen. Samen verzorgden ze de kudde. In Samarina bewonen ze één huis, maar dat huis bestaat uit 2 eenheden. Het was één van de weinige nieuwe huizen die door herders bewoond werden. Ze hadden dit laten bouwen, omdat ze vonden dat ze zo langzamerhand toe waren aan een huwelijk (resp. 49 en 42 jaar oud). Als ze al nu een ekonomische eenheid vormen, is het niet de bedoeling dat dat zo blijft. c. Hotel-café-houder en kiosk-houder, twee broers, hadden elk 200 schapen. Bij de kudde waren ook 35 schapen van een oom van in de zeventig. Deze schapen waren een soort gift van de broers aan die oom. De oom kon echter alleen over de inkomsten uit die 35 schapen beschikken, niet over de schapen zelf. In dit geval waren er 3 aparte kuddes, die tezamen gehoed werden. Een reden om een kudde te verdelen over meerdere 'eigenaars' is gelegen in de extra belasting die Samarina heft over het hebben van meer dan 200 schapen. Mijn informant wist wel te vertellen welke familieleden bij elkaar hoorden maar niet wie belasting-eigenaars waren. Op grond van bij elkaar horende familieleden kom je op in totaal 101 kuddes. Dus 145 mensen bezitten 101 kuddes. Hierbij zit dus niet het aantal kuddes die gevormd worden door ~ensen die geen familie van elkaar zijn. Het aantal afzonderlijke kuddes die je kunt tegen komen ligt dus onder de honderd.
49 Het is voor mij heel moeilijk gebleken om er achter te komen wie met wie samenwerkte. Slechts weinig herders waren genegen dat te vertellen. Sommigen waren uiteindelijk wel bereid toe te geven dat ze met iemand samenwerkten als je voldoende aanwijzingen daarvoor had en hen die voorhield. Op mijn tochten door de bergen merkte ik al snel dat er een geografische verdeling bestaat; ieder bestrijkt zo zijn eigen terrein. Zo gebeurde het dat ik een kudde op een bepaald terrein tegenkwam op verschillende dagen met verschillende herders. Iedere herder beweerde meestal de eigenaar van de kudde te zijn. Gelukkig wilden ze allemaal wel hun naam opgeven. Komen hun namen niet voor op de lijst van 'eigenaars' dan is dit of een fout op de lijst of ze zijn loonherder of hun schapen staan onder een andere naam geregistreerd. Komen de namen echter wel voor op de lijst dan is het of een belastingtruc of ze zijn werkelijk eigenaars maar werken ze samen. Zijn de herders geen familie dan denk je het meest aan zo'n samenwerking. Zoals gezegd, gekonfronteerd met dergelijke gegevens (zo diplomatiek mogelijk) zijn de meesten genegen om die samenwerking alsnog _toe te geven. Niet iedereen echter: Volgens de lijst hadden vader en zoon samen 550 schapen. De vader zei echter 1000 schapen te bezitten (de zoon negeerde die vraag). Verschillen tussen eigen opgave en de lijst is niet zo vreemd, maar één tussen 1000 en 550 is wel heel erg groot. Op een dag kwam ik een jongetje tegen en deze bleek een zoontje te zijn van een andere herder die ik ook al eens ontmoet had. Die herder bleek een schoonzoon te zijn van bovengenoemde vader. Uit hetgeen de jongen zei begreep ik dat de schapen van de drie herders in één kudde verzorgd werden. Eerst de vader gevraagd die het ontkende. Daarna de zoon gevraagd. Deze had bij de eerste ontmoeting niets gezegd, maar nu bevestigde hij de samenwerking. De vader bleef ook daarna volhouden dat hij de eigenaar was van 1000 schapen en ontkende enige samen~èrking met anderen.
50
Op de lijst staat de naam van de eigenaar, plus de voornaam van de vader. Er zijn uitzonderingen, o.a. getrouwde vrouwen waarbij de voornaam van haar man staat. Er bestaat een traditie (welke nu minder wordt) waarbij de oudste zoon de voornaam krijgt van zijn grootvader. Op die manier is het mogelijk om de lijsten van 1967 en 1983 te verbinden. Verband tussen de naam-li.isten van 1 967 en 1983 duidelijk verband :niet eend ui di g verband geen verband
1967 71 24 83 178
1983 111 31 6 148
Het betekend dus dat 71 namen van 1967 uitgegroeid zijn tot 111 namen in 1983, doordat meerdere zoons en/of kleinzoons van mensen van 1967 in 1983 als aparte eigenaars geregistreerd staan. Verder zijn 83 mannen (of hun zoons) van 1967 in 1983 niet(mee~ geregistreerd en er zijn tussen 1967 en 1983 6 nieuwe namen bijgekomen. Herders uit 1967: wel of niet ook aanwezig in 1983 totaal 1967 geen verband met wel verband met 1i
aantal aantal ren mensen dieren gem. n 6 een paarden, ed. 8 2 een koeien 100 schapen 2.660 68 39 -200 schapen 10.652 1 54 69 200 schapen 19.423 360 54
178
32.735 202*
Î R
t- qi::n
aantal aantal mensen dieren gem. 6
8
23
33 13 83
1.440 62 4.940 150 3.932 302 10.312 149*
liiRt-QW~
aantal aantal mensen dieren gem,
2 16 36 41 95
1 .220 76 5.712 1 59 15e491 378 22. 423 241'
emiddelde is berekend: aantal schapen gedeeld aantal schapenhouders. Het zijn vooral eigenaars van kleine kuddes die verdwenen: 59 % der eigenaars met 100 of minder schapen ,, 48 % ' , ' 101-200 schapen ,, , , meer dan 200 schapen. 24 % , ,
.
-----··-------·
--
51
4J
+ 15b '.J
-
1 1
veir-J we..n '1." herde..rs
1
\an tal eigenaars met schapen .n 1967 en 1983 en de 1 veriwenen 1 herders van 1967 aan tal mensen tan tal
verdwenen herders
3c
IA
g '"' ,!!o 1983 .~
chanen
1g67
50 51-100
12
10
2
27
13
8
01-150
32
19
20
51-200
14 6
4.5 31
'.51-300
37 14 12
1
18
l01-350
7
1
3
l51-400
7
!,
8
~01-450
4 5
-
3
1
2
-
-
i
1-
1
'.01-250
~51-500
)01-550 )51-600
-
-
:01-650 ;51-700
1
1
01-750
2
-
1
51-soo
2 162
69
1
t +/•·~-+
0
h:<:J
.!i;C()
3c~
.-!)io.
!./.:;;;
be-_
5\l~·
~!Jt.
