Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
TAAKEENHEID 2 SB 1.
Het aantal protonen, neutronen en elektronen in een atoom worden samen nucleonen genoemd.
2.
Het element 222Ra heeft 222 protonen in de atoomkern.
3.
Een atoom is geïoniseerd. - Dit atoom bezit 1 of meerdere elektronen meer of minder in de elektronenschillen dan in haar neutrale toestand.
4.
Gegeven is het neutrale atoom Ca, waarvan A = 40 en Z = 20. - Er zijn 3 elektronenschillen geheel of gedeeltelijk gevuld.
5.
Een fotonenbundel opgewekt met een buisspanning van 80 kV wordt, in de directe bundel, meer door een loodschort van 0,25 mm Pb equivalent geabsorbeerd dan een fotonenbundel opgewekt met een buisspanning van 60 kV.
6.
Twee belichtingswaarden geven evenveel straling op de DAP-meter (DoseArea-Product meter) die tegen het uittreevenster van de röntgenbuis is gehangen. - Op een röntgenfilm zijn de zwartingen van beide opnamen vrijwel gelijk.
7.
In een directe fotonenbundel, die is opgewekt met een buisspanning van 80 kV, moet een deel van het fotonenveld afgeschermd worden voor straling. - Een plakje lood van 2 mm dikte is hiervoor voldoende.
8.
De zwarting op een röntgenfilm is gedefinieerd als log Id/Io.
9.
Verstrooide straling afkomstig van een fotonenbundel opgewekt met een buisspanning van 100 kV wordt volledig geabsorbeerd in een loodschort met een dikte van 0,25 mm Pb equivalent.
10.
Verstrooide straling afkomstig van een fotonenbundel opgewekt met een buisspanning van 90 kV is energierijker (= ‘harder’) dan verstrooide straling afkomstig van een fotonenbundel opgewekt met een buisspanning van 60 kV.
11.
Er bestaat een wettelijke norm waaraan lekstraling bij een radiodiagnostiekbuis moet voldoen. - Op 1 meter afstand van het focus mag het dosisequivalenttempo maximaal 1 Sv per uur bedragen.
12.
De dosislimiet voor radiologisch werkers bedraagt 20 mSv per jaar.
1
Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
13.
Lekstraling moet gemeten worden onder bepaalde condities. - Een van de condities is dat er met een geheel gesloten diafragma gemeten moet worden.
14.
Bij uitzending van röntgenstraling heerst op een bepaald afstand van het focus aan de anodezijde van de röntgenbuis een hogere intensiteit dan aan de kathodezijde.
15.
Bij het meten van het Hieleffect bedraagt in het centrum van het veld de dosis op 100 cm afstand van het focus 140 µGy. Craniaal in de gebruikte stralenbundel bedraagt de afstand tot het focus 103 cm. - De gemeten waarde in dit craniale punt is lager dan 140 µGy.
Inleiding MBRT 16. Een afgestudeerde MBRT-er mag zich “Bachelor of Health” noemen.
Van elektrische energie naar echografisch beeld 17. Het piezo-electrisch effect is het samentrekken van metaal onder invloed van een magnetisch veld. 18.
Het verschil in acoustische impedantie aan beide kanten van een grensvlak alsmede de invalshoek van de bundel bepalen de relatieve grootte van reflectieen brekingsintensiteit.
Echo in de praktijk 19. De transducers die wij op echokamer-1 van ons skillslab gebruiken zijn de mechanische convex- en lineair transducer. Van elektrische energie naar röntgenbeeld 20. Uit BINAS halen we: c = 3.108 [m/s] ; h = 6,63.10-34 [J.s]. - Een röntgenfoton met een golflengte λ van 10-10 [m] heeft een energie van 2.10-15 [J]. 21.
Uit BINAS halen we: e = 1,6.10-19 [C]. - Een energie van 2.10-15 [J] komt overeen met een energie van 3,2.10-34 [eV].
22.
Door een röntgenbuis loopt, bij een buisspanning tussen anode en kathode van 100.000 [V], een buisstroom van 5 [mA]. Als 1 % van de botsende elektronen op de anode röntgenfotonen vrijmaken, dan berekenen we voor het vermogen dat als warmte in de anode wordt afgegeven: 495 [W].
23.
Remstraling ontstaat door het afremmen van de fotonen in de materie.
24.
Verhoging van de buisspanning heeft wel gevolgen voor de energie van de fotonen, maar niet voor de intensiteit van de fotonenbundel (dus voor het aantal fotonen per seconde uitgezonden).
2
Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
25.
De buisstroom wordt in een röntgenbuis verhoogd. - De hoeveelheid fotonenstraling die ontstaat neemt toe.
26.
In een fotonenbundel wordt een extra filter van 4 mm Al aangebracht. - De hoeveelheid fotonenstraling die na het filter gemeten wordt neemt toe.
27.
Het werkelijke focus van een röntgenbuis is hetzelfde als het geprojecteerde focus.
28.
Het verschil in waarde tussen de maximale en minimale spanning bij een gelijkgerichte wisselspanning wordt de "rimpel" van deze spanning genoemd.
29.
De frequentie in de conventionele generatoren bedraagt 50 [Hz], de frequentie in convertergeneratoren is regelbaar en ligt, afhankelijk van de benodigde kringstroom en de buisspanning, in de orde van 1.000 - 20.000 [Hz].
30.
De zogenaamde "vallende last-techniek" tijdens röntgenopnames betekent dat er een vloeiende regeling van de buisstroom wordt gehanteerd.
MRI 31.
Vet heeft een korte T1 en T2 relaxatietijd.
32.
Een MRI-scanner maakt gebruikt van ioniserende straling.
33.
De bedoeling van een RF-puls is: - dat de protonen verstoord worden en dat er energie uitgewisseld wordt.
34.
T2 relaxatie wil zeggen, verlies aan transversale magnetisatie. - T2 is de tijd die staat voor het afnemen van het signaal tot 37% van het signaal dat de maximale transversale magnetisatie geeft.
35.
Het proces “protonspin” wil zeggen dat een proton om zijn eigen as draait.
3
Hanzehogeschool Groningen
36.
HBO MBRT
Bekijk figuur 1. - Dit betreft een T1-gewogen afbeelding.
FIGUUR 1.
Echo fysica 37.
In een longitudinale golfbeweging (geluidsgolf) komen verdichtingen overeen met een drukverlaging en verdunningen komen overeen met een drukverhoging.
38.
De frequentie f van een trilling is het aantal trillingen per seconde. Deze frequentie wordt uitgedrukt in Hertz.
39.
Met een 3,5 MHz transducer kun je minder diep "kijken" dan met een 5 MHz transducer.
40.
Voor lichtgolven en ook voor geluidsgolven treedt "breking naar de normaal toe" op als bij een overgang tussen verschillende media de voortplantingssnelheid van de golven aan die overgang afneemt.
41.
Geluid zal in verschillende materialen een verschillende voortplantingssnelheid hebben. Dit hangt onder andere van de temperatuur af. - in water geldt dat ongeacht de begintemperatuur, een temperatuurstijging verhoging van de voortplantingssnelheid betekent-
Fotonenbundels 42. De intreedosis (=huiddosis) van een fotonenbundel met 15 MV is hoger dan de intreedosis van een fotonenbundel met 6 MV 43.
Het dosismaximum van een orthovoltbundel van 200 kV ligt op de huid. Hieruit kan je afleiden dan een orthovoltbundel van 200 kV geen huidsparend effect heeft.
4
Hanzehogeschool Groningen
44.
HBO MBRT
De onderstaande figuur toont de PDD van een fotonenbundel.
Handplanning RT 45. Bij het bepalen van de totaaldosis van een bestralingsbehandeling spelen een aantal factoren een rol. - Een van deze factoren is het herstelvermogen van het gezonde weefsel rondom de tumor dat wordt mee bestraald. 46.
Een bundel opgewekt met een versnelspanning van 6 MV heeft een groter doordringend vermogen in weefsel dan een bundel opgewekt met een versnelspanning van 18 MV.
47.
De PDD geeft de relatieve dosisverdeling op de centrale as van de bundel weer.
48.
Het CTV (Clinical Target Volume) is groter dan het PTV (Planning Target Volume)
Doka 49.
Een onbelichte rontgenfilm wordt gedurende 3 minuut blootgesteld aan rood DOKA-licht en direct daarna ontwikkeld. - Er zal na ontwikkeling geen zwarting op de foto ontstaan.
Scintigrafie 50. Een gammacamera kan zowel alfa-, beta- als gammastraling detecteren.
