Samen voor succes in armoedebestrijding: Zeist Onderzoek en advies in het kader van de Nederlandse Stedenestafette 2010
Marie-Christine van Dongen Astrid Huygen Diane Bulsink
December 2010
2
Inhoud 1 1.1 1.2 1.3
De Stedenestafette in Zeist De Stedenestafette De manifestatie van Zeist Leeswijzer
2 2.1 2.2 2.3 2.4
Minima en inkomensondersteuning in Zeist Kerncijfers over de gemeente De gemeentebevolking in tien inkomensgroepen verdeeld Wie zijn de minima in Zeist? De regelingen voor minima in Zeist
7 7 8 9 10
3 3.1 3.2 3.3 3.4
Armoedebeleid in Zeist: de gemeente en maatschappelijke organisaties Inzet van de gemeente De inzet van maatschappelijke organisaties Minima over minimabeleid Inspirerende projecten voor de minima
11 11 13 14 15
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Samenwerken aan armoedebeleid in Zeist Inkomensverbetering en maatschappelijke participatie van minima Samenwerking binnen het gemeentelijke apparaat Samenwerking tussen de gemeente en maatschappelijke organisaties Samenwerking van maatschappelijke organisaties en groepen onderling Lokale samenwerkingsverbanden
17 17 18 20 23 24
5 5.1 5.2 5.3
Versterking van de lokale sociale agenda in Zeist Respons op de vragen van de gemeente Zeist aan het veld Wensen voor de lokale sociale agenda Wensen voor samenwerking
27 27 30 31
6
Samen verder werken aan succes: conclusies en aanbevelingen
33
7
Literatuur en documenten
37
Bijlagen: 1 Wensen voor de lokale sociale agenda 2 Over het onderzoek in Zeist
5 5 6 6
39 43
3
4
VerweyJonker Instituut
1
De Stedenestafette in Zeist
1.1 De Stedenestafette 2010 is het Europese Jaar ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, en Nederland doet mee. Armoede en sociale uitsluiting zijn ook in Nederland hardnekkige fenomenen, die volgens Europese cijfers ongeveer 10% van de bevolking raken. Het tegengaan van armoede en uitsluiting gebeurt vooral lokaal. Het huidige beleid is steeds meer gericht op het doorbreken van afhankelijkheid en het bevorderen van participatie en zelfredzaamheid. Op initiatief van MOVISIE en het Verwey-Jonker Instituut is er dit jaar een Stedenestafette: 23 gemeenten, waaronder Zeist, zullen elkaar het stokje doorgeven om aandacht te genereren voor armoede in Nederland. Lokale initiatieven krijgen door de Stedenestafette meer bekendheid en gemeenten krijgen de gelegenheid om van elkaar te leren. Ook gaat het in de Stedenestafette om versterking, vernieuwing en verbetering van de lokale samenwerking ten behoeve van de minima. Aan het eind van het jaar zal de opbrengst van de Stedenestafette gepresenteerd worden aan landelijke en Europese publieke en private actoren. In dit kader heeft het Verwey-Jonker Instituut een onderzoek uitgevoerd naar de samenwerking op het gebied van armoede en sociale uitsluiting in de gemeente Zeist. Voor dit onderzoek is bestaand, onafhankelijk onderzoek over de gemeente geanalyseerd, zijn beleidsdocumenten bestudeerd, zijn interviews gehouden met drie belangrijke spelers in de gemeente op het gebied van armoede en sociale uitsluiting (regievoerders) en met drie vertegenwoordigers van minima, en is er een digitale enquête afgenomen onder ambtenaren en medewerkers van maatschappelijke organisaties (zie Bijlage 2 voor meer details over het onderzoek). De informatie die het onderzoek heeft opgeleverd, is verwerkt tot dit rapport.
5
1.2 De manifestatie van Zeist De gemeente Zeist heeft in het kader van het Europese Jaar op 13 oktober 2010 een manifestatie georganiseerd. Het doel van deze manifestatie zag er als volgt uit: ●● Verbetering van de huidige aanpak en de samenwerking hierin. ●● Een brede coalitie vormen tegen armoede en sociale uitsluiting (meer partners betrekken). ●● Kennisvergroting. Er zijn twee onderwerpen die op deze dag centraal hebben gestaan. Ten eerste is in beeld gebracht wat er momenteel aan de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting gedaan wordt, door wie, en hoe verschillende partijen hierin samenwerken. Verder is bekeken wat er beter zou kunnen en stelt Zeist vanuit de verbeterpunten een lokale, sociale agenda op. Het tweede onderwerp is kinderen en armoede. Zeist heeft ervoor gekozen om speciale aandacht te schenken aan wat het voor kinderen betekent om in armoede op te groeien. Kinderen hebben de toekomst, maar de kans op een goede toekomst neemt af door armoede. Tijdens de manifestatie is besproken hoe dit kan en hoe deze kinderen toch gelijke kansen kunnen krijgen. De manifestatie bestond uit een aantal onderdelen. Zo zijn er een aantal presentaties gehouden en zijn ook een vijftal workshops georganiseerd. Aan het einde van deze middag is een intentieverklaring ondertekend door een kleine dertig organisaties en groeperingen. Daarmee is een stevig fundament gelegd voor een verdere ontwikkeling van het minimabeleid.
1.3 Leeswijzer In dit rapport brengen we het beleid en de praktische initiatieven rond armoede en sociale uitsluiting in Zeist op hoofdlijnen in kaart. Er zijn zes hoofdstukken, opgebouwd uit een aantal korte paragrafen. Voor de andere gemeenten die deelnemen aan de Stedenestafette zal het rapport op dezelfde manier worden opgezet. De citaten in de tekst zijn afkomstig uit de interviews en de enquête. Het eerste hoofdstuk is de inleiding, met informatie over de manifestatie. Hoofdstuk 2 concentreert zich op de vraag wie de minima in Zeist zijn en hoe hun inkomensondersteuning geregeld is. In Hoofdstuk 3 gaan we nader in op het armoedebeleid; zowel de inzet van de gemeente als die van de maatschappelijke organisaties komt aan bod. In Hoofdstuk 4 staat de samenwerking tussen de verschillende partijen centraal. Hoofdstuk 5 heeft de wensen voor de lokale sociale agenda als onderwerp; en in Hoofdstuk 6 presenteren we de conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van het onderzoek.
6
VerweyJonker Instituut
2
Minima en inkomensondersteuning in Zeist
2.1 Kerncijfers over de gemeente Aantal inwoners
60.400
(Bron: CBS per 1 januari 2009)
Aantal uitkeringsgerechtigden
5.000
(Bron: CBS 2009 3e kwartaal)
3.300 arbeidsongeschiktheidsuitkeringen 800 Ww-uitkeringen 900 bijstandsgerechtigden
Aantal huishoudens onder de 120% bijstandsniveaugrens
2.800
(Bron: StimulanSZ 2008)
Aantal kinderen in een bijstandssituatie
600
(Bron: Kinderen In Tel. Databoek 2010)
7
2.2 De gemeentebevolking in tien inkomensgroepen verdeeld Inkomensverdeling Zeist
Besteedbaar inkomen (netto) per huishouden per jaar 11%
15% < dan 11 700 euro
10%
11 700 tot 15 100 euro 15 100 tot 18 400 euro 18 400 tot 21 900 euro
11%
21 900 tot 26 000 euro
10%
26 000 tot 30 500 euro 30 500 tot 35 400 euro 35 400 tot 41 600 euro
8%
41 600 tot 52 200 euro meer dan 52 200 euro
10% 8% 8%
10%
Elf procent van de huishoudens in Zeist zit in de laagste inkomensgroep, die minder dan 11.700 euro per jaar te besteden heeft. Landelijk varieert dit percentage van 5% tot 23% (bron: CBS 2006: Inkomensverdeling alle huishoudens naar inkomensgroepen).
8
2.3 Wie zijn de minima in Zeist? Minima zijn ‘mensen die niet genoeg geld hebben om van te leven’, aldus een van de respondenten. Armoede uit zich in het niet kunnen deelnemen aan sociale voorzieningen en activiteiten en vaak, als gevolg daarvan, in een beperkt sociaal netwerk. Mensen raken hierdoor sociaal buitengesloten, want ze kunnen niet deelnemen aan activiteiten die geld kosten. Ze hebben het gevoel er niet meer bij te horen: ‘Bijvoorbeeld dat je kind niet naar een verjaardag kan, omdat je geen cadeau kunt kopen.’ In veel gevallen speelt schaamte ook een rol, wat ook geconstateerd werd tijdens de manifestatie; schaamte is een serieus struikelblok voor verbetering. Minima zien vaak ook niet wat hun rechten zijn en weten niet goed hoe ze uit die situatie kunnen komen. ‘Wij merken dat er veel mensen zijn met ernstige schulden, die altijd problemen hebben om de maand rond te krijgen van het geld wat er is. In veel gevallen zijn ze de regie over hun leven kwijt. Ze kunnen nooit vooruitkijken.’ Een regievoerder merkt op dat het gaat om heel kwetsbare mensen. ‘Ze zijn kwetsbaar door een laag inkomen, taalproblemen, het geen werk hebben. De kwetsbaarheid is op allerlei gebieden zichtbaar.’ De mensen die we gesproken hebben geven aan dat de groep minima in Zeist heel divers is samengesteld. Dat beeld in Zeist wijkt niet echt af van andere steden. Het gaat bijvoorbeeld om mensen met verslavingsproblemen, psychische problemen, allochtonen, aldus een van de geïnterviewden. Een vertegenwoordiger van de minima merkt op dat het in Zeist soms lijkt alsof er geen armoede is. ‘Er is veel stille armoede. Armoede is nauwelijks zichtbaar in onze gemeente. De organisaties binnen het minimaoverleg kwamen er achter dat de groep veel groter is dan verwacht.’ De ondersteuning waaraan minima behoefte hebben, varieert volgens de geïnterviewden. Ten eerste is het belangrijk dat de minima zelfvertrouwen krijgen en als voorwaardige personen worden geaccepteerd. ‘Daarbij is het sociale netwerk heel belangrijk, een vangnet waar ze op terug kunnen vallen zonder zich te hoeven schamen.’ Het gaat uiteraard ook om financiële ondersteuning. De situatie moet verbeterd worden door de mensen financieel tegemoet te komen, waardoor ze sneller uit hun benarde situatie kunnen komen. Maar financiële hulp moet meer zijn dan ‘een doekje voor het bloeden’. Gekeken moet worden hoe de achterliggende problemen opgelost kunnen worden, bijvoorbeeld door te investeren in opleiding of vrijwilligerswerk. Een andere geïnterviewde merkt op dat de regelingen voor de minima ingewikkeld zijn. Niemand heeft overzicht over al die regelingen. ‘Het is daarom belangrijk dat mensen daar hulp bij krijgen. Ook juist omdat ze van zoveel regelingen gebruik maken, gaat het om enorme stapels, en daar zit ook vaak geen orde in. Praktische hulp bij alles op orde brengen en de administratie is daarom erg belangrijk. Bij Bureau Sociaal Raadslieden hebben ze eens een keer het aantal inkomensbestanddelen van een alleenstaande ouder onderzocht; het ging om tien verschillende inkomensbronnen met iets meer dan honderd betalingen per jaar. Dat is echt té veel om keurig te kunnen administreren.’
9
2.4 De regelingen voor minima in Zeist De gemeente Zeist kent verschillende regelingen die tegemoet komen aan mensen in een armoedesituatie. Inwoners van Zeist kunnen een beroep doen op deze regelingen als hun inkomen maximaal 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm is. Het gaat om maatregelen die het lage inkomen compenseren en om regelingen die volwassenen en kinderen in staat stellen om deel te nemen aan sociale, culturele en sportieve activiteiten. Tabel 1: Inkomensondersteuning in Zeist
10
Regelingen 2009
Inkomensnorm (Wwb=100%)
Bereik regeling (aantallen)
ZeistPas
110 %
3.596
Collectieve aanvullende ziektekostenverzekering
110%
953
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen
Afhankelijk van inkomen & vermogen
1.406
Langdurigheidstoeslag
Extra bijdrage voor mensen tussen 21 en 65 jaar, die langer dan drie jaar van een uitkering op bijstandsniveau leven.
449
Bijzondere bijstand
Afhankelijk van inkomen & draagkracht.
419
Schuldhulpverlening
Voor inwoners met financiële problemen en/of schulden.
438
VerweyJonker Instituut
3
Armoedebeleid in Zeist: de gemeente en maatschappelijke organisaties
3.1 Inzet van de gemeente Visie en doelstelling van het armoedebeleid De inzet van het gemeentelijke participatiebeleid is om zoveel mogelijk inwoners op basis van individueel maatwerk naar een zo zelfstandig mogelijke positie in de maatschappij te begeleiden. Duurzame economische zelfredzaamheid is daarbij het maximaal te bereiken doel. De mogelijkheden, talenten en de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner stelt de gemeente Zeist daarbij centraal. De basis van het minimabeleid in Zeist zijn de inkomensondersteunende maatregelen. Aan het bestaan van deze regelingen hecht Zeist veel waarde, want ook de komende jaren blijven deze van kracht voor de groep met een inkomen tot maximaal 110% van het bijstandsniveau. De gemeente Zeist kent geen beleidsnota minima- of armoedebeleid. Het minimabeleid wordt wel omschreven in een beleidsnota met een bredere context, namelijk ‘WMO Wisselspoor’1. Deze kadernota geeft de uitgangspunten weer voor het Wmo-beleid in gemeente Zeist. In deze nota wordt een belangrijke plaats gegeven aan de verantwoordelijkheid van de burger voor de inrichting van haar of zijn eigen leven. De gemeente neemt algemene maatregelen om belemmeringen weg te nemen. Tevens wordt een belangrijke waarde toegekend aan de onderlinge ondersteuning. Een burger heeft dus niet alleen verantwoordelijkheid voor zijn of haar eigen leven, maar ook voor burgers in de omgeving. De gemeente stimuleert en faciliteert dit. Uit de kadernota blijkt dat de gemeente Zeist vindt dat zelfredzaamheid dan ook het eerste speerpunt is binnen de Wmo. Een burger moet in eerste instantie zelf oplossingen voor problemen bedenken. Tevens geeft de kadernota aan dat er rekening wordt gehouden met burgers die niet of onvoldoende in staat zijn informatie tot zich te nemen. Aandacht voor alfabetisering en de stimulering van onderwijs in het Nederlands voor allochtonen én autochtonen, passen in dit beeld. Ook zal informatie van de lokale overheid beschikbaar moeten blijven via diverse kanalen om ook burgers te blijven informeren die nog niet gemakkelijk met de computer kunnen omgaan. Wat de visie van de gemeente is ten aanzien van het minimabeleid, is uit deze nota niet goed te destilleren. Bij de omschrijving van het Wmo-domein voorzieningen wordt slechts aangegeven dat er algemene voorzieningen worden getroffen om de deelname aan het maatschappelijke verkeer en het zelfstandig functioneren te bevorderen. Een van deze voorzieningen is het minimabeleid. 1 Wmo Wisselspoor, beleidsplan en uitvoeringsplannen. Zeist, maart 2009.
11
Ten aanzien van sociale uitsluiting sluit het beleid van de gemeente Zeist aan bij het regionale beleid binnen de regio Kromme Rijn Heuvelrug, waar Zeist onderdeel van uitmaakt2. Eén en ander is terug te vinden in de kadernota Wet Participatiebudget3. De visie van het participatiebeleid is om zoveel mogelijk inwoners op basis van individueel maatwerk naar een zo zelfstandig mogelijke positie in de maatschappij te begeleiden, waarbij duurzame economische zelfredzaamheid het maximaal te bereiken doel is. Het gaat daarbij om het bevorderen van duurzame sociale en economische zelfredzaamheid van inwoners met behulp van integrale beleidsvoering, integrale dienstverlening en ketensamenwerking. De mogelijkheden, talenten en de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner worden daarbij centraal gesteld. Ook hier gaat het om een vrij algemene beschrijving; het beleid ten aanzien van sociale uitsluiting is hier verder niet uitgewerkt. In het vorige coalitieakkoord 2006-2010 is te lezen dat de gemeente Zeist het gebruik van voorzieningen voor minima wil stimuleren en zo nodig deze voorzieningen wil uitbreiden. Bovendien wil de gemeente meer aandacht besteden aan het voorkomen van (verdere )schulden, en een convenant afsluiten met bedrijven ten aanzien van de aanpak voor jongeren (stageplaatsen, werk en opleiding). Tenslotte kunnen we putten uit het huidige Coalitieakkoord 2010-2014 4. In de omschrijving van Pijler 5, de Sociale duurzaamheid, is te lezen wat het gemeentelijke standpunt is ten aanzien van het minimabeleid. De gemeente Zeist wil het huidige minimabeleid voortzetten. De huidige regelingen dienen gehandhaafd te blijven. Deze regelingen moeten bovendien efficiënter, effectiever, simpeler worden en daarmee goedkoper qua uitvoering. De rechtmatigheid is volgens het coalitieakkoord zo gewaarborgd en de armoedeval wordt zoveel mogelijk voorkomen (de grens is 110% van het minimum loon). Aanvullend hebben we gesproken met de verantwoordelijke beleidsambtenaar in Zeist. De gemeente Zeist wil enerzijds financiële ondersteuningsmaatregelen aanbieden, zoals deze in Hoofdstuk 2 beschreven staan. Bij een aantal van deze maatregelen heeft de burger zelf keuzevrijheid, om te bepalen waarvoor zij de extra geboden middelen wil aanwenden. Daarnaast heeft de gemeente een regisseursrol. De doelstelling is om partijen samen te brengen en initiatieven te ontplooien. De gemeente kan hierin eventueel een rol als financier vervullen. Om sociale uitsluiting tegen te gaan en participatie te bevorderen, zijn er in Zeist verschillende projecten gestart, al dan niet in samenwerking met maatschappelijke organisaties. Denk hierbij aan de inzet om laaggeletterdheid tegen te gaan, de uitvoering van het project ‘1001 kracht’, en de creatie van een leer-werkvoorziening voor jongeren. Als het gaat om de inhoud van het gemeentelijke armoedebeleid, baseren we ons op de jaarrekening 2009 van het programma Werk en Inkomen. Hierin staat beschreven wat de gemeente heeft ondernomen in het afgelopen jaar. Ten eerste is dat de bijstandsverlening, die in Zeist wordt uitgevoerd door de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug. Dan zijn er nog allerlei andere regelingen, 2 Het gaat om de gemeenten Bunnik, De Bilt, Wijk bij Duurstede, Utrechtse Heuvelrug en Zeist. 3 Kadernota Wet Particpatiebudget. Regio Kromme Rijn Heuvelrug, 2009. 4 Dichterbij. Groen, liberaal en sociaal. Coalitieakkoord D66, VVD, PvdA en Groen Links 2010-2014. Zeist, april 2010.
12
zoals de langdurigheidstoeslag, de kwijtschelding gemeentelijke belastingen, de collectieve aanvullende ziektekostenverzekering, de Zeistpas en de eindejaarsuitkering. Verder zijn extra middelen ingezet voor schuldhulpverlening. Tot slot heeft de gemeente ingezet op intensivering van de voorlichting over de bestaande regelingen, met als doel het gebruik te vergroten. Een van onze gesprekspartners kijkt als volgt tegen het gemeentelijke beleid aan: ‘Ik heb de indruk dat de gemeente de maatschappelijke participatie vooral wil bevorderen via inkomensondersteuning. Of er ook aandacht is voor activering weet ik niet. Preventie gebeurt nog te weinig. Bijvoorbeeld: als mensen in een uitkeringssituatie zitten en uitstromen, dienen ze de boodschap te krijgen dat dit ook gevolgen heeft voor toeslagen. Op dat punt moet de gemeente hulp bieden. Anders komen mensen snel in de schulden.’
3.2 De inzet van maatschappelijke organisaties In Zeist zijn veel organisaties actief op het gebied van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting van minima, uiteenlopend van zorg- en welzijnsorganisaties, woningcorporaties, kerkelijke organisaties, tot de Voedselbank en de Kredietbank van Sociale Zaken. Het niveau waarop deze organisaties opereren varieert eveneens. Sommige organisaties zijn verbonden aan bepaalde buurten of wijken, terwijl andere een algemeen stedelijke of regionale invalshoek hebben. De vertegenwoordigers van de maatschappelijke organisaties die onze enquête hebben ingevuld laten zien dat zij zich vooral bezighouden met het doorverwijzen, signaleren en informeren richting organisaties. Ook begeleiding op financieel terrein, financiële hulp of het meegaan naar organisaties worden relatief vaak genoemd. We hebben met een paar maatschappelijke organisaties uitvoeriger gesproken over hun inzet op het gebied van armoedebestrijding. Sociaal Raadslieden Zeist is een van deze organisaties. Het is een onafhankelijke stichting die sociaal juridische dienstverlening biedt aan de inwoners van Zeist. De hulp is erop gericht de cliënt zoveel mogelijk te leren om zijn problemen zelf op te lossen. Het gaat veelal om vragen over uitkeringen, belastingen en toeslagen. Niet alleen individuele personen, maar ook instellingen op het gebied van professionele en vrijwillige dienstverlening kunnen een beroep op hen doen. Wanneer de sociaal raadslieden iemand niet verder kunnen helpen, kunnen zij ook doorverwijzen naar een andere instantie. Verder hebben zij ook een signalerende functie. Soms blijkt dat een wet, regeling of instantie op bepaalde punten niet goed werkt. De raadslieden brengen dit dan onder de aandacht van de betreffende instanties. We hebben ook gesproken met de coördinator van de Formulierenbrigade. De Formulierenbrigade is een project van de Regionale Sociale Dienst (RSD) Kromme Rijn Heuvelrug. Doel is 40 à 45 mensen als medewerkers van de Formulierenbrigade aan de slag te helpen bij de Belastingdienst, welzijnsinstellingen of sociale diensten. Het traject bestaat uit twee fasen van een half jaar. Eerst worden de deelnemers onderricht in regelingen op het gebied van sociale zekerheid, belastingen en toeslagen én het benaderen van verschillende soorten klanten. De fase daarna bestaat uit een stage bij een gemeenteloket, een verzorgingshuis of ggz-instelling. Formulierenbrigadiers helpen mensen daar bij 13
het invullen van formulieren om in aanmerking te komen voor bijvoorbeeld bijzondere bijstand of belastingteruggave. Gelijk met de stage start de opleiding voor het mbo-diploma juridisch/administratief medewerker. De vooropleiding levert de cursisten veel vrijstellingen op, waardoor het diploma binnen een jaar is te halen. ‘Het centrale idee daarbij is: hoe dichter we op de doelgroep zitten, hoe eerder de mensen aan het werk komen.‘
3.3 Minima over minimabeleid De onderzoekers hebben uitgebreid gesproken met drie vertegenwoordigers van minima in Zeist, te weten Kerk en Samenleving, de Formulierenbrigade en de Voedselbank. De vertegenwoordigers van de minima in Zeist geven aan dat het minimabeleid in de afgelopen jaren in ieder geval verbeterd is. Een van hen vindt het lastig om aan te geven of hij tevreden is over het gemeentelijke armoedebeleid, omdat hij geen totaalbeeld heeft. Er worden verschillende plus- en minpunten genoemd. Het is positief dat er sinds het minimabeleid bestaat onderling contact is en dat men elkaar weet te vinden (de gemeente en de organisaties en de organisaties onderling). Dit gebeurt onder meer middels het overleg Netwerkpartners Minimabeleid, waarbij de wethouder drie maal per jaar met een grote reeks maatschappelijke organisaties om de tafel gaat zitten om ervaringen te delen. Daardoor weet men elkaar ook beter te vinden bij individuele gevallen. ‘Bij de Voedselbank komen soms personen binnen die niet in een hokje te passen zijn, dat wordt nu wel beter opgepakt. Er worden niet meteen nieuwe regels bedacht, maar er wordt eerder gezocht naar een oplossing op maat.’ Het is verder een pluspunt dat ook de wethouder van Sociale Zaken weet welke instanties zich hiermee bezighouden en hier goed contact mee heeft. Ook vinden de vertegenwoordigers van de minima het goed dat het nieuwe college heeft beloofd het minimabeleid te zullen handhaven. Wat volgens hen beter kan, is dat de instellingen te snel aannemen dat de gemeente het wel zal oplossen. ‘Maar het is de taak van iedereen om voor de minima te zorgen.’ Er zouden in meer gevallen prestatieafspraken gemaakt moeten worden met de organisaties en deze zouden controleerbaar moeten zijn. De instellingen denken te snel: armoedebeleid is voor de overheid, aldus een van deze vertegenwoordigers. Verder wordt aangegeven dat de gemeente Zeist meer zou moeten optrekken met de buurgemeenten. Dit ondanks het feit dat er al regionale samenwerking bestaat in de vorm van de Regionale Sociale Dienst. ‘Er moet meer worden afgestemd, en armoedebeleid moet in een breder regionaal verband vormgegeven worden.’ De vertegenwoordigers van de minima vinden verder dat de minima nog beter betrokken zouden kunnen worden bij de ontwikkeling van het armoedebeleid. De doelgroep moet uitdrukkelijker worden gevraagd hoe bepaalde zaken verbeterd dienen te worden. Volgens een van de vertegenwoordigers van de minima is het slechts een kleine groep minima die wordt gehoord in Zeist. ‘De rest doet niet mee. Er zouden meer minima bereikt moeten worden. Als je ze verantwoordelijkheid geeft worden ze vanzelf gestimuleerd om mee te denken.’ Er is wel een regionale Cliëntenraad, maar zij hebben niet het gevoel dat ze betrokken worden bij de beleidsvorming.
14
Bijkomend probleem is dat de minima volgens de vertegenwoordigers onvoldoende op de hoogte zijn van het gemeentelijke beleid, ondanks het feit dat de gemeente Zeist in 2008 extra heeft ingezet op de verbetering van de communicatie richting de minima. De gemeente staat te ver van de mensen af. Dat heeft bijvoorbeeld met de folders te maken; veel mensen lezen niet of niet goed en nemen de gemeentelijke informatie niet op. Een van de geïnterviewden vindt het een utopie om te denken dat de minima op de hoogte zouden kunnen zijn van het gemeentelijke beleid. ‘Zij staan vaak niet open voor informatie, maar je zou ook meer naar de minima toe moeten gaan; outreachend moeten werken. Dat is ook de taak van de organisaties. De organisaties wachten teveel af en kijken teveel naar de gemeente.’
3.4 Inspirerende projecten voor de minima De inzet voor de bestrijding van armoede en maatschappelijke uitsluiting van de gemeente en maatschappelijke organisaties en groepen overziend, kunnen we concluderen dat er al behoorlijk wat gebeurt in Zeist. We hebben mooie projecten voor minima gezien. Wanneer we de doelstellingen van de Stedenestafette nog eens bekijken, namelijk het versterken, vernieuwen, en verbeteren van de lokale samenwerking ten behoeve van de minima en het opstellen en versterken van een lokale sociale agenda, willen wij hier de volgende projecten of initiatieven onder de aandacht brengen:
KunstExpress Het KunstExpress Maatjesproject is bedoeld voor kinderen in de leeftijd van 9 tot en met 13 jaar die een talent hebben op het gebied van bijvoorbeeld muziek, toneel of beeldende kunst. Ze komen uit een gezin waar geen geld is voor kunsteducatie. Het KunstExpress Maatjesproject wil deze kinderen een schooljaar lang een maatje (jonge mensen van 19-30 jaar) bieden die met hen op onderzoek uitgaat in de kunstwereld. Samen kunst maken, samen een kunstenaar bezoeken, kunst bekijken in een museum, of voorstellingen bezoeken. Dit project wordt gefinancierd door de gemeente Zeist, de provincie Zeist, het Kf Hein Fonds en de Rabobank.
ZeistPas en geld-terug-regeling De geld-terug-regeling is een initiatief van de gemeente Zeist, om bewoners met een laag inkomen ook deel te kunnen laten nemen aan verschillende maatschappelijke activiteiten. Het jaarlijks budget bedraagt € 100 per volwassene en € 200 per kind. Daarnaast krijgt men een gratis ZeistPas. De ZeistPas geeft direct korting bij meer dan tachtig winkels, restaurants, musea en het theater. Verder kan men korting ontvangen op de dagtocht die maandelijks door Bureau ZeistPas georganiseerd wordt.
Inkomenscheck – Sociaal Raadslieden Stichting Sociaal Raadslieden screende in 2010 elke cliënt die met een financiële vraag kwam. Er werd een inkomenscheck gedaan. Aan de hand van een checklist werd nagegaan of de cliënt beschikte over alle toepasselijke regelingen (toeslagen, heffingskortingen, het gemeentelijke minimabeleid, mogelijke kwijtschelding et cetera). Als dit niet het geval was dan werden deze 15
aangevraagd. Als men wel beschikte over alle regelingen, dan werd gecontroleerd of deze op de juiste wijze werden verkregen. Het ontvangen van teveel toeslagen en kortingen leidt tot (forse) terugvorderingen in de komende jaren; te weinig betekent dat er een inkomen beschikbaar is dat beneden het sociaal minimum ligt, hetgeen vaak ook het ontstaan van (meer) schulden veroorzaakt. Sociaal Raadslieden Zeist ontving in 2010 een extra subsidie om een streefaantal van 100 inkomenschecks uit te gaan voeren.
16
VerweyJonker Instituut
4
Samenwerken aan armoedebeleid in Zeist Negen ambtenaren en vijftien medewerkers van maatschappelijke organisaties lieten zich in onze enquête uit over de samenwerking rondom de armoedebestrijding in Zeist. Daarnaast hebben de interviews met de regievoerders (van Maatschappelijke Zaken van de gemeente, AMC Consultancy en Sociaal Raadslieden Zeist) en met vertegenwoordigers van minima (van Kerk en Samenleving, de Formulierenbrigade en de Voedselbank) veel informatie opgeleverd over deze samenwerking.
4.1 Inkomensverbetering en maatschappelijke participatie van minima Onze gesprekspartners signaleren een verbeterde samenwerking, ondermeer door het netwerk van maatschappelijke organisaties en de gemeente dat een aantal keer per jaar bij elkaar komt. Daarbij informeren ambtenaren de maatschappelijke organisaties over gemeentelijke plannen. Ook informeren deelnemers elkaar over wat er gebeurt en welke knelpunten worden ervaren. Soms worden individuele cases ingebracht als voorbeeld. Tegelijkertijd constateert een van onze gesprekspartners dat de (ideeën over betere) samenwerking die op de werkvloer spontaan ontstaat, een heel andere dynamiek heeft dan hoe daar op managementniveau over gedacht en naar gehandeld wordt: ‘Mensen op de werkvloer hebben te weinig vrijheid om ander beleid op te zetten. Ze moeten altijd eerst naar boven afstemmen, het gaat altijd moeizaam.’ Onze gemeentelijke gesprekspartner geeft aan dat de gemeente probeert het brede vraagstuk rondom armoede en sociale uitsluiting zo integraal mogelijk te benaderen. ‘Om verschillende terreinen met elkaar te verbinden, linken daartussen te kunnen leggen en te ontkokeren, moet je zorgen dat je elkaar regelmatig spreekt. Daarom hebben we een overleggroep binnen onze gemeente op dit onderwerp. Eenmaal per maand wisselen we belangrijke ontwikkelingen uit. Dat is wat mij betreft voldoende, anders krijg je al snel een vergadercultuur. Sowieso weten we elkaar te vinden en zijn de drempels om elkaar op te zoeken laag’. Dit overleg vindt plaats tussen verschillende ambtenaren vanuit het team Maatschappelijke Zaken en de afdeling Strategie en Beleid. De samenwerking tussen allerlei partijen rondom armoede en sociale uitsluiting is in ontwikkeling, maar staat ook nog in de kinderschoenen. Er ontstaan verschillende samenwerkingsverbanden die de noodzaak van een betere samenhang tussen inkomensondersteuning en maatschappelijke participatie duidelijk naar voren brengen. 17
In de enquête is eveneens gevraagd naar de mate, vormen en het oordeel over de samenwerking binnen de gemeente en tussen maatschappelijke organisaties. Daarover in de volgende paragrafen meer.
4.2 Samenwerking binnen het gemeentelijke apparaat De gemeente ziet voor zichzelf een nadrukkelijke rol weggelegd in het samenbrengen van verschillende partijen en het faciliteren van hun onderlinge samenwerking (regierol). Kijken we naar de enquête, dan vinden de meeste ambtenaren dat hun afdeling de afgelopen jaren niet veel, maar ook niet weinig heeft samengewerkt met andere gemeentelijke afdelingen (zie figuur 4.1). Het merendeel van de ambtenaren op het beleidsterrein Werk en Inkomen hebben samengewerkt, terwijl ook de Wmo-afdeling vaak wordt genoemd. Van de ambtenaren die hebben samengewerkt, geeft het merendeel (5 van de 7) aan dat dat is gebeurd op het gebied van het bevorderen van de maatschappelijke participatie van minima; vier ambtenaren geven aan te hebben samengewerkt op het gebied van de inkomensverbetering. De samenwerking blijkt in veel gevallen (4x) te gaan om betrokkenheid bij beleidsvorming. Maar ook het uitwisselen van informatie en onderling overleg over de grote lijnen in beleidsvorming, zijn relatief vaak genoemd (3x). Bijna alle ambtenaren geven aan dat de samenwerking met de gemeente op een bepaalde doelgroep is gericht. Het vaakst blijkt het te gaan om bijstandsgerechtigden en kinderen. Figuur 4.1
Hoeveel werken gemeentelijke afdelingen met elkaar samen? (n=9)
7
6
5
4
3
2
1
0 Veel
18
Niet veel/niet weinig
Weinig
Weet niet
Beoordeling van de samenwerking binnen de gemeente In de enquête hebben we beleidsambtenaren gevraagd wat ze vinden van de samenwerking binnen het gemeentelijke apparaat. De ambtenaren beoordelen de interne samenwerking met een 7,1. Daarbij vinden ze bijna alle aspecten ten aanzien van de samenwerking die ze voorgelegd krijgen belangrijk of zeer belangrijk. De aspecten die het belangrijkst worden gevonden zijn het gezamenlijk beleid bepalen en het direct effect bereiken voor minima. Daarnaast vinden ze ook het met elkaar gemaakte afspraken nakomen en het resultaatgerichte samenwerken belangrijk. We hebben ook gevraagd naar de tevredenheid over de verschillende aspecten in de samenwerking. Figuur 4.2 laat zien dat de ambtenaren over alle aspecten van samenwerking overwegend tevreden zijn. Over geen enkel aspect zijn ze ontevreden. Het meest tevreden zijn ze over de kennis die de afdelingen over elkaar hebben en dat er kennis is over wat er in de praktijk van armoede en sociale uitsluiting speelt. Het ‘minst’ tevreden zijn ze over de mate waarin andere afdelingen luisteren naar wat door hun afdeling naar voren is gebracht. Figuur 4.2
Tevredenheid over de samenwerking met de andere gemeentelijke afdelingen (n=7) Resultaatgericht samenwerken
6
1
Regelmatig formeel overleg
6
1
De andere afdelingen hebben kennis over mijn afdeling en wat wij doen t.a.v. armoede en sociale uitsluiting
7
De andere afdelingen weten wat er in de praktijk van armoede en sociale uitsluiting speelt
7
Weten bij welke collega je moet zijn voor een bepaalde vraag
1
5
1
Met elkaar gemaakte afspraken nakomen
1
5
1
Regelmatig informeel contact hebben
1
5
1
Direct effect bereiken voor minima
1
6 2
Gezamenlijk met de andere afdelingen het effect van maatregelen analyseren De andere afdelingen luisteren goed naar de punten die door mijn afdeling naar voren worden gebracht
5 3
3
Gezamenlijk beleid bepalen
2
5
Goed geïnformeerd worden door de andere afdelingen
2
5
0
1
5
Aantal ambtenaren Zeer ontevreden
Ontevreden
Neutraal
Tevreden
Zeer tevreden
Geen mening
19
Volgens de gemeenteambtenaren zijn verbeterpunten mogelijk ten aanzien van de onderlinge samenwerking. Dit zijn: ●● Elkaar nog eerder opzoeken bij de ontwikkeling van beleid of projecten. ●● Het contact met de andere gemeentelijke afdelingen intensiveren. ●● Gezamenlijk optrekken inzake het formuleren van beleid en het uitvoeren van vastgesteld beleid. ●● Inbedding in de politieke keuzes en prioriteiten. ●● Resultaten van uitgevoerd beleid goed evalueren en het beleid daarop aanpassen. ●● Via automatisering werken. Uit deze bevindingen, maar ook uit de gehouden interviews, blijkt dat de samenwerking binnen de gemeente Zeist in ontwikkeling is. Wat opvalt in de enquêteresultaten, is dat de ambtenaren veel waarde hechten aan gezamenlijk optrekken in het maken van beleid en dat de samenwerking bij voorkeur gericht moet zijn op het bereiken van resultaten. Daarover zijn ze nog niet tevreden. Een vertegenwoordiger van de minima die we geïnterviewd hebben, spreekt zich hierover ook uit, zij het in een wat ander verband,. ‘Het minimabeleid ligt nu bij één wethouder, namelijk die van Sociale zaken. Maar minimabeleid zou collegebreed moeten zijn, omdat er veel verschillende zaken spelen en het niet alleen een financieel verhaal is’.
4.3 Samenwerking tussen de gemeente en maatschappelijke organisaties Alle organisaties hebben het afgelopen jaar met de gemeente samengewerkt op het gebied van armoedebestrijding of het bevorderen van de participatie van minima. Meer dan de helft van de maatschappelijke organisaties heeft het afgelopen jaar zelfs veel samengewerkt met de gemeente. Van de organisaties die hebben samengewerkt geeft het merendeel (10 van de 15) aan te hebben samengewerkt op het gebied van inkomensverbetering. Het bevorderen van de maatschappelijke participatie van minima was voor ongeveer een derde (6x) het gebied waarop samenwerking plaatsvond. De samenwerking blijkt in bijna alle gevallen (13 x) om het uitwisselen van informatie te gaan. Daarnaast heeft de samenwerking met de gemeente voor ongeveer twee derde van de organisaties betrekking op het contact over individuele cases. Ongeveer een derde van organisaties geeft aan dat de samenwerking gericht is op betrokkenheid van de organisatie bij gemeentelijke beleidsvorming. Alle medewerkers van de maatschappelijke organisaties geven aan dat de samenwerking met de gemeente op een bepaalde doelgroep is gericht. Het gaat dan vaak (12x) om bijstandsgerechtigden. Hiernaast noemt tenminste de helft van de organisaties ook ouderen, kinderen van minima en nieuwe Nederlanders als specifieke groepen waarop samenwerking gericht is.
20
Figuur 4.3
Hoe vaak werken maatschappelijke organisaties samen met de gemeente? (n=15)
8 7 6 5 4 3 2 1 0 Veel
Niet veel/niet weinig
Weinig
Helemaal niet
Weet niet
De meeste ambtenaren (7 van de 9) die de enquête hebben ingevuld geven aan samen te werken met maatschappelijke organisaties op het gebied van armoede en sociale uitsluiting. Ze werken vooral samen met het maatschappelijk werk, vrijwilligersorganisaties en de thuiszorg, maar ook met buurthuizen, kinderopvang, media en woningcorporaties. Het gaat dan in de meeste gevallen om het uitwisselen van informatie en het gezamenlijk organiseren en uitvoeren van projecten. De samenwerking is daarbij vaak gericht op specifieke doelgroepen, namelijk bijstandsgerechtigden, gezinnen met kinderen en nieuwe Nederlanders.
Beoordeling van de samenwerking met de gemeente De maatschappelijke organisaties waarderen de samenwerking met de gemeente gemiddeld met een 6,6. Twee organisaties geven de samenwerking een onvoldoende, maar meer dat de helft van het aantal organisaties waardeert de samenwerking met een ruimte voldoende of meer (acht organisaties geven het cijfer 7 en twee organisaties een 8). De waardering varieert dus nogal. Het meest tevreden zijn ze over het regelmatig informeel contact hebben met de gemeente. Het minst tevreden zijn de organisaties over de mate waarin de gemeente luistert naar de punten die de organisaties naar voren brengen. Figuur 4.4 geeft een overzicht van de aspecten en de mate van tevredenheid van de medewerkers van de organisaties hierover. Alle aspecten worden belangrijk tot zeer belangrijk gevonden. De aspecten die het belangrijkst worden gevonden, zijn het goed geïnformeerd worden door de gemeente, het nakomen van met elkaar gemaakte afspraken en het resultaatgericht samenwerken. 21
Figuur 4.4
Tevredenheid over de samenwerking met de gemeente (n=15)
1
Met elkaar gemaakte afspraken nakomen
5 2
Weten bij wie je in de gemeente moet zijn
4
Regelmatig formeel overleg
3
Regelmatig informeel contact hebben
3
Goed geinformeerd worden door de gemeente
2
De gemeente heeft kennis over mijn organisatie en wat wij doen t.a.v. armoede en sociale uitsluiting
2
5
2 6
3
1
5
2
2
2 4
1
3
Gezamenlijk het effect van maatregelen analyseren
3
De gemeente luistert goed naar de punten die door mijn organisatie naar voren worden gebracht
2
6 3
3 4
3
5
2 4
8 5
1
3
5
0
2
6
2
Inspraak hebben in het gemeentelijk armoede- en participatiebeleid
2
4
5
De gemeente weet wat er speelt in de praktijk van armoede en sociale uitsluiting
2
7
9
Resultaat gericht samenwerken
2 1
6
Direct effect bereiken voor minima
2
2
7
4
2
2 1
2
10
15
Aantal medewerkers van maatschappelijke organisaties Zeer ontevreden
Ontevreden
Neutraal
Tevreden
Zeer tevreden
Geen mening
Ook hebben we gekeken welke aspecten (zie figuur 4.4) de algemene tevredenheid over de samenwerking het meest beïnvloeden. Het gaat om de volgende aspecten: ●● De gemeente luistert goed naar de punten die door mijn organisatie naar voren worden gebracht. ●● Gezamenlijk het effect van maatregelen analyseren. ●● Regelmatig formeel overleg. Vooral het luisteren door de gemeente naar de punten die door de organisaties naar voren worden gebracht en het gezamenlijk analyseren van het effect van maatregelen zouden nog verder verbeterd kunnen worden. Het gaat hier derhalve om belangrijke aandachtspunten. Om de samenwerking in de toekomst te verbeteren worden door de organisaties diverse aandachtspunten genoemd: ●● Vaker en regelmatig overleg voeren met de betreffende organisaties.‘De gemeente heeft de laatste jaren weinig overleg gevoerd onder het mom van ‘we gaan reorganiseren’.’ ●● Met elkaar bespreken van zeer concrete situaties. Bijvoorbeeld de financiële situatie van chronisch zieken in de bijstand. ●● Meer betrokkenheid, meer samenwerking. ●● Meer informatie betreffende regelgeving. ●● Samen projecten gaan uitvoeren; ‘dit gebeurt nu nog niet’.
22
Een aantal respondenten relativeert de reikwijdte van gemeentelijk overheidsbeleid: ●● Armoede en sociale uitsluiting worden voor een beperkt deel beïnvloed door lokaal overheidsbeleid; voor een belangrijker deel ligt het aan de kwaliteit van de dienstverleners op het nulde- en eerstelijns niveau. ●● De toepassing van het beleid bijzondere bijstand zou soepeler kunnen, maar in Zeist is dit gedelegeerd aan de Regionale Sociale Dienst (RSD) en heeft de gemeente geen directe invloed. Deze signalen zijn wellicht juist een indirecte oproep tot meer samenwerking. Met de vertegenwoordigers van minima hebben we gesproken over de sterke en zwakke punten in de samenwerking met de gemeente. De samenwerking vindt plaats met de afdeling Maatschappelijke Zaken of met de Sociale Dienst. Vanuit Kerk en Samenleving wordt het feit dat de gemeente meer contact zoekt gewaardeerd, tegelijkertijd betreuren zij het dat zij (wegens de scheiding tussen kerk en staat) geen subsidie ontvangen van de gemeente: ‘geweldig werk vertaald zich niet in financiële ondersteuning’. Een andere vertegenwoordiger van de minima constateert dat de nieuwe wethouder met ‘veel élan’ is gestart, wat ondermeer tot uitdrukking komt in deelname aan de Stedenestafette. Het is een duidelijk signaal van de gemeente: zij zijn bereid een rol te spelen. Dat is een wijziging ten opzichte van twee jaar geleden. Een verbeterpunt in de samenwerking is om aan instanties en de gemeente duidelijk te maken dat ‘minimabeleid collegebreed zou moeten zijn, omdat er veel verschillende zaken spelen en het niet alleen een financieel verhaal is’. Ook met de regievoerders is gesproken over de samenwerking met de gemeente. Daaruit blijkt ondermeer dat de samenwerking nog vooral gericht is op inkomensondersteuning en veel minder op maatschappelijke participatie en meedoen. De beleidsambtenaar constateert dat, doordat meer overleg en afstemming plaatsvindt, signalen ook eerder bij de gemeente terechtkomen en niet langer ‘bij de organisaties blijven hangen’.
4.4 Samenwerking van maatschappelijke organisaties en groepen onderling Naast samenwerking met de gemeente geven alle maatschappelijke organisaties die de enquête invulden aan, dat zij ook samenwerken met andere maatschappelijke organisaties. Er wordt vooral veel samengewerkt met de Voedselbank en vrijwilligersorganisaties. Ook met de thuiszorg, het maatschappelijk werk en woningcorporaties vindt veel samenwerking plaats. In bijna alle gevallen gaat het om informatie uitwisselen. Contact over individuele cases wordt ook veel genoemd als manier van samenwerken. In veel gevallen is de samenwerking gericht op een bepaalde doelgroep. Bijstandsgerechtigden worden door veel organisaties (8 van de 14) genoemd als doelgroep. Ouderen, minima met een baan en arbeidsongeschikten en chronisch zieken worden door iets minder dat de helft van de organisaties als doelgroep voor samenwerking genoemd. Een respondent illustreert bovenstaande enquêteresultaten en vertelt dat vanuit de Sociaal Raadslieden veel wordt samengewerkt. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het netwerk minimabeleid: ‘Door het uitwisselen van kennis en ervaring merken we dat de lijnen korter worden, dat je elkaar makkelijker 23
aan kunt spreken of bellen over een cliënt’. De samenwerking betreft zowel verbetering van de financiële situatie van minima als de verbetering van maatschappelijke participatie, hoewel de nadruk toch vaak op het eerste ligt. Eén keer in de drie maanden vindt een bijeenkomst plaats van doorverwijzers naar de Voedselbank. Dat zijn deels dezelfde partijen als bij het netwerkoverleg minimabeleid. Doel is om te achterhalen hoe het komt dat bepaalde mensen het pakket nodig hebben en hoe ze verder kunnen komen, zodat ze dat pakket niet meer nodig zullen hebben. ‘De focus in dit overleg ligt meer op het gebied van hulpverlening en individuele gevallen.’ De organisaties hebben elkaars diensten beter leren kennen. De samenwerking levert betere afstemming op. ‘De hulpverlening wordt beter gestroomlijnd en duidelijker wordt waar de klant in welke situatie naar toe moet’.
4.5 Lokale samenwerkingsverbanden Op één uitzondering na nemen alle maatschappelijke organisaties die de vragenlijst hebben ingevuld deel aan een lokaal samenwerkingsverband. De respondenten noemen uiteenlopende samenwerkingsverbanden. Ze noemen zowel individuele organisaties als netwerken waarbij meerdere organisaties betrokken zijn. In willekeurige volgorde: het Netwerk Minimabeleid (Gemeentelijk overleg minimabeleid) (10x genoemd), Islamic Relief, het Uwv jongerenloket, de Voedselbank (5x genoemd, ook: beoordelaarsnetwerk Voedselbank Zeist e.o.), Jeugd en Sportfonds Zeist, het Meldpunt zorg en overlast, het Steunpunt eenzaamheid, Vitras, Deelnemers Zeistpas, het Roc, de Regionale Sociale Dienst en Bureau Schuldregeling (2x genoemd), het Wijkservicepunt, het Netwerk arbeid en het Netwerk Noord. De ambtenaren noemen ook een aantal lokale samenwerkingsverbanden: de (Regionale) Cliëntenraad, de Regionale Sociale Dienst, netwerken rond jeugd, het Jongerenloket, de stuurgroep Wonen-Welzijn-Zorg, en de ambtenaren noemen (uiteraard) ook het overleg Netwerkpartners Minimabeleid. Hieronder volgt een omschrijving van de samenwerkingsvormen die het vaakst genoemd zijn.
Netwerkpartners Minimabeleid Zeist De gemeente Zeist heeft het initiatief genomen een aantal keer per jaar een overleg Netwerkpartners Minimabeleid te organiseren. Hierbij worden uiteenlopende partijen uitgenodigd die betrokken zijn bij de aanpak van armoede en sociale uitsluiting. Inmiddels nemen hier ongeveer twintig dienst- en hulpverleners aan deel. Het doel van dit overleg is informatie uitwisselen, partners informeren over gemeentelijke plannen, knelpunten benoemen en soms individuele cases als voorbeeld bespreken. Daarnaast geven de maatschappelijke organisaties de gemeente advies.
Voedselbank De Voedselbank is een initiatief van de Stichting Kerk en Samenleving en het Leger des Heils. Sinds 24 mei 2007 is de Stichting Voedselbank Zeist een onafhankelijke organisatie. De Voedselbank werkt uitsluitend met vrijwilligers, er is een bestuur, coördinatoren (algemeen, externe betrekkingen, vrijwilligers, distributie) en een comité van aanbeveling (waaronder de burgemeester, de GGZ, het
24
Leger des Heils en de Rabobank). Naast gratis voedsel van diverse bedrijven krijgt de Voedselbank ook financiële bijdragen, giften, reclamegelden en donaties van instellingen, bedrijven, particulieren, kerkgenootschappen en fondsen. De voedselpakketten zijn bedoeld voor mensen die moeten rondkomen van minder dan het bijstandsniveau. Om in aanmerking te komen voor een voedselpakket dienen mensen zich te melden bij een instantie (één van de Inloophuizen, het Leger des Heils, Humanitas, Stichting Hulpkas, Vitras/CMD of Bureau Sociaal Raadslieden). Daar wordt getoetst of mensen voor een voedselpakket in aanmerking komen. Deze doorverwijzers voeren driemaandelijks overleg over mogelijke oorzaken van de noodzaak om een beroep te moeten doen op de Voedselbank en hoe deze mensen verder te helpen, zodat ze het pakket niet meer nodig zullen hebben. (meer informatie: www.voedselbankzeist.nl)
Regionale Sociale Dienst (RSD) De Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug (RSD) voert de Wwb (Wet werk en bijstand) uit voor inwoners van de gemeenten De Bilt, Bunnik, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist. Samen met het CWI, UWV, re-integratiebedrijven en werkgevers wordt gezocht naar werk, omdat een uitkering slechts bedoeld is als tijdelijke ondersteuning. De consulenten van de RSD werken in klantenteams. Zij werken uitsluitend op afspraak. Er is geen inloopspreekuur, maar er is wel een telefonisch spreekuur, waar men dagelijks terecht kan met vragen. De consulent bekijkt de mogelijkheden samen met de cliënt die tijdelijk geen werk kan vinden,. Er wordt ook hulp geboden bij het vinden van een baan, ondersteuning gegeven bij scholing en studie, en er kan kinderopvang geregeld worden. Mensen met een laag inkomen kunnen in aanmerking komen voor bijzondere bijstand of financiële regelingen die vallen onder het gemeentelijke minimabeleid. Aanvragen voor deze regelingen kunnen worden ingediend bij de RSD. Het Bureau Schuldregeling van de RSD is er om mensen te helpen bij het zoeken naar een oplossing voor financiële problemen, maar ook om deze te voorkomen. Maandelijks vindt ambtelijk overleg plaats met de RSD. (meer informatie: www.rsdkrh.nl)
25
26
VerweyJonker Instituut
5
Versterking van de lokale sociale agenda in Zeist De versterking van de lokale sociale agenda is, samen met het versterken van de samenwerking tussen partijen op lokaal niveau, de belangrijkste doelstelling van de Stedenestafette. Het eerste punt vloeit voort uit het streven om armoedebestrijding hoog op de lokale sociale agenda te houden. Dit streven wint aan betekenis doordat de armoedebestrijding door de te verwachten bezuinigingen onder druk kan komen te staan. Om armoedebestrijding hoog op de lokale agenda te houden, is tevens verdere versterking van het maatschappelijke draagvlak voor het armoedebeleid nodig. Dit raakt aan het belang van versterking van de samenwerking. Voordat we ingaan op de wensen voor de lokale sociale agenda (5.2) en de wensen voor samenwerking (5.3), volgt hieronder eerst een uiteenzetting van de antwoorden die de respondenten van de enquête hebben gegeven op de door de gemeente Zeist gestelde vragen.
5.1 Respons op de vragen van de gemeente Zeist aan het veld Via de enquête heeft de gemeente Zeist aan ambtenaren en medewerkers van maatschappelijke organisaties drie extra vragen kunnen stellen. Deze vragen hebben betrekking op drie onderwerpen. Ten eerste wilde de gemeente weten of de respondenten vinden dat er doelgroepen zijn die te weinig aandacht krijgen in het huidige armoedebeleid. Een tweede vraag betrof de waardering van het overleg Netwerkpartners Minimabeleid. De derde vraag ging over de rol van de gemeente in de aanpak van armoede en sociale uitsluiting en de verwachtingen op dat gebied.
Doelgroepen die te weinig aandacht krijgen Drieënzestig procent van de respondenten vindt dat er doelgroepen zijn die binnen het armoedebeleid te weinig aandacht krijgen. De doelgroepen die het meest worden genoemd zijn kinderen en ouderen (beiden 2x genoemd). Verder wordt een aantal doelgroepen eenmaal genoemd: stille armen, dak- en thuislozen, chronisch zieken en werkenden.
27
Figuur 5.1
Zijn er doelgroepen die te weinig aandacht krijgen?
Ja
37%
Nee
63%
Om deze doelgroepen beter te kunnen bereiken of hier meer zicht op te krijgen, zouden de regels eenvoudiger en duidelijker moeten worden. Ook genoemd is een betere signalering door bijvoorbeeld woningcorporaties. Tenslotte zouden mensen uit deze doelgroepen op een veilige en laagdrempelige manier moeten worden begeleid, want het is een kwetsbare groep.
Waardering Netwerkoverleg Minimabeleid Zeist Een grote meerderheid is (tamelijk) positief over het overleg met de Netwerkpartners Minimabeleid. Geen enkele respondent is negatief over dit netwerkoverleg. Figuur 5.2
Waardering overleggen van de netwerkpartners minimabeleid
16% Positief Tamelijk positief Neutraal
16%
52%
16%
28
Wij nemen hier niet aan deel
De respondenten noemden ook een aantal verbeterpunten met betrekking tot dit overleg: ●● Meer tijd om praktijkvoorbeelden te bespreken, het langer en meer praktijkgericht bespreken van casussen. ●● Misschien een actievere rol van de netwerkpartners bij de agendering, strategischer. ●● De huidige situatie is te vrijblijvend, met een te sterk appèl op de gemeente om leiding te geven aan het overleg. ●● Niet alleen financiële stuk benadrukken, maar ook de maatschappelijke uitsluiting benoemen en kijken wie daarin wat kan betekenen.
Rol gemeente in aanpak van armoede en sociale uitsluiting We hebben de respondenten gevraagd of de rol die de gemeente Zeist vervult in de aanpak van armoede en sociale uitsluiting overeenkomt met de verwachtingen die men hiervan heeft. De respondenten oordelen hier wisselend over. Voor ongeveer een derde van de respondenten komt de gewenste rol overeen met de rol die de gemeente momenteel vervult. Opvallend is dat bijna de helft geen antwoord kan geven op deze vraag. Kennelijk heeft een groot deel van de respondenten geen duidelijk idee over wat de rol van de gemeente zou moeten zijn en of die in overeenstemming is met de huidige rol van de gemeente. Als we kijken naar de toelichtingen, dan geeft deze groep respondenten aan dat ze te weinig op de hoogte zijn of betrokken zijn om op deze vraag antwoord te kunnen geven. Degenen die aangeven dat de rol van de gemeente overeenkomt met de verwachtingen, vinden dat de gemeente actief is, dat er veel informatie wordt uitgewisseld en dat men elkaar via het Minimaoverleg weet te vinden. De respondenten die aangeven dat de rol van de gemeente niet overeenkomt met hun verwachtingen, geven uiteenlopende toelichtingen. De capaciteit en het budget bij de gemeente zijn onvoldoende, het blijft bij overleggen en vergaderen, en men heeft niet het idee dat het verder binnen de gemeente besproken wordt. Figuur 5.3
Komt de rol die de gemeente vervult overeen met de verwachtingen die u hiervan heeft?
37% Ja
47%
Nee Weet niet
16%
29
5.2 Wensen voor de lokale sociale agenda In een lokale sociale toekomstagenda leggen de lokale partijen gezamenlijk vast wat binnen de gemeente de prioriteiten zijn als het gaat om de bestrijding van armoede en de bevordering van maatschappelijke participatie. We hebben zowel de regievoerders, gemeenteambtenaren en medewerkers van maatschappelijke organisaties als de vertegenwoordigers van de minima gevraagd welke punten volgens hen zeker op deze agenda moeten komen. De suggesties voor de lokale sociale agenda laten zich als volgt groeperen: ●● Efficiency in de uitvoering, terugdringen van de administratieve lasten voor minima. ●● Mensen die uitstromen uit de bijstand goed voorlichten en in beeld houden, zodat ze niet terugvallen. ●● Zicht op armoede krijgen door minima zelf te laten vertellen. ●● Beter bereik door outreachend werken. ●● Integraal samenwerken en communiceren wie wat doet. ●● Concrete afspraken maken tussen gemeente en instellingen en deze ook volgen. ●● Het Netwerk verbreden naar bijvoorbeeld woningcorporaties en de GGD. ●● Voorlichting voor startende ondernemers en zzp’ers over financiën. ●● Aandacht voor het voorkomen van overdraagbaarheid van armoede, financiële opvoeding. ●● Visie ontwikkelen op armoedebestrijding, op de samenhang tussen oorzaken, gevolgen, financiële situatie en maatschappelijke participatie. Ook zijn een aantal specifieke groepen genoemd waarvoor extra aandacht nodig is: jongeren, vaders, kinderen van minima, eenoudergezinnen, chronisch zieken en gehandicapten, maar ook mantelzorgers en zorgmijders zijn genoemd. Een respondent verwees ook naar de conferentie op 13 oktober. ‘Op de conferentie zullen veel dingen ter sprake komen. Daarvan moet goede verslaglegging worden gedaan; dat is de basis voor de op te stellen agenda en het verdere beleid. Afhankelijk wat er die middag allemaal gezegd wordt moet deze agenda worden ingevuld.’ In Bijlage 1 staat een gedetailleerd overzicht van de geuite wensen voor de lokale sociale agenda. In dit kader is het interessant om de intentieverklaring onder de loep te nemen zoals deze op de armoedeconferentie is ondertekend door een kleine dertig organisaties en groeperingen. Met deze verklaring is een stevig fundament gelegd voor een verdere ontwikkeling van het minimabeleid. Alle ondertekenaars van de intentieverklaring ‘Zeist tegen armoede en sociale uitsluiting’ zetten zich de komende vier jaar in voor: ●● Het verbreden en optimaliseren van de samenwerking rondom armoede en sociale uitsluiting. ●● Het vergroten van de bekendheid en het gebruik van de gemeentelijke regelingen en maatschappelijke zorg- en welzijnsvoorzieningen. ●● Het voorkomen van schulden door voorlichting.
30
●● Het vergroten van de zelfredzaamheid van Zeistenaren met een minimuminkomen. ●● Het stimuleren en mogelijk maken van participatie van Zeistenaren met een minimuminkomen. ●● Het uitwerken en waar mogelijk realiseren van de sociale agenda die op 13 oktober 2010 tot stand gekomen is.
5.3 Wensen voor samenwerking We hebben zowel de medewerkers van maatschappelijke organisaties als de beleidsambtenaren gevraagd wat hun wensen zijn voor het samenwerken aan de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. De behoefte aan meer samenwerking is gepeild, evenals de gewenste samenwerkingspartners en de thema’s waarop meer samenwerking gewenst is.
Maatschappelijke organisaties De resultaten van de enquête laten zien dat de helft van de medewerkers van maatschappelijke organisaties die de vraag hebben ingevuld (7 van de 14), vindt dat er meer moet worden samengewerkt. Vier medewerkers geven aan dat meer samenwerking niet nodig is, drie hebben er geen mening over. Figuur 5.4
Behoefte aan samenwerking naar type organisatie (n=14)
Professionele organisatie voornamelijk actief op het gebied van zorg
2
Professionele organisatie voornamelijk 0 actief op het gebied van welzijn
0
1
0
1
2
Vrijwilligersorganisatie
Belangenorganisatie voor minima
1
Anders
1
0
0
1
1
Religieuze organisatie
1
0
2
1
2
1
3
4
Aantal organisaties Meer samenwerking is nodig
Meer samenwerking is niet nodig
Weet niet/geen mening
31
De medewerkers van maatschappelijke organisaties die meer willen samenwerken, doen een aantal suggesties met wie ze dat meer zouden willen doen. Dit zijn bijvoorbeeld MEE, de regionale Sociale Dienst, Schuldregeling, de Formulierenbrigade, de Voedselbank, het Leger des Heils, Vluchtelingenwerk en het Centrum Maatschappelijke Dienstverlening (CMD). De thema’s waarop medewerkers van maatschappelijke organisaties vinden dat ze meer moeten samenwerken met andere organisaties zijn vooral signalering en doorverwijzing, maar ook minima helpen om stappen te zetten op weg naar zelfstandigheid.
De gemeente Twee van de zeven ambtenaren die de enquête invulden, hebben aangegeven behoefte te hebben aan meer samenwerking. Eén van hen vindt meer samenwerking niet nodig en vier ambtenaren weten het niet. Figuur 5.5
Behoefte aan samenwerking door gemeentelijke afdelingen (n=7)
Anders
1
2
Afdeling Welzijn 0
1
Sociale zaken/Sociale dienst/Afdeling 0 werk en inkomen
1
0
1
2
2
3
4
5
Aantal ambtenaren Meer samenwerking is nodig
Meer samenwerking is niet nodig
Weet niet/geen mening
Omdat weinig ambtenaren vinden dat er meer moeten worden samengewerkt, zijn door hen ook weinig suggesties gedaan op de vraag met wie meer zou moeten worden samengewerkt. In de enquête is slechts één organisatie genoemd, namelijk de Voedselbank. Intensievere samenwerking met de Voedselbank zou gericht kunnen zijn op het vindplaatsgericht werken. Dit is opvallend, omdat zowel de resultaten van de enquête als onze gesprekspartners hebben laten zien dat rondom de Voedselbank juist al volop samenwerking plaatsvindt. Onze gemeentelijke gesprekspartner noemde de GGD en de woningcorporatie als partijen waarmee de gemeente meer zou kunnen samenwerken.
32
VerweyJonker Instituut
6
Samen verder werken aan succes: conclusies en aanbevelingen De gemeente Zeist maakt zich sterk voor een effectief armoedebeleid. Zeist wil actief en stimulerend zijn in haar beleid, zowel ten aanzien van inkomensondersteunende maatregelen, als ook ten aanzien van maatschappelijke participatie. In Zeist zijn veel organisaties actief op het gebied van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting van minima, uiteenlopend van zorg- en welzijnsorganisaties en woningcorporaties, tot de Voedselbank en de kerkelijke organisaties. Zij zijn over het algemeen redelijk positief over de gemeente; de betrokkenheid is groot en er bestaan veel regelingen voor de minima. Het door de gemeente opgezette overleg Netwerkpartners Minimabeleid zorgt voor een goede onderlinge informatieuitwisseling. Tijdens ons onderzoek in Zeist zijn verschillende knelpunten gesignaleerd en suggesties gedaan om het toekomstige armoedebeleid verder te ontwikkelen. In dit hoofdstuk zetten wij uiteen op welke punten de armoedebestrijding in de gemeente Zeist verder ontwikkeld kan worden.
Beleidsvisie steviger neerzetten middels een beleidsnota minimabeleid In tegenstelling tot veel andere gemeenten kent Zeist geen aparte beleidsnota minima- of armoedebeleid. Het minimabeleid wordt wel in een bredere context beschreven, namelijk binnen het Wmo-beleid, maar uit deze nota is de visie van Zeist ten aanzien van het minimabeleid niet goed te destilleren. Gezien het feit dat de gemeente Zeist haar armoedebeleid verder wil ontwikkelen, wat onder meer blijkt uit haar deelname aan de Stedenestafette, zou het daarom aan te bevelen zijn om een beleidsnota minimabeleid te ontwikkelen. Deze ontwikkeling zou tot stand kunnen komen in samenwerking met het team Maatschappelijke Zaken, de afdeling Strategie en Beleid en Maatschappelijke Voorzieningen, maar ook in samenwerking met het Netwerk Minimabeleid. In deze nota zou er aandacht moeten zijn voor een visie op de samenhang tussen armoedebestrijding en het bevorderen van maatschappelijke participatie. Verder zou in de nota een vertaling gemaakt moeten worden naar concrete maatregelen die ‘de eigen verantwoordelijkheid van burgers’ mogelijk maken. Ook de manier waarop de gemeente denkt een bijdrage te kunnen leveren aan de ‘duurzame economische en sociale zelfredzaamheid van mensen’ moet worden geëxpliciteerd.
Samenwerking effectiever en efficiënter De deelname aan de Stedenestafette in het kader van het Europese Jaar ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting heeft als doel om op lokaal niveau de aandacht op dit thema te vestigen en om de samenwerking tussen de betrokken partijen, – de gemeente, maatschappelijke organisaties en groepen, vrijwilligers, vertegenwoordigers van de minima -, te versterken en waar nodig te vernieuwen en verbeteren. Gebleken is dat de wil tot samenwerking er zeker is in Zeist, en dat dit ook
33
zeker al gebeurt. De verschillende organisaties in Zeist hebben echter behoefte aan meer samenwerking en afstemming bij het ontwikkelen en uitvoeren van beleid voor de minima. De samenwerking tussen de gemeente en maatschappelijke organisaties zou, met andere woorden, verbeterd en geïntensiveerd moeten worden. Ondanks het bestaan van het Netwerk Minimabeleid bestaat er bij de maatschappelijke organisaties behoefte om meer inspraak te kunnen krijgen in het gemeentelijke armoede- en participatiebeleid en om gezamenlijk te analyseren wat mogelijk en wat bereikt is. Het is dus belangrijk dat de gemeente goed luistert naar de punten die maatschappelijke organisaties naar voren brengen, en dat de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Regiefunctie van de gemeente verder uitbouwen Ondanks dat er de laatste jaren al veel in positieve zin veranderd is, geven verschillende ambtenaren aan dat de gezamenlijke regie van de gemeente richting de maatschappelijke organisaties verder ontwikkeld zou moeten worden. Ook enkele maatschappelijke organisaties hebben kritiek op de gemeentelijke regierol. De gemeente zou vaker overleg met hen moeten voeren en beter moeten luisteren naar de punten die zij naar voren brengen. Wat opvalt is dat de helft van degenen die de enquête invulden, niet weet of de huidige rol en de door hen gewenste (regie)rol van de gemeente met elkaar in overeenstemming zijn. Onduidelijk is of ze geen zicht hebben op de rol van de gemeente, of dat ze niet weten wat de rol van de gemeente zou moeten zijn. Het ontwikkelen en verduidelijken van deze rol, in samenspraak met de maatschappelijke organisaties, achten wij van groot belang. Dit hangt nauw samen met de te ontwikkelen visie op (de relatie tussen) armoedebestrijding en het bevorderen van maatschappelijke participatie. De samenwerking zou verder ook betrekking moeten hebben op concrete situaties of op de analyse van effecten. En er zouden vaker gezamenlijke projecten van de grond moeten komen. Tenslotte wordt aangegeven dat de samenwerking tot op heden nog teveel gericht is op inkomensondersteuning, en te weinig op maatschappelijke participatie en meedoen.
Efficiency en regels vereenvoudigen Als we kijken naar de wensen voor de lokale sociale toekomstagenda, dan wordt het woord efficiency vaak genoemd. Blijkbaar is hier nog een slag te maken. Het gaat dan vooral om efficiency ten aanzien van de uitvoering. ‘Het zou hier en daar gemakkelijker moeten zijn om een regeling aan te vragen of om ergens aanspraak op te maken.’ Ditzelfde zien we ook terug als we onderzoeken waarom bepaalde doelgroepen (te weten kinderen, ouderen, stille armen, en dak- en thuislozen) binnen het armoedebeleid nog te weinig aandacht krijgen. De respondenten geven aan dat deze doelgroepen beter bereikt zouden kunnen worden als de regels eenvoudiger en duidelijker zouden zijn. Overigens wordt hier in het Coalitieakkoord 2010-2014 ook al op gewezen. De gemeente wil het huidige minimabeleid en de huidige regelingen handhaven. Maar de regelingen moeten wel efficiënter, effectiever, en simpeler worden.
Minima beter betrekken en informeren Uit de gesprekken met de vertegenwoordigers blijkt dat de minima nog beter betrokken zouden kunnen worden bij de ontwikkeling van het armoedebeleid. Dit belangrijke punt komt ook naar voren als we kijken naar de wensen voor de lokale sociale toekomstagenda: We krijgen beter zicht op armoede als we de minima zelf laten vertellen. De doelgroep moet dus uitdrukkelijker worden 34
gevraagd hoe bepaalde zaken verbeterd dienen te worden. Er wordt tot op heden slechts een kleine groep minima gehoord in Zeist. ‘De rest doet niet mee. Er zouden meer minima bereikt moeten worden. Als je ze verantwoordelijkheid geeft worden ze vanzelf gestimuleerd om mee te denken.’ Er is wel een regionale Cliëntenraad, maar zij hebben niet het gevoel dat ze betrokken worden bij de beleidsvorming. Bijkomend probleem is dat de minima onvoldoende op de hoogte zijn van het gemeentelijke beleid. De gemeente zou meer naar buiten gericht moeten zijn, en staat nu te ver van de mensen af. Dat heeft bijvoorbeeld te maken met de informatievoorziening; folders worden niet goed gelezen, of kunnen niet worden gelezen. De informatievoorziening zou beter moeten worden afgestemd op de doelgroep waarvoor deze is bedoeld.
35
36
VerweyJonker Instituut
7
Literatuur en documenten Centraal Bureau voor de Statistiek (2009). Gemeente Op Maat; Zeist. CBS: Den Haag. Centraal Bureau voor de Statistiek. Cijfers van Statline uit 2006 en 2009. Nicis (2009). Armoedebestrijding doe je zo! Successen uit de G32. Dvd. Steketee, M., Mak, J., & Tierolf, B. (red.) (2010). [Kinderen in Tel: Databoek 2010. Ongepubliceerde absolute cijfers over kinderen in bijstandsgezinnen uit 2008]. Verwey-Jonker Instituut. StimulanSZ (2008). Minimascan 2008. Utrecht: StimulanSZ. SAMEN leven, werken en wonen, Coalitieakkoord PvdA, VVD, CDA en Groen Links, 2006-2010 (2006). Gemeente Zeist. Dichterbij. Groen, Liberaal en Sociaal. Coalitieakkoord D66, VVD, PvdA en Groen Links, 2010-2014 (2010). Gemeente Zeist. Kadernota Wet Participatiebudget Regio Kromme Rijn Heuvelrug (2010). Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug. Jaarstukken 2009 - bijlagen – (2010). Wmo Wisselspoor, beleidsplan en uitvoeringsplannen (2009). Gemeente Zeist. Jaarrekening programma 9 Werk en Inkomen (2009). Gemeente Zeist. Partners Minimabeleid (2008). Gemeente Zeist. Minima-effectrapportage Gemeente Zeist (2007). Gemeente Zeist. Geraadpleegde websites www.zeist.nl www.stedenestafette.nl www.rsdkrh.nl www.voedselbankzeist.nl www.kunstexpress.nl/zeist www.zeistpas.nl www.sociaalraadsliedenzeist.nl
37
38
VerweyJonker Instituut
Bijlage 1
Wensen voor de lokale sociale agenda
Dit is een overzicht van de wensen voor de lokale sociale agenda zoals die door de verschillende categorieën respondenten zijn genoemd in de enquête en de interviews. De vertegenwoordigers van minima: ●● Zicht op armoede. Dat mensen weten wat het is, wat het inhoudt en wat er voor nodig is. Dit zou gerealiseerd kunnen worden door minima te laten vertellen. ●● De samenwerking tussen kerken en maatschappelijke organisaties zou beter kunnen. Meer contact zou goed zijn. De kerken betrekken. Kerken zouden hun activiteiten meer bekend moeten maken. En kerken zouden beter op de hoogte gesteld moeten worden door maatschappelijke organisaties van wat armoede en sociale uitsluiting betekenen. ●● Meer aandacht en begeleiding voor jongeren in Zeist. ●● Meer aandacht voor vaders van minimagezinnen. Velen zijn werkloos en hebben een negatief zelfbeeld. Zij zouden geactiveerd moeten worden, zodat o.a. hun zelfbeeld positiever wordt. ●● Meer inloophuizen (het liefst in elke wijk één). ●● Mensen beter bereiken door outreachende methoden, zodat de regelingen beter onder de aandacht worden gebracht, waardoor mensen uit hun sociale isolement worden gehaald. ●● Mensen met een handicap of chronische ziekte en minima: dat daar meer mogelijkheden voor komen op het gebied van de Wmo, bijvoorbeeld taxivervoer en meer aangepaste betaalbare woningen. ●● Afspraken maken in de gemeente voor de komende twee jaar, dat instellingen beleid op het gebied van armoede en sociale uitsluiting vastleggen in concrete afspraken met de gemeente en hier ook verantwoording voor afleggen. De regievoeders: ●● Als je het thema armoede oppakt, doe dat dan niet alleen in woord maar ook in daad. Er wordt heel veel beleid gemaakt, maar te weinig uitgevoerd. Dit is ook een van de aanbevelingen van het SCP geweest. En meet de effecten van datgene dat wordt uitgevoerd! ●● Zorg dat er goede regelingen zijn op het gebied van aanvullend minimabeleid en bezuinig hier niet op! ●● Effecten meten van alle regelingen, ook op het gebied van empowerment. ●● Focus is belangrijk. Er wordt teveel gepraat over bezuinigingen, er zou meer gefocust moeten worden op efficiency; wat moet je wel/niet doen? Waar op focussen? Wellicht de doelgroepen
39
●● ●● ●●
●●
●●
●● ●●
●●
●● ●●
●● ●● ●●
●●
anders definiëren, bijvoorbeeld door een focus op gezinnen met kinderen. We moeten ons afvragen waar het zwaartepunt moet liggen. In veel gemeenten zijn weinig ontwikkelingen op het gebied van nieuw armoedebeleid. Hakken in het zand omdat we worstelen met de vraag wat er in de toekomst nog betaald kan worden. Aan efficiency in de uitvoering is nog veel te verdienen. Met stip op 1 het terugdringen van de administratielasten. En alles wat automatisch zou kunnen zou ook moeten; daar moet de gemeente hoge prioriteit aan geven. Gegevens van de burger bijvoorbeeld gebruiken bij de aanvraag van kwijtschelding. Nu moeten mensen die kwijtschelding willen twee verschillende formulieren aanvragen, dat is er één teveel. Een gezamenlijk speerpunt van financiële opvoeding van de burgers. Onze maatschappij is heel ingewikkeld voor hen. Wanneer ze wat moeten gaan doen bij meer of minder verdienen. Dit is een taak van de gemeente en van de maatschappelijke organisaties. Minima die 10, 20 of 30% boven het minimumloon zitten moeten beter in beeld blijven en gecompenseerd worden voor wat ze missen omdat ze al die regelingen niet hebben. Dat betekent dat werk een hoge prioriteit heeft en we de nadelen moeten proberen weg te poetsen. Erkennen dat de samenleving zo ingewikkeld is dat er altijd mensen zijn die langdurige hulp nodig hebben. Voorlichting voor startende ondernemers en zzp’ers. De sociale raadslieden worden geconfronteerd met mensen die een onderneming beginnen zonder goede opleiding en die geen idee hebben wat ze moeten kunnen of anders moeten doen als ze een onderneming beginnen. Ze nemen bijvoorbeeld personeel in dienst terwijl ze nooit loonheffing afdragen. Of een zzp’er die nooit premie zorgverzekeringswet betaald heeft en het later voor de kiezen krijgt. Mensen die uitstromen uit de bijstand moeten op dat moment helder te horen krijgen wat de gevolgen daarvan zijn. Ze moeten weten waar ze op moeten letten bij het dalen of stijgen van hun inkomen. Het ontstaan van problemen en schulden voorblijven. En ze in beeld krijgen. En dan zou er ook meer aandacht moeten zijn voor de vergeten groep chronisch zieken en gehandicapten in de bijstand. Het beter mogelijk maken van participatie door in te zetten op de jeugd (meedoen aan sport en cultuur). Nader onderzoeken hoe de budgetten ZeistPas worden ingezet; worden deze ook besteed aan de kinderen? Uitvoering van de regelingen zo efficiënt en effectief mogelijk maken. Zouden we het hier en daar makkelijker kunnen maken om een regeling aan te vragen of er aanspraak op te maken? Verbreding van het Netwerk, ook bijvoorbeeld woningcorporaties en de GGD erbij betrekken. Op de conferentie zullen veel dingen ter sprake komen. Goede verslaglegging en op basis hiervan de agenda opstellen en er beleid op baseren. Afhankelijk van wat er die middag allemaal gezegd wordt, de agenda vullen. In het achterhoofd houden wat haalbaar en mogelijk is, gezien de bezuinigingen. Je kan wel allerlei ambities neerleggen en projecten bedenken, maar wat is haalbaar gezien de bezuinigingen?
De medewerkers van maatschappelijke organisaties: ●● Armoedebestrijding eenoudergezinnen. ●● Concrete en toetsbare, prestatiegerichte werkafspraken maken.
40
●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●● ●●
Doorgaan met de terugdringing van laaggeletterdheid. De gemeente bepaalt in ons geval de doelstellingen. Hulp aan de armsten en zwaksten in de samenleving. Minima meer betrekken bij de maatschappij. Regelmatig aandacht geven aan de mogelijkheden van ondersteuning. Terugdringen van de armoede. Het treffen van regelingen is één, maar omgaan met op minimaniveau leven is een ander verhaal; ook dit verdient aandacht. Verbetering van de positie van chronisch zieken die in de bijstand zitten. Wat kunnen we doen om mensen te stimuleren hun positie te verbeteren? Zorg rondom de eigen bijdrage van cliënten. Armoedebestrijding onder kinderen. Kinderen van minima steunen. Maatschappelijke participatie verhogen. Aandacht voor onzichtbare armoede. Het signaleren van zorgmijders. Verbetering van de positie van werkende armen. Een verdere inventarisatie van knelpunten na invoering van de Wmo en de pakketmaatregel Awbz. Vereenvoudiging van processen in het kader van armoedebestrijding, bijvoorbeeld door het verlenen van automatische kwijtschelding van gemeentelijke belastingen. Zorg voor minima. Aandacht voor mantelzorgers en (mantelzorger vervangende) vrijwilligers. Asielzoekers. Het vereenvoudigen van processen die nodig zijn om Wwb te verkrijgen. Korte lijnen binnen de gemeente. Participatie op de arbeidsmarkt verhogen.
De beleidsambtenaren: ●● Armoedeval bij inkomstenverlies. ●● Integraal samenwerken; wie doet wat, elkaar versterken en aanvullend op elkaar werken. Ik kan me voorstellen dat nu voor de buitenwereld niet direct duidelijk is bij wie ze voor bepaalde vraagstukken kunnen aankloppen. ●● Koppeling van de Wmo en sociale uitsluiting/armoede uitwerken. ●● Is sociale uitsluiting/armoede erfelijk? Voorkomen dat kinderen later in zelfde situatie als hun ouders terechtkomen. ●● Vindplaatsgericht werken. ●● Proactiever handelen van de overheid. ●● Versoepeling van de normen voor huur-/zorgtoeslag. ●● Visie op armoedebestrijding ontwikkelen; balans tussen mensen helpen en mensen stimuleren om zelf dingen te doen; hoe zelfredzaamheid te bevorderen? ●● Wijkgerichte aanpak van maatschappelijke participatie.
41
●● Armoedebestrijding in een breder perspectief plaatsen; hoe komen mensen aan de rand van de samenleving te staan. Oorzaken en gevolgen, wat is de stand van zaken in Zeist betreffende armoede/ sociale uitsluiting? ●● Huisbezoeken bij minima afleggen.
42
VerweyJonker Instituut
Bijlage 2
Over het onderzoek in Zeist
Het Verwey-Jonker Instituut heeft gebruik gemaakt van kwalitatieve en kwantitatieve bronnen en methoden. Wij hebben: ●● Bestaand onafhankelijk onderzoek over de gemeente geanalyseerd (waaronder CBS-statistieken). ●● Relevante beleidsdocumenten bestudeerd. ●● Interviews gehouden met de drie belangrijkste spelers in de gemeente Zeist op het gebied van armoede en sociale uitsluiting (regievoerders). ●● Interviews gehouden met drie vertegenwoordigers van de minima in Zeist. ●● Een digitale enquête gehouden onder ambtenaren en medewerkers van maatschappelijke organisaties.
Over de enquête Methode Aan 13 gemeenteambtenaren en 36 medewerkers van maatschappelijke organisaties die betrokken zijn bij het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting in Zeist is via e-mail een uitnodiging verstuurd voor deelname aan het onderzoek naar samenwerking op dit gebied. De lijst met organisaties en e-mailadressen is door de gemeente Zeist samengesteld. Via een link in de uitnodigingsmail kwamen de respondenten terecht bij een vragenlijst. De vragenlijst bestond voor de deelnemers van maatschappelijke organisaties uit 29 vragen en voor de gemeenteambtenaren uit 34 vragen. De vragenlijst kon online worden ingevuld. Als eerste werd een korte introductie gegeven op het Europese Jaar ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, op de deelname van de gemeente Zeist aan de Stedenestafette, en op het onderzoek. Hierna konden de respondenten beginnen met het beantwoorden van de vragen. Aan de organisaties en gemeenteambtenaren is na twee weken een herinnering verstuurd. De gemeente kreeg de mogelijkheid om in de enquête drie vragen naar eigen keuze te stellen. In Zeist luidden die vragen:
43
1. Zijn er volgens u doelgroepen die momenteel binnen het armoedebeleid te weinig aandacht krijgen? Zo ja welke? (open) Op welke wijze zou er voor hen meer aandacht kunnen komen? (open) 2. Hoe waardeert u de overleggen van de Netwerkpartners Minimabeleid (indien u hier aan deelneemt)? (meerkeuze: positief, tamelijk positief, neutraal, tamelijk negatief, negatief) Heeft u wensen ten aanzien van de invulling van deze overleggen? (open) 3. Komt de rol die de gemeente Zeist vervult in de aanpak van armoede en sociale uitsluiting overeen met de verwachtingen die u hiervan heeft? (meerkeuze: ja, nee, weet niet) Kunt u uw antwoord toelichten? (open)
Resultaten In totaal hebben vijftien medewerkers van maatschappelijke organisaties en negen gemeenteambtenaren de vragenlijst ingevuld. Deelnemers die minder dan de helft van de vragen hebben beantwoord zijn hierbij niet meegerekend. De medewerkers van de maatschappelijke organisaties zijn in dienst bij dertien verschillende organisaties. De meeste beleidsambtenaren van de gemeente die de enquête invulden zijn werkzaam bij de afdeling Leefomgeving en Welzijn, team Maatschappelijke zaken. Maar ook is een respondent werkzaam bij de afdeling Belastingen en een ander bij de Regionale Sociale Dienst. Wanneer het gaat om het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting, zijn vijf ambtenaren betrokken bij de formulering van het beleid en zijn ook vijf ambtenaren betrokken bij het bewaken van de uitvoering van het geformuleerde beleid. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal deelnemers per type organisatie.
Tabel 1.1 Deelnemers aan de digitale enquête Type organisatie
44
Aantal deelnemers
Gemeente
9
Professionele organisatie voornamelijk actief op het gebied van zorg
2
Professionele organisatie voornamelijk actief op het gebied van welzijn
3
Professionele organisatie voornamelijk actief op het gebied van financiën
0
Religieuze organisatie (bijv. kerkelijke organisatie of moskee)
2
Vrijwilligersorganisatie
3
Belangenorganisatie voor minima
1
Ander type organisatie
4
Totaal aantal deelnemers
24
Colofon Opdrachtgever/financier Auteurs Omslag Uitgave
Project Erop af: doen en delen! en de deelnemende gemeenten. Drs. M.C. van Dongen Drs. A. Huygen Drs. D. Bulsink Grafitall, Eindhoven Verwey-Jonker Instituut Kromme Nieuwegracht 6 3512 HG Utrecht T 030-2300799 F 030-2300683 E
[email protected] Website www.verwey-jonker.nl
De publicatie Deze publicatie kan gedownload en/of besteld worden via de website www.verwey-jonker.nl en www.stedenestafette.nl ISBN 978-90-5830-425-4 © Verwey-Jonker Instituut, Utrecht 2010. Het auteursrecht van deze publicatie berust bij het Verwey-Jonker Instituut. Gedeeltelijke overname van teksten is toegestaan, mits daarbij de bron wordt vermeld. The copyright of this publication rests with the Verwey-Jonker Institute.
45