'{or:;
j"~
s do. I' en
1
+ ,~l1
-
0
1
'.3 ~ ?>
'3
145 \1\
~~o IS i:
0)
4'"',
o>
t
ló
Q
ó
/(;()
.200
'?,<JÇ
40l:i
50
~ sciope.n
boo
~ ?r:t)
~()()
j<:<J
52
:i ei:a.ud.§.r,in,ge.u
,in_k~d~e,gr2o~t_§.s_t~s~e~ 1917_e~ 19~3
%der
~
100 schapen 101-200 schapen ) 200 schapen
1957 47 41 12 100
kuddes 1962 1967 1983 6,9 2 4, 1 43 42,6 44,8 40 17 33.3 48,3 100 1 00, 0 100,0
De cijfers voor 1957 en 1962 zijn afkomstig van Sivignon (1968, 21). Ergens tussen 1962 en 1967 schijnt er dus iets gebeurd te zijn. Het spijt me heel erg, dat ik niet weet wat dat geweest kan zijn. Het aantal eigenaars met minder dan 100 schapen neemt plotseling drastisch af. Deze afname van het aantal kleintjes heeft zich verder doorgezet in 1983. Dat het aantal mensen met 101-200 schapen niet veel veranderd is, heeft waarschijnlijk te maken met de belasting. In 1983 hadden van de 65 mensen met 101-200 schapen er 36 volgens de lijst precies 200 schapen. Als we deze mensen zouden rekenen tot de groep grote herders dan wordt de verhouding 6,9 ; 20,0 ; 73,1 %. Het zou dus kunnen zijn, dat er een vrij algemene vergroting van de kuddes heeft plaatsgevonden (en niet alleen de kuddes met )200 schapen). De hierboven gebruikte indeling in grootte-klassen was overgenomen uit Sivignon. Nu in 1983 het gemiddelde bezit ruim hoger ligt dan de ondergrens van de open boven-klasse heeft het zin om een andere indeling te gebruiken: Aan t a 1 k u dd es van een b eoaa ld e groo tt e in 1967 en 1983
1983
1967 aan tal mensen ~
100 101-200 201-300 >300
39 69 26 28 162
% 2 4, 1 42, 6 16, 0 1 7. 3 100.0
aantal dieren 2.660 10.6 52 6. 651 12. 772 32.735
gem. 68 154 256 456 202
aantal mensen % 10 6,9 44,8 65 33,8 49 21 14. 5 145 100.0
aantal dieren 765 11.460 12.420 10.085 34.730
gem. 77 176 253 480 240
53 Zowel in 1967 als in 1983 was het grootste aantal schapen dat één man bezat 800. In 1967 waren dat twee vaders en in 1983 hun twee zoons. Eén had echter nog twee zoons die elk nog 300 bezaten, welke samen met de andere 800 gehoed werden - dus één kudde van 1400 schapen. Dat is continuîteit. Derde kudde in grootte in 1983 was 760 schapen van een man die in 1967 slechts 166 schapen bezat. De vierde kudde in grootte in 1983 was 700 en stond op naam van de vader die in 1967 280 schapen bezat. Nu waren ze eigendom van de zoon, deze stond ingeschreven in het dorp Parapotamos waar hij meer als boer werkte dan als schaapherder. De inschrijving onder verschillende namen in verschillenGe dorpen levert een belastingvoordeel op; voor}ngezetenen is de schapenbelasting altijd lager dan voor niet-ingezetenen. Groei is er dus ook. De derde kudde in grootte in 1967 was 740 schapen; in 1983 stonden zijn drie zoons ingeschreven: zij verzorgden een kudde van 280 + 280 + 120 = 680 schapen. Het totaal is ongeveer gelijk gebleven, maar ieder voor zich was slechter af. De vierde kudde in grootte in 1967 was 710 schapen op naam van één man; in 1983 had hij samen met een iets jongere broer 450 + 300 = 750 schapen. In dit geval is het nog maar de vraag of er sprake is van achteruitgang. Dat hangt af van wat de inschrijving in 1967 betekende: één naam voor één grote ekonomische eenheid, of één naam voor samenwerkende kleinere ekonomische eenheden welke nu in 1983 apart vermeld staan. Ik weet niet wat hier de waarheid is. Wel dat het uiterst moeilijk is om dit soort gegevens te pakken te krijgen. Misschien dat dat pas mogelijk wordt als je als onderzoeker een lange tijd aanwezig bent.
54
4. Inkomsten uit de schapenteelt. De schapenrassen verschillen in hun opbrengst (vlees, melk, wol) en de eisen die ze stellen aan voer en klimaat. Een ander belangrijk verschil tussen de rassen is de tijd en duur van het bronst-seizoen. (Bij de engelse Dorset Horn treedt gedurende het hele jaar bronst op. Bij het Texelse schaap tussen september en januari. En bij de engelse Cheviot duurt het bronst-seizoen zelfs minder dan 2 maanden - oktober en november). Bij de schapen in Samarina ligt het bronst-seizoen rond de maanden mei en juni. In het bronst-seizoen treedt bij alle rassen de bronst elke 16 à 17 dagen op en duurt 1 à 2 dagen. Om vrijwel alle ooien zwanger te krijgen moeten de rammen gedurende 3 bronsten bij de kudde gehouden worden. Daarom ligt tussen de geboorten van de eerste en laatste lammeren ongeveer 7 weken. Voor alle rassen geldt dat 146-151 dagen na de bevruchting de lammeren geboren worden. Vier we~en na de geboorte worden de lammeren gespeend. De ~t moeder dan nog 5 maanden melk. (In Nederland speent men meestal na 12 weken). Na 4-6 maanden zijn de lammeren slachtrijp. Slachtrijp betekent dat de lammeren dan een redelijk gewicht hebben, zonder dat er veel vet aan zit. Laat men de lammeren ouder worden, dan groeit er relatief meer vet dan vlees bij. De schapen van Samarina krijgen hun lammeren in de periode van half september tot begin december. Dat betekent dat de eerste slachtrijpe lammeren al met kerst-nieuwjaar verkocht kunnen worden. Alle lammeren kunnen slachtrijp zijn voor men weer terugreist naar de bergen. Drie inkomstenbronnen: melk wol vlees. De Vooys (1962a, 109) zegt dat het inkomen van de herders voor 40% komt uit de verkoop van melk, nog eens 40% uit de verkoop van vlees en 20% van huiden en wol. Ik heb geen cijfers over de inkomsten, maar wel had ik de indruk dat de verkoop van vlees meer opbracht dan de verkoop van melk, en dat de verkoop van wol niet veel meer te betekenen had.
55 Vlees. Kuddes bestaan uit ooien van verschillende leeftij.den. De oudsten zijn over het algemeen 4-5 jaar. Elk jaar wordt ongeveer een kwart van de kudde vernieuwd. Aangezien vrijwel alle ooien zwanger worden, betekent dat bij een gelijk in grootte blijvende kudde van 200 schapen 50 oude ooien en 150 lammeren (jonger dan 1 jaar) verkocht worden. Deze rekensom is zo eenvoudig omdat schapen al op een leeftijd van 6 maanden geslachtsrijp zijn - ook alle kleintjes moeten (op éénjarige leeftijd) een nieuw lam werpen. Wanneer worden de lammeren geboren? Wace & Thompson (1914, 77) hebben het over de maanden december en januari. Sivignon (1968, 17) vermeldt slechts dat de lammeren in de winter komen en dat de verkoop plaatsvindt in de maanden december tot en met april. Nu ligt de aflammerings-periode van half-september tot begin december met een hoogtepunt in de maand oktober. In hoeverre dit ee~ verandering in ras of een bewuste keuze van de herders is weet ik niet. De verschuiving van het aflammeren betekent wel dat meer werk wordt geconcentreerd in het winterdorp. Een voordeel is dat met de kerst sommige lammeren reeds hun optimale slachtgewicht hebben bereikt en als men de lammeren pas verkoopt vlak voor de terugreis deze zwaarder zullen zijn en dus ~en hogere vleesopbrengst hebben. De verschuiving in datum van geboorte heeft ook tot gevolg dat meer melk in het winterdorp verkocht wordt in plaats van in het zomerdorp Samarina. De melkperiode in de bergen is verkort en duurt van begin mei (aankomst) tot half juni. De verkoop van lammeren gebeurt aan slagers en is onderhevig aan schommelingen. In de eerste plaats is de prijs afhankelijk van vraag en aanbod. Ten tweede van het moment van verkoop; des te later in het seizoen des te meer vlees zit er aan een schaap (maar ook meer vet). In augustus was de prijs 500 dr/kg levend gewicht, in september was ze gedaald tot 400 dr/kg (! 9.000 drachmes per schaap) en in oktober 300 dr/kg.
56
Schapen leveren op hun hoogtepunt 1-2 liter melk per dag. Deze melk wordt verkocht aan de kaasmakers. De kaasmakerij en blijven in bedrijf zolang het aanbod van melk groot genoeg is. Half juni gaan ze dicht. Daarna geven de schapen nog wel melk, maar deze wordt dan door de herders voor eigen gebruik omgezet in feta-kaas. De prijs van de melk was voor 1983 van regeringswege vastgesteld op 40 drachmes per liter• deze prijs was onafhankelijk van het aanbod.
Vrij snel na aankomst in Samarina in de maand mei worden de schapen geschoren. De wol wordt vaak niet verkocht, maar thuis verwerkt tot tapijten, de 1 flokati '• In de maand september wordt zo te zien de meeste wol geverfd. Aangezien er een voorkeur bestaat voor heldere kleur:en, is het een mooi gezicht de pas geverfde wollendraden in de tuinen te drogen zien hangen.
Voor een herder met ongeveer 200 schapen geeft dit alles een bruto-jaarinkomen van 1 miljoen drachmes, waarvan 200.000 - 500.000 drachmes netto overblijft (! 7.000 1 7. 500 gul den). Een groot deel van het jaar wordt er echter niets verdiend. Vanaf juni tot eind december kent men eigenlijk alleen uitgaven: belasting in Samarina, transportkosten naar winterdorp (indien dit met de auto gebeurt), belasting in winterdorp, huur van eventuele weides en/of akkers, kopen van zaaigoed, kopen van veevoer, enz. Vanaf eind december komt er geld binnen en het grootste deel der inkomsten is al ontvangen voordat men naar Samarina terugkeert. De scheve verdeling van inkomsten maakt dat men over het algemeen voorzichtig is met uitgeven en dat men zich vaak armer voordoet dan men eigenlijk is.
57
Het bovenstaande geldt voor een herder met 200 schapen met 2 huizen (één in Samarina en één in het winterdorp), maar zonder bezit van land of andere bronnen van inkomsten. Zolang men in Samarina is, werkt iedereen (behalve de slagers/bezitters) op dezelfde manier. Alle mogelijkheden van andere inkomsten of voor inkomstenverbeteringen liggen in het winterdorp en deze zullen danook pas besproken worden als de winterdorpen ter sprake komen. Slager als specialistisch beroep bestaat eigenlijk niet in Samarina. Bij alle slagers kan je naast het gewone vlees, ook geroosterd vlees of geroosterde ingewanden kopen. Je kan deze zelfs met een drankje ter plekke nuttigen. Het zijn dus meer taveernes; ze hebben ieder hun eigen stamgasten. Zo zijn er 7 van dergelijke slagerij en/taveernes rondom het dorpsplein. Aan het plein staat ook het restaurant. Verder kan je ook nog eten in het hotel - bij mooi weer kan je op het terras zitten met een uitzicht over het hele dorp.
58
5. Vertrek naar het winterdorp. De verschillen die onderling tussen de herders bestaan zijn in Samarina niet echt te zien, daarentegen wel in de winterdorpen. De uittocht naar de winterdorpen begint in de tweede week van september. Sommige herders waren al weg. Eén blijft met zijn kudde slechts twee maanden in de gemeente Samarina en gaat daarna naar het gebied ten westen van Samarina. Een ander komt slechts kort naar bergen en is in Samarina van begin juni tot eind augustus. Na het feest van Maria 1 s Geboorte op 8 september begint de uittocht van de meeste mensen. Half september beginnen de lagere scholen weer, zodat in ieder geval alle moeders met kleine kinderen vertrekken. Dat gebeurt voornamelijk met pick-up trucks. Er zijn ook herders die dan vertrekken en deze gaan ook allen met de truck. Dit is één van de aanwijzingen dat men zich meer en meer richt op het leven in het winterdorp. Het schoolgaan in de winterdorpen is zelf ook zo'n aanwijzing. In Samarina staat een schoolgebouw die tot voor 7 jaar 'szomers in gebruik was. Nu is deze gesloten wegens gebrek aan leerlingen - iedereen gaat dus in het winterdorp naar school. De ouders/herders vertrekken veelal dan ook uit Samarina. Voor hen begint het winterseizoen zodoende eerder dan vroeger het geval was. (In de lente komen deze herders wel tegelijk met de anderen naar Samarina; vrouw en kinderen komen later als de grote vakantie is begonnen). Verscheidene herders, maar ook vele anderen die 'szomers in Samarina zijn, bezitten pick-up trucks. Deze Z1Jn vrijwel zonder uitzondering van Japanse makelij, waarbij alle hier in Nederland bekende merken vertegenwoordigd zijn. Op de zijkanten van de niet-personen-auto's staat de naam van de eigenaar èn de plaats waar de auto thuis hoort - op een paar uitzonderingen na is dat het winterdorp. Voor het vervoer van de schapen worden echter grote vrachtwagens gehuurd.
59 Nog een aanwijzing over het toegenomen belang van de winterdorpen is te vinden in de verschillen in behuizing in resp. Samarina en het winterdorp. In Samarina zijn de nieuwe huizen vrijwel allemaal in bezit van niet-herders. Het zijn van alle gemakken voorziene vakantiehuizen. De herders wonen in oude huizen. De meeste huizen dateren van na 1949, omdat vele gedurende de Tweede Wereldoorlog en de daarna woedende Burgeroorlog vernietigd waren. De huizen zijn toen gebouwd met de traditionele ideeën van toen, maar met minder aandacht voor detail omdat toen het geld ontbrak. In de winterdorpen daarentegen vind je meerdere herders in nieuwe huizen. Maar ook als ze nog in oude huizen wonen zie je dat in de winterhuizen meer is geïnvesteerd dan in de huizen in Samarina. Bij herders onder de veertig jaar blijkt het meest een uitgesproken voorkeur voor de winterdorpen. Zij zijn dan ook blij als het winterseizoen begint. Dat betekent overigens nog niet direkt dat zij hun herdersbestaan willen opgeven. De voordelen van het winterdorp liggen in het meer beschikbaar zijn van geld en de nabijheid van een grote stad met het bijbehorende vermaak en mogelijkheden van luxere djngen. De zomer is in de vlakte echter onaangenaam heet en bovendien is het vermaak in de stad dan ook sterk verminderd, zodat het verbl1jf in Samarina niet als onprettig ervaren wordt. Natuurlijk is niet iedereen gecharmeerd van de grote stad, vooral dP- ouderen niet. En dat speelt een rol bij de keuze van manier en tijdstip van vertrek. De oudere, gepensioneerde mensen vertrekken meest laat, half oktober, en doen dat met een daarvoor gehuurde auto, Zij, die de winterdorpen prefereren, prefereren een vroeg vertrek met een auto. Maar dit zijn niet de enige overwegingen die een rol spelen bij keuze van tijd en wijze. Voor de onderzoeker is het evenwel niet eenvoudig om uit te vinden wat de door de herders gegeven overwegingen waard zijn.
60 Zo bestaat er groot verschil van mening over de gevolgen van een autorit voor de zwangere ooien. E~n jonge herder met een duidelijke afkeer voor het winterdorp, was ten stelligste overtuigd dat zo'n rit schadelijk was. Dat kan waar zijn, maar ik heb het idee dat zijn afkeer van het winterdorp de doorslag geeft, want een voettocht heeft ook een nadeel voor de ooien: er is voor de schapen nog maar weinig voedsel rond Samarina te vinden en is het onderweg ook niet zo bijzonder goed. Dat, terwijl de ooien juist de laatste weken voor de bevalling het beste voedsel nodig hebben, opdat de lammeren een goed gewicht bij geboorte zullen hebben. Het zou daarom juist aanbevelenswaardig zijn om vrij vroeg met de auto te vertrekken. Half september begint in de vlakte de suikerbietencampagne en dan komt de suikerbietenpulp van de suikerfabrieken als veevoer beschikbaar. Dus als men eind september met de auto vertrekt zal er in de winterdorpen ruim voldoende voedsel voor de schapen aanwezig zijn. Het voedsel-argument werd echter door geen enkele herder gebruikt, niet door vèèrnoch tegenstanders van vervoer per auto. Alle herders waren het wel eens over de onmogelijkheid om met pas geboren lammeren te voet te gaan. Dat betekent dat herders die prefereren te voet te gaan toch gedwongen kunnen worden de auto te nemen als het aflammeren op punt staat te beginnen. Een tussenoplossing is ook mogelijk. Bij ~~n herder kwamen de eerste lammeren reeds begin september. Deze lammeren met hun moeders, plus ooien die op het punt stonden lammeren te werpen, werden uit de kudde gehaald en samen met de grootvader op 12 september op de auto gezet. De herder zelf vertrok met de rest van de kudde op 21 september te voet voor een tocht van plusminus 15 dagen. Zij die te voet gaan, prefereren over het algemeen het dorp Samarina boven het winterdorp en gaan daarom meestal pas laat weg. Sommigen kiezen een datum waarop ze verwachten dat het weer al slecht zal zijn; anderen laten het echt afhangen van het weer: -- Twee broers hadden gepland om op 25 september te vertrekken, maar omdat het in die tijd niet meer dan 3 à 4 keer per week regende (inklusief stortbuien) stelden zij het vertrek enige malen uit. Op 13 oktober zaten zij nog steeds in Samarina.
61
Er komen ook wel andere praktische overwegingen ter sprake die de keus tussen auto of te voet kunnen bepalen. 1. Is er geld voor de overtocht per auto? De overtocht kost voor 200 schapen ongeveer J0.000 drachmes (i fl 1000) Dat argument wordt regelmatig gebruikt als men te voet gaat -- het geld zou er dus niet zijn. Ik bezocht o.a. herders die in de winter aan de oost~ant van het dorp Ambelon wonen. Ik heb hun huizen bekeken met alles wat er in aanwezig was en kwam tot de slotsom dat bij deze mensen geldgebrek een goede reden was om te voet te gaan. Andere mensen hebben het ook niet breed en kunnen het beetje luxe wat ze hebben alleen veroorloven omdat ze niet met de auto gaan. Iedere herder moet je apart bestuderen voor je kunt zeggen of geldgebrek de reden is om te voet te gaan. Eén man gaat altijd te voet, zijn inkomsten komen echter niet in de eerste plaats van de schapen (in 1967 had hij 330 schapen en in 1983 nog 150), voorop staan bij hem de olijven. Er is geen reden om snel in het winterdorp te komen aangezien de olijvenpluk pas half oktober begint. En blijkbaar telden de ongemakken van de voettocht niet zo zwaar. 2. Zijn er voldoende mensen om de trip te kunnen maken? Bij families is dat meestal het geval. Over 30 van de 35 familie- 1 eigenaars 1 heb ik informatie over de manier van reizen van zomer- naar winterdorp: 24 gaan te voet, 5 met de auto en 1 vervoerde de schapen per auto en liet de koeien te voet gaan. Voor de anderen die alleen-eigenaars zijn van hun schapen is er een mogelijkheid om samen te reizen - dat zijn niet noodzakelijkerwijs dezelfden met wie men tijdens de zomer heeft samen gewerkt. Twee herders werkten ge:zo \'f\ tèr durende de samen in de bergen rond Samarina. Ze woonden .sv. 1 swin ters in hetzelfde dorp. Eén van hen ging met een andere herder te voet, terwijl de tweede de auto moest nemen "omdat hi,j maar alleen was". Er zijn 4 mensen die dat alleen-zijn als reden opgaven waarom ze met de auto gingen. Bij twee is dit nog wel te begrijpen omdat ze naar dorpen moesten waar maar weinig andere herders uit Samarina naar toe gingen. De andere twee echter moesten .f'r\.C. (\
naar één en hetzelfde dorp en vertrokken zelfs een dag na elkaar met de auto. Ik heb niet uit hen kunnen krijgen waarom zij niet samenwerkten. Van 48 van de 65 'enkelingen' is informatie beschikbaar; 29 te voet en 19 per auto. 3. Hoe is het weer en hoeveel voedsel voor de schapen is er onderweg? Het te verwachten slechte weer wordt ook gebruikt door mensen die met de auto gaan. Eén herder behield de traditionele manier van verplaatsen, maar verbeterde het komfort: nylon tent en donzen slaapzakken. Er waren twee loonherders die vanwege het slechte weer graag met de auto gegaan waren, maar de eigenaar die niet mee liep dacht daar anders over. Het voedsel onderweg werd meer als mogelijk probleem gezien dan als doorslaggevende reden om alsnog met de auto te gaan. Zij die al met de auto gingen brachten dit nog wel als extra argument voor hun keuze. Het is echter niet mogelijk om te kontroleren of dat volkomen terecht is. Er zijn min of meer traditionele trekroutes, maar die kennen geen nauwe scherpe grenzen. Het is meer een lint van na en naast elkaar liggende, recent gemaaide of geploegde velden, onderbroken door grasvelden waar (het liefst) overnacht wordt. Veel gras groeit er niet km op de akkers. Desalniettemin, omdat je ongeveer 15 per dag loopt komt er toch een aardige hoeveelheid voedsel voor de schapen onder de voeten. Bovendien is de middagpauze zo gepland dat er dan veel gras is. Waar gaat het heen? 8 1 2 137 148
eigenaars met onbekende bestemming 1610 schapen bleef het hele jaar in winterdorp 400 schapen bleven achter in Samarina 230 schapen + 100 koeien vertrekken naar hun winterdorpen 31120 s. + 1370 g. + 346 k. eigenaars 33360 s. + 1370 g. + 446 k.
Aan tallen herders en dieren per win ter- bestemming ---~Jyignon*
'eigenaar§' k:ud_ges aantal dieren Aiani
80 + 500 gei ten
3
2
32 1
20 3 8
1260
3000
Elaia
5 8
1680
3500
Elasson
8
1090 + 200 koeien
Falani
3
5 2
Ambelon Agros Orestikon Aios Nikolaos
Gonni
7180
3000
30 koeien
1
3
500
630 710 +
400 300
79 koeien
600
Makri chori
4 22
12
6120
2500
Parapotamos
15
12
4565 + 870 geiten
6000
Pournari
8
1450
3000
Pr ai tori o
6
3 6
1300
1100
Stefanouvo
500
Theopetra
2
1
300
Tirnavos
2
1
440
18
10
137
89
Vlachoi anni
+ 37 koeien 31120 + 1370 g + 346 k ~315
6000 30400
*De 'Sivignon 1 -cijfers zijn geschat aan de hand van de kaart op p. 13 van Sivignon (1968). Op deze kaart zijn de aantallen dieren per winterdorp weergegeven door middel van cirkels van verschillende diameter. Erg exact is het dus niet. Toch zijn er opvallende veranderingen. Ambelon, als voorbeeld, was
±
3000, nu 7180.
Dus ondanks de niet-exacte schattingen, blijft dat in de tussentijd het aantal overwinterende schapen uit Samarina in Ambelon verdubbeld is.
°'
\..>..)
64
6. In de vlakte van Thessalië. Vrijwel alle winterdorpen liggen in de vlakte van Thessalië, in het gebied noordelijk van de stad Larissa. Uitzonderingen zijn: in Macedonië Aiani (ten zuiden van Kozani) en Argos Orestikon (ten zuiden van Kastoria), en in Thessalië Aios Nikolaos (ten oosten van Kalambake) en Theopetra (ten zuid-oosten van Kalambaka). In totaal gaan 126 van de 137 vertrekkende herders naar de streek ten noorden van de stad Larissa. De meeste plaatsen liggen aan de rand van de vlakte aan de voet van de heuvels of in het heuvelachtig terrein zelf. De weidegronden liggen op die heuvels in de nabije omgeving. Alleen de dorpen Ambelon en Falani liggen middenin de vlakte. Ambelon bezit wel J.600 ha weidegrond in de heuvels op ongeveer vijf uur lopen afstand. Vervelend voor de herders was wel dat aan het eind van mijn onderzoeksperiode, het nog niet geregend had zodat er nog niets eetbaars groeide. Niet dat dat erg veel zal worden. Alle herders moeten voor het winterseizoen voer bijkopen. Sommigen meer, anderen minder. De herders in Vlachoianni, Praitorio, Elaia (en Aiani en Aios Nikolaas) bezitten vrijwel allemaal een stuk weidegrond, variërend van een 'stukje' tot 1000 stremma (100 ha). In Samarina rekent men er op dat 1 stremma (0,1 ha) weidegrond voldoende voedsel voor een heel seizoen per schaap oplevert. In de winterdorpen is meer nodig: zelfs de herder met 680 schapen en 1000 stremma weide moet voer bijkopen. Het meest gebruikt veevoer is suikerbietenpulp (kost 600 drachmes per ton). Er was voldoende aanbod om genoeg voer voor het hele seizoen te kunnen kopen (Alleen in Vlachoianni en Praitorio werd het niet gebruikt). Bij de herders zonder grond is dit voor de schapen het hoofdvoedsel. Verder worden ook klaver, gerst en mais gebruikt. Deze soorten veevoer worden of gekocht of zelf verbouwd. Het kopen van veevoer kan via de landbouwbank gebeuren, dan zelfs voor een prijs die iets onder de normale marktprijs ligt.
65 Het zelf verbouwen kan een lukratieve zaak zijn: Eén herder in Ambelon huurde 40 stremma à 2000 drachmes voor het winterseizoen. Hij verbouwt gerst, mais en klaver: alles als veevoer. Gerst levert ongeveer 800 kg per stremma; de koopprijs van een kilo gerst ligt op 15-18 drachmes. Het ploegen, maaien en dorsen doet hij echter niet zelf, dat moet betaald worden - en alles wat dat minder kost dan 10.000 drachmes per stremma is winst. Klaver heeft een voordeel, dat ze elke maand geoogst kan worden en het kan dus bijna dienen als vers groenvoer. Een nadeel is echter wel dat klaver nogal veel water nodig heeft en water is niet gratis. Er zijn ook 3 herders met wat eigen grond die daar rogge inzaaien welke al groeiende dient als veevoer. Het verblijf in de winterdorpen is niet gratis. In de eerste plaats is men een belasting voor de schapen schuldig. Voor een nieuwkomer in het winterdorp bedraagt deze 64 dr/schaap; na enige jaren wordt het verlaagd tot 30 dr/schaap. En als het winterdorp de officiële woonplaats van de herder wordt, wordt de belasting nog verder verlaagd. In de tweede plaats moet er betaald worden voor het watergebruik. Elke stal heeft een eigen kraan met watermeter een normaal verbruik komt op 800 drachmes per twee maanden. In de derde plaats moeten veel herders ook nog de grond waarop hun 1 stal 1 staat huren voor een bedrag van 3250 drachmes. De stallen in de winterdorpen verschillen zeer in kwaliteit. In Aios Nikolaos vind je de beste stallen, gemaakt uit beton. Alle herders daar zijn familie van elkaar en ze doen het goed. Eén man heeft een bedrijf dat kwa inrichting en bedrijfsvoering meer lijkt op de veebedrijven in Nederland dan op dat van een pastorale herder. De meeste herders hebben 'stallen' gemaakt van plastic, palen, planken, golfplaat en stukken blik. Eigenlijk moet je deze bouwsels meer beschouwen als beschutting voor de schapen dan als stallen.
66 Toch komen er steeds meer stallen gebouwd met snelbouwblokken. Daar wordt dus echt geld in geïnvesteerd en dat lijkt mij een goede reden om alleen deze stallen als echte stallen te zien. In totaal zijn er 4.aherders in het bezit van zo'n stal. (Verder zijn er 12 herders die een (stenen) stal huren van de gemeente). Alleen rond Vlachoianni zag ik een ander soort stal. Men bouwt van palen en planken een skelet en bedekt deze met riet. De 'van-alles-en-nog-wat'- stallen heb ik daar niet gezien. Naast die rieten stallen heb ik verder alleen stenen stallen gezien. Niet alle herders houden zich alleen bezig met het houden van schapen. Olijven. Alleen in de dorpen Elaia, Parapotamos en Pournari wonen herders die in het bezit zijn van olijfbomen. Alle 8 herders uit Elaia bezaten grond met daa~p olijfbomen. (De grond varieerde in grootte van 40 tot 300 stremma). Bij 6 van hen zijn de olijven van goede kwaliteit en worden aan de coöperatie verkocht. In Parapotamos, aan de andere kant van de rivier, waren er 3 herders die olijfbomen met goede, verkoopbare olijven bezaten. Daarnaast waren er nog 5, die echter niets verkochten. In Pournari bezat één herder olijfbomen maar verkocht niets. Olijfbomen vergen weinig onderhoud, zodat iedereen die een juist stuk grond op de juiste plaats heeft, deze kunnen nemen als extra inkomstenbron. Tarwe~ Tarwe vraagt ook niet zoveel werk, omdat de bezigheden zoals ploegen, maaien en dorsen door bezitters van de juiste machines tegen betaling gedaan worden. Ik weet van 8 mensen dat zij tarwe voor de verkoop verbouwen. Hoeveel er in totaal tarwe verbouwen weet ik niet, omdat mijn informatie over de herders op dat gebied onvolledig is. Dat geldt ook voor de verbouw van andere produkten. Tomaten en aubergines. Eén welvarende familie in Ambelon (veel familie-leden, stenen stal) huurde grond om die produkten voor de markt in Larissa te verbouwen. Het betekent meer werk, zodat niet iedereen de hele zomer in Samarina kon zijn.
67 Ik weet dus niet hoeveel herders dergelijke extra-inkomsten-bronnen hebben, en van degenen waarvan ik dat wel weet, weet ik weer niet hoe groot die inkomsten zijn. Met dergelijke inkomsten-bronnen wordt het mogelijk om het herder-bestaan te verlaten en (meer) boer te worden. Verschillende bijbehorende zoons bezochten daarom de landbouwhogeschool. Over het algemeen hadden de jonge mannen van onder de 25 weinig belangstelling voor het herders-bestaan. Toch hoeft dat niet te betekenen dat het schapen-houden zal verdwijnen. Misschien wel minder herders maar dan met meer schapen. De meeste herders bezitten echter geen land, waarop ze landbouw zouden kunnen bedrijven. Er komen echter steeds meer herders die een stuk grond huren om daarop voedergewassen te verbouwen. Dat geeft aan dat de schapenteelt (voorlopig) zal blijven bestaan, zij het dat het op een andere manier uitgevoerd wordt.
68 7. Systemen van schapenteelt. In deel Azijn de bestaande definities van verschillen in systemen van schapenteelt nader bekeken, en is een extra definitie toegevoegd. In deze paragraaf wil ik aan de hand van die definities bekijken welke verschillen in werkwijze bij de Aroma.anse herders van Samarina te onderscheiden zijn. In het zomerdorp Samarina Z1Jn weinig verschillem te zien. Twee schapenhouders blijven het gehele jaar in het dorp. Eén van hen is de bewaker van het dorp. De ander woont in een uithoek van de gemeente. Minstens 5 herders komen elke avond naar huis. Drie hebben een mandria vlak boven het dorp, één heeft zijn mandria op niet al te grote afstand van het dorp, en één heeft bij zijn huis aan de rand van het dorp een stuk weiland waar de schapen overnachten. Bij alle andere kuddes is dag en nacht een herder aanwezig. Veel meer verschillen lijken niet mogelijk, omdat landbouw niet voorkomt. Er is één uitzondering; dat betreft één van de overblijvers die klaver verbouwt. De echte verschillen zijn dus vrijwel allemaal te zien in de bezigheden in de winterdorpen. De precieze aantallen van mensen, die met verschillende dingen bezig zijn kan ik niet geven. Dat werd bemoeilijkt doordat men over meerdere dorpen verspreid woont. Bovendien heb ik niet met alle herders gesproken en wist mijn voornaamste informant lang niet van alle herders of zij wel of geen land huurden voor de verbouw van voedergewassen. Geen van de Aromanen kan je een nomade noemen, omdat ze allemaal in zomer- en in winterdorp in vaste behuizing wonen. In de meeste gevallen, die ik ken, trekt het hele gezin mee. Soms geldt dat voor slechts een deel van het zomerseizoen: moeders met schoolgaande kinderen komen alleen tijdens de schoolvakantie. In het begin van het zomerseizoen zijn de vaders dus alleen in Sa.marina. Aan het eind van het zomerseizoen, voor het begin van het nieuwe
69 schooljaar, gaan sommige vaders met de moeders en kinderen mee naar het winterdorp. Anderen dienen het zomerseizoen gewoon uit. Als er geen schoolgaande kinderen zijn is meestal het hele gezin het hele seizoen aanwezig. Uitzondering vormen de mensen die in het winterdorp veel werk verrichten bij hun landbouw. Landbouw komt echter niet veel voor. Olijven en tarwe zijn produkten die nog het meest voorkomen; zij vormen geen belemmering voor de schapenhouderij omdat daar niet veel werk voor gedaan hoeft te worden. Het meeste werk, ploegen, maaien en dorsen, wordt bovendien tegen betaling door anderen gedaan. Tomaten, aubergines en andere produkten vragen heel wat meer werk. Dat kan alleen gedaan worden als niet alle arbeidskrachten het (gehele) zomerseizoen in de bergen doorbrengen. Voedergewassen. Voor alle herders geldt dat er in de winter te weinig voedsel voor de schapen te vinden is op de weides. Daarbij maakt het niet uit of de herders deze weides bezitten en/of huren. Er moet dus voer toegevoegd worden. In de meeste dorpen gebruikt men suikerbietenpulp. Verder koopt men gerst, mais en klaver. Daarnaast zijn er herders die een stuk grond hursn om zelf voedergewassen te verbouwen. De vraag is of je schapenteelt met kopen van extra voer moet zien als principieel anders dan schapenteelt zonder bijvoedering. Aan de ene kant, zolang de weides het grootste aandeel leveren in de wintervoedering der schapen zou je zeggen dat er niet veel veranderd is ten opzichte van een volledige weide-voeding. Aan de andere kant moet gezegd worden dat de huidige bijvoedering van strukturele aard is: alleen als het aantal schapen drastisch verminderd wordt zal bijvoedering niet nodig zijn, in alle andere gevallen kan het alleen maar een grotere afhankelijkheid van bijvoedering betekenen. Door het kopen van voer worden de herders meer opgenomen in de lokale ekonomische struktuur, maar hun eigen werkwijze wordt er niet door veranderd. Bij verbouw van voedergewassen is men minder opgenomen in die struktuur, maar bij die verbouw komt extra - ander werk en andere werkplanning. Het wordt een gemngd bedrijf, gericht op veeteelt.
70
dQt
Uit de literatuur blijkt als herders grond gaan bewerken ze dat doen allereerst voor produkten voor eigen gebruik en daarna ook voor de markt; als er verbouw van voedergewassen is gaat dat altijd samen met die andere landbouw. Waarom dit zo zou zijn weet ik niet. Het kan liggen aan de keuze van de onderzochte groepen. In gebieden waar voldoende winterweides zijn, zal men geen voedergewassen hoeven te verbouwen en dus als men aan landbouw doet is dat voor zichzelf en/of voor de markt. Als door allerlei omstandigheden minder winterweides beschikbaar zijn moet men of het aantal schapen verminderen of voer toevoegen. Dat extra-voer kan gekocht of zelf verbouwd worden. De historische ontwikkeling op de Balkan is blijkbaar zo geweest dat landbouw door herders begon op een moment dat er (nog) genoeg winterweides waren. (Ook onder de herders van Samarina vind je daar voorbeelden van). Uit de literatuur proef je de tendens van ontwikkeling van zuivere veeteelt naar een kombinatie van landbouw en veeteelt. Ik heb die tendens zelf nog eens aangescherpt door het introduceren van het Transhumance-2 systeem, waarbij landbouw en voedergewassen voorkomt, zonder dat herders gebruik maken van stallen. Daarom valt des te meer op dat een aantal herders uit Samarina niet aan gewone landbouw doet, maar wel voedergewassen verbouwt. En het lijkt erop dat steeds meer herders zelf voedergewassen zullen gaan verbouwen. Stallen. De meeste herders bezitten geen echte stallen. Bij de meesten is er meer sprake van een rnandria met een afsluitbaar afdak. Dergelijke bouwsels beschouw ik niet als 'stallen'. Wel echter de stenen gebouwen - er zijn 48 mensen die dergelijke stallen bezitten. Zoals al eerder gezegd kan ik geen precieze aantallen geven van mensen die op verschillende manieren werken. Wel kan ik verschillende systemen aanwijzen aan de hand van het schema uit deel A.
71 N
vrijheid/onzekerheid gehele gezin trekt vaste behuizing landbouw voedergewassen stallen
+ +
SN
+ -/+ -/+
T-1
T-2
+/+ +
+/+ + +
A
+ + + +
Nomadisme bestaat niet: iedereen heeft een vaste behuizing in zowel zomer- en winterdorp. Semi-nomadisme komt het meest voor: ongeveer de helft van alle herders. Het gehele gezin trekt heen en weer tussen zomer- en winterdorp; in beide dorpen bewoont men een vaste behuizing. Men doet niet aan landbouw, en de bijvoedering verzorgt men door het kopen van suikerbietenpulp. De winteronderkomens voor de schapen kunnen niet tot echte stallen gerekend worden. Transhumance-1. Er zijn minstens 13 herders die tarwe verbouwen, maar geen voedergewassen. Bovendien zijn zij niet in het bezit van echte stallen. Transhumance-2. Minstens 4 mensen verbouwen voedergewassen zoals gerst en klaver en daarnaast ook tarwe en tabak, Zij hebben echter geen echte stallen. Almwirtschaft. Volgens de definitie doen alleen herders aan Almwirtschaft als ze landbouw doen, voedergewassen verbouwen en echte stallen bezitten. Er is slechts één man die aan deze eisen voldoet. Dat is erg weinig: er zijn 48 mensen in het bezit van een stal en er zou maar één man gerekend kunnen worden tot de Almwirtschaft? In de literatuur komen stallen alleen voor bij de Almwirtschaft, waarbij tegelijkertijd ook landbouw en verbouw van voedergewassen. Bij de mensen uit Samarina is dat dus duidelijk anders. De definities uit deel Azijn hierboven slechts toepasbaar gebleken op ongeveer 90 van de 148 herders uit Samarina. Wat doen die onbenoemden? Veel blijkt samentehangen met landbezit. Laten we daarom de herders nog eens bekijken en zien wat wel en niet landbezitters doen.
72 De herder-bevolking van Samarina is in twee vrijwel even grote groepen te verdelen: 77 landlozen en 71 landbezitters. De landlozen zijn grotendeels semi-nomaden. Uitzonderingen vormen meer dan 10 herders die grond huren om voedergewassen te verbouwen. (Sommigen huren zelfs ook nog land voor tabak (transhumance-2)). Een andere uitzondering van het semi-nomadisme van landlozen wordt gevormd door 7 herders die een stal bezitten. De landbezitters zijn daarentegen grotendeels niet seminomaden. De groep van 71 landbezitters kent: 15 semi-nomaden, 13 herders met transhumance-1, 1 herder met transhumance-2 en 1 Almwirtschafter. De overige 41: 20 doen aan landbouw en bezitten een stal 9 bezitten een stal 8 bezitten een stal en verbouwen voer 4 verbouwen voedergewassen. De 20, die aan landbouw doen en een stal bezitten, mogen we misschien tot de Almwirtschaft-achtigen rekenen, omdat extra-voer nodig is welke voor het grootste deel gekocht wordt. Er is dus een groep van meer dan 35 mensen die door het ontbreken van landbouw en/of door aanwezigheid van stallen door geen enkele bestaande definitie benoemd kan worden: meer dan 14 verbouwen voedergewassen 16 bezitten Ben stai 8 bezitten een stal en verbouwen voedergewassen. Aangezien steeds meer mensen stallen gaan bouwen, en omdat steeds meer mensen voedergewassen willen verbouwen, zal deze groep in de toekomst wel groter worden: schapenhouders met semi-nomadische trekken. Echter, in de meeste gevallen zal dat nu moeten gebeuren met gehuurd land en het is daarom niet te verwachten dat dat op grote schaal zal geschieden. Samenvattendi Aantallen herders verdeeld over de verschillende kategoriën Nomadisme 0 Semi-nomadisme + 70 ) 35 Schapenhouderij met semi-nomadische trekken transhumance-1 > 13 transhumance-2 > 4 Almwirtschaft-achtig 20 Almwirtschaft 1
73 KONKLUSIE. Samarina is de laatste twintig jaar groter geworden. De groei komt vrijwel geheel op rekening van de huizenbouw voor mensen, wier familie uit dit dorp stammen en die nu hun vakantie hier doorbrengen. Samarina heeft nu veel meer weg van een vakantiedorp. Deze verandering is echter van geen belang als we kijken naar de schaapherders. Het aloude beroep van muildierdrijver is geheel verdwenen. De mensen die nu in de gemeente werken met muildieren om omgezaagde boomstammen uit de bossen naar de weg te slepen komen uit Ioannina. De nieuwe generatie heeft het beroep niet opgenomen. Anders is dat bij de schaapherders. Er zijn veel namen uit de registers verdwenen, maar er kwamen nieuwe bij, ook namen meerdere zoons het beroep van de vader over. Tussen 1967 en 1983 nam het aantal eigenaars af van 162 naar 145. Het totaal aantal schapen is echter niet verminderd. En het aantal koeien is verdubbeld. Van de onderlinge verschillen tussen de herders was in Samarina alleen het verschil in grootte van de kuddes te zien. Alle andere verschillen komen pas aan het licht in de winterdorpen. Het bezit aan grond in en rond de winterdorpen is weinig veranderd. De Basdekis zitten nog in Elaia en de Tamboukas in Aios Nikolaas. Van recentere datum is het verschijnsel van het huren van landbouwgrond voor de verbouw van voedergewassen en zelfs van landbouwprodukten voor de markt. Voor velen betekent dit een verandering in de bedrijfsvoering. Zelfverbouwde voedergewassen (zoals gerst, mais, klaver) zijn goedkoper dan de gekochte produkten en het is daarom waarschijnlijk dat meer mensen voedergewassen zullen gaan verbouwen. Eén gevolg zal zijn dat het winterdorp relatief belangrijker wordt dan hun 'eigen' dorp Samarina. Dit alles geldt niet voor iedereen. Het is niet alleen de oudere generatie die het zomerdorp prefereert boven het winterdorp. Niet iedereen ziet en/of voelt een noodzaak om voer te verbouwen en het lijkt waar dat die noodzaak er momenteel ook niet is. De suikerbietenpulp als veevoer is
74 in overvloed aanwezig. De traditie van schapen houden zal voorlopig gehandhaafd blijven, want het is niet eenvoudig om boer te worden, noch is er een grote vraag naar arbeid in andere beroepen. De weersomstandigheden in vlakte en in de bergen zorgen er dan voor, dat, gegeven die 1 onmogelijkheden 1 , de seizoensmigratie gemiddeld de prettigste situatie oplevert voor de herders; terwi j 1 de verdiensten tegenwoordig naar Griekse begrippen niet slecht zijn. De literatuur over schaapherders in de Balkan geeft een beeld van familie-bedrijven die proberen, als ze kans krijgen, om hun inkomenspositie te verbeteren door naast veeteelt ook landbouw te verrichten. Bij de herders uit Samarina is dat over het algemeen niet het geval. Er zijn nu boeren/veehouders, met als belangrijkste produkten olijven en graan. En er zijn mensen die nu meer boer zijn en de schapen zien als bron voor aanvullende inkomsten. Maar de grote meerderheid bestaat uit schaapherders. De meeste van die herders zijn semi-nomaden: gehele gezin trekt, vaste behuizing, geen landbouw, geen voedergewassen en geen sta.lgebruik. (Extra-voedsel voor de winter is echter een kenmerk van strukturele aard). Er zijn mensen die bezig zijn met de omschakeling van herder naar boer, maar veel meer zie je dat de herders hun specialisatie behouden en intensiveren. Het gaat daarbij om verbouw van voedergewassen en het gebruik van stallen. Tot nu toe gold dat voornamelijk voor herders die land bezitten, maar nu beginnen steeds meer mensen land te huren voor landbouw en verbouw van voedergewassen. Wat dus toe zal nemen, zijn: 'semi-nomadisme' met verbouw van voedergewassen, 'semi-nomadi.sme 1 met stalgebruik, en 'semi-nomadisme' met verbouw van voedergewassen èn gebruik van stallen. Op dit moment overheersen de semi-nomadische kenmerken, maar het lijkt erop dat dat in de toekomst zal verminderen. Misschien dat in de toekomst vele herders hun schapen in de winter op stal hebben staan, waar de dieren met zelf-verbouwd voer gevoerd worden; voor de zomer zouden ze dan per auto naar de zomerweides getransporteerd kunnen worden.
75
Land is echter schaars en suikerbietenpulp is volop aanwezig, zodat te verwachten is dat ook de groep semi-nomaden nog lang zal blijven bestaan.
76
BIBLIOGRAFIE. Behrend, G. 1950 · Die
Viehwi~i-0cha/i
eu~opa
im land-0cha/t-0tild von ~iiiel und Skandinavien. Diss. Kiel, 1950.
Berezowski, s. 1960 Recherches géographiques sur 1 1 évolution des migrations pastorales en Europe. in: p4zeglad Çeog~aticzny, XXXII (1960): 185-191. Beuermann, A. 1954 KalyviendÖrfer im Peloponnes. in: H.-~o~ien-0en-Te-0i-0ch4i/t, Bremen, 1954: 229-238. 1967 Te~nweidewi~t-0chatt in Südo-0ieu4opa: ein Beit4ag zu~ Kuliu~geog~aphie
de-0
~-0ilichen ~iiielmee~getiete-0.
Westermann, Braunschweig, 1967. Birot, P. & J. Dresch 1956 la ~edite~~anke ei fa Vof. 2: la
~oyeni-04ieni.
~ediie~4anke
o4ieniafe et fa
~oyent-04ient.
Presses Universitaires de France, Paris, 1956. Blanc, A. 1963 L 1 évolution contemporaine de la vie pastorale en Albanie. in: Revue de Çko g4aphi e Af pi ne, 1963: 429-461. Boesch, H. 19 51 Nomadismus, Transhumance und Alpwirtschaft. in: Die Afpen, XXVII (1951): 202-207. Brailsford, H.N. 1906 ~acedonia: it-0 Race-0 and ihei4 Methuen, Londen, 1906. Braudel, F. 1973 7he
~ediie44anean and the Age ot Philip II. 2 Vols.
Tutu~e.
~ediie44anean
Wo4fd in the
Harper & Row, N.Y., 1973.
Camp bell, J. K. 1964 Honou4, Tamify and Pat4onage. Clarendon, Oxford, 1964. Carrier, E.H. 1932 Waie4 and Ç4a-0-0. A Study in the pa-0io4af economy ot -0outhe4n lu4ope. Christophers, London, 1932. Cépède, M. & E.S. Abensour 1961 f?.u4af p4otfem-0 in the alpine 4egion: an inte4national -0tudy. FAO, Rome, 1961. Common, R. & A. Prentice 1956 Some observations on the Lowland Macedonian Village. in: 7ljd-0ch4, econ. -0oc. Çeog4., 47 (1956): 223-227. Dahl, G. & A. Hjort 1976 Having He4d-O: Pa-0io4af He4d Ç~owih and Hou-0ehofd lconomie-0. Un. of Stockholm, Stockholm, 1976.
77
Dedijer, J. 1916 La transhumance dans les pays dinariques. in: Annale-0 de Çéog4aphie, 25 (1916): 347-365. Fabre, A. 1980 Socialisme et aménagements ruraux en RPS d'Albanie. in: Revue de Ç~og4aphie de Lyon, LV (1980): 53-68. FrÖdin, J. 1940 Alpwi4i-Ochati Zent4afeu4opa-0.
Aschehoug ••• , Oslo, 1940.
Gellert, J.F. 1937 ~iiteliulga4ien. Da-0 kultu4geog4aphi-0che Bitd de4 Çegenwa4t. Beoiachiungen und linte4-0uchungen.
Speyer, 1937. Gomez-Ibanes, D. 1977 Energy, Economics and the Decline of Transhumance. in: Çeog4aphical Review, 67 (1977): 284-298. Goodwin, D.H. 1979 Sheep
~anagement
and P4oduction. Hutchinson, Londen, 1979.
Hammond, N.G.L. 1967 épi4u4. 7he geog4aphy, the ancient 4emain-0, the hi-0to4y and the topog4aphy ot épi4u-O and adjacent
a4ea~.
Clarendon, Oxford, 1967. 1972
A Hi-0to4y ot
Harri s, M. 1979 Culiu4al Culiu4e.
~acedonia.
~ate4iali-0m.
Clarendon, Oxford, 1972.
7he Si4uggle to4 a Science ot
Random House, New York, 1979.
Hoffman, G.W. 1971 Regional Synthesis: an Introduction. in: G.W. Hoffman (ed) éa-0ie4n lu4ope: é~-0ay-0 in Çeog4aphical P4oilem-O. Methuen, Londen, 1971. p. 1-45. Hofmeister, B. 1961 Wesen und Erscheinungsformen der Transhumance. in: é.4dkunde, 1961: 121-135. Isnard, H. 1961 Notes sur la transhumance pastorale en Herzegovine. in: ~ediie44anée, 2 (1961) 2: 37-47. Jacimovic, B. 1978 Transformation of Rural Areas in the Polog Basin. North-western Macedonia. in: J. Kostrowicky & W. Tyszkiewicz (eds) 74an-0to4maiion ot Ru4al A4ea-0.
Polish Ac. of Sci., Warszawa, 1978. p. 201-213. Jacobeit, 1~61
wh. !;htlthaliung und Schäte4 in Zeni4aleu4opa ii-0 zum Begin de-0 ZO. Jah4hunde4i-O. (Ost-)Berlin, 1961.
78 Je 1 i c , D• , e • a •· 1965 The Cadastrian Commune of Trebijovi in the Karstland of Herzegovina. in: 9eog1taphia Pofoni..ca, V (1965): 267-284. Johnston, W.B. & J. Crkvencic 1954 Changing Peasant Agriculture in North-western Hrvatsko Primorje, Yugoslavia. in: Çeog1taphi..cae Review, XLIV (1954): 352-372. Kalpaktschieff, N.Chr.
1930
Die Vi..ehzucht Bufga1ti..en-0.
Diss. Zürich, 1930.
Kayser, K.
1931
uh-ótmonteneg1to.
Di ss. Stuttgart, 1931.
Klemenci c, Vl. 1964 Die geographische Probleme der Almwirtschaft in Jugoslawien. in: W. Hartke & K. Ruppert (eds) Afmgeog1taphie. Forschungsbericht 4, Wiesbaden, 1964. p. 43-55. Koster, H.A. 1976 The Thousand Year Road. in: é.x.pedi..ti..on, 19,1 (1976): 19-28.
1977
7he é.cofogy ot Pa-0to1tafi-óm in Refation to Changi..ng Patte1tn-0 ot Land li-0e in #01tihea-ót Pefoponne-óu-O.
Diss. Philadelphia, 1977. Krader, L. 1968 Pastoralisnr. in: Int. é.nc. ot the Soci..af Sci..ence-0, Vol. XI: 453-461. Leigh-Fermor, P.
1966
Roumefi..: 71tavef,t, tn #01tihe1tn 91teece. Murray, London, 1966.
Lichtenberger, E. 1976 Albanien - Der isolierte Staat. in: fli..tt. d. 0-0te1t1t. Çeog1t. Çe-0., 118 (1976): 109-136. 1978 The crisis of rural settlement and farming in the high mountain regions of continental Europa. in: Çeog1taphia Pofoni..ca, 38, 1978: 181-187. Lienau,
1976
c.
Bevölke1tungagwande1tung, demog1taphi-0che St1tuktu1t und landwi..1tt-0cha/t-0to1tm i..m W.-Pefoponne-0.
Giessener Geographische Schriften, Heft 37, Giessen, 1976. Lockwood, W.G.
1975
é.u1topean f/o-0fem-0: é.conomy and é.thni..ci..ty i..n We-0te1tn Academie Press, New York, 1975. Bo-0ni..a.
Logoreci, A.
1978
7he Afganian-0: é.u1tope'-0 To1tgotien Su1tvivo1t-0.
Westview Press, Boulder (Col.), 1978.
Mais, A.
1947
Die -0e1tgok1toati..-0che Ziehgaue1tn. é.ine volk-0kundfiche Da1t-0ieffung al-0 Beii1tag zult T1tage de1t Ziehgaue1tnkufiu1t. Dis s. Wi en, 19 4 7.
79 Marinow, w. 1961 Die Schafzucht der nomadisierenden Karakatschanen in Bulgari en. in: L. FÖldes (ed) Vi.e.hzuchi:.. und Hi.11.te.nf.e.ge.n i.n 0-0tmi. i:..te f. e.u11. opa. Budapest, 1961. p. 147-196. 1965 Traditionelle und moderne alpine Schafzucht im mittleren Stara Planina (Balkan). in: G. Ortutay & T. Bodrogi (eds) lu11.opa e.i:.. Hunga11.i.a. Budapest, 1965. p. 417-430. 1969 Die Almwirtschaftliche Schafhaltung im zentralen Balkange bi rge. in: L. FÖldes (ed) Vi.e.hwi.11.t-0chati:.. und Hi.11.i:..e.nkuf.tu11.. Budapest, 1969. p. 357-377. Ma tley, I.M. 1968 Transhumance in Bosnia and Herzegovina. in: Çe.0911.aphi.caf. Revi.e.w, 1968: 231-261. Milojevic, B.Z. 1939 Le.-0 haute.-0 moni:..agne-0 dan-0 f.e Royaume. de ijougo-0f.avi.e. Belgrade, 1939. MÜller, E. 1938 Die Herdenwanderungen im Mittelmeergebiet (Transhumance). in: Peie11.mann'-0 9eog11.aphi.-0che ~i.tt., 1938: 364-370. Novak, V. 1961 tlbersicht Über Viehhaltungsformen und Alpwese~ in Slowenien. in: L. FÖldes (ed) Vi.ehzuchi:.. und Hi.11.i:..enf.egen in 0-0tmi.ti:..ef.eu11.opa. Budapest, 1961. p. 647-662. OEEC 19 51
Pa-0i:..u11.e and Todde11. Devef.opment i.n Couni:..11.i.e-0. OEEC, Paris, 1951.
~edi.i:..e11.11.anean
Patella, L.V. 1978 Changes in transhumance in the central Apennines: the 'Piani' of Cicolano. in: Çeog11.aphi.a Poloni.ca, 38 (1978): 215-222. Péchoux, P-Y. 1975 La réforme agraire en Grèce. in: Revue de 9eog11.aphi.e. de Lyon, 50,4 (1975): 317-332. Piket, J .J.C. 1959 Een Fysisch-Geografische Verkenning van het Bekken van Trikkala (West-Thessalië). in: 7i.jd. vh. Kon. Ned. ll.a11.d. Çen., 76 (1959): 379-396. Prentice, A. 1957 Livestock and forage production in Central Macedonia. in: Scoi:..i:..i.-0h 9eog11.aphi.cal ~agazi.ne, 1957-58: 146-157. Rinschede, G. 1976 Transhumante Hirten und Betrieben in den franzÖsischen Alpen und in der Pyrenäen. in: Soci.ologi.a Ru11.af.i.-0, 16,4 (1976): 291-307.
80 Sanders, I.T. 1953 Village Social Organization in Greece. in: Ru1tal. Soci.ol.ogy, XVIII (1953): 366-375. 1954 The Nomadic Peoples of Northern Greece: Ethnic Puzzle and Cultural Survival. in: Soci.af. To11.ce-!>, XXXIII (1954): 122-129. "t ... 1962 Rai.naow i.n the Rock: the Peopf.e ot Ru11.af. 91teece. Harvard Un., Cambridge, 1962. Schein, M.D. 1970 Change and Conti.nui.ty i.n a 911.eek ~ountai.n Vi.f.f.age. Diss. Columbia Un., 1970. 1974 Social Stratification in a Greek Village. in: A.L LaRuffe, e.a. (eds) Ci.ty and Pea/.>ant: a S:ludy i.n Soci.ocuf.tu11.af. Dynami.c-!>. Annals of the N.Y. Academy of Sciences, 220 (1974): 488-495. 1975 When is an Ethnic Group? Ecology and Class Structure in Northern Greece. in: é.:lhnof.ogy, XIV (1975): 83-97. Schneider, K.-G. 1973 Fernweidewirtschaft in den SÜdost-Karpaten (Rumänien). in: 9eog11.aphi./.>che Rund/.>chau, 25,7 (1973): 282-289. Shpa ti, R. 1945 Le/.> a/.>pect/.> de f.'economi.e aeaanai.-!>e. St.-ttienne, 1945. Si bbles, P.L. 1960 Ano Vlasia: Analyse van een bergdorp in de Peloponnesos. in: 7i.jd. vh. Kon. Ned. 912.n., LXXVII (1960): 177-200. Sivignon, M. 1968 l12./.> Pa/.>:leu11./.> d12. Pi.nde S12.pi12.n:l11.i.onaf.. Revue de Géographie de Lyon, Lyon, 1968. 1975a la 7he/.>/.>af.i.e: anaf.y/.>e g12.og11.aphi.qu12. d'une p11.ovi.nce 911.12.que. Lyon, 1975. 1975b Tirane et 1 1 urbanisation de 1 1 Albanie. in: R12.vu12. de 9log11.aphi.e de Lyon, 50 (1975): 333-343. 1977 Itineraires de géographie rurale en Albanie. in: ~12.di.ie11.1tan~e, 28 (1977): 3-17. Sta vrianos, L.S. 1958 7h12. Bal.kan/.> /.>i.nc12. 1453. Rinehart, New York, 1958. Stefanoff, D. 1940 Di.e Af.pwi.11.:l/.>chatt i.n Buf.ga11.i.en und i.h1te Tö1tde1tung. Diss. München, 1940. Stephanides, c.s. 1948 Sheep - Man's Best Friend in Greece. in: 1011.ei.gn Ag1ti.cuf.:lu1te, XII (1948): 153-155.
81
Tietze, 1973
w.
A Matter of Terminology: a Critical Look at Migration Stock Breeding. in: Çe.oto/l.um, 13 (1973): 79-83.
Tomasevich, J. 1955 Pe.a4ani4, Poliiic-0 and lconomic Change. in ijugo4eavi.a. Stanford, 1955. Veyret, P. 19 51 Ç~og/l.aphi.e. de. l'éle.vage..
Gallimard, Paris, 1951.
Vooys, A.C. de & J.J.C. Piket 1958 A geographical analysis of two villages in the Peloponesos. in: 7i.jd. vh. Kon. /Ve.d. Aa11..d. Çe.n., 1958: 30-55. Vooys, A.C. de 1959a Western Thessaly in Transition. in: 7i.jd. vh. Kon. Ned. Aa11..d. Çe.n., 1959: 31-54. 1959b Uitholling van geografische begrippen: transhumance. in: Çe.og11..a-/.i.-0ch 7i.jd-0ch11..i.-/.i, 12 (1959): 193-199. 1960 Messinia and Ilia, an Analysis of two Currant-Growing Regions. in: 7i.jd. vh. Kon. tVe.d. Aa11..d. Çe.n., 1960: 58-69. 1962a Ç4i.e.ke.nland. Boom, Meppel, 1962. 1962b De relatie tussen landschappen: de schapentrek van klei naar zand rond de Veluwe en de Utrechtse heuvelrug in de negentiende eeuw. in: Çe.og11..a-/.i.-0ch 7ljd-0ch11..i./_t, 15 (1962): 145-147. Vuk an o vi c ,
1962
T• P • Les Valaques: habitants autochtones des pays balkanique. in: l:lhnog11.aphi.12., 56 (1962): 11-41.
Wace, A.J.B. & M.S. Thompson 1914 7h12. /Vomad-0 o-/. the. Balkan-0. Methuen, Londen, 1;14. Weigand, G. 1907 Rumän12.n und A/l.omun12.n ln Bulga11..i.e.n.
Leipzig, 1907.
Werth, E. 1954 Ç11..aR/.)iock, Hacke. und P-/.lug. Ve.11..-0uch e.i.ne./l. lni4ie.hung-0ge.-0chi.chie. de.-0 landRaue.-0.
Ulmer, Ludwigsburg, 1954.