5
Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
TAAKEENHEID 3 Doorsnedenvlakken en assen 51. Het sternum ligt ventraal ten opzichte van de wervelkolom. 52.
De humerus zit distaal van de radius.
53.
De scapula bevindt zich dorsaal van de ribben.
54.
Dexter is de latijnse benaming voor links.
55.
De bovenzijde van de foto is de caudale zijde van de patiënt.
56.
De onderstaande opname is een PA opname van de nieren.
57.
Abductie van de arm is een beweging in een frontaal vlak.
6
Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
Medische terminologie 58. Cytologisch onderzoek betreft het onderzoek van de cellen. 59.
Artritis wil zeggen een ontsteking van een gewricht.
60.
Postoperatieve radiotherapie wil zeggen dat de radiotherapie vóór de operatie plaatsvindt.
Algemene anatomie 61. De arteria femoralis verzorgt de bloedvoorziening van het been. 62.
De arteria pulmonalis verzorgt de bloedvoorziening van de hersenen.
63.
Het colon behoort tot de tractus digestivus.
64.
De pancreas behoort tot de tractus urogenitalis.
65.
Het ileum behoort tot de tractus urogenitalis.
66.
De rechter nier ligt meer naar de caudaal dan de linker nier.
7
Hanzehogeschool Groningen
67.
68.
HBO MBRT
Bekijk de bovenstaande afbeelding. - nr. 10 is de humerus. Bekijk de bovenstaande afbeelding. nr. 22 is de tibia.
-
Algemene pathologie 69. Sinusitis is een ontsteking van de bijholten. 70.
Een hartinfarct ontstaat door een afsluiting van de arteria coronaria.
71.
Virusinfecties worden over het algemeen behandeld met antibiotica.
Algeneme oncologie 72. Invasieve groei is een kenmerk van maligne tumoren. 73.
Een liposarcoom om een benigne tumor uitgaande van vetweefsel.
74.
Tumoren worden veelal ingedeeld volgens de TNM classificatie. - de M zegt iets over metastasen op afstand.
75.
Complete remissie wil zeggen dat de ziekteverschijnselen bij de patiën volledig verdwenen zijn.
8
Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
TAAKEENHEID 4 Tractus urogenitalis 76. De lis van Henle is gelegen in de cortex van de nier. 77.
De ureteren monden uit in de apex vesicae.
78.
Gegeven: Terugresorptie is een transportmechanisme in de nefronen. - Dit vindt plaats in het kapsel van Bowman.
79.
Als een stof wordt teruggeresorbeerd dan is de clearance kleiner dan de glomerulaire filtratie.
80.
Gegeven: Bij microscopisch onderzoek van de urine blijkt dat er bloed in de urine zit. - Dit noem je uremie.
81.
Bij een hoefijzernier heeft één van de nieren de vorm van een hoefijzer.
82.
Een symptoom bij nierstenen is hematurie.
Skelet 83.
Gegeven: Herstel van weefsel is afhankelijk van de doorbloeding. - Dit is de reden dat beschadiging van kraakbeenweefsel snel herstelt.
84.
Het periost is het vlies dat de mergholte in het pijpbeen bekleedt.
85.
Osteoblasten zorgen voor de afbraak van bot.
86.
Op een röntgenfoto is kraakbeen goed zichtbaar.
87.
In de platte beenderen bevindt zich substantia spongiosa.
88.
Een andere benaming voor gewrichtsspleet is bursa synoviales.
89.
Suturae behoren tot de bindweefselverbindingen.
Extremiteiten 90. De musculus biceps brachii is een synergist van de musculus triceps brachii. 91.
Gegeven: de femurkop is uit de heupkom. - Dit wordt een subluxatie genoemd.
92.
De fibula is een onderdeel van het articulatio genus.
93.
De musculus quadriceps femoris zorgt voor flexie in het kniegewricht.
94.
De malleolus lateralis is een onderdeel van de tibia.
9
Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
95.
Een symptoom bij een distorsie is een abnormale stand.
96.
Een genu valgum wordt een X-been genoemd.
97.
Ten gevolge van een verminderde doorbloeding van de heupkop ontstaat de ziekte van Perthes.
98.
Een gebroken pols wordt een cruris fractuur genoemd.
99.
Bij het ontstaan van reumatoide artritis speelt infectie een rol.
100.
Het olecranon is een onderdeel van de humerus.
TAAKEENHEID 5 EC nieren 101.
102. RD nieren 103.
104. NG nieren 105.
106.
Een niercyste is echografisch zichtbaar als een echorijke structuur met daarachter een slagschaduw. Bij een hoefijzernier zijn de onderpolen van de nieren met elkaar vergroeid
Bij een IVP-onderzoek wordt gebruik gemaakt van bariumhoudende contrastmiddelen. Via een IVP kunnen de ureteren goed in beeld worden gebracht.
Een niersteen is bij een nucleair geneeskundig onderzoek te herkennen als een “hot spot”. Een nierscintigram met 99mTc-DMSA is een voorbeeld van een statisch scintigram.
10
Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
Beeldherkenning (Tr. urogenitalis)
107.
(zie figuur RDO 1) nummer 6 wijst naar de linker ureter.
108.
Lucht of gas beeldt zich op een röntgenfoto donkerder af dan botstructuren. - Dit komt omdat lucht of gas minder röntgenstralen absorberen.
109.
Op een blanco (zonder contrastmiddel) BOZ (Buikoverzicht) röntgenfoto kan men een “reflux” aantonen of uitsluiten.
11
Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
Beeldherkenning NG
110.
Het renogram hierboven is in posterior aanzicht gemaakt. De rechter nier is ook rechts op de film (of de monitor) zichtbaar.
RD anatomie 111. (Zie figuur 2 (onder de vraag)) Dit is een standaard BOZ zonder contrast.
12
Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
FIGUUR 2.
RD Pathologie 112. Voor het aantonen van nierstenen is een blanco BOZ-foto voldoende. Integraal anatomie 113. De nierfunctie is met behulp van een renogram beter te beoordelen dan met een echografie. Integraal pathologie 114. Nierstenen beelden zich bij een echo-onderzoek af als een echorijke structuur met dorsale slagschaduw. 115.
Hydronephrose is echografisch herkenbaar door de toegenomen schorsdikte.
EC nieren 116.
(zie figuur ECHO 1) Met nummer 3 wordt de cortex bedoeld.
117.
(zie figuur ECHO 1) De bovenpool van de nier bevindt zich bij nummer 4.
118.
(zie figuur ECHO 1) De nier is gemeten (10,2 cm). - Dit is een normale afmeting.
13
Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
119.
(zie figuur ECHO 2) Je ziet een saggitale doorsnede van de nier. De nier is volledig gevuld met concrementen.
120.
Nierschors beeld zich normaal echorijker af dan leverparenchym.
Insteltechniek RD 121. Er wordt een (conventionele) röntgenfoto gemaakt van de onderarm. De letter wordt vergeten en het naamplaatje is niet te lezen. - Aan de stand van de radius en de ulna kun je bepalen welke arm het betreft.
14
Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
Extremiteiten NG 122. Op onderstaande afbeelding zien we een whole bodyscintigram. In de gewrichten van de extremiteiten is verhoogde opname van radiofarmacon te zien. De patient is 6 jaar. Hier is duidelijk sprake van onstekingsreaktie in de gewrichten.
123.
Een verhoogde opname van 99mTc-HDP in het skelet duidt op een verhoogde osteoblastenaktiviteit.
Extremiteiten RD 124. Zie figuur 3 (onder de vragen) Dit plaatje toont ons een Weber c fractuur. - Hierbij is de distale fibula kapot en de mediale malleolis. 125.
Foto’s in de radiodiagnostiek worden, zonder uitzonderingen, opgehangen volgens de anatomische stand.
15
Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
FIGUUR 3.
TAAKEENHEID 6 Methodisch handelen 126. Het lezen van de aanvraag behoort in het methodisch handelen tot de voorbereidingsfase. 127.
Een kenmerk van methodisch handelen is procesmatig handelen.
EC 128.
Polycysteuze nieren beiderzijds is een ernstige ziekte.
129.
Echografie van de nieren is geschikt om de nierfunctie te bekijken.
130.
De nier schuift over de musculus psoas major bij de ademhaling.
131.
De tweede aftakking van de aorta onder het diafragma heet de arteria mesenterica inferior.
132.
De diameter van de v. cava inferior mag maximaal 3,0 cm zijn.
RD 133.
Een onderarm AP maken we in de anatomische stand. - Zo worden de ulna en radius naast elkaar geprojecteerd.
134.
Bij een opname van de elleboog, dienen standaard sieraden afgedaan te worden.
135.
Bij een röntgenfoto van de hand komen de stralenrichting planto-dorsaal en PA overeen.
136.
Bij het maken van een röntgenfoto van het onderbeen, moet er altijd één gewricht opstaan. - We kiezen hierbij standaard de knie.
16
Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
137.
Bij de vraagstelling “Osgood Schlatter”, maak je in elk geval een AP Knie opname.
138.
Bij een AP-opname van de enkel, moeten de beide malleolli evenwijdig aan elkaar zijn en de afstand van de malleolli tot de plaat moet even groot zijn.
NG 139.
Een foton uit een patiënt, wordt door een gammacamera eerst door de pulshoogteanalysator (PHA) gemeten en vervolgens door de fotoversterkingsbuis (PMT) versterkt.
140.
Een LEAP collimator (low energy all purpose) is sensitiever (gevoeliger) voor straling dan een HiRes (high resolution) collimator. Dat betekent dat er per tijdseenheid meer fotonen de LEAP-collimator kunnen passeren bij een gelijke bronsterkte en dezelfde opstelling.
141.
Om signalen van een gammacamera te registreren in een computer, is speciale acquisitiesoftware noodzakelijk.
142.
Het NaI-kristal in de detector van het gammacamerasysteem is zowel gevoelig voor mechanische beschadiging als voor thermische schade.
143.
De keuze van een bepaald type collimator wordt primair bepaald door de hoeveelheid radioaktiviteit, die aan de patiënt wordt toegediend.
144.
Het energiescheidend vermogen van een gammacamera zegt iets over de kwaliteit van die camera. In het algemeen kunnen we zeggen: hoe smaller de fotopiek bij een bepaald radionuclide, hoe beter het energiescheidend vermogen.
RT 145.
De geabsorbeerde dosis wordt uitgedrukt in de eenheid Gy (Gray).
146.
Bij het bepalen van de totaaldosis van een bestralingsbehandeling spelen een aantal factoren een rol. Een van deze factoren is het herstelvermogen van het gezonde weefsel rondom de tumor dat wordt mee bestraald.
147.
De fractiedosis bij een palliatieve bestraling is in de meerderheid der gevallen lager dan de fractiedosis bij een curatieve bestraling.
148.
Een patiënt wordt bestraald met één AP veld. De PDD bij de gebruikte stralenkwaliteit en veldgrootte op 3 cm diepte bedraagt 92%. Op 3 cm diepte moet een dosis afgegeven worden van 2,5 Gy. In het dosismaximum van de bundel moet 2.72 Gy gegeven worden om op een diepte van 3 cm 2,5 Gy af te geven.
17
Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
149.
Een bestralingsveld met afmetingen van 12 cm x 4 cm heeft dezelfde equivalente veldgrootte als een bestralingsveld van 8 cm x 6 cm.
150.
De onderstaande figuur toont een doelvolume dat door middel van 2 velden wordt bestraald. De punten A en C zijn het dmax van de bundels. Punt B ligt op de midline. Er wordt genormeerd in punt B. Er wordt 2 Gy gedoseerd op de 100%. In punt A komt een dosis van 213,8 Gy.
A
A = 100% + 39%
B
B = 2 x 65%
C
Antwoorden oefentoets 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.
N N J J N J J N N J N J J N J J N
18
C = 39% + 100%
Hanzehogeschool Groningen
18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72.
HBO MBRT
J N J N J N N J N N J J J J N J J J N N J N J J N J N J N J N N N J N J N N J J J J N J N J N N J N J J J N J
19
Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
73. N 74. J 75. J 76. N 77. N 78. N 79. J 80. N 81. N 82. J 83. N 84. N 85. N 86. N 87. J 88. N 89. J 90. N 91. N 92. N 93. N 94. N 95. N 96. J 97. J 98. N 99. N 100. N 101. N 102. J 103. N 104. J 105. N 106. J 107. N 108. J 109. N 110. J 111. J 112. J 113. J 114. N 115. N 116. J 117. N 118. J 119. N 120. N 121. N 122. N 123. J 124. J 125. N 126. N 127. J
20
Hanzehogeschool Groningen
HBO MBRT
128. J 129. N 130. J 131. N 132. N 133. J 134. N 135. N 136. N 137. N 138. J 139. N 140. J 141. J 142. J 143. N 144. J 145. J 146. J 147. N 148. J 149. N 150. N
21