s &.o 10 1994
44 1 iet ~el
en m-
lkt Je-
'en :en lie en m-
:hen !n, ! D.
>e-
ijn ~ r
eit 1ar m-
Het Nederlandse politieke stelsel heeft altijd regeringen van gemengde samenstelling opgeleverd. Van geen enkele partij kan het verkiezingsprogramma daarom worde.n uitgevoerd. Nadat het program eerst zijn functie om kiezers voor de partij te werven heeft vervuld, is het daarna uitgangspunt bij de onderhandelingen met andere partijen over de vorming van een regering. Het daaruit volgende regeringsprogramma, het inhoudelijk dee! van het regeerakkoord, is noodzakelijkerwijze een compromis tussen de opvattingen van de deelnemende partijen . Sinds jaar en dag wordt deze praktijk in Nederland aangeklaagd als een zwakke plek in de democratie . D 66 ontleent zijn bestaansgrond aan deze klacht: de kiezer wordt in feite buiten spel gezet, hij kan wei op een partij stemmen, maar dan weet hij noch of deze in de regering terecht komt, noch wat het programma van die regering zal zijn . Maar de voorgestelde remedie - een Brits kiesstelsel - is in Nederland niet realiseerbaar gebleken, nog afgezien van het feit dat het buitengewoon twijfelachtig is of deze remedie zou werken. Het is dus zaak om de zwakke stee in de democratie op een pragmatische wijze aan te pakken. Daarvoor zijn helemaal geen staatsrechtelijke maatregelen nodig. Nodig is dat politieke partijen zich verantwoordelijk en democratisch gedragen. Oat betekent dat zij serieuze verkiezingsprogramma's opstellen, in de verkiezingsstrijd de strijdpunten van dat programma centraal stellen, en bij de onderhandelingen over het regeringakkoord op grond van hun programma's tot compromissen komen . Op die manier kan de kiezer nagaan in hoeverre de partij het contract dat deze met hem is aangegaan ('als gij op mij stemt, dan zal ik trachten het volgende program te verwezenlijken') naar vermogen heeft uitgevoerd. In dit opzicht vormt het regeerakkoord van het kabinet-Kok een democratisch deficit. Oat door (in)formateur Kok de verkiezingsprogramma' s al me teen sterk gerelativeerd werden met het argument dat er sinds hun vaststelling a! zes maanden waren verlopen, en de wereld niet stil was blijven staan, is tot daaraan toe, a! kan men zich vervolgens afvragen of dit verouderingsprobleem niet in dezelfde mate optreedt bij het regeringsprogramma . Vanuit democratisch gezichtspunt is het echter zonder meer dubieus als in het regeringsprogramma allerlei beleidsvoornemens staan, die in geen van de verkiezingsprogramma's te vinden zijn en die in de verkiezingscampagne geen enkele rol hebben gespeeld. Het duidelijkste voorbeeld zijn hier de bezuinigingen op het wetenschappelijk en hoger onderwijs, gekoppeld aan een algemene inkrimping van de universitaire studie. De redenen om hiertoe te besluiten bestonden zes maanden geleden precies zo, maar in geen van de drie verkiezingsprogramma's zijn ze te vinden, en geen enkele partij heeft ze in de verkiezingscampagne gebruikt om stemmente winnen. De democratie wordt ernstig aangetast als een regeerakkoord niet een duidelijke relatie vertoont met de verkiezingsprogramma's van de deelnemende partijen, tenzij men democratie opvat als een blanco mandaat aan politieke !eiders om naar eigendunk te regeren. Het gaat hier om een heel wat groter en reeler democratisch tekort dan de grotendeels vermeende waarover in de afgelopen jaren zo uitbundig is gedebatteerd in het kader van de Commissie Deetman.
Democratisch tekort
BART TROMP
Redacteur s &.P
s &.o to 1994
'-442
De c D A- isering van de PvdA Een kritiek op bet regeerakkoord
'Nederland is een land met nauwelijks meer afwijkentoekomst. Onze economie de geluiden worden getoleis hoogproduktief en de soreerd 1 • Het is daarom bijna ciale samenhang is nog een opdracht de analyse opsteeds relatief sterk'. Met nieuw te Iaten beginnen bij deze optimistische bede vanzelfsprekendheden. FRANS LEIJNSE standsopname opent het regeerakkoord van de paarIs onze economie hoogHoogleraar bedrijfskunde aan de Erasmus se coalitie van I 5 augustus produktiif? Universiteit Rotterdam en decaan van de I 994 · Omdat beginzinnen Ongetwijfeld is het niveau gelijknamige Faculteit nu eenmaal geen andere van de arbeidsproduktivifunctie hebben dan een teit in de bedrijvensector betoog te openen is men geneigd achteloos over van de Nederlandse economie intemationaal gezien zo'n zin heen te lezen. Maar als aile achtenvijftig hoog. Ondanks een relatief laag aantal feitelijk pagina's tekst verwerkt zijn krijgt de tevredenheid gewerkte uren per arbeidsjaar (vee! vakantie en die uit die opening spreekt langzamerhand een ziekteverzuim) produceert de Nederlandse werkvraagteken mee. Is onze economie wei zo 'hoognemer gemiddeld meer dan zijn coli ega in de meesproduktief?, zal men dan vragen, en vooral: zal ze te andere industrielanden 2 • Helaas wordt de prodat met het voorgenomen beleid in I998 ook nog duktieve prestatie van de economie als geheel niet zijn ? En is de sociale samenhang inderdaad 'nog aileen door de produktiviteit per werknemer besteeds sterk'?, en vooral: zal ze dat met dit beleid in paald . Even belangrijk is de mate waarin de beschik1998 ook nog zijn ? En vervolgens: is er een tegenbare beroepsbevolking feitelijk wordt ingezet. Zosteiling tussen een hoogproduktieve economie en als bekend blijft deze 'participatiegraad' in Nedereen sterke sociale samenhang zoals men lijkt te sugland nog achter bij andere industrielanden. Welgereren? iswaar heeft ons land zijn achterstand in dit opzicht Het regeerakkoord adresseert deze vragen niet. de afgelopen jaren snel verkleind, zodat wij nu De antwoorden lijken immers zo vanzelfsprekend. hoven het Europees gemiddelde zitten, maar het zal Natuurlijk is de produktiviteit van de Nederlandse nog enige tijd duren voordat participatieniveaus als economie zeer hoog, en wanneer de arbeidskosten in Duitsland, Zweden of de vs bereikt worden 3. verder beheerst worden zal dat zeker zo blijven. Deze nuancering van de onbestreden stelling dat Vanzelfsprekend is de sociale samenhang nog steeds onze economie 'hoogproduktief' is heeft belangrijsterk, zeker in vergelijking met de Verenigde Stake consequenties voor het gewenste beleid . Ze laat ten, en daarom kan de samenleving verdere ingrenamelijk zien dat stategieen om de intemationale pen in de verzorgingsstaat verdragen. En uiteraard concurrentiepositie te handhaven bij beide elemenis er een spanningsveld tussen de produktiviteit en ten moeten aangrijpen: de produktiviteit per werkde sociale samenhang, kijk aileen maar naar de kosnemer moet verder ornhoog en de relatieve deelnaten van de sociale zekerheid. me aan de betaalde arbeid moet verder groeien. N u is een van de man co's van de huidige N ederlandse politiek de bijna totale almacht der vanzelfArbeidskosten en participatie sprekendheden. Zeker over de verzorgingsstaat, de Op het punt van de participatiegraad ontbreekt het te hoge coilectieve lasten en hun desastreuze uitin het regeerakkoord niet aan aandacht of goede werking op de economische groei bestaat een zo voornemens. De echo van het WRR-rapport Een massieve 'common sense' dat er de laatste jaren Werkend Perspectiifis nog onverminderd hoorbaar in
s &.o 10 1994
443 de vele passages die gewijd zijn aan werkgelegen-
Opeenvolgende kabinetten hebben de stelling erin
heidsgroei en arbeidsdeelname. De bijbehorende beleidsmaatregelen concentreren zich echter vooral op kostenreductie aan de voet van het functiegebouw omdat het grootste arbeidsoverschot nog altijd bij de lager gekwalificeerden zit. Wim van Gelder en ik hebben eerder op de eenzijdigheid van deze aanpak gewezen 4 . Het belang van arbeidskosten bij het tekortschieten van de werkgelegenheid op de laagste functieniveaus moet niet worden overschat. W erkgevers geven al jaren aan dat het grote knelpunt aan de onderkant van de arbeidsmarkt niet zit bij de hoogte van de lonen (loonkosten) maar bij de geschiktheid/beschikbaarheid van het op papier overvloedige aanbod. De geringe effectiviteit van de loonkostensubsidie en -reductieregelingen spreekt in dit opzicht boekdelen 5 . Maar Iaten we zeggen dat het goedkoper maken van de arbeid in de laagste loonklassen een kleine maar belangrijke bijdrage kan leveren aan de gewenste participatiegroei.
gehamerd dat de werkloosheid (groten)deels te wijten zou zijn aan de geringe bereidheid van werklozen om werk te aanvaarden waarvoor de nettobeloning slechts een fractie hoven de uitkering ligt. Miljarden zijn ingezet om het arbeidskostenforfait te verhogen waardoor de laagste netto-lonen sneller stegen en het verschil met de uitkering toenam. Als echter vervolgens de laagste loonschalen worden verlaagd wordt het opgebouwde verschil weer kleiner en neemt de prikkel om werk te zoeken weer af, tenzij de uitkeringen navenant verlaagd worden. Voor de verkiezingen verstrikte het co A zich in precies deze inconsistentie toen men in het verkiezingsprogramma voorstelde het wettelijk minimumloon af te schaffen of drastisch te vedagen. Critici, vooral van PvdA-zijde, maakten toen snel duidelijk dat dit de laagste lonen beneden het uitkeringsniveau zou brengen, hetgeen zeer negatieve arbeidsmarkteffecten heeft, en dat het co A dus de minimum-uitkeringen eveneens flink zou moeten verlagen. Geschrokken van deze consequentie trok het CDA zijn voorstel ijlings in. Oat is nog maar een paar maanden gel eden.
Een deel van de in dit verband voorgestelde maatregelen verlaagt echter niet aileen de arbeidskosten, maar ook de bruto-lonen in de laagste schalen; niet !outer 'wig-verkleining' maar directe loonsverlaging. Gedacht wordt aan het niet Ianger algemeen verbindend verklaren van de laagste CA o-schalen en een tijdelijke dispensatie van de verplichting het wettelijk minimumloon te betalen. Uit een oogpunt van minimaal acceptabele beloning voor een volledige arbeidstaak, en in het Iicht van aanvaardbare beloningsverschillen moet er een vraagteken worden gezet bij dergelijke voorstellen. Over deze maatstaven zullen de politieke opvattingen uiteenlopen. Minder betwistbaar is echter de vaststelling dat de voorgestelde verlaging van de laagste lonen niet consistent is met de gewenste vergroting van het verschil tussen nettoloon en uitkering, jarenlang een hoeksteen van het beleid .
1. Zo hebbenbijvoorbeeld de tamelijk optimistisch getinte analyses in de bundel van Kloosterman en Knaack (red), Het Nederlandse model, kansen en bedreiainoen van de verzorainasstaat Amsterdam, 1992 nauwelijks aandacht gekregen. 2. Zie onder andere de cBs-Tijdreeks Arbeidsmarkt en de o Eco-Employment Outlook, die cijfers geven over het gemiddeld aantal gewerkte uren per arbeidsjaar, alsook over de ontwikkeling
Het kan zijn dat de nieuwe coalitie de vergroting van het verschil tussen netto-loon en uitkering van de prioriteitenlijst heeft afgevoerd. Dan wordt met terugwerkende kracht erkend dat het verhaal over de geringe beschikbaarheid van werklozen voor laagbetaald werk een fabeltje is, zodat de verlaging van het arbeidskostenforfait slechts een dure hobby van de vorige Minister van Sociale Zaken is geweest. Voor de partij die zowel in het vorige als in dit kabinet deelneemt is dat echter een enigszins pijnlijke constatering. Los daarvan blijft bij de nu voorliggende voorstellen het dilemma bestaan dat zij, indien effectief, de druk op de minimumuitkeringen aanzienlijk vergroten. De vraag is wat vooral de PvdA hiermee beoogt. In dat Iicht is het in zekere zin geruststellend dat
van de arbeidsproduktiviteit. 3. Zie de tekst van mijn inaugurele rede voor een uitwerking, gebaseerd op casen OECo-cijfers over de jaren sinds 1960 .
4· Van Gelder, W. en F. Leijnse, 'Arbeidsparticipatie en Werkgelegenheid', in: Socialisme &_Democratie, '991 / 12
5- Zie onder andere de twee evaluatiestudies van de Wet Vermeend/ Moor,
uitgegeven door het departement van Sociale Zaken en W erkgelegenheid in april 1988 en juni 1989. Hieruit blijkt onder andere dat het bereik van de (substantiele) loonkostensubsidie zeer beperkt is gebleven en een aanmerkelijk verdringingseffect optreedt, zodat de werkgelegenheidsbijdrage van deze maatregelen minimaal is.
s &._o
1o
'994
1.4444 over de effectiviteit van deze voorstellen twijfel kan bestaan. Zo berust de gedachte dat het niet meer algemeen verbindend verklaren van de laagste CAo-loonschalen zou helpen, op het misverstand dat deze schalen daarmee niet meer zouden gelden en ondernemers dus lagere lonen zullen betalen. Wanneer in een CAO een loonschaal wordt afgesproken geldt deze direct voor aile werkgevers die rechtstreeks (bedrijfs-c Ao) of via het lidmaatschap van een ondernemersorganisatie (bedrijfstak c Ao) de overeenkomst hebben ondertekend, en voor aile bij hun in dienst zijnde werknemers. In het algemeen spreken we dan over het merendeel van de werkgevers in een branche eri over So procent van de werknemers. De algemeen verbind verklaring van bedrijfstak-cAo's dient er slechts toe de resterende ongeorganiseerde werkgevers en de bij hen in dienst zijnde 2o procent van de werknemers aan hetzelfde contract te binden. Afschaffing van de Avv voor de laagste c Ao-loonschalen betekent dus aileen dat een klein dee! van de werkgevers en werknemers lagere lonen zou mogen toepassen; de grote groep blijft gewoon direct gebonden aan de CAO. (lk ga hier niet in op de principiele kant van de zaak: is het wei zo verstandig op deze wijze een premie te zetten op het ongeorganiseerd zijn van werkgevers en daarmee het weefsel van de overlegeconomie aan te tasten, zeker wanneer overigens een grote wissel wordt getrokken op de medewerking van 'sociale partners' aan loonmatiging en dus op hun vermogen werkgevers en werknemers te sturen ?6 ) Ik heb wat Ianger stilgestaan bij dit overigens tamelijk onbelangrijke onderdeel van het regeerakkoord omdat het de verstarring in het sociaal-economisch beleidsdenken zo gaaf illustreert. Er wordt op geen enkele manier aangegeven waarom beleidslijnen zullen worden omgebogen, noch vinden we enige verwijzing naar arbeidsmarktanalyses7 of beleidsevaluaties die helder kunnen maken waarom van
bepaalde maatregelen iets verwacht mag worden. De indruk kan allicht ontstaan dat beleid tot stand komt door een afruil van dogma's: omdat het CDA regeerde moest het arbeidskostenforfait omhoog, omdat de vvo regeert moeten de laagste lonen omlaag, en omdat de PvdA aan de regering blijft is het overigens om het even. Deze weinig doordachte wijze van beleidsvorming Ievert het gevaar op dat te weinig creativiteit wordt ingezet om de werkelijk belangrijke vragen aan te vatten. Bijvoorbeeld de voor de hand liggende gedachte dat in de komende jaren de ontwikkeling van het algemene loonniveau vee! belangrijker zal zijn voor de arbeidsparticipatie dan een verdere daling van de lonen aan de onderkant. De net aangetreden regering moet zich de vraag stellen hoe in een snel aantrekkende economie het beleid van algemene loonkostenmatiging nog enigszins overeind kan blijven. De vakbonden zijn nu nog onder de indruk van de recessie en de snel gestegen werkloosheid, maar dat zal waarschijnlijk niet lang meer duren. Als reeds in I 994 de economie met meer dan 2 procent groeit en de werkloosheid met vijf tot tienduizend per maand afneemt zal snel de vraag rijzen of men in I 99 5 wederom genoegen moet nemen met een loonronde die beneden de prijsstijging ligt. En als de economie werkelijk uit de recessie is en zich voor de periode '95-'98 een jaarlijkse groei van rond de 3 procent aftekent is er a! helemaal weinig reden meer om de 'pas op de plaats ' vol te houden. Bovendien wordt zelfs in de kring der economen de roep om een ruimere loonpolitiek steeds sterker. En tenslotte zullen de hogere inkomens ongetwijfeld wegen vinden om de komende jaren voluit van het herstel te profiteren . Gezien de uitermate restrictieve CAO-ontwikkeling van de laatste jaren ligt een inhaalbeweging van de lonen in de verwachting. Uit een oogpunt van werkloosheidsbestrijding en participatiegroei moet het beleid er op gericht zijn deze beweging in goede banen te leiden. Niet aile sectoren van de economie zijn namelijk sterk genoeg om een forse
6. G. van Kooten, J S H Stolk, Arbeidsverhoudinaen in Balans. Een studie naar de betekenis van het Alaemeen Verbindend Verklaren van collectieve arbeidsovereenkomsten, Woerden, Bouwen Houtbond -FNV , 1992. 7. Onder andere de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarkt-onderzoek heeft hier in verschillende studies op gewezen.
len. and :oA
•og, nen ft is •orteit gen ;en:keker .ere tanein van 'erder
s &_o 10 1994
445 loonbeweging te kunnen verwerken. De vakbeweging is van oudsher sterk georganiseerd in deze zwakkere sectoren en zal dus gevoelig zijn voor matiging. Anderzijds zullen de bonden niet als rem willen fungeren waar in sterkere sectoren loonruimte te vergeven is. Een inzet van deze ruimte voor meer flexibiliteit en werkgelegenheid is een oplossing die beide partijen kan accommoderen. Het beste recept om tot dit soort compromissen te komen is in Nederland van oudsher veel corporatisme: de overlegeconomie moet op volle toeren draaien en de vakbeweging moet op centraal niveau worden overgehaald tot coordinatie en sturing van de bonden. Het regeerakkoord maakt niet erg duidelijk wat de nieuwe regering op dit punt te bieden heeft . In feite is aileen de omvangrijke lastenverlichting die op instigatie van de v v o is ingezet een theoretische bijdrage aan loonmatiging.
~rk-
.eer .eer vijf ·aag oet ;tij;eskse ~ !e
ats'
ing oliere de ~n.
lik-
ing
unt 'Oei 7in de ·rse ~
De ervaring heeft echter geleerd dat hier op zijn best sprake is van een theoretisch verband. In de praktijk komt de loonsverhoging eerst en de belastingverlaging daama als een extra meevaller die dankbaar wordt gemcasseerd. Pogingen om de lastenverlichting conditioned te maken aan centrale loonafspraken zijn weinig succesvol gebleken: beloften van de regering worden in vakbondskring algemeen als een te wankele basis gezien om op voorhand de looneisen te matigen. Waar de vakbeweging zich de afgelopen jaren zeer gematigd heeft opgesteld is dat gebeurd onder invloed van recessie en werkloosheid, niet vanwege lastenverlichting. Wilde nieuwe regering dus de participatiedoelstelling de komende jaren maximaal tot zijn recht Iaten komen, dan kan ze er niet vanuit gaan dat de situatie ongewijzigd is. Uitgangspunt is dat de gematigde arbeidskostenontwikkeling zo lang mogelijk moet worden voortgezet, maar dat dat onder condities van een snel groeiende economie en afuemende werkloosheid vee! moeilijker zal zijn dan in de afgelopen jaren (de peri ode '9 1 / ' 9 2 kan wat dat betreft als leergeld dienen). Een bredere aanpak ten aanzien van flexibiliteit en werkgelegenheid is nodig. Het regeerakkoord biedt in dat Iicht te weinig aanknopingspunten. Instrumenten voor loonmatiging
worden vrijwel uitsluitend aan de onderkant van het loongebouw gelocaliseerd, zijn daar weinig consistent en waarschijnlijk nog minder effectief, en zullen de vakbonden in ieder geval niet cooperatiever stemmen. Algemene loonmatiging is met algemene lastenverlichting zwak gei"nstrumenteerd. Te vrezen valt dan ook dat de arbeidskosten de komende jaren met de econornische opleving mee zullen oplopen, waardoor de slag om meer werkgelegenheid deels zal worden verloren. Participatieverhoging door reductie van arbeidskosten kan daarentegen de komende jaren een forse impuls krijgen wanneer instrumenten worden gekozen die passen in het klimaat van economische opleving en dalende werkloosheid. Verbetering van de kwaliteit van de arbeid, meer flexibele werktijden en organisatievormen, herverdeling van werk, meer mogelijkheden voor de combinatie van (deeltijd)arbeid met verzorgende taken, scholing en begeleiding op de arbeidsmarkt, zijn in dit opzicht thema' s waarvoor de modeme vakbeweging warmloopt . Ze worden in het regeerakkoord genoemd, maar een wezenlijk stimulerend beleid zal men tevergeefs zoeken . Het is allemaal een beetje meer van hetzelfde. Produktiviteit en kwaliteit
Wordt er aan algemene participatieverhoging door arbeidskostenmatiging, zij het eenzijdig, nog enige aandacht besteed in het regeerakkoord, dat kan helaas niet gezegd worden van de tweede pijler waarop de karakterisering 'hoogproduktief' gebouwd is: de relatief hoge arbeidsproduktiviteit in Nederland . De OECD wijst er in haar periodieke werkgelegenheidsstudies op dat 'technological development is the main force determining growth in productivity, employment and living standards in the medium and long run', een visie die gedeeld wordt door de Amerikaanse hoogleraar Dombusch 8 . Dit thema keert in de o E co-studies regelmatig terug, naast de obligate aanwijzingen tot loonmatiging en beperking van de sociale zekerheid. Opmerkelijk is dat in Nederland de laatste vingerwijzingen vee! aandacht krijgen, maar de even persistente accentuering van het belang van technologische ontwikkeling doorgaans genegeerd wordt.
8. oEco-Jobs Study, 1994, P·44 Dornbusch, R., 'Agenda voor economische groei ', in Economisch Statistische Berichten, 2 2.07. 1 99 2
s &..o 1o 1994
Oat kan niet zijn omdat Nederland het op dit vlak zo uitstekend doet. Integendeel. Recente gegevens Iaten zien dat de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling in het Nederlandse bedrijfsleven zijn gedaald tot 1 procent van het Bruto Binnenlands Product. Andere industrielanden kennen voor deze uitgaven een aandeel van 1 ,5 tot 2,5 procent BB p9. Bovendien blijkt ruim de helft van het speur- en ontwikkelingswerk te worden verricht door de vijf grootste ondememingen Shell, Philips, Akzo, Unilever en DSM, hetgeen betekent dat de innovatiegerichtheid van de middelgrote en kleine bedrijven wei buitengewoon gering is. In een klein en nogal collectivistisch georienteerd land als Nederland moet dit hiaat worden aangevuld door actieve deelname van de overheid en een sterke relatie van het bedrijfsleven met onderzoek op universiteiten en hogescholen. In de vorige kabinetsperiode is een nieuw, bescheiden begin gemaakt met technologie- en structuurbeleid na het laisser-faire van de jaren tachtig 10 . De universiteiten en hogescholen hebben, mede door decentralisatie van de financiering een beweging gemaakt naar meer toegepast onderzoek. Het is op z'n zachtst gezegd zeer onduidelijk of deze lijnen in het regeerakkoord worden doorgetrokken. Het geeft te denken dat een vanzelfsprekendheid als 'de aansluiting op de ontwikkeling van de electronische infrastructuur mag niet worden gemist' gepresenteerd wordt als ware het een revolutionair nieuw beleidsvoomemen. Helaas ontbreekt bovendien iedere indicatie van het beleid waarmee men dit denkt te bereiken. Naast technologie is ook de kwalificatie van de beroepsbevolking een belangrijke bepalende variabele voor hoogwaardige economische groei. Nederland heeft weliswaar een zeer behoorlijk onderwijssysteem, maar het beroepsonderwijs staat onder druk door verkeerde studiekeuzepatronen en een systematische aanpak van het wederkerend leren tijdens de beroepsloopbaan ontbreekt. Op beide terreinen biedt het regeerakkoord geen nieuws. Beleidslijnen uit de vorige periode, die sterk bepaald zijn door de wens van het CDA overheidsoptreden in het onderwijs tot een minimum te beperken, worden doorgetrokken. Voor de vierde 9· Trouw, 25en 26apri11994enNRCHandelsblad, 26 april 1994 1o. Ministerie van Econornische Zaken,
of vijfde keer in successie wordt 'het Leerlingwezen verder ontplooid', zonder dat iemand de vraag stelt waarom daar in het verleden zo weinig van terecht is gekomen. AI met allijkt ook de nieuwe regering het systematisch onderhoud van de beroepskwalificatie niet als een prioriteit te zien . Nederland dreigt op dit punt zijn comparatieve voordeel te verliezen. De beleidslijn ten aanzien van het Hoger Onderwijs, ook geen onbelangrijke factor bij het stimuleren van de produktiviteit, is nog onduidelijk. De huidige vierjarige studieduur is voor een behoorlijke academische opleiding, waarin de studenten niet aileen kunstjes leren, zowel te uniform als te kort. Ook intemationaal heeft Nederland een groot probleem om hard te maken dat onze vierjarige opleidingen tot eenzelfde niveau reiken als de vijf- en zesjarige Angelsaksische Masters-opleidingen. Gelukkig doen onze studenten er in het gemeen vijfeneenhalf jaar over, zodat het nog ergens op lijkt. In dat Iicht is er veel voor te zeggen de curriculumduur in de eerste plaats meer te flexibiliseren. Waarom zouden faculteiten niet zelf mogen bepalen hoe lang de studie normaliter duurt, temeer als zij daarmee de formele studieduur dichter bij de feitelijke brengen? Hooguit moet dan de bekostigingssystematiek gewijzigd worden, d.w.z. globaler worden, hetgeen ook geen overbodige luxe is. In de tweede plaats is het helemaal geen gek idee om de oude kandidaats/ doctoraal opbouw in ere te herstellen. Een gemiddeld driejarig kandidaats (bachelors), gevolgd door een gerniddeld tweejarig doctoraal (masters), zou in veel studierichtingen, zij het niet in aile, heel goed kunnen werken en ook de intemationale positie versterken. Van deze verandering gaat echter aileen een positief kwaliteitseffect uit wanneer tegelijk meer selectie wordt toegepast. Ten onrechte is lang gedacht dat open toelating tot meer rendement zou leiden. Integendeel, de kosten in het hoger onderwijs worden mede opgestuwd door het te lang tolereren van studenten waarvan volstrekt duidelijk is dat zij de eindstreep niet zullen halen. Grof gezegd: voor de geschikte studenten wordt de stu die te kort gemaakt omdat de ongeschikte studenten te lang blijven rondhangen en daarmee teveel geld kosten. Nota Economie met Open Grenzen, Tweede Kamer, vergaderjaar 1989-1990, 2 167o, nrs
1-2
s &_o 1o 1994
447 en ~It
ht ng ·a-
:ld te
nti-
k. en um en ride n-
Zo gezien kunnen de voorstellen in het regeerakkoord onder bepaalde condities een weg zijn naar kwaliteitsverbetering, zoals de Leidse hoogleraar Toonen eerder betoogde 11 . Ook het onderzoek kan hiervan profiteren omdat een wat langere doctoraalfase meer betrokkenheid van studenten bij onderzoek mogelijk maakt. Voorwaarde is echter wei dat de tweede (doctoraal)fase ook voor een substantieel aantal studenten toegankelijk is en niet, zoals bij de vorige studieduurverkorting, stilzwijgend van het toneel verdwijnt. Er zullen dus middelen beschikbaar moeten zijn om, zij het voor een kleinere groep studenten, de studie in feite iets te verlengen. Om die middelen vrij te maken zal het nodig zijn ook in de eerste fase een duidelijker selectiebeleid te voeren, bijvoorbeeld op grond van de propedeuse. Daarmee ontstaat ruimte om de toelating tot de tweede fase niet op voorhand terestrictief te maken.
;ens tr-
Ji0~t,
hde z.
ge ek in li:ld e-
en n. en er
:eJU
:re-
is
d: •rt ng 1.
Dit optimisme wordt echter een beetje gedrukt door de wetenschap dat de voorstellen in het regeerakkoord worden aangedragen vanuit de noodzaak van een nieuwe bezuinigingsronde, terwijl er ook nogal nadrukkelijk wordt gesproken van een 'studieduurverkorting'. De bezuinigingsopdracht van een half miljard gulden voor het Hoger Onderwijs, bovenop de uit de vorige periode nog openstaande 3oo-4oo miljoen, op een begroting van 6,5 miljard (H B o en w o, inclusief academische ziekenhuizen) is bij voorbaat dodelijk voor ieder beleid. Ook de redactie van de tekst geeft helaas weinig ruimte voor de gedachte dat kwaliteitsverbetering wordt beoogd. De vrees is gerechtvaardigd dat de regering vooral de studieduur wil verkorten om het bezuinigingsbedrag te halen, en de tweede fase zeer partieel en voor een zeer kleine groep studenten tot stand zal komen. Dit zou niet aileen een aanslag zijn op de kwaliteit van het hoger onderwijs, maar ook de economische potentie van hoogwaardige academische vorming en onderzoek verder aantasten. 'Onze economie is hoogproduktief, maar op deze manier zal het onderwijs geen bijdrage kunnen leveren om dat zo te houden. Op de voor de produktiviteit van onze econo!llie zo cruciale terreinen van hoger onderwijs, onderzoek en ontwikkeling en (wederkerende) beroepsscholing is het regeerakkoord op zijn best 1 1.
ln
N R
flets . Een samenhangende beleidsvisie ontbreekt. Men kan zelfs geen gevoel van urgentie bespeuren. Oat is des te teleurstellender omdat juist op deze terreinen een constructief beleid gevoerd moet en kan worden. Zo'n beleid zou het perspectief moeten bieden dat nodig is om de pijn van noodzakelijke bezuinigingen draaglijk te maken. Zo'n beleid zou ook uitzicht kunnen bieden op de modernisering van de industrie en daarmee de vakbeweging reden geven om verdere loonmatiging van de werknemers te vragen. Die kans lijkt te worden gemist. DesolidariserinB De sociale samenhang is nog steeds groot, vinden de onderhandelaars, en kan wei een paar verdere besparingen verwerken. Het begrip 'sociale samenhang' is gelukkig zo vaag dat over zo'n uitspraak in redelijkheid niet te twisten valt. Het kan zijn, maar misschien ook niet. Het kan ook zijn dat vanuit het raam van de dienstauto de sociale samenhang er nog prima uitziet, maar je lopend over straat meent heel wat degeneratie en sociale achterstand waar te nemen. Men kan zich vergissen.
Het pakket maatregelen ter verdere sanering van de verzorgingsstaat, en met name de sociale zekerheid, is zeer fors te noemen. Wie had gedacht dat na de privatisering van ongeveer de helft van het ziekterisico en bijna een vijfde van het arbeidsongeschiktheidsrisico, alsmede een ingrijpende opschoning van het w A o-bestand door herkeuringen nu even in rust gekeken zou worden of de gewenste volumedaling wordt gerealiseerd, heeft zich vergist. Bij de behandeling van het rapport-Buurmeijer en in het verkiezingsprogramma heeft de PvdA terecht de lijn gekozen dat het na de ingrepen van het vorige kabinet verstandig was een periode van rust in het sociale zekerheidsstelsel in acht te nemen. Daardoor zou onder andere ruimte onstaan voor een grondige verbouwing van de uitvoeringsorganisatie, die al te lang is uitgesteld. Deze opstelling is ook in de verkiezingscampagne met verve uitgedragen. Na de verkiezingen is echter a! snel de gebruikelijke retoriek teruggekeerd, en in het regeerakkoord wordt de sociale zekerheid opnieuw over de gehele linie aangepakt. Voor bijstand en werkloosheidsvoorziening worden daarbij in essentie de
c-Handelsblad,
1 3 augustus 1994·
s &..o to 1994
maatregelen overgenomen die het vorige kabinet al had voorbereid. In hun gerichtheid op hogere toetredingsdrempels en vermindering van oneigenlijk gebruik verdienen deze maatregelen brede steun. Het stelt wei teleur dat in ruil voor beperktere toetreding tot de ww geen verdere verlenging van de gemdividualiseerde vervolguitkering is bedongen. Omdat de vervolguitkering het instrument bij uitstek tot verzelfstandiging in de sociale zekerheid is (het houdt werklozen Ianger uit de bijstand en dus uit de toets op partnerinkomen) heeft de PvdA de verlenging van een tot twee jaar onder het vorige kabinet tot voorwaarde gemaakt voor medewerking aan hogere toetredingsdrempels. Nu het CDA de regering heeft verlaten en een op het oog meer emancipatoire coalitie is aangetreden had men mogen verwachten dat deze lijn zou zijn doorgetrokken. Integendeel echter, het regeerakkoord vermeldt zelfs expliciet dat 'de voorgestelde lengte van de vervolguitkering' (ik hoop maar dat men hier twee jaar bedoeld) ongewijzigd blijft. Als reden wordt opgegeven 'dat het benodigde draagvlak vraagt dat aan de voorgenoemen aanpassingen in de sociale zekerheid grenzen worden gesteld', een argument dat bij andere maatregelen wellicht meer op zijn plaats was geweest. De voorgestelde volledige privatisering van de Ziektewet lijkt een consequente voortzetting van de wijziging die a! onder het vorige kabinet tot stand is gekomen. Door de in 1993 van kracht geworden Wet T erugdringing Ziekteverzuim is de werkgever zelf verantwoordelijk voor doorbetaling van het loon gedurende de eerste twee tot zes weken ziekteverzuim. De ziekengeldkassen keren hierover niet Ianger uit. Dit eigen risico voor de werkgever omvat ruwweg 85 procent van aile ziektemeldingen en bijna 45- so procent van het totale bedrag aan ziekengeld. Hoewel de wet nog te kort in werking is voor een deugdelijke evaluatie lijken in ieder geval twee gewenste effecten op te treden: de meeste werkgevers nemen het eigen risico zelf en brengen het niet weer in een verzekering onder, en mede daardoor is er grote belangstelling voor
begeleidingsdiensten en aanpassingen in arbeidsomstandigheden 1 2 • Als langs deze weg inderdaad een vermindering van het ziekteverzuim wordt gerealiseerd, ligt het dan niet voor de hand nog een stap verder te gaan en de hele Ziektewet af te schaffen? Helaas, nee, dat ligt niet voor de hand. De gedragsreactie van werkgevers zal namelijk bij verdere stappen heel anders kunnen zijn dan bij de Wet TZ. Wordt het gehele eerste jaar van ziekte voor rekening van de werkgever gebracht, dan zullen vooral kleine en middelgrote bedrijven dit beschouwen als een te groot risico: men hoeft maar een of twee langdurig zieken te hebben en de loonkosten !open direct flink op. Deze bedrijven, die nog wei het risico voor twee tot zes weken zelf wilden nemen, zullen zich dan aansluiten bij een particuliere verzekering. Deze heeft weliswaar een gedifferentieerde premie, maar die kent de huidige Ziektewet ook a!. Het is de vraag of zo 'n particuliere verzekering een eigen risico van twee tot zes weken aanhoudt, in een aantal gevallen zal men dit meeverzekeren om tot een groter pakket te komen. Het belangrijkste gevolg van deze beweging is dus waarschijnlijk de vervanging van een publieke collectieve regeling door een veelheid van private collectieve regelingen. Het is zeer de vraag of deze uiteindelijk meer eigen risico zullen bevatten dan de twee-zes weken van de nieuwe Ziektewet, en het is helemaal zeer onwaarschijnlijk dat zij goedkoper zullen zijn. De doelstellingen van het beleid, een lager ziekteverzuim door meer kostenprikkels en minder lasten voor het bedrijfsleven, komen daardoor verder weg te liggen. Wat zich hier wreekt is niet aileen het moderne ongeduld van de beleidsmakers, maar ook de ontstellende begripsverwarring rond het begrip 'privatisering' in de sociale zekerheid. Voorzover dit begrip betekent dat meer kosten van bijvoorbeeld ziekte en arbeidsongeschiktheid direct bij werkgever en werknemer worden neergelegd, zodat zij worden geprikkeld tot zuiniger gedrag, past het zeer goed in het streven naar volumebeheersing.
1 2 . Algemene Werkgevers Vereniging/ Industriebond F N v, Sociaal medische beaeleidina, Een model voor ziekteverzuimbeleid in de praktijk (red. dr P C Buijs), een brochure overigens waarvoor bij bedrijven overweldigende belangstelling blijkt te bestaan.
-
n-
ee-
et ::>r ~n
e-
ar D-
ie
ilj!ll
,.e
"e-
es lit n. us
ol,Jt-
Ie is er !ll !ll
r-
te
tait ld
:ij et
s &.o 1o '994
449 Zeer vaak wordt echter met 'privatisering' ook een simpel zich terugtrekken van het publieke bestel bedoeld, opdat 'de markt' zijn werk kan doen, lees: opdat de grote verzekeraars er een stuk werkterrein bijkrijgen. In dat geval wordt de publieke collectiviteit vervangen door de private collectiviteit en is de bijdrage aan volumebeheersing twijfelachtig. De privatisering van een dee! (rond 2 o procent) van de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft in dit opzicht een leerzame ervaring opgeleverd. Op grond van de ervaringen met de stelselherziening in de jaren tachtig ging men er in regeringskringen van uit dat slechts weinig werknemers zich bij zouden verzekeren om het door de wetswijziging geslagen 'wAo-gat' te dekken. In de practijk toonde het overgrote deel van de werknemers echter een andere gedragsreactie. Het bleek dat zij de arbeidsongeschiktheidsverzekering beschouwen als een collectief goed. De afdekking van dit risico in de toekomst bleek in de beleving van de meeste werknemers voorrang te hebben hoven meer loon op korte termijn. Zo werd de afdekking van het 'wAo-gat' tot belangrijkste eis bij de CAO-onderhandelingen en leverden bonden en werknemers zonder morren I- I ,5 procent loonsverhoging in om de risicodekking op peil te houden. Het gevolg is dat na de hele operatie de dekking van het arbeidsongeschiktheidsrisico in Nederland qua niveau vrijwel onveranderd is, dat aileen de combinatie van publieke (w Ao) en private verzekering iets meer premiedifferentiatie oplevert, maar dat anderzijds het geheel per saldo duurder is geworden. Het is niet al te moeilijk hier de les uit te trekken dat kostenprikkels in het systeem welkom zijn, maar dat het coilectieve karakter van de verzekering beter gehandhaafd kan worden. Burgers blijken minder gemdividualiseerd en materialistisch te zijn dan werd aangenomen; dat zou de sociaaldemocratie tevreden moeten stemmen. Het regeerakkoord geeft wat betreft de w Ao vooral het beeld dat de regeling op aile fronten tegelijk zal worden aangepakt, zonder dat zich een duidelijke filosofie laat onderkennen . Vooraf zou de vraag beantwoord moeten worden of het iieberhaupt wei nodig en verstandig is verder aan de w Ao te.sleutelen. Nog afgezien van de politieke en electorale kwetsbaarheid van het onderwerp, is de laatste ingrijpende wijziging nog maar half gei:mplementeerd. De keuringen zijn nu een paar maanden gebaseerd op de nieuwe strengere regels en de herkeuringen van het hestand zijn net begonnen. Niet-
temin tekent zich sinds begin 1 994 een duidelijke absolute daling van het volume in de w Ao af: deels het gevolg van eerder ingezet volumebeleid, deels als eerste resultaat van het nieuwe keuringsregime. In dit tempo doorgaand zal de w Ao per ultimo I995 dezelfde omvang hebben als eind I989, bij een aanmerkelijk grotere werkgelegenheid, en daarna verder dalen. Natuurlijk, het kan altijd beter, maar de noodzaak van overhaaste maatregelen valt moeilijk in te zien. De samentrekking van AAW- en WAO-premie met het doe! meer differentiatie aan te kunnen brengen tussen bedrijven is, binnen grenzen, een goede zaak. AI in I 99o/ 9 I is hier door de PvdA-fractie voor gepleit, maar door een blokkade van het CDA heeft het kabinet toen zijn toevlucht genomen tot gedeeltelijke privatisering (wat gelijkstaat met een eigen risico van de werknemer) en het vee! gesmade bonus/malussysteem (een eigen risico voor de werkgever). Achteraf zijn beide maatregelen een mislukking gebleken, zodat het niet vreemd is dat het voor de hand liggende idee van premiedifferentiatie terugkeert. De w Ao heeft inderdaad als groot bezwaar dat de voiledig uniforme premiesteiling geen enkele kostenprikkel op bedrijfsniveau mogelijk maakt, zodat langs deze weg geen zuiniger gebruik kan worden bevorderd. Bovendien wordt dew Ao-premie door de werknemer betaald, zodat een eventuele prikkel deels op de verkeerde plaats terechtkomt. In dat licht is een verdeling van de totale arbeidsongeschiktheidspremie over werkgever en werknemer, met het toepassen van een zekere differentiatie per bedrijf (zoals in de Ziektewet) dus een prima idee. Er zijn echter grenzen. In belangrijke mate is het arbeidsongeschiktheidsrisico onafhankelijk van het beleid van de werkgever of het gedrag van de werknemer. Sommige vormen van arbeid bergen door hun aard nu eenmaal meer risico in zich dan andere; vergelijk bijvoorbeeld het bankbedrijf met de bouwnijverheid, of de academische wereld met het stratemakersbedrijf. Hoe zou het anders komen dat laaggekwalificeerde werknemers vaker in de w Ao terechtkomen dan hooggekwalificeerde? W ordt de prernie maxirnaal gedifferentieerd, dat wil zeggen dat ieder bedrijf premie betaalt naar het feitelijk optredende risico, dan wordt de arbeidsongeschiktheidsverzekering op het huidige niveau in vee! bedrijfstakken en bedrijven onbetaalbaar.
S&_DI01994-
•L
4 50 Tegen die achtergrond is de zogeheten 'opting out' gedachte die nu in bet regeerakkoord wordt omarmd, en die inhoudt dat bedrijven zelf mogen kiezen of zij zich bij de bedrijfsvereniging, particulier of niet verzekeren, werkelijk de bijl aan de wortel van de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Een bedrijf met een relatief laag arbeidsongeschiktheidsrisico zal in zo'n systeem altijd goedkoper uit zijn met een eigen risico of een particuliere verzekering. Bedrijven met een relatief hoog risico blijven bij de bedrijfsvereniging, die dus een hogere premie zal moeten rekenen. De ervaring met de ziektekostenverzekeringen heeft Iaten zien dat de particuliere verzekeraars door steeds verdere uitsplitsing van groepen verzekerden steeds lagere premies kunnen bieden, wat tot verdere 'opting out' leidt en de collectiviteiten waarover nog prernieverevening plaatsvindt steeds kleiner maakt. Zo'n systeem, waarin de steeds lagere premie voor de een de steeds hogere prernie voor de ander meebrengt gaat vee! verder dan het invoeren van een kostenprikkel in een overigens solidaire verzekering. Zoals in de ziektekostenverzekering op een bepaald moment de bejaarden bijna onverzekerbaar werden vanwege de hoge prernies, zo zullen in het 'opting out' systeem bedrijven en hele bedrijfstakken onverzekerbaar worden. De druk zal dan zeer groot worden om de polisvoorwaarden te wijzigen, dat wil zeggen te verminderen. 'Hoogte en duur' kunnen in die situatie onmogelijk worden gehandhaafd, laat staan 'wettelijk gewaarborgd'. De opstellers van het regeerakkoord moeten bij deze passage een beetje nattigheid hebben gevoeld, want zij kleden het geheel aan met geruststellingen over het 'recht van de werkgevers om voor aile werknemers (zonder selectie) een betaalbare verzekering tegen dit risico te kunnen afsluiten', alsook over 'bijzondere aandacht voor de positie van chronisch zieken'. Juist op deze punten, de noodzakelijke acceptatieplicht en de dekking van chronisch zieken, is in de vorige regeerperiode een uitgebreide discussie gevoerd. Conclusie: een acceptatieplicht kan gezien de Europese regelgeving niet worden opgelegd en de verzekering van chronisch zieken via een soort waarborgfonds is een bijna onmogelijke zaak. Zowel de Tweede als de Eerste Kamer heeft zich tot het uiterste ingespannen om het probleem van de onverzekerbare risico 's bevredigend op te lossen. Oat is maar ten dele gelukt, en dan moeten we nog bedenken dat het toen aileen ging
over de toegang tot bijverzekeringen die maar een klein dee! van het uitkeringstraject omvatten. Komt de toegang tot de arbeidsongeschiktheidsverzekering als geheel ter discussie te staan, zoals in de 'opting out' variant, dan worden de problemen van acceptatie en chronisch zieken nog vele malen zwaarder . Met de geschiedenis van de laatste jaren in het achterhoofd is het bijna onbegrijpelijk dat men de passage over de A o zo heeft kunnen opschrijven. De tekst is kennelijk een losse combinatie van de vvowens om de particuliere verzekeraars weer wat meer marktaandeel in het vooruitzicht te stellen, de PvdA-wens om enigerlei bezweringsformule over 'hoogte en duur' op te nemen, en de gezamenlijke afkeer van het fenomeen bedrijfsvereniging. Oat soort politieke afruil komt wei meer voor, en er is op zich ook weinig tegen, maar juist op dit gevoelige terrein had men beter kunnen weten.
w
Is dus in de sociale zekerheid desolidarisering een dragend thema geworden, wat normaliter de 'sodale samenhang' niet sterker maakt, in het inkomensbeleid is het niet vee) beter. Het enige wat op dit terrein hard vastligt is dat in I 995 de koppeling niet zal worden toegepast en in de peri ode I 996I998 slechts voor de helft. Tenzij de lonen zeer dicht bij de nominale nullijn blijven, wat in een aantrekkende economie extreem onwaarschijnlijk is, zal dit een jaarlijks groter wordende achterstand van de uitkeringen ten opzichte van de lonen betekenen. Bij het huidige inflatiepercentage zal de loonstijging voor I 995 rond 2,5 procent uitkomen, in de jaren daama rond 3 procent. De werknemers realiseren dan ongeveer koopkrachtbehoud (reele nullijn) en zullen er door de lastenverlichting iets op vooruit gaan . De uitkeringsgerechtigden raken over de hele periode cumulatiefzo'n 7 tot 8 procent achterop. Daar komt nog bij dat voor specifieke, maar niet onbelangrijke groepen het verder oplopen van de gemeentelijke heffingen, de zeer forse korting op de Kinderbijslag en de verhoging van allerlei tarieven tot verder koopkrachtverlies zalleiden . 'Fiankerend beleid' om dit gat te verkleinen heeft als regel flinke weglekeffecten naar de hogere inkom ens en is dus erg duur . In de afgelopen jaren was het effect van dit flankerend beleid dat het koopkrachtverlies van de minima een beetje werd gecompenseerd, terwijl de hogere inkomens er
S&_DtOI994
451 en
:n. er-
de
evenzeer van profiteerden, zodat per saldo de verschillen niet veel kleiner werden . Aldus zijn onder het kabinet Lubbers-Kok de inkomensverschillen met ongeveer 5 procent toegenomen (meer dan onder de twee voorgaande centrurn-rechtse coalities). Op grond van het regeerakkoord mag verwacht worden dat de komende vier jaar dit na-oorlogse denivelleringsrecord geevenaard zal worden.
:h-
asDe
de kecu'mt jke jke :lag der
Nu is er op dit gebied een pasklaar alibi bij de hand in de stelling dat 'koopkrachtplaatjes niets zeggen over de werkelijke inkomensontwikkeling'. Die Stelling is tegelijkertijd waar en misleidend. In werkelijkheid zijn de verschillen in inkomensontwikkeling namelijk groter dan de koopkrachtplaatjes aangeven, en niet kleiner zoals wordt gesuggereerd. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat voor werknemers de feitelijke koopkrachtontwikkeling niet alleen wordt bepaald door de contractloonstijging (die het 'plaatje' bepaalt), maar zeker zo zeer door incidentele factoren zoals promotie, verandering van baan, verandering van partner en noem maar op. In het algemeen is voor actieve werknemers hoven modaal het koopkrachtplaatje een onderschatting van de werkelijkheid . Wei een accuraat beeld geven de 'plaatjes' daarentegen voor bepaalde groepen uitkeringsgerechtigden, zoals AOW-ers zonder aanvullend pensioen, langdurig arbeidsongeschikten en -werklozen, en bijstandsmoeders met kleine kinderen. Hun inkomenssituatie wijzigt zich nauwelijks, zodat de koopkracht inderdaad precies het patroon volgt van de aanpassing van de bruto-uitkeringen enerzijds en de veranderingen in belastingen en premies anderzijds . Omdat koopkrachtplaatjes zo weinig zeggen is het dus buitengewoon alarmerend dat zij Iaten zien dat de verschillen in de komende periode met minstens 7 tot 8 procent zullen toenemen. Als de PvdA hier werkelijk iets aan wil doen zal er jaarlijks rond de begroting een keihard politiek gevecht geleverd moeten worden over flankerende instrumenten die duur en weinig effectief zijn om de verschillen te verkleinen. Het regeerakkoord biedt daarbij bovendien zeer weinig houvast.
ten ere ren het erd er
Het regeerakkoord biedt dus genoegzaam aanknopingspunten voor de vrees dat in 1998 de sociale samenhang in Nederland aanzienlijk minder sterk zal zijn dan nu. De maatregelen op het terrein van sociale zekerheid en inkomensbeleid zijn uitgespro-
D-
vat de ver jke )at r is ~li-
:en sowop ing
)6eer an-
is, md tede en,
)p-
· Technocratie
ken desolidariserend . De balans tussen activering en bescherming is hier en daar volkomen zoekgeraakt. Een dergelijk gebrek aan sociale ambitie vindt doorgaans zijn rechtvaardiging in economische en financiele overwegingen die samenhangen met werkgelegenheid. Echter ook op dit punt is het regeerakkoord een bleek stuk. De werkgelegenheidsdoelstelling (35o.ooo extra banen in vier jaar) blijft achter bij de doelstelling die het vorige kabinet bij heel wat minder gunstige economische vooruitzichten formuleerde (1 oo .ooo banen per jaar erbij). In het behoedzame scenario voor de komende periode (gerniddeld 1, 75 procent groei per jaar) raamde het c P B reeds een toename zonder nader beleid van 23o .ooo banen. Bij de huidige groeiverwachting, die tussen 2 en 3 procent per jaar ligt zal dit getal ongetwijfeld dichtbij de 35o.ooo komen, zonder nader beleid . Bij een aantrekkende econornie is de gekozen werkgelegenheidsdoelstelling dus weinig ambitieus. Maar wat vooral opvalt is dat de economische strategie zo traditioneel en defensief is. Loonmatiging, reductie van arbeidskosten en lastenverlichting zijn de pijlers waar alles op rust. Dat is aardig voor een economie die overwegend concurreert op markten waar prijs de belangrijkste factor is, maar het is te eenzijdig voor een economie die vooral drijft op kwaliteit en hoogwaardigheid. Over dat laatste weet het regeerakkoord niets, maar dan ook niets te melden. Dat onze economie 'hoogproductief' is (beter 'was', want we hebben de laatste tien jaar veel terrein verloren) mag waar zijn, er bestaat kennelijk geen flauw idee van hoe dat komt, en vooral hoe dat zo kan blijven. Het akkoord duidt op continuering van de blikvernauwing op loonkosten als enige factor die de concurrentiekracht bepaalt. Een voortgaande verwaarlozing van zeker zo wezenlijke factoren als kennisinfrastructuur, kwalificatieniveau en technologie zal op den duur rampzalige gevolgen hebben voor de internationale positie van onze economie . De werkgeversorganisaties hebben hun negen miljard lastenverlichting kraaiend gei"ncasseerd, de echte ondernemers zullen minder gelukkig zijn . Deze defensieve economische strategie leidt tot een destructieve visie op de verzorgingsstaat. De overconcentratie op loonkosten doet de maatschappelijke voorzieningen verschijnen als louter last. De
s &..o
economische potentie van de sociale samenhang verdwijnt daardoor uit beeld; er is geen oog meer voor de mogelijkheid dat werk- en inkomenszekerheid bedrijven dwingen te investeren in hun mensen in plaats van hun toevlucht te nemen tot 'hire and fire'. Die investering in mensen, door scholing en loopbaanbegeleiding, is naast investeringen in technologie en (kennis)infrastructuur, de beste garantie voor het behoud van de concurrentievoordelen van onze economie op belangrijke internationale markten'3. Aan zo'n kwalitatieve economische strategie kan de verzorgingsstaat, met haar grote bestaanszekerheid en goede voorzieningen op terreinen als onderwijs, gezondheidszorg en volkshuisvesting een solide basis geven. Maar dan moeten de beleidsmakers in staat zijn innovatief met de voorzieningen om te gaan en niet alleen naar besparingsmogelijkheden te kijken. De practijk van de afgelopen jaren stemt in dat opzicht niet zeer optimistisch. En het is precies die practijk die het regeerakkoord aankondigt voort te zullen zetten. Joop van den Berg heeft halverwege de vorige regeerperiode een scherpe analyse gemaakt van het regeringsbeleid, dat toen al door halfjaarlijkse bezuinigingsrondes werd gekenmerkt 1 5. Hij merkte op dat het kabinet Lubbers- Kok precies deed wat de PvdA de vorige kabinetten steeds verweten had: de financiele taakstelling werd overheersend gemaakt aan iedere beleidsmatige overweging. Niet wat redelijk, nodig of wenselijk is bepaalt de invulling van het beleid, maar de met iedere c P B-berekening verkrappende financiele randvoorwaarden . Water aan overgrijpende 'visie' achter de bezuinigingen wordt gepresenteerd is vaak te duidelijk achteraf verzonnen om geloofwaardig te zijn, en houdt meestal ook niet Ianger dan een jaar stand. Als gevolg hiervan wordt het steeds onduidelijker waar de overheid heen wil: ingezette beleidslijnen worden na korte tijd weer omgebogen omdat de middelen ontbreken, beleidsvisies worden zonder pardon door andere, niet zelden tegengestelde vervangen. Het 'veld' kijkt verbijsterd toe en verliest alle vertrouwen in de consistentie van de overheid. De anticipatie van steeds verdere bezuinigingen 13. ' Competitiveness PoHcy Council, A competitiveness Strategy for America ' , Second Report to the President and Conaress, maart 199 3. 14. Albert, M., Kapitalisme versus kapitalisme, Amsterdam, 1992; Streeck, W.,
10
'994
heeft langzamerhand geleid tot een verlammende beleidsangst. Bewindslieden en ambtenaren kijken wei uit om voor een bepaald beleidsterrein een lange termijn visie te ontvouwen: tien tegen H:n is die in de kortste keren door een nieuwe ombuigingsronde achterhaald. De hoogste politieke wijsheid in Den Haag is tegenwoordig een vorm van extreem cynisme. Hoe minder visie, hoe minder constructieve ambitie de politiek heeft hoe beter het is; duidelijke maatschappelijke opvattingen zijn immers een belemmering bij het aanvaarden van de volgende ombuigingsronde en de daarbij behorende zwenking in de beleidsretoriek. Die cultuur heeft ruim baan verschaft aan een type politicus dat niet eens meer 'opportunistisch' genoemd kan worden, omdat het nooit een uitgesproken politieke opvatting heeft gehad . Een type dat de overheersing van financieel-technische dogma's zo heeft verinnerlijkt dat het de politieke visie en het politiek debat als hinderlijke complicatie beschouwt. Deze afkeer van ideologische concepten heeft geleid tot een volkomen a-politieke politiek; nergens he eft het technocratisch denken zo 'n overheersende positie verworven als in Den Haag. Het regeerakkoord en de samenstelling van de bewindsliedenploeg weerspiegelen deze ontwikkeling. Op een enkele plaats is, uit pieteit zo lijkt het, nog een ouderwetse 'Gesinnungspolitiker' gehandhaafd, maar voor de rest is in het personeelsbeleid de weg vrijgemaakt voor een versterkte voortzetting van de steeds technocratischer beleidspractijk. De CDA-iserinB van de PvdA Tegen deze achtergrond ontstaat er vanzelfsprekend geen enkele ophef, en slechts lichte verbazing wanneer CD A-premier en ondernemer Lubbers van het regeerakkoord van PvdA-premier en vakbondsman Kok kan zeggen 'dat het op bepaalde punten sociaal niet verantwoord is' 1 6 . Wat betreft de sociale zekerheid en het inkomensbeleid zou ik geneigd zijn Lubbers hierin gelijk te geven; en sommige geluiden uit de PvdA-fractie wekken de indruk dat er meer zo over denken. Partijgenoot Marcel van Dam daarentegen ziet juist 'op enkele Social Institutions and Economic Peifermance, London, 1992.
15. Joop van den Berg, Lezing voor het Genootschap voor Sociaal-Democratische Geschiedenis. 16. Nos-Journaal, 18 augustus 1994
s Bt.o 10 1994
453
c.en ~en
is uiijsvan :ler ter
1
~ijn
de ~ n-
rpe
ch' ge-
rpe
)g-
.sie ctie ~p
>li>'n ag. de ceet, ld~id
et-
k.
reng ·an
punten een aanzet tot echte beleidsmatige vernieuwingen' en noemt als voorbeelden precies de aanloopschalen onder het minimumloon en het niet meer algemeen verbindend verklaren van onderdelen van cAo's . Wat betreft de sociale zekerheid meent hij bovendien dat nog teveel de 'kaasschaafmethode' wordt gehanteerd en de 'broodnodige echte modemisering' helaas achterwege blijft 1 7. Binnen de PvdA bestaan dus nog steeds vele en zeer tegengestelde meningen; dat is bemoedigend. Minder bemoedigend is dat een serieus politiek debat over die opvattingen vrijwel niet meer plaatsvindt omdat de behoefte aan etikettering en stigmatisering ('vernieuwers', 'neo-liberalen', 'syndicalisten', 'grijze muizen') kennelijk overheersend is geworden. Die behoefte heeft overigens alles te maken met de verschuiving van inhoudelijk debat naar machts- en positiepolitiek spel binnen partijen. In het debat prevaleren de beste argumenten, in het spel de meest beschadigende etiketten . De PvdA is daarmee onderdeel geworden van een trend die zich het beste laat aanduiden als dec DA-isering van de Nederlandse politiek. Zoals bekend heeft het CDA, na de richtingenstrijd aan het eind van dejaren zeventig, onder Lubbers een geforceerd herstel van de eenheid gerealiseerd. Bukman heeft als partijvoorzitter de laatste dissidenten, de zogenaamde 'loyalisten', vakkundig geecarteerd en de partijraden en -congressen omgevormd tot applausmachines. Een professioneel pr- en voorlichtingsapparaat heeft daarbij de platforms gecreeerd van waaraf de Leiding het voetvolk kon instrueren over de te volgen lijn. Het CDA is daardoor in de loop van de jaren tachtig een toonbeeld van eenheid en politieke trefzekerheid geworden, waar andere partijen met jalouzie naar keken.
:Isen de
ik
m-
in-
lOt
~le
De prijs die men hiervoor moet betalen is opmerkelijk genoeg pas na twaalf jaar duidelijk geworden. De vemietigende nederlaag van Brinkman laat zien hoezeer het aldus gevormde en beschermde leiderschap de relatie met de samenleving heeft verloren. Oat losraken van de werkelijkheid is voorafgegaan door een losraken van de eigen achterban, die il)lmers aileen maar mocht klappen of oprotten, en een losraken van het eigen gedachtengoed, dat immers ouderwets en nodig aan modemisering toe
was. In de geschiedenis van het CDA in de jaren tachtig kan men zien hoe het oprollen van de partijdemocratie, het verlies van het ideologisch kompas en de verstarring van het denken in machtspolitieke- en leiderschapsspelletjes zich moeiteloos tot een succesvolle politieke strategie verdichtten . In de jaren negentig blijkt dan vervolgens tot welk een desastreuze afloop dit proces leidt: wat voor 'zeer professionele politiek' werd gehouden bleek uiteindelijk een fataal verlies te zijn aan zin voor de werkelijkheid, band met de samenleving en gevoel voor wat gewone mensen beweegt. PvdA op een tweesprong
De PvdA van dit regeerakkoord moet zich, al is het maar even als ongemakkelijk intermezzo, afvragen hoever zij zelf op deze weg is gegaan. De vemieuwing van de laatste jaren heeft een aantal hinderlijke dogma's opgeruimd. Zij heeft ook het aantal vervelende en nutteloze vergaderingen drastisch gereduceerd. Niemand zal het betreuren dat het Partijbestuur niet meer wekelijks meeregeert, of dat de eindeloze Partijraden tot het verleden behoren . Gelijk het CDA heeft de PvdA vee! van die ongemakkelijke bijeenkomsten afgeschaft. W at ervoor in de plaats is gekomen blijkt echter uitsluitend goed-geolied eenrichtingverkeer te zijn: briefings en congressen brengen het overgebleven kader op de hoogte van de nieuwste lijn, nadat die is vastgesteld. Het ligt voor de hand dat daardoor de formele partijdemocratie minder ruimte krijgt. Belangrijker is dat tegelijk de ruimte voor dialoog tussen de partijleiding en (vertegenwoordigers van) de partijleden vrijwel is verdwenen . De Ieiding hoeft geen rekening meer te houden met een kritisch partijbestuur, een lastige partijraad of een moeilijk te overtuigen congres. In naam van de eenheid is al dat kleine ongerief vakkundig weggepoetst. Maar met wie en waar dan wei de dialoog wordt gevoerd over het beleid is onduidelijk. Te vrezen valt: uitsluitend in de kring van beroepspolitici en topambtenaren, of in het geheel niet. De PvdA bevindt zich bij de start van het eerste (en onvermijdelijke) paarse kabinet op een tweesprong . In het regeerakkoord en de selectie van de bewindslieden is nadrukkelijk gekozen voor een versterkte voortzetting van de technocratische lijn
17. Marcel van Dam, 'Niet Norrnaal ' , column, De Volkskrant, 26 augustus 1994
s &_o
·L
10
'994
454 van de afgelopen jaren. De tegenstanders van deze lijn, die een meer principieel en ideologisch gedreven politiek debat zoeken, zijn daarmee voor de keuze geplaatst. Een aantal is vertrokken. Wie is gebleven kan zijn mond open doen, zoals voor de verkiezingen herhaaldelijk is aangekondigd, en loopt dan het reele gevaar uit naam van de eenheid fijngemalen te worden. Mond houden is een gemakkelijker optie, zoals tijdens de formatie wei is gebleken, maar dan is het snel gedaan met de geloofwaardigheid bij de respectieve achterbannen, de parlementaire pers en de partij als geheel. W aar dit dilemma traditioneel werd opgelost door de meningsverschillen te ontpersonaliseren (zij vloeiden over in openlijke richtingenstrijd in de kolommen van Socialisme en Democratie, discussies in het Partijbestuur en woordenstrijd in Partijraad en Congres) zijn de dissidenten van vandaag geheel op zichzelf aangewezen. De partij biedt immers geen forum meer om het draagvlak van hun dissidentie te meten, laat staan om er de speelruimte van de Ieiding mee te beperken. De PvdA staat voor de keus of zij door wil gaan op deze weg. Wanneer de partij geen dialoog op gang weet te brengen tussen het leiderschap en de ver-
schillende opvattingen die in de 'rank and file' leven staat de totale versuffing voor de deur . Een enkele dissident zal van zich doen spreken (en vakkundig kaltgestellt worden), maar bij de grijze braafheid van de vernieuwde Kamerfractie zal de vee! verguisde oude fractie nog pimpelpaars blijken af te steken. Gelet op de toestand in de PvdA en de tekst van het regeerakkoord krijgt het co A onder Heerma een gouden kans om het sociale gezicht te herstellen en de sociaal-democraten links te passeren. Lubbers' spontane reactie op het regeerakkoord laat zien dat de oude vos die kans direct heeft gezien; zijn opmerking over 'punten die sociaal niet verantwoord zijn' is een eerste voorzet voor een succesvolle oppositiestrategie. Met Bolkestein in de Kamer om ter plekke de rechterflank te bewaken zal het co A des te gretiger het niemandsland ter linkerzijde binnentrekken. Gelukkig heeft de PvdA daar geen last van; zij heeft zich immers comfortabel in het midden gevestigd. Oit artikel is deels gebaseerd op de tekst van Leijnse's inaugurele rede, uitgesproken op 1 o juni jl; deze maand te verschijnen onder de titel Verzorainasstaat, last '![lust?, Eburon, Delft.
-
s &_o 10 1994
455
1en ele dig eid erte
1et 'en en rs' :lat ijn :ttesde .en in-
:lA ta-
Een hete zomer op het Binnenhof De forma tie van
stroeve karakter van De vergelijking met Thorbecke die velen deed Thorbecke weigeren tot zijn gezelDe totstandkoming van het schap i:oe te treden. Voor kabinet-Kok, met zijn hisuitbundige gezamenlijke torisch unieke samenstelambities, zo men wil: elan, ling van sociaal-democrawas weinig aanleiding. ten, liberalen en vrijzinnigToch (dat kan de minisdemocraten, kan natuurlijk ters uit het kabinet- Kok beooit blijken het incidentele J.TH.J. VAN DEN BERG moedigen) is het kabinetprodukt te zijn geweest van Hoogleraar Nederlandse politiek en Thorbecke geen mislukeen wat al te heet uitgevalparlementaire geschiedenis te Lei den en lid van king geworden. Thorbecke len zomer op het Binnende Eerste Kamer der Staten-Generaal zelf droeg zorg voor zowel hof. Overigens is er geen voor de PvdA belangrijke als knap geforhete zomer voor nodig om kabinetsformaties in Nemuleerde produkten als derland te maken tot, interprovincie-, gemeente- en nationaal vergeleken, lichtelijk zonderlinge evenekieswet; van Bosse behaalde succes met zijn monetaire en fiscale sanering, die tevens aanzienlijke lasmenten. tenverlichting meebracht. Aldus werden belangrijMede dankzij een regeerakkoord dat veel beke voorwaarden geschapen voor economische langrijks open liet, is het nieuwe kabinet al vergelemodernisering. ken met het eerste kabinet-Thorbecke (I 849I 853), dat zich zonder veel begeleidende tekst preOok na de regeringsverklaring van het kabinetsenteerde onder het motto: Wacht op onze daden. Is Kok is het nog wachten op zijn daden, hetgeen er zulk een analogie? Die is er, maar zij is beperkt. natuurlijk het risico van mislukken inhoudt. De Thorbecke hoefde niet zo veel toe te lichten, samenstelling van dit kabinet is ontegenzeglijk geen omdat zijn opdracht ook zonder dat wel duidelijk voorbeeld van politieke homogeniteit, zoals verwas. Zijn 'regeerakkoord' stond als het ware bederop nog zal blijken. Het historische voorbeeld schreven in de additionele artikelen van de Grondvan Thorbecke laat zien dat dit geen waarborg voor mislukking hoeft te zijn. Diens kabinet bleek zelfs wet van I 848 die een reeks opdrachten tot organieke wetgeving bevatte. Maar de schrandere Groen in vee! opzichten een historisch keerpunt. van Prinsterer, tevens stichter van de Anti-ReIntussen is er in een opzicht sinds I 849 niet vee! veranderd: bij alle historische verschil is de vorvolutionaire staatkunde, bespeurde terecht nog iets ming van een kabinet in Nederland een merkwaaranders in Thorbeckes zwijgzaamheid over zijn aspidige, gecompliceerde en tobberige procedure geraties. Hij vroeg zich af of het kabinet wel homobleven, voorts een van de weinige staatkundige geen genoeg was voor een concreet programma. Die vraag was terecht, want Thorbeckes kabinet aktiviteiten waarbij het onschendbare staatshoofd was een eigenaardig bij elkaar geraapt zooitje. nog steeds een politieke rol van belang speelt. De grill en mogen nu niet meer van de Majesteit afkomNaast Thorbecke zaten uitgesproken antiliberale ministers in het kabinet. Alleen minister P.P. van stig zijn, zoals in I 849 en nog vele jaren daarna, de Bosse (Financien) was een trouw bondgenoot. Dat Tweede Kamer heeft die rol met verve weten over had te maken met Zijner Majesteits weerzin tegen te nemen. de liberale Ieider, die enige conservatieve waakZo is ook deze formatie weer een aaneenschakehonden noodzakelijk maakte, maar ook met het ling van paradoxen geworden. Hoeveel precies,
bet kabinet-Kok in zeven paradoxen
s &.o 10 1994
L
456 daarover valt te twisten. Om esthetische red enen zijn zij hier tot een zevental gereduceerd. Een 'kabinet van aemenade samenstellina'
Zover valt na te gaan is het Pieter Jelles Troelstra geweest die de term 'kabinet van gemengde samenstelling' heeft gelntroduceerd. Hij wilde 1 in I 9 I 3 niet deelnemen aan een kabinet tezamen met 'burgerlijke' partijen, zolang de SOAP parlementair een minderheidspositie innam. Een jaar later dacht hij daar al anders over, maar toen meende hij - in een toespraak in Delft - dat so AP-deelname slechts dan mogelijk was, indien een coalitie het vereiste van homogeniteit in de Ministerraad zou Iaten vallen. Daar zagen anderen weer niets in: een Ministerraad is immers niet vergelijkbaar met een college van B & w dat inderdaad dat vereiste niet kent. In een latere fase zou Drees, die evenzeer steeds sprak van 'kabinetten van gemengde samenstelling' als het ging om samenwerking van sociaal-democraten en 'burgerlijken', de eenheid van regeringsbeleid wei aanvaarden. Hij koos voor een andere oplossing: waar partijen over klassieke politieke grenzen heen met elkaar in een kabinet dienden samen te werken, was het aan te raden afstand te scheppen tussen ministers en hun partijgenoten-kamerleden. Aldus zouden ministers hun onvermijdelijke compromissen kunnen sluiten, zonder dat de kamerfractie daarmee volledig werd geidentificeerd en derhalve zonder dat de partij als het ware met het regeringsbeleid zou samenvallen. Uit partijpolitieke overwegingen ging Drees aldus het dualisme van regering en parlement koesteren, niet steeds tot genoegen van, naar goed sociaal-democratische traditie monistisch ingestelde, fractievoorzitters als Vander Goes van Naters en Burger. De term 'kabinet van gemengde samenstelling' komt in I 9 I 8 terug bij ... Hendrik Colijn. 2 Bij hem gaat het niet om menging van 'burgerlijk' en 'proletarisch', maar om de stap over de minstens zo belangrijke grens van de Antithese tussen christelijke en niet-christelijke stromingen. Colijn wilde al vroeg van de Antithese af en naar kabinetsvorming
met andere, bij voorkeur liberale partijen. Daarin slaagde hij pas, onder bijzondere omstandigheden, in I 9 3 3 , maar daarvoor en daarna zetten de katholieken hem met succes de voet dwars . Wat Colijn op zijn manier wilde, werd na 1 945 betrekkelijk gewoon, maar nu op initiatief van de katholieke !eider Romme en met steun van Drees. Kijken wij nu naar het kabinet-Kok, dat voor het eerst de grens overschrijdt tussen de klassieke (sociaal-economische) links-rechtstegenstelling. Wij ontwaren dan de EERSTE PARADOX De politieke vernieuwingsbehoifte van 066, zijn voorkeur voor een 'paarse coalitie ' in het bijzonder, heift de terugkeer meegebracht naar het 'kabinet van gemengde samenstelling' uit de jaren veertig en vijftig.
Van de oude, diepe politieke klooftussen christelijk en niet-christelijk, resp. tussen burgerlijk en revolutionair / proletarisch is intussen weinig meer overgebleven. De belangrijkste politieke tegenstelling die bleef, was de geciviliseerde variant van laatst genoemde: die tussen sociaal-economisch links en rechts . Die is, terecht often onrechte, in de jaren zestig en zeventig nog eens duchtig opgepoetst met behulp van de polarisatie. Niet voor niets was er een ruime kamermeerderheid, nog ruim na 3 mei '94, die deze grens niet wilde overschrijden: PvdA, CDA en vvo wilden elk iets anders dan 'paars' . Maar geen van deze zag zich in staat om zonder o 66 tot resultaat te komen en dus moest uiteindelijk de laatst overgebleven grens alsnog worden overschreden. Er moest daartoe in de formatie heel wat ongeregeld blijven, op klassieke conflict-terreinen als sociale zekerheid en ontwikkelingshulp/ defensie, maar tegelijk werd een aantal afspraken nauwkeurig vastgelegd, zoals over het correctieve referendum en het volumebeleid in de sociale zekerheid. Oat hoeft geen bijzondere problemen te scheppen
1. De bron is beperkt. Troelstra sprak in 19 14 over een 'kabinet van gemengde samenstelling' in een te Delft gehouden rede voor de plaatselijke afdeling van de soAP . Een kort verslag daarvan vond ik in Het Volk . 2. G . Puchinger (red .), Daaboek kabi-
netsjormatie 1918 door H. Colijn, Amsterdam 1993.
-
s &_o
rin
want, als gezegd, het soort coalitie dat er uit is voortgekomen is in de Nederlandse politiek niet onbekend. De vraag is veeleer onder welke condities zulke gemengde kabinetten succesrijk zijn. Die condities zijn: 1. waar afspraken zijn gemaakt, dienen die te worden nageleefd; 2. waar die er niet zijn, client het kabinet tot resultaten te komen, zonder bij voorbaat te willen rekenen op parlementaire steun. Of er van een oorzakelijk verband kan worden gesproken in nog een derde opzicht staat niet vast, maar opvallend is wei dat kabinetten van gemengde samenstelling steeds zijn voorbereid door een formateur of inforrnateur die zelf het regeerakkoord schreef, waarop de potentiele deelnemers hooguit konden amenderen, en dan nog beperkt. Daardoor bleef, althans uiterlijk, de medeverantwoordelijkheid van de onderhandelende partijen evenzeer beperkt. Alleen nauwkeurige tekstvergelijking zal hmnen bepalen in hoeverre Koks proeve van een regeerakkoord a! grotendeels is 'geschreven' gedurende de periode waarin drie informateurs en drie fractievoorzitters hun eerste poging deden tot een sociaal-liberale samenwerking, in mei en juni. Oat doet niet af aan het feit dat ook een 'programschrijvende' informateur niet iets nieuws is, maar een terugkeer. De alom beleden voorkeur voor 'dualisme' tussen regering en parlement nu is dus niet zozeer een principiele staatkundige keuze als wei een gevolg van de eigenaardige samenstelling van dit kabinet. Zij maakt een samenwerking nodig die de er aan meewerkende partijen niet geheel ophangt aan het belang van de coalitie. Strikt genomen zou men dan ook niet van een 'paarse coalitie' mogen spreken, maar van een 'rood-blauwe' samenwerking. Wat 066 als vernieuwing heeft aangeprezen en met succes heeft doorgedrukt is in wezen een terugkeer naar verhoudingen zoals wij die in de jaren veertig en vijftig norrnaal hebben gevonden. Misschien dat de forrnatie daardoor weer ouderwets vee! tijd in beslag nam en zich bovendien systematisch achter gesloten deuren voltrok. Kabinetten van gemengde samenstelling komen immers niet gemakkelijk tot stand. Het kan zijn dat, net als bij de 'Brede Basis', de grensoverschrijding gaat leiden tot een meer duurzaam bondgenootschap en klassieke tegenstellingen gaan slijten. Vast staat dat de betrokken partijen er vooralsnog geen belang bij hebben die tegenstellingen toe te dekken en dat ook niet behoeven te
~n,
10-
ijn ijk einu :ns 1ian
.jk 0-
er
:1ill
:h :le eJr
>g rts in lS
s-
Is
g n
lt n
10
'994
457 doen. Tegelijk zijn de risico's grater en wordt er van de betrokkenen grote vaardigheid van manoeuvreren geeist. AI was het maar, omdat zulk een coalitie enerzijds meer vrijheid van handelen moet Iaten, terwijl anderzijds de ingewikkeldheid van vraagstukken niettemin vee! wederzijdse afstemming zal vergen: tussen ministers onderling en tussen kabinet en Kamer . Gesteld echter dat de samenwerking onverwacht goed en gemakkelijk verloopt en derhalve heel wat gecultiveerde politieke tegenstelling niet opgewassen blijkt te zijn tegen de politieke en sociale werkelijkheid? Dan pas hebben liberalen en sociaal-democraten echt een probleem: niet met elkaar maar met zichzelf. Hun ideologische positiebepaling zou immers door de tijd achterhaald gaan lijken of zelfs zijn. Reden temeer voor de Nederlandse sociaal-democratie zich juist nu op haar beginselen en grondslagen te bezinnen en zich niet door de feiten in te Iaten halen. Geldt datzelfde trouwens ook niet voor het liberalisme in ons land? En voor de christendemocratie, die daarrnee in de jaren tachtig een prijzenswaardig begin had gemaakt maar ietwat voortijdig heeft gedacht dat zij daarmee 'gereed' was? In Italie' doen ze het sneller Wie zegt dat de ideologische afstand tussen de grote Nederlandse partijen in de loop van honderd jaren geleidelijk kleiner is geworden, trapt een open deur in. Wie bovendien opmerkt dat de ruimte voor politiek-ideologische tegenstellingen, in het bijzonder op het sociaal-economische terrein, is verminderd, beweert evenmin vee! nieuws. Betekent dat echter ook het einde van aile ideologie en de hervorrning van het politieke bedrijf tot een zakelijke beheerstaak? Het antwoord op juist deze laatste vraag is hier niet te geven. W el valt te constateren dat dit soort vragen a! eerder is gesteld en voorts dat de polarisatie van de jaren zestig en zeventig achteraf vee! weg heeft gehad van een poging de ideologische convergentie en de verminderde bewegingsvrijheid te ontkennen. Mede daardoor wordt de nieuwe sociaalliberale coalitie breed gezien als een breuk met zo ongeveer aile Nederlandse politieke tradities sedert 19oo: 'kapitaalbezitters' en 'arbeiders' voor het eerst in een kabinet; vandaar dat het zo lang heeft geduurd en zoveel moeite heeft gekost, zo hoort en leest men op vee! plekken . Oat beeld is echter in
s &_o 10 1994
458 strijd met de historische realiteit. Het probleem,
tievorming anderzijds: blijft er van onze verschillen
hier aan de orde, valt samen te vatten in de
nog wei voldoende zichtbaar? Welke zijn die verschillen nu precies? Aldus kan de duur van de formatie van '94 worden gezien als een signaal, niet van grote afstand maar juist van geleidelijke toenadering. Oat roept de vraag op, die zelfs even urgent leek te worden, of een vier-partijenkabinet niet mogelijk zou zijn geweest. Oat het niet zover is gekomen, heeft waarschijnlijk ook weer meer politiekstrategische redenen dan dat zo'n coalitie naar haar aard onmogelijk was. In de toekomst zouden wij bereid moeten zijn de vraag naar zulk een vier-partijencoalitie nuchter onder ogen te zien. Zij is op zichzelfheel wei mogelijk, op voorwaarde dat regering en parlement gepaste afstand tot elkaar nemen en partijen in de Kamer grote eigen handelingsvrij heid krijgen. Het 'gevecht' zou zich dan minder afspelen tussen meerderheid en oppositie en meer tussen regering en parlement, sterker nog dan met het 'kabinet van gemengde samenstelling' dat nu is opgetreden. Het regeerakkoord zou even nauwkeurig als beperkt moeten zijn. Die nauwkeurigheid blijkt echter een probleem van belang. Oat brengt ons bij de
TWEED£ PARADOX Naarmate de politiek-ideoloaische cifstand tussen politieke strominaen kleiner wordt, wordt de kabinetiformatie lanaduriaer en moeizamer.
Hoe nu? Moet de traagheid juist gezien worden als een teken dat het met die tradities nogal meevalt? Tot bp zekere hoogte wei. Om te beginnen duren formaties in Nederland, intemationaal vergeleken, altijd nogal lang. Aileen onze buren in Brussel nemen er net zo ruim de tijd voor; in Italii~ , toch ook een ingewikkeld land, gaat het veel sneller. Maar ja, de prijs is, dat het land sinds I 945 minstens twee keer zoveel kabinetten heeft gekend als wij. Het is maar wat men belangrijker vindt. Vervolgens wordt de tegenstelling liberalensociaal-democraten inderdaad nogal overdreven. Eigenlijk was het in I 9 I 3 al mogelijk tot zulk een coalitie te komen, maar durfde de SDAP dat niet aan. Haar kader zou er te zeer mee zijn overvallen en van de kiezers was men niet erg zeker. Juist de na-oorlogse ontwikkeling gaf een opvallende convergentie te zien, die het aan PvdA en VVD mogelijk maakte om van I948 tot I952 - in vee! zwaarder tijden dan nu - in een coalitie samen te komen. De afstand bleef zozeer overbrugbaar dat nog in I 96 3 de keuze voor vvD of PvdA door de KVP slechts met de hakbijl kon worden gemaakt. De vvD-leiding wilde, uiterlijk sedert I959, niet meer in een kabinet met de PvdA, maar hoofdzakelijk om strategische redenen; dezelfde strategie die vanaf Nieuw Links door de PvdA zou worden gevolgd, maar dan een stuk hardhandiger. De polarisatie kon aldus werken als een selfjul!fillinB prophecy: VVD en PvdA kunnen niet samen in een kabinet. Onder Ieiding van Den Uyl, resp. Wiegel was dat ook karakterologisch moeilijk denkbaar. Maar juist die strategie is, vooral voor de PvdA, uiteindelijk onvruchtbaar gebleken. Intussen wil ook de VVD er grotendeels vanaf, al heeft zij er wei degelijk van geprofiteerd. Juist dan wordt het koesteren van eigen ideologische 'restwaarde' bij uitstek van belang, zoals dat ook het geval was bij de toenadering tussen PvdA en Kv Pin de jaren vijftig. Het lijkt wei alsof er dan een omgekeerde evenredigheid gaat ontstaan tussen toenadering enerzijds en duur en last van de coali-
DERDE PARADOX Lanaduriae kabinetiformaties als de Nederlandse lei den tot inderhaast aenomen besluiten, met somtijds verrassende consequenties.
Men zou denken dat formatie-onderhandelaars die zozeer bereid zijn de tijd te nemen, de belangrijkste conflictpunten ook werkelijk in een enigszins houdbaar compromis onder zullen brengen . Telkens blijkt weer dat dit niet het geval is . In I 96 3 bijvoorbeeld, bleef de omroepkwestie onopgelost; zij werd ijlings verwezen naar een 'pacificatiecomrnissie' die er niet uit kwam . Vervolgens struikelde het kabinet er in I 965 alsnog over. lets dergelijks gebeurde in I989 met de afspraken over de WAO, die later een tijdbom bleken. Wij hebben nu af te wachten hoe het afloopt met de !outer procedurele afspraken over sociale zekerheid en defensie versus ontwikkelingssamenwerking. Van groot belang blijkt telkens weer de departementale verdeling en de personele samenstelling van het kabinet. Daar wilde in het verleden (I952, I959, I963 en I967) een formatie nog wei eens, minstens tijdelijk, op stuk !open . Begrijpelijk, want
-
len eroraiet na~ek
gekoekaar wij
oar-
op gelen rij:ler eer net u is lW-
em
die :ste
Jdens orzij :ieuigede nu cetsie teing 52, ns, ant
s &.o • o '994
4 59 uiteindelijk zijn 'de mennekes' beslissender dan de bezweringsformules van het regeerakkoord. Formateur Kok heeft daarbij onevenredige risico 's aanvaard, door te accepteren 1. dat ook formeel over ministeries en personen tegelijk werd onderhandeld; 2. dat onderhandelaars elkaars kandidaten mochten keuren; 3. dat zich deze fase van de formatie in een week diende te voltrekken. De eerste twee afspraken zijn wel vaker vertoond, al was het maar in de vorm van een wederzijds vetorecht. Zo heeft Drees enige malen een ministerschap van Romme weten te blokkeren, in 1 946 zelfs diens mogelijke premierschap. Hij moest · daarvoor Schermerhorn 'inleveren' bij formateur Beel, maar of hem dat veel pijn heeft gedaan is voor gerede twijfel vatbaar.3 Met andere woorden, de procedure bij deze forma tie was niet zeer nieuw, maar zij is in het verleden gevaarlijk gebleken. Door er zulk een tijdsdruk op te zetten, kwamen de gevaren wei heel dichtbij. Aldus werden bijna aile weigeringen publiekelijk zichtbaar. Nu is dat het minste kwaad, want ook in het verleden weigerden kandidaten bij bosjes. Jarenlang was de K v P berucht om haar claim op Economische Zaken, dat zij dan vervolgens niet bleek te kunnen bemannen. Oat ziet er allemaal slordig uit, maar na korte tijd is iedereen het weer vergeten. Weigeringen kunnen soms een vorm zijn van politieke pesterij; dus dat moeten wij niet a! te serieus nemen. Belangrijker is dat het op cruciale momenten mis kan gaan, omdat een of meer onderhandelaars hun regie onvoldoende hebben geregeld of hun zenuwen niet meer in bedwang hebben . Gevreesd moet worden dat deze, zo gewichtige, departementaal-personele fase te vee! heeft gevergd van de PvdA-onderhandelaar. Terwijl D66 verrassend goed scoorde met zijn castinB en de VVD het evenwichtig deed, faalde de PvdA in diverse opzichten: de verkeerde ministeries (een opeenstapeling van toekomstige treumis) en ten dele de verkeerde mensen. De geschiedenis met Onderwijs was een belediging van het onderwijsbelang, het partijbelang en het gezag van Jo Ritzen. Enig (te mager) excuus: het tempo moest, ondanks alles, hoog worden gehouden . De wil van koningin Beatrix liet in dit opzicht aan helderheid niets te wensen over.
De Jontanel' van de ministeride verantwoordelijkheid
Het is, telkens weer, onvermijdelijk om in analyses van kabinetsformaties de persoon van de koning(in) in het geding te brengen. Zo lang als er onder ministeriele verantwoordelijkheid kabinetten zijn geformeerd, is er van direkte koninklijke bemoeienis sprake geweest. De praktijk van het leerstuk: van de ministeriele verantwoordelijkheid laat immers een klein maar betekenisrijk hiaat vall en als het gaat om de vorming van een nieuw kabinet. Vooral het instituut van 'informateur' maakt de volledige naleving van de ministeriele verantwoordelijkheid nagenoeg onmogelijk. Zelfs al verschijnt hij in de Kamer - zoals de drie informateurs deden na de eerste, mislukte informatiefase- dan nog is er geen sprake van verantwoording, maar hooguit van een 'persconferentie voor Tweede Kamerleden', zoals G.] . Schutte snedig opmerkte. Zolang als een kamermeerderheid geen kans ziet een formateur aan te wijzen en fracties door elkaar blijven kakelen, zit er ook niets anders op dan aan de koningin belangrijke invloed op het formatieproces te verschaffen. lemand moet immers het gezelschap tot de orde roepen en het tempo er in houden. Het juridische vacuiim werkt aldus als de fontanel in de schedel van een baby. Het parlement (de schedel) ziet nog steeds geen kans om met de ontwikkeling van de politieke verhoudingen (de hersens) mee te groeien en dus blijft er een opening nodig die zich, als hersens en schedel beide zijn volgroeid, eindelijk kan sluiten. Zover is het blijkbaar nog niet. Oat is geen compliment voor onze parlementaire democratie, maar zoals in het geval van het jonge kind mogen wij per saldo blij zijn dat die fontanel (Harer Majesteits invloed) er is. Maar, net als met de echte fontanel, is grote voorzichtigheid geboden. De staatsrechtelijke fontanel bewijst uitgerekend zijn beste diensten in tijden van politieke verandering. Oat Ievert ons de VIERDE PARADOX
Een kabinetiformatie die naar bet oordeel van relatiif 'republikeinse' politieke !eiders tot een wendins in parlementaire machtsverhoudinsen moet leiden, maakt de persoonlijke interventie' van de koninsin veelal noodzakelijk.
3. De Jormatiedaaboeken van Bee/, 194 r;1973, Nijmegen 1994, biz. 8.
s &_o 10 1994
Het zou onzin zijn om te beweren dat de koningin een voorkeur he~ft gehad voor een 'paarse coalitie' of zelfs maar voor regeringsdeelname door enige partij in het bijzonder. Tegelijk staat vast, dat Wim Kok het initiatief in de formatie verkreeg dankzij een persoonlijke ingreep van koningin Beatrix. Het is overigens niet voor het eerst dat een sociaal-democraat met koninklijke steun in het zadel is gebracht of gehouden. Hetzelfde overkwam W. Schermerhorn in I 945 dankzij de vernieuwingswil van koningin Wilhelmina. W. Drees bleef premier in 1956 dankzij taaie steun van koningin Juliana4. Dezelfde vorstin doorbrak de patstelling in I 9 7 3 ten gunste van het kabinet-Den Uyl5. Op haar beurt zocht en vond de vorstin daarin steun bij haar vaste adviseurs, behalve misschien Wilhelmina die het ook zonder dat wel kon. Het curieuze van al deze gevallen is, dat zodoende partijen en politieke leiders - van Schermerhorn tot Kok en Van Mierlo - een beslissend duwtje kregen, die nooit waren opgevallen door sterke Oranjegezindheid en dat leiders daarvoor moesten buigen, wier 1oyaliteit aan de monarchie hoven discussie was en is verheven. Misschien moet politiek links in Nederland zich daar tach nog eens het hoofd over breken, als zij zich bezint over sterkte of zwakte van de parlementaire monarchie . Over het recht van de koningin in te grijpen, zoals zij deed op 6 juli van dit jaar, valt niet te twisten. Oat recht kwam haar toe; sterker nog: in de ontstane impasse was dat haar plicht. Men kan beter beweren dat de fractievoorzitters haar niet in zulk een positie hadden behoren te brengen door zich met al te opvallend gemak te distantieren van het advies van informateur Tjeenk Willink. De vraag is, ofhet ook de meest voordehand liggende interventie was. Achteraf is het niet zo gemakkelijk daarover twijfel te uiten: Wim Kok slaagde immers in zijn opdracht en werd premier van een parlementair meerderheidskabinet. Nu nog twijfel koesteren krijgt veel weg van gezeur achteraf, alsof men het de koningin of de nieuwe ministerpresident niet gunt. Toch blijft die twijfel knagen. Toen Kok zijn informatie-opdracht aanvaardde,
zaten zowel CDA als vvo nog in hun schuttersputjes. Als zij dat, met 'mitsen en maren' jegens Koks proeve, waren blijven doen (juist de vvo had daartoe ruimschoots reden), dan was Kok eenvoudig mislukt met proeve en al. Dan had hij, maar hij niet alleen, met lelijke brokken gezeten. Een informateur uit de vvo, zoals door Tjeenk Willink voorgesteld, had die partij eenvoudig gedwongen om aanstonds in beweging te komen; met een goede kans dat ook dan de sociaal-liberale coalitie te voorschijn was gekomen, met de PvdA in een sterkere onderhandelingspositie dan waarover zij nu beschikte. Kok kon alleen dan slagen als hij de vvo, Bolkestein in het bijzonder, kon verleiden het risico te nemen. Men moet de vvo nageven dat zij dat ook heeft gedaan, hoewel zij er mooier uitziende opties (de oppositie, bijvoorbeeld) voor moest Iaten lopen. (Het totaal verwarde CDA, dat maar een ding zeker wist: geen centrum-links, heeft haar daar een handje bij geholpen.) Het bracht de vvo zodoende in een ijzersterke onderhandelingspositie, wat aan het regeerakkoord is te merken; de PvdA heeft veel moeten accepteren. Als de liberalen iets minder durf hadden getoond, zou de informatie-opdracht aan Kok in een drama zijn geeindigd. Die durf stand op 6 juli bepaald nog niet vast. Als dat wel zo was geweest, zouden Harer Majesteits adviseurs vast niet zo eendrachtig naar Wim Kok hebben gewezen; die speculeerden waarschijnlijk veeleer op een centrumlinkse combinatie. Wim Kok is door het oog van de naald gekropen. Who runs the country?
Oat het oog van de naald net groat genoeg was, moet worden toegeschreven aan het feit dat de vvo deelname weliswaar zag als een risico, maar tegelijk als een berekenbaar risico. Oat moet minstens ten dele te maken hebben met de gunstige economische omstandigheden - het herstel van de groei is onmiskenbaar - en daardoor een geringere kans op conflicten in de nieuwe coalitie en dus voldoende positief uitzicht op toekomstige verkiezingen. Maar dan is er tach iets heel eigenaardigs gebeurd, samen te vatten in de
4· Anneke Visser, Alleen bij uiterste noodzaak? de rooms-rode samenwerking en het einde van de brede basis ( 1948-19 58), Amsterdam 1986, biz. 261. 5 . Formatiedagboeken Bee!, biz. 2 2 2.
ltks trlig iet ta~e-
nns ijn :r-
:e.
:in :n. ~ft
de :n. :er .din tet ~el
re)
en uli st, :n-
•e-
nde
lS,
ID
ijk en he isop de tar en
s &.o 1 o 1994
VIJFDE PARADOX
Terwijl de verkiezinnsuitslan, die o66 en zijn 'paarse' voorkeur in een beslissende positie bracht, is bernvloed door sombere bericbten over economie en werknelenenbeid, werd de paarse coalitie monelijk dankzij het in de zomer zichtbaar neworden economisch herstel.
spilpositie was verdwenen, maar het bleek moeilijker daarvan steeds de consequenties onder ogen te zien. Tegelijk kwamen er in die kring tegenstrijdige bewegmgen op gang, die haar positie verder verzwakten, juist omdat het zo moeilijk bleek niet als centrale parlementaire macht te handelen. Daarmee zijn wij aangeland bij de ZESDE PARADOX
Nog in april overheersten de berichten over snel stijgende werkloosheidscijfers, die later overigens werden gecorrigeerd. Er zijn empirische theorieen (in het bijzonder in de Verenigde Staten) die een verband leggen tussen economische conjunctuurdaling en slechte stembusuitslagen voor (mee)regerende partijen 6 . De winst van o66, die beslissend was voor coalitievorming, en van de vvo zou dus minstens ten dele door deze slechte conjunctuur kunnen worden verklaard . Als het waar is dat de vvo zijn vrees voor de sociaal-liberale coalitie heeft opgegeven dankzij de economische wending, die in de zomer evident werd, dan kan de conclusie geen andere zijn dan dat 'paars' monelijk werd door economische neergang maarjeit werd door economisch herstel. Inderdaad, als het economisch herstel zich voor langere tijd zou doorzetten en algemeen optimisme veld wint, is het maar zeer de vraag of oppositievoeren bij de eerstvolgende verkiezingen zo lonend zou zijn. Dus moet tegelijk worden vastgesteld dat de vvo niet aileen durfheeft getoond, maar vooral sneller dan het CDA heeft gezien dat de steven gewend kon worden. Het CDA heeft in deze context de fout gemaakt die draai niet of te laat te hebben ondemomen . Zijn fracties in Tweede en Eerste Kamer waren na 3 mei, in tegenstelling tot het middenkader van de partij, volstrekt niet bereid tot voortzetting van de samenwerking met de PvdA. Daarvan vreesden zij, bij volgende verkiezingen, een dodelijke tweede nederlaag. Alsof die verkiezingen per definitie onder hetzelfde sombere gestemte zouden plaats vinden als die in I 994· Daar kwam iets bij: zuiver rationeel zag de CDAfractie in de Tweede Kamer wei dat haar politieke 6. Zie, bij voorbeeld: D. Roderick
Kiewiet and Douglas Rivers, 'The Economic Basis of Reagan's Appeal', in: John E. Chubb and Paul E. Peterson (ed.), The New Direction in American Politics, Washington D.C. , 1985, p. 6990 .
Hoe taaier hetzij de CDAjractie, hetzij koninklijke c D A-adviseurs probeerde~ een centrale invloedspositie voor bun partij te handhaven, hoe meer bet CDA er aan bijdroen zicbze!Jin de oppositie te brennen.
Oat het CDA door de verkiezingsuitslagen van maart en mei I 994 zwaar in het ongerede is geraakt is niet slechts duidelijk, het is ook zeer wei te begrijpen. Voor aile oorzaak en aanleiding verwijs ik naar het openhartige en grosso modo nauwgezette rapport van de Commissie-Gardeniers. Een van de effekten daarvan was overigens dat het de Tweede-Kamerfractie als het ware op een hoop dreef en stimuleerde aan Brinkman, de tragische politieke Ieider, vast te houden. Tevergeefs, zoals later zou blijken. Maar evenals de PvdA vanaf I 990 (na de raadsverkiezingen), raakte nu het c DA onderworpen aan de Wet van Murphy: alles ging mis water mis kon gaan. In al te eenvoudig optimisme pleitte de CDAfractie eerst voor 'paars' en dus voor een rol in de oppositie, in de kennelijke berekening dat die operatie zou mislukken. Het soort berekening die wei handig lijkt, maar die een partij lelijk kan opbreken7. Toen de eerste fase van 'paars' was mislukt en informateur Tjeenk Willink in de richting van een vvo-informateur wees - de belangrijkste mogelijkheid voor het CDA - meende Brinkman niettemin te moeten pleiten voor een informateur uit het CDA. Een majeure blunder, want daardoor leek hij aan te geven het aileen zelf tot een CDAvvo combinatie te kunnen brengen. Even was de fractie haar noodzakelijke bescheidenheid veri oren; bang ook om alsnog in een centrum-linkse poging 7. Ik herinner mij hoe leidende PvdApolitici in november r 977 nog welgemoed geloofden dat de formatie van Van Agt gedoemd was te mislukken en dan alsnog het tweede Kabinet-Den Uyl zou worden gevormd ...
s &..o 10 1994
verzeild te raken? Die kwam prompt toen Hare Majesteit moest ingrijpen. Ook zij ging tegen de informateur in, maar zij moet daartoe geadviseerd zijn door twee oud-gediende christen-democraten, W. Scholten (vice-president van de Raad van State) en W. Deetman (voorzitter Tweede Kamer). Die bedreven hun hiah politics tegen de CDA-fractie in, blijkbaar vanuit de gedachte 1 • dat oppositie voor het co A diende te worden uitgesloten en 2. dat derhalve eerst serieus naar centrum-links diende te worden gestreefd. Beste kans daarop lag in handen van Kok. Het zou voorts een goed middel zijn om politiek Ieider Brinkman elegant uit diens lijden te verlossen. Wie weet, heeft ook de demissionaire minister-president, Lubbers, in die richting geadviseerd. Dat was een opzichtig affront van de fractie van het CDA - ook van Brinkman persoonlijk - misschien wei juist omdat die had doen blijken een oppositierol te willen riskeren. De christen-democratische 'aartsvaders' konden die gedachte blijkbaar niet verdragen, daarbij gebruik makend van hun rol als koninklijk adviseur. Zij lieten daarmee iets doorschemeren van die eigenaardige mentaliteit, in het CDA gehuisvest, die regeren als een eigendomsrecht ziet en oppositie als onvoorstelbaar. De KVP-er Van Iersel was ooit zo smakeloos om hardop te zeggen: 'We run the country'. De echte chefs in die kring weten, dat je zulke dingen niet zegt. Die denk je. Het heeft niet geholpen. Betekent dit nu ook het einde van de centrale invloedspositie van het CDA? Is dit het begin van een ontwikkeling die de PvdA in het midden brengt tussen co A enerzijds en liberale stromingen anderzijds en dus de eerste belangrijke fase van de omslag naar een cultuurpolitieke links-rechts-as, zoals ik eerder heb geopperd in Socialisme &.Democratie 8 ? Dat moesten wij maar liever even afwachten. Daarvoor spelen economie en materiele kwesties waarschijnlijk nog een te sterke rol bij verkiezingen. Voorts staat de sterkte van het CDA nog lang niet vast en herstel is ruimschoots mogelijk, wellicht nog gemakkelijker dan voor de PvdA. Tenslotte ontstaan 8. J.Th .J. vandenBerg, 'Eenspilpositie voor de sociaal-democratie?', Socialisme enDemocralie, 51 (1994), 180·185; eerder al over de 'cultuurpolitieke as': 'Politieke partijen: naar een nieuwe fun · dering,' Socialisme en Democratie, so (1993). 242 - 245 ·
nieuwe tegenstellingen niet bij toeval of gedurende een hete zomer op het Binnenhof: als het gebeurt, gebeurt het zowel doelbewust als geleidelijk. Maar het zou natuurlijk kunnen9. Slot: de teruakeer van Drees
Voor vee! kaderleden en aanhangers van de Partij van de Arbeid is de verleiding groot om haar politieke machtspositie (in paradoxale termen!) aldus te definieren: electorale winst is slecht voor de kans op regeringsdeelname; verlies bij de kiezer draagt aan deelname bij . Wie zal beweren dat het daar niet dikwijls op lijkt? Toch is dat maar beperkt waar: voor negen na-oorlogse verkiezingsuitslagen 10 gaat het verhaal inderdaad op . In vijf gevallen klopt de veronderstelling echter niet. In een geval, dat van 1956, kan men twijfelen : recordwinst leidde tot meeregeren, maar slechts voor ruim twee jaar. lnteressanter om te constateren is, dunkt mij, het volgende. Onmiskenbaar is de Partij van de Arbeid in haar eerste twintig jaar een natuurlijke regeringspartij geweest, die zich in het kabinet wei en in de oppositie allerminst thuis voelde. Vanaf de jaren zestig raakte de situatie omgekeerd: de partij werd tot een natuurlijke oppositiepartij die hooguit af en toe (1973-1977) in de regering 'verdwaald raakte'. In I 9 8 6, na de beruchte overwinningsnederlaag, kreeg zij van zowel die positie als van het bijbehorende karakter schoon genoeg: 'de luiken moesten open'. Hoe is het daar nu mee na vier jaar kabinet- Lubbers/Kok? Hoe onwetenschappelijk ook, maar !outer intwtiefheb ik de neiging de PvdA nog steeds vol te zien van oppositietrekken. Het krampachtige braaf-zijn tussen I 989 en I 994; het met zichzelf overhoop liggen als het, zoals in I 99 I, misgaat; het gebrekkig zelfvertrouwen van een aantal ministers in de afgelopen jaren: zij aile wijzen niet op het typische zelfbewustzijn van een partij die zich tot regeren geroepen acht. Eerst de 'staatsmanscampagne' van Wim Kok, dit jaar, leek een ommekeer te demonstreren . Nog was de nederlaag dramatisch, maar eind I 99 3 was zij door velen voor een onmogelijke meevaller gehouden. Op 3 mei overheerste dan ook de eufo-
9. Margo Trappenburg geloofde er al
1971, 1977. 1982, 1986.
een beetje in; zie haar: ' De strijd om de spilpositie', Socialisme en Democratie, 51 ( 1994). J21. 1 o. Jaren van electoraal verlies en toch regeren: 1946, 1948, 1981, 1989, 1994; van winst en toch oppositie:
Daartegenover jaren van winst en vervolgens regeren: 1952, 197 2; van ver· liesendaarnaoppositie: 1959, 1963, 1967 .
ie t, ar
s &..o 10 1994
rie van de opluchting en dat, ondanks twaalf zetels verlies en terugkeer op het na-oorlogse dieptepunt van 1967. Oat brengt ons bij de laatste en
tij
ZEVENDE PARADOX
.iJS :IS
gt et
De eniae partij aan welker bereidheid tot reaeren in 1994 aeen twijfel moaelijk is aeweest, is de tot voor kart zo natuurlijke oppositiepartij, de Partij van de Arbeid.
r:
at le
ij, le ::e
el le :ij .it
ld et :n 1r
1-
Nog geen tien jaar geleden zou een vaste en vasthoudende bereidheid tot meebesturen tamelijk massaal zijn uitgelegd als verwerpelijke 'regeergeilheid'. Twintig jaar geleden, toen Den Uyl aantrad, was dat zo mogelijk nog sterker . Des te merkwaardiger (en dus: paradoxaler), omdat de vooruitzichten op resultaat en op succesvol Ieiding geven aan een coalitie in de jaren zeventig zoveel gunstiger waren dan nu. Nu immers is de partij met aileen electoraal zeer verzwakt (wat aan het regeerakkoord valt af te lezen), maar ook ideologisch heeft de partij het tij aanzienlijk minder mee dan destijds . Tenslotte lijkt de aantredende welvaartsgroei voordeliger dan zij voor de PvdA is, omdat zij gebouwd is op massale uitstoot van arbeid. De voorspellingen (o.a. uit 'Schuivende Panelen') over jobless arowth lijken nu pas echt te worden bewaarheid. Oat alles kan de regeringspartij, PvdA, nog in grote problemen brengen. Zij kan Wim Kok, ongewild, in een
:n jn
11•
1-
193 I , verloor Labour's premier
~
ig
fn 1.
3 :r )-
Middenin de Grote Depressie van
MacDonald het vertrouwen, niet aileen van de vakbeweging, maar ook van een groot dee! van de Labourfractie in het Lagerhuis. Hij nam wei ontslag, maar vormde vervolgens een niet van Labour alhankelijke regering. Niet aileen brak Labour in tweeen, maar het verloor bij
positie brengen die Drees beschouwde als zijn nachtmerrie: de Nederlandse variant te worden van Ramsay MacDonald I 1 • Hoe respectabel de bereidheid tot regeren ook moge zijn en hoezeer Wim Kok daarin gehonoreerd is- nog wei door Majesteit persoonlijk -, het maakt allemaal een indruk van strategische zorgeloosheid. Reden temeer voor de partij om de discussie met zichzelf grondig aan te pakken, waarbij het inleidende essay tot Wat mensen bindt als voortreffelijk uitgangspunt kan dienen. Nu het programmanog. Wim Kok heeft in veel opzichten (zoals ik lang geleden ietwat overmoedig heb voorspeld) 1 2 de gestalte aangenomen van W. Drees: sober, fatsoenlijk, realistisch en voorzichtig. Lichtelijk saai ook, maar daar hebben intellectuelen meer moeite mee dan de overgrote meerderheid van de Nederlandse kiezers. Zoals Jan Pen ooit zei: de beste democratie is een saaie democratie. Drees maakte voorts zijn 'kabinetten van gemengde samenstelling' tot een vruchtbaar bondgenootschap van PvdA en KVP. Wie weet, lukt dat juist de wantrouwige Kok ook met de meuwe roodblauwe combinatie. Daarvoor is onder andere nodig dat ook hij de nachtmerrie van Drees voor ogen houdt en zich met laat dringen in de rol van MacDonald. De partij kan hem daarbij met beter behulpzaam zijn dan door een open interne gedachtenwisseling over de toekomst van de honderdjarige sociaal-democratie. Zij kan het met zonder nachtmerries, maar nog minder zonder dromen. de eerstvolgende verkiezingen 2 3 6 van zijn 2 8 8 zetels. Zie voor een overzicht: G.D.H. Cole, A History '![the Labour Party from 1914, London, 1948. I2. J.Th.J. van den Berg, 'Vijftienjaar Wim Kok', Socialisme en Democratie, 42 (1985), biz. 358-359 (rubriek: Signalement).
s &_o to 1994
Over individualisering, Marcel van
Dam en nog een paar modes
In De opmars der dingen heeft De overheid en de politiek weten zich volgens Van Van Dam de columns geDam met deze individualibundeld die hij in I 99 2 en sering geen raad. De burI 99 3 heeft gepubliceerd in ger valt steeds minder te De Volkskrant, een lokaal HANS BLOKLAND Amsterdams nieuwsblad. vangen in, op collectiviteiDe v ARA-voorzitter stelt ten toegesneden, algemene Als K N A w jellow verbonden aan de Erasmus in het voorwoord dat deze regels en maatregelen en Universiteit Rotterdam wekelijkse stukjes na herle'gaat op basis van zijn eigen zing ongemerkt een samennormen steeds meer zijn hangende visie op mens en maatschappij blijken te eigen weg, steeds vaker voorbijgaand aan de regels hebben gevormd (p.8). Dit moet dan ook de reden van de overheid.' (p. I 59) Daarnaast heeft de techzijn geweest om zein een bijzonder fraai uitgegeven nologische ontwikkeling geleid tot een mondialiseboekwerk te herdrukken. De rode draad door de ring van de economie en een verschuiving van de columns vormt een analyse van de huidige maatmacht van nationale naar supranationale organen. schappelijke ontwikkelingen en van de wijze waarTezamen hebben internationalisering en individualisering volgens Van Dam tot gevolg dat het belang op de progressieve beweging hierop zou moeten inspelen. 'De technologische ontwikkeling' staat van de nationale staat als ordeningsinstrument sterk tanende is (p.52, 75). De samenleving wordt voor hierbij centraal. Zij leidt volgens Van Dam tot een de staat onbestuurbaar en ook daardoor verliest de ingrijpende verandering van de cultuur, 'zo ingrijpolitiek meer en meer aan legitirniteit. pend, dat je rustig kunt spreken van een revolutie'. Dit alles heeft een herdefinitie van overheid en Deze revolutie impiceert weer 'een ernstige bedreiging voor het politieke proces' (p. I o) . politiek noodzakelijk gemaakt. 'Een huiveringwekKenmerken van de nieuwe cultuur zijn volgens kend veranderingsproces' client op gang te worden gebracht (p . I7). Een nieuw bestuurlijk concept is Van Dam, dat de bindingen die mensen aangaan korter duren en losser zijn, dat de orientatie van geboden: 'Zo vee! mogelijk zelfregulering, zo vee! mensen (en bedrijven) internationaler wordt, dat mogelijk zelfbestuur op zo laag mogelijk niveau, zo de diversiteit van alles wat zich manifesteert (conmin mogelijk centrale sturing. Zo vee! mogelijk sumptiegoederen, informatie) steeds groter wordt, gebruik maken van de markt en het marktmechadat de samenleving voortdurend pluriformer wordt nisme.' (p. I 6 3) Hiertoe moet allereerst 'opnieuw worden vastgesteld welke collectieve doelen voor(het is steeds moeilijker individuen in een groep in te delen) en dat onze manier van Ieven onpersoonwerp van overheidsbeleid dienen te zijn.' (p. I 6) In lijker wordt (mensen worden vervangen door dinde organisatie van de solidariteit dienen bijvoorgen) (p. I I -2). Men zou deze veranderingen in Van beeld slechts basisvoorzieningen gegarandeerd te worden. Van Dam denkt dan met name aan een baDams visie ongeveer kunnen duiden met de term 'individualisering'. Het individu van vandaag heeft sisinkomen voor iedereen. zich losgemaakt uit collectiviteiten als familie, Daarnaast moet de overheid niet Ianger pogen de samenleving centraal te sturen, maar client zij, in kerk, partij, staat en bedrijf en voelt zich aangenauwe samenwerking met de betrokken partijen, sproken door 'onafhankelijkheid, flexibliteit, vee! te proberen ontwikkelingen in een bepaalde richkeuzevrijheid, grote mobiliteit.' (p. I4) Er is een ting te sturen. De overheid moet meer optreden als cultuur ontstaan die wordt gekenmerkt door 'zelf'netwerk-makelaar en verlener van faciliteiten dan ontplooiing, mondigheid, individuele geestelijke vrijheid en democratische rechten.' (p. I 6o) als regelneef en boeman.' (p. 2 I)
s&.o 101994
m
lirte :ile ~n
~n
jn :Is
he-
le n. u-
)T
le !n
k:n IS
el ~0
jk aw
rln rte a:n
in J,
Verder client de regelgeving vee! globaler te worden . De samenleving is te complex geworden om haar nog Ianger te kunnen vangen in algemene regels. Probeert men dit toch, dan zijn bureaucratisering, onvermijdelijke overtredingen en normvervaging het gevolg. 'Normhandhaving door de overheid die niet kan worden afgedwongen, moet zoveel mogelijk verdwijnen.' (p. 16) Tegelijkertijd dienen de regels te zijn toegesneden op het individu en niet Ianger op zijn relaties met anderen. De kloof tussen overheid en burger moet, tot slot, worden gedicht door het instellen van een districtenstelsel, een gekozen burgemeester en minister-president en het referendum, en door communicatie en voorlichting een integraal onderdeel van het beleid te maken (p. 169). Iedere burger moet het waarom van een bepaald beleid worden uitgelegd. Zij zal dan uit overtui9inB het beleid helpen slagen. Van Dam pleit in dit verband voor een 'communicatieplan' dat onder verantwoordelijkheid van de minister-president wordt opgesteld en uitgevoerd . Visie
Van een politieke visie, zeker wanneer deze bedoelt een dramatische verandering van de maatschappelijke verbanden teweeg te brengen, mag onder meer worden verwacht dat zij coherent, consistent en empirisch verdedigbaar is. Aan een boek mag men daarenboven stilistische eisen stellen. Op al deze gebieden schiet De opmars der dinsen helaas tekort. De stijl, de structuur en de compositie van zowel de gehele bundel als van de afzonderlijke columns is ronduit zwak. Men krijgt de indruk dat de stukjes door Van Dam, rijdende in een file met de autoradio aan, zijn ingesproken in een memorecorder en vervolgens door een secretaresse zijn uitgetypt. De invallen zijn ook geregeld dermate vluchtig en beperkt dat er meerdere nodig zijn om een stukkie te vullen . Hier wil ik mij echter overbeen zetten . Ik zal mij richten op de houdbaarheid van een drietal samenhangende basisideeen in het gedachtengoed van Van Dam, ideeen die, naar ik vrees, in steeds bredere kring worden aangehangen. Zij hebben betrekking op, respectievelijk, de individualisering, het basisinkomen en de rol van de politiek.
1-
ls
IndividualiserinB
De individualisering vormt een van de stokpaardjes van Van Dam en is een belangrijk voorbeeld van een
ondoordachte tegenstrijdigheid met vergaande gevolgen. Wat deze term precies betekent en waardoor het betreffende proces gaande wordt gehouden, maakt Van Dam niet helemaal duidelijk. Individualisering houdt ongeveer in dat het individu zich heeft bevrijd van collectiviteiten en mondig, autonoom en onafhankelijk is geworden. Mensen verlangen niet Ianger als onderdeel van een groep of collectiviteit te worden benaderd, maar als unieke, zelfstandige persoonlijkheden. De individualisering en ook de internationalisering zijn het gevolg van technische ontwikkelingen en zijn onomkeerbaar (p.16o, p.75). Omdat het autonome processen betreft, is een normatieve beoordeling betekenisloos is verzet zinloos. De overheid, de politiek en andere organisaties van collectiviteiten zullen zich moeten aanpassen of worden weggevaagd. Individualisering heeft ook iets met vrijheid te maken. Dit begrip wordt door Van Dam gedefinieerd als 'keuzevrijheid'. Volgens hem is 'de richting die de westerse cultuur al eeuwen geleden is ingeslagen, die van het vergroten van de keuzemogelijkheden van het individu. Vooral in deze eeuw . . is de verscheidenheid in de samenleving enorm gegroeid en daarmee is het aantal gedragsalternatieven van de enkeling toegenomen.' (p. 55) In deze geest wordt, onder meer, geponeerd dat de pluriformiteit in de informatievoorziening vandaag vele malen groter is dan vroeger (p.1o8) . Mede dankzij het selectieve waarnemingsvermogen van de mens, schept ieder individu heden zijn eigen werkelijkheid. Het doel van de officiele mediapolitiek om een zo groot mogelijke verscheidenheid te scheppen, is hiermee volstrekt achterhaald geworden. Immers, stelt Van Dam, 'in werkelijkheid kan de pluriformiteit al niet groter. Want kleinere eenheden dan het individu zijn er niet.' (p. 1 24) (Uiteraard zou deze constatering 'grote consequenties voor het mediabeleid moeten hebben', maar welke deze precies zijn, blijft onduidelijk). Het valt moeilijk in te zien hoe deze conclusie valt te combineren met bijvoorbeeld de stelling uit andere stukjes dat 'we in een steeds sneller tempo op weg (zijn) naar een monocultuur in de wereld', een proces waarvan de 'meest bepalende factor .. de opmars van de commerciele televisie is geweest' (p. 35). W ereldwijd gaan de televisieprogramma' s volgens Van Dam steeds meer op elkaar lijken, ook in diepere zin: 'op dezelfde manier wordt uiting gegeven aan dezelfde emoties, die in een zelfde omgeving worden geplaatst en waarop mensen op
s &..o
dezelfde manier reageren' (p.42) Mensen worden aldus blootgesteld aan een door de commercie gestuurde 'maatschappelijke hersenspoeling' en het wekt dan ook geen verbazing dat wanneer het echtscheidingscijfer in Gouda omhoog gaat, dat ook gebeurt in Winschoten en dat wanneer het kerkbezoek in Alkmaar daalt, hier ook sprake van is in Eindhoven. 'Mensen zijn kennelijk niet vrij en onafhankelijk wanneer het om meningen, houdingen en gedrag gaat.' (p ·4 I) Indien dit inderdaad het geval is, wat moeten we dan echter met begrippen als 'individualisering', 'autonornie' en 'mondigheid'? En zou het niet hoog tijd worden de vrijheid van de burgers te vergroten door het aantal ree1e keuzealtematieven te vergroten, hetgeen slechts kan worden gerealiseerd door een actief overheidsingrijpen in de markt? Ook in Van Dams constatering dat de kiezer zich heeft geemancipeerd en zijn keuze steeds meer laat leiden door de ad hoc aantrekkelijkheid van de lijsttrekker en dat politieke partijen er daarom verstandig aan doen mediagenieke communicatoren als Van Mierlo, Wiegel (en Van Dam?) tot de hoogste post te roepen (p.49, p.q8-9), zie ik geen bewijs van de autonomie en mondigheid van de tegenwoordige burger. Autonome persoonlijkheden Iaten zich immers niet verleiden door mooie meneren en mevrouwen met mooie praatjes, zij denken zelf wei na. Hoe mondiger de burger, hoe kleiner de invloed van de televisie, de marketingdeskundige en de kapper. Democratie wordt niet gekenmerkt door 'stemmen', maar door een brede participatie in een inhoudelijk debat over de definitie van het algemeen belang. De onmondigheid van de burger wordt juist afgeroepen wanneer men Van Dams (overigens op geen enkel empirisch bewijs gebaseerde) voorstellen zou honoreren om de kloof tussen burger en politiek te dichten. AI deze voorstellen - de gekozen burgemeester en minister-president, het districtenstelsel, het referendum - komen immers neer op een verdere personificatie en versimpeling van de politiek. Met deze politieke structuur bevordert men een cultuur waarin de praatjesmaker vrij spel heeft, een cultuur die waarschijnlijk vervolgens weer wordt aangegrepen om de structuur nog verder te 'individualiseren'. Sociaal-economische structuren Een vergelijkbare inconsistentie tussen veronderstelde individualisering en feitelijke uniformering is aanwezig bij Van Dams ideeen op sociaal-econo-
'o
1994
misch gebied. Van Dam stelt bijvoorbeeld (terecht) vast dat net als in de Verenigde Staten in Europa 'een onderklasse aan het ontstaan is waarvan de leden zich geen volwaardig lid van de samenleving voelen, die geen enkel deel meer hebben aan de sociale mobiliteit en die geen enkel vertrouwen meer hebben in de instituties van de overheid.' (p. I I I) Wat hebben de betrokkenen aan individualiteit gewonnen, wanneer hun belangrijkste persoonlijke kenmerk is dat ze lid zijn van een onderklasse? Het is in een wijder verband tegenstrijdig om enerzijds te stellen dat de keuzevrijheid van mensen enorm is toegenomen en anderzijds te constateren dat honderduizenden in Nederland niet meer in het huidige produktieproces kunnen of mogen functioneren of worden gedwongen laagbetaalde, kwaliteitsarme baantjes aan te nemen. Voor dit laatste heeft Van Dam wei degelijk een scherp oog. Hij verzet zich bijvoorbeeld om deze reden tegen het afschalfen van het minimumloon. Dit zou tot gevolg hebben dat de minimumuitkeringen moeten worden verlaagd omdat anders niemand bereid zal zijn om te gaan werken . Vervolgens stelt Van Dam vast: 'Omdat van zo' n verlaagde uitkering niet of nauwelijks is te Ieven, zullen mensen geneigd zijn aile soorten werk aan te pakken.' De arbeidsmarkt zal hier al snel op inspelen via taakafsplitsing: 'Het smerigste, gevaarlijkste, vervelendste en onregelmatigste werk zal worden afgesplitst van normale banen en zal als junk jobs, wegwerpbanen, worden aangeboden aan de ongeschoolden, tegen een zo laag mogelijk loon' (p. I48-9). De kwaliteit van de samenleving is in het geding, zo stelt Van Dam terecht, met het scheppen van werk aan 'de onderkant' van de arbeidsmarkt: ' . . ban en die uitsluitend bestaan uit minderwaardig werk dat door anderen is afgestoten, zijn mensonwaardig.' Het verdwijnen van liftboys, kamermeisjes, schoenpoetsers, putjesscheppers en kindermeisjes is een uiting van beschaving. Door 'nieuw' 'werk' te scheppen ontstaat slechts een andere tweedeling in de samenleving, bestaande uit mensen met een echte baan en mensen met minderwaardig werk (p. I 54- 5). Van Dam ziet in het algemeen weinig in het scala aan maatregelen dat nu wordt genom en of voorgesteld om de werkloosheid te bestrijden: versoepeling van het ontslagrecht, van de arbeidstijden en van het begrip 'passende arbeid'; inperken van de toegang tot de w w, de w A o en de ziektewet; verlaging of afschaffing van het minimumloon; vergro-
s &.o
a
e
g
e
n
n
n
n
:t
)-
i.e
ij ~t
tg
i-
n
t:
le a! ~t
l-
Ie
:n
:o le m
r-
td
:n
:n
saat
g,
n-
Ia
ee~n
ie
ro-
ting van de kloof tussen lonen en uitkeringen, et cetera. Het netto resultaat zal slechts zijn dat de rijken rijker worden en de armen armer (p.15o-2). Ik kan het hier grosso modo mee eens zijn . Maar ik begrijp niet hoe men aan de ene kant een enorme toeneming van de keuzemogelijkheden van mensen kan waarnemen en aan de andere kant kan constateren dat grote, nog groeiende, groepen mensen nog altijd, of in toenemende mate, het slachtoffer zijn van dwingende maatschappelijke structuren en processen waar zij geen enkele greep op hebben. Ik begrijp er nog minder van wanneer men vervolgens een hartstochtelijk pleidooi voor een basisinkomen gaat houden. Van Dam bepleit een dergelijk inkomen ter hoogte van so% van het huidige minimuminkomen (p.25, p.167). Het minimumloon kan dan worden afgeschaft en 'omdat het basisinkomen in de praktijk werkt als een loonkostensubsidie zal de arbeidsparticipatie, vooral in de vorm van deeltijdarbeid, sterk toenemen.' 'Ongeschoolden worden weer concurrerend op de arbeidsmarkt.' (p. 168) Het lijkt mij tegenstrijdig om enerzijds voor een ontoereikend basisinkomen te pleiten en iedereen te dwingen dit zelfstandig tot een leefbaar niveau aan te vullen en anderzijds zijn beklag te doen over de !age kwaliteit van de baantjes die worden gecreeerd door het minimumloon te verlagen. Daarnaast denk ik dat een basisinkomen, ook een toereikend, vooral als effect heeft, dat de groepen die vandaag gemarginaliseerd zijn of worden, blijvend worden afgekocht. Er wordt hen op geen enkele manier de kans geboden in vrijheid te kiezen a! dan niet aan het echte produktieproces dee! te nemen en eventueel later op deze keuze terug te komen. Is men eenmaal een 'basistrekker' dan zal het vrijwel onrnogelijk zijn om naar het werkende dee! der bevolking over te stappen en zal men blijvend de privileges op het gebied van macht, kennis en inkomen missen die aan het hebben van een echte baan verbonden zijn . De rol van de politiek
Vrijheid betekent mijns inziens niet alleen het bezitten van keuzemogelijkheden, maar vooral ·het beschikken over de mogelijkheid en het vermogen om het eigen Ieven zelfstandig richting te geven. Een niet onbelangrijk dee! van ons Ieven wordt echter bepaald door bovenindividuele maatschappelijke structuren en processen. Deze beperken of vergroten mede de kans dat wij meester zijn over het eigen bestaan. Onze vrijheid kan nochtans worden vergroot door sam en met anderen deze maatschap-
'o
1994
pelijke structuren en processen te bepalen of te bei:nvloeden. Dit noemt men binnen de sociaaldemocratie 'politiek' . Het opgeven van de wil om de samenleving vorrn te geven omwille van de vrijheid van het individu, impliceert het opgeven van de sociaal-democratie. De laatste jaren heeft men zich binnen de PvdA populair kunnen maken door zo hard mogelijk te roepen dat de samenleving niet maakbaar is. Van Dam is mode-gevoelig en ontkomt hier dus ook niet aan. De overheid is in een machtsvacuiim terecht gekomen omdat de burger zich niets meer aan haar gelegen laat liggen en omdat de economie zich op autonome wijze mondiaal heeft ontwikkeld. Het lijkt mij echter inconsistent om enerzijds te constateren dat de economie steeds internationaler van karakter wordt, dat bedrijven er in slagen hun produktie en distributie op een steeds mondialer schaal te organiseren, en anderzijds te poneren dat het voor de politiek niet meer mogelijk is om de produktie- en consumptieprocessen in politiek wenselijke banen te leiden. Wanneer ondernemers hier wei in slagen, waarom politici en beleidsmakers dan niet? Ik zie hiervoor geen enkele logische reden. Het gaat 'slechts' om organisatie . Dit vergt ontegenzeglijk een zware krachtinspanning van de sociaal-democratische politieke partijen en vakbonden, maar het is niet onmogelijk . Om deze organisatie mogelijk te maken, zullen mensen gemobiliseerd moeten worden. Dit kan op basis van beredeneerde, utopische politieke programma's. De kans dat deze worden ontwikkeld en gei:mplementeerd, wordt volstrekt onnodig ondermijnd wanneer men er, als een volleerde marktliberaal, bij voorbaat vanuit gaat dat de markt sterker is dan de politieke wil van een gemeenschap en wanneer men er, als een modieuze postmodernist, vanuit gaat dat 'we moeten stoppen met het zoeken naar nieuwe grote bindende verhalen' omdat deze verhalen niet meer zouden bestaan (p.162) . Voor deze laatste gril ben ik nog geen enkel wetenschappelijk en filosofisch overtuigend bewijs tegengekomen. Verder hecht ik weinig geloof aan het technologisch determinisme waar Van Dam vanuit blijkt te gaan (zelfs fundamentele waarden worden door hem tot de stand der techniek herleid (zie P·' 25-6)). Individualisering en internationalisering zijn geen autonome processen waar geen enkele invloed op kan worden uitgeoefend. De GATT, deN AFTA en de EU zijn bijvoorbeeld het produkt van politieke wilsuitingen, men had ook tegen kunnen stemmen.
s &_o 10 1994-
Het enige wat de overheid nog volgens Van Dam kan doen is 'samen met betrokken groepen en overheden zoeken naar een ontwikkelingsperspectief en meer optreden als netwerk-makelaar en verlener van faciliteiten dan als regelneef en boeman.' (p. 21) Het merkwaardige van de aanbevelingen die Van Dam in deze geest doet, is dat zij reeds decennia in de praktijk worden gebracht en volledig passen in het vijftig jaar oude, buitengewoon invloedrijke, gedachtengoed van pluralistische politicologen als Dahl en Lindblom, een gedachtengoed dat zij inmiddels achter zich hebben gelaten omdat deregulering, privatisering, overleg met belanghebbenden en decentralisatie niet zo zeer de oplossinB vormen van het immobilisme, de verkokering, de overbelasting, het instrumentalisme en het gebrek aan legitimiteit van de verzorgingsstaat, maar de oorzaak. Sociaal-liberalen als Dahl en Lindblom zijn daarom op hun oude dag sociaal-democraten geworden. Van Dam gaat de andere weg, en velen met hem.
Het is lofwaardig wanneer politici, en Van Dam mag nog altijd tot deze categorie worden gerekend, de moeite nemen om hun gedachten over de toekomst van de samenleving op papier te zetten, zelfs a! gebeurt dit in de vorm van een column. Zijn toekomst is echter weinig enthousiasmerend. Het is voor de sociaal-democratie fataal om in een tijd waarin het Ieven van steeds meer mensen in toenemende mate wordt bepaald door structuren en processen waar zij geen greep op hebben, op basis van een modieuze, doch verkeerde interpretatie van concepten als 'individualisering' en 'vrijheid', de politiek op te geven als instrument van collectieve wilsuiting. Anders dan zijn gezwollen toon suggereert, impliceert de richting die Van Dam aangeeft een politiek van de terugtocht en een bestendiging van de status quo. Dit is geen politieke utopie waar ik verkiezingen mee zou willen winnen.
-
s&..o
10
'994
n I,
De slanke vakbond
fs
Over bet
is
d
,_ n n .e
·e
ft g tr
organiserend principe van de vakbeweging
Zowel binnen de F N v als indrukwekkende stambobinnen het c N v staat op dit men te tekenen, waarbij de moment de eigen struc1 9e eeuwse plaatselijke en tuur, dus de verhoudingen aan beroepsgroepen getussen bonden onderling en lieerde vakverenigingen tussen de bonden en de uiteindelijk samenkomen centrale, weer ter discusin de huidige sector-oversie. De FNV zou zichzelf in stijgende bonden. (Ook HANS VAN DEN HURK Vweeen moeten breken, daarbij valt overigens op, Als opleider verbonden a an de lndustriebond F N v een dee! voor de overheidsdat de stambomen van de sector' een deel voor de katholieke, de protestantsmarktsector, schreven christelijke en de algemene Nypels en Tamboer in het laatste jaarboek voor bet bonden vrijwel identiek zijn.) Op het achterplat democratisch socialisme. Of in drieen, veronderstellen van het officiele gedenkboek van het NVV, Naar anderen, een deel voor de industriele sector, een Grater Eenheid, wordt die fusiedrift als volgt geanadeel voor de dienstensector en een deel voor de lyseerd: 'de manier waarop de arbeidersbeweging overheid. Binnen de FNV is het begrip 'cluster' in haar verdeeldheid te hoven komt, is een der sleutels van haar geschiedenis'. Even los van het kromme zwang geraakt, als aanduiding voor vormen van Nederlands geeft dat goed de veronderstelde ideosamenwerking die de zelfstandigheid van de betrokken bonden onaangetast laat. Toch is niet logische achtergrond van de 'grotere eenheid' voor iedereen de eigen zelfstandigheid heilig. De weer. Het ging om het tegengaan van groepsegolsGrafische Bond c N v en de Dienstenbond c N v hebme, om het samen sterker staan, om onderlinge ben, bijvoorbeeld, inmiddels al een fusie aangekonsolidariteit. De marsroute lag en ligt vast. digd. Ook een aantal FN v-bonden werkt inmiddels innig samen. W ellicht past een andere sleutel beter. Daarvoor is een andere redeneerlijn nodig. Het is overigens opmerkelijk dat binnen c N v en Een vakorganisatie behartigt de belangen van FN v tegelijkertijd gelijksoortige discussies worden werknemers. Van welke werknemers precies, is gevoerd. Dat vormt een aanwijzing voor de veronafhankelijk van de collectiviteit die werknemers in derstelling dat de oorzaken voor de jongste reorgaeen bepaald tijdperk zelf voelen. En welke collectinisatievoorstellen niet binnen de vakcentrales, viteit in een bepaald tijdvak gevoeld wordt, hangt maar daarbuiten moeten worden gezocht. weer in hoge mate af van de manier waarop het Die veronderstelling is zeker niet opzienbarend, bedrijfsleven is ingericht. maar in vakbondsland niet gangbaar. Integendeel: Om de belangen van werknemers te kurmen de neiging is daar sterk om de eigen organisatiebehartigen sluit een vakorganisatie arbeidsvoorvorm te zien als uitvloeisