Zelfredzaamheid Een onderzoek naar het versterken van zelfredzaamheid, zodat burgers ongevallen, rampen en crises kunnen voorkomen en zich hierop voorbereiden
Vrije Universiteit Amsterdam Faculteit der Sociale Wetenschappen Master Bestuurskunde variant Besturen van Veiligheid Masterthesis, collegejaar 2011 - 2012 1e lezer Dr. J.S. Timmer 2e lezer Drs. S. Hijlkema Auteur Anne Klein, 1937618 Augustus 2012
1
2
Voorwoord Dit voorwoord is het laatste puzzelstukje van het schrijven van mijn masterthesis en betekent het afronden van mijn studie Bestuurskunde, variant ‘Besturen van Veiligheid’. En ik ontken het niet. Het schrijven van een masterthesis gaat niet zomaar van een leien dakje. Na vele kopjes thee en koffie, koekjes en andere versnaperingen, afgezegde feestjes en een tijdelijk ‘kluizenaarsbestaan’, ga ik nu net als de sporters op de Olympische Spelen in Londen, met mijn thesis ook voor goud. De zoektocht naar een onderwerp was lastig, omdat ik mij graag zo breed mogelijk wilde oriënteren. Nadat ik mij met mijn afstudeeronderzoek van mijn hbo- opleiding Integrale Veiligheidskunde had gericht op sociale veiligheid, vond ik het nu een goede keus om een onderzoek te doen naar fysieke veiligheid. Het onderwerp zelfredzaamheid kwam vervolgens op mijn pad. Na in het onderzoek gesproken te hebben met verschillende deskundigen, begon bij mij ook de vraag te leven: ‘hoe zelfredzaam ben ik zelf eigenlijk?’. Naast zelfredzaamheid binnen fysieke veiligheid heb je natuurlijk ook zelfredzaamheid in het dagelijks leven. Zo is de TomTom mijn beste vriend op de weg en mijn vriend of vader de hulp bij de zoveelste lekke fietsband. Over zelfredzaamheid gesproken, wil ik u een verhaal als onderzoeker en mijn eigen ‘zelfredzaamheid’, niet onthouden. Voor een afspraak met een respondent werd ik verwacht op een brandweerkazerne in Amsterdam. Goed en wel aangekomen na een reis met de fiets, trein en de metro en na lang zoeken, omdat Google Maps niet meewerkte, bleek dat ik mij bij de verkeerde kazerne had gemeld. Zo behulpzaam als brandweermannen zijn, hielpen ze me gelukkig uit de brand. Mijn redding om nog op tijd te komen bij mijn interview, was de net voor de deur geparkeerde ladderwagen. Deze moest toevallig dezelfde kant op en ik kon mee. Een klein voorbeeld, dat niet alles tijdens mijn onderzoek van een leien dakje ging, maar er altijd weer mensen om mij heen, die erg behulpzaam waren. Brandweermannen, bedankt voor die hulp om op tijd te komen! Naast dit verhaal zijn er een aantal andere mensen die ik wil bedanken. Allereerst mijn begeleiders Jaap Timmer en Silvan Hijlkema. Jaap, bedankt voor de tijd die je in je altijd drukke agenda hebt vrij gemaakt en zelfs in je vakantie feedback kon geven op mijn stuk. Erg fijn dat je mij altijd weer een richting kon geven als ik was vastgelopen. Silvan, bedankt voor het meelezen, het sparren en jouw frisse blik op mijn onderzoek. Ook bedank ik alle respondenten. Zonder jullie was het uitvoeren van dit onderzoek niet gelukt. Bedankt voor jullie tijd, input en feedback! Ik bedank ook graag mijn vriend, vrienden en familie. Nic, je hebt wat moeten doorstaan. Ontzettend bedankt dat je altijd in mij bent blijven geloven en me op alle fronten hebt ondersteund. Ik ben niet altijd even gezellig geweest en had weinig tijd. Ditzelfde geldt voor mijn vrienden. Ik heb veel feestjes afgezegd, maar hoop dat ik die tijd waarin mijn studie even nummer 1 was, met jullie kan gaan inhalen. Ook bedank ik mijn schoonouders voor het nalezen van mijn thesis. Tot slot wil ik speciaal mijn ouders bedanken. Dit voor de taalkundige correcties in mijn thesis, maar juist ook voor de steun die jullie mij hebben geboden tijdens mijn beide studies en mij telkens hebben gestimuleerd. Jullie hebben ook het nodige doorstaan tijdens het schrijven van stukken, tentamens, het zoeken naar een baan en het afronden van mijn masterthesis, maar altijd kon ik bij jullie terecht. Pap en Mam, bedankt! Zwolle, augustus 2012 3
Samenvatting De centrale vraag in dit onderzoek is: “Op welke wijze kan zelfredzaamheid worden versterkt, zodat burgers zelf ongevallen, rampen en crises voorkomen en zij zich hierop voorbereiden?” Zelfredzaamheid bestaat uit alle handelingen die burgers nemen ter voorkoming van en voorbereiding op, tijdens en na (zware) ongevallen, rampen en crises en om zichzelf of anderen te helpen en de gevolgen te beperken (Ruitenberg en Helsloot, 2004; Veiligheidsregio IJsselland, 2011). Op zelfredzaamheid van burgers in het voorbereiden en voorkomen, blijken uit de literatuur verschillende factoren van invloed. Bij het onderzoeken van deze factoren in de praktijk, blijkt dat 14 factoren volledig of gedeeltelijk de theorie bevestigen. Negen factoren zijn niet bevestigd maar wel aannemelijk. Drie factoren zijn niet bevestigd door de praktijk. Daarnaast hebben professionals 15 aanvullingen gedaan wat zij nodig achten voor het versterken van zelfredzaamheid. Deze factoren zijn onder te verdelen onder de hoofdstrategieën versterken van risicobewustzijn en risicoperceptie, handelingsperspectieven, verantwoordelijkheid, ondersteunende factoren en de rol van de professional. Om zelfredzaamheid te versterken, zodat burgers zelf ongevallen, rampen en crises voorkomen en zich hierop voorbereiden, moet men rekening houden met de volgende factoren: Risicobewustzijn en risicoperceptie:
-
- Kennis van risico’s en de gevolgen Handelingsperspectieven: -
Kennis van maatregelen/handelingsperspectieven
-
-
en structuren -
Kleinschaligheid middels een lokale inzet
-
Persoonlijke benadering
-
Open, helder en duidelijk communiceren en informeren
Vermogen en overtuiging om te kunnen handelen
Aansluiten bij bestaande (lokale) initiatieven
-
Aanwezigheid (fysiek), beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid
Beschikken over middelen en vaardigheden -
Accuraat en alert reageren op burgers
Verantwoordelijkheid: -
Verantwoordelijke burgers
-
Inzicht in mogelijkheden en grenzen overheidshandelen
-
Reële verwachting van de overheid
Rol van de professional: -
Ondersteunend en terughoudend
-
Betrokkenheid
-
Persoonlijke benadering
-
Vertrouwen (van de burger in de professional
Ondersteunende factoren: -
-
en van de professional in de burger)
Vertrouwen (van de burger in de overheid en
-
Duidelijke communicatie
van de overheid in de burger)
-
Kennis en vakmanschap
Ondersteunende, maar terughoudende
-
Goede inzet en uitstraling
overheid (faciliteer de burger en laat haar zelf
-
Beschikbaar en bereikbaar
beslissingen nemen, oplossingen bedenken en bepalen of deze participeert)
4
Al deze strategieën worden in meer of minder mate toegepast in de praktijk. Twee relatief belangrijke strategieën zijn het vergroten van risicobewustzijn/risicoperceptie en handelingsperspectieven. Door de combinatie van kennis en het aanleren van vaardigheden, leren burgers wat risico’s en de gevolgen zijn, de maatregelen en hoe zij kunnen handelen. Daarnaast blijkt dat burgers zichzelf verantwoordelijk moeten voelen, voordat zij zelfredzaam handelen. Het versterken van verantwoordelijkheid middels een positieve benadering blijkt een belangrijke strategie. Een nuttig middel voor het versterken van kennis, kunde en verantwoordelijkheid is door dit te integreren in onderwijs aan jongeren, zodat dit een gewoonte wordt en integreert in de maatschappij. Het ontbreken van vertrouwen van de burger in de overheid/professionals, maar ook van de overheid/professionals in de burger is mogelijk negatief van invloed op zelfredzaamheid. In de communicatie naar burgers dient informatie toegankelijk en begrijpelijk te zijn, moet het aansluiten op de doelgroep, de behoefte en belevingswereld van de burger. Aansluiten bij organisaties of bestaande initiatieven zorgt ervoor dat men burgers beter kan bereiken. Ook door bekende personen in een wijk of bepaalde spilfiguren in te zetten kan men burgers beter activeren. Juist risicogroepen kan men beter bereiken door de inzet van deze personen en middels een persoonlijke benadering. Door als overheid, maar juist ook als professional aanwezig, beschikbaar en bereikbaar te zijn, blijven burgers betrokken en actief. Tot slot is het van belang dat de professional in het versterken van zelfredzaamheid beschikt over communicatieve, didactische en sociale vaardigheden. Op basis van dit onderzoek is voor de praktijk het volgende aan te bevelen: Overheid en Projectorganisaties projecten versterken van zelfredzaamheid: -
Richt het project op een combinatie van kennis en juist ook het aanleren van vaardigheden;
-
Kies bij het bereiken van een risicogroep voor een persoonlijke benadering en de inzet van spilfiguren;
-
Zoek aansluiting bij andere organisatie, bestaande projecten en structuren;
-
Integreer het versterken van risicobewustzijn/risicoperceptie, kennis over maatregelen, het aanleren van vaardigheden en de eigen verantwoordelijkheid van burgers in het onderwijs, zodat het deel uit gaat maken van de maatschappelijke ontwikkeling van jongeren;
-
Zorg ervoor dat je de burger op een ‘positieve’ wijze benadert als je tracht haar verantwoordelijkheid te vergroten;
-
Zorg voor toegankelijke en begrijpelijke informatie welke aansluit bij de doelgroep, de behoefte en belevingswereld van de burger. Wees daarbij realistisch over de risico’s en de gevolgen.
Overheid en hulpdiensten: -
Versterk het vertrouwen tussen overheid en/of de professionals door zelfredzaamheid te integreren in het werk van de professionals en op te nemen in trainingen;
-
Professionals die zich bezighouden met het versterken van zelfredzaamheid moeten over bepaalde didactische, communicatieve en sociale vaardigheden beschikken;
-
Zorg voor aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid en hulpdiensten voor de burger.
5
Inhoudsopgave 1.
Inleiding ...........................................................................................................................................................8 1.1 Aanleiding................................................................................................................................................... 8 1.2 Doelstelling................................................................................................................................................. 9 1.3 Probleemstelling en deelvragen ................................................................................................................. 9 1.4 Wetenschappelijke relevantie................................................................................................................... 11 1.5 Maatschappelijke- en beleidsrelevantie.................................................................................................... 12
2.
Theoretisch kader ..........................................................................................................................................13 2.1 Achtergrond van veiligheidsregio’s........................................................................................................... 13 2.1.1 Sociale en fysieke veiligheid ............................................................................................................13 2.1.2 Opkomst veiligheidsregio’s ..............................................................................................................13 2.2 Ongevallen, rampen en crises.................................................................................................................. 14 2.3 Zelfredzaamheid....................................................................................................................................... 14 2.4 Strategieën voor het versterken van zelfredzaamheid ............................................................................. 17 2.4.1 Beïnvloedingsfactoren zelfredzaamheid.............................................................................................17 2.4.2 De theorie nader geduid.....................................................................................................................20 2.5 Conceptueel model .................................................................................................................................. 31
3.
Methoden van onderzoek ..............................................................................................................................33 3.1 Onderzoeksopzet ..................................................................................................................................... 33 3.2 Onderzoeks- en waarnemingseenheden.................................................................................................. 33 3.3 Dataverzameling ...................................................................................................................................... 34 3.4 Selectie van cases en respondenten........................................................................................................ 35 3.5 Onderzoektechniek en data-analyse ........................................................................................................ 37 3.6 Betrouwbaarheid, validiteit en generaliseerbaarheid................................................................................ 39 3.7 Operationalisering .................................................................................................................................... 41
4.
Onderzoeksresultaten....................................................................................................................................42 4.1 Risicobewustzijn en risicoperceptie.......................................................................................................... 42 4.2 Handelingsperspectieven ......................................................................................................................... 45 4.3 Verantwoordelijkheid ................................................................................................................................ 48 4.4 Ondersteunende factoren......................................................................................................................... 51 4.5 Rol van de professional............................................................................................................................ 60 4.6 Totaaloverzicht variabelen die van invloed zijn op zelfredzaamheid ........................................................ 66
6
5.
Analyse..........................................................................................................................................................68 5.1 Risicobewustzijn en risicoperceptie nader beschouwd............................................................................. 68 5.2 Handelingsperspectieven nader beschouwd............................................................................................ 69 5.3 Verantwoordelijkheid ander beschouwd................................................................................................... 71 5.4 Ondersteunende factoren nader beschouwd ........................................................................................... 72 5.5 Rol van de professional nader beschouwd............................................................................................... 75 5.6 Onderzoeksverwachtingen....................................................................................................................... 78 5.7 Conceptueel model .................................................................................................................................. 80
6.
Conclusie, reflectie en aanbevelingen ...........................................................................................................81 6.1 Conclusie.................................................................................................................................................. 81 6.2 Reflectie ................................................................................................................................................... 84 6.3 Vervolgonderzoek .................................................................................................................................... 85 6.4 Aanbevelingen voor de praktijk ................................................................................................................ 85
Literatuur ................................................................................................................................................................87 Bijlagen...................................................................................................................................................................91 Bijlage 1: Veiligheidsregio’s ............................................................................................................................. 92 Bijlage 2: Rampen en crises ............................................................................................................................ 94 Bijlage 3: Onderzoeksverwachtingen................................................................................................................95 Bijlage 4: Onderzoeksgebieden ........................................................................................................................98 Bijlage 5: Interviewvragen...............................................................................................................................100 Bijlage 6: Factsheet voor respondenten interviews........................................................................................ 103 Bijlage 7: Enquête.......................................................................................................................................... 104 Bijlage 8: Operationalisering ...........................................................................................................................107 Bijlage 10: Proposities voor vervolgonderzoek ...............................................................................................110
7
1. Inleiding “Twaalfjarige Stephan behoedt gezin voor ramp” “Een twaalfjarige Apeldoornse jongen heeft zijn ouders, broertje en zusje in de nacht van zaterdag op zondag behoedt voor een grote ramp. De jongen ontdekte om kwart voor vijf 's nachts een uitslaande brand bij zijn huis. Hij sloeg onmiddellijk alarm, waarna het gezin zich op het nippertje in veiligheid kon brengen” (De Stentor 12 september 2011).
Ten tijde van ongeval, ramp of crisis kunnen mensen zichzelf goed redden. Burgers zijn niet afwachtend, maar komen juist in actie, brengen zichzelf en anderen in veiligheid, informeren elkaar en raken niet in paniek (Sievers, 2009: 22). Dit blijkt ook uit bovenstaand krantenbericht. Een zelfredzame jongen zorgt ervoor dat zijn familie op tijd is gewekt en geen grote ongelukken ontstaan door de uitslaande brand bij huis. Burgers ondernemen actie wanneer het noodzakelijk is om erger te voorkomen. Burgers zijn zelfredzaam als ‘de nood aan de man is’. Maar wanneer deze familie zich had voorbereid en maatregelen had genomen om een dergelijk incident te voorkomen, was het dan misschien niet eens zover gekomen? Naar zelfredzaamheid van burgers in de warme (repressieve) fase, tijdens een ongeval, ramp of crisis, is redelijk wat onderzoek gedaan (Van den Brand, 2005; Oberijé en Tonnaer, 2008; Groenewegen-ter Morsche en Oberijé, 2010). Echter over zelfredzaamheid van burgers in de koude fase, wanneer een ongeval, ramp of crisis zich nog niet heeft voorgedaan, is nog veel onbekend. Wanneer burgers in deze fase zelfredzaam zijn, zichzelf voorbereiden op ongevallen, rampen en crises en bijdragen aan het voorkomen, is mogelijk winst te behalen in de warme fase wanneer ‘nood aan de man is’ en mensen wel moeten handelen (Starmans en Oberijé, 2006: 45, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2009). 1.1 Aanleiding Het inzicht in het belang dat de burger zelf kan handelen voor, tijdens of na een ongeval, ramp en crisis is de afgelopen decennia veranderd. Wijzigingen binnen de rolverdeling van de staat, de gemeenschap en de burger, laten een verandering zien voor de rol van burger (Boutellier en Van Steden, 2008: 1). Ten tijde van de nachtwakersstaat, was zelfredzaamheid van burgers vanzelfsprekend (Helsloot en Van ’t Padje, 2010: 24). Door de opkomst van de verzorgingsstaat, waarbij de overheid steeds meer haar verantwoordelijkheid nam, werd de rol van de burger kleiner. Na de tijd van de verzorgingsstaat trok de overheid zich meer terug en ging zij meer ging sturen op hoofdlijnen: “Not rowing, but steering” (Bovens, ’t Hart en Van Twist, 2007: 44-45). Ten tijde van deze terugtrekkende beweging van de overheid, streefde de overheid volgens Helsloot en Van ’t Padje (2010: 24) naar de verbetering van de organisatie van rampen. De aandacht aan ‘zelfbescherming’ verdween en er was sprake dat de overheid de exclusieve verantwoordelijkheid had voor rampenbestrijding. Door het besef dat de samenleving niet maakbaar was, hoopte de overheid via dit soort doelstellingen te kunnen blijven sturen. Er ontstond, zoals Beck (1986) dit noemt, een risicosamenleving: “Als de toekomst en de samenleving niet strikt maakbaar waren, dan konden we toch op zijn minst proberen om rampen te vermijden en risico’s realistisch in te schatten en met beleid hierop inspelen” (Van Gunsteren, 2006).
8
De wateroverlast van 1993 en 1995 zorgden volgens Helsloot en Van ’t Padje (2010: 25) voor een keerpunt in de relatie tussen burgers en overheid in de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Het idee dat de overheid zorgt voor een algeheel (gevoel van) veiligheid en hierin een exclusieve verantwoordelijkheid draagt, bleek een utopie. Tegelijkertijd bleek dat de zelfredzaamheid van burgers groot is. De overheid erkende dat zij niet de centrale factor is, maar dat zij in de huidige samenleving moet samenwerken met andere organisaties en vooral ook met burgers (Starmans en Oberijé, 2006: 10, Bovens et al., 2007: 47; Trommel, 2009: 28). De toenmalige Minister Ter Horst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna te noemen ministerie van BZK) laat bijvoorbeeld in een brief aan de Tweede Kamer weten dat de overheid niet de enige is die zich in kan zetten bij het voorkomen van en de bestrijding van ongevallen, rampen en crises. Ter Horst stelt dat burgers een verantwoordelijkheid hebben: “Mensen zorg er in ieder geval voor dat u altijd in staat bent om uzelf en uw gezin voor een langere periode te redden ten tijde van nood. Wij kunnen als overheid en hulpverleners bij grootschalige calamiteiten niet iedereen op hetzelfde moment helpen” (Ministerie van BZK, 2009). De overheid richt zich nu op activering van de burger waarin zij verlangd dat de burger actief en zelfredzaam is (Boutellier en Van Steden, 2008: 3). Een project zelfredzaamheid vanuit de overheid zet richt zich bijvoorbeeld op concrete acties om zelfredzaamheid van burgers te versterken. Echter om zelfredzaamheid mogelijk te maken zijn bepaalde randvoorwaarden nodig. Om deze randvoorwaarden te creëren en zelfredzaamheid te versterken, is inzicht nodig in factoren die van invloed zijn op zelfredzaamheid. 1.2 Doelstelling Om inzicht te krijgen in de wijze waarop de overheid zelfredzaamheid kan versterken, is onderzoek nodig. Het doel in dit onderzoek is: ‘Inzicht verschaffen in strategieën en factoren die van invloed zijn op het versterken van zelfredzaamheid, zodoende te bepalen op welke wijze zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises versterkt kan worden’. Door een literatuurstudie en praktijkonderzoek naar hoe het versterken van zelfredzaamheid van burgers tot uiting komt, kunnen verschillende inzichten naast elkaar worden gelegd. Hieruit blijkt mogelijk welke wijzen al dan niet van invloed zijn. Dit is van belang om nieuwe projecten en beleid op af te stemmen, zodat beleid meer draagvlak krijgt en dit bijdraagt aan haar effectiviteit. Daarnaast beoogt dit onderzoek theorie te vormen over dit onderwerp en inzicht te bieden in de praktijk ten behoeve van het versterken van zelfredzaamheid. 1.3 Probleemstelling en deelvragen De overheid richt zich meer op het activeren van burgers en heeft de wettelijke verplichting burgers te informeren over de oorsprong, omvang en gevolgen van een ramp of crisis en de hierbij te volgen gedragslijn. Hiervoor is inzicht in de wijze waarop zij dit kan doen noodzakelijk. Verschillende veiligheidsregio’s gebruiken zelfredzaamheid als een sturingsconcept die invulling geeft aan de wettelijke verplichting burgers te informeren. Dit doen zij bijvoorbeeld in projecten gericht op het versterken van zelfredzaamheid. Onbekend is hoe men burgers kan versterken, zodat zij zelf ongevallen, rampen en crises voorkomen en zich hierop voorbereiden. Hiervoor is inzicht in mogelijke strategieën en
9
factoren nodig. Ook blijkt dat professionals die in de praktijk met deze burgers samenwerken, onvoldoende op de hoogte zijn van hun rol in het versterken van zelfredzaamheid van burgers en hoe zij bij kunnen dragen aan het versterken hiervan (Oberijé en Tonnaer, 2008). Doordat deze professionals nauw contact hebben met burgers, kunnen zij mogelijk een grote bijdrage leveren aan het versterken van zelfredzaamheid. Uit bovenstaande probleemverkenning volgt de volgende hoofdvraag van dit onderzoek: “Op welke wijze kan zelfredzaamheid worden versterkt, zodat burgers zelf ongevallen, rampen en crises voorkomen en zij zich hierop voorbereiden?” Deze hoofdvraag, kan worden opgesplitst in een tweetal deelvragen, theoretisch en empirisch. De theoretische deelvraag luidt als volgt: “Welke strategieën zijn in de literatuur bekend waarop zelfredzaamheid in veiligheidsvraagstukken wordt versterkt en wat is hierin de rol van de professional?” Onderzoeksvragen om de theoretische deelvraag te kunnen beantwoorden zijn: o
Wat beïnvloedt zelfredzaamheid van burgers met betrekking tot ongevallen, rampen en crises?
o
Welke strategieën om burgers te versterken in zelfredzaamheid komen naar voren uit de theorie?
o
Wat is de rol van de professional in het versterken van zelfredzaamheid van burgers?
De empirische deelvraag is als volgt: “Op welke wijze blijkt uit de onderzoekspraktijk dat burgers kunnen worden versterkt ongevallen, rampen en crisis te voorkomen en zich hierop voor te bereiden?” Onderzoeksvragen om de empirische deelvraag te kunnen beantwoorden zijn: o
Welke strategieën/factoren zijn in de onderzoekspraktijk van invloed op het versterken van zelfredzaamheid?
o
Welke strategieën die uit de literatuur naar voren komen, komen overeen met hetgeen uit de praktijk blijkt en welke nog onbekend strategieën komen naar voren?
o
Welke rol neemt de professional in bij het versterken van zelfredzaamheid?
Uit deze hoofd- en deelvragen blijken enkele belangrijke begrippen. Om de begrippen als lezer te kunnen duiden, worden zij hieronder gedefinieerd. Onder zelfredzaamheid betekent in dit onderzoek het volgende: “Alle handelingen die burgers bij ongevallen, rampen en crises nemen ter voorkoming van (zware) ongevallen, rampen en crises, ter voorbereiding op (zware) ongevallen, rampen en crises, tijdens en na (zware) ongevallen, rampen en crises en om zichzelf of anderen te helpen en de gevolgen van een (zwaar) ongeval, ramp of crisis te beperken’ (Ruitenberg en Helsloot, 2004; Veiligheidsregio IJsselland, 2011) Ongeval -‘Ongelukkige samenloop van omstandigheden’ (Van Dale Woordenboek). Ramp - ‘Een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde 10
inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken’ (Wet Veiligheidsregio’s). Crisis – ‘Een situatie waarin een vitaal belang van de samenleving is aangetast of dreigt te worden aangetast’ (Wet Veiligheidsregio’s). In dit onderzoek is de keuze gemaakt zelfredzaamheid te belichten in relatie tot het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. Voorkomen houdt in: ‘Zorgen dat iets niet gebeurd’, ‘Beletten’. Voorbereiden betekent: ‘Vooraf klaarmaken’ (Van Dale Woordenboek).
1.4 Wetenschappelijke relevantie Onderzoek naar zelfredzaamheid op het gebied van sociale veiligheid laat verschillende inzichten zien (Denkers: 1993; Gunther Moor en Peeters: 1996; Van den Brand: 2005). Met deze inzichten doet Newton (2010: 30-31) een bureau- onderzoek naar factoren die een positief effect hebben op sociale zelfredzaamheid. Deze factoren relateert Newton (2010) vervolgens aan de mogelijkheden binnen het fysieke veiligheidsdomein. De laatste jaren is op dit terrein van fysieke veiligheid steeds meer onderzoek gedaan naar fysieke zelfredzaamheid. Onder andere Oberijé en Tonnaer (2008), Groenewegen-ter Morsche en Oberijé (2010), Kolen (2010) en Helsloot en Van ’t Padje (2010) laten in hun onderzoeken het belang zien van een zelfredzame burger in de aanpak van ongevallen, rampen en crises. Deze onderzoeken belichten vaak beperkt wat noodzakelijk is voor de zelfredzaamheid van burgers. Daarnaast belichten onderzoeken van bijvoorbeeld Van ’t Padje en Groenendaal (2008), Oberijé en Tonnaer (2008), Sievers (2009), Oberijé en Groenewege (2010) verschillende invalshoeken waarbij de overheid zelfredzaamheid van burgers en burgerparticipatie kan ondersteunen. Er ontbreekt echter een eenduidig beeld van de wijze waarop men zelfredzaamheid van burgers kan versterken. Ook is veel van dit onderzoek gericht op zelfredzaamheid van burgers ten tijde van een ongeval, ramp of crisis en niet als zondanig in het voorkomen ervan of de voorbereiding erop. Helsloot (2010: 42) bevestigt dat in de literatuur nog nauwelijks wat bekend is over zelfredzaamheid van burgers ter voorkoming van en voorbereiding op ongevallen, rampen en crises. Doordat mijn onderzoek ingaat op zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en de voorbereiding op, kan een wetenschappelijke aanvulling worden gedaan. Door een vergelijking te maken tussen de theorie en de praktijk, ontstaat inzicht in mogelijke effectieve strategieën om zelfredzaamheid van burgers te versterken. Een overzicht van mogelijkheden om fysieke zelfredzaamheid te versterken, is een aanvulling op bestaand onderzoek. Het huidige wetenschappelijke onderzoek benoemd vaak kort wat nodig is om zelfredzaamheid te verbeteren, maar dit is nog niet als zodanig afgezet tegen de empirische werkelijkheid. Doordat dit onderzoek de theorie naast projecten uit de praktijk legt, is het mogelijk theorie te bevestigen of te verwerpen met kennis uit de praktijk. Zodoende is mijn onderzoek wetenschappelijk relevant en beoogd het een bijdrage te leveren aan de wetenschappelijke kennis.
11
1.5 Maatschappelijke- en beleidsrelevantie De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek is gelegen in het feit dat het belangrijk is om inzicht te hebben in mogelijkheden hoe men burgers kan versterken in zelfredzaam handelen. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat de landelijke campagne ‘Denk Vooruit’, met het advies voor burgers een noodpakket aan te schaffen, niet in staat is geweest het gedrag van mensen te veranderen. Wanneer vooraf aan een dergelijke campagne of andere projecten, bekend is wat burgers wel of niet beïnvloedt, bespaart dit tijd, geld en energie. Daarbij werkt het niet bevorderlijk voor burgers om zich in te zetten, wanneer zij verscheidene malen te maken hebben gehad met projecten of campagnes waarbij het effect achterwege blijft en zij het nut er niet van in zien. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat mensen in zelfredzaamheid tijdens de warme fase, gehinderd kunnen worden door een gebrek aan voorbereiding, informatie en hierdoor beslissingen nemen of handelingen verrichten die achteraf gezien niet verstandig waren (Starmans en Oberijé, 2006: 45; Ministerie BZK, 2009). Door zelfredzaamheid in de fase van voorkomen en voorbereiden te versterken, kunnen burgers ook ten tijde van een crisis mogelijk meer adequaat handelen. Naast deze maatschappelijke relevantie is ook sprake van een beleidsrelevantie voor veiligheidsregio’s, maar ook de landelijke overheid, gemeenten en hulpdiensten. Zij hebben er baat bij te weten dat men burgers op een bepaalde manier kan beïnvloeden in zelfredzaam gedrag. Doordat dit onderzoek inzicht biedt in factoren die noodzakelijk zijn in het versterken van zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises, geeft dit de mogelijkheid projecten op een zodanige manier in te richten dat men een hogere mate van effectiviteit kan bereiken. Het is daardoor mogelijk, projecten om zelfredzaam gedrag van burgers te bevorderen, op een bepaalde wijze in te richten. Ook kan men meer effectieve beleidsinstrumenten ontwikkelen.
12
2. Theoretisch kader 2.1 Achtergrond van veiligheidsregio’s 2.1.1
Sociale en fysieke veiligheid
Veiligheid kan op vele manieren worden bedreigd. De bekendste tweedeling is die tussen sociale veiligheid en fysieke veiligheid. Bij sociale veiligheid staat de bedreiging van gezondheid en goederen door moedwillige criminele handelingen van derden centraal staat. Sociale (on)veiligheid gaat over misdrijven en overtredingen die tot conflicten leiden tussen burgers onderling en de door burgers gevoelde onveiligheid door overlast en aangepast gedrag (Newton, 2010: 14). Bij fysieke veiligheidsproblemen is er een bedreiging van gezondheid en goederen door ongevallen (Helsloot, Lukkes en Folkers, 2004: 345). Het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid omschrijft fysieke veiligheid als het gevrijwaard zijn (en voelen) van gevaar dat voortvloeit uit ongevallen van diverse aard. Dit gevaar bedreigt de materiële en immateriële zaken die de maatschappij waardevol acht, zoals leven en gezondheid van mens en dier, goederen, het milieu en het ongestoord functioneren van de maatschappij. In dit onderzoek staat fysieke veiligheid, gedefinieerd naar inzicht van Helsloot, Lukkes en Folkers (2004) centraal. Daar waar nodig wordt teruggevallen op theorieën uit de sociale veiligheid. 2.1.2
Opkomst veiligheidsregio’s
Evaluaties van de cafébrand in Volendam en de vuurwerkramp in Enschede brachten de overheid tot het besef dat samenwerking tussen verschillende betrokken instanties tekort schoot (Muller, 2009: 205). Zelfstandige gemeenten bleken vaak te klein om zich goed voor te kunnen bereiden op grootschalige ongevallen, rampen en crises. Bovendien bleek dat deze voorvallen meestal de gemeentegrenzen overschrijden, waardoor er behoefte is aan regionale en multidisciplinaire samenwerking. Daarnaast is er een toename van complexiteit van de samenleving en ramptypen, zoals griepepidemieën en dreiging van terreur. Hierdoor is de rampenbestrijding de afgelopen jaren uitgebreid naar crisisbeheersing (Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) en Ministerie BZK, 2010). Door deze veranderingen ontstond de behoefte aan een andere aanpak waarbij men op grote organisatieschaal alle taken op het gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing op oppakt en multidisciplinair (met meerdere diensten) samenwerkt. Om dit te realiseren en bestuurlijke en operationele effectiviteit te vergroten en zo de kwaliteit van de hulpverlening te verbeteren, zijn er in Nederland 25 veiligheidsregio’s ingericht. Onder een veiligheidsregio wordt kort gezegd verstaan: ‘Een openbaar lichaam, gebaseerd op een gemeenschappelijke regeling, waarin de regionale brandweer en de GHOR zijn geïntegreerd om de crisisbeheersing en de rampenbestrijding te kunnen verbeteren’ (Muller, 2009: 207; Ministerie BZK, 2009: 13). In een veiligheidsregio werken brandweer, de GHOR, politie en gemeenten samen om burgers te beschermen tegen risico’s, hulpverlening en nazorg te bieden bij ongevallen, rampen en crises. Een verdiepende omschrijving van de taken van de veiligheidsregio, haar samenwerkingspartners en de aansturing is opgenomen in bijlage 1. 13
2.2 Ongevallen, rampen en crises Een crisis wordt in de literatuur op verschillende wijzen uitgelegd. Zo presenteerde Rosenthal (1984) in zijn onderzoek een definitie van crisis die men sindsdien regelmatig hanteert: ‘Een ernstige bedreiging van de basisstructuren of van fundamentele waarden en normen van een sociaal systeem, welke bij een geringe beslissingstijd en bij hoge mate van onzekerheid noopt tot nemen van kritische beslissingen’ (Rosenthal, 1984: 25). Rosenthal vindt drie elementen van belang: bedreiging, urgentie en onzekerheid. Het handboek crisisbeheersing (BZK, 1998: 2) omschrijft een crisis als: ‘Een ernstige verstoring van de basisstructuren dan wel aantasting van fundamentele waarden en normen van het maatschappelijk systeem’. De huidige Wet veiligheidsregio’s (2011: artikel 1), definieert een crisis als: ‘Een situatie waarin een vitaal belang van de samenleving is aangetast of dreigt te worden aangetast’. Mijn onderzoek hanteert deze definitie uit de wet, omdat veiligheidsregio’s vanuit dit kader werken. Ook rampen kennen een veelheid aan definities. Zo merkt van Duin (2006) op dat Quarantelli (1998) zelfs een volledig boek wijdt aan het definiëren van het begrip ramp. Het gaat te ver om deze discussie hier aan te halen. Daarom wordt volstaan met de begripsafbakening zoals opgesteld in artikel 1 van de Wet Veiligheidsregio’s. Er bestaat dus geen eenduidigheid over dit begrip en er leven nog steeds vele discussies over de invulling ervan. De begripsafbakening in de Wet Veiligheidsregio’s omvat voor dit onderzoek een volledig beeld van wat een ramp is. Een ramp is: ‘een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken’. Een nadere uitleg van een ramp is opgenomen in bijlage 2. Naast rampen en crises is ‘ongeval’ een veel gebruikte term. De Wet veiligheidsregio’s legt de term ‘ongeval’ niet nader uit. Een zwaar ongeval valt binnen de beschrijving van een ramp (Wet Veiligheidsregio’s). Een zwaar ongeval is in deze strekking ‘Een gebeurtenis waardoor een ernstige verstoring van de openbare veiligheid ontstaat’. Het ‘Van Dale’ woordenboek legt een ongeval uit als een ‘ongeluk’. Het woordenboek beschrijft een ongeluk vervolgens als een ‘ongelukkige samenloop van omstandigheden’, ‘noodlottige gebeurtenis’ of een ‘ramp’. Van Duin (2006) stelt dat ‘ramp en ongeval’ een lastig te onderscheiden begrippenkader is. Het verschil tussen een ramp en een incident betreft een verschil in omvang, ernst en consequenties. De vraag is echter wanneer een incident/ongeval overgaat in een ramp. Volgens Van Duin (2006) bestaat er ten eerste de veronderstelling dat een ramp begint als een incident/ongeval en vervolgens soms kan leiden tot de grootte van een ramp. Echter, sommige rampen beginnen ineens. Omdat in de meest voorkomende gevallen de begrippen ongeval en ramp in elkaars verlengde liggen, hanteert dit onderzoek het begrip ‘ongeval’, zoals het ‘Van Dale’ woordenboek het definieert. 2.3 Zelfredzaamheid Door het besef dat de overheid niet voor volledige veiligheid kan zorgen en samen moet werken met partners, zoals burgers, is actief burgerschap binnen het veiligheidsdomein een terugkerend begrip. Actief burgerschap uit zich in verschillende wijzen hoe men burgers betrekt bij veiligheidsbeleid, zoals zelfredzaamheid en burgerparticipatie (Van Caem 2008 en Van Stokkom, 2008). Veiligheidsregio’s trachten burgers te activeren door te investeren in zelfredzaamheid om zo bijvoorbeeld aan haar wettelijke taak van het informeren van burgers te voldoen en de kloof 14
tussen burgers en het bestuur te verkleinen. Zelfredzaamheid is volgens Helsloot en Van ’t Padje (2010) de laatste jaren een opkomend begrip in beleidsdocumenten. Echter, wat nu precies onder zelfredzaamheid wordt verstaan is nauwelijks gedefinieerd. Het is mogelijk zelfredzaamheid in verschillende situaties en vanuit verschillende perspectieven te interpreteren. Het gaat in eerste instantie om het vermogen en de handelingen van burgers die een onveilige situatie beïnvloeden om zichzelf en anderen te helpen (Ministerie BZK, 2009). Van het begrip zelfredzaamheid is een tweedeling te maken in sociale zelfredzaamheid en zelfredzaamheid bij ongevallen, rampen en crises (‘fysieke zelfredzaamheid’). Denkers (1993) kwam als een van de eersten met het concept sociale zelfredzaamheid en omschrijft het als:“Het vermogen en de bereidheid van mensen om conflicten/problemen in relatie met anderen tot een oplossing te brengen vanuit de opvatting dat het niet uitsluitend de verantwoordelijkheid van de overheid -of de politie- is om problemen tussen burgers op te lossen, maar ook de verantwoordelijkheid van die burgers zelf”. Denkers (1993) geeft echter ook weer dat hij zich de uitleg van menselijk gedrag niet wil beperken tot een vaststaande definitie. Zoomer (1993) daarentegen definieert sociale zelfredzaamheid duidelijk als: “Het vermogen en de bereidheid van mensen om conflicten/problemen in relatie met anderen tot een oplossing te brengen”. Door recente ongevallen en rampen staat zelfredzaamheid van burgers in relatie tot fysieke veiligheid de laatste jaren meer centraal. Omdat het handelen van burgers mede bepalend is voor het ontstaan en de afloop van een (dreigend) incident, stelt van den Brand (2005) dat het denken over zelfredzaamheid zich moet verbreden van sociale veiligheid naar fysieke veiligheid. Zelfredzaamheid belicht men vaak als middel voor effectieve crisisbeheersing (Helsloot en Van ’t Padje, 2010: 9-10). Typerend voor deze ontwikkeling is de omschrijving van zelfredzaamheid door ex-minister van BZK, Ter Horst (2009): ‘Ook het bedrijfsleven en burgers hebben een verantwoordelijkheid als het gaat om de voorbereiding op rampen en crises’. Een bekende wetenschappelijke definitie van fysieke zelfredzaamheid, is dat dit alle handelingen betreft die door burgers verricht worden: -
Ter voorbereiding op rampen en zware ongevallen
-
Tijdens en na rampen en zware ongevallen
-
Om zich zelf én anderen te helpen de gevolgen van de ramp of het zware ongeval te beperken (Ruitenberg en Helsloot, 2004: 9).
Daar waar het gaat om het helpen van anderen, is dit vaak aangeduid met de tem ‘redzaamheid’. Ruitenberg en Helsloot (2004) definiëren ‘redzaamheid’ als ‘alle handelingen van burgers, families, buurtnetwerken en organisaties om crisissituaties voor andere te voorkomen en om anderen tijdens crisissituaties te (kunnen) helpen en de gevolgen te beperken’. Deze definitie van zelfredzaamheid vult de Veiligheidsregio IJsselland (2011) op twee aspecten aan. Allereerst richt zelfredzaamheid zich ook op crisissituaties. Daarnaast gaat het niet alleen om zware ongevallen, maar in de brede zin om ongevallen. Het tweede is aspect aanvullend op de definitie van zelfredzaamheid, is dat zelfredzaamheid ook gaat over het voorkomen van crisissituaties. Deze definitie van zelfredzaamheid wordt gehanteerd in dit onderzoek: ‘Alle handelingen die burgers bij ongevallen, rampen en crises nemen: 15
-
Ter voorkoming van (zware) ongevallen, rampen en crises;
-
Ter voorbereiding op (zware) ongevallen, rampen en crises;
-
Tijdens en na (zware) ongevallen, rampen en crises;
-
Om zich of anderen te helpen en de gevolgen van een (zwaar) ongeval, ramp of crisis te beperken’.
Deze verdeling heeft als gevolg dat zelfredzaamheid terugkomt in alle fasen van de veiligheidsketen (tabel 1) (Helsloot e.a., 2010: 42-43). Zelfredzaamheid
Veiligheidsketen
Voorkomen van ongevallen, rampen en crises
Proactie & Preventie
Voorbereiden op ongevallen, rampen en crises
Preparatie
Tijdens ongevallen, rampen en crises
Repressie (Respons)
Na ongevallen, rampen en crises
Nazorg
Tabel 1: Zelfredzaamheid en de veiligheidsketen
In dit onderzoek ligt de focus op de eerste twee delen van de definitie: proactie & preventie en preparatie: zelfredzaamheid van burgers bij het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crisis. Voorkomen houdt volgens het Dikke Van Dale woordenboek in ‘het zorgen dat iets niet gebeurd’ of ‘beletten’. Voorbereiden is beschreven als het ‘vooraf klaarmaken’. In relatie tot een ongeval, ramp of crisis zorgt men er bij voorkomen voor dat een ongeval, ramp of crisis niet kan ontstaan. Voorbereiden, je vooraf klaarmaken, houdt bijvoorbeeld in dat men zorgt dat men kan handelen. Door zaken in huis te halen, zodat je bij een ramp middelen hebt om te handelen en ervoor te zorgen dat je weet wat je moet doen in geval dat een ongeval, ramp of crisis. Er is geen sprake van een chronologische volgorde waarin voorkomen eerst ontstaat en mensen zich daarna gaan voorbereiden. Voorkomen en voorbereiden kunnen door elkaar heenlopen. Zo kan iemand voorkomen dat een ongeval, ramp of crisis ontstaat, maar zich hiermee tegelijkertijd voorbereiden op het ontstaan van een dergelijke situatie of andersom. Burgerparticipatie Naast zelfredzaamheid spreekt men de laatste jaren in toenemende mate over burgerparticipatie binnen fysieke veiligheid. De begrippen burgerparticipatie en zelfredzaamheid hanteert men vaak door elkaar en met redelijkerwijs eenzelfde betekenis. Zo baseren Starmans en Oberijé (2006: 13) hun definitie van burgerparticipatie op de definitie van Ruitenberg en Helsloot (2004: 9) van zelfredzaamheid. Burgerparticipatie is volgens Oberijé en Tonnaer (2008: 7)
‘het
verschijnsel
dat
mensen
die
officieel
geen
deel
uitmaken
van
de
professionele
rampenbestrijdingsorganisaties, tijdens en direct na een grootschalig incident allerlei acties ontplooien om de gevolgen van een ramp zo beperkt mogelijk te houden en daarmee zichzelf en elkaar helpen’. In de lijn van deze definitie lijken burgerparticipatie en zelfredzaamheid sterk op elkaar. De definitie van Van Scholte (2008: 2) van burgerparticipatie in sociale veiligheid verschilt wel als zodanig: ‘projecten waarbij privé personen in de rol van burger/bewoner op meer dan incidentele basis ter bevordering van de collectieve veiligheid op directe wijze commune criminaliteit en overlast beogen tegen te gaan’. Van Caem (2008: 19) omschrijft in haar onderzoek dat 16
burgerparticipatie in brede zin betekent dat burgers op enigerlei wijze deelnemen aan de vorming en/of uitvoering van beleid. Sievers (2009: 18-19) is van mening dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen zelfredzaamheid en burgerparticipatie. Zelfredzaamheid richt zich volgens Sievers (2009: 19) op het redden van zichzelf en anderen als er (nog) geen andere hulpverlening is en burgerparticipatie bij rampen en zware ongevallen, veronderstelt de samenwerking tussen burgers en hulpverleningsdiensten. (Zelf)redzaamheid en burgerparticipatie kan men in dit onderzoek vanwege deze verschillen zien als twee aparte concepten. Bij burgerparticipatie nemen burgers op enige wijze deel uit aan de vorming en/of uitvoering van beleid. Zelfredzaamheid daarentegen gaat uit van de kracht van de individuele burger die op eigen verantwoordelijkheid te werk gaat en niet als ondergeschikte en/of samenwerkingspartner van de hulpverlening. Wel kan kunnen overheid en hulpdiensten dit ondersteunen. 2.4 Strategieën voor het versterken van zelfredzaamheid 2.4.1 Beïnvloedingsfactoren zelfredzaamheid Als de overheid zelfredzaamheid wil versterken, is het belangrijk om te weten wat zelfredzaamheid van burgers beïnvloed en welke strategieën zij moet hanteren om te stimuleren dat burgers in actie komen. Paton (2003) stelt dat motivatie- en interpretatieprocessen de voorbereiding van burgers op ongevallen, rampen en beïnvloeden. Drie fasen die leiden volgens Paton (2003) tot voorbereidend gedrag: de motivatiefase, de intentiefase, de fase van intentie naar voorbereiding. Verschillende factoren binnen deze fases beïnvloeden vervolgens de uiteindelijke voorbereiding op en het voorkomen van ongevallen, rampen en crises door burgers (Paton 2003). Als de overheid zelfredzaamheid van burgers wil versterken, dan moet zij rekening houden met deze factoren en deze op enige wijze positief beïnvloeden. Uit de literatuurstudie van dit onderzoek blijkt dat de factoren die van belang zijn bij het versterken van sociale zelfredzaamheid, al dan niet in andere bewoordingen, overeenkomen met de factoren die fysieke zelfredzaamheid versterken (Zoomer, 1993; Major, 1999; Dykstra, 2006; Van ’t Padje en Groenendaal, 2008; Terpstra 2009; Groenewegen-ter Morsche en Oberijé, 2010; Kolen, 2010 en Newton, 2010). Hierdoor kunnen de strategieën uit de sociale zelfredzaamheid worden ingezet om fysieke zelfredzaamheid te versterken. Een indeling van essentiële en minder essentiële factoren is te maken aan de hand van theorie van het Bystander effect (Latané en Darley,1968). Deze theorie legt uit dat burgers verschillende stappen/fases doorlopen voordat zij zich gaan voorbereiden. Het is mogelijk deze vijf stappen naast de factoren uit de drie fases van Paton (2003) te leggen. Bureauonderzoek van Newton (2010) naar onderzoek van het SMVP laat ook zien dat dezelfde factoren aanwezig moeten zijn wil een burger zichzelf voorbereiden op ongevallen, rampen en crises en deze kunnen voorkomen. Deze factoren bestaan volgens het vijfstappenmodel van Latané en Darley (1968) achtereenvolgens uit: 1. Opmerken dat er een risico/incident gaande is (Paton: Critical awareness of hazards - SMVP: Risicobewustzijn); 2. Het risico/incident als onveilig interpreteren (Paton: Risk perception - SMVP: Risicobewustzijn);
17
3. Verantwoordelijk voelen voor het risico/incident en de gevolgen (Paton: Perceived responsibility - SMVP: Verantwoordelijkheid nemen); 4. Kunnen beslissen welke handelingen het best genomen kunnen worden (Paton: Self efficacy - SMVP: Kennis van handelingsperspectieven, het vermogen en de overtuiging hebben om te handelen); 5. Het vermogen hebben om te handelen (Paton: Self efficacy, Problem focused coping en Response efficacy SMVP: Reële verwachting van de overheid). Nummer 1 en 2 leiden volgens Paton (2003) tot outcome expactancy, de erkenning van risico’s en afvragen wat de effecten zijn en of men deze mogelijk kan beïnvloeden. Vervolgens is een aantal zaken noodzakelijk wil een burger kunnen en willen handelen. Dit is het verantwoordelijk voelen voor het incident en de gevolgen, wil handelen plaatsvinden (3). Nummer 4 en 5 bestaan uit het vermogen, de overtuiging, kennis, middelen en vaardigheden die burgers hebben om te reageren en te handelen en het beschikken over handelingsperspectieven (Paton, 2003). Om zelfredzaamheid bij ongevallen, rampen en crises te versterken is het van belang om in te zetten op de essentiële factoren van Latané en Darley (1968), Paton (2003) en het SMVP. Uit de literatuur blijkt namelijk dat informatie/kennis over risico’s en handelingsperspectieven voor burgers noodzakelijk zijn willen zij een incident opmerken, het als onveilig interpreteren en kunnen beslissen hoe te handelen (Van ’t Padje en Groenendaal, 2008; Newton, 2010; Kolen, 2010; Groenewegen-ter Morsche en Oberijé, 2010). Omdat burgers zich pas voorbereiden als zij voldoende dreiging ervaren, moet men de burger aanspreken op haar emotie (hazard anxiety) (Paton, 2003; Terpstra, 2009). Ook moet voor de burger duidelijk zijn wie waarvoor verantwoordelijk is (Major, 1999;Kolen, 2010). De burger moet weten wat de overheid doet en waar de grenzen van het handelen van de overheid liggen. Daarbij moet zij weten waar haar eigen verantwoordelijkheid ligt, wil zij deze kunnen nemen (Van den Brand, 2005; Van Stokkom en Toenders, 2010; Newton, 2010). Door handelingsperspectieven (kennis over hoe te handelen en de vaardigheden aanleren) te bieden kent de burger vervolgens haar mogelijkheden en krijgt zij een reële verwachting van de overheid (Van ’t Padje en Groenendaal,2008; Groenewegen-ter Morsche en Oberijé, 2010). Naast deze ‘essentiële’ factoren blijken nog enkele andere factoren in bepaalde mate van belang voor de inzet van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. Dit zijn de in dit onderzoek benoemde ‘ondersteunende’ factoren bij het versterken van zelfredzaamheid: -
Vertrouwen (Paton, 2003; Stokkom en Toenders, 2010);
-
Normative factors (Transparante overheid, persoonlijke gekendheid, aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid) (Gunther Moor en Peeters, 1996; Helsloot en Van ’t Padje, 2010);
-
Kleinschaligheid (Fysieke nabijheid en lokaal optreden, dichtbij de burger) (Peeters en Moor, 1996; Ruitenberg en Helsloot, 2004);
-
Persoonlijk benaderen van burgers (Tonkens, 2010; Newton, 2010);
-
Self efficacy (Ondersteunende, maar terughoudende overheid) (Van Caem, 2008;Newton, 2010);
-
Sense of community (Sociale cohesie/het hebben van gemeenschapsgevoel en de verbondenheid met individuen en de leefomgeving) (Paton, 2003; Sievers, 2009);
18
Aansluiten bij bestaande initiatieven en kleinschaligheid (Denkers, 1993; Van den Brand, 2005, Van Caem,
-
2008); Accuraat en alert reageren op burgers (Gunther Moor en Peeters, 1996).
-
De rol van de professional De rol van de professional is van invloed is op deze factoren en zo op het versterken van zelfredzaamheid. De professional is de persoon welke de overheid vertegenwoordigt en in direct contact staat met de burger (Oberijé en Tonnaer, 2008). De professional doet de praktische ondersteuning van de burger, waardoor deze een belangrijke positie inneemt. De ondersteuning van professionals is noodzakelijk om zelfredzaamheid te versterken (Van Marissing, 2005; Van Caem, 2008; Tonkens, 2010). Betrokkenheid van de professional en een persoonlijke benadering zijn hierbij van belang (Van Marissing, 2005; Terpstra, 2008; Tonkens, 2010). Het opbouwen van een vertrouwensband en een bepaalde relatie met de burger zorgen ervoor dat de burger weet dat zij bij de professional terecht kan en voelt zij zich gesteund zich in te zetten in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises (Silver en Miller, 2004; Van Marissing, 2005). De stijl van communiceren, kennis en vakmanschap van de professional worden ook belangrijk geacht (Van Marissing, 2005). Succesvol optreden van burgers lijkt in bepaalde mate af te hangen van de persoonlijke inzet en uitstraling van een professional (Van Caem, 2008). Het nemen van initiatief, enthousiasme, motivatie, verantwoordelijkheidsgevoel en doorzettingsvermogen van individuele professionals stimuleert burgers zich in te zetten (Van Calster en Gunther Moor, 2010). Door zichtbaarheid (beschikbaar en bereikbaar), betrokkenheid, persoonlijke gekendheid van de professional, door goed te luisteren en makkelijk aanspreekbaar zijn, creëert dit voor vertrouwen en een goede relatie met de burger wat ervoor zorgt dat zelfredzaamheid versterkt (Zoomer, 1993; Gunther Moor en Peeters, 1996; Skogan et. al., 2000; Van Caem, 2008; Terpstra, 2008; Van Stokkom en Toenders, 2010). Deze samenvatting van de theorie laat verschillende beïnvloedingsfactoren op het versterken van zelfredzaamheid zien. Om in een oogopslag te zien welke beïnvloedingsfactoren dit zijn, geeft onderstaand schema de factoren binnen vier hoofdthema’s weer (tabel 1). De volgende paragraaf gaat nader in op de theorie achter deze factoren. Beïnvloeden van risicobewustzijn en risicoperceptie: -
Kennis van risico’s en de gevolgen
-
(Inspelen op) angst/emotie van burgers t.a.v. een ramp
Beïnvloeden van handelingsperspectieven: -
Kennis van maatregelen/handelingsperspectieven
-
Vermogen en overtuiging om te kunnen handelen
-
Beschikken over middelen en vaardigheden
Beïnvloeden van verantwoordelijkheid: -
Verantwoordelijke burgers
-
Inzicht in mogelijkheden en grenzen overheidshandelen
-
Reële verwachting van de overheid
Ondersteunende factoren:
19
-
Vertrouwen
-
Ondersteunende, maar terughoudende overheid
-
Aansluiten bij bestaande (lokale) initiatieven
-
Kleinschaligheid
-
Persoonlijke benadering
-
Gemeenschapsgevoel
-
Transparante overheid
-
Aanwezigheid (fysiek), beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid
-
Accuraat en alert reageren op burgers
Rol van de professional: -
Ondersteunende, maar terughoudende professional
-
Betrokkenheid
-
Goede relatie door een persoonlijke benadering
-
Persoonlijke gekendheid
-
Vertrouwen
-
Duidelijke communicatie
-
Kennis en vakmanschap
-
Persoonlijke inzet en uitstraling
-
Beschikbaar en bereikbaar
Tabel 2: Strategieën en factoren uit de theorie voor het versterken van zelfredzaamheid
2.4.2 De theorie nader geduid Sociaalcognitief model Volgens Dykstra (2006: 10-13) is er een relatie tussen risicobewustzijn en zelfredzaamheid. Risicobewustzijn heeft te maken met emotie en zelfredzaamheid met motivatie. Motivatie vindt haar oorsprong in emotie. Dykstra (2006) stelt daarom dat het risicobewustzijn van burgers invloed heeft op zelfredzaamheid. Dat emotie het risicobewustzijn beïnvloedt en deze emotie en het risicobewustzijn, motivatie en zo zelfredzaamheid beïnvloeden, wordt bevestigd doordat burgers zich pas voorbereiden op ongevallen, rampen en crises als zij deze als voldoende dreigend ervaren (Ruitenberg en Helsloot, 2004: 14). In 1928 werd dit al verwoord door Thomas en Thomas (1928): ‘If men define their situations as real, they are real in their consequences’. Risicobewustzijn en zelfredzaamheid zijn hiermee afhankelijk van het veiligheidsgevoel van burgers. Paton (2003: 210) onderschrijft dit en stelt dat motivatie en interpretatieprocessen de voorbereiding van burgers op ongevallen, rampen en crises beïnvloedt. Paton (2003: 214) heeft een sociaalcognitief model ten aanzien van voorbereiding op ongevallen, rampen en crises ontwikkelt. Met dit model laat hij drie fasen zien die kunnen leiden tot voorbereidend gedrag. De eerste fase is ‘motivatie’, de tweede ‘intenties’ en de derde is ‘van intentie naar voorbereiding’. Binnen deze fases zijn factoren van invloed die de uiteindelijke voorbereiding beïnvloeden. Aangezien voorbereiding en voorkomen in wisselwerking staan met elkaar en deze factoren beiden van invloed kunnen zijn op de inzet van burgers, wordt in deze lijn het begrip voorkomen ook betrokken. Waar dit onderzoek spreekt over voorbereiden wordt hiermee, mits anders verwoord, ook het voorkomen van ongevallen, rampen en crises bedoeld. Wanneer een overheid zelfredzaamheid van burgers in de
20
voorbereiding op en het voorkomen van ongevallen, rampen en crises wil beïnvloeden, moet zij rekening houden met deze factoren en deze positief beïnvloeden. Onderstaand figuur (1) geeft het model van Paton (2003) weer.
Figuur 1 (Bron: Paton, 2003: 214)
Motivatie In de eerste fase beïnvloeden drie factoren de motivatie van burgers om zich voor te bereiden: ‘critical awareness of hazards’, ‘risk perception’ en ‘hazard anxiety’. -
Critical awareness of hazards (Risicoperceptie)
Critical awareness of hazards is volgens Paton (2003: 211-212) de mate waarin burgers nadenken en spreken over en op de hoogte zijn van risico’s in hun omgeving. Ook De Laat (2009: 13) concludeert dat perceptie van invloed is op het erkennen van risico’s en dat de mate waarin de burger een risico als bedreigend ervaart, de motivatie om voorbereidingen te nemen beïnvloed. Wat de één ziet als een risico, hoeft de ander niet als bedreiging te ervaren (Patin, 2003). Volgens Woudenberg (2003: 4) is kennis over een ramp van invloed op de risicoperceptie van burgers. Vlek en Stallen (1979) en Slovic (2000) motiveren dat bijvoorbeeld de potentiële mate van rampzaligheid, nieuwe of onbekende risico’s, gebrek aan persoonlijke invloed op het risico en het (gebrek aan) vertrouwen in of openheid van verantwoorde instanties van invloed is op de risicoperceptie. Drijfveren van burgers om zich voor te bereiden zijn volgens Ruitenberg en Helsloot (2004: 19-24) gerelateerd aan sociaaldemografische factoren, zoals inkomen, opleiding en cultuur. De Vries (2005) bevestigt dit en komt tot het oordeel dat bijvoorbeeld fysieke woonomgeving, leeftijd, geslacht en de omvang van het huishouden risicoperceptie en zo op de motivatie om voorbereidingen te treffen beïnvloeden. Helsloot (2007: 55) concludeert dat burgers zich voorbereiden op een in hun perceptie dreigend ongeval, zodat zij zich weer meester voelen over die als bedreigend ingeschatte situatie. De burger bereidt zich volgens Helsloot 21
(2007) enkel voor op een risico als de inspanning voor de voorbereiding de moeite waard is (Ruitenberg en Helsloot, 2004: 18) Campagnes gericht op rookmelders zijn daarom meer effectief omdat de bedreiging duidelijk is en eigen voorbereiding helpt de dreiging te verkleinen. De kans op een industriële ramp schat de burger zeer laag, waardoor dit de inspanning niet rechtvaardigt (Helsloot, 2007). Ruitenberg en Helsloot (2004: 19) stellen dat objectieve kennis over een risico (de werkelijke onveiligheid) geen invloed heeft op de beleving van dat risico en daarmee de voorbereiding op dat risico (het gevoel van onveiligheid). Als men de kans op een mogelijke crisis te laag inschat om de inspanning van voorbereiding te rechtvaardigen of als de inschatting van burgers is dat ze niet beschikken over (voldoende informatie over) effectieve voorbereidingsstrategieën, bereiden burgers zich niet voor (Helsloot en van ’t Padje, 2010: 29). Van den Brand (2005: 30) neemt hiertegenover een andere stelling in en stelt dat men de betrokkenheid van burgers bij de voorbereiding niet zo eenvoudig kan afdoen. Naast risicoperceptie beïnvloeden namelijk gevoelens van angst en de bezorgdheid over de ontwikkeling van de veiligheidssituatie ook de onveiligheidbeleving (Van den Brand, 2005).
-
Risk perception (Risicobewustzijn)
Risk perception is de wijze waarop burgers risico’s interpreteren (Paton, 2003). Deze perceptie is van invloed op de wijze waarop burgers zich voorbereiden. Burgers kunnen zich pas voorbereiden als zij bekend zijn met eventuele risico’s en over handelingsperspectief beschikken. Om deze kennis over risico’s te verkrijgen is informatie nodig. De mate van informatievoorziening aan de burger over risico’s en handelingsperspectieven is volgens de Laat (2009) een belangrijke factor om het bewustzijn van burgers over risico’s te vergroten. Hierbij zou men aan moeten sluiten bij de belangen en wensen van de burger (De Laat, 2009).
-
Hazard anxiety (Angst)
Tot slot is hazard anxiety van invloed op de motivatie van burgers. Dit is de angst die burgers hebben ten aanzien van een potentiële ramp. Volgens Woudenberg (2003: 4) is de angstaanjagendheid van een ramp van invloed op risicoperceptie. Angst kan burgers stimuleren maatregelen te nemen, maar burgers kunnen zich ook afsluiten voor informatie over eventuele gevaren, zodat zij niet geconfronteerd worden met hun angst. Hierdoor kan het nemen van maatregelen afnemen (Paton, 2003). Intentie Risicoperceptie, risicobewustzijn en angst leiden tot een gemotiveerde burger die risico’s erkent en zich afvraagt wat de effecten van de risico’s zijn en of zij deze kunnen beïnvloeden. Dit noemt Paton (2003: 212-213) outcome expectancy. Het ligt vervolgens aan de mate van self efficacy, het vermogen en de overtuiging van de burger om dit te realiseren. Voor burgers is het van belang om te weten welke maatregelen het probleem oplossen of verminderen. Dit problem-focused coping is van invloed op de response efficacy. Paton legt dit uit als het feit dat de burger dient te beschikken over middelen en vaardigheden om de maatregelen van problem-focused coping uit te voeren. Samen leiden deze twee factoren tot de intentie van de burger om zich voor te bereiden.
22
De individuele mogelijkheid van burgers om het risico en de eventuele effecten te voorkomen of te verkleinen beïnvloedt
grotendeels de intentiefase.
Het
hebben
van kennis, mogelijkheden
en vaardigheden
(handelingsperspectieven) en de bereidheid om voor te bereiden is van invloed op de intentie van burgers. Uit onderzoek blijkt dat sociaaleconomische staat de mogelijkheid om een voorbereiding daadwerkelijk te treffen beïnvloedt. Hoe lager het inkomen, hoe minder burgers zich zouden voorbereiden (Ruitenberg en Helsloot, 2004). Van intentie naar voorbereiding In de derde fase laat Paton (2003: 213-214) verschillende factoren zien die ervoor zorgen dat de intentie wordt omgezet in de voorbereiding op een ongeval, ramp of crisis. -
Perceived responsibility (Verantwoordelijkheid)
Het is het belangrijk te weten wie waarvoor verantwoordelijk is (perceived responsibility). De burger moet weten wat de overheid doet om risico’s te verminderen. Omdat burgers zichzelf moeten kunnen redden in noodsituaties moet zij weten wat haar mogelijkheden zijn en waar haar verantwoordelijkheden liggen. De Laat (2009: 16) stelt bijvoorbeeld dat wanneer burgers zien dat zij verantwoordelijk zijn voor de eigen veiligheid, men zich ook beter voorbereidt.
-
Timing of hazard activity en response efficacy
Volgens Paton is de duur tussen de intentie en het daadwerkelijk ontstaan van een ongeval, ramp of crisis, de timing of hazard activity, van invloed. Als de tijd tussen de intentie en de eventuele uitbraak groter wordt, is de kans op voorbereiding en het gewenste effect kleiner (response efficacy). Het voorkomen van ongevallen, rampen en crises is hier niet van toepassing, omdat men spreekt over het daadwerkelijke ontstaan van een dergelijke situatie.
-
Sense of community (Sociale en fysieke omgeving)
De sense of community, oftewel mate van verbondenheid met andere personen en hun leefomgeving is volgens Paton (2003) van invloed op het handelen van burgers. White (2007) onderschrijft dit en stelt dat het hebben van een eigen huis en kinderen de mate van voorbereiding positief beïnvloeden, omdat zij zich verantwoordelijk voelen.
-
Normative factors (Normatieve factoren)
Tot slot beïnvloeden normative factors, zoals trust en empowerment de voorbereiding. Deze factoren vormen zich in interactie met anderen. Met name de relatie tussen burgers en overheid is hierin van belang. Van den Brand (2005) is ook van mening dat het creëren van vertrouwen dusdanig van belang is. In de communicatie tussen overheid en burger moet men rekening houden dat men in begrijpelijke taal communiceert en open en volledig is over risico’s (Gutteling, 2004). Samenvattend blijken uit het model van Paton (2003) de volgende factoren van invloed op de voorbereiding van burgers en zo op hun zelfredzaamheid: -
Risicoperceptie en risicobewustzijn (kennis van risico’s en gevolgen);
-
-
Kennis van maatregelen en handelingsperspectieven;
Angst; 23
Vermogen en overtuiging om te kunnen
-
Sociale cohesie;
handelen;
-
Vertrouwen;
-
Beschikken over middelen en vaardigheden
-
Duidelijke communicatie en een transparante
-
Verantwoordelijkheid;
-
Inzicht in mogelijkheden en grenzen
-
overheid.
overheidshandelen; Het versterken van zelfredzaamheid Versterken van sociale zelfredzaamheid Naar de wijzen, of ook wel strategieën genoemd, hoe men zelfredzaamheid kan versterken, is beperkt onderzoek gedaan. Ervaringen met zelfredzaamheid op het terrein van sociale veiligheid geven inzicht in de wijzen van versterken van zelfredzaamheid van burgers bij ongevallen, rampen en crises (Brand, Van den, 2008: 40). Daarom gaat dit hoofdstuk eerst in op strategieën ter bevordering van zelfredzaamheid binnen het sociale veiligheidsdomein (sociale zelfredzaamheid). Vervolgens beschrijft het de huidige kennis over de strategieën om zelfredzaamheid met betrekking tot ongevallen, rampen en crises te bevorderen (fysieke zelfredzaamheid). Uit onderzoek van Gunther Moor en Peeters (1996) naar sociale zelfredzaamheid blijkt dat de volgende factoren cruciaal zijn voor het versterken van de sociale zelfredzaamheid van burgers: fysieke nabijheid (kleinschalig optreden van de politie, dichtbij de burger), aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid, bekendheid met en het serieus nemen van problemen, gekendheid van de professional en accuraat en alert reageren op problemen. Om sociaal zelfredzame initiatieven te laten ontplooien en te laten blijven bestaan, is de achterwachtfunctie van de overheid van belang en hebben burgers de overheid nodig als katalysator (Van den Brand, 2005: 45). Denkers (1993) bevestigt dit en stelt dat het noodzakelijk is dat de overheid de rol van ondersteuner op zich neemt als zij sociale zelfredzaamheid wil stimuleren. De overheid kan zelfredzaamheid niet opdringen, maar dit wel mobiliseren en faciliteren (Stuive en Deelman, 2010: 98). Ook van Caem (2008) en Stokkom en Toenders (2010: 205) bevestigen dit en zijn van mening dat steun van overheid en hulpdiensten doorslaggevend is bij het activeren van burgers. Tonkens (2010: 17) meent dat een persoonlijke benadering van burgers, waarbij de overheid laat merken dat zij de burger nodig heeft, noodzakelijk is in bij het stimuleren van actief burgerschap. Burgers hebben volgens Tonkens (2010) de behoefte aan betrokkenheid van de overheid en zij moeten zich gerespecteerd en gewaardeerd voelen. Zowel Denkers (1993), van Caem (2008: 17) en Tonkens (2010) laten zien dat burgers zelf met ideeën en oplossingen moeten komen. De overheid kan daarbij handelingsperspectieven bieden en aansluiten bij deze ideeën, maar moet dit niet overnemen (Van den Brand, 2005; Van Caem, 2008; Tonkens, 2010; Stokkom en Toenders, 2010). Denkers (1993) en Van den Brand (2005: 45) stellen dat het van belang is, dat men aansluit bij bestaande sociale zelfredzaamheid en formele en informele netwerken. Dit omdat oplossingen voor veiligheidsproblemen duurzamer zijn als burgers daaraan zelf hebben bijgedragen. De overheid moet volgens Denkers (1993) uitgaan van het eigen vermogen van burgers (Denkers, 2003). Versterken van fysieke zelfredzaamheid
24
Newton (2010:27, 30-31) belicht verschillende bevorderende factoren van sociale zelfredzaamheid uit onderzoek van de Stichting Maatschappij Veiligheid en Politie (SMVP). Newton (2010: 30) past deze factoren toe in haar onderzoek naar fysieke zelfredzaamheid. Verschillende factoren uit het model van Paton (2003) (§3.1) komen overeen. Daarom worden deze factoren daar waar mogelijk aan factoren uit onderzoek van de SMVP (1993 en 2001) gekoppeld: -
Bewustzijn van risico’s (Critical awareness). Wanneer burgers zich bewust zijn van risico’s, kunnen zij een onveilige situatie herkennen en hiernaar handelen. Newton (2010: 30) stelt dat de overheid moet communiceren met deze burgers om te weten te komen wat er leeft in de samenleving, zodat burgers deze informatie kunnen gebruiken in het nemen van juiste maatregelen (SMVP 2001).
-
Sociale cohesie (Sense of community). Sociale cohesie is de mate van samenhang in een samenleving. Ook wel de betrokkenheid van burgers genoemd. Uit onderzoek blijkt dat sociale cohesie in verband staat met de mate van zelfredzaamheid van burgers (SMVP, 1993).
-
Transparante overheid (Normative factors). Newton (2010: 30) stelt dat wanneer men burgers niet volledig informeert over onveilige situaties, zij minder worden gestimuleerd tot zelfredzaam gedrag. Een transparante overheid die een heldere uitleg geeft waarom en hoe burgers moeten handelen, heeft meer effect op zelfredzaamheid.
-
Onafhankelijke en verantwoordelijke burgers (Perceived responsibility). Als burgers zich niet verantwoordelijk voelen, is het lastig zelfredzaam gedrag te stimuleren, omdat zij ervan uitgaan dat de overheid verantwoordelijk is voor veiligheid. Wanneer burgers zelf initiatieven ontplooien, zich onafhankelijk kunnen opstellen en zich verantwoordelijk voelen versterkt dit zelfredzaamheid (Newton, 2010: 31).
-
Persoonlijke gekendheid van overheidspersoneel (Normative factors). Wanneer professionals in een wijk werken, raken burgers bekend met dit overheidspersoneel. Door deze bekendheid en vertrouwen dat ontstaat, is het voor burgers eenvoudiger om eigen initiatieven voor te leggen bij de overheid. Daarnaast is het voor deze professionals mogelijk erachter te komen wat voor problemen in een buurt spelen (Newton, 2010: 31).
-
Beschikbaarheid van de overheid (Normative factors). Wanneer burgers nergens met hun problemen terecht kunnen, hebben beleidsinstrumenten minder effect (Newton, 2010: 21). De overheid moet burgers serieus nemen en naar hen luisteren, als zij wil dat burgers ook de overheid serieus nemen en maatregelen overnemen. Daarvoor is aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van belang (Gunther Moor en Peeters, 1996).
-
Reële verwachtingen van de overheid (Perceived responsibility). Burgers kunnen pas zelfredzaam handelen als zij kennis hebben van de mogelijkheden en de grenzen van de overheid (Paton, 2003; Newton, 2010). Gunther Moor en Deelman (2010) stellen dat wanneer burgers bewust zijn van hun eigen 25
verantwoordelijkheid in een onveilige situatie, gedragsveranderingen en initiatieven vanzelf ontstaan. Door als overheid grenzen en kaders te stellen en sturing te geven kan men de verwachtingen van burgers managen. -
Kennis van handelingsperspectieven (Self efficacy, problem-focused coping, response efficacy). Alleen wanneer burgers kennis hebben van handelingsperspectieven hebben zij de mogelijkheid zelfredzaam te zijn. Wanneer zij deze kennis niet hebben is een logische reactie terug te vallen op de overheid en professionals (Paton, 2003; Newton, 2010).
-
Terughoudende overheid (Self efficacy). De overheid zou naar ervaringen van de SMVP (1993, 2001) een terughoudende houding moeten hebben waarbij ze burgers ondersteunen en een kader aanbieden. Wanneer burgers binnen deze kaders de vrijheid hebben zelf te handelen, stimuleert dit zelfredzaamheid.Uit onderzoek blijkt dat eigen initiatieven die hieruit naar voren komen, beter stand houden dan initiatieven van de overheid. Wanneer de overheid dominant is, of juist afhoudend is, stimuleert zij niet de zelfredzaamheid (Van Caem, 2008; Newton, 2010; Tonkens, 2010).
Het bystandereffect (Latané en Darley,1968) beschrijft het proces van ingrijpen bij een incident. Burgers doorlopen volgens deze theorie vijf stappen voordat ze ingrijpen (en zich dus gaan voorbereiden). Newton (2010) gebruikt deze stappen om de hiervoor beschreven factoren van het SMVP in te delen naar essentiële en minder essentiële factoren ter versterking van fysieke zelfredzaamheid. Omdat ook blijkt dat de verschillende factoren uit het model van Paton (2003) (§3.1) overeenkomen met deze stappen, worden deze, net als de essentiële factoren van Newton (2010) aan de vijf stappen gekoppeld: 1. Opmerken dat er een incident gaande (risico) is (Paton: Critical awareness of hazards - SMVP: Risicobewustzijn); 2. Het incident (risico) als een onveilige situatie interpreteren (Paton: Risk perception - SMVP: Risicobewustzijn); 3. Verantwoordelijk voelen voor het incident (risico) en de gevolgen (Paton: Perceived responsibility - SMVP: Verantwoordelijkheid nemen); 4. Kan beslissen welke handelingen het best genomen kunnen worden (Paton: Self efficacy - SMVP: Kennis van handelingsperspectieven, het vermogen en de overtuiging hebben om te handelen); 5. Heeft het vermogen te handelen (Paton: Self efficacy, Problem focused coping en Response efficacy SMVP: Reële verwachting van de overheid). Doordat deze factoren vanuit verschillende invalshoeken in zeker zin overeenkomen, bevestigt dit dat zij van belang zijn willen burgers zich inzetten voor het voorkomen van en voorbereiden op voorkomen een ongeval, ramp of crisis. Wanneer men effectief zelfredzaamheid van burgers wil versterken, zou men moeten inzetten op deze factoren. De risk-as-feelings hypothese uit van Loewenstein (2001) belicht het verschil tussen preventief en repressief handelen van burgers voor en tijdens een noodsituatie. Het gaat ervan uit dat burgers emotioneel reageren op de 26
preventiefase van een noodsituatie en rationeel tijdens een noodsituatie. Burgers bereiden zich, zoals eerder al benoemd, voor als zij de dreiging als zodanig ervaren. Zelfredzaamheid in de voorbereiding op ongevallen, rampen en crises zou men pas kunnen versterken als zij de burger op haar emotie aanspreekt (Loewenstein, 2001 en Paton, 2003). Daarnaast heeft persoonlijk benaderen van burgers meer effect heeft op het activeren van burgers dan dit op publiekelijk niveau te doen (Newton, 2010: 20;Tonkens, 2010). Zo zou ook het lokaal inzetten van bepaalde instrumenten ter activering van burgers meer effectief zijn (Denkers, 1993, Van den Brand, 2005; Van Caem, 2008; Newton, 2010). Naast Latané en Darley (1968), Loewenstein (2001), Paton (2003) en Newton en het SMVP (2010) herkennen verschillende andere onderzoekers deze factoren in hun onderzoek, dragen andere relevante factoren aan en bevestigen dat factoren uit sociale zelfredzaamheid ook van invloed zijn bij fysieke zelfredzaamheid. Angst/emotie, risicobewustzijn en risicoperceptie en handelingsperspectief Door het ‘angst appael’ van de burger of haar op de emotie aan te spreken, gekoppeld aan reële en uitvoerbare maatregelen, kan volgens Terpstra (2009) de overheid burgers ertoe bewegen zich voor te bereiden. Kolen (2010: 147) meent dat ervaring en kennis van gebeurtenissen invloed hebben op de risicoperceptie van burgers. Om bewustzijn te stimuleren moet men zich volgens Ruitenberg en Helsloot (2004) richten op risico’s die burgers zelf ook als risico ervaren en op voorbereidende handelingen die de moeite waard zijn. Burgers nemen beslissingen namelijk op basis van de bij hen aanwezige kennis en perceptie van dreiging, oplossingen en hun inschatting van belangen (Helsloot en Ruitenberg, 2004; Kolen, 2010: 149). Van ’t Padje en Groenendaal (2008) en Groenewegen-ter Morsche en Oberijé (2010: 115-116) achten het daarom van belang dat burgers kennis en handelingsperspectieven aangereikt krijgen, zodat dit het bewustzijn vergroot. Vertrouwen, duidelijke en open communicatie, verantwoordelijkheid en een reële verwachting van de overheid Kolen (2010: 145) veronderstelt dat goed geïnformeerde burgers beter in staat zijn te reageren op gevaar en crises. In de communicatie richting burgers moet de overheid volgens Helsloot en van ’t Padje (2010: 50) uitgaan van zelfredzame burgers waarbij informatievoorziening gericht is op dat burgers adequaat kunnen beslissen en niet om ze gerust te stellen. Bij het versterken van zelfredzaamheid is vertrouwen van de overheid in burgers, maar juist ook het vertrouwen van de burger in de overheid en professionals een basisvoorwaarde (Paton, 2003; Stokkom en Toenders, 2010). Door als overheid helder te communiceren en haar burgers open en eerlijk over risico’s informeren, kan vertrouwen ontstaan en zijn zij mogelijk meer bereid verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen veiligheid. Major (1999) en Dykstra (2006: 12) stellen dat de overheid duidelijk moet geven over wat zij kan en doet en waar de verantwoordelijkheid van de burger ligt, zodat een reëel beeld ontstaat. Het is daarbij belangrijk handelingsperspectieven te bieden, zodat de burger ook weet hoe zij haar verantwoordelijkheid kan nemen. Ondanks dat Ruitenberg en Helsloot in 2004 concluderen dat objectieve kennis over een risico niet van invloed is op de beleving van het risico en daarmee de voorbereiding, zijn verschillende onderzoekers van mening dat kennis van risico’s en handelingsperspectieven nodig zijn wil een burger überhaupt kunnen handelen (Van den Brand, 2005;
27
Kolen, 2010; Newton, 2010; Helsloot en Van ’t Padje, 2010). Mogelijk hebben nieuwe inzichten in de loop der tijd tot deze meningen geleid. Kleinschaligheid, aansluiten bij bestaande initiatieven en ondersteuning en terughoudendheid Van den Brand (2005: 57) stelt dat uit ervaring met sociale zelfredzaamheid is geleerd dat zelfredzaamheid uit burgers zelf moet komen, omdat dit beter beklijfd dan overheidsinitiatieven. Een initiatief vanuit de overheid bevordert volgens Newton (2010: 47) zelfredzaamheid alleen wanneer deze aansluit op het risicobewustzijn van burgers, als burgers verantwoordelijkheid nemen en een reële verwachting hebben van de overheid. Van den Brand en Newton (2010: 47) achten het van belang dat de overheid en dus overheidsprofessionals, wil zij zelfredzaamheid versterken, een terughoudende, maar ook ondersteunende rol op zich neemt. Van den Brand (2005: 46) vindt het denkbaar dat wanneer het voorkomen van en de voorbereiding op ongevallen, rampen en crises eenmaal ‘getriggered’ zijn, dit mogelijk niet wegebt vanwege het gebrek aan risicoperceptie, maar juist door gebrekkige ondersteuning en aansluiting met de voorbereiding door de overheid en hulpdiensten. Bij deze ondersteuning moeten men de grenzen van de overheid aangegeven, accuraat reageren op burgers en sturing gegeven (Van den Brand, 2005: 59; Van Stokkom en Toenders, 2010: 223; Newton, 2010: 47). Een inactieve of opleggende overheid blijkt de duurzame en effectieve initiatieven van burgers tegen te werken. Van den Brand (2005: 47) beschrijft dat kleinschaligheid, aansluiting bij verschillende groepen en ruimte bieden aan burgers van invloed zijn op het versterken van zelfredzaamheid. Volgens Ruitenberg en Helsloot (2004: 14) kan men zelfredzaamheid versterken middels kleinschalige buurtgerichte initiatieven. Van ‘t Padje en Groenendaal (2008) vinden het van belang dat overheidsprofessionals leren invoegen op bestaande structuren om de kracht van zelfredzame burgers te benutten. Samengevat zijn de volgende hiervoor beschreven factoren van belang in het versterken van zelfredzaamheid: -
Risicobewustzijn en risicoperceptie;
-
Aansluiten bij bestaande (lokale) initiatieven;
-
Kennis van risico’s, gevolgen en
-
Kleinschaligheid;
handelingsperspectieven;
-
Persoonlijke benadering;
-
(Inspelen op) angst/emotie;
-
Gemeenschapsgevoel;
-
Vermogen en overtuiging om te kunnen
-
Transparante overheid;
handelen;
-
Persoonlijke gekendheid van
-
Beschikken over middelen en vaardigheden;
-
Verantwoordelijke burgers;
-
Inzicht in mogelijkheden en grenzen van overheidshandelen;
-
Reële verwachting van de overheid;
-
Vertrouwen;
-
Ondersteunende en terughoudende overheid;
overheidspersoneel; -
Aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid;
-
Accuraat en alert reageren op burgers.
28
De verhouding tussen de strategieën van sociale- en fysieke zelfredzaamheid Aangezien er een verschil bestaat tussen sociale zelfredzaamheid en zelfredzaamheid bij ongevallen, rampen en crises, kunnen factoren voor het versterken van sociale zelfredzaamheid niet zomaar één op één worden overgenomen om in te zetten bij het versterken van zelfredzaamheid bij ongevallen, rampen en crises. Echter uit de literatuurstudie in dit onderzoek blijkt dat deze bevorderende factoren voor een deel overeenkomen met de vijf stappen uit het proces van het bystandereffect en de factoren die Paton (2003) van belang acht bij de beïnvloeding van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. Van deze factoren kan men dus aannemen dat ze voor zowel sociale zelfredzaamheid, als voor fysieke zelfredzaamheid van invloed zijn. Naast deze overeenkomsten komen verschillende andere factoren van sociale zelfredzaamheid, zoals een persoonlijke benadering en ondersteuning van de overheid overeen met de factoren uit fysieke zelfredzaamheid. De professional in het versterken van zelfredzaamheid van burgers Ter Horst (2009) meent dat een cultuuromslag bij overheidsdiensten nodig is om zelfredzaamheid van burgers te versterken. Hulpverleners moeten beseffen dat het van belang is dat burgers meer zelfredzaam worden, dit meenemen in hun werkzaamheden en burgers toelaten als ‘spontane hulpverleners’ (Ter Horst, 2009). Oberijé en Tonnaer (2008: 36) concluderen dat hulpverleners een grote rol hebben in het versterken van zelfredzaamheid. Van belang is dat hulpdiensten deze zelfredzaamheid willen en kunnen benutten. Uit onderzoek van Oberijé en Tonnaer (2008: 36) blijkt dat hulpverleners positief zijn over zelfredzaamheid, maar dat dit concept vaak niet is opgenomen in de planvorming en oefeningen (Helsloot en van ’t Padje, 2010: 46). Groenewegen-ter Morsche en Oberijé e.a. (2010: 115) stellen dat door tijdens oefeningen en opleidingen aandacht te besteden aan zelfredzaamheid van burgers de samenwerking tussen burgers en hulpverleningverdiensten kan verbeteren. Hierbij moeten deze professionals vertrouwen op de capaciteiten van burgers, moeten coördineren waar burgers daar behoefte aan hebben en zorgen dat burgers erkenning en waardering krijgen (Groenewegen-ter Morsche en Oberijé e.a., 2010: 115). Uit onderzoek naar burgerparticipatie en actief burgerschap blijken verschillende randvoorwaarden voor de rol van de professional. Zo is het noodzakelijk dat professionals burgers ondersteunen. Burgerparticipatie staat of valt met de inspanningen van professionals (Tonkens, 2008: 15-16; Van Caem, 2008). Onderzoek van Van Marissing (2005) leert dat bewoners zich niet actief opstellen en interventies achterwege laten wanneer zij geen steun krijgen van de professionals. Onderzoek van Van Caem (2008) en Stokkom en Toenders, 2010: 194) staven deze uitkomsten. De persoonlijke inzet en daadkracht van de professional zijn ook van invloed. Als professionals naar bewoners luisteren en zich inzetten voor de buurt, creëert dat vertrouwen, versterkt dit het gevoel van solidariteit en spreekt men elkaar en de professional eerder aan (Van Marissing, 2005). Ook hebben de stijl en manier van communiceren door de professional en kennis en vakmanschap een positief effect op zelfredzaamheid(Van Marissing, 2008). Succesvol optreden van burgers lijkt volgens Van Marissing (2008) af te hangen van het enthousiasme, de motivatie, het initiatief, verantwoordelijkheidsgevoel en doorzettingsvermogen van individuele professionals. Professionals die samenwerking zoeken en daadkracht en betrokkenheid tonen kunnen het verschil maken (Van Calster en Gunther Moor, 2010: 61). Succes is volgens Van Marissing (2005) sterk afhankelijk van persoonlijke inzet en uitstraling. Professionals zouden volgens Silver en Miller (2004) responsief, attent en vertrouwenwekkend dienen op te treden. 29
Vertrouwen tussen de burger en de professional is een belangrijke basis voor het versterken van zelfredzaamheid. Stokkom en Toenders (2010) stellen bijvoorbeeld dat men burgers alleen kan activeren als zij vertrouwen in professionals hebben. Van Twist en Klijn (2007) verstaan onder vertrouwen: ‘De min of meer stabiele verwachting van actor A over de intentie van actor B dat deze zich zal onthouden van opportunistisch gedrag als de mogelijkheid zich voordoet’. Dit onderzoek hanteert deze definitie. Om vertrouwen te creëren moeten professionals een relatie opbouwen met bewoners in een wijk, burgers ondersteunen en betrekken, ze serieus nemen en aansluiten bij hun behoeften (Skogan et. al.,2000; Stokkom en Toenders, 2010: 205; Van Calster en Gunther Moor 2010: 61). Een voorbeeld is de rol van de wijkagent in een wijk. Van Stokkom en Toenders (2010: 94) constateren dat burgers positief zijn over de rol van de wijkagent, omdat deze betrokken en daadkrachtig is. Doordat zij goed luisteren en makkelijk aanspreekbaar zijn, zichtbaar zijn in de buurt en men ze kent, ervaren bewoners dit als stimulerend. Terpstra (2008) heeft onderzoek gedaan naar deze rol van de wijkagent. Belangrijke voorwaarden voor een professional, in dit geval een wijkagent, in het bevorderen van zelfredzaamheid van burgers volgens Terpstra (2008) zijn: nabijheid, zichtbaarheid, persoonlijke gekendheid (persoonlijk contact, ‘kennen en gekend worden’, hierdoor weet men wat er leeft onder de burgers), betrokkenheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid, vertrouwen en een goede relatie met de burger door een persoonlijke benadering. Een activerende en ondersteunende houding van professionals stimuleert burgers in actie te komen (Newton, 2010: 45).Terughoudendheid door professionals is volgens Newton (2010) noodzakelijk. Theorie over restorative policing (‘herstelrechtelijke politiezorg’) over de bemiddeling van professionals bij burgerzaken, laat zien dat professionals bij deze bemiddeling een bescheiden rol hebben (Van Garsse, 2010). De functie van de bemiddelaar is volgens Van Garsse (2010) faciliterend en bevorderend. Terughoudendheid is van belang om de burger zelf de beslissingen te laten nemen. De professional moet niet de neiging hebben problemen voor burgers op te lossen en zaken te regelen. Een handelingsperspectief bieden is een basis, maar daarbij moet de professional de burger de ruimte geven om prioriteiten te bepalen en zelf verantwoordelijkheid te nemen, mee te denken over oplossingen en daarin een rol in te vervullen (Van Caem,2008; Doolan,2009; Van Stokkom en Toenders, 2010: 28). Van Stokkom en Toenders (2010: 28) menen dat hoe meer initiatief er vanuit bewoners zelf uitgaat des te beter initiatieven beklijven. Professionele ondersteuning is hierbij onontbeerlijk. Samengevat zijn de volgende hiervoor beschreven factoren binnen de rol van de professional van belang in het versterken van zelfredzaamheid: Persoonlijk inzet en uitstraling:
-
Ondersteuning en terughoudendheid;
-
Betrokkenheid;
o Enthousiast;
-
Goede relatie door een persoonlijke benadering;
o Gemotiveerd;
-
Persoonlijke gekendheid;
o Verantwoordelijk;
-
Vertrouwen;
o Doorzettingsvermogen.
-
Duidelijke communicatie;
-
Kennis en vakmanschap;
-
-
Beschikbaar en bereikbaar voor burgers.
30
2.5 Conceptueel model Het hiervoor beschreven theoretisch kader laat verschillende factoren zien die van invloed zijn op het versterken van zelfredzaamheid. Onderstaand conceptueel model (figuur 2) laat een compleet overzicht van deze factoren zien:
Beïnvloeden van risicobewustzijn en risicoperceptie: -
Kennis risico’s en gevolgen; (Inspelen op) angst/emotie van burgers t.a.v. een ramp.
Beïnvloeden van handelingsperspectieven: - Kennis van maatregelen (handelingsperspectieven); -
Vermogen en overtuiging om te kunnen handelen; Beschikken over middelen en vaardigheden.
Zelfredzame burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises
Beïnvloeden van verantwoordelijkheid: -
Verantwoordelijke burgers; Inzicht in mogelijkheden en grenzen overheidshandelen;
-
Reële verwachting van de overheid.
Rol van de professional: - Ondersteuning en terughoudendheid;
Ondersteunende factoren: - Vertrouwen; - Ondersteunende en terughoudende overheid;
-
Betrokkenheid; Goede relatie door een persoonlijke benadering; Persoonlijke gekendheid;
-
Aansluiten bij bestaande (lokale) initiatieven; Kleinschaligheid; Persoonlijke benadering;
-
Gemeenschapsgevoel; Transparante overheid; Aanwezigheid (fysiek), beschikbaarheid en
-
Vertrouwen; Duidelijke communicatie; Kennis en vakmanschap; Persoonlijk inzet en uitstraling:
-
bereikbaarheid van de overheid; Accuraat en alert reageren op burgers.
o Enthousiast; o Gemotiveerd; o Verantwoordelijk; -
o Doorzettingsvermogen. Beschikbaar en bereikbaar voor burgers.
Figuur 2: Conceptueel model
Dit conceptueel model laat zien dat het vooralsnog mogelijk is dat beïnvloeden van risicobewustzijn en risicoperceptie, beïnvloeden van handelingsperspectieven, beïnvloeden van verantwoordelijkheid en de aanwezigheid van ondersteunende factoren van invloed kunnen zijn op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen rampen en crises. Ook lijkt de rol van de professional van invloed te zijn op het geheel van mogelijkheden om zelfredzaamheid van burgers te versterken en zo op een zelfredzame burger. Daarnaast is het mogelijk dat er variabelen van invloed zijn die niet in dit model naar voren komen, maar in de empirische werkelijkheid wel aanwezig zijn.
31
Onderzoeksverwachtingen Op basis van dit conceptueel zijn verschillende onderzoekverwachtingen (proposities) geformuleerd. In bijlage 3 is een volledig overzicht van deze verwachtingen opgenomen. Als voorbeeld wordt beschreven wat de onderzoeksverwachting is van het beïnvloeden van risicobewustzijn en risicoperceptie. Het beïnvloeden van risicobewustzijn en risicoperceptie is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. a.Het beïnvloeden kan door het vergroten van kennis van risico’s en de gevolgen daarvan; b.Het beïnvloeden kan door in te spelen op angst/emotie van burgers ten aanzien van een ramp, wat mogelijk ervoor zorgt dat burgers maatregelen nemen. Wanneer burgers nadenken over risico’s, risico’s als zodanig interpreteren en deze als reëel ervaren, zijn zij eerder geneigd zelfredzaam te handelen in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. Het beïnvloeden van dit bewustzijn en de perceptie kan door het verkrijgen van kennis over risico’s en de gevolgen daarvan. Hiervoor is informatie nodig. Angst of emotie zijn hierbij van invloed op de motivatie van burgers om mogelijk maatregelen te nemen en dus op het uiteindelijke zelfredzaam kunnen handelen.
32
3. Methoden van onderzoek 3.1 Onderzoeksopzet Vanwege de aard van het onderwerp en de verwachtingen van dit onderzoek, is gekozen voor casestudy onderzoek. Een andere mogelijkheid was het uitvoeren van kwantitatief cross-sectioneel onderzoek. Deze laatste methode is echter voornamelijk geschikt voor beschrijvende analyses en wordt bekritiseerd om haar zwakte bij het geven van verklaringen (De Vaus, 2001: 194). In dit onderzoek is de keus gemaakt voor casestudy onderzoek, omdat dit geschikt is om verklaringen te geven van bepaalde verschijnselen die zich in levensechte situaties voordoen (Yin, 1989). Om inzicht te krijgen in strategieën waarmee overheid en professionals zelfredzaamheid van burgers kunnen versterken en de rol van de professional daarbij, is het belangrijk te kijken naar de ‘waarom’ vraag. Bij kwantitatief onderzoek zou de beperking liggen op de ‘wat’ en ‘hoeveel’ vragen (Miles en Huberman, 1994; Yin, 1984). Dit is in dit onderzoek minder relevant, omdat verklaringen van belang zijn. Deze casestudy bestudeert de aanwezige strategieën en factoren in de casus. Door de toepassing van kwalitatief onderzoek in de vorm van een casestudy vindt verdieping plaats. Daarnaast bekijkt dit onderzoek de strategieën en de factoren die zelfredzaamheid beïnvloeden en de rol van de professional in de specifieke context. Het doel van deze casestudy is het testen van de theorie, maar ook theorievorming (De Vaus, 2001: 222- 223). In de praktijk is niet eerder onderzocht welke strategieën en factoren in projecten trachten zelfredzaamheid van burgers te versterken en de rol van de professional hierbij. Door te kijken naar bestaande theorie over de strategieën en factoren en te bestuderen of deze in de case naar voren komen, is het mogelijk theorie te testen. Echter, uit de theorie blijken niet uitputtend alle mogelijke strategieën en factoren die ook in de werkelijkheid aanwezig zijn. Daarom is het ook mogelijk door deze casestudy te doen, de theorie aan te vullen met inzichten in tot nu toe nog onbekende strategieën en factoren en de rol van de professional. 3.2 Onderzoeks- en waarnemingseenheden Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een casestudy om verschijnselen in fysieke veiligheidsprojecten gericht op zelfredzaamheid van burgers te beschrijven en te verklaren. In dit onderzoek zijn drie verschillende casus betrokken. In de casus is bestudeerd welke strategieën en factoren van invloed zijn op het versterken van zelfredzaamheid van burgers bij ongevallen, rampen of crises, in welke mate de respondenten deze van belang achten om zelfredzaamheid te versterken en welke rol de professional hierin op zich neemt. De casus bestaan uit de volgende projecten: -
Het proefproject benutten en versterken (zelf)redzaamheid van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland;
-
Het project Brandveilig Leven in de veiligheidsregio Amsterdam- Amstelland;
-
Het project Hartveilig Wonen in Elburg.
Een meer uitgebreide omschrijving van de projecten met haar activiteiten en de strategieën die men hanteert om zelfredzaamheid te versterken, is opgenomen in bijlage 4. 33
De keuze van deze projecten is gemaakt naar aanleiding van een aantal oriënterende gesprekken over de projecten en het bijwonen van een informatiebijeenkomst. Dit om zodoende te beoordelen of het mogelijk was de projecten te betrekken in dit onderzoek en er mogelijk voldoende respondenten mee konden werken. Daarbij is de keus op deze projecten gevallen, omdat zij zich geheel of gedeeltelijk richten op de voorbereiding en het voorkomen van ongevallen, rampen en crises. Ook kan met deze projecten een zo divers mogelijk beeld worden gegeven van de wijzen waarop men zelfredzaamheid stimuleert binnen verschillende fysieke veiligheidsonderwerpen. Het betrekken van verschillende casus, bevordert de representativiteit van het onderzoek en zorgt voor zoveel mogelijk variatie in de verschillende dimensies (Weiss, 1994). Doordat de projecten op het moment van onderzoek al enige tijd actief waren, of zelfs al waren afgerond, was het verkrijgen van een objectief beeld van de effectiviteit van de projecten mogelijk. Elk project, oftewel casus, heeft verschillende eigenschappen en kenmerken. In dit onderzoek zijn dit de strategieën, factoren en de rol van de professional in de casus, ook wel variabelen genoemd. Om deze verschijnselen in de projecten te onderzoeken, is bestudeerd welke variabelen uit de theorie in de praktijk aanwezig zijn, welke variabelen uit de praktijksituatie blijken en welke verbanden er bestaan tussen de variabelen. Er zijn dus enkele voorbeelden van een verschijnsel bestudeerd, waardoor een groot aantal variabelen worden beschreven en verklaard. De variabelen in dit onderzoek met betrekking tot de strategieën en factoren zijn de factoren uit tabel 2 van §2.4.1, welke overeenkomen met de factoren uit het conceptueel model (figuur 2) in §2.5. Door deze variabelen uit tabel 2 en het conceptueel model (figuur 2), eenheden en scores in een datamatrix bijeen te brengen geeft dit inzicht in verschillende verbanden (Swanborn, 2008: 11-12). Hierdoor kunnen relaties tussen meerdere variabelen worden bestudeerd en mogelijk nog onbekende variabelen worden opgemerkt. 3.3 Dataverzameling Bij een casestudy zijn verschillende wijzen van dataverzameling mogelijk. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een documentenanalyse, kwalitatieve semigestructureerde interviews (bijlage 5) en een enquête (bijlage 7) (Yin, 2003). De basis van dit onderzoek bestaat uit een theoretisch kader waarvoor uiteenlopende documentatie is bestudeerd en beschreven. Voor het empirische onderzoek is gebruik gemaakt van ter beschikking gestelde documenten met betrekking tot de projecten. Dit zijn bijvoorbeeld evaluatierapporten en onderzoeksverslagen. Met een korte analyse van deze documenten werd beoogd een aanvulling te krijgen op de gehouden interviews om te kijken welke factoren en strategieën naar voren komen bij het versterken van zelfredzaamheid en de rol van de professional. Gebleken is echter dat de beschikbare documentatie beperkt was en van onvoldoende meerwaarde ten opzichte van de interviews in het verkrijgen van inzicht in strategieën en factoren in het versterken van zelfredzaamheid. Een andere methode van dataverzameling in dit onderzoek zijn semigestructureerde interviews. Er is gekozen voor interviews om een volledig verdiepend beeld te krijgen in de situatie binnen de projecten en de mogelijk aanwezige strategieën en factoren voor het versterken van zelfredzaamheid en de rol van de professional. Door interviews te 34
houden biedt dit inzicht in de materie vanuit verschillende invalshoeken van verschillende personen. Hierdoor kan een beeld worden geschetst van ervaringen, gedachten, verwachtingen en interpretaties (Weiss, 1994: 1). Er is gebruik gemaakt van semigestructureerde interviews, waarbij gebruikt is gemaakt van een topiclijst en enkele vragen. Hiervoor is gekozen, zodat de interviewer een leidraad heeft voor het interview en de respondent een bepaalde vrijheid om te vertellen over bepaalde topics. Met deze wijze van interviewen is het mogelijk dieper op voorbeelden en ervaringen in te gaan en meer informatie te verzamelen dan bij enkel een enquête. Hierdoor kan de onderzoeker nader ingaan op nog onbekende variabelen. Doordat een alomvattende theorie nog niet bekend is, is het niet mogelijk een gestandaardiseerde vragenlijst met variabelen en hypothesen op te stellen (Weiss, 1994: 1011). De methode van interviewen leent zich in deze casestudy daarom voor het verzamelen van de juiste verdiepende informatie. Omdat relatief veel variabelen werden besproken in de interviews is, ter ondersteuning en onderbouwing van de uitkomsten van de interviews een enquête uitgezet onder de geïnterviewden en andere professionals in het werkveld van fysieke veiligheid. Dit om beter inzicht te krijgen in hoeverre men de vooraf vastgestelde factoren van belang acht in het versterken van zelfredzaamheid van burgers. 3.4 Selectie van cases en respondenten De voor de interviews benaderde respondenten zijn professionals en projectleiders die betrokken zijn (geweest) bij de projecten om zelfredzaamheid te bevorderen. De eerste drie interviews zijn gehouden met sleutelfiguren, de projectleiders, binnen de drie projecten. Zij zijn geïnterviewd om informatie te verkrijgen over de projecten en om een ingang te krijgen bij de andere respondenten. Van belang was om eerst algemene informatie te verkrijgen over de projecten. Hierna is ingegaan op eigen ervaringen en belevingen voor een detailleerde schets van de situatie. Swanborn (2008: 79) noemt deze sleutelfiguren ook wel informanten. Deze informanten hoeven niet random gekozen te worden, maar de onderzoeker kan informanten betrekken waar de meeste informatie te verkrijgen is. Informanten zijn vaak personen die een belangrijke positie vervullen, vandaar ook de keuze voor de projectleiders (Swanborn, 2008: 79). Nadat deze personen zijn geïnterviewd zijn de overige respondenten binnen de projecten benaderd. Bij de Projecten Brandveilig leven en Hartveilig Wonen zijn alle betrokken projectleiders benaderd. Bij het project zelfredzaamheid van de Veiligheidsregio Amsterdam- Amstelland zijn de projectleider van het overkoepelende project en de projectleider van het deelproject zelfredzaamheid van burgers benaderd. Dit omdat zij vanuit hun werkzaamheden het meest raakvlak hadden met dit onderzoek. De benaderde professionals zijn random geselecteerd. De verschillende respondenten zijn benaderd, omdat zij vanuit verschillende invalshoeken de case belichten en zo voor de populatie laten zien wat er gebeurt wanneer deze wordt beïnvloed door een bepaalde situatie. Weiss (1994: 22-24) noemt het belang van deze diversiteit in respondenten om ‘dubbelingen’ te voorkomen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de onderzoeker twee respondenten met precies dezelfde kenmerken, werkzaamheden en uit eenzelfde project selecteert. Daarom is bij de random selectie van professionals rekening gehouden met de verschillen in persoonlijke kenmerken, zoals gender en leeftijd etc., maar ook verschillende 35
functies binnen de projecten. Hierdoor is de selectie zo verscheiden mogelijk en past dit beter bij de grotere populatie (Weiss, 1994: 23). Tot slot is gekozen om voor twee projecten een vijftal interviews en voor één project een drietal interviews te houden. Dit komt uit op een totaal van dertien interviews voor dit onderzoek. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verhoudingen in de interviews tussen de projecten en de rollen van de respondenten. Project
Aantal personen
Rol binnen het project
geïnterviewd Project
5 (respondenten
-
Onderzoeker / Projectmanager;
zelfredzaamheid
1,2,5,8 en 9)
-
Projectleider deelproject zelfredzaamheid van burgers;
-
International Consultant on Survival & Resilience: ontwikkelen en uitvoeren cursus
AmsterdamAmstelland
Brandveilig leven
Hartveilig Wonen
Urban Survival; -
Onderwijskundige: ondersteunen van de uitvoering in cursussen en communicatie;
-
Brandweer: uitvoering van de pilot in Amstelveen.
5 (respondenten
-
Project coördinator Brandveilig Leven op de onderwerpen instellingen en jeugd;
3,4,6,7 en 13)
-
Project coördinator Brandveilig Leven op het onderwerp senioren;
-
Project coördinator Brandveilig Leven op het project ‘Terug na de brand’;
-
Project coördinator Brandveilig Leven op het project ‘Woningbezoeken’;
-
Bevelvoerder brandweer: het uitvoeren van het project woningbezoeken.
3 (respondenten
-
Project coördinator Hartveilig Wonen;
10,11 en 12)
-
Projectondersteuner;
-
Medewerker Openbare Orde en Veiligheid gemeente Elburg: contactpersoon vanuit de gemeente voor Hartveilig Wonen
Tabel 3: Respondenten interviews
De respondenten onder wie de enquête is uitgezet zijn de geïnterviewde projectleiders en professionals. Daarnaast is de enquête uitgezet onder professionals die werkzaam zijn binnen het werkveld van fysieke veiligheid. Deze respondenten zijn niet random geselecteerd, maar middels de sneeuwbalmethode waarbij via sleutelfiguren respondenten zijn benaderd. Deze respondenten heb ik benaderd, omdat zij vanwege hun kennis binnen het vakgebied de enquête konden invullen. Deze methode noemt men ook wel een doelgerichte steekproef. In dit onderzoek is dit de doelgerichte ‘beoordelingssteekproef’, omdat op basis van de beoordeling van de achtergrond van de respondenten de keus is gemaakt deze de enquête in te laten vullen (Weiss, 1994). Respondenten van de enquête bestonden uit medewerkers van veiligheidsregio’s, de brandweer (betrokken bij projecten Brandveilig Leven), de politie (crisisbeheersing en rampenbestrijding) en de gemeente (ambtenaren Openbare Orde en Veiligheid) welke op enigerlei wijze betrokken zijn bij het versterken van zelfredzaamheid van burgers. In totaal zijn er 38 enquêtes ingevuld. De verhouding tot de populatie is lastig weer te geven, omdat de populatie kan bestaan uit alle professionals welke op enige wijze betrokken zijn bij zelfredzaamheid van burgers. In dit onderzoek is de enquête dan ook afgenomen om de scope iets te verbreden en een wat ruimer inzicht te krijgen in de factoren welke van belang zijn in het versterken van zelfredzaamheid. Dit ter ondersteuning van de verdiepende interviews.
36
3.5 Onderzoektechniek en data-analyse Interviews Voor het afnemen van de interviews is gebruik gemaakt van een vragenlijst. Deze vragenlijst is opgesteld aan de hand van het conceptueel model (figuur 2). In dit model staan de variabelen, de factoren om zelfredzaamheid te beïnvloeden, centraal. Deze variabelen zijn geordend en per onderwerp zijn enkele vragen opgesteld. De opgestelde topic-/vragenlijst (bijlage 5) is vervolgens besproken met de begeleiders. De interviews zijn opgenomen met opnameapparatuur, waardoor de interviewer zich beter kan concentreren op het gesprek met de respondent. Dit voorkomt dat belangrijke gegevens verloren gaan. Ook is het door het opnemen van het gesprek mogelijk gebruik te maken van citaten van de respondent (Weiss, 1994: 53-54). Een nadeel van het gebruik van opnameapparatuur kan zijn dat dit de respondent mogelijk beïnvloed. Echter, dit nadeel weegt niet op tegen de voordelen. Nadat de data uit de interviews is verzameld, is deze geanalyseerd. Om de resultaten uit de interviews te analyseren is gebruik gemaakt van een datamatrix. De datamatrix is, doordat deze casestudy een groot verkennend karakter heeft, een soort gedachteconstructie en een sterke stroomlijning van de werkelijkheid (Swanborn, 2008: 112). Een nadeel van kwalitatief onderzoek is dat het analyseren van de data veel minder precies is. Daar staat echter wel tegenover dat kwalitatief onderzoek dichter bij de oorspronkelijke gegevens blijft en aanzienlijk meer tijd wordt besteed aan de interpretatie van de verkregen analyseresultaten (Swanborn, 2008: 113). Al het verzamelde materiaal uit zowel de interviews, maar ook documentatie, is systematisch gecodeerd in een verslag en vervolgens thematisch en beknopt uiteengezet in de datamatrix. Dit maakt het mogelijk patronen te herkennen en biedt inzicht in afwijkende antwoorden. Een nadeel in de eerste fase van kwalitatieve data-analyse is dat details mogelijk verloren gaan (Miles en Huberman, 1994;1984 in Swanborn, 2008). In de datamatrix staan in de kolommen de ‘topics’ en in de cellen staan korte zinnen, quotes, waarderingen, kortom verbale notities die uit de interviews en documentatie naar voren zijn gekomen (Swanborn, 2008: 112-113). Onderstaande tabel geeft een voorbeeld hoe de datamatrix in dit onderzoek eruit ziet. Variabelen Respondenten
Richten op risicobewustzijn, risicoperceptie en Etc. angst van burgers
Respondent 1 Respondent 2 Etc. Tabel 4: Voorbeeld data-matrix
Door gebruik te maken van deze intensieve datamatrix (Swanborn, 2008: 13) en elk antwoord van de respondent op de variabelen weer te geven, genereert dit een overzicht in de resultaten en is vergelijken mogelijk. Enquête Voor dit onderzoek heeft ook een documentanalyse plaatsgevonden. Deze heeft uiteindelijk geen meerwaarde gehad ten opzichte van de interviews in het verkrijgen van inzicht in de strategieën en factoren voor het versterken van zelfredzaamheid. Voor een beter inzicht in welke factoren van belang zijn bij het versterken van zelfredzaamheid 37
is daarom gekozen voor een aanvullende enquête onder een grotere groep respondenten. Door het benaderen van een grotere groep respondenten voor de enquête, is getracht de betrouwbaarheid te vergroten. De enquête is gebaseerd op informatie afkomstig uit de literatuurstudie. Aan de hand van de onderwerpen welke ook worden besproken tijdens de interviews en zijn opgesteld aan de hand van het conceptueel model (figuur 2), zijn de vragen in de enquête gemaakt. De enquête bevat gestandaardiseerde antwoordmogelijkheden, zodat eenduidigheid in antwoorden mogelijk is en de gegevens geschikt zijn om statistisch te verwerken (Babbie, 2007: 246). Enquêtes kennen volgens Babbie (2007: 276) verschillende voor- en nadelen. Zo is een enquête geschikt om karakteristieken van een grote populatie te beschrijven. Ook zorgt het ervoor dat een grote steekproef hanteerbaar blijft. Een enquête biedt volgens Babbie (2007:276) de mogelijkheid in één keer veel vragen te stellen over een onderwerp. Daarnaast is het een krachtig instrument voor het meten van algemeenheden. Echter, enquêtes kennen ook veel nadelen (Babbie, 2007: 276-277). De standaardisatie van een enquête zorgt ervoor dat deze vaak beperkt en oppervlakkig blijft over complexe onderwerpen. Ook zijn enquêtes niet flexibel, waardoor je mogelijk nieuwe variabelen mist en zijn ze onderworpen aan kunstmatigheid. Dit heeft als gevolg dat het onderwerp van onderzoek ongeschikt kan zijn om met een enquête te meten of dat de meting de kunstmatigheid beïnvloedt (bijvoorbeeld wanneer iemand gevraagd wordt een mening te vormen over een vraag waar deze aanvankelijk nog nooit over heeft nagedacht). Het format van de enquête is een matrix format. Babbie (2007: 254-255) stelt dat men dit format gebruikt wanneer er meerdere vragen worden gesteld met dezelfde antwoordcategorieën. Het voordeel van het gebruik van dit format is dat het alle beschikbare ruimte efficiënt gebruikt en respondenten het mogelijk sneller vinden de enquête in te vullen. De te plaatsen kanttekeningen bij het gebruik van dit format zijn dat de voordelen van dit format ervoor zorgen dat je als onderzoeker items zo structureert dat de antwoorden passen in de matrix, terwijl misschien een ander format meer gepast was geweest. Ook kan het zijn dat de respondenten een bepaald antwoordpatroon ontwikkelen en kan de volgorde waarin de vragen zijn gesteld de antwoorden beïnvloeden (Babbie, 2007: 254-255). De antwoordindeling is gebaseerd op een 6-puntsschaal, waarbij alle antwoorden zijn benoemd. De keuze voor een 6-puntsschaal is gemaakt, zodat een brede spreiding is in antwoordmogelijkheden. Daarnaast voorkomt het dat ‘neutraal’ antwoorden. De volledige enquête is opgenomen in bijlage 7. Een voorbeeld van de enquête is als volgt (tabel 4): Factoren - Risicobewustzijn en risicoperceptie
In hoeverre is dit voor u van belang in het versterken van zelfredzaamheid?
Vergroten van kennis van risico’s en de gevolgen Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ] daarvan, door bijvoorbeeld het organiseren van informatiebijeenkomsten
of
informatieverstrekking
m.b.v. folders/websites e.d. Tabel 5: Voorbeeld vraag- en antwoordmogelijkheden uit enquête
38
Deze vraag is opgesteld vanuit het conceptueel model. Uit de theorie blijkt dat voor risicobewustzijn en risicoperceptie kennis nodig is van risico’s en de gevolgen van ongevallen, rampen en crises. Door de vraag zo te stellen, in hoeverre de respondent het vergroten van kennis van belang ziet in het versterken van zelfredzaamheid, kan inzicht van de respondenten naast de theorie worden gelegd. De antwoorden van alle enquêtes zijn verwerkt in Microsoft Office Excel. Dit bood inzicht in de frequentie van de antwoorden op de vragen in hoeverre bepaalde factoren van belang zijn in het versterken van zelfredzaamheid van burgers. Door deze frequenties overzichtelijk in grafieken weer te geven, kan in een oogopslag zicht worden geboden op de uitkomsten van het onderzoek en de verhoudingen tussen de variabelen. Voor de leesbaarheid van de grafieken is bij de weergave van de resultaten ervoor gekozen de antwoordmogelijkheden ‘heel weinig’ en ‘weinig’ en ‘veel’ en ‘heel veel’ samen te voegen tot ‘weinig’ en ‘veel’. Dit maakt de uitkomsten minder gedetailleerd, maar daardoor wel meer duidelijk voor de lezer. Op de horizontale as staan deze waardes vermeld. De verticale as van de grafieken geeft het aantal respondenten weer. 3.6 Betrouwbaarheid, validiteit en generaliseerbaarheid De methode van onderzoek, in dit geval een casestudy, kent bepaalde beperkingen en mogelijkheden. Deze paragraaf beschrijft deze beperkingen en mogelijkheden en de wijze waarop deze gewaarborgd worden. Betrouwbaarheid De betrouwbaarheid van een onderzoek heeft te maken met de stabiliteit van het onderzoeksresultaat. Betrouwbaarheid wil zeggen dat de onderzoeksresultaten zo min mogelijk van toeval afhankelijk mogen zijn (Baarda en de Goede, 2001: 194). Bij herhalen van het onderzoek, zou bij een betrouwbaar onderzoek, hetzelfde resultaat naar voren moeten komen. Wanneer verschillende resultaten blijken, maakt dit een onderzoek minder betrouwbaar. De oorzaken van onbetrouwbaarheid kunnen bestaan uit de omgeving waarin een interview wordt gehouden, het onderzoeksinstrument, de onderzoekers of de respondenten (Baarde en de Goede, 2001: 194). Door gebruik te maken van verschillende dataverzamelingsmethoden (literatuuronderzoek, documentenanalyse, semigestructureerde interviews en een enquête), meerdere meetmomenten (verschillende dagen en tijdstippen) en te interviewen op verschillende niveaus (projectleiders en professionals), tracht de onderzoeker dit onderzoek zo betrouwbaar mogelijk te maken (Swanborn, 2008: 109). Ten aanzien van de betrouwbaarheid van het afnemen van interviews schetst Babbie (2007: 214) enkele kanttekeningen. Meetinstrumenten van kwalitatief onderzoek zijn vaak persoonlijk en afhankelijk van de respondent en de onderzoeker. De respondent kan bijvoorbeeld de neiging hebben in te stemmen met de vragen van de onderzoeker om zo positief over te komen. Ook bestaat de kans op sociaal wenselijke antwoorden of juist extreme antwoorden van de respondent. Daarnaast is een antwoordpatroon mogelijk waarbij de respondent in een vast patroon antwoorden geeft, ongeacht de gestelde vraag (Babbie, 2007). Wanneer er een persoonlijk relatie bestaat tussen de onderzoeker en de respondent kan dit van invloed zijn op de antwoorden die de respondent geeft. Tot slot
39
interpreteert de onderzoeker antwoorden. Dit is in bepaalde mate persoonlijk, waardoor elke onderzoeker deze interpretatie anders zou kunnen doen. Babbie (2007: 277) schetst dat enquêtes meestal zeer betrouwbaar zijn. Een enquête zorgt er namelijk voor dat onbetrouwbare observaties van de onderzoeker minimaal zijn, omdat alle vragen en antwoorden gestandaardiseerd zijn. Bovendien kan het zorgvuldig formuleren van de vraagstellingen de betrouwbaarheid van de vraag versterken. Validiteit en generaliseerbaarheid Validiteit is de mate waarin een bewering of een meting valide of succesvol is. Twee vormen van validiteit zijn interne validiteit en externe validiteit. De interne validiteit is de mate waarin het onderzoek antwoord geeft op de vooraf opgestelde probleemstelling (Baarda en de Goede, 2001: 195). Interne validiteit gaat over de kwaliteit van het onderzoek. Het voordeel van een casestudy is de hoge mate van interne validiteit (De Vaus, 2001: 237). Door het uitsluiten van alternatieve verklaringen, het betrekken van alle mogelijke variabelen en de mogelijkheid tot het trekken van causale conclusies, versterkt dit de interne validiteit (Swanborn, 2008). De onderzoeker gaat namelijk diep op de case in en plaatst deze in de eigen context, waardoor dit andere mogelijke verbanden en invloedsfactoren zoveel mogelijk uitsluit (De Vaus, 2001: 237). Zo wordt gemeten wat ook wordt beoogd is te meten aan de hand van de vooraf opgestelde probleemstelling. Doordat in dit onderzoek een drietal casus (‘multiple cases’) wordt bestudeerd vergroot dit de interne validiteit. Externe validiteit gaat over de mate waarin de onderzoeksresultaten generaliseerbaar zijn naar andere situaties dan die in het onderzoek. Dit casestudyonderzoek kent een minder mate van externe validiteit. Dit omdat bij een extern valide onderzoek de resultaten ook op moeten gaan in andere omstandigheden, bij andere projecten en individuen. Dit is hier niet volledig het geval (De Vaus, 2001: 237). Op basis van deze casestudy is statistisch generaliseren niet mogelijk, omdat een case nooit representatief kan zijn voor de populatie buiten de case (De Vaus, 2001: 237). Door drie verschillende casus vanuit verschillende invalshoeken te betrekken in de casestudy, wordt getracht deze externe validiteit te vergroten. Echter het blijft een zwakte van een casestudy om de resultaten statistisch te generaliseren. Hierdoor is het moeilijk om de resultaten uit dit onderzoek te vergelijken met andere casus. Omdat de onderzoeker de resultaten kan vergelijken met casus met dezelfde omstandigheden, zijn de resultaten wel valide. Theoretische generalisatie is het generaliseren van een casestudy naar de theorie. Dit zou met deze casestudy mogelijk zijn wanneer deze meerdere malen wordt herhaald. Hierdoor is het mogelijk theorieën aan te scherpen en te testen. Doordat dit onderzoek bestaat uit een eenmalige casestudy, is ook theoretische generalisatie niet mogelijk. Met een andere onderzoeksmethode, zoals experimenteel, cross-sectioneel of longitudinaal onderzoek, zou generalisatie beter mogelijk zijn. De reden dat niet is gekozen voor deze methoden, is het feit dat de mogelijke oorzakelijke variabelen in dit onderzoek onbekend zijn. Deze onderzoeksmethoden vereisen namelijk dat bepaalde variabelen worden gecontroleerd om een (causale) relatie vast te stellen. Omdat in dit onderzoek onbekend is op welke variabelen de onderzoeker zou moeten controleren, zou deze bij een andere onderzoeksmethode, de interne validiteit van dit onderzoek niet kunnen waarborgen. 40
De onderzoekstechniek interviewen brengt veel waardevolle informatie naar voren. Echter er kunnen ook mogelijke beperkingen van de validiteit van gegevens van interviews ontstaan. Weiss (1994: 147-150) stelt dat er twee algemene validiteitbedreigingen zijn bij het afnemen van interviews. Allereerst bestaat dit uit de mogelijkheid dat respondenten een onvolledig verhaal vertellen. Dit kan ontstaan doordat de interviewer er niet specifiek naar vraagt, maar ook omdat de respondent dit niet wil vertellen of zich de informatie niet kan herinneren. Ten tweede kan het zijn dat de respondent niet de (volledige) waarheid spreekt, doordat men dit niet wil, maar ook doordat men zaken vergeet. Door de interviewvragen zodanig te formuleren tracht de onderzoeker alle mogelijke zaken te bespreken en niets achterwege te laten, om een zo goed mogelijke interne validiteit te bereiken. Het afnemen van enquêtes is volgens Babbie (2007: 277) zwak wat betreft validiteit. De kunstmatigheid van een enquête is negatief van invloed op de validiteit. Een voorbeeld is dat de mening van mensen zelden de vorm krijgt als ‘sterk mee, mee eens, oneens, sterk mee oneens’. De uitkomsten van de enquête moet men beschouwen als indicatoren die de onderzoeker van te voren in gedachten heeft gehad bij het opstellen van de vragen. Wat betreft de generaliseerbaarheid blijft het lastig de uitkomsten te generaliseren naar de gehele populatie. Dit omdat dit een grote populatie betreft en dit niet in verhouding staat met de respons. Binnen de case is generalisatie wel mogelijk, maar statistisch generaliseren niet. Dit omdat een case nooit representatief kan zijn voor de populatie buiten de casus (De Vaus, 2001: 237). 3.7 Operationalisering Operationaliseren is het meetbaar maken van abstracte concepten uit de theorie (figuur 2). Deze concepten zijn de topics en bestaan uit risicobewustzijn en risicoperceptie, handelingsperspectieven, verantwoordelijkheid, ondersteunende factoren en de rol van de professional. Onder deze topics zijn verschillende factoren, variabelen, geschaard die van invloed zijn op zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. De wijzen waarop de topics door de onderzoeker meetbaar zijn gemaakt en hier nader op is ingegaan in de interviews zijn nader omschreven in bijlage 8.
41
4. Onderzoeksresultaten 4.1 Risicobewustzijn en risicoperceptie Kennis van risico’ s en de gevolgen Uit de interviews blijkt dat in alle projecten kennis de basis is van waaruit men handelt en alle projecten zich in bepaalde mate richten op het versterken van kennis en zo het risicobewustzijn en de risicoperceptie van de burger. Het grootste deel van de respondenten is van mening dat kennis een basisvoorwaarde is wil bewustwording van risico’s en de gevolgen daarvan tot stand komen: “Kennisoverdracht is de kern” (Respondent 1), “Theorie op zich, of bepaalde achtergrond informatie is natuurlijk wel fundamenteel” (Respondent 5), “Als mensen bewustzijn van risico’s, denk ik dat ze eerder dingen signaleren. Als ze bijvoorbeeld weten wat er kan gebeuren als je een kabelhaspel opgerold laat zitten en je er vier stekkers in doet, dat zo’n ding warm wordt, gaat smelten, kortsluiting, brand, dan zullen ze de volgende keer twee keer nadenken voordat ze dat doen. Voor die bewustwording is wel een beetje kennis nodig” (Respondent 9). Kennis is nodig om een houding te veranderen. Een houding van burgers om te willen leren, is volgens de respondenten noodzakelijk voordat burgers daadwerkelijk gaan leren. Verschillende respondenten stellen dat bij het versterken van het risicobewustzijn en de risicoperceptie, het van belang is dat men burgers in de gelegenheid stelt kennis te verkrijgen. Dit kan volgens respondent 1 door ervoor te zorgen voor voldoende producten waar de burger wat mee kan. Het moet aansluiten op hun behoefte en het moet toegankelijk zijn (Respondent 1). Daarnaast is begrijpelijke informatie van belang: “Je moet dus de burger in de gelegenheid stellen zijn rol te pakken en de abracadabrataal rondom fysieke veiligheid is absoluut ontoelaatbaar” (Respondent 1) Respondent 1 is bijvoorbeeld van mening dat men overheidswebsites meer op de burger af moet stemmen. Ook zou er een informatieloket moeten komen waar burgers voor relevante informatie omtrent risico’s terecht kunnen. De onderzoeksgebieden en kennis van risico’s en de gevolgen Per project verschilt de wijze waarop kennis een rol speelt en de manier men uitvoering geeft aan het versterken van kennis van burgers en zo risicobewustzijn en risicoperceptie. In de projecten reikt men de burger op verschillende wijzen en in verschillende vormen kennis aan. Het burgercurriculum (bijlage 9), waarin staat beschreven wat een zelfredzame burgers moet kunnen, besteedt bijvoorbeeld aandacht aan het feit dat burgers op de hoogte moeten zijn van risico’s in hun omgeving. Daarnaast moeten zij een inschatting kunnen maken van mogelijke gevaarlijke situaties en weten waar zij informatie kunnen verkrijgen. Om burgers informatie te bieden is de campagne ‘Watdoeje’ opgezet. Door middel van een wijkkrant, krantenberichten, folders, posters, informatiebijeenkomsten en een website, reikt men de burger informatie aan over wat zij kan doen ter voorkoming, voorbereiding en ten tijde van ongevallen, rampen en crises (Respondenten 1,2, 5, 8 en 9). Daarnaast blijken cursussen een belangrijk onderdeel om risicobewustzijn en risicoperceptie te versterken. Deze cursussen gaan in op kennis van ongevallen, rampen en crises, maar het leren van handelingsperspectieven is het daarbij het meest belangrijk. De website van het project 42
(www.watdoeje.nl) is een platform voor burgers om informatie te zoeken over risico’s, de gevolgen en de eigen mogelijkheden. Daarnaast dient de website als platform waarop men cursussen kan vinden en zich hiervoor aan kan melden. Vier van de vijf respondenten vinden kennis een belangrijke basisvoorwaarde. Respondent 8 heeft een meer opvallend antwoord: “Als je het hebt over kennis en vaardigheden in dit soort situaties, hoe meer je ze gaat leren, hoe onzekerder ze worden. Omdat ze het niet dagelijks doen. Je wilt een houding beïnvloeden, daarbij moeten mensen over een drempel heen. Als jij ze dan uitleggerig in een zaaltje zet en ouderwets die opleidingen gaat doen, dan maak je ze eerder minder zelfredzaam” (Respondent 8). De betrokken initiatieven van het project Brandveilig Leven, richten zich op het versterken van de bewustwording van burgers door het vergroten van kennis door middel van voorlichting en andere wijzen van kennisoverdracht. Kennis voor het beïnvloeden van risicobewustzijn en risicoperceptie en zo het versterken van zelfredzaamheid zien de respondenten als onmisbaar. Bij de woningbezoeken bezoekt men persoonlijk de burger en bespreekt men door middel van een checklist de risico’s van brand. Men geeft de burger handvatten, zodat zij weet wat zij kan doen bij brand. Ook kijkt men de woning na en bespreekt men een vluchtplan (Respondenten 3,4,6,7 en 13): “We versterken kennis door een folder af te geven bij mensen, over brandveiligheid te praten en te laten zien wat mis kan gaan” (respondent 3). Door middel van verschillende folders waarop staat beschreven hoe brand ontstaat, hoe brand te voorkomen en hoe te vluchten, informeert men de burger. Met voorlichting en lessen op scholen en maatschappelijke stages bij de brandweer, richt het project zich op het versterken van kennis bij kinderen en jongeren. Respondenten 5, 6, 7 en 8 zijn van mening dat bewustwording bij kinderen zou moeten beginnen. Door voorlichting en bijvoorbeeld BHV- of EHBO- cursussen al vanaf de basisschool te geven, leren kinderen over risico’s en de gevolgen. Daarnaast leren ze zich voor te bereiden, het te voorkomen en te handelen in een noodsituatie. Kinderen nemen dit mee naar hun huis, waardoor dit van invloed is op hun omgeving. Als jongeren het van jongs af aan meekrijgen, integreert het in de maatschappij en wordt het een gewoonte: “Je moet het onderwijs in, je moet ze vanaf de lagere school die bewustwording bij brengen” (Respondent 8). Het project ‘Terug na de brand’ richt zich op het versterken van risicobewustzijn door voorlichting te geven na een brand in de wijk, door middel van een informatiebijeenkomst, folders, posters en telefonisch contact. Omdat bij voorlichting na een brand, de situatie bij mensen nog goed in het geheugen zit en is dit volgens respondent 13 meer effectief. Tot slot geeft men in het project ‘klussenbussen’ voor senioren een cursus aan de mensen die bij de senioren thuis komen. Hierdoor vergaren zij kennis en kunnen zij dit (met voorlichtingsmateriaal) overdragen. Dit versterkt de bewustwording en zelfredzaamheid: “Je moet mensen aanspreken op risico’s die dichtbij mensen liggen” (Respondent 2). In het project Hartveilig Wonen hebben risicobewustzijn en risicoperceptie een andere rol. Het gaat binnen dit project namelijk niet over het risico op bijvoorbeeld brand of een grote ramp waarvoor kennis nodig is. Kennis is in dit project nodig zodat men kan handelen als men iemand moet reanimeren. Omdat de vrijwilligers verplicht een cursus moeten volgen, is deze kennis veelal al aanwezig:
43
“Kennis is er vaak al, is ook een voorwaarde, maar is wel van belang, willen mensen kunnen handelen. Dat is de basis” (Respondent 10). Voor de bewustwording dat men wat kan betekenen voor een medeburger is ook kennis nodig. Door middel van informatie- avonden, krantenartikelen, folders, posters, social media en een website maakt men kenbaar wat Hartveilig Wonen is, op welke wijze burgers vrijwilliger kunnen worden en wat hiervan de meerwaarde is: “Kennis is onmisbaar, zonder informatieavond kom je nergens” (Respondent 11). Respondent 10 geeft vaak het volgende voorbeeld om mensen bewust te maken van het belang om zich aan te melden voor het project: “ Stel je voor dat je thuis bent en er ineens een ambulance voor de deur staat en ’s avonds hoor je dat de buurman is overleden. Want de ambulance moest helemaal uit Zwolle komen. Terwijl je weet dat je zelf kan reanimeren en iets had kunnen doen, maar je wist het niet. Dat is vaak de driver voor mensen, dat ze zich daar bewust van zijn en niet willen dat hen dat overkomt. Met die gedachte melden mensen zich aan” (Respondent 10). Inspelen op angst/emotie van burgers Uit het onderzoek blijkt dat de meeste respondenten vinden dat het inspelen op angst niet werkt: “Je moet mensen niet bang maken” (Respondent 5). Je kunt volgens de respondenten burgers wel meer bewust maken voor de gevolgen door bijvoorbeeld foto’s of filmpjes van de gevolgen van een brand te laten zien: “Je wilt mensen niet bang maken, maar we hebben wel als mensen zeggen van dat valt allemaal wel mee, die sigaret dat kan prima in mijn bed, dat we laten zien van kijk, dit kan het effect zijn” (Respondent 4). Volgens respondent 10 is het juist belangrijk om aan te spreken op verantwoordelijkheid en niet op angst. Respondent 8 daarentegen vindt dat het aanspreken op emotie wel helpt. Respondenten 1,2, 5 en 8 vinden juist dat men realistisch moet zijn over risico’s en de effecten en aan moet sluiten bij de belevingswereld van mensen “We hebben op onze website filmpjes staan van ontploffende lpg-tanks etc. We hebben geprobeerd realistisch over de effecten te zijn. Dus het is wel belangrijk om er gevoel bij te betrekken. Het moet realistisch zijn en begrijpelijk. Je mag mensen niet bang maken in de zin van overdrijven, maar een reëel beeld schetsen” (Respondent 1), “Breng het in de ervaringswereld van de mens”(Respondent 8). Enquête De uitkomst van de enquête, in hoeverre professionals het vergroten van kennis van risico’s en de gevolgen daarvan van belang zien voor het versterken van zelfredzaamheid, bevestigt dat kennis relatief onmisbaar is. Figuur 3 laat zien dat de 33 van de 38 respondenten het vergroten van kennis van risico’s en de gevolgen veel of zelfs van onmisbaar belang vinden. Een enkeling (5 respondenten) geeft aan dat deze het weinig van belang vindt. Het inspelen op angst of emotie, door te richten op ongevallen die dicht bij de burger staan achten professionals over het algemeen ook van belang. 32 van de 38 respondenten is van mening dat dit veel van belang is of onmisbaar. 6 respondenten vinden dit weinig van belang. Een kanttekening is dat niet duidelijk is of de respondenten emotie of angst bedoelden. Kijkende naar de uitkomsten van de interviews, is het goed mogelijk dat men het ook hier van 44
belang vindt aan te sluiten bij de beleving van mensen door te richten op risico’s welke dichtbij de burger staan en niet als zodanig in te spelen op de angst of emotie. 35 30
Aantal
25 Vergroten van kennis van risico's en gevolgen
20 15
Inspelen op angst/emotie
10 5 0
Waarde Figuur 3: Enquêteresultaten vergroten van kennis en inspelen op angst/emotie
4.2 Handelingsperspectieven Kennis van maatregelen/handelingsperspectieven Alle onderzochte projecten besteden volgens de professional uitgebreid aandacht aan het versterken van de kennis van handelingsperspectieven en maatregelen die burgers kunnen nemen om ongevallen, rampen en crises te voorkomen en zich hierop voor te bereiden. Alleen het hebben van kennis van de risico’s en gevolgen is volgens de respondenten niet voldoende (Respondenten 1,2,3,5,6,8,13). Kennis van de maatregelen om problemen op te lossen of te verminderen blijkt minstens zo belangrijk, omdat burgers ook moeten weten wat ze kunnen doen en hoe ze dat moeten doen. Tijdens bijvoorbeeld de woningbezoeken of voorlichting na brand van het project Brandveilig Leven spreekt men over de risico’s en de gevolgen. Daarnaast gaat men nadrukkelijk in op wat mensen zelf kunnen doen om het te voorkomen en/of zich hierop voor te bereiden. Dit versterkt het vermogen van burgers om te handelen: “Bij de woningbezoeken gebruiken we een kalender met tips om een woningbrand te voorkomen. We bespreken bijvoorbeeld of kaarsen op de juiste plek staan. Ook lopen we samen door de woning, zodat we kunnen wijzen op gevaren en geven we tips zodat mensen een goede vluchtroute hebben” (Respondent 3), “We doen een woningcheck, dan kijken we in de woning en laten we een persoonlijk advies achter, waarin nog even staat van u moet daar op letten en denkt u aan dat en dat” (respondent 4). Respondent 13 stelt dat je zonder handelingsperspectief mensen niet kunt activeren. Je moet ze voorlichten, maar juist ook tips geven, zodat ze weten hoe ze ongevallen, rampen en crises voorkomen of zich hierop voorbereiden: “Je moet wel laten zien wat ze dan anders moeten doen”(Respondent 13). Kennis en handelingsperspectieven kan men volgens professionals niet los van elkaar zien, omdat ze beiden aanwezig moeten zijn om een houding en gedrag van mensen te beïnvloeden: “Het hebben van kennis is het niet alleen, je moet het ook doen, aanleren, vaardigheden hebben” (Respondent 2),“Op het moment dat je gaat veranderen, zet je eerst in op kennis, zodat mensen dingen weten, maar dan kunnen ze nog niks. Op het moment dat ze bepaalde zaken weten, verandert hun houding 45
en kan je door middel van handelingsperspectieven aan gedrag komen” (Respondent 13), ”Vaardigheden kan je alleen maar hebben als je ook een klein beetje kennis hebt. Het is een combinatie” (Respondent 9). Beschikken over middelen en vaardigheden Naast het hebben van deze kennis over hoe te handelen, blijkt dat het beschikken over vaardigheden een belangrijke voorwaarde is om zelfredzaam te kunnen handelen en men deze volgens professionals niet los van elkaar kan zien. Ondanks dat de invulling per project verschilt, geven de respondenten weer dat het aanleren van vaardigheden een tweede belangrijke basis is naast het hebben van kennis. In alle projecten besteed men hier aandacht aan door bijvoorbeeld cursussen: “Een cursus is het meest krachtige” (Respondent 1), “Onze visie was dat je ook vaardigheden moet hebben en die moet je aanleren. Dat doe je niet vanaf een computerscherm, maar bijvoorbeeld door cursussen” (Respondent 2), “De praktische kant is fundamenteel. Je kunt mensen wel informatie verstrekken, maar het is veel interessanter om mensen het probleem fysiek voor te leggen en kijken wat hun mogelijkheden zijn en waar ze zelf mee komen”, “Trainen, trainen, trainen, dat is heel belangrijk. Je kunt het niet uit een boek of elearning doen. Als je handelingsperspectieven in de fysieke zin realistisch wilt maken, zul je mensen de mogelijkheid moeten bieden dat te laten ervaren” (Respondent 5), “Ze moeten kennis hebben en weten hoe ze moeten handelen, maar dat weten ze veelal al, omdat ze al verplicht en reanimatie of BHV cursus hebben gehad” (Respondent 10)”, Het handelingsperspectief is de opleiding” (Respondent 11), “De vlam in de pan, dat kunnen we allemaal goed laten zien” – respondent 13). In het project zelfredzaamheid van de veiligheidsregio Amsterdam- Amstelland is na de cursus getest of de groep welke de cursus had gevolgd beter meedeed met een oefening dan een groep welke de cursus niet had gevolgd. Geconstateerd werd dat de cursusgroep de oefening beter uitvoerde dan de groep zonder cursus. Wel moet men volgens respondent 2 in acht nemen dat de tijdsperiode tussen de cursus en de oefening relatief kort was en men niet weet wat de invloed op de lange termijn is. Vermogen en overtuiging om te handelen Door het versterken van kennis van handelingsperspectieven en het aanleren van vaardigheden versterkt dit volgens professionals het vermogen en de overtuiging van burgers om te handelen. Door tips over maatregelen en middelen en door te oefenen krijgen burgers meer zelfvertrouwen: “Veel mensen weten het niet zo goed, vinden het eng. Als je dan tegen die mensen zegt van het is heel simpel, je koopt een blusdeken, doet de deksel van de pan erop en dan is de brand geblust. Het is niet zo moeilijk. Dat is het geven van zelfvertrouwen”, “ Wat we hebben gedaan is in 4 simpele stappen uitleggen en als je die volgt, bij welk incident dan ook, dan is de kans groot dat je er beter uitkom. Die boodschap maakt wel dat mensen denken van dat kan ik best” (Respondent 2). Bij het aanleren van vaardigheden door middel van bijvoorbeeld cursussen, maar ook bij het geven van voorlichting, plaatsen de respondenten enkele kanttekeningen. Zo stelt respondent 1 dat men vooral moet kijken naar wat burgers zelf willen en moet men de burger in de gelegenheid stellen: 46
“Je moet je afvragen, waar hebben burgers behoefte aan. Wij zijn ervan overtuigd dat mensen vooral behoeften hebben aan handelingsperspectieven op kleine incidenttypen, dus geen rampen, maar over autoongelukken en brand in huis. Een informatiepunt waar burgers alles kunnen vinden lijkt mij heel belangrijk” (Respondent 1). Respondent 8 vindt dat je mensen geen EHBO- cursus moet geven, omdat hoe meer je mensen gaat leren, hoe meer ze het idee krijgen dat ze het niet kunnen en daar onzeker door worden. Je moet burgers volgens respondent 8 juist laten ervaren wat een brand of een ongeluk is en wat mensen zelf kunnen doen. Door deze ervaring en dit binnen de eigen belevingswereld te brengen, kan men een houding veranderen, waardoor een burger eerder zelfredzaam kan handelen. Een tweede kanttekening betreft het bereiken van de doelgroep. Volgens de respondenten is het van belang dat je aansluit bij de doelgroep. Dit ligt in het verlengde wat respondent 1 stelt, dat men aan moet sluiten bij de behoeften van de burger. Respondenten 6 en 7 vinden dat je vanuit je doelgroep moet denken en van daaruit moet kijken op welke wijze je zelfredzaamheid kan versterken: “Als je bijvoorbeeld een randfiguur hebt is dat heel anders dan dat je bij een student langskomt om je verhaal te doen of iemand van 80, of een gehandicapte van 30. Afhankelijk van je doelgroep ga je maatwerken leveren” (Respondent 6). Het aansluiten bij de doelgroep vinden de professionals een lastige opgave. Uit de interviews blijkt dat wanneer men cursussen of voorlichting geeft, men vaak al actieve en voorbereidde mensen bereikt (respondenten 3, 9 en 13). De risicogroepen, zoals respondenten 9 en 13 ze noemen, bereik je niet door een cursus waar zij handelingsperspectieven aangeboden krijgen en vaardigheden leren: “Het is een gigantische operatie waarbij je uiteindelijk niet zo’n grote doelgroep bereikt. De doelgroep die je bereikt zijn over het algemeen mensen die zich wel redelijk bewust zijn van een aantal zaken en die willen alleen wat extra’s vragen. Ik weet nog dat ik een klas met 20 man had en de eerste vraag die ik stelde wie er een rookmelder had. Dan steken er 19 hun hand op en van 1 waren de batterijen op, dus het wordt heel arbeidsintensief, met waarschijnlijk de verkeerde doelgroep” (Respondent 9). Net als bij het vergroten van kennis van risico’s en de gevolgen, moet men volgens verschillende respondenten (5,6,7 en 8) het vergroten van kennis van handelingsperspectieven en het aanleren van vaardigheden al vroeg bijbrengen aan kinderen en jongeren. Dit door het bijvoorbeeld te integreren in het onderwijs: “Ik zou heel graag willen dat mensen BHV en brandveiligheid op school krijgen. Dat zijn essentiële tools in elke omstandigheid in je leven. Ik vind dat je levensreddende handelingen moet kunnen. Als je het van jongs af aan erin pompt op school, dan zet dat zich door naar ouderen” (Respondent 6). Enquête Uit figuur 4 blijkt dat de meeste respondenten zowel het versterken van kennis van maatregelen, als het vergroten van de handelingsperspectieven door het aanleren van vaardigheden als veel of onmisbaar van belang zien. 31 van de 38 respondenten vinden het versterken van kennis van maatregelen van belang. 35 van de 38 respondenten 47
vinden het vergroten van handelingsperspectieven door het aanleren van vaardigheden belangrijk. Opvallend is dat alle respondenten het vergroten van handelingsperspectieven door het aanleren van vaardigheden belangrijker vinden dan het versterken van de kennis van de maatregelen. 35 30
Aantal
25
Versterken kennis van maatregelen
20 15 10
Vergroten handelingsperspectieven door het aanleren van vaardigheden
5 0
Waarde Figuur 4: Enquêteresultaten versterken kennis van maatregelen en vergroten handelingsperspectieven
4.3 Verantwoordelijkheid Verantwoordelijke burgers Uit het onderzoek blijkt dat de professional de eigen verantwoordelijkheid van de burger in alle projecten van belang vinden. Respondent 1 stelt dat verantwoordelijkheid van de burger de essentie is van zelfredzaamheid: “Eigen verantwoordelijkheid, zelf beslissingen nemen, een overheid die serieus met haar rechten en plichten omgaat, dat is volgens mij de essentie” (Respondent 1) Bij het wijzen van burgers op hun verantwoordelijkheid in de projecten, gaat het volgens de respondenten niet om het ‘wijzen’ op verantwoordelijkheden in de zin van ‘moeten’, maar tracht men dit uit de burger zelf te laten komen. Dit doet men door bijvoorbeeld een bepaalde wijze van communiceren, door het eigen belang te benadrukken en aan te spreken een zogenoemde ‘burgerplicht’ of verantwoordelijkheid voor de medemens (respondenten 1,2,5,6,7, 10 en 11): “Het concept van ‘wat doe je’ is bijna een nonchalante manier van praten. Niet door iemand aan te sporen en op zijn verantwoordelijkheid wijzen, door te zeggen dat iets moet, maar meer van ‘wat doe je bij brand’, wat doe je eigenlijk, weet jij het? Zo is de toon” (Respondent 1), “Als je mensen aanspreekt op hun verantwoordelijkheid op een positieve manier, dan zijn ze de baas over het probleem en dan zullen ze het wel doen, omdat ze de noodzaak ervan in zien” (Respondent 2). Het is daarbij van belang dat men aan de burger overlaat of deze haar verantwoordelijkheid pakt en bijvoorbeeld meewerkt in een project of participeert in een training. Kenbaar maken dat de burger iets zou ‘moeten doen’ werkt volgens de respondenten juist averechts. Verschillende respondenten benadrukken dat uiteindelijk de burger zelf verantwoordelijk is om te beslissen of zij zich gaat voorbereiden en hier bijvoorbeeld kennis voor nodig heeft. Door aan te geven wat een burger kan doen en wat men daarmee kan voorkomen, stelt men de burger in staat haar verantwoordelijkheid te nemen: 48
“Breng die burger in een cursus nou eens in een situatie en laat ze het ervaren, zodat je een reactie krijgt van: shit als me dit in de werkelijkheid gebeurd, heb ik eigenlijk geen idee hoe ik dit aan moet pakken”. Dan gaan ze nadenken. Door het te ervaren, zien mensen waar hun eigen verantwoordelijkheid kan liggen” (Respondent 8). Een belangrijk onderwerp dat verschillende respondenten (1, 2, 5 en 8) naar voren brachten, is het feit dat burgers zich eerder verantwoordelijk voelen voor onderwerpen welke dichtbij hen staan, zoals kleine ongevallen. Het ervaren van een bepaalde verantwoordelijkheid in het voorbereiden op en voorkomen van grotere rampen of crises, is een ‘ver van het bed show’, waardoor het lastig blijft dat burgers ook hier hun verantwoordelijkheid zien en nemen. Door het beïnvloeden van risicobewustzijn en risicoperceptie en van handelingsperspectieven te integreren in het onderwijs, stimuleert dit volgens professionals de verantwoordelijkheid van burgers (Respondenten 5,8 en 13). Als kinderen hiermee opgroeien, krijgen zij het besef dat ze zelf een bepaalde verantwoordelijkheid hebben. Deze wijze is volgens de respondenten een goede methode om te voorkomen dat je als overheid steeds moet ingrijpen en mensen wijst op verantwoordelijkheden. Dit werkt vaak lang niet zo effectief, dan wanneer dit is opgenomen in iemands ‘algemene ontwikkeling’ (Respondenten 5,8 en 13). Meerdere respondenten (respondent 1,2,5,8 en 13) zijn van mening dat de overheid de neiging heeft allerlei zaken naar zich toe te trekken. Hierdoor krijgt de burger niet de kans de eigen verantwoordelijkheid te nemen en de krijgt zij het idee dat de overheid alles regelt. Deze ‘betuttelende en paternalistische houding’ van de overheid werkt volgens de respondenten averechts op het versterken van zelfredzaamheid: “Je ziet weer dat het de verantwoordelijkheid wordt van overheden. Voor je het weet heb je de eisen dat de burger een EHBO cursus moet volgen en een noodpakket moet hebben. Dan is het weer de overheid die een programma moet hebben om dat te realiseren. Dat is het tegenovergestelde van wat de bedoeling was, namelijk dat de overheid verantwoordelijkheden afstoot en dat de burger meer verantwoordelijkheden krijgt. Maar hierbij heeft de overheid weer de regie” (Respondent 1); “De overheid heeft de neiging om te zeggen van wij als overheid vinden dat u als burger dit en dit maar moet doen, en dat vinden wij ontzettend belangrijk, want wij zijn de experts” (Respondent 2); “Als je me mijn verantwoordelijkheid laat nemen en me niet wegschopt op het moment dat ik niet meer nodig ben, dan is het een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Nu doen ze dat wel en dan denk ik als ik de volgende twee keer na of iemand help” , “Vanuit de overheid weet men altijd wat goed is. En zo moet je het niet insteken als je eigen verantwoordelijkheid wilt stimuleren. Eigen verantwoordelijkheid is iets wat ontwikkelt en dat doe je door ze uit te nodigen en eigen verantwoordelijkheid te geven” (Respondent 8). Mogelijkheden en grenzen van de overheid Laten zien wat de overheid kan en waar haar grens ligt, achten voornamelijk de respondenten in de projecten Brandveilig Leven en (zelf) redzaamheid van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland van belang: “Het is een kernboodschap” (Respondent 1).
49
Door de grenzen en mogelijkheden van de overheid en hulpdiensten te laten zien, ontstaat volgens professionals bij de burger een reëel beeld en ziet zij waar haar eigen verantwoordelijkheid ligt: “Op het moment dat je altijd als die ‘moeder’ bent die het wel regelt, dan gaat niemand in de startblokken om iets te doen”(Respondent 13). Volgens respondent 8 moet men het verwachtingspatroon van de burger van de overheid beïnvloeden. Dit omdat de burger verwacht dat de overheid of hulpdiensten zaken oplossen, waardoor zij zichzelf niet verantwoordelijk ziet: “Burgers gaan zichzelf niet voorbereiden als ze voor zichzelf geen rol zien” (Respondent 8). Respondent 2 vertelt dat dit in het project (zelf)redzaamheid als volgt laten zien: “Laten zien wat de mogelijkheden en grenzen zijn, wordt bijvoorbeeld gedaan op de website. We vertellen wat de overheid doet bij brand. Tegelijkertijd zeggen we van het duurt wel even voordat we er zijn, tot dat moment ben je op jezelf aangewezen en ben jij de enige die iets kan doen” (Respondent 2). Het project Hartveilig Wonen kent, doordat burgers zich vrijwillig aanmelden en in een bepaalde mate al verantwoordelijk voelen, een andere insteek. Hierdoor bestaat veelal al een reëel beeld wat de overheid en hulpdiensten doen en kunnen (Respondenten 10,11 en 12). In alle drie de projecten biedt men burgers inzicht in de mogelijkheden en grenzen van overheidshandelen door duidelijkheid te verschaffen over de aanrijtijd van hulpdiensten. Men vertelt de burger dat de hulpdiensten niet direct aanwezig zijn en dat de burger hierdoor de eerste minuten op zichzelf is aangewezen: “Als we zeggen ‘wat doe je bij brand’, dan zeggen we ook dat wij er nooit direct zijn als brand begint. Dat was het belangrijkste. Erop wijzen dat wij er niet direct zijn en dat de burger eerst op zichzelf is aangewezen. Dat was in de website en in de folders telkens een kernboodschap” (Respondent 1). Daarbij geeft respondent 1 aan dat het de plicht is van de overheid kenbaar te maken wat de overheid doet als het misgaat: “Je moet volgens de wet meerdere dingen vertellen: wat er mis kan gaan, wat de overheid doet om het te voorkomen, wat de overheid doet als het misgaat en wat mensen zelf kunnen doen” (Respondent 1). Vanuit het project Hartveilig Wonen geven de respondenten (10 en 11) expliciet aan dat je mensen ook niet bang moet maken en juist moet laten weten dat er hulp onderweg is. Enquête Figuur 5 laat de uitkomsten zien in hoeverre het inspelen op eigen verantwoordelijkheden van burgers en het laten zien van de mogelijkheden en grenzen van de overheid, zodat een reëel beeld ontstaat, volgens professionals van belang zijn in het versterken van zelfredzaamheid. Uit de enquête blijkt dat een meerderheid van de respondenten (35 van de 38) het inspelen op eigen verantwoordelijkheden veel of van onmisbaar belang vindt. Ook vindt de meerderheid (33 van de 38) het laten zien van de mogelijkheden en grenzen van de overheid veel of van onmisbaar belang. Daarentegen vinden enkele respondenten (3 van de 38 respondenten) het inspelen op de eigen verantwoordelijkheid van burgers of dat men inzicht geeft in de grenzen en mogelijkheden (5 van de 38 respondenten), weinig van belang voor het versterken van zelfredzaamheid. In een totaalvergelijking, blijkt dat over
50
het geheel gezien meer respondenten het inspelen op eigen verantwoordelijkheid van de burger meer van belang achten in vergelijking met het geven van inzicht in de mogelijkheden en grenzen van de overheid. 35 30
Aantal
25
Inspelen op eigen verantwoordelijkheid van burgers
20 15
Inzicht in mogelijkheden en grenzen van overheidshandelen
10 5 0
Waarde Figuur 5: Enquêteresultaten inspelen op eigen verantwoordelijkheid burgers en inzicht in mogelijkheden en grenzen overheid
4.4 Ondersteunende factoren Deze paragraaf gaat in op de verschillende ondersteunende factoren (figuur 2) in het versterken van zelfredzaamheid. Elk kopje licht de uitkomsten uit het onderzoek per variabele toe. Vertrouwen Volgens de respondenten uit het onderzoek is een bepaalde mate van vertrouwen van belang. In het versterken van zelfredzaamheid, delen de respondenten aan vertrouwen echter geen specifieke rol toe. Vertrouwen zien de professionals voornamelijk van belang, omdat het een kernwaarde is in de maatschappij en deze zonder vertrouwen niet functioneert (Respondent 1). De respondenten verschillen van mening in hoeverre het versterken van vertrouwen en een goede relatie zelfredzaamheid beïnvloeden. Enkelen vinden de aanwezigheid ervan belangrijk, maar volgens respondenten 1,2 en 5 is dit niet noodzakelijk. Respondent 1 stelt bijvoorbeeld het volgende: “Mensen zijn het meest zelfredzaam als er geen vertrouwen is, dan voelen ze zich echt op zichzelf aangewezen” (Respondent 1). Om zelfredzaamheid te versterken, hoeft men volgens respondent 1 dan ook niet te investeren in vertrouwen en een goede relatie. Respondent 2 beaamt dit: “Ik denk niet dat mensen zelfredzamer worden doordat ze groter vertrouwen hebben in de overheid. Het is misschien andersom, want ze hebben zo’n groot vertrouwen dat ze denken als je 112 belt komt de brandweer, waarom zou ik me daarvoor inzetten” (Respondent 2). Volgens enkele respondenten (1,2, 6,7 en 8) is het gebrek aan vertrouwen van de overheid en professionals in de burger negatief van invloed op het versterken van zelfredzaamheid. Respondent 1 stelt dat men professionals jarenlang heeft opgevoed middels de rampmythe, dat burgers in paniek raken en van kwade wil zijn. Hierdoor is de professional achterdochtig en is er weinig vertrouwen in de burger. In het project (zelf)redzaamheid van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland probeert men dit vertrouwen te versterken en het beeld van de rol van de 51
burger te veranderen door het trainen van professionals. Enkele respondenten (1,2,8) vinden dat overheid en professionals nog veel zaken naar zich toetrekken en de burger niet het idee geven dat deze het kan en dat men het samen doet: “Als er iemand op de grond ligt en troost diegene en op het moment dat de ambulance komt, ze me daar wegschoppen.Daar moet een iets betere omgang plaatsvinden. Niet van we nemen het van u over. Nee we doen het samen” (Respondent 8). Enquête De respondenten van de enquête hebben, net als de geinterviewde respondenten, een verschillende mening over het belang van vertrouwen en een goede relatie tussen de burger en de overheid. Toch blijkt een meerderheid van de respondenten (29 van de 38) vertrouwen en een goede relatie (29 van de 38 respondenten) veel of van onmisbaar belang te vinden voor het versterken van zelfredzaamheid (figuur 6). 35 30
Aantal
25 20
Vertrouwen van burgers in de overheid
15 10
Een goede relatie tussen overheid en de burger
5 0
Waarde Figuur 6: Enquêteresultaten vertrouwen van burgers in de overheid en een goede relatie tussen overheid en de burger
Ondersteunende en terughoudende overheid. Uit de interviews komt niet eenduidig naar voren in hoeverre professionals het van belang vinden burgers te ondersteunen en daarbij terughoudend te zijn. Wel blijkt dat in de onderzochte projecten de overheid, of de projectorganisatie de trekker is. Zij beschikke namelijk over het geld, de capaciteit en de middelen (respondent 2). Vervolgens is het volgens de professional aan de burger om hier wat mee te doen: “Wij leveren tools, maar mensen moeten zelf uitvinden wat ze ermee doen” (Respondent 2). Of de burger hieraan meedoet is in de projecten volledig vrijwillig en men legt de burger niets op. Daarin is de overheid of de projectleiding terughoudend. Volgens de respondenten is het van belang is dat de burger mee kan denken, zelf bepaalde beslissingen kan nemen en een bepaalde mate van vrijheid kent om ook zelf oplossingen te bedenken: “Je zou eens aan mensen moeten vragen, wat hebben jullie nodig. En niet van wat kunnen anderen jou brengen” (Respondent 8), “Faciliteren, maar niet opleggen” (Respondent 6), “Juist zelf laten bedenken” (Respondent 11).
52
Enquête Uit de enquête blijkt dat de meningen over het belang van een ondersteunende, maar juist ook een terughoudende overheid zijn verdeeld. Een meerderheid, bestaande uit 32 van de 38 respondenten, vindt het echter wel veel of van onmisbaar belang. Dit in vergelijking met 6 van de 38 respondenten die het weinig van belang vinden (figuur 7). 35 30
Aantal
25 20
Ondersteunende, maar juist ook terughoudende overheid
15 10 5 0
Waarde Figuur 7: Enquêteresultaten ondersteunende en terughoudende overheid
Gemeenschapsgevoel Uit het onderzoek blijkt niet eenduidig of gemeenschapsgevoel of sociale cohesie van invloed zijn op de zelfredzaamheid van burgers. Er bestaat onder zowel de respondenten van de interviews als onder de respondenten van de enquête grote verdeeldheid omtrent het belang van inspelen op het gemeenschapsgevoel. Dit kan mogelijk komen doordat gesproken is met professionals over hun bevindingen omtrent sociale cohesie en gemeenschapsgevoel onder burgers en niet met de burgers zelf. Omdat het mogelijk is het begrip breed te intepreteren en niet duidelijk is in welke lijn de respondenten van de enquête dit hebben geintepreteerd, is besloten de enqueteresultaten niet te betrekken in deze beschrijving. In project Hartveilig Wonen hebben de respondenten de mening dat in bepaalde mate sprake is van een gemeenschapsgevoel. De vrijwilligers melden zich volgens de professionals mogelijk eerder aan, omdat zij zich verantwoordelijk voelen voor andere burgers. Uit de interviews met deze respondenten blijkt dat in dorpen waar een bepaalde mate van gemeenschapsgevoel heerst, in vergelijking met een grote stad, men gemakkelijk vrijwilligers werft. In de andere twee projecten vinden meerdere respondenten dat het (in de grote stad) vaak ontbreekt aan gemeenschapsgevoel en men daarom een afweging moet maken of je daar wel of geen gebruik van kan maken in het versterken van zelfredzaamheid (Respondent 13): “Je ziet een verschil, als er niet zo’n sterke gemeenschapszin is, is het ook moeilijker om mensen daarop aan te spreken en moet je andere manieren vinden”(Respondent 2). De professionals in de projecten Brandveilig Leven en (zelf) redzaamheid, leggen het inzetten op gemeenschapsgevoel en/of sociale cohesie, vooral uit als het aansluiten bij bestaande initiatieven en structuren, zoals in zorginstellingen, bij buurtbijeenkomsten, contacten met wijkmanagers of prominente mensen in de wijk. Met hen overlegd men wat handig is in de wijk. Op basis daarvan zet men bijvoorbeeld buurtbijeenkomsten op 53
(Respondent 2). Door via deze wegen burgers aan te spreken, blijkt dat burgers met elkaar in gesprek komen (Respondent 9). Aansluiten bij bestaande (lokale) initiatieven en structuren De projecten in het onderzoek sluiten volgens de professionals niet als zodanig aan bij initiatieven van burgers. Wel zoekt men regelmatig aansluiting bij bestaande lokale initiatieven en structuren, zoals projecten en wijkorganisaties. In het project (zelf)redzaamheid in Amsterdam-Amstelland tracht men bijvoorbeeld buurtnetwerken te mobiliseren. Ook tracht men met voorlichting aan te sluiten bij bestaande initiatieven vanuit de buurtnetwerken (Respondent 1 en 2). Een buurtregisseur, een wijkagent of wijkwerkers kennen de mensen in de wijk en weten de doelgroepen en de netwerken te vinden en te mobiliseren. Daar kun je volgens verschillende respondenten (1,2,6,7) bij aanhaken. Hierdoor ga je volgens de professionals slimmer om met de kennis in de wijk en sluit men zo beter aan bij de behoeften van de burger: “Bij de buurtbijeenkomsten had je heel sterk dat mensen komen, omdat welzijnswerkers ze uitnodigen, of die weten precies waar je iets moet doen, omdat daar veel mensen komen” (Respondent 2). Het project Brandveilig Leven vindt aansluiting bij het initiatief van de klussenbus voor senioren. De mensen van dit project komen voor klusjes bij ouderen thuis en zijn opgeleid te letten op brandveiligheid. Ze spreken hier bijvoorbeeld over met de ouderen en hangen rookmelders op. Ook bij het project Hartveilig Wonen maakt men volgens de professionals gebruik van bestaande structuren. Men werft bijvoorbeeld vrijwilligers via EHBOverenigingen, het Rode Kruis of de Hartstichting. Bij deze initiatieven hebben de vrijwilligers vaak al een AEDopleiding, waardoor zij zich eerder aanmelden voor het project. De verantwoordelijkheid voor het vinden van geschikte locaties voor de AED’s, het werven van extra vrijwilligers en het verzorgen van informatie richting buurtbewoners, legt men vanuit het project neer bij de wijkcomités. Door deze comités te mobiliseren, is volgens respondent 10 de drempel voor buurtbewoners lager zich aan te sluiten. “Het wijkcomité is best actief en heeft regelmatig een vergadering. De volgende vergadering komt Hart Veilig Wonen aan bod. Dan proberen we mensen zover te krijgen zich aan te melden en hun huis beschikbaar te stellen. Ook hebben wijkcomités vaak een krantje of een nieuwsbrief, dat is handig om het project kenbaar te maken” (Respondenten 10 en 11). . De meeste respondenten benadrukken dat je bekende mensen of spilfiguren in de wijk zou moeten inzetten om de burgers te activeren: “Als je bijvoorbeeld op posters bekende mensen uit de wijk hebt staan, dan zien mensen niet een persoon, maar hun dominee of een rapper. Dan denken ze die ken ik en zijn mensen eerder geneigd zich aan te sluiten, dan dat je een willekeurig persoon op zo’n poster zet” (Respondent 2). In het project Brandveilig Leven benadrukt men dat je de risicogroepen (waar relatief vaak brand voorkomt) juist bereikt door spilfiguren, zoals een rapper, dominee of een buurtregisseur in te zetten (Respondenten 6,7,9 en13):
54
”In Zuid Oost hebben we bijvoorbeeld een dominee uit een bepaalde kerk en hij zet zich nu in om zijn gemeenschap brandveilig te maken. Hij gebruikt onze folders en hij vertelt in zijn diensten er over” (Respondent 13). Ook het project Hartveilig Wonen maakt gebruik van bekende mensen in de wijk door middel van de wijkcomités. Doordat de burger de mensen uit de wijkcomités kent en andersom, activeert dit burgers zich aan te melden: “Dat is het voordeel van de wijkcomités, de contactpersonen. Ze doen zelf al veel werk voor ons en ze weten precies elke stap die ze kunnen zetten. Als zij gemotiveerd zijn motiveren ze heel snel anderen om het ook te gaan doen” (Respondent 10). Met het aansluiten bij bestaande structuren benoemen verschillende respondenten (1,2,6,7,10,11 en 12) dat het nuttig is andere organisaties, zoals stadsdelen of woningcorporaties te activeren. Als zij zich inzetten voor bijvoorbeeld preventie, het ophangen van rookmelders of bij voorlichtingsbijeenkomsten van bijvoorbeeld een woningcorporatie ook ongevallen, rampen en crises te integreren bereikt men een grote doelgroep: “Het is praktischer, goedkoper en dan landt het beter. Je moet zoiets integreren in de bestaande structuur” (Respondent 2). Kleinschaligheid Verschillende geinterviewde respondenten vertalen kleinschaligheid naar een lokale inzet van het project. Bij de factor ‘aansluiten bij bestaande’ initiatieven bleek dat men in de projecten veelal aansluiting zoekt bij bestaande initiatieven in wijken, zoals buurtnetwerken of dat men bekende (lokale) spilfiguren benadert. Volgens de respondenten beklijven lokaal ingerichtte projecten beter. Kleinschaligheid in de zin van lokaliteit, is voor de respondenten van belang, omdat het goedkoper en praktischer is (Respondent 1). Of men een project kleinschalig of grootschalig opstart is voor veel respondenten afhankelijk van het doel: “Als je een grote mediacampagne over veilig koken voert, heeft dat wel effect, maar via een mediacampagne iemand leren reanimeren is teveel informatie. Dat zal je toch persoonlijk moeten doen, het voordoen etc.” (Respondent 1). Echter, om het uiteindelijk aan te laten sluiten bij de burger, stellen enkele respondenten (1,2,4,8 en 9) dat een grootschalige inzet goed is om aan bijvoorbeeld de hele gemeente te laten zien wat er speelt. Het behoeft uiteindelijk echter vaak een kleinschalige, lokale (en persoonlijke) insteek om mensen daadwerkelijk te bereiken: “Ik denk dat een project niet kleinschalig hoeft te zijn, maar het moet bij mensen wel overkomen dat het kleinschalig en persoonlijk is” (Respondent 2), “Als je een groot project hebt, ga je dat vanzelf wegens de beheersbaarheid opdelen in deelprojecten”(Respondent 6), “Wil je echt met een houding bezig gaan, dan geloof ik wel echt in het wijkniveau. Zo kan je je ook het beste richten op de risicogroepen” (Respondent 13). Een kanttekening aan een kleinschalige, lokale en persoonlijk insteek is dat het veel tijd, geld en energie kost (Respondenten 4,5 en 13). Enquête Uit de enquête blijkt dat de meeste respondenten een kleinschalig project op lokaal niveau (34 van de 38 respondenten) meer van belang zien dan het aansluiten bij bestaande structuren of andere projecten (32 van de 38 55
respondenten) (figuur 8). Desondanks vindt het merendeel van de respondenten ook het vinden van aansluiting belangrijk. De resultaten uit de interviews duiden deze uitkomsten uitgebreider. Hieruit blijkt dat men kleinschaligheid meer ziet als een lokale inzet. De aansluiting bij bestaande initiatieven leggen de professionals uit als het vinden van aansluiting bij bijvoorbeeld bestaande buurtnetwerken of bekende spifiguren in de wijk. 35 30 25
Kleinschaligheid
Aantal
20 15
Aansluiten bij bestaande structuren / andere projecten
10 5 0
Waarde Figuur 8: Enquêteresultaten kleinschaligheid en aansluiten bij bestaande structuren/projecten
Persoonlijke benadering Uit het onderzoek blijkt dat de meeste respondenten een persoonlijke benadering van groot belang vinden voor het versterken van deze zelfredzaamheid: “Ik ben een pleitbezorger van dat contact. Niet vanuit bastions, maar treedt met een gezicht naar buiten, ga in gesprek” (Respondent 5), “Hoe persoonlijker je het kan maken, hoe groter de kans dat je iemand beïnvloedt” (Respondent 8). Het is volgens respondent 5 van belang om te weten welke vragen er onder burgers leven. Door persoonlijk contact en een persoonlijke benadering kan men hierachter komen. Verschillende deelprojecten van het project Brandveilig leven kennen een persoongerichte insteek. Respondenten 4 en 13 denken dat deze persoonlijke wijze beter werkt: “Je kan mensen een rookmelder door de brievenbus gooien, maar dan heb je geen idee of die werkt of mensen dat gaan ophangen. Nu weet je zeker dat die op de juiste plek hangt”,“Ik denk vooral omdat je mensen in de thuissituatie treft, dat mensen meer na gaan denken, omdat je met die mensen persoonlijk de woning doorloopt” (Respondent 4), “Die rookmelder is niet belangrijk, het gaat erom dat je met mensen in gesprek gaat” (Respondent 13). De respondenten plaatsen ook hierbij de kanttekening dat als men elke burger persoonlijk benadert dit veel tijd, geld en energie kost: “De eerste resultaten zijn positief, mensen worden blij als we langskomen, maar het is wel arbeidsintensief. Op termijn moeten we wel gaan kijken wat de kosten en baten zijn, want overal langsgaan is een dure hobby” (Respondent 13).
56
Volgens respondenten 9 en 13 is een persoonlijke benadering nodig om de risicogroepen te bereiken. Op voorlichtingsbijeenkomsten, trainingen en buurtbijeenkomsten komen volgens professionals veelal de al ‘veilige’ mensen. De risicogroepen bereik je niet door een training, een flyer of een voorlichting, aldus respondenten 9 en 13: “Als je de mensen neemt die wat meer aan de onderkant van de samenleving wilt bereiken, die moet je persoonlijk benaderen door met de geluidswagen door de straat en met ze in gesprek te gaan” (Respondent 9). Tevens blijken de persoonlijke contacten bij het project Hartveilig Wonen met de vrijwilligers noodzakelijk om hen te behouden en te informeren over het project. Door een persoonlijke benadering voelen mensen zich volgens de respondenten meer betrokken. Door een stukje persoonlijke aandacht bijvoorbeeld na een reanimatie, blijven vrijwilligers zich inzetten (Respondenten 10,11 en 12). Een enkele professional is echter een andere mening toebedeeld. Zij vinden dat er geen verschil bestaat wanneer men een burger al dan niet persoonlijk benadert in relatie tot het versterken van diens zelfredzaamheid (Respondent 1). Respondent 2 daarentegen vindt dat het belang van een persoonlijke benadering afhankelijk is van de doelgroep. Welke benadering je kiest is afhankelijk van je mogelijkheden, je doel en hetgeen je wilt bereiken (respondenten 2,8,6 en 7). Je kunt bijvoorbeeld een project richten op iedereen uit een doelgroep, maar wel door middel van een persoonlijke benadering in bijvoorbeeld de communicatie, waarbij mensen zich persoonlijk aangesproken voelen: “Op een persoonlijke wijze de massa aanspreken” (Respondent 2), “Je kunt natuurlijk wel wat bereiken bij 20.000 man, maar niet wat je in een persoonlijk contact kunt bereiken” (Respondent 8) Respondent 8 is van mening dat het afhankelijk van wat je doel is of een persoonlijke benadering noodzakelijk is: “Met bijvoorbeeld een voorlichtingsbijeenkomst in de wijk, kun je awareness creëren. Echter alleen voorlichting op de lange termijn houdt dat niet. Je moet trainen, situaties simuleren en in contact staan met bijvoorbeeld de brandweer. Als je mensen wilt boeien, moet je persoonlijk worden” (Respondent 8). Enquête De grafiek in figuur 9 laat zien dat er uit de enquête geen grote verschillen blijken ten opzichte van de meningen van de geïnterviewde respondenten. Een enkeling (6 van de 38 respondenten) vindt een individuele en persoonlijke benadering niet of weinig van belang. Dit in tegenstelling tot het merendeel van de respondenten (32 van de 38 ) welke het juist als veel of van onmisbaar belang zien. 35 30 Aantal
25 20 Individuele- en persoonlijke benadering van burgers
15 10 5 0
Figuur 9: Enquêteresultaten individuele en persoonlijke benadering van burgers
Waarde
57
Transparante overheid Het onderwerp transparantie bracht enige verwarring tijdens de interviews. Transparantie en volledige en heldere informatie en communicatie verschillen van elkaar. Hoogstwaarschijnlijk is dit ook van invloed geweest op de uitkomsten in de enquête. Daarom wordt deze hier niet nader toegelicht en gaat dit onderzoek uit van de uitleg in de interviews. Uit het onderzoek blijkt dat de respondenten transparantie in de zin van openheid, duidelijke en heldere communicatie naar de burger noodzakelijk vinden. Uitleg over nut en noodzaak en vooral ook wat er speelt op fysiek veiligheidsvlak: “Je moet bijvoorbeeld reageren over wat er in het nieuws speelt, zoals met Moerdijk. En open zijn hoe dat in jouw gemeente is geregeld en wat je eraan doet” (Respondent ), “Wij hebben dat gedaan op de website door daar ook de risico’s weer te geven” (Respondent 2). Transparantie is volgens respondent 1 een eis in de Algemene Wet Bestuursrecht: “In de gelegenheid stellen is noodzakelijk. Door openheid, duidelijke en heldere communicatie draag je daaraan bij. De abracadabrataal rondom fysieke veiligheid is bijvoorbeeld absoluut ontoelaatbaar” (Respondent 1),”We hebben het op de website simpel en in begrijpelijk taal inzichtelijk gemaakt en op een goede manier geduid, zodat mensen het ook begrijpen” (Respondent 2). Echter de vraag blijft onbeantwoord in hoeverre transparantie een directe relatie kent met het versterken van zelfredzaamheid. Duidelijkheid, openheid en helderheid achten alle respondenten noodzakelijk: “Noem het bij man en paard, zeg waar het over gaat mensen zijn niet achterlijk. Openheid is van belang, je moet genadeloos eerlijk zijn” (Respondent 5), “ Als je het allemaal voor je houdt en dingen niet vertelt, dan bereik je juist het tegenovergestelde” (Respondent 13). Aanwezigheid, beschikbaarheid, bereikbaarheid In alle onderzochte projecten besteedt men volgens de professionals aandacht aan de aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid voor de burger. Dit zodat de burger weet waar zij terechtkan, maar ook om te laten zien wat organisatie naar buiten uitstraalt en naamsbekendheid wil krijgen, zodat meer mensen zich bewustworden wat de organisatie doet (Respondenten 2,4,5,8,11 en 13). De respondenten geven nadrukkelijk weer dat deze factor nodig is als je mensen actief en betrokken wilt krijgen en houden: “Het is ook een beetje het principe van wederkerigheid, als zij er niet voor mij zijn, waarom zou ik er dan voor de hulpdiensten zijn als zij mij nodig hebben”(Respondent 8). Respondent 5 is bijvoorbeeld van mening dat brandweerposten in de wijk ervoor kunnen zorgen dat de brandweer makkelijk bereikbaar is. Respondenten 4 en 13 sluiten zich hierbij aan en stellen dat een grotere openheid van de brandweer een bijdrage kan leveren aan het versterken van zelfredzaamheid van burgers: “De kazernes die in de wijken staan, zouden een rol in de gemeenschap moeten hebben. Het zou mooi zijn als het veel opener zou zijn en mensen het leuk vinden om daar te komen” (Respondent 13). Respondent 4 stelt echter ook, dat zij loketten hebben geopend waar burgers met vragen terecht kunnen, maar dat burgers hier sporadisch gebruik van maken. Respondent 5 denkt dat dit misschien komt doordat burgers brandweerkazernes vaak zien als gesloten bastions. Ook door aanwezigheid bij lokale activiteiten, laat men volgens professionals zien wat de organisatie doet en kan men in gesprek komen met de burger: 58
“Die rode auto snappen mensen wel, maar ook in de koude fase kun je met mensen over brandveiligheid in gesprek gaan. Daar valt heel veel winst te behalen” (Respondent 5), “Voorafgaand aan evenementen lopen we met de brandweer vaak even een rondje en dan komen er altijd mensen met vragen op ons af” (Respondent 9). Het project Hartveilig Wonen probeert via verschillende wijzen, zoals internet, social media en nieuwsbrieven haar aanwezigheid en beschikbaarheid kenbaar te maken. Ook is er op de site een forum waar mensen hun verhaal kwijt kunnen. De respondenten (10,11 en 12) geven expliciet aan dat de aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid voor de vrijwilligers cruciaal is om hen te behouden. De respondenten (10,11 en 12) vinden het bijvoorbeeld belangrijk om na een reanimatie de vrijwilligers na te bellen: “Ik denk juist dat die nazorg en informatie heel belangrijk is. Je merkt dat als je een telefoontje pleegt mensen behoefte hebben om even te praten. Ik denk als je dat niet doet mensen af zouden haken” (Respondent 11). Ook probeert men de vrijwilligers via nieuwsbrieven op de hoogte te houden van het project. Daarnaast wil men een dag organiseren om de vrijwilligers avan het project met elkaar in contact te brengen: “Ik denk dat het belangrijk is om ze te stimuleren dat weten dat ze niet alleen staan, op de hoogte gehouden worden, en laten weten waar ze terecht kunnen als er iets is. Als wij geen contact zoeken, dat ze altijd contact met ons op kunnen nemen.Als er behoefte is, dat mensen kunnen bellen als er vragen zijn” (Respondent 11). Accuraat en alert reageren op burgers Uit het onderzoek blijkt, in het verlengde van de aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid, dat professionals het reageren op burgers een belangrijke factor vinden als je mensen actief en betrokken wilt krijgen en houden: “Op de website hadden we een kopje met wat zijn de meest gestelde vragen en daaronder dat je bij meer vragen contact op kan nemen en dat wij dan snel contact opnemen. Ik heb zelf veel tijd besteed aan het beantwoorden van vragen” (Respondent 2). In alle projecten besteedt men aandacht aan het beantwoorden van vragen van burgers: “Als ze vragen hebben reageer ik daar vrij snel op en als ik niet gelijk antwoord kan geven, dan mail ik even dat ik het heb gelezen en ik er op terug kom. Dat mensen weten dat er toch aandacht aan wordt besteed, dat is heel belangrijk. Ze moeten weten dat er naar ze geluisterd wordt. Want uiteindelijk moeten wij het daar weer van hebben” (Respondent 10). Enquête Uit de enquête blijkt een verdeeldheid in meningen van de respondenten over het belang van de factoren aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid en het accuraat en alert reageren op burgers. Uit de grafiek in figuur 10 valt af te lezen dat de meeste respondenten beiden factoren veel van belang zien. In geringe mate lijkt dat de respondenten (33 van de 38) het accuraat en alert reageren op burgers meer van belang zien in verhouding met de aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid (29 van de 38 respondenten). Deze tweedeling blijkt echter niet uit de interviews.
59
35 30 Aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid
25
Aantal
20 15
Accuraat en alert reageren op burgers
10 5 0
Waarde Figuur 10: Enquêteresultaten aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid en accuraat en alert reageren op burgers
4.5 Rol van de professional Deze paragraaf gaat in op de rol die de professional inneemt of in zou moeten nemen bij het versterken van zelfredzaamheid. Omdat respondenten allereerst de open vraag is gesteld wat zij van belang achten voor de professional in het versterken van zelfredzaam, begint deze paragraaf met onderwerpen die niet afzonderlijk als factor zijn benoemd. Deze vraag bracht verschillende antwoorden naar voren. Zo is het voor de professional welke kennis of informatie moet overbrengen of vaardigheden aan moet leren, volgens professionals van belang dat deze over bepaalde didactische en communicatieve vaardigheden beschikt: “Het zijn de gebruikelijke eisen die je aan een leraar stelt”(Respondent 1),“ Ze moeten wel voorlichting kunnen geven, overtuigingskracht hebben en een verhaal kunnen vertellen”(Respondent 13). Ook is het volgens respondenten 4, 6, 7 en 13 belangrijk dat de professional sociaal vaardig is en het leuk vindt om de burger te helpen: “Sociaal vaardig moet je zijn, snel kunnen schakelen, flexibel zijn, creatief en praktisch met een gezond verstand en niet te ingewikkeld doen” (Respondent 6). Wanneer een professional wil bijdragen aan de zelfredzaamheid, moeten deze volgens de respondenten (2,6 en 7) aansluiting vinden bij de belevingswereld van de burger. In contact met de burger moet de professional volgens respondent 2 niet te diep op de materie in gaan, maar aftasten waar de behoefte van de burger ligt en de inschatting maken wat minimaal noodzakelijk is om te weten. Respondent 2 stelt het volgende: “Je moet iemand hebben die er verstand van heeft en het goed uit kan dragen en iemand die kan schakelen tussen de belevingswereld en de beschikbare tijd en informatie” (Respondent 2). Om het contact met de burger te vergemakkelijken is het volgens professionals noodzakelijk om informatie van de brandweer meer toegankelijk te maken. Respondent 5 is van mening dat de brandweerkazernes nu nog gesloten bastions zijn. Brandweerkazernes zou men meer moeten gebruiken om de burger kennis te laten maken met de brandweer. De brandweerman zou daarmee de (lokale) samenleving kunnen ondersteunen, aldus respondent 5.
60
Het gebruik van het uniform door professionals bij bijvoorbeeld de bewustwording van burgers, is door meerdere respondenten aangestipt. De professionals omschrijven dit als een effectief middel om burgers te bereiken: “Als ik het vertel of een oude besnorde brandweerman in een uniform, dan wordt er naar die man in dat uniform sneller geluisterd. Mensen zien dat uniform en denken dat is een professional. Die heeft verstand van brand. Als ik naar hem luister komt het goed” (Respondent 2),“Het is wel zo dat ze informatie sneller aannemen van een brandweerman” (Respondent 3). “Het moeten betrouwbare personen zijn, gezag uitstralen, een helder en duidelijk verhaal hebben. Je moet laten zien in je overtuigingskracht dat je ergens voor staat, als je dat open en eerlijk kan overbrengen… En soms is het dan handig als je een uniform aan hebt, dat werkt wel” (Respondent 9). Een knelpunt aangedragen door respondent 1 is da het versterken van zelfredzaamheid van de burger niet in het werk van de professional is opgenomen: “Voor professionals is het leren benutten van zelfredzaamheid heel moeilijk. Daar stuit je op onbegrip en weerstand, omdat ze het liever niet willen, of het eng vinden. Maar er zijn ook anderen die het wel zien zitten en enthousiast zijn. Dit heeft te maken met dat professionals gewend zijn met professionals samen te werken” (Respondent 1). Ook respondent 8 ziet dat dit zich uit een bepaalde afstand tussen de civiele hulpdiensten en de burger. Deze afstand creëert de professional, volgens respondent 8, zelf door tijdens calamiteiten alle verantwoordelijkheid naar zich toe te trekken en de burger niet te betrekken: “Als jij ze altijd van jouw werkterrein vandaan houdt, dan gaan ze ook niet de vraag stellen van wat zou ik kunnen doen. En dat werkt dan ook door in het voorbereiden en voorkomen”, “Als er iemand op de grond ligt en ik ben bezig iemand te troosten, dan op het moment dat de ambulance komt, schoppen ze me daar weg.Daar moet een iets betere omgang plaatsvinden. Niet van we nemen het van u over. Nee we doen het samen” (Respondent 8). De professional zou het volgens respondenten 1 en 8 in haar werkzaamheden op moeten nemen. Daarbij stellen verschillende respondent (1,2,5,8 en 12) dat de professional de burger moet waarderen om wat deze kan en doet en serieus moet nemen, willen zij uiteindelijk zelfredzaamheid versterken: “Waardeer die burger eens in wat die wel doet. Kijk naar de mogelijkheden en niet wat de beperkingen zijn door burgers te betrekken” (Respondent 8), “Dus niet als die ambulanceverpleegkundige binnenkomt zeggen van wat doen we hier, wegwezen het is onze patiënt, bedankt. Daarin heeft de professional een hele belangrijke rol. Een stukje waardering geven naar die burger toe” (Respondent 12). Ondersteuning en betrokkenheid Alle respondenten zijn van mening dat een bepaalde mate van steun en betrokkenheid van de professional van belang is in het versterken van zelfredzaamheid. Tijdens de interviews is echter gebleken, doordat ondersteuning en betrokkenheid niet nader zijn gedefinieerd, het lastig te bepalen is wat elke afzonderlijke respondent hieronder verstaat. Daarbij komt dat de professionals ondersteuning en betrokkenheid als een bepaalde ‘vanzelfsprekendheid’ zien. Zoals hiervoor is beschreven, vinden enkele respondenten het bijvoorbeeld noodzakelijk dat de professional 61
zelfredzaamheid meer integreert in haar werkzaamheden, zodat zij de burger meer ondersteuning kan bieden. Een bepaalde terughoudendheid in het ondersteunen van de burger is volgens de respondenten ook van belang, omdat de professional niet ‘opleggend’ op moet treden. Betrokkenheid bij de burger, laten enkele respondenten (4,5,8 en 13) zien vanuit het perspectief dat de professional met de burger in gesprek zou moeten gaan. Ook het openstellen van brandweerkazernes voor de burger zien de respondenten als een mogelijkheid. Ook menen respondenten 8, 10, 11 en 12 dat betrokkenheid van de individuele professional bij de burger en bijvoorbeeld de vrijwilliger noodzakelijk is wil je ze actief en betrokken houden. Goede relatie door persoonlijke benadering Uit het onderzoek blijkt dat de meeste respondenten een persoonlijk benadering van groot belang vinden in het versterken van zelfredzaamheid. Een persoonlijke benadering van de burger door de professional zien de professionals in het verlengde daarvan, als noodzakelijk: “Een persoonlijke benadering is van belang, je werkt met mensen en dan moet je in gesprek gaan, weten wat iemand wilt”(Respondent 7). Volgens respondent 2 hoeft men ook niet té persoonlijk te worden, omdat dit veel tijd kost. Echter als men voorlichting geeft is het volgens respondent 2 belangrijk dat men mensen persoonlijk benadert. Een goede relatie leggen de respondenten niet nader uit. Wel draagt een persoonlijke benadering volgens de professionals bij aan een goede relatie. Persoonlijke gekendheid Het onderzoek toont niet aan dat persoonlijke gekendheid van de professional noodzakelijk is in het versterken van zelfredzaamheid. Een enkele respondent stelt wel dat als een burger iemand kent, zij mogelijk iets sneller aannemen van deze persoon (respondent 2). Dit leggen de overige respondenten uit als het belang van de inzet van een ‘bekend persoon’, zoals een imam, een bekende rapper of een buurtwerker. Wanneer deze bekende personen zich inzetten, draagt dit volgens de respondenten bij aan de inzet van de burger. Daarop aansluitend kent deze persoon, volgens de professionals, de wijk en weet deze wat er leeft, waardoor men kan inspelen op de (lokale) situatie: “Via de buurtnetwerken en spilfiguren hebben we de informatieavonden aangekondigd. Dit werkte aanzienlijk beter. Omdat zij een bepaalde functie en een bepaalde rol hebben, mensen kennen, dan is het effect veel groter” (Respondent 13). Ook het kenbaar maken dat iemand van de brandweer is door het uniform, is zoals eerder belicht, volgens de professionals mogelijk van invloed op het versterken van zelfredzaamheid, omdat burgers deze persoon als betrouwbaar zien en zij eerder iets van deze professional aannemen. Het gaat dan niet om het persoonlijk kennen, als wel om het weten dat iemand van de brandweer is: “Ik denk wel dat het versterkt, dat als je iemand bij jou in de woning hebt gehad en de volgende keer zie je ze misschien met boodschappen doen, dan stap je eerder op ze af met een vraag” (Respondent 4), “Met uniform praat het altijd makkelijker” (Respondent 9).
62
Enquête In de enquête komt duidelijk naar voren dat de respondenten het belang zien van een persoonlijke benadering. Het merendeel, 34 van de 38 respondenten, ziet het als veel of van onmisbaar belang (figuur 11). Dit in tegenstelling tot de persoonlijke gekendheid van de professional. In verhouding zien meer respondenten de factor persoonlijke gekendheid als weinig van belang (13 van de 38 respondenten). Maar 24 van de 38 respondenten zien deze factor als veel of van onmisbaar belang. 35 30 25 Persoonlijke benadering van de burger door de professional
Aantal
20 15 10
Persoonlijke gekendheid van de professional
5 0
Waarde Figuur 11: Enquêteresultaten persoonlijke benadering van de burger door de professionals en persoonlijke gekendheid van de professional
Vertrouwen Het onderzoek laat niet zien dat specifiek vertrouwen van de burger in de overheid van belang is voor het versterken van zelfredzaamheid. Burgers hebben volgens de respondenten bijvoorbeeld: ‘toch al geen vertrouwen in de overheid’ (respondent 8). Ook hebben burgers volgens de respondenten weinig vertrouwen nodig om zelf actief te zijn. Vertrouwen in de professional daarentegen vinden de respondenten wel een belangrijke factor: “Vertrouwen en aan je afspraken houden zijn nodig omdat je anders niet serieus genomen wordt en mensen geen dingen van je aannemen” (Respondent 9). De meeste respondenten zijn van mening dat het vertrouwen van de burger in de professional al heel goed is en een gebrek aan vertrouwen geen probleem. Vooral bij de brandweer benadrukken de respondenten dat het vertrouwen in deze dienst zeer hoog is: “Iedereen vindt de brandweer toch geweldig. Die is er puur om je te helpen” (Respondent 1), “De brandweer heeft een paar streepjes voor. Ze hebben een goed imago” (Respondent 5). Het vertrouwen van de professional in de burger is volgens verschillende respondenten (1,2,6,7 en 8) mogelijk wel negatief van invloed op het versterken van zelfredzaamheid: “Het is de vraag of de houding van bepaalde professionals jegens burgers toelaatbaar is en of dat niet sterkt is verouderd” (Respondent 1). Meerdere respondenten merken dan ook op dat men de omgang met de burger meer zou moeten integreren in de werkprocessen van de professional. Hierdoor zou men in de repressiefase, tijdens een noodsituatie, maar ook ter voorkoming van en de voorbereiding op, beter samen kunnen werken: 63
“Dat lijkt me een basis. Dat professionals de burger het idee geeft dat ze het samen doen” (Respondent 8). Enquête Uit de enquête blijkt dat het overgrote deel van de respondenten (35 van de 38) het veel of van onmisbaar belang vindt dat er vertrouwen is van de burger in de professional om zelfredzaamheid te versterken. Figuur 12 laat het verschil zien tussen het vertrouwen van de burger in de overheid en het vertrouwen van de burger in de professional. Hieruit valt op te maken dat de meeste respondenten van vertrouwen in de professional meer van belang zien dan het vertrouwen algemeen in de overheid (29 van de 38 respondenten zien dit van belang). 35 30
Aantal
25 Vertrouwen van burgers in de overheid
20 15 10
Vertrouwen van de burger in de professional
5 0
Waarde Figuur 12: Enquêteresultaten vertrouwen van burgers in de overheid en vertrouwen van de burger in de professional
Duidelijke communicatie en kennis en vakmanschap Het hebben van communicatieve vaardigheden is volgens de respondenten (1,5,11,12 en 13) belangrijk wil een professional goed contact hebben met de burger en hetgeen wat belangrijk is voor de burger om te weten over te brengen: “Communicatievaardigheden is bijna één” (Respondent 1), “Je hebt wel brandweermensen nodig die communicatie vaardig zijn, dingen begrijpen en goed kunnen luisteren” (Respondent 5). Goed communiceren en beschikken over communicatieve vaardigheden is in het dagelijks leven voor eenieder van belang. Voor de professional die het contact met de burger onderhoud geldt dit volgens de respondenten des te meer. Dit omdat deze de burger iets moet leren, iets moet vertellen en moet overtuigen. Echter, of het een zodanige relatie heeft met het versterken van zelfredzaamheid van de burger in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises blijft onduidelijk. Het draagt bij, maar als het achterwege blijft, betekent dit volgens de respondenten niet dat dit zelfredzaamheid niet versterkt. Ditzelfde geldt voor het hebben van kennis en vakmanschap. De respondenten (3,4,9,11,12 en 13) stellen dat als een professional laat zien dat deze beschikt over kennis en vakmanschap, een burger informatie mogelijk sneller aanneemt: “Iemand die overkomt met kennis van zaken, daar neem je eerder wat van aan. Dus vakmanschap is daarin een pre” (Respondent 3), “Mensen van de uitrukdienst komen beter binnen bij mensen, of hebben meer effect 64
dan mensen zoals ik. Zij stralen namelijk uit dat ze kennis van zaken hebben en hebben overwicht. Zonder enige terughoudendheid nemen mensen dan dingen aan.” (Respondent 13). Echter, of het zodanig gerelateerd kan worden aan het versterken van zelfredzaamheid is volgens de professionals niet duidelijk. Het draagt in bepaalde mate bij, want burgers nemen informatie eerder aan of hebben meer vertrouwen in de professional. Echter, als het achterwege blijft, is onbekend of dit negatief van invloed is op zelfredzaamheid. Enquête In de enquête is alleen gevraagd in hoeverre de respondent kennis en vakmanschap van de professional van belang vindt voor het versterken van zelfredzaamheid. Duidelijke communicatie is niet in de enquête betrokken. Uit de enquête blijkt dat 37 van de 38 respondenten kennis en vakmanschap veel of van onmisbaar belang vinden. Slechts 1 respondent van de in totaal 38 respondenten vindt het weinig van belang (figuur 13). 35 30 25
Aantal
20 Kennis en vakmanschap van de professional
15 10 5 0
Waarde Figuur 13: Enquêteresultaten kennis en vakmanschap van de professional
Persoonlijke inzet en uitstraling en beschikbaarheid en bereikbaarheid Uit het onderzoek blijkt dat de respondenten persoonlijke inzet en uitstraling van de professional zien als een ‘plusje’, maar niet als harde voorwaarde in het versterken van zelfredzaamheid: “Je bent het visitekaartje van de organisatie, dan moet je wel kijken hoe iemand is en hoe die zich inzet” (Respondent 5). De respondenten geven niet expliciet invulling aan de persoonlijke inzet of uitstraling van de professional. Enthousiasme, motivatie, verantwoordelijkheidsgevoel en doorzettingsvermogen zijn volgens de respondenten onderdeel van een ‘goede inzet’ van een professional: “Enthousiasme en verantwoordelijkheidgevoel zijn belangrijk, maar ook je presentatie, inlevingsvermogen en proactief zijn” (Respondent 13). Deze ‘goede inzet’ omschrijft respondent 2 als volgt:
65
“Het is belangrijk dat diegene een positieve houding aanneemt om mensen te helpen. Ze moeten in gesprek gaan en dat is een bepaalde instelling tegenover de burger, ze moeten de instelling hebben mensen te willen helpen” (Respondent 2). Beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid is bij de ondersteunende factoren eerder beschreven. De professional welke beschikbaar en bereikbaar is, geeft aan de rol van de overheid de praktische uitvoering. In deze lijn vinden de respondenten het noodzakelijk dat een professional beschikbaar en bereikbaar is voor bijvoorbeeld vragen. Ook vinden zij het van belang dat burgers bij de brandweerposten in de wijk terechtkunnen (respondent 5). Deze bereikbaarheid en beschikbaarheid van de brandweerkazernes kan men volgens verschillende respondenten verbeteren, zodat de burger hier sneller voor informatie terecht kan. Dit is volgens respondent 5 mogelijk van invloed op zelfredzaamheid van burgers. Respondent 8 is van mening dat beschikbaarheid en bereikbaarheid van de professional ervoor zorgt dat de burger zich meer wil inzetten zelfredzaam te handelen. Volgens respondent 8 gaat het om het principe van wederkerigheid, dat als de professional zich inzet voor de burger, de burger zelf ook iets wil doen. Enquête Figuur 14 laat zien dat door het merendeel van de respondenten zowel de persoonlijk inzet en uitstraling van de professional (36 van de 38 respondenten), als zijn beschikbaarheid en bereikbaarheid (33 van de 38 respondenten) van veel of van onmisbaar belang ziet. Bij het vergelijken van deze twee factoren, laat de grafiek zien dat een geringe meerderheid van de respondenten een persoonlijke inzet en uitstraling meer van belang ziet. 35 30
Aantal
25 Beschikbaarheid en bereikbaarheid van de professional
20 15 10
Persoonlijke inzet en uitstraling
5 0
Waarde Figuur 14: Enquêteresultaten beschikbaarheid en bereikbaarheid van de professional en persoonlijk inzet en uitstraling
4.6 Totaaloverzicht variabelen die van invloed zijn op zelfredzaamheid Op basis van de resultaten uit de interviews en de enquêtes lijken diverse variabelen van invloed op het versterken van zelfredzaamheid van burgers (Tabel 5). In het volgende hoofdstuk (5) worden deze factoren nader geanalyseerd.
66
Risicobewustzijn en risicoperceptie: -
Kennis van risico’s en de gevolgen
-
Zorg voor begrijpelijke en toegankelijke informatie voor de burger
-
Aansluiten bij de behoefte en belevingswereld van de burger
-
Begin al met het versterken van risicobewustzijn en risicoperceptie bij kinderen/jongeren
Handelingsperspectieven: -
Kennis van maatregelen/handelingsperspectieven
-
Vermogen en overtuiging om te handelen
-
Beschikken over middelen en vaardigheden
-
Selecteren van een doelgroep
-
Aansluiten bij de behoefte en belevingswereld van de burger
-
Begin al met het versterken van (kennis van) handelingsperspectieven bij kinderen/jongeren
Verantwoordelijkheid: -
Verantwoordelijke burgers
-
Inzicht in mogelijkheden en grenzen overheidshandelen
-
Reële verwachting van de overheid
-
Spreek burgers aan op de eigen verantwoordelijkheid middels een positieve benadering
-
Laat de burger vrij haar verantwoordelijkheid te nemen. Trek dit niet als overheid naar je toe
-
Begin al met het versterken verantwoordelijkheden bij kinderen/jongeren
Ondersteunende factoren: -
Vertrouwen (van de burger in de overheid én van de overheid in de burger)
-
Ondersteunende, maar terughoudende overheid (faciliteer de burger en laat haar zelf beslissingen nemen, oplossingen bedenken en bepalen of deze participeert)
-
Aansluiten bij bestaande (lokale) initiatieven en structuren
-
Kleinschaligheid middels een lokale inzet
-
Persoonlijke benadering
-
Gemeenschapsgevoel
-
Duidelijk, helder en begrijpelijk communiceren en informeren
-
Aanwezigheid (fysiek), beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid
-
Accuraat en alert reageren op burgers
-
Betrek bekende mensen of spilfiguren uit de wijk om mensen te bereiken
Rol van de professional: -
Ondersteunende, maar terughoudende professional
-
Betrokkenheid
-
Persoonlijke benadering
-
Vertrouwen (van de burger in de professional én van de professional in de burger)
-
Duidelijke communicatie
-
Kennis en vakmanschap
-
Goede inzet en uitstraling
-
Beschikbaar en bereikbaar
-
Didactische, communicatieve en sociale vaardigheden van de professional
-
Aansluiten bij de behoefte en belevingswereld van de burger
-
Gebruik van uniform van de professional
-
Opnemen van het versterken van zelfredzaamheid in het werk van de professional
Tabel 5: Variabelen van invloed op zelfredzaamheid
67
5. Analyse 5.1 Risicobewustzijn en risicoperceptie nader beschouwd Op basis van de resultaten uit de interviews en de enquêtes blijkt dat één factor van risicobewustzijn en risicoperceptie, volgens professionals van invloed is op zelfredzaamheid van burgers. Eén factor wordt niet volledig bevestigd en professionals hebben diverse aanvullingen gedaan in factoren welke van belang zijn in het versterken van zelfredzaamheid van burgers. Tabel 6 geeft weer welke variabelen van risicobewustzijn en risicoperceptie op basis van empirie wel en niet overeenkomen met de theorie en wat de mogelijke aanvullingen zijn. Overeenkomsten tussen de theorie en empirie: -
Beïnvloeden risicobewustzijn en risicoperceptie door kennis van risico’s en de gevolgen
Verschillen tussen de theorie en empirie: -
(Inspelen op) Angst/emotie van burgers t.a.v. een ramp
Aanvullingen op basis van de empirie: -
Zorg voor begrijpelijke en toegankelijke informatie voor de burger
-
Aansluiten bij de behoefte en belevingswereld van de burger
-
Begin al met het versterken van risicobewustzijn en risicoperceptie bij kinderen/jongeren
-
Wees realistisch over risico’s en de mogelijke gevolgen
Tabel 6: Verschillen, overeenkomsten en aanvullingen theorie en empirie risicobewustzijn en risicoperceptie
De verwachting op basis van de theorie was dat door het vergroten van kennis van de risico’s en de gevolgen en in te spelen op angst of emotie van burgers ten aanzien van een ramp, burgers meer bewust worden en hierdoor eerder zelfredzaam gaan handelen (Latané en Darley, 1968; Paton, 2003; Van ’t Padje en Groenendaal, 2008; Terpstra, 2009; Newton, 2010; Kolen, 2010; Groenewegen-ter Morsche en Oberijé, 2010). Uit het onderzoek blijkt dat beïnvloeden van risicobewustzijn en de risicoperceptie van burgers door te richten op kennis van risico’s en de gevolgen volgens professionals een basisvoorwaarde is om zelfredzaamheid te versterken. De uitkomst van de enquête waarin de meeste respondenten dit van belang achten bevestigd dit. In alle onderzochte projecten richt men zich, al dan niet op een verschillende wijze, op het vergroten van kennis. Dit bevestigt de theorie van onder andere Latané en Darley, 1968; Paton, 2003; Van ’t Padje en Groenendaal, 2008; Newton, 2010; Kolen, 2010; Groenewegen-ter Morsche en Oberijé, 2010, dat het vergroten van kennis nodig is om burgers meer bewust te krijgen en zij hierdoor mogelijk eerder zelfredzaam handelen Burgers kunnen zich volgens Paton (2003) namelijk pas voorbereiden als zij op de hoogte zijn van risico’s. Ook Newton (2010) stelt dat kennis noodzakelijk is voordat burgers opmerken dat een incident gaande is en dit als onveilig intepreteren. Informatievoorziening en communicatie over risico’s is ook volgens Van ’t Padje en Groenendaal (2008) noodzakelijk. Deze informatievoorziening uit zich in alle projecten in bijvoorbeeld het geven van voorlichting, cursussen en het verspreiden van informatiefolders. Uit de empirie blijkt dat professionals het belangrijk vinden dat burgers de gelegenheid krijgen om kennis te vergaren, door te zorgen dat kennis toegankelijk en begrijpelijk is en aansluit bij de behoefte en belevingswereld van 68
de burger. Helsloot (2007) stelt dat een burger zich pas voorbereidt op een in zijn of haar perceptie daadwerkelijk dreigend risico. Door aan te sluiten bij de behoefte en de belevingswereld en realistisch te zijn over risico’s en de gevolgen, tracht men dit volgens professionals in de praktijk te beïnvloeden. In het onderzoek benadrukken verschillende professionals dat als men zelfredzaamheid wil versterken, het van belang is dat men kennis juist bij kinderen en jongeren tracht te vergroten Volgens de professionals zou een praktische uitvoering van het versterken van kennis van burgers op een effectieve wijze gaan in educatie voor jongeren. Deze wijze van versterken van zelfredzaamheid is volgens hen effectief, omdat kinderen van jongs af aan leren wat risico’s en gevolgen zijn, hoe zij zich voorbereiden, ongevallen, rampen en crises voorkomen en hoe ze moeten handelen in een noodsituatie. Dit zorgt er volgens professionals voor dat het een gewoonte wordt integreert in de maatschappij. Mede door jongeren vroegtijdig te betrekken, verwachten de professionals doordat jongeren de kennis mee naar huis nemen, dat zij ook de oudere generatie beïnvloeden. Inspelen op angst stimuleert volgens Paton (2003) en Terpstra (2009) burgers om maatregelen te nemen, maar het kan er ook voor kan zorgen dat burgers zich afsluiten van informatie over mogelijke gevaren. De verwachting op basis van deze theorie was, door in te spelen op angst of emotie, burgers meer bewust worden en hierdoor eerder zelfredzaam gaan handelen. Uit het onderzoek blijkt echter dat professionals inspelen op angst of emotie, niet zodanig van belang vinden voor het versterken van zelfredzaamheid. De professionals zijn van mening dat realistisch zijn over risico’s en de mogelijke gevolgen en het aansluiten bij de belevingswereld van de burger, het creëren van bewustwording en het versterken van zelfredzaamheid beïnvloeden. 5.2 Handelingsperspectieven nader beschouwd Op basis van de resultaten uit de interviews en de enquêtes blijkt dat alle de drie factoren van handelingsperspectieven uit de theorie, volgens professionals ook in de empirie van invloed zijn op zelfredzaamheid van burgers. Daarnaast geven professionals enkele aanvullingen op basis van hun ervaringen welke factoren zij van belang vinden in het versterken van zelfredzaamheid van burgers. Tabel 7 geeft weer welke variabelen van handelingsperspectieven op basis van empirie wel en niet overeenkomen met de theorie en wat mogelijke aanvullingen zijn. Overeenkomsten tussen de theorie en empirie: -
Kennis van maatregelen/handelingsperspectieven
-
Vermogen en overtuiging om te handelen
-
Beschikken over middelen en vaardigheden
Verschillen tussen de theorie en empirie: Geen verschillen geconstateerd Aanvullingen op basis van de empirie: -
Selecteren van een doelgroep
-
Aansluiten bij de behoefte en belevingswereld van de burger
-
Begin al met het versterken van (kennis van) handelingsperspectieven bij kinderen/jongeren
Tabel 7: Verschillen, overeenkomsten en aanvullingen theorie en empirie handelingsperspectief
69
De verwachting op basis van de theorie was dat het vergroten van kennis van handelingsperspectieven, het vermogen en de overtuiging van burgers om te handelen en door te zorgen dat burgers beschikken over middelen en vaardigheden aanleren, zelfredzaamheid van burgers versterkt (Paton, 2003; Van ’t Padje en Groenendaal, 2008; Groenewegen-ter Morsche en Oberijé, 2010 en Newton, 2010). De empirische resultaten uit het onderzoek bevestigen deze verwachting. Uit het praktijkonderzoek blijkt namelijk dat alle onderzochte projecten hier aandacht aan besteden, middels cursussen, woningbezoeken en informatiebijeenkomsten. Hierbij laat men burgers zien en ervaren wat zij zelf kunnen doen om ongevallen, rampen en crises te voorkomen en zich hierop voor te bereiden. Alleen het versterken van risicobewustzijn en risicoperceptie is volgens professionals niet voldoende om burgers te versterken in zelfredzaam handelen. Kennis over maatregelen/handelingsperspectieven, dus weten welke maatregelen men kan nemen en hoe deze in te zetten, is volgens professionals minstens zo belangrijk. Uit het empirische onderzoek blijkt dat burgers moeten weten hoe ze kunnen handelen, voordat ze zichzelf inzetten in het voorkomen van en voorbereiden op. Dit sluit aan bij de theorie, welke stelt dat het voor burgers noodzakelijk is om te weten welke maatregelen problemen op lossen (Paton, 2003; Van ’t Padje en Groenendaal, 2008; Groenewegen-ter Morsche en Oberijé, 2010 en Newton, 2010). De burger moet volgens de theorie daarbij ook beschikken over vaardigheden en het vermogen om deze maatregelen uit te voeren (o.a. Paton 2003; Newton, 2010). Dit blijkt ook uit het empirische deel van het onderzoek. Alleen kennis over de mogelijke maatregelen is volgens professionals niet voldoende. Als tweede basisvoorwaarde komt uitdrukkelijk in het onderzoek naar voren dat burgers volgens professionals moeten beschikken over vaardigheden. Dit betekent dat zij niet alleen weten hoe te handelen, maar dit ook daadwerkelijk uit kunnen voeren. Het is volgens de empirie niet mogelijk kennis en handelingsperspectieven los van elkaar te zien. Uit de enquêtes blijkt zelfs dat deze factor volgens professionals meer van belang is in het versterken van zelfredzaamheid in vergelijking met alleen kennis van maatregelen. Door het aanleren van de vaardigheden in de cursussen, krijgen burgers meer zelfvertrouwen. Volgens professionals versterkt dit het vermogen en de overtuiging van burgers om te handelen. Dit is volgens de theorie nodig om ervoor te zorgen dat burgers adequaat en efficiënt handelen (Paton, 2003). Een belangrijk punt dat professionals in de empirie benadrukken is dat als men zelfredzaamheid wil versterken, men uit moet gaan van wat een burger zelf wil. Daarbij moet men de burger in de gelegenheid stellen en in haar behoefte voorzien. Een tweede belangrijk punt volgens professionals is dat wanneer men tracht zelfredzaamheid te versterken door kennis van handelingsperspectieven te vergroten en het aanleren van vaardigheden, men het beste een doelgroep kan selecteren. Door te verdiepen in deze doelgroep kan men rekening houden met de behoeften en meer aansluiten op hun belevingswereld. Het bereiken van een doelgroep, zoals een risicogroep is volgens de professionals een lastige opgave. Juist de burgers uit een risicogroep zou men niet bereiken door cursussen. Een derde belangrijk punt, is een middel om het vergroten van kennis en het aanleren van vaardigheden te versterken. Volgens professionals zou men in de praktijk, net als bij het beïnvloeden van risicobewustzijn en risicoperceptie, kinderen/jongeren kennis van maatregelen en vaardigheden moeten aanleren door het te integreren in het onderwijs.
70
5.3 Verantwoordelijkheid ander beschouwd De resultaten uit de interviews en de enquêtes laten zien dat één factor van verantwoordelijkheid overeenkomt met de theorie. Van twee factoren kan met de empirie niet worden aangetoond of deze volledig overeenkomt met de theorie. Dit is echter wel aannemelijk. Daarnaast hebben professionals enkele aanvullingen gedaan op basis van hun ervaringen wat zij van belang achten in het versterken van zelfredzaamheid van burgers. Tabel 8 geeft weer welke variabelen van verantwoordelijkheid op basis van empirie wel en niet overeenkomen met de theorie en wat mogelijke aanvullingen zijn. Overeenkomsten tussen de theorie en empirie: -
Verantwoordelijke burgers
Onbekend of deze overeenkomen, echter wel aannemelijk -
Inzicht in mogelijkheden en grenzen overheidshandelen
-
Reële verwachting van de overheid
Verschillen tussen de theorie en empirie: Geen verschillen geconstateerd Aanvullingen op basis van de empirie: -
Spreek burgers aan op de eigen verantwoordelijkheid middels een positieve benadering
-
Laat de burger vrij haar verantwoordelijkheid te nemen. Trek dit niet als overheid naar je toe
-
Begin al met het versterken verantwoordelijkheden bij kinderen/jongeren
Tabel 8: Verschillen, overeenkomsten en aanvullingen theorie en empirie verantwoordelijkheid
De verwachting op basis van de theorie was dat wanneer burgers zichzelf verantwoordelijk achten, men zich eerder inzet om ongevallen, rampen en crises te voorkomen en zich hierop voor te bereiden (Paton, 2003; Van den Brand, 2005; Van Stokkom en Toenders, 2010; Newton, 2010). Wanneer burgers op de hoogte zijn van de mogelijkheden en grenzen van wat de overheid en hulpdiensten kunnen en doen, ontstaat een reëel beeld. Als burgers een reëel beeld hebben van wat de overheid kan, zien zij ook waar de eigen verantwoordelijkheden liggen, waardoor zij eerder zelfredzaam handelen (Major, 1999 en Kolen, 2010). Uit de theorie blijkt dat burgers zich verantwoordelijk moeten voelen voor risico’s en de gevolgen, voordat zij zelf gaan handelen (Latané en Darly, 1968; Paton, 2003). Het empirische onderzoek staaft deze constatering. Het empirische onderzoek laat namelijk zien dat de projecten om zelfredzaamheid te versterken zich richten op het kenbaar maken van de eigen verantwoordelijkheid van de burger en het laten zien van de mogelijkheden en grenzen van de overheid. Burgers moeten volgens professionals hun eigen verantwoordelijkheid zien, voordat zij zelfredzaam handelen en voordat men zelfredzaamheid kan versterken. De professionals benadrukken dat het in de praktijk niet gaat om wijzen op eigen verantwoordelijkheden in de zin van moeten, maar is het belangrijk dat men de burger volledig vrij laat. Men zou de burger op een positieve manier moeten benaderen om zo haar verantwoordelijkheden te laten zien. Een effectief middel om in de praktijk de verantwoordelijkheid van burgers te vergroten is volgens professionals door kinderen/jongeren hiermee op te laten groeien. Hierdoor voelen zij zich volgens professionals van
71
jongs af aan verantwoordelijk en versterkt dit hun inzet in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. Een belangrijke kanttekening uit het empirische onderzoek, is dat de overheid volgens professionals de neiging heeft allerlei zaken naar zich toe te trekken en zo de burger niet haar verantwoordelijkheid laat nemen. De betuttelende houding van de overheid werkt volgens de professionals juist averechts op het versterken van zelfredzaamheid. De verwachting dat als burgers op de hoogte zijn van de mogelijkheden en grenzen van de overheid en hulpdiensten er een reëel beeld ontstaat en een burger vervolgens ziet waar haar eigen verantwoordelijkheid ligt en hierdoor eerder geneigd is tot zelfredzaam handelen, is door het empirische onderzoek niet bevestigd (Van den Brand, 2005; Van Stokkom en Toenders, 2010; Newton, 2010). Dit is echter wel aannemelijk. Uit het onderzoek blijkt dat het laten zien van de mogelijkheden en grenzen van de overheid in de projecten voornamelijk bestaat uit omschrijven wat de overheid en hulpdiensten doen ter voorkoming van, voorbereiding op en tijdens een noodsituatie. Volgens professionals laten zij de grens zien door burgers te laten weten dat zij de eerste tijd op zichzelf zijn aangewezen, omdat hulpdiensten de eerste minuten bij een calamiteit niet aanwezig zijn. Op deze manier tracht men volgens de professionals in de projecten de burger te laten zien waar haar eigen verantwoordelijkheid ligt. Of de burger hierdoor daadwerkelijk een reëel beeld krijgt en zich meer verantwoordelijk voelt en eerder inzet, is volgens professionals niet duidelijk. 5.4 Ondersteunende factoren nader beschouwd De resultaten uit de interviews en de enquêtes laten zien dat drie factoren van de ondersteunende factoren overeenkomen met de theorie. Van vijf factoren kan met de empirie niet worden aangetoond of deze volledig overeenkomen met de theorie, dit is echter wel aannemelijk. Ook wordt de theorie gedeeltelijk bevestigd. Daarnaast hebben professionals enkele aanvullingen gedaan op basis van hun ervaringen wat zij van belang achten in het versterken van zelfredzaamheid van burgers. Tabel 9 geeft weer welke variabelen van ondersteunende factoren op basis van empirie wel en niet overeenkomen met de theorie en wat mogelijke aanvullingen zijn. Overeenkomsten tussen de theorie en empirie: -
Persoonlijke benadering
-
Aanwezigheid (fysiek), beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid
-
Accuraat en alert reageren op burgers
Onbekend of deze overeenkomen, echter wel aannemelijk of gedeeltelijk bevestigd -
Vertrouwen (van de burger in de overheid én van de overheid in de burger)
-
Ondersteunende, maar terughoudende overheid (faciliteer de burger en laat haar zelf beslissingen nemen, oplossingen bedenken en bepalen of deze participeert)
-
Aansluiten bij bestaande (lokale) initiatieven en structuren
-
Kleinschaligheid middels een lokale inzet
-
Transparante overheid (duidelijk, helder en begrijpelijk communiceren en informeren)
72
Verschillen tussen de theorie en empirie: -
Gemeenschapsgevoel
Aanvullingen op basis van de empirie: -
Betrek bekende mensen of spilfiguren uit de wijk om burgers te bereiken
Tabel 9: Verschillen, overeenkomsten en aanvullingen theorie en empirie ondersteunende factoren
Volgens de theorie kan men burgers alleen activeren als zij vertrouwen hebben (Paton, 2003; Stokkom en Toenders, 2010). Om dit vertrouwen te creëren is een goede relatie tussen de overheid en de burger van belang (Silver en Miller, 2004; Van Marissing, 2005). De verwachting was dan ook dat de aanwezigheid van vertrouwen en de relatie tussen overheid en de burger zelfredzaamheid versterkt. Uit de empirie blijkt dat volgens professionals een bepaalde mate van vertrouwen van belang is. Echter in het versterken van zelfredzaamheid zien professionals geen specifieke rol voor vertrouwen. Professionals zien vertrouwen voornamelijk van belang, omdat het een kernwaarde is in de maatschappij en deze zonder vertrouwen niet functioneert. Het is daarom volgens professionlas wel aannemelijk dat wanneer er geen vertrouwen is van de burger in de overheid de burger bijvoorbeeld geen informatie aanneemt over de mogelijkheid zich voor te bereiden op ongevallen, rampen of crises. Deze uitkomst verwerpt of bevestigt niet dat vertrouwen aanwezig moet zijn om zelfredzaamheid te versterken. Een gebrek aan vertrouwen van de overheid of professional in de burger achten professionals daarentegen wel negatief van invloed op het versterken van zelfredzaamheid. De theorie beschrijft dit niet als zodanig omschreven en is daarom mogelijk een aanvulling. Van Caem (2008), Newton (2010) en Tonkens veronderstellen dat wanneer de overheid ondersteuning biedt aan burgers en zich daarbij terughoudend opstelt, zodat burgers de vrijheid hebben om te handelen, dit de burger stimuleert zelfredzaam te handelen. Het empirische onderzoek verwerpt of bevestigt deze veronderstelling niet. Omdat in het empirische onderzoek deze factor lastig te meten bleek, komen geen eenduidige uitkomsten naar voren in hoeverre ondersteuning en terughoudendheid van belang zijn. In alle projecten benadrukken de professionals echter wel dat het van belang is dat de burger zelf besslissingen kan nemen en oplossingen kan bedenken. Ook moet men volgens de professionals de burger volledig vrij laten of deze participeert in een project. Hierin is de overheid of projectleiding volgens de professionals terughoudend. Ondersteuning biedt zij door als trekker te fungeren in de projecten en door middel van websites, folders, traininingen en informatiebijeenkomsten de burger te ondersteunen zelfredzaam te handelen. Uit de uitkomsten met betrekking tot het nemen van verantwoordelijkheid vinden professionals wel dat de overheid vaak zaken naar zich toetrekt. Dit is volgens hen negatief van invloed op het versterken van zelfredzaamheid. In deze lijn is terughoudendheid en daarbij het beperken tot de ondersteuning, zodat de burger weet hoe zij kan handelen, van belang. Sociale cohesie of gemeenschapsgevoel staat volgens Paton (2003), Sievers (2009) en Newton (2010) in verband met de mate van zelfredzaamheid van burgers. De verwachting was dat de mate van verbondenheid met andere individuen en hun leefomgeving van invloed is op daadwerkelijk handelen van burgers en zo op de mate van zelfredzaamheid. Uit het empirisiche onderzoek blijkt hierover een grote verdeeldheid te bestaan, waardoor het niet
73
mogelijk is de conclusie te trekken of sociale cohesie nu daadwerkelijk van invloed is op het versterken van zelfredzaamheid. Van den Brand (2005) stelt dat het van belang is dat de overheid aansluit bij bestaande initiatieven en formele en informele netwerken om burgers te activeren en zo mogelijk zelfredzaamheid te versterken. Zelfredzaamheid zou daarnaast beter beklijven als het uit burgers zelf komt (Van den Brand, 2005; Van Caem, 2008; Tonkens, 2010). Uit het empirische onderzoek blijkt dat men in de projecten niet op bestaande initiatieven van burgers aansluit. Daarentegen zoekt men volgens de professionals wel aansluiting bij organisaties, lokale initiatieven en structuren, zoals bestaande lokale projecten, wijkorganisaties en buurtregisseurs. Hierdoor kan men volgens professionals beter aansluiting vinden met de doelgroep en blijken burgers beter te mobiliseren. Dit bevestigt ten dele de theorie. De initiatieven komen niet uit de burger zelf, maar men sluit aan op al bestaande en goed geïntegreerde initiatieven. Een opvallende aanvulling op de theorie is dat uit de empirie blijkt dat door bekende mensen of spilfiguren in een wijk in te zetten voor het versterken van zelfredzaamheid, men burgers beter kan activeren. Juist de risicogroepen die men anders lastig kan bereiken, bereikt men nu door de inzet van een spilfiguur, zoals een rapper of een dominee. De verwachting vanuit de theorie was dat kleinschaligheid en de inzet op lokaal niveau bijdragen aan het versterken van zelfredzaamheid (Denkers, 1993, Van den Brand, 2005; Van Caem, 2008; Newton, 2010). Uit de empirie blijkt dat professionals kleinschaligheid veelal vertalen naar een lokale inzet. Bij het aansluiten bij bestaande initiatieven komt naar voren dat men veelal aansluit bij bestaande lokale initiatieven of dat men lokale spilfiguren benadert. Volgens professionals beklijven lokaal ingezette projecten beter. Wanneer men bijvoorbeeld voor een grootschalig project kiest, rolt men deze veelal kleinschalig in een wijk uit, omdat men de burger hierdoor beter kan bereiken. Ook kan men volgens professionals hierdoor beter aansluiten op de behoefte van de burger. De empirie bevestigt hiermee de theorie dat kleinschaligheid en een lokale inzet bijdragen aan het versterken van zelfredzaamheid. Een persoonlijke benadering van een burger heeft volgens Van Marissing (2005), Terpstra (2008) en Tonkens (2010) meer effect in het versterken van zelfredzaamheid, dan wanneer men de burger publiekelijk benadert. Het empirische onderzoek bevestigt deze verwachting. Juist risicogroepen kan men volgens professionals bereiken door een persoonlijke benadering, omdat deze veelal niet vertegenwoordigd zijn op voorlichtingsbijeenkomsten en trainingen. Een persoonlijke benadering van de overige participanten in een project zorgt er volgens professionals voor dat zij betrokken blijven, zich blijven inzetten en zich gesteund voelen. Een kanttekening die professionals hierbij zetten is dat, net als bij een kleinschalige, lokale benadering, als men elke burger persoonlijk benadert, dit veel tijd, geld en energie kost Wanneer men burgers niet of niet volledig informeert, stimuleert dit de burger volgens de theorie minder tot zelfredzaam gedrag. Uitleg over de nut en noodzaak bij bijvoorbeeld het geven van handelingsperspectieven is noodzakelijk voor het versterken van zelfredzaamheid van burgers (Gunther Moor en Peeters, 1996; Helsloot en Van ’t Padje, 2010; Newton, 2010). Uit het empirische onderzoek blijkt dat de professionals transparantie ervaren als een abstract begrip. Doordat transparantie onvoldoende was geoperationaliseerd, onstond hier in het empirisiche 74
onderzoek enige onduidelijk over. Hierdoor is ervoor gekozen transparantie in het onderzoek uit te leggen als het informeren van burgers over waarom en hoe zij moeten handelen in volledige, duidelijke, heldere en begrijpelijke taal. Transparantie in de lijn van volledige en heldere communicatie achten de professionals van belang voor het versterken van zelfredzaamheid. Dit bevestigt dat een heldere uitleg over nut en noodzaak nodig is om zelfredzaamheid te versterken. Aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid zijn volgens Gunther Moor en Peeters (1996) cruciaal voor het versterken van zelfredzaamheid van burgers.. De verwachting was dat burgers door deze factoren zien dat ze met problemen bij de overheid terecht kunnen en dit de mate van zelfredzaamheid versterkt. Uit het empirische onderzoek blijkt dat de professionals in alle projecten aandacht besteden aan een bepaalde mate van aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid voor de burger. De professionals zijn ook van mening dat dit in bepaalde mate van belang is in het versterken van zelfredzaamheid. De empirische resultaten bevestigen hiermee de verwachting dat deze factor van belang is om burgers actief en betrokken wilt krijgen en houden. De professionals dragen aanvullend de suggestie aan dat door brandweerkazernes in de wijk te vestigen, dit een mogelijkheid is om makkelijk in contact te komen met de burger en zo deze aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid te borgen. Volgens Gunther Moor en Peeters (1996) is het van belang dat professionals accuraat en alert reageren op burgers. De verwachting was dat dit de mate van zelfredzaamheid versterkt. Uit de empirie blijkt, in het verlengde van de aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid dat men in de projecten hier aandacht aan besteed. Deze factor is volgens professionals een belangrijke ondersteunende factor om mensen actief en betrokken te krijgen en te houden. Dit bevestigt de vooraf opgestelde verwachting. 5.5 Rol van de professional nader beschouwd De resultaten uit de interviews en de enquêtes laten zien dat drie factoren overeenkomen met de theorie over de rol van de professional. Van vijf factoren kan met de empirie niet worden aangetoond of deze volledig overeenkomt met de theorie, dit is echter wel aannemelijk. Ook kan de theorie gedeeltelijk zijn bevestigd. Eén factor verschilt van de theorie. Daarnaast hebben professionals enkele aanvullingen gedaan op basis van hun ervaringen wat zij van belang achten in het versterken van zelfredzaamheid van burgers. Tabel 10 geeft weer welke variabelen van de rol van de professional op basis van empirie wel en niet overeenkomen met de theorie en wat mogelijke aanvullingen zijn. Overeenkomsten tussen de theorie en empirie: -
Persoonlijke benadering
-
Vertrouwen (van de burger in de professional én van de professional in de burger)
-
Beschikbaar en bereikbaar
Onbekend of deze overeenkomen, echter wel aannemelijk of gedeeltelijk bevestigd -
Ondersteunende, maar terughoudende professional
-
Betrokkenheid
-
Duidelijke communicatie
-
Kennis en vakmanschap 75
-
Goede inzet en uitstraling
Verschillen tussen de theorie en empirie: -
Persoonlijke gekendheid
Aanvullingen op basis van de empirie: -
Didactische, communicatieve en sociale vaardigheden van de professional
-
Aansluiten bij de behoefte en belevingswereld van de burger
-
Gebruik van uniform van de professional om de burger te kunnen bereiken
-
Opnemen van het versterken van zelfredzaamheid in het werk van de professional
Tabel 10: Verschillen, overeenkomsten en aanvullingen theorie en empirie Rol van de professional
De literatuur beschrijft geen duidelijk afgekaderde voorwaarden voor de rol van de professional in het versterken van zelfredzaamheid. Wel is volgens van Caem (2008) en Tonkens (2008) de ondersteuning van de professional doorslaggevend bij het versterken van zelfredzaamheid, omdat dit de persoon is die in direct contact staat met de burger en hierdoor veel invloed kan hebben. Bepaalde terughoudendheid ziet Newton (2010) daarbij wel van belang. Daarnaast zou betrokkenheid volgens van Calster en Gunther Moor (2010) bijdragen aan het activeren van de burger. Uit het empirische onderzoek blijkt dat de professionals uit het onderzoek, steun van de professional en betrokkenheid in bepaalde mate van belang vinden. Doordat de factoren steun en betrokkenheid niet zijn gedefinieerd, is lastig te duiden wat de respondenten exact onder steun en betrokkenheid verstaan. Steun en betrokkenheid zien zij bijvoorbeeld als voorwaarde als men met burgers samenwerkt. Echter de verwachting dat ondersteuning en betrokkenheid van de professional zelfredzaamheid versterkt, is hiermee niet verworpen of bevestigt. Het is wel aannemelijk dat dit op een positieve manier bijdraagt. Uit de empirie blijkt bijvoorbeeld dat de professional het versterken van zelfredzaamheid volgens de respondenten meer zou moeten integreren in haar werkzaamheden, zodat zij de burger meer ondersteuning kan bieden. Een bepaalde terughoudendheid vinden de respondenten hierbij van belang, omdat de professional de burger niks moet ‘opleggen’ en vooral aan de burger zelf moet overlaten of deze bepaalde zaken oppakt. Betrokkenheid ziet men in de empirie van belang in het perspectief dat de professional met de burger in gesprek zou moeten gaan en men de brandweerkazernes meer open kan stellen voor de burger. Volgens Tonkens (2010) en Newton (2010) kan men door een persoonlijke benadering een goede relatie tussen de professional en de burger opbouwen. De verwachting was dat deze persoonlijke benadering de zelfredzaamheid versterkt. Volgens de respondenten uit het onderzoek is een persoonlijke benadering zeer belangrijk, omdat een burger zich hierdoor meer betrokken voelt. Ook kan men risicogroepen beter bereiken en voelen burgers zich door deze benadering volgens de professionals eerder aangesproken. Naast een persoonlijke benadering beschrijft de theorie dat persoonlijke gekendheid van de professional, het ‘kennen en gekend worden’, zelfredzaamheid zou versterken (Peeters en Moor, 1996; Newton, 2010). De verwachting was dat wanneer de burger de professional persoonlijk kent, deze eerder bij de professional aan klopt en hierdoor eerder zelfredzaam handelt. Het empirisch onderzoek bevestigt deze verwachting niet. Persoonlijke 76
gekendheid van een professional is volgens de respondenten geen meerwaarde. Wat de professionals in het onderzoek wel van belang zien is dat wanneer een burger iemand kent, zoals bij de inzet van een spilfiguur in de wijk, de respondent mogelijk iets eerder aanneemt van deze persoon. Daarnaast kent hij of zij de wijk, waardoor de professionals in kan spelen op de lokale situatie. Dit versterkt volgens de respondenten uiteindelijk wel de zelfredzaamheid. Ook wanneer een burger ziet dat iemand van de brandweer is, door het uniform, is dit volgens de respondenten mogelijk van invloed op de zelfredzaamheid. Dit omdat de burger deze persoon als betrouwbaar ziet en eerder iets van deze professional aanneemt. Paton (2003), van den Brand (2005), van Marissing (2005) en Stokkom en Toenders (2010) stellen dat vertrouwen een belangrijke basis is voor het versterken van zelfredzaamheid van burgers. Wanneer de burger vertrouwen heeft in de professional en de professional in de burger, voelt deze zich gesteund zich in te zetten en zelfredzaam te handelen. De verwachting was dat dit zelfredzaamheid versterkt. Het empirische onderzoek laat zien dat de respondenten in het onderzoek vertrouwen in de overheid niet specifiek van belang zien voor het versterken van zelfredzaamheid. Vertrouwen in de professional daarentegen zien zij wel als een belangrijke factor. Dit bevestigt de verwachting vanuit de theorie. Uit de empirie blijkt een duidelijk verschil tussen het vertrouwen in de professional en het vertrouwen in de overheid. Zo is het mogelijk dat er geen vertrouwen is in de overheid, maar doordat vertrouwen is in de professional, deze een bijdrage kan leveren aan het versterken van zelfredzaamheid. Een praktische aanvulling vanuit de empirie is dat men de omgang met de burger volgens de professionals meer zou moeten integreren in de werkprocessen van de professional, zodat zij beter met elkaar leren samenwerken. Duidelijke communicatie en kennis en vakmanschap van de professional zijn volgens van Marissing (2008) noodzakelijk in het versterken van zelfredzaamheid. De verwachting was dat wanneer een professional duidelijk met de burger communiceert dit de zelfredzaamheid van de burger versterkt. Ook wanneer de professional laat zien dat deze beschikt over kennis en vakmanschap is dit volgens de Van Marissing (2008) positief van invloed op de zelfredzaamheid. Het empirische onderzoek bevestigt deze beide verwachtingen niet. Het is echter wel aannemelijk. Uit het onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat de respondenten communicatieve vaardigheden van een professional van belang vinden. Een professional moet de burgers iets kunnen vertellen, leren of overtuigen. Echter, of het een zodanige relatie heeft met het versterken van zelfredzaamheid van de burger in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises blijft onduidelijk. Het draagt volgens de professionals uit het onderzoek bij, maar als het achterwege blijft, stellen zij niet dat dit zelfredzaamheid niet versterkt. Ditzelfde geldt voor het hebben van kennis en vakmanschap. Wanneer een professional hierover beschikt neemt een burger volgens de respondenten mogelijk informatie sneller aan van de professional, maar of het een zodanige relatie heeft met het versterken van zelfredzaamheid blijft onduidelijk. Volgens de theorie zijn persoonlijke inzet, daadkracht en uitstraling van de professional van belang. Als professionals zich inzetten en naar burgers luisteren, creëert dat vertrouwen, wat het gevoel van solidariteit van de burger versterkt (Van Marissing, 2008; Van Calster en Gunther Moor, 2010). De verwachting was dat dit het zelfredzame handelen van burgers versterkt. Uit het empirische onderzoek blijkt dat goede inzet en uitstraling van de professional volgens 77
de respondenten een ‘plusje’ is in het versterken van zelfredzaamheid. Het komt niet naar voren als ‘harde’ voorwaarde. Als dit niet aanwezig is, betekent dit niet dat de professionals zelfredzaamheid niet kan versterken. Dit bevestigt de verwachting niet, maar het is wel aannemelijk dat als het aanwezig is, dit de professional vergemakkelijkt zelfredzaamheid te versterken. Beschikbaarheid en bereikbaarheid zijn volgens de Gunther Moor en Peeters (1996) en Newton (2010) belangrijke factoren in het versterken van zelfredzaamheid. De verwachting was dat wanneer een professional beschikbaar en bereikbaar is voor de burger dit mogelijk bijdraagt aan het zelfredzaam handelen. Beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid zijn eerder belicht bij de ondersteunende factoren. Het onderzoek toonde aan dat professionals dit van belang zien. De professional geeft de praktische uitvoering aan de taak van de overheid. Ook hier is volgens de respondenten de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de professional van belang in het versterken van zelfredzaamheid. Een aanvulling gedaan door de respondenten is dat men de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de brandweerkazernes kan verbeteren, zodat de burger hier voor informatie terecht kan. Dit levert volgens de respondenten mogelijk een bijdrage in het versterken van zelfredzaamheid. Door de professionals in het onderzoek zijn enkele aanvullingen gedaan welke zij op basis van ervaringen van belang zien voor de rol van de professional in het versterken van zelfredzaamheid. Zo zijn de respondenten van mening dat de professional, bij het overbrengen van kennis of het aanleren van vaardigheden over bepaalde didactische, communicatieve- en sociale vaardigheden beschikt. Om bij te dragen aan zelfredzaamheid van de burger, vinden de respondenten het belangrijk dat de professional aansluit bij de belevingswereld en de behoefte van de burger. Het gebruik van het uniform door de professional is volgens de respondenten een goede manier om burgers te bereiken en meer bewustwording te creëren. Een knelpunt volgens de respondenten is dat het versterken van zelfredzaamheid niet in het werk van de professional is opgenomen, waardoor een grotere afstand tussen de professional en de burger ontstaat. 5.6 Onderzoeksverwachtingen Op basis van het theoretisch kader zijn verschillende onderzoeksverwachtingen geformuleerd (§2.5). Uit de analyse in de voorgaande paragrafen (§5.1 t/m §5.5) is het mogelijk ten aanzien van de onderzoeksverwachtingen verschillende conclusies te trekken (tabel 11). In deze tabel (11) is beschreven welke factoren al dan niet (gedeeltelijk) worden bevestigd en welke aanvullingen vanuit de empirie naar voren komen. Onderzoeksverwachtingen op basis van de theorie
Resultaat op basis van de empirie
1.
a) b)
Het beïnvloeden van risicobewustzijn en risicoperceptie is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. a. Het beïnvloeden kan door het vergroten van kennis van risico’s en de gevolgen daarvan; b. Het beïnvloeden kan door in te spelen op angst/emotie van burgers ten aanzien van een ramp, wat mogelijk ervoor zorgt dat burgers maatregelen nemen.
Bevestigd (zie §5.1) Niet bevestigd (realistisch zijn en aansluiten bij de belevingswereld zijn wel van invloed (zie § 5.1)
Aanvulling c) d) e) f)
Begrijpelijke en toegankelijke informatie Aansluiten bij de behoefte en belevingswereld Begin al bij kinderen/jongeren Wees realistisch over risico’s en de mogelijke gevolgen 78
2.
3.
Het beïnvloeden van handelingsperspectieven is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. a. Het beïnvloeden kan door het vergroten van kennis van maatregelen/handelingsperspectieven; b. Het beïnvloeden kan door het vermogen en de overtuiging van burgers om te handelen te versterken; c. Het beïnvloeden kan door te zorgen dat burgers beschikken over middelen en vaardigheden. Het beïnvloeden van verantwoordelijkheid is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. a. Het beïnvloeden kan door burgers zichzelf verantwoordelijk te laten voelen; b. Het beïnvloeden kan door burgers inzicht te geven in de mogelijkheden en grenzen van overheidshandelen; c. Het beïnvloeden kan door te zorgen dat burgers een reële verwachting hebben van de overheid.
a) Bevestigd (zie §5.2) b) Bevestigd (zie §5.2) c) Bevestigd (zie §5.2) Aanvulling d) Selecteer een doelgroep e) Aansluiten bij de behoefte en belevingswereld f) Begin al bij kinderen/jongeren a) b) c)
Aanvulling d)
e) f)
4.
5.
De volgende ondersteunende factoren zijn van invloed op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises: a. De aanwezigheid van vertrouwen beïnvloedt de zelfredzaamheid van burgers. b. Een ondersteunende, maar juist ook een terughoudende overheid is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers. c. Aansluiten bij bestaande (lokale) initiatieven beïnvloedt zelfredzaamheid van burgers; d. Kleinschaligheid. e. Een persoonlijke benadering van burgers is van invloed op hun zelfredzaamheid. f. Gemeenschapsgevoel (sociale cohesie) is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers. g. Een transparante overheid is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers. h. Aanwezigheid (fysiek), beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid zijn van invloed op de zelfredzaamheid van burgers. i. Accuraat en alert reageren op burgers beïnvloedt de zelfredzaamheid. De volgende kenmerken met betrekking tot de rol van de professional zijn van invloed op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises: a. Ondersteuning, maar juist ook terughoudendheid van de professional beïnvloedt de zelfredzaamheid van burgers. b. Betrokkenheid van de professional bij de burger is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers. c. Een goede relatie door een persoonlijke benadering van de burger door de professional, is van invloed op de zelfredzaamheid van de burger. d. Persoonlijke gekendheid van de professional is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers. e. Vertrouwen tussen de professional en de burger is van invloed op diens zelfredzaamheid. f. Duidelijke communicatie van de professional is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers. g. Kennis en vakmanschap van de professional is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers. h. Een persoonlijke inzet en uitstraling van de professional beïnvloeden de zelfredzaamheid van burgers. i. Beschikbaarheid en bereikbaarheid van de professional voor de burgers is van invloed op diens zelfredzaamheid.
Bevestigd (zie §5.3) Onbekend, maar wel aannemelijk (zie §5.3) Onbekend, maar wel aannemelijk (zie §5.3)
a)
b) c) d) e) f) g)
h) i)
Burgers aanspreken op eigen verantwoordelijkheid middels een positieve benadering Laat burger verantwoordelijkheid nemen, niet als overheid Begin al bij kinderen/jongeren Onbekend, maar wel aannemelijk (zie §5.4) (zowel vertrouwen van de burger in overheid, als overheid in de burger) Onbekend, maar wel aannemelijk (zie §5.4) Gedeeltelijk bevestigd (aansluiten bij bestaande (lokale) initiatieven ) (zie §5.4) Gedeeltelijk bevestigd (kleinschaligheid in de zin van een lokale inzet beklijfd beter) (zie §5.4) Bevestigd (zie §5.4) Niet bevestigd (zie §5.4) Gedeeltelijk bevestigd (open, heldere en duidelijke communicatie is van belang) (zie §5.4) Bevestigd (zie §5.4) Bevestigd (zie §5.4)
Aanvulling j) a) b) c) d) e) f) g)
h) i)
Betrek bekende mensen of spilfiguren uit de wijk Onbekend, maar wel aannemelijk (zie §5.5) Onbekend, maar wel aannemelijk (zie §5.5) Bevestigd (zie §5.5) Niet bevestigd (zie §5.5) Bevestigd (zie §5.5) Onbekend, maar wel aannemelijk (zie §5.5) Onbekend, maar wel aannemelijk (zowel vertrouwen van de burger in de professional als van de professional in de burger) (zie §5.5) Onbekend, maar wel aannemelijk (zie §5.5) Bevestigd (zie §5.5)
Aanvulling j)
Didactische, communicatie en sociale vaardigheden k) Aansluiten bij behoefte en belevingswereld van de burgers l) Gebruik van uniform m) Opnemen van versterken zelfredzaamheid in het werk van de professional
Tabel 11: Onderzoeksverwachtingen 79
5.7 Conceptueel model Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kan het conceptueel (§2.5) worden aangepast en een herziend conceptueel model worden gepresenteerd (figuur 15). Alle dikgedrukte factoren zijn volledig of gedeeltelijk bevestigd. Alle niet dikgedrukte factoren zijn onbekend, maar wel aannemelijk. Alle schuin gedrukte factoren zijn aanvullingen vanuit de empirie. Beïnvloeden van risicobewustzijn en Risicoperceptie: - Kennis risico’s en gevolgen; -
Begrijpelijke en toegankelijke informatie; Aansluiten bij behoefte en belevingswereld; Begin al bij kinderen/jongeren
-
Realistisch zijn over risico’s en de mogelijke gevolgen
Beïnvloeden van handelingsperspectieven: -
Kennis van maatregelen (handelingsperspectieven); Vermogen en overtuiging om te kunnen handelen; Beschikken over middelen en vaardigheden; Selecteer een doelgroep
-
Aansluiten bij behoefte en belevingswereld; Begin al bij kinderen/jongeren.
Zelfredzame burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises
Beïnvloeden van verantwoordelijkheid: - Verantwoordelijke burgers; - Inzicht in mogelijkheden en grenzen -
overheidshandelen; Reële verwachting van de overheid. Burgers aanspreken op eigen verantwoordelijkheid
-
middels een positieve benadering; Laat als overheid burgers verantwoordelijkheid nemen; Begin al bij kinderen/jongeren.
Ondersteunende factoren: - Vertrouwen; -
Ondersteunende en terughoudende overheid; Aansluiten bij bestaande (lokale) initiatieven; Kleinschaligheid door een lokale inzet;
-
Persoonlijke benadering; Open, heldere en duidelijke communicatie; Aanwezigheid (fysiek), beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid;
-
Accuraat en alert reageren op burgers; Betrek bekende mensen of spilfiguren uit de wijk
Rol van de professional: - Ondersteuning en terughoudendheid; - Betrokkenheid; -
Persoonlijke benadering; Vertrouwen; Duidelijke communicatie;
-
Kennis en vakmanschap; Goede inzet en uitstraling; Beschikbaar en bereikbaar voor burgers;
-
Didactische, communicatieve en sociale vaardigheden; Aansluiten bij behoefte en belevingswereld; Gebruik uniform; Opnemen van versterken zelfredzaamheid in het werk van de professional. Figuur 15: Herziend conceptueel model
Op basis van de resultaten en analyse is het mogelijk de vooraf gestelde verwachtingen (proposities) aan te passen, zodat deze in vervolgonderzoek getoetst kunnen worden. Een overzicht van deze proposities is opgenomen in bijlage 10.
80
6. Conclusie, reflectie en aanbevelingen 6.1 Conclusie Dit laatste hoofdstuk geeft antwoord op de centrale onderzoeksvraag. Deze is als volgt: “Op welke wijze kan zelfredzaamheid worden versterkt, zodat burgers zelf ongevallen, rampen en crises voorkomen en zij zich hierop voorbereiden?” Het is mogelijk te concluderen dat er zowel uit de theorie, als de empirie verschillende strategieën en factoren naar voren komen om zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises te versterken. Allereerst blijkt uit de theorie dat verschillende factoren het voorkomen en voorbereiden van burgers beïnvloeden. Daarnaast beïnvloeden verschillende factoren uit de theorie over fysieke zelfredzaamheid en factoren uit theorie over sociale zelfredzaamheid, fysieke zelfredzaamheid. In de empirie is onderzocht welke van deze 26 factoren, gerangschikt onder de noemers ‘risicobewustzijn en risicoperceptie’, ‘handelingsperspectieven’, ‘verantwoordelijkheid’, ‘ondersteunende factoren’ en de ‘rol van de professional’, overeenkomen met de theorie. Hieruit blijkt dat 14 factoren volledig of gedeeltelijk naar voren komen in de praktijk en de theorie bevestigen. Enkele van deze factoren zijn meer geduid. Negen factoren zijn niet bevestigd, maar wel aannemelijk. Drie factoren uit de theorie blijken niet uit de empirie. Daarnaast komen uit de praktijk 15 aanvullingen naar voren op basis van ervaringen van professionals en hetgeen zij nodig achten voor het versterken van zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. Om zelfredzaamheid te versterken, zodat burgers zelf ongevallen, rampen en crises voorkomen en zich hierop voorbereiden, moet men rekening houden met onderstaande factoren en deze positief beïnvloeden: Risicobewustzijn en risicoperceptie: - Kennis van risico’s en de gevolgen Handelingsperspectieven: -
-
-
Beschikken over middelen en vaardigheden
Ondersteunende, maar terughoudende overheid (faciliteer de burger en laat haar zelf
Vermogen en overtuiging om te kunnen
beslissingen nemen, oplossingen bedenken
handelen -
Vertrouwen (van de burger in de overheid én van de overheid in de burger)
Kennis van maatregelen/handelingsperspectieven
-
Ondersteunende factoren:
en bepalen of deze participeert) -
Verantwoordelijkheid:
Aansluiten bij bestaande (lokale) initiatieven en structuren
-
Verantwoordelijke burgers
-
Kleinschaligheid middels een lokale inzet
-
Inzicht in mogelijkheden en grenzen
-
Persoonlijke benadering
overheidshandelen
-
Open, helder en duidelijk communiceren en
-
Reële verwachting van de overheid
informeren 81
-
-
Aanwezigheid (fysiek), beschikbaarheid en
-
Persoonlijke benadering
bereikbaarheid van de overheid
-
Vertrouwen (van de burger in de professional
Accuraat en alert reageren op burgers
Rol van de professional: -
Ondersteunend en terughoudend
-
Betrokkenheid
én van de professional in de burger) -
Duidelijke communicatie
-
Kennis en vakmanschap
-
Goede inzet en uitstraling
-
Beschikbaar en bereikbaar
Op basis van dit onderzoek zijn daarop aanvullend nog enkele andere variabelen van invloed, namelijk: Risicobewustzijn en risicoperceptie en
-
Handelingsperspectieven: -
Begrijpelijke en toegankelijke informatie voor de burger
-
Selecteer een doelgroep
-
Aansluiten bij de behoefte en belevingswereld
-
Begin al met educatie en het aanleren van vaardigheden bij kinderen/jongeren
-
verantwoordelijkheden bij kinderen/jongeren Ondersteunende factoren: -
Betrek bekende mensen of spilfiguren uit de wijk om mensen te bereiken
Rol van de professional: - Didactische, communicatieve en sociale vaardigheden van de professional
Realistisch zijn over risico’s en de mogelijke gevolgen
Begin al met het versterken
-
Aansluiten bij de behoefte en belevingswereld van de burger
Verantwoordelijkheid: -
Spreek burgers aan op de eigen verantwoordelijkheid middels een positieve benadering
-
-
Gebruik van uniform van de professional
-
Opnemen van het versterken van zelfredzaamheid in het werk van de professional
Laat de burger vrij haar verantwoordelijkheid te nemen. Trek dit niet als overheid naar je toe
Door de theorie naast de empirie te leggen, blijkt dat men het merendeel van de in de theorie genoemde strategieën en factoren op enigerlei wijze in de praktijk toepast en/of deze van belang acht. Uit de praktijk blijkt dat de professionals in verschillende mate inzetten op deze strategieën en factoren. Enkele belangrijke uitkomsten worden hieronder kort aangestipt. Het vergroten van het risicobewustzijn en risicoperceptie van burgers, door het bijbrengen van kennis over risico’s en gevolgen en het vergroten van de kennis van maatregelen (handelingsperspectieven) en daarbij juist het aanleren van vaardigheden, zijn basisvoorwaarden om zelfredzaamheid te versterken. Juist de combinatie van kennis en daarbij weten hoe te handelen is belangrijk. Kennis en het aanleren van vaardigheden zijn nauw met elkaar verbonden. Wanneer een burger kennis heeft van risico’s en de gevolgen en wat deze hiertegen kan doen, is het van
82
belang dat de burger ook weet hoe te handelen. De vaardigheden leren burgers het beste door te ervaren hoe zij in een bepaalde situatie moeten handelen. De professional welke zich bezighoudt met het versterken van kennis van de burger en het aanleren van vaardigheden zou over bepaalde didactische kwaliteiten moeten beschikken en goede communicatieve- en sociale vaardigheden moeten hebben. Een burger welke zichzelf verantwoordelijk voelt zich voor te bereiden op en het voorkomen van ongevallen, rampen en crises, blijkt zich hiervoor eerder in te zetten. Het is mogelijk te concluderen dat het laten zien van verantwoordelijkheden aan de burger, middels een positieve benadering en niet door specifiek te wijzen op deze verantwoordelijkheid, van belang is. Door aandacht te besteden aan de mogelijkheden en grenzen van de overheid, lijkt het waarschijnlijk dat de burger een reëel beeld krijgt en hierdoor mogelijk eerder haar verantwoordelijkheid pakt. Uit het onderzoek blijkt dat in de communicatie naar burgers, informatie toegankelijk en begrijpelijk moet zijn en aan moet sluiten op de doelgroep, de behoefte en belevingswereld van de burger. Door een doelgroep te selecteren is het mogelijk aan te sluiten op de behoefte van een specifieke groep mensen. Een risicogroep moet je bijvoorbeeld anders benaderen, dan een groep burgers die al relatief ‘veilig’ is. Om de burger te versterken in zelfredzaamheid blijkt een nuttig middel dit versterken van risicobewustzijn en risicoperceptie, handelingsperspectieven en verantwoordelijkheid te integreren in bijvoorbeeld het onderwijs. Door kinderen/jongeren hiermee op te leiden, maakt dit het een gewoonte en integreert het in de maatschappij. De factor vertrouwen blijkt voornamelijk van belang vanuit het opzicht dat de overheid en professionals vertrouwen moeten hebben in de burger. Als dit ontbreekt, heeft dit mogelijk een negatieve invloed op zelfredzaamheid. Daarbij blijkt ook dat vertrouwen van de burger in de professional noodzakelijk is, wil deze informatie of vaardigheden van hem of haar aannemen. Aansluiten bij organisaties of bestaande initiatieven, zoals lokale projecten, buurtorganisaties of buurtregisseurs, zorgt dat het versterken van zelfredzaamheid integreert in bestaande structuren waar men burgers al heeft bereikt. Hierdoor vindt betere aansluiting bij de doelgroep plaats en kan men burgers beter mobiliseren. Ook door bekende personen in een wijk of bepaalde spilfiguren in te zetten kan men burgers beter activeren. Juist risicogroepen kan men bereiken door de inzet van deze personen. Een lokale inzet blijkt uiteindelijk beter te beklijven, dan een inzet waar men niet dichtbij de burger acteert. Ook door middel van een persoonlijke benadering van met name risicogroepen, kun je deze mensen beter bereiken dan wanneer men inzet op publieke activiteiten. Dit zorgt ervoor dat een persoonlijke benadering van belang is in het versterken van zelfredzaamheid. Door als overheid, maar juist ook als professional aanwezig, beschikbaar en bereikbaar te zijn en met burgers te communiceren, blijven burgers betrokken en actief in het voorkomen van en het voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. Uit de empirie komt de suggestie meermaals naar voren brandweerkazernes te situeren in de wijk en de brandweerman de wijk in te laten gaan, zodat zij makkelijk in contact komen met de burger en hiermee een bijdrage kunnen leveren aan het versterken van zelfredzaamheid.
83
6.2 Reflectie De toegepaste onderzoeksmethoden en technieken in dit onderzoek kennen een aantal beperkingen voor validiteit en betrouwbaarheid. Het is niet mogelijk de resultaten van dit onderzoek te generaliseren, omdat een case nooit representatief is voor de volledige populatie buiten de case. Door gebruik te maken van verschillende dataverzamelingsmethoden is getracht de betrouwbaarheid van dit onderzoek te vergroten. Dit onderzoek was voornemens gebruik te maken van de uitkomsten van documentenanalyse, interviews en enquêtes. Omdat tijdens het onderzoek bleek dat de documentatie over de verschillende projecten onvoldoende aanvulling gaf, is besloten deze documentenanalyse niet te betrekken. Als aanvulling op de interviews zijn enquêtes afgenomen. Om de betrouwbaarheid te vergroten was het voornemen te interviewen op meerdere niveaus. Dit is tot op zekere hoogte ook gelukt. Een zwakte van dit onderzoek is dat burgers uiteindelijk niet zijn betrokken en het versterken van zelfredzaamheid slechts vanuit één perspectief is belicht. Door omvang, de hoeveelheid factoren, de beschikbare tijd en de praktische kanttekening, bleek het lastig de burger te bereiken. Om voldoende respondenten te bereiken is gebruik gemaakt van het sneeuwbaleffect. Professionals en de projectleiders waren hierdoor goed te bereiken. Het bereiken van burgers bleek lastig door bepaalde privacygevoeligheid van de gegevens van de burger als deze aangesloten was bij een project. Indien het onderzoek wel de input van burgers had kunnen gebruiken, was het mogelijk duidelijk aan te geven wat voor de burger van belang is in het versterken van zelfredzaamheid. Als hier een meer volledig helder beeld over moet worden geschetst, is het noodzaak een grotere groep respondenten te betrekken en dieper op de materie in te gaan. De grote hoeveelheid factoren in dit onderzoek heeft ertoe geleid, dat een breed aantal begrippen is onderzocht. Een bedreiging van de validiteit is dat door deze hoeveelheid, het in de interviews soms lastig was de aandacht van de respondent vast te houden en aan alle factoren in gelijke mate aandacht te besteden. Daarbij bleek dat enkele begrippen onvoldoende gedefinieerd waren en dit verwarring bracht in de eerste interviews. Naar aanleiding hiervan zijn de begrippen op basis van de invullingen van de respondenten meer geduid. In de analyse is met deze bedreiging van de validiteit rekening gehouden en zijn enkele factoren niet bevestigd, maar is het wel aannemelijk dat deze het versterken van zelfredzaamheid beïnvloeden. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een enquête om een bredere input te krijgen op het belang van bepaalde factoren in het versterken van zelfredzaamheid. Met name omdat het om een grote hoeveelheid factoren ging, was een enquête een gestructureerde methode om hier antwoord op te krijgen. Achteraf blijkt dat bepaalde vragen in de enquête onvoldoende duidelijk waren geformuleerd en meerduidige interpretatie mogelijk was. Dit is een beperking van de validiteit van deze wijze van dataverzameling en zo van het onderzoek. Door de input vanuit de interviews, was het mogelijk de uitkomsten van de enquêtes meer te duiden, maar feit blijft dat de validiteit in bepaalde mate is beperkt. Achteraf gezien, was een andere invulling van de antwoordmogelijkheden van de enquête misschien nuttig geweest. Uit de enquête komen namelijk weinig duidelijke verschillen in de antwoorden van de respondenten naar voren. Deze verschillen konden mogelijk meer inzichtelijk worden gemaakt door een andere wijze van antwoorden, zoals een schaalverdeling van 1: heel weinig van belang tot 10: onmisbaar. Echter ook dit kent nadelen.
84
Tot slot is er in het onderzoek aan de respondenten in de interviews en in de enquêtes gevraagd naar hetgeen wat zij van belang achten in het versterken van zelfredzaamheid. De input die de respondenten gaven is op basis van meningen en eigen ervaringen in de praktijk. Hieruit blijkt dus op basis van meningen en ervaringen wat nodig is om zelfredzaamheid te versterken. Het geeft uiteindelijk geen inzicht in wat feitelijk zelfredzaamheid van burgers versterkt. Daarvoor is een voor- en nameting nodig in een onderzoek naar hetgeen wat daadwerkelijk ervoor zorgt dat burgers zich inzetten in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. 6.3 Vervolgonderzoek De huidige literatuur over fysieke zelfredzaamheid besteedt, met name in de fase van voorbereiden en voorkomen van ongevallen, rampen en crises, weinig aandacht aan de mogelijkheden om zelfredzaamheid van burgers te versterken. Dit in tegenstelling tot de theorie over sociale zelfredzaamheid. Dit onderzoek is daartoe een eerste aanzet. Echter, om de huidige theorie verder aan te vullen is nader onderzoek nodig. Zo is het mogelijk dit onderzoek op bijvoorbeeld grotere schaal uit te voeren. Dit zorgt voor het vergroten van de generaliseerbaarheid en het is mogelijk nieuwe inzichten op te doen. Ook maakt dit statisch toetsen mogelijk. Voortvloeiend uit de reflectie is het mogelijk enkele implicaties te geven voor mogelijk vervolgonderzoek. In dit onderzoek zijn alleen projectleiders en professionals geïnterviewd. Het voornemen was om in dit onderzoek ook burgers te betrekken. Gezien enkele praktische beperkingen, de grote hoeveelheid factoren en de geringe tijd, is dit uiteindelijk niet gebeurd. Echter, als men spreekt over wat nodig is om burgers te versterken om zelfredzaam te handelen, is het relevant ook onderzoek te doen naar hetgeen burgers nodig hebben om zich voor te bereiden en ongevallen, rampen en crises te voorkomen. Dit zorgt voor een bredere beeldvorming en beter gefundeerd onderzoek, zodat het mogelijk is de resultaten van dit onderzoek aan te vullen of bij te stellen. De grote hoeveelheid factoren in dit onderzoek was in zekere zin een beperking, omdat hierdoor op bepaalde strategieën en factoren minder diep is ingegaan. Door onderzoek te doen naar afzonderlijke factoren in een ruimer tijdsbestek en met meer middelen, is het mogelijk dieper op de strategieën en factoren in te gaan, waardoor de conclusies uit dit onderzoek aangevuld of bijgesteld kunnen worden. Aan te bevelen is om in een dergelijk onderzoek de proposities uit bijlage 10 te betrekken. Dit onderzoek heeft geen inzicht kunnen bieden in hetgeen wat burgers feitelijk versterkt bij zelfredzaam handelen, maar is beperkt gebleven tot de meningen en ervaringen van professionals en projectleiders van verschillende projecten. In vervolgonderzoek zou het feitelijk meten van het versterken van zelfredzaamheid middels voor- en naonderzoek bij bijvoorbeeld bepaalde strategieën, een bijdrage leveren aan de theorievorming. 6.4 Aanbevelingen voor de praktijk Op basis van dit onderzoek is een aantal aanbevelingen voor de praktijk te doen in de wijze waarop men burgers kan versterken in zelfredzaam handelen. Van deze aanbevelingen kunnen veiligheidsregio’s of overheden gebruik maken
85
bij het opstarten van bijvoorbeeld projecten welke als doel hebben burgers te versterken zelf ongevallen, rampen en crises te voorkomen en zich hierop voor te bereiden. Overheid en Projectorganisaties projecten versterken van zelfredzaamheid: 1. Het verdient aanbeveling voor organisaties, zoals veiligheidsregio’s die projecten opzetten zelfredzaamheid van burgers te versterken, dat deze projecten zich richten op een combinatie van kennis en juist ook het aanleren van vaardigheden; 2. Omdat risicogroepen lastig te bereiken zijn, is het een aanbeveling in projecten gericht op deze doelgroep, te kiezen voor een persoonlijke benadering en de inzet van spilfiguren in de wijk. Wel moet men bij een persoonlijke benadering de afweging maken of een dergelijke intensieve methode opweegt tegen de uiteindelijke resultaten; 3. Men zou bij dergelijke projecten aan moeten sluiten bij andere organisaties, bestaande projecten en structuren. Hierdoor hoeft men geen apart, kostbaar en intensief traject op te zetten om burgers te activeren, maar kan men gebruik maken van bestaande initiatieven. Voorbeelden van al bestaande initiatieven zijn: buurtbijeenkomsten, de buurtregisseur en woningbouwverenigingen kunnen een taak vervullen bij het versterken van het bewustzijn omtrent brandveiligheid; 4. Het verdient ook aanbeveling voor de overheid, als zij risicobewustzijn en risicoperceptie, kennis over maatregelen, het aanleren van vaardigheden en de eigen verantwoordelijkheid van burgers wil vergroten, dit te integreren in het onderwijs. Door het deel uit te laten maken van de maatschappelijke ontwikkeling van jongeren, maakt dit het een gewoonte en integreert het in de maatschappij; 5. Bij het vergroten van de eigen verantwoordelijk is het aan te bevelen dit te doen middels een positieve benadering; 6. De overheid, maar ook de projectleiding van projecten gericht op het versterken van zelfredzaamheid, dienen te zorgen voor toegankelijke en begrijpelijke informatie. Deze informatie moet aansluiten op de doelgroep, de behoefte en de belevingswereld van de burger. Daarbij is het belangrijk realistisch te zijn over de risico’s en de gevolgen. Overheid en hulpdiensten: 7. Een aanbeveling voor de overheid en hulpdiensten is om vertrouwen tussen overheid of de professional te versterken door dit te integreren in het werk van de professionals en op te nemen in trainingen; 8. Daarbij is aan te bevelen voor professionals die zich bezighouden met het versterken van zelfredzaamheid van burgers, dat zij over bepaalde didactische, communicatieve en sociale vaardigheden beschikken; 9. Tot slot verdient het aanbeveling voor zowel de overheid als hulpdiensten te zorgen voor aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid voor de burger. In de praktische uitvoering kan men dan bijvoorbeeld denken aan het situeren van de brandweer in een wijk, zodat dit de drempel voor de burger verlaagt om informatie te vragen of vragen te stellen.
86
Literatuur Baarda, D.B. en M.P.M. De Goede (2001) Basisboek Methoden en Technieken. Handleiding voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek. Groningen: p/a Wolters-Noordhoff bv. Boutellier, J.C.J. (2008) Nodale orde. Veiligheid en burgerschap in een netwerksamenleving. Amsterdam: Vrije Universiteit. Bovens, M.A.P., P. ’t Hart & M.J.W. Van Twist (2007) Openbaar bestuur. Beleid, organisatie en politiek. Alphen aan den Rijn: Kluwer. Brand, R. van den (2005) Zelfredzaamheid en veiligheid van burgers: Verkenningen. NIBRA. Burgemeester Job Cohen tijdens de toespraak ‘Verachting of Verwachting?’ op de conferentie Burgerschap en Empowerment, Amsterdam, 7 juni 2005. Caem, B. Van (2008) Verborgen kracht: burgerparticipatie op het vlak van veiligheid. Amsterdam: Vrije Universiteit. Calster, P.J.V., Van & L. Gunter-Moor (Eds.) (2010) Herstelrechtelijke politiezorg. Dordrecht/Gent: Stichting SMVP Productions/Centrum voor politiestudies. De Vaus (2001) Research Design in Social Research, Sage: Londen. Denkers, F. (1993) Op eigen kracht onveiligheid de baas. De politie van pretentieuze probleemoplosser naar bescheiden ondersteuner, Lelystad: Vermande Duin, Van, M. (2006) Rampen en andere crises, in Stol, W. J. Rijpma, C. Tielenburg, H. Veenhuysen en T. Abbas (2006) Basisboek Integrale Veiligheid. Bussum: Uitgeverij Coutinho. Dykstra, E.H. (2006) Risicobewustzijn & Zelfredzaamheid: mission impossible, in nieuwsbrief crisisbeheersing jaargang 4, nr. 1, p. 10-13. Garsse, L. van (2010) Herstelrecht en bemiddeling in Vlaanderen en de politie: voor het beleidsmatig activeren van een essentieel partnerschap, in: Van Calster, P. & L. Gunther Moor (Red.), Herstelrechtelijke politiezorg, Dordrecht: SMVP/Gent: Centrum voor Politiestudies, p. 17-42. Groenewegen-ter Morsche, K. N. Oberijé, (2007) Burgerhulp bij rampen. Arnhem: Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Nibra. Groenewegen-ter Morsche, K. en N. Oberijé (2010) Burgers bij de bestrijding van rampen: betrokken, beschikbaar, bekwaam. Een onderzoek naar praktijkervaringen met burgerparticipatie bij 10 rampen en incidenten in Nederland, Arnhem: Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (m.m.v. Aulman, L., Leunk, M., Van Rooij, T., Van Rossum, W., De Ruwe, S., In ’t Veld, M., Vos, W., Van de Weert, M.). Gunsteren, H. van (2006) Vertrouwen in Democratie: Over principes van Zelforganisatie. Amsterdam: Van Gennep. Gunther Moor, L. en J. Peeters (1996) Politie en sociale zelfredzaamheid van burgers: Een onderzoek naar aanleiding van de vestiging en opheffing van politiebureaus. Dordrecht: Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie. Gunther Moor, L. (2011) Sociale zelfredzaamheid en politie. Cahier Politiestudies. Jrg. 2011-2. Nr. 19. P. 195-212. Gutteling, J.M. (2004) De controversiële boodschap: de communicatie tussen de deskundige en de leek over risico-onderwerpen, in Risicocommunicatie: praktijk & theorie, Amsterdam: Stichting Weten. Helsloot, I., m.m.v. J. Lukkes en N. Folkers (2004) Fysieke veiligheid, in E.R. Muller (2004) Veiligheid. Studie over inhoud, organisatie en maatregelen. Alphen aan den Rijn: Kluwer. Helsloot, I. (2007) Voorbij de symboliek. Over de noodzaak van een rationeel perspectief op fysieke veiligheid. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Helsloot, I. en Van ’t Padje, B. (red.) (2010) Zelfredzaamheid. Concepten, thema’s en voorbeelden nader beschouwd, Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Kolen, B. (2010) Zelfredzaamheid bij overstromingen en grootschalige evacuaties, in Helsloot, I. en B. Van ’t Padje (2010) Zelfredzaamheid. Concepten, thema’s en voorbeelden nader beschouwd. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers. Laat, De, M.C.H.A. (2009) Rampzalige voorbereiding? Een onderzoek naar de voorbereiding van burgers op rampen in de provincie Overijssel. Afstudeerscriptie master Public Safety Governance. Arnhem: Universiteit Twente. Latané, B. en J.M. Darley (1968) Bystander intervention in emergencies: Diffusion of responsibilty. Journal of Personality and Social Psychology. Vol. 8, p. 377-383. 87
Loewenstein, G.F., C.K. Hsee, E.U. Weber, N. Welch (2001). Risk as Feelings. Psychological Bulletin, 127 (2), p. 267-286. Major, A.M. (1999). Gender differences in Risk and Communication behavior: Responses to the New Madrid Eartquake Prediction. International Journal of Mass Emergencies and Disasters, (17) 3. Marissing, E., van (2005) Stedelijk beleid en bewonersparticipatie. De aloude inspraak voldoet niet meer, in: Aedes Magazine 9/10, p.64-67. Marissing, E., van (2008) Buurten bij beleidsmakers. Stedelijke beleidsprocessen, bewonersparticipatie en sociale cohesie in vroeg-naoorlogse stadswijken in Nederland. Utrecht: KNAG / Faculteit Geowetenschappen Universiteit Utrecht. Miles, M. en A.M. Huberman (1994) Qualitative data analysis: An expanded sourcebook. Thousand Oaks: Sage publications. Minister Ter Horst (2009) Brief zelfredzaamheid bij rampen en crisis. 2009-0000285982. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (1998) Handboek crisisbeheersing 1998. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2005) Crisis belicht. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2009) Zelfredzaamheid bij rampen en crises. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. ter Horst. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2009) De Veiligheidsregio. Wet veiligheidsregio’s: hoe wat en waarom? Den Haag. Muller E.R. (2009) Veiligheids- en politiebestel altijd in verandering, in Borgers, M.J., M.J.A. Duker en L. Stevens (2009) Politie in beeld. Nijmegen: Wolf Legal Publishers. Muller, E.R., U. Rosenthal, I. Helsloot en E.R.G. van Dijkman (2009) Crisis. Studies over crisis en crisisbeheersing. Deventer: Kluwer. Newton, F. (2010) Zelfredzaamheid bij rampen en crisis. Stimulerende beleidsinstrumenten van de overheid, bachelorscriptie Bestuurskunde, Universiteit Twente. Oberijé, N. en C. Tonnaer (2008) Hulpverleners en burgerhulp. Arnhem: Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid Nibra. Padje, Van ’t, B. en J. Groenendaal (2008) Redzame burgers als vliegwiel van verandering, Tijdschrift voor Veiligheid (7) 2, p 25-41. Paton, D. (2003) Disaster preparedness: a social cognitive perspective, in Disaster and Management, volume 12, nr. 3, pp. 210-216. Projectteam zelfredzaamheid VRAA (2010) Flexibele hulpverlener ontmoet (zelf)redzame burger. Proefproject benutten en versterken van (zelf)redzaamheid – een buurtgerichte aanpak. Amsterdam: Veiligheidsregio Amsterdam – Amstelland. Rosenthal, U. (1984) Rampen, rellen, gijzelingen: crisisbesluitvorming in Nederland. Amsterdam/Dieren: De Bataafsche Leeuw. Ruitenberg, A.G.W. en Helsloot, I. (2004) Zelfredzaamheid van burgers bij rampen en zware ongevallen. Den Haag: Kluwer. Scholte, R. (2008) Burgerparticipatie in veiligheidsprojecten: Een empirische verkenning, in: H. Boutellier & R. van Steden (red.), Veiligheid en burgerschap in een netwerksamenleving. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, 223241. Stokkom, B. van (2008) Bange burgers, doortastende dienstverleners. Voorbij de retoriek van zelfredzaamheid, in: H. Boutellier & R. van Steden (red.), Veiligheid en burgerschap in een netwerksamenleving. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, 267-289. Sievers, L. (2009) Burgers als bondgenoten. Zelfredzaamheid en burgerparticipatie bij rampen en crisis door samenwerking met de brandweer, Scriptie Masteropleiding Crisis and Disaster Management, Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid/Nederlandse School voor Openbaar Bestuur. 88
Silver, E. and L. Miller (2004) Sources of Informal Social Control in Chicago Neighborhoods, Criminology, 42, 3: 551583. Skogan, W.G. et al. (2000) Problem solving in practice. Implementing Community Policing in Chicago. Chicago: Institute for Policy Research, Northwestern University. Slovic, p. (2000) The perception of risk. London: Earthscan Publications. Starmans, I., N. Oberijé (2006) Burgerparticipatie bij rampen en zware ongevallen. Nederlands Instituut Veiligheid NIBRA. Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie (1993) Scan zelf doen en over laten. Dordrecht: Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie. Stichting Maatschappij, veiligheid en Politie (2001) Samenwerken aan veiligheid: Discussienota van de Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie. Dordrecht: Stichting Maatschappij, Veiligheid en Politie. Stokkom,van, B. en N. Toenders (2010) De sociale cohesie voorbij. Actieve burgers in achterstandswijken, Amsterdam: Pallas Publications – Amsterdam University Press. Stuive, S. en P. Deelman (2010) Burgernet en andere vormen van burgerparticipatie in de veiligheid. De Bilt/Dordrecht: Stichting SMVP Producties. Swanborn, P.G. (2008) Case-study’s. Wat, wanneer en hoe? Amsterdam: Boom onderwijs. Terpstra, J. (2008) Burgers in veiligheid. Lokale netwerken en buurtcoalities, in: Boutellier H. en R. van Steden (red.), Veiligheid en burgerschap in een netwerksamenleving, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, 243-266 Terpstra, J. (2009) Wijkagenten, en hoe nu verder? Tijdschrift voor de politie. Jrg. 71 (3). Terpstra, T. (2009) Flood preparedness;Thoughts, feelings and intentions of the Dutch public. Enschede: Universiteit van Twente. Thomas, W.J. and D.S. Thomas (1928), The child in America: behaviour problems and programs. New York: Knopf. Tonkens, E. (2008) De Bal bij de burger. Burgerschap en publieke moraal in een pluriforme, dynamische samenleving. Amsterdam: Vossiuspers UvA. Tonkens, E. (2010) Waarom actief burgerschap?, in Stuive, K. en P. Deelman (red), Burgernet en andere vormen van burgerparticipatie in de veiligheid. Dordrecht: Stichting Maatschappij Veiligheid en Politie, p. 29-46. Trommel, W. (2009) Gulzig bestuur. Den Haag: Lemma Twist, M.J.W. van en E.H. Klijn (2007) Alliantievorming en management van verwachtingen; samenwerken als kwestie van dubbeldenken en dubbeldoen. M en O, 5, p. 34-48. Veiligheidsregio IJsselland (2011) Zelfredzaamheid en burgerparticipatie. Programma 2011-201. 4 Verhoeven, I. en M. Ham (2010) Brave burgers gezocht. De grenzen van de activerende overheid. Tijdschrift voor sociale vraagstukken. Amsterdam: Van Gennep. Vlek, C.A.J. en P.J.M. Stallen (1979) Persoonlijke beoordeling van risico’s: Over risico’s, voordeligheid en aanvaardbaarheid van individuele, maatschappelijke en industriële activiteiten. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. Vries, G. de, (2005) Politiek, expertise en individuele verantwoordelijkheid in een risicosamenleving, in: Leven in de risicosamenleving, Amsterdam: Salomé, 2005. Weiss, R. S. (1994) ‘Learning From Strangers. The Art and Method of Qualitative Interview Studies’, The Free Press: New York. White, B (2007) Disaster preparedness in the United States. Humboldt state university. Woudenberg, F. (2003) Communicatie bij incidenten: ramp of zegen?, in: Tijdschrift voor Veiligheid en Veiligheidszorg, jrg. 2 (2), 2003, p.3-15. Yin, R. (2003) Case Study Research. Los Angeles: Sage Publications. Zoomer, O. J. (1993) Zelf doen en overlaten. Acties van burgers, politie en lokale overheid tegen overlast en kleine criminaliteit. SMP. Lelystad: Koninklijke Vermande BV.
89
Websites: Veiligheidsregio IJsselland, website geraadpleegd op 18-09-2011: http://www.veiligheidsregio-ijsselland.nl/ Rijksoverheid, website geraadpleegd op 09-11-2011: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/veiligheid-regionaal/veiligheidsregio Evelien Tonkens, website geraadpleegd op 02-12-2011: http://www.actiefburgerschap.nl/index.php Eigen Kracht Centrale, presentatie Mike Doolan, 2009, website geraadpleegd op 17-02-2012: http://www.eigen-kracht.nl/artikel/mike-doolan-university-of-canterbury-christchurch-nieuw-zeeland-30-min Project (zelf)redzaamheid veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland, website geraadpleegd op 08-04-2012: http://www.watdoeje.nl/ NVBR, website geraadpleegd op 18-04-2012: http://www.nvbr.nl/wat_doen_we/thema-(brand)veilige/brandveilig-leven/
90
Bijlagen Bijlage 1: Veiligheidsregio’s Bijlage 2: Rampen en crises Bijlage 3: Onderzoeksverwachtingen Bijlage 4: Onderzoeksgebieden Bijlage 5: Interviewvragen Bijlage 6: Factsheet enquête Bijlage 7: Enquête Bijlage 8: Operationalisering Bijlage 9: Burgercurriculum Bijlage 10: Proposities voor vervolgonderzoek
91
Bijlage 1: Veiligheidsregio’s Een veiligheidsregio streeft ernaar burgers te beschermen tegen risico’s, hulpverlening en nazorg te bieden bij rampen en crises. Ook tracht zij één regionale bestuurlijke regie te vormen voor de brandweerzorg, GHOR, rampenbestrijding en crisisbeheersing in geval van calamiteiten en de bestuurlijke en operationele slagkracht te versterken (Ministerie VenJ, Ministerie van BZK,2010). De organisatie van de veiligheidsregio is aan verandering onderhevig. Ten tijde van dit onderzoek is het uitgangspunt van de veiligheidsregio’s de samenwerking tussen de brandweer, de GHOR, gemeenten en politie. De brandweer tracht één brandweerorganisatie te zijn voor de hele regio met één regionale brandweercommandant als leidinggevende. De regionale brandweer heeft de taak het voorkomen, beperken en bestrijden van brand en het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij en na ongevallen anders dan brand. Ook voert zij taken uit in het kader van rampenbestrijding en crisisbeheersing. De GHOR coördineert de geneeskundige hulpverlening bij zware ongevallen, rampen en crises en legt hiermee de relatie tussen de veiligheidsregio en de zogenoemde ‘zorgketen’ (ziekenhuizen, ambulancediensten etc.). Naast deze twee diensten werkt men in de veiligheidsregio samen met de kernpartners, zoals Defensie, het Openbaar Ministerie, waterschappen, ziekenhuizen, de Koninklijke Reddingsmaatschappij, de Nederlandse Spoorwegen en het Rode Kruis (Ministerie van BZK, 2009: 28). In een convenant is door het bestuur vastgelegd op welke terreinen de samenwerking plaatsvindt, de wijze waarop, hoe besluitvormingsprocedures verlopen en wat de verantwoordelijkheden van de verschillende actoren zijn. De operationele processen van de politie met betrekking tot rampen, zware ongevallen en crises zijn hierbij afgestemd op de brandweer en de GHOR. Naast de operationele processen van deze hulpverleningsdiensten, heeft de gemeente de taak van de voorbereiding en uitvoering van bevolkingszorgprocessen, zoals voorlichting, alarmering en uitvaartverzorging. Veiligheidsregio’s en politieregio’s werken ook met elkaar samen. De Wet veiligheidsregio’s, die in oktober 2010 in werking is getreden, legt de wettelijke basis voor de samenwerking en sturing bij ongevallen, rampen, rampenbestrijding en crisisbeheersing. In 2012 valt het aantal veiligheidsregio’s nog samen met de nu nog bestaande politieregio’s, maar hier zal met de komst van de nationale politie verandering in komen. Het bestuur In de veiligheidsregio’s vallen Brandweer en de GHOR onder één bestuur waardoor de aansturing en een gecoördineerde aanpak van rampenbestrijding en crisisbeheersing makkelijker realiseerbaar zijn. Door deze opzet op regionale schaal vergroot dit de professionalisering vergroot en legt dit een basis voor multidisciplinair samenwerken. Omdat de veiligheidsregio via verlengd bestuur is vormgegeven, blijven gemeenten direct betrokken bij de brandweer en rampenbestrijding. Verlengd bestuur betekent dat de gemeenten (indirect) invloed heeft op het beleid en optreden van de regio en een financiële bijdrage aan de regio levert (Ministerie van BZK, 2009: 14). Het bestuur van de veiligheidsregio bestaat uit de burgemeesters van deelnemende gemeenten, de hoofdofficier van Justitie, voorzitter van het waterschap en indien nodig andere crisispartners. Dit bestuur neemt besluiten op grond van meerderheid van stemmen. De voorzitter van het bestuur van een Veiligheidsregio is de burgemeester die is aangewezen als korpsbeheerder. Door de gecoördineerde aanpak binnen de veiligheidsregio zijn de hulpverleningsdiensten doeltreffender aan te sturen (Website Rijksoverheid). De Wet veiligheidregio’s vervangt de Brandweerwet 1985, de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (Wghor) en de Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo). In deze wet zijn onder andere de bestuurlijke inbedding en de basiseisen voor de organisatie van de hulpverleningsdiensten opgenomen, welke taken het bestuur van de veiligheidsregio heeft en wat de minimumeisen zijn voor hulpverleners van de regionale brandweer en de geneeskundige diensten en het materiaal dat ze gebruiken. De taken en bevoegdheden van het bestuur bestaan uit (Muller, 2009: 207; Wet Veiligheidsregio’s, artikel 10, 2010): - Inventarisatie van risico’s van branden, rampen en crises; 92
-
Adviseren van het bevoegd gezag over (het voorkomen van) risico’s van branden, rampen en crises in de bij de wet en in het beleid aangegeven gevallen; Adviseren van het college van Burgemeester en Wethouders over de taak van de brandweer; Voorbereiden op de bestrijding van branden en het organiseren van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing; Instellen en in stand houden van een brandweer en een GHOR; Voorzien in de meldkamerfunctie; Aanschaffen en beheren van gemeenschappelijk materieel; Inrichten en in stand houden van de informatievoorziening.
Naast deze taken heeft het bestuur van de veiligheidsregio de verantwoordelijkheid omtrent het opstellen van een beleidsplan (zowel het beleid voor de uitvoering van opgedragen taken, als het beheer en beleid van de brandweer en GHOR en het opstellen van een risicoprofiel), een crisisplan (operationeel plan dat de generieke aanpak van rampen en crises in de regio beschrijft) en een rampenbestrijdingsplan (operationeel plan waarin de aanpak van concrete rampsituaties voor specifieke inrichtingen staan beschreven) (Ministerie BZK, 2009: 17).
93
Bijlage 2: Rampen en crises Een ramp kan zowel van natuurlijke oorsprong zijn, als ‘man-made’ en zowel een sociaal (het feit dat het mensen treft), als een fysiek verschijnsel (bijv. een explosie) zijn. Daarnaast kan een ramp plotseling ontstaan, maar ook chronisch blijven. Sommige rampen beginnen plotseling en hevig en kennen een korte tijdsduur, terwijl andere (bijv. bij hoog water) een langere aanloop kennen en een langere duur. Tot slot zijn er de klassieke (bijv. een vliegtuigongeval of een grote brand) en de moderne rampen (bijv. een ramp met een kerncentrale of door terrorisme) (Van Duin 2006). Van Duin (2006: 347) stelt dat een ramp een crisis is, maar dat niet bij elke crisis sprake is van een ramp. Crisis is naar inzicht van Van Duin (2006: 347) een ‘verzamelbegrip’ van gebeurtenissen als rampen, terreurdaden en grootschalige ordeverstoringen. Wat de definities van crisis en ramp gemeen hebben is dat het beiden gaat om een ernstige aantasting van de normale gang van zaken in de samenleving en dat actie is vereist. Echter het verschil tussen ramp en crisis is dat rampen veelal als kort en hevig en crises als langdurig worden geschetst. Gebeurtenissen beginnen als een ramp en monden uit in een crisis. Men zou een ramp in deze zin moeten zien als een specifieke variant binnen het bredere kader van een crisis (Van Duin 2006). Zo kan men ook kijken naar rampenbestrijding en crisisbeheersing: ‘van rampenbestrijding naar crisisbeheersing’. Rampenbestrijding kan worden omschreven als ‘het geheel van maatregelen en voorzieningen, met inbegrip van de voorbereiding daarop, dat het gemeentebestuur of het bestuur van een veiligheidsregio treft met het oog op een ramp, het voorkomen van een ramp en het beperken van de gevolgen van een ramp’ (Wet Veiligheidsregio’s, artikel 1). Vervolgens ziet men het beheersen van crises in de Wet Veiligheidsregio’s (artikel 1) als ‘het geheel van maatregelen en voorzieningen, met inbegrip van de voorbereiding daarop, dat het gemeentebestuur of het bestuur van een veiligheidsregio in een crisis treft ter handhaving van de openbare orde, indien van toepassing in samenhang met maatregelen en voorzieningen die op basis van een bij of krachtens enig andere wet toegekende bevoegdheid ter zaken van een crisis worden getroffen’.
94
Bijlage 3: Onderzoeksverwachtingen Op basis van de literatuur is het mogelijk een aantal onderzoeksverwachtingen (proposities) te formuleren. Deze zijn als volgt: 1. Het beïnvloeden van risicobewustzijn en risicoperceptie is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. a. Het beïnvloeden kan door het vergroten van kennis van risico’s en de gevolgen daarvan; b. Het beïnvloeden kan door in te spelen op angst/emotie van burgers ten aanzien van een ramp, wat mogelijk ervoor zorgt dat burgers maatregelen nemen. Als burgers nadenken over risico’s en daarbij risico’s als zodanig interpreteren en deze als reëel ervaren, zijn zij eerder geneigd zelfredzaam te handelen in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. Het beïnvloeden van dit bewustzijn en de perceptie kan door het verkrijgen van kennis over risico’s en de gevolgen daarvan. Hiervoor is informatie nodig. Angst of emotie zijn hierbij van invloed op de motivatie van burgers om mogelijk maatregelen te nemen en dus op het uiteindelijke zelfredzaam kunnen handelen. 2. Het beïnvloeden van handelingsperspectieven is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. a. Het beïnvloeden kan door het vergroten van kennis van maatregelen/handelingsperspectieven; b. Het beïnvloeden kan door het vermogen en de overtuiging van burgers om te kunnen handelen te versterken; c. Het beïnvloeden kan door te zorgen dat burgers beschikken over middelen en vaardigheden. Als burgers kennis hebben van maatregelen en handelingsperspectieven om een probleem te voorkomen en zich hierop voor te bereiden, kunnen zij beslissen welke maatregelen zij nemen en zijn zij eerder in staat zelfredzaam te handelen. Wanneer zij deze kennis niet hebben, is een logische reactie terug te vallen op professionals. Door het versterken van deze kennis acht een burger zichzelf in staat dit te realiseren. Dit vergroot het vermogen en de overtuiging van burgers om te kunnen handelen. Daarbij is het beschikken over middelen, maar ook vaardigheden om te kunnen handelen van invloed op het vermogen en de overtuiging van burgers en vervolgens op de mate waarin een burger in staat is zelfredzaam te zijn. 3. Het beïnvloeden van verantwoordelijkheid is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. a. Het beïnvloeden kan door burgers zichzelf verantwoordelijk te laten voelen; b. Het beïnvloeden kan door burgers inzicht te geven in de mogelijkheden en grenzen van overheidshandelen; c. Het beïnvloeden kan door te zorgen dat burgers een reële verwachting hebben van de overheid. Wanneer burgers zien dat zij verantwoordelijk zijn voor de eigen veiligheid, zet men zich meer in om zelf ongevallen, rampen en crises te voorkomen en zich hierop voor te bereiden. Wanneer burgers op de hoogte zijn van mogelijkheden en onmogelijkheden van de overheid en hulpdiensten, ontstaat een reëel beeld. Dit biedt duidelijkheid waar de eigen verantwoordelijkheden liggen. Hierdoor zijn zij eerder geneigd zelfredzaam te handelen. 4. De volgende ondersteunende factoren zijn van invloed op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises: a. De aanwezigheid van vertrouwen beïnvloedt de zelfredzaamheid van burgers. Vertrouwen in de overheid en haar handelen en de relatie tussen overheid en burgers is van belang, willen burgers zelfredzaam handelen. Burgers zouden alleen te activeren zijn wanneer zij vertrouwen hebben dat zij bij de overheid terecht kan en deze doet wat men van haar verwacht.
95
b. Een ondersteunende, maar juist ook een terughoudende overheid is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers. Als de overheid ondersteuning en een kader biedt aan burgers waarbinnen zij zelf de vrijheid hebben te handelen en de overheid daarin een terughoudende houding aanneemt, stimuleert dit burgers zelfredzaam te handelen. c. Aansluiten bij bestaande (lokale) initiatieven beïnvloedt zelfredzaamheid van burgers; d. Kleinschaligheid. Eigen initiatieven van burgers waarbij de overheid ondersteuning biedt houden beter stand dan initiatieven vanuit de overheid zelf. Door aan te sluiten bij bestaande (lokale) initiatieven en structuren en in samenspraak met burgers tot ideeën te komen, is het mogelijk zelfredzaamheid van burgers te versterken. In aanvulling hierop zijn kleinschaligheid, inzet op lokaal niveau en de aansluiting bij verschillende groepen van invloed om beter sturing te kunnen geven aan het versterken van zelfredzaamheid van burgers. Hiermee benut men de kracht van zelfredzame burgers beter en men spreekt burgers aan op hun eigen verantwoordelijkheid. e. Een persoonlijke benadering van burgers is van invloed op hun zelfredzaamheid. Wanneer men burgers persoonlijk benadert en de overheid laat merken dat zij de burger nodig heeft, versterkt dit het zelfredzaam handelen van de burger. f. Gemeenschapsgevoel (sociale cohesie) is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers. De mate van verbondenheid met andere individuen en hun leefomgeving is van invloed op het daadwerkelijk handelen van burgers en zo de zelfredzaamheid van burgers. Wanneer zij zich verantwoordelijk voelen voor hun naasten, zullen zij eerder zelfredzaam handelen. g. Een transparante overheid is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers. Wanneer men burgers volledig, in duidelijke, heldere en begrijpelijke taal informeert over waarom en hoe zij moeten handelen, versterkt dit de zelfredzaamheid van burgers. h. Aanwezigheid (fysiek), beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid zijn van invloed op de zelfredzaamheid van burgers. Aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid zorgen ervoor dat burgers zien dat ze met problemen bij de overheid terechtkunnen. Dit versterkt de mate waarin burgers zelfredzaam handelen. i. Accuraat en alert reageren op burgers beïnvloedt de zelfredzaamheid. Wanneer de overheid accuraat en alert reageert op burgers, straalt zij uit dat zij de burger serieus neemt. Dit versterkt de mate waarin burgers zelfredzaam handelen. 5. De volgende kenmerken met betrekking tot de rol van de professional zijn van invloed op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises: a. Ondersteuning, maar juist ook terughoudendheid van de professional beïnvloedt de zelfredzaamheid van burgers. De professional staat in direct contact met de burger en geeft uitvoering aan het beleid van de overheid. Door ondersteuning van de professional is de burger beter in staat zelfredzaam te handelen. Door een terughoudende professional, heeft de burger de vrijheid om te handelen, waardoor dit burgers versterkt om zelfredzaam te zijn.
96
b. Betrokkenheid van de professional bij de burger is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers. Wanneer een professional zich betrokken toont bij de burger, versterkt dit burgers om zelfredzaam te handelen. c. Een goede relatie door een persoonlijke benadering van de burger door de professional, is van invloed op de zelfredzaamheid van de burger. Wanneer men burgers persoonlijk benadert door een professional, versterkt dit burgers om zelfredzaam te handelen. d. Persoonlijke gekendheid van de professional is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers. Wanneer burgers professionals kennen, is het voor burgers eenvoudiger bij de professional aan te kloppen. Dit versterkt burgers om zelfredzaam te handelen. Daarnaast is het voor professionals mogelijk erachter te komen wat leeft onder burgers en hierop in te spelen. e. Vertrouwen tussen de professional en de burger is van invloed op diens zelfredzaamheid. Vertrouwen en de relatie tussen de professional en burgers is van belang, willen burgers zelfredzaam handelen. Wanneer professionals burgers het vertrouwen geven en overtuigd zijn van het nut van de inzet van burgers, weten zij vertrouwen te winnen, waardoor burgers zich gesteund voelen zich in te zetten. f. Duidelijke communicatie van de professional is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers. Wanneer de professional duidelijk met de burger communiceert, versterkt dit de zelfredzaamheid van burgers. g. Kennis en vakmanschap van de professional zijn van invloed op de zelfredzaamheid van burgers. Wanneer de professional laat zien dat hij beschikt over kennis en vakmanschap versterkt dit de zelfredzaamheid van burgers. h. Een persoonlijke inzet en uitstraling van de professional beïnvloeden de zelfredzaamheid van burgers. Een persoonlijke inzet en daadkracht versterken het vertrouwen en het gevoel van solidariteit van burgers. Dit versterkt het zelfredzame handelen van burgers. Daarnaast versterken enthousiaste en gemotiveerde professionals met verantwoordelijkheidsgevoel en doorzettingsvermogen de inzet van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. i. Beschikbaarheid en bereikbaarheid van de professional voor de burgers is van invloed op diens zelfredzaamheid. Wanneer een professional beschikbaar en bereikbaar is voor burgers, versterkt dit burgers zelfredzaam te handelen.
97
Bijlage 4: Onderzoeksgebieden Deze bijlage belicht aan de hand van documentatie en input van de respondenten de verschillende onderzoeksgebieden: onderzochte projecten. Het gaat in op de verschillende activiteiten die men heeft opgezet en strategieën die men hanteert om zelfredzaamheid van burgers te versterken. Proefproject benutten en versterken (zelf)redzaamheid Amsterdam- Amstelland Het proefproject van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland richt zich op ondersteuning en versterking van wijzen waarop burgers en bedrijven zelf initiatieven nemen om noodsituaties te kunnen voorkomen en te bestrijden. In het project is in 2010 allereerst in twee wijken van Amstelveen geëxperimenteerd om te bekijken hoe men deze ondersteunende rol het beste kon invullen (Projectteam VRAA, 2010:5). Door burgers naar hun mening te vragen zijn nieuwe ideeën ontwikkeld, uitgevoerd en beoordeeld op effectiviteit. Dit project was, samen met drie andere projecten onderdeel van een landelijke proeftuin m.b.t. zelfredzaamheid. De strategie van het project bestond uit twee pijlers (Respondent 1 en respondent 2): - Benutten van zelfredzaamheid (flexibele crisisbeheersing: aanpassen van overheid aan burgers); - Versterken van zelfredzaamheid (zelfredzamer maken van de burger). Volgens respondent 1 was het benutten van zelfredzaamheid het belangrijkste onderdeel van het project: “Opnemen van zelfredzaamheid in werk van professionals is de kern” (Respondent 1). Bij het benutten van zelfredzaamheid is gewerkt aan manieren waarop overheden leren om te gaan hoe zij (zelf) redzaamheid beter kunnen benutten tijdens incidenten. Het versterken van zelfredzaamheid ging om nieuwe producten die men aan burgers kon aanbieden. Er zijn in totaal 22 producten ontwikkeld, bijvoorbeeld cursussen en veiligheidstips, die burgers en bedrijven ondersteunen bij het voorkomen en bestrijden van incidenten (Projectteam VRAA, 2010:16). Door middel van een communicatiestrategie- en middelen is dit aanbod kenbaar gemaakt en werd getracht burgers te activeren. De gebruikte communicatiemiddelen zijn een website, handelingsperspectieven, noodeditie van de lokale krant, posters, folders, spandoeken, risicocafé (buurtbijeenkomst). Het overkoepelende project richtte zich op de twee verschillende pijlers. Deelprojecten bestonden uit: flexibele crisisbeheersing, risicocommunicatie en zelfredzaamheid, zelfredzaamheid van burgers, mensen met een beperking en kwetsbare organisaties (Projectteam VRAA, 2010:20). Dit onderzoek is met name ingegaan op het deelproject zelfredzaamheid van burgers. Het deelproject bestond volgens respondent 2 uit twee onderdelen. Allereerst richtte men zich op wat burgers moeten weten om zelfredzaam te kunnen handelen. Hiervoor heeft men een burgercurriculum opgesteld waarin staat wat burgers moeten weten en kunnen om zelfredzaam te zijn (zie bijlage ….). Het doel hiervan was om een leeraanbod te creëren dat voorziet in de behoefte van de burger. Daarnaast is onderzocht wat er in de regio aanwezig was op het gebied van cursussen. Hieruit bleek dat dit voornamelijk bestond uit EHBO-cursussen, maar ook uit reddingszwemmen en reanimatiecursussen. Omdat de bestaande cursussen niet voldoende aansloten bij wat burgers zelf wilden leren en er verschillen bestonden tussen hetgeen een burger zou moeten weten en kunnen uit het burgercurriculum, zijn er binnen het project twee cursussen ontwikkeld. Namelijk ‘Wat doe je in nood’, om de basis van eerste hulp en brandbestrijding te leren en ‘Urban survival’, om te leren om te gaan met langdurige uitval van nutsvoorzieningen (Respondenten 2, 5 en Projectteam VRAA, 2010:19). Tot slot zijn er veiligheidstips ontwikkeld over hoe mensen noodsituaties kunnen voorkomen of beheersen. De cursussen en de tips kunnen burgers terugvinden op de voor het project ontwikkelde website www.watdoeje.nl. Project Brandveilig Leven Amsterdam- Amstelland In 2009 is de NVBR (Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding) gestart met het project (Brand) Veilig Leven (ook wel Community Safety genoemd). De aanleiding van dit project is de deregulering vanuit de overheid, waardoor de verantwoordelijkheid voor (brand)veiligheid steeds meer bij de burger komt te liggen. Echter, de burger moet zich dan wel bewust worden van deze verantwoordelijkheid. Het project Brandveilig Leven moet daaraan een bijdrage leveren. Onder het project vallen allerlei deelprojecten, die zich richten op bepaalde 98
aspecten van deze bewustwording van burgers. Het hoofddoel van het landelijk project Brandveilig Leven is bewustwording en gedragsverandering realiseren bij burgers, bedrijven en instellingen op het gebied van brandveiligheid (website NVBR). Dit landelijke project kent verschillende pilots op het gebied van krachtwijken, ouderen, jeugd, brandweer en studenten. Daarnaast zijn regionaal verschillende initiatieven opgezet in het kader van ‘Brandveilig Leven’ (website NVBR). In deze thesis is onderzoek gedaan naar Brandveilig Leven in de regio Amsterdam- Amstelland. De respondenten (3,4,6,7 en 13) waarmee in dit onderzoek is gesproken, houden zich bijvoorbeeld bezig met woningbezoeken (voorlichting thuis door brandweerpersoneel), maar ook met de preventieweken, project jeugd (oprichting teams jeugdbrandweer en voorlichting op scholen en maatschappelijke stages Brandveilig Leven), het project ‘Terug na de brand en klussenbussen voor senioren: Project Hartveilig Wonen in Elburg Het project Hartveilig Wonen richt zich op het verlenen van acute zorg met een reanimatienetwerk en Automatische Externe Defibrillators (AED’s) wanneer iemand een hartstilstand krijgt. Een hartstilstand vraagt namelijk om een snelle reactie. Wanneer men binnen 6 minuten hulp verleent, is de overlevingskans het grootst. Omdat de wettelijke aanrijtijd van een ambulance staat op 15 minuten en een ambulance veelal ook niet binnen de cruciale 6 minuten aanwezig kan zijn, is het project Hartveilig Wonen opgestart. Dit project kent een geheel andere insteek dan de andere twee projecten binnen dit onderzoek, omdat het werkt met vrijwilligers. Hartveilig Wonen bestaat namelijk uit een netwerk van geschoolde vrijwilligers en beschikbare AED’s. Deze vrijwilligers melden zichzelf aan om aan het project deel te nemen en hebben veelal al een achtergrond waarbij zij hebben geleerd te reanimeren en dus al in een bepaalde mate zelfredzaam zijn en anderen graag willen helpen. Hartveilig Wonen wordt ook wel een vorm van ‘burenhulp’ genoemd. Het project kent een koppeling tussen de meldkamer en vrijwilligers die een AED kunnen bedienen. Bij een 112melding van een reanimatie stuurt men, naast dat de ambulance wordt gealarmeerd, een sms-bericht naar vrijwilligers dichtbij het slachtoffer (Respondent 10). Men vraagt de reanimatie op te starten of een defibrillator (AED) op te halen en daarmee naar het slachtoffer te gaan. De vrijwilligers verlenen dan hulp totdat de ambulancedienst het van ze overneemt (documentatie Hartveilig Wonen). “Op het moment dat er een reanimatiemelding komt, gaat er vanuit de alarmcentrale een melding uit naar de vrijwilligers, in de hoop dat zij thuis zijn en zo snel mogelijk ter plaatse gaan. Dan zie je dat sommige vrijwilligers met 1,2,3, minuten ter plaatse kunnen zijn. Dat is de denkwijze achter hoe we met dit project de zorg willen verbeteren” (Respondent 10). De organisatie van Hartveilig Wonen werkt samen met de betreffende gemeente aan het project. Ten tijde van dit onderzoek werd in de gemeente Elburg een reanimatienetwerk opgebouwd. Door een informatiebijeenkomst te houden en via verschillende communicatiekanalen, als lokale kranten, website en social media communiceert men dat men met dit project bezig is en dat vrijwilligers zich aan kunnen melden. In Elburg heeft de gemeente AED’s ter beschikking gesteld. Samen met de vrijwilligers en Hartveilig Wonen zorgt men ervoor dat deze op centrale plekken hangen, zodat men deze ten tijde van een reanimatie kan gebruiken. Daarnaast maakt men gebruik van bestaande AED’s en benadert men de eigenaren of zij hun AED willen aanmelden voor het project.
99
Bijlage 5: Interviewvragen Empirische onderzoeksvraag “Op welke wijze blijkt uit de onderzoekspraktijk dat burgers worden versterkt ongevallen, rampen en crisis te voorkomen en zich hierop voor te bereiden?” Onderzoeksvragen o Welke strategieën/factoren zijn in de onderzoekspraktijk van invloed op het versterken van zelfredzaamheid? o
Welke strategieën die uit de literatuur naar voren komen, komen overeen met hetgeen uit de praktijk blijkt en welke nog onbekend strategieën komen naar voren?
o
Welke rol neemt de professional in bij het versterken van zelfredzaamheid?
Doel Door middel van dit interview probeer ik een beeld te krijgen van hoe in het project zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises wordt gestimuleerd. Daarbij wil ik weten of er bepaalde factoren zijn die hierop van invloed zijn en welke het meest van belang zijn. Ook wil ik met dit interview erachter komen wat de rol is van de professional in dit geheel. Interview leidraad (opnemen mogelijk?) Algemeen - Beschrijving project (activiteiten etc.) Duur? Wanneer? - Doel? Waar richt het zich op? - Op welke wijze respondent bij project betrokken & termijn? - Rol respondent? Zelfredzaamheid - Wat verstaan onder zelfredzaamheid? Project – zelfredzaamheid - War moet een ‘project’ zich volgens u op richten wil het zelfredzaamheid versterken? Versterken van zelfredzaamheid in het project - Wat probeert het project te beïnvloeden? (in relatie tot zelfredzaamheid) - Op welke wijze wordt zelfredzaamheid (in het project) beïnvloedt? Hoe versterkt het zelfredzaamheid? o Wat wordt er binnen het project gedaan om dat te beïnvloeden? o Waar richt het zich op? Wat wordt er praktisch uitgevoerd om te zorgen dat burgers meer zelfredzaam/actief worden? Hoe zet het burgers aan tot actief te zijn? o Bepaalde activiteiten, bepaalde factoren? Welke van belang, welke minder? o Ervaring? Wat werkt wel en wat niet? -
-
Wijze van benadering van burgers o Individu, groep, persoonlijk, algemeen o Kleinschaligheid? o Van invloed op zelfredzaamheid? Rol professional in het beïnvloeden van zelfredzaamheid in het project? o Hoe kijkt men hiertegen aan? Wat draagt deze bij aan het versterken van zelfredzaamheid? Taken, ervaring & voorbeelden?
100
o o -
Professional zelf: hoe stel je je voor hoe je die burger het beste kunt versterken? Ervaring? Voorbeelden? Belang van de rol van de professional? Rol van belang voor versterken zelfredzaamheid van burgers? Waarin? (Waarom met dit project beter in staat burger actief te maken dan ander project? Wat anders?) (Waarom doen burgers mee? Hoe burgers benaderen om mee te doen? Wat werkt wel/niet? )
Risicobewustzijn en Risicoperceptie - Richt het project zich op vergroten kennis van risico’s, gevolgen en handelingsperspectieven? o Hoe? Voorbeelden? (wat voor informatieverstrekking? inspelen op angst/emotie?) o Waarom? o Burgers aangezet tot denken & spreken zij hierdoor met elkaar erover? Vb? o Rol professional in vergroten kennis? - Vergroten van kennis van belang voor zelfredzaamheid? o Voorbeelden? Waaruit blijkt dit? Noodzakelijk willen burgers zelfredzaam zijn? Verantwoordelijkheid - Gericht op eigen verantwoordelijkheid burger (wijzen op)? o Hoe? Voorbeelden? Waarom wel/niet? o Rol professional? Specifieke taak in het laten zien van verantwoordelijkheden? -
Wijzen op verantwoordelijkheid van belang voor zelfredzaamheid in het project? o Voorbeelden? Waaruit blijkt dit? Noodzakelijk willen burgers zelfredzaam zijn?
-
Aandacht aan mogelijkheden en grenzen overheidshandelen (= Reëel beeld overheid)? o Hoe? Voorbeelden? Waarom wel/niet? o Rol professional? Specifieke taak?
-
Duiden van mogelijkheden en grenzen overheidshandelen, waardoor een meer reëel beeld ontstaat van wat de overheid kan, van belang voor zelfredzaamheid in het project? o Voorbeelden? Waaruit blijkt dit? Noodzakelijk willen burgers zelfredzaam zijn?
Handelingsperspectieven - Gericht op versterken vermogen en overtuiging burgers om efficiënt te kunnen handelen (in hoeverre de burger zichzelf in staat acht om dit te bereiken?) ? o Hoe? Voorbeelden? Waarom wel/niet? o Bijv. (hoe?) gericht op vergroten kennis maatregelen ter voorkoming en voorbereiding? o Bijv. (hoe?) gericht op vergroten handelingsperspectieven? (verzorgen van middelen en aanleren vaardigheden?) o Rol professional? Specifieke taak? -
Versterken van dit vermogen door bijv. versterken kennis maatregelen en bijv. vergroten handelingsperspectieven van belang voor zelfredzaamheid in het project? o Voorbeelden? Waaruit blijkt dit? Noodzakelijk willen burgers zelfredzaam zijn?
Ondersteunende factoren - Gericht op vertrouwen en versterken relatie overheid/professional – burger? o Hoe? Voorbeelden? Waarom wel/niet? o Van belang voor zelfredzaamheid in het project? Waarom? Voorbeeld? 101
o
Rol professional? Gericht op creëren vertrouwen? Waarom? Voorbeelden?
-
Ondersteunend maar terughoudend? o Hoe? Voorbeelden? Dominante overheid (trekker?) of juist ondersteuning zelfstandige burger? o Aansluiting bestaande initiatieven, structuren/gemeenschappen? o Rol professional? Taak? Duidelijk aanwezige professional of terughoudend? o Van belang voor zelfredzaamheid in het project? Waarom? Voorbeeld?
-
Benadering burgers: individueel/persoonlijk/algemeen? Kleinschaligheid? o Waarom? Belang van benadering (effect) voor zelfredzaamheid? o Rol professional?
-
Gericht op gemeenschapsgevoel (sociale cohesie)? o Hoe? Voorbeelden? Waarom wel/niet? o Van invloed op zelfredzaamheid in het project? Waarom? Voorbeeld?
-
Transparante overheid Wijze van informatievoorziening? Volledig/open/helder? o Voorbeelden? Uitleg nut en noodzaak? o Van belang voor versterken zelfredzaamheid in het project?
-
Gelet op aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid overheid? o Hoe? Voorbeelden? Waarom wel/niet? o Van belang voor versterken zelfredzaamheid in het project? o Vragen burgers: direct gereageerd? Voorbeeld? Van belang voor zelfredzaamheid?
Rol van de professional - Ondersteuning en terughoudendheid zie boven - Belangrijke factoren, eisen/kenmerken voor professional wil deze (in het project) zelfredzaamheid versterken? - In hoeverre is … van belang en waarom? Wat is noodzakelijk voor het kunnen versterken van zelfredzaamheid van burgers in de rol van de professional? o Betrokkenheid o Persoonlijke benadering en persoonlijke gekendheid o Vertrouwen en een relatie tussen professional en de burger o Duidelijke communicatie van de professional, kennis en vakmanschap o Beschikbaar en bereikbaar voor burgers o Persoonlijk inzet en uitstraling (enthousiast, gemotiveerd, verantwoordelijk, doorzettingsvermogen). Einde van het interview – mogelijk nog andere factoren van belang die nog niet voorbij zijn gekomen? Invullen van de enquête. Vragen, opmerkingen? Wat vond u van het gesprek?Als u het interessant vindt, kan ik u het uiteindelijke onderzoek toesturen.
102
Bijlage 6: Factsheet voor respondenten interviews Onderzoek “ Het versterken van zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en de voorbereiding op ongevallen, rampen en crises” Inleiding U bent gevraagd om medewerking te verlenen aan het onderzoek naar het versterken van zelfredzaamheid van burgers. Ik wil u allereerst danken voor uw medewerking. Het onderzoek richt zich op factoren welke zelfredzaamheid van burgers, in het voorkomen van en de voorbereiding op ongevallen, rampen en crises, versterken. Dit onderzoek wordt uitgevoerd vanuit het lectoraat Veiligheid en Sociale Cohesie van de Hogeschool Windesheim voor de Veiligheidsregio IJsselland. Dit in het kader van mijn afstudeeronderzoek van de Master ‘Besturen van Veiligheid’ aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Deze factsheet is bedoeld om u vooraf te informeren, zodat u zich kunt voorbereiden op ons gesprek. Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen welke strategieën en factoren van invloed zijn om ervoor te zorgen dat burgers zelf ongevallen, rampen en crises voorkomen en zich hierop voorbereiden. Met de resultaten van dit onderzoek hoop ik een advies te kunnen geven, voor bijvoorbeeld nieuw op te starten projecten, over hetgeen wat noodzakelijk is in het versterken van zelfredzaamheid van burgers. Definitie zelfredzaamheid ‘Alle handelingen die burgers bij ongevallen, rampen en crises nemen ter voorkoming van, ter voorbereiding op, tijdens en na ongevallen, rampen en crises, om zichzelf of anderen te helpen en de gevolgen van een ongeval, ramp of crisis te beperken’. Onderzoeksvragen Met het interview hoop ik uiteindelijk antwoord te krijgen op de vragen: 1. Welke strategieën/factoren zijn (in de projecten) van invloed op het versterken van zelfredzaamheid? 2. Op welke wijze kunnen burgers, volgens projectleiders/professionals, worden aangezet tot het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises? 3. Welke rol neemt de professional in bij het versterken van zelfredzaamheid? 4. In hoeverre worden de vooraf vastgestelde factoren van belang geacht in het versterken van zelfredzaamheid? Door middel van de interviewvragen probeer ik een verdieping aan te brengen in mijn onderzoek. Aansluitend op dit interview, zal ik u vragen of u een korte enquête wilt invullen over het belang van bepaalde factoren in het versterken van zelfredzaamheid van burgers. Hieronder volgt een kort overzicht welke onderwerpen in het gesprek zullen worden besproken: -
Het project en uw rol binnen het project; Zelfredzaamheid; Versterken van zelfredzaamheid in het project en de rol van de professional daarbij; Risicobewustzijn en risicoperceptie; Verantwoordelijkheid; Handelingsperspectieven; Enkele ondersteunende factoren; Rol van de professional.
103
Bijlage 7: Enquête Voorbeeld wijze van invullen: • Vul met behulp van het zetten van een X per item in hoeverre u dit van belang vindt bij het versterken van zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. • Invulvoorbeeld: Factoren In hoeverre is dit voor u van belang in het versterken van zelfredzaamheid? Het vergroten van kennis van risico’s en de gevolgen daarvan
Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ X ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ]
Vanaf hier invullen: Factoren - Risicobewustzijn en risicoperceptie
In hoeverre is dit voor u van belang in het versterken van zelfredzaamheid?
Vergroten van kennis van risico’s en de gevolgen daarvan, door bijvoorbeeld het Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ] organiseren van informatiebijeenkomsten of informatieverstrekking m.b.v. folders/websites e.d. Vergroten van kennis van handelingsperspectieven door bijvoorbeeld het Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ] verstrekken van informatie over hoe men kan handelen in geval van een ongeval, ramp of crises (m.b.v. folders/websites, informatiebijeenkomsten) Inspelen op angst / emotie t.a.v. een ongeval, ramp of crises door bijvoorbeeld te Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ] richten op ongevallen welke dicht bij de burger staan (bijvoorbeeld door uitleg over het gevaar wat een baby loopt als deze rook inademt en dat dit kan worden voorkomen door het gebruik van een rookmelder) Factoren - Verantwoordelijkheid
In hoeverre is dit voor u van belang in het versterken van zelfredzaamheid?
Inspelen op de eigen verantwoordelijkheid van de burger door de burger te wijzen Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ] op haar eigen verantwoordelijkheid en te laten zien wat zij zelfkan/moet doen Laten zien wat de mogelijkheden en grenzen van de overheid zijn, zodat een Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ] reëel beeld van overheidshandelen voor, tijdens en na ongevallen rampen en crises bij burgers ontstaat en zij zien waar zij zelf kunnen bijdragen 104
Factoren - Handelingsperspectieven
In hoeverre is dit voor u van belang in het versterken van zelfredzaamheid?
Versterken van kennis van burgers over mogelijk te nemen maatregelen in het Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ] voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises door bijvoorbeeld informatiebijeenkomsten, huisbezoeken of foldermateriaal Vergroten van handelingsperspectieven door bijvoorbeeld het aanleren van Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ] vaardigheden / verzorgen (van kennis ) van middelen en mensen informeren wat zij kunnen doen (bijvoorbeeld door een EHBO- cursus, aanbieden van brandmelders) Factoren – Ondersteunende factoren
In hoeverre is dit voor u van belang in het versterken van zelfredzaamheid?
Vertrouwen van burgers in de overheid Een goede relatie tussen overheid en de burger Een individuele en persoonlijke benadering van burgers in een project Een kleinschalig project welke lokaal wordt ingezet Ondersteunende, maar juist ook een terughoudende overheid/professional, welke burgers voornamelijk zelf laat meedenken, beslissen en laat zoeken naar mogelijkheden Inspelen op het gemeenschapsgevoel (sociale cohesie) van de burger Aansluiten bij bestaande structuren / andere projecten Een transparante overheid, welke de burgers voorziet van volledige en duidelijke informatie en daarbij uitleg geeft over het nut en de noodzaak De aanwezigheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid Directe reactie van de overheid/professional op de burger bij vragen/onduidelijkheden
Niet [ Niet [ Niet [ Niet [ Niet [
Factoren – Rol van de professional
In hoeverre is dit voor u van belang in het versterken van zelfredzaamheid?
] ] ] ] ]
Heel weinig [ Heel weinig [ Heel weinig [ Heel weinig [ Heel weinig [
] ] ] ] ]
Weinig [ Weinig [ Weinig [ Weinig [ Weinig [
] ] ] ] ]
Veel [ Veel [ Veel [ Veel [ Veel [
] ] ] ] ]
Heel veel [ Heel veel [ Heel veel [ Heel veel [ Heel veel [
] ] ] ] ]
Onmisbaar [ Onmisbaar [ Onmisbaar [ Onmisbaar [ Onmisbaar [
] ] ] ] ]
Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ] Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ] Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ] Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ] Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ]
Een professional die contacten legt met burgers en een goede relatie onderhoud Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ] (door bijvoorbeeld afspraken na te komen, te reageren op vragen, zich betrokken 105
toont e.d.) Een persoonlijke benadering van de burger door de professional Persoonlijke gekendheid van de professional Vertrouwen van burgers in de professional Kennis en vakmanschap van de professional over het project en over de mogelijkheden van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises Beschikbaarheid en bereikbaarheid van de professional voor de burger Persoonlijke inzet en uitstraling (bijv. enthousiast, gemotiveerd, verantwoordelijk en doorzettingsvermogen)
Niet [ Niet [ Niet [ Niet [
] ] ] ]
Heel weinig [ Heel weinig [ Heel weinig [ Heel weinig [
] ] ] ]
Weinig [ Weinig [ Weinig [ Weinig [
] ] ] ]
Veel [ Veel [ Veel [ Veel [
] ] ] ]
Heel veel [ Heel veel [ Heel veel [ Heel veel [
] ] ] ]
Onmisbaar [ Onmisbaar [ Onmisbaar [ Onmisbaar [
] ] ] ]
Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ] Niet [ ] Heel weinig [ ] Weinig [ ] Veel [ ] Heel veel [ ] Onmisbaar [ ]
106
Bijlage 8: Operationalisering Tijdens de interviews bij de verschillende projecten is allereerst gevraagd naar enkele ‘algemene’ zaken over het project. Hiermee is getracht vanuit het perspectief van de respondent zicht te krijgen op het project. Door te vragen naar een korte beschrijving van het project en de wijze waarop en waarom de persoon betrokken was binnen het project, geeft dit een beeld van de visie van de respondent en haar rol. Ook is het onderwerp zelfredzaamheid besproken. De respondent is allereerst gevraagd naar wat deze onder zelfredzaamheid verstaat. Door vervolgens te vragen naar wat het project beoogd te beïnvloeden en de wijze waarop het project inspeelt op zelfredzaamheid van burgers, was het mogelijk variabelen te onderscheiden. Vervolgens is ingegaan op de verschillende topics. Hieronder zal per topic worden uitgelegd op welke wijze informatie over de variabelen is verzameld en hoe tot de bevindingen is gekomen. Risicobewustzijn en risicoperceptie Om erachter te komen of en op welke wijze de projecten zich richten op het vergroten van kennis, is in de interviews gevraagd aan de projectleiders wat het doel van het project is. Daarnaast is gevraagd of men tracht de kennis van de burger te vergroten omtrent risico’s, gevolgen en handelingsperspectieven. Er is specifiek gevraagd naar een voorbeeld. Zodoende kan de onderzoeker kijken in hoeverre men inspeelt op het vergroten van de kennis van burgers. Door gebruik te maken van voorbeelden was het mogelijk te beoordelen of men inspeelt op de ‘angst/emotie’ van burgers t.a.v. een bepaald risico/ramp en of men burgers aanzet tot nadenken over risico’s, de gevolgen en handelingsperspectieven. Aan professionals zijn dezelfde vragen gesteld, maar is ook ingegaan op de specifieke rol die de professional hierin speelt. Om het belang van de variabele te beoordelen, is aan respondenten gevraagd naar hun ervaringen met het vergroten van kennis van burgers. Daarbij is gevraagd in welke mate zij dit van belang achten en effectief vonden bij het vergroten van de zelfredzaamheid; wat werkt volgens de respondenten wel en wat bijvoorbeeld niet. Handelingsperspectieven Bij handelingsperspectieven is gekeken naar het vermogen en de overtuiging van burgers om adequaat en efficiënt te handelen. Van belang hierbij is de kennis van burgers van maatregelen en het beschikken over middelen en vaardigheden. Door te vragen of en op welke wijze de projecten zich inzetten op deze variabele in het versterken van zelfredzaamheid tracht de onderzoeker inzicht te verkrijgen. Aan de respondenten is gevraagd wat hun ervaringen hiermee zijn en of ze het bieden van kennis over handelingsperspectieven, maar ook het leren van vaardigheden aan burgers noodzakelijk achten voor het versterken van zelfredzaamheid. Door voorbeelden te vragen is het mogelijk de wijze waarop dit volgens hen bijdraagt aan zelfredzaamheid van de burger te verduidelijken. Verantwoordelijkheid Om erachter te komen of het project zich richt op de factoren verantwoordelijkheid, en reële verwachting van de overheid, is aan de projectleiders en professionals gevraagd of men binnen het project inspeelt op het duiden van verantwoordelijkheden van de overheid en van burgers. Door naar voorbeelden te vragen is het mogelijk dieper in te gaan op hoe de verantwoordelijkheden liggen binnen het project en op welke wijze men burgers wijst op de eigen verantwoordelijkheid. Door te vragen wat de rol van de professional is, bekijkt de onderzoeker of deze een specifieke taak heeft in het versterken van verantwoordelijkheid van burgers. Ook is ingegaan of en op welke wijze men de mogelijkheden en grenzen van de overheid duidelijk maakt. Door de projectleiders en professionals te vragen naar de mate waarin zij dit nemen van verantwoordelijkheden van belang ervaren binnen het project in relatie tot het meer zelfredzaam zijn van burgers, was het mogelijk te duiden of dit van belang is in het versterken van zelfredzaamheid. Ondersteunende factoren Onder de ondersteunende factoren vallen een negental variabelen. Dit zijn vertrouwen, de relatie tussen burgers en de overheid, de ondersteuning en terughoudendheid van de overheid, een persoonlijke benadering, kleinschaligheid, 107
aansluiten bij bestaande initiatieven, gemeenschapsgevoel, een transparante overheid, een aanwezige, beschikbare en bereikbare overheid en de reactie van overheid op burgers. Er is aan de respondenten gevraagd in hoeverre het project zich richt op het creëren van vertrouwen en de relatie tussen de burger en de professional/overheid. Gevraagd is waarom men hier wel of geen aandacht aan besteedt en in welke mate zij dit van belang achten voor het versterken van zelfredzaamheid van burgers. Door te onderzoeken hoe het project is opgezet, is het mogelijk te beoordelen op welke wijze sprake is van ondersteuning door de overheid. Sluit men bijvoorbeeld aan bij bestaande initiatieven, structuren of gemeenschappen, ondersteunt de overheid en is zij terughoudend? Of is er sprake van een dominante overheid? In gesprekken met de respondenten is de vraag gesteld in hoeverre zij dit van belang achten in het project en met name in het versterken van zelfredzaamheid. Hierbij is de rol van de professional betrokken, omdat deze de persoon is die in contact staat met de burger en deze ondersteuning in de praktijk brengt. Op welke wijze neemt de professional hier positie in? En komt deze zelf bijvoorbeeld met oplossingen, of is deze terughoudend en laat hij burgers vrij, zodat ze zelf met oplossingen komen? Een persoonlijke benadering van burgers en kleinschaligheid, zijn onderzocht door te kijken naar de wijze waarop het project is opgezet. Daarbij is de respondenten gevraagd naar de insteek van het project en de keuze hiervoor. Hierbij gaat de onderzoeker in op het nut wat zij inzien van een persoonlijke benadering en kleinschaligheid in relatie tot het versterken van zelfredzaamheid. Ook gevraagd of het project inspeelt op het gemeenschapsgevoel van burgers en of dit bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid. Door te vragen naar de wijze waarop men in de projecten de burgers van informatie voorziet en de projectleiders en professionals te vragen naar het belang hiervan, was het mogelijk te beoordelen in hoeverre transparantie van belang is in het versterken van zelfredzaamheid. Ditzelfde geld voor het belang van een aanwezige, beschikbare en bereikbare overheid. Besteedt men hier in het project aandacht aan en in hoeverre achten de respondenten dit van belang? De rol van de professional In interviews is de rol van de professional door het interview heen meerdere malen besproken en blijft dit niet beperkt tot het laatste deel van het interview waar de onderzoeker specifiek op de rol van de professional ingaat. Door de respondenten de vraag voor te leggen wat de rol van de professional is in het project en door te vragen naar voorbeelden, kan de onderzoeker een beeld schetsen. Hierbij is bijvoorbeeld betrokken of en welke eisen men aan de professional stelt. De professional is specifiek gevraagd naar zijn ervaringen in zijn rol als professional en de wijze waarop deze als professional zelfredzaamheid tracht te versterken. Door deze openheid van vragen, is het mogelijk de verschillende factoren (zie figuur 2) welke bij de rol van de professional horen, uit de antwoorden te filteren. Daarnaast kunnen nog onbekende factoren naar voren komen. Bij deze vragen is doorgevraagd waarom men dergelijke factoren van belang acht, zodat mogelijk duidelijkheid biedt in de factoren die meer van belang worden gezien dan anderen. Ook is ingegaan op het feit in hoeverre de professional als individu invloed heeft op het handelen van de burger. Mocht uit deze wijze van interviewen geen factoren naar voren komen of blijven zaken voor de respondent onduidelijk, dan zijn de factoren kort besproken. Door te vragen naar of de respondent de factoren herkent en in welke mate deze van belang worden geacht, zoals de factor vertrouwen, kan de onderzoeker een beeld schetsen.
108
Bijlage 9: Burgercurriculum
Bron: Projectteam VRAA, 2010:53
109
Bijlage 10: Proposities voor vervolgonderzoek Op basis van de resultaten en analyse is het mogelijk om proposities te formuleren die in vervolgonderzoek getoetst kunnen worden. De proposities luiden als volgt: 1. Het beïnvloeden van risicobewustzijn en risicoperceptie is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. a. Het beïnvloeden kan door het vergroten van kennis van risico’s en de gevolgen daarvan; b. Het beïnvloeden kan door realistisch te zijn en aan te sluiten bij de behoefte en belevingswereld van de burger; c. Het beïnvloeden kan door te zorgen voor begrijpelijke en toegankelijke informatie; d. Het beïnvloeden kan juist door kinderen en jongeren te betrekken. 2. Het beïnvloeden van handelingsperspectieven is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. a. Het beïnvloeden kan door het vergroten van kennis van maatregelen/handelingsperspectieven; b. Het beïnvloeden kan door het vermogen en de overtuiging van burgers om te kunnen handelen te versterken; c. Het beïnvloeden kan door te zorgen dat burgers beschikken over middelen en vaardigheden; d. Het beïnvloeden is meer effectief als een doelgroep wordt geselecteerd en men aansluit bij de behoefte en belevingswereld van de burger; e. Het beïnvloeden kan juist door kinderen en jongeren te betrekken. 3. Het beïnvloeden van verantwoordelijkheid is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises. a. Het beïnvloeden kan door burgers zichzelf verantwoordelijk te laten voelen. Door de burger op een positieve manier aan te spreken op verantwoordelijkheid wordt zelfredzaamheid beïnvloed; b. Het beïnvloeden kan door burgers inzicht te geven in de mogelijkheden en grenzen van overheidshandelen; c. Het beïnvloeden kan door te zorgen dat burgers een reële verwachting hebben van de overheid’; d. Het beïnvloeden kan door de burger vrij te laten haar verantwoordelijkheid te nemen en dit niet als overheid te doen; e. Het beïnvloeden kan juist door kinderen en jongeren te betrekken. 4. De volgende ondersteunende factoren zijn van invloed op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises: a. De aanwezigheid van vertrouwen beïnvloedt de zelfredzaamheid van burger; b. Een ondersteunende, maar juist ook een terughoudende overheid is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers; c. Aansluiten bij bestaande (lokale)initiatieven beïnvloedt zelfredzaamheid van burgers; d. Betrekken van bekende mensen of spilfiguren uit de wijk is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers; e. Kleinschaligheid door een lokale inzet is van invloed op zelfredzaamheid van burgers; f. Een persoonlijke benadering van burgers is van invloed op hun zelfredzaamheid; g. Open, heldere en duidelijk communicatie zijn van invloed op de zelfredzaamheid van burgers; h. Aanwezigheid (fysiek), beschikbaarheid en bereikbaarheid van de overheid zijn van invloed op de zelfredzaamheid van burgers; i. Accuraat en alert reageren op burgers beïnvloedt de zelfredzaamheid.
110
5. De volgende kenmerken met betrekking tot de rol van de professional zijn van invloed op de zelfredzaamheid van burgers in het voorkomen van en voorbereiden op ongevallen, rampen en crises: a. Ondersteuning, maar juist ook terughoudendheid van de professional beïnvloedt de zelfredzaamheid van burgers; b. Betrokkenheid van de professional bij de burger is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers; c. Een goede relatie door een persoonlijke benadering van de burger door de professional, is van invloed op de zelfredzaamheid van de burger; d. Vertrouwen tussen van de burger in de professional en van de professional in de burger is van invloed op diens zelfredzaamheid; e. Duidelijke communicatie van de professional is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers; f. Kennis en vakmanschap van de professional is van invloed op de zelfredzaamheid van burgers; g. Aansluiten bij de behoefte en belevingswereld van de burger door de professional is van invloed op zelfredzaamheid; h. Een persoonlijke, goede inzet en uitstraling van de professional beïnvloeden de zelfredzaamheid van burgers; i. Wanneer een professional beschikt over de nodige didactische, communicatieve en sociale vaardigheiden is dit van invloed op het versterken van zelfredzaamheid van burgers; j. Het gebruik van het uniform door de professional is van invloed op het versterken van zelfredzaamheid van burgers; k. Beschikbaarheid en bereikbaarheid van de professional voor de burgers is van invloed op diens zelfredzaamheid; l. Het opnemen van versterken van zelfredzaamheid in het werk van de professional is van invloed op het versterken van zelfredzaamheid van burgers.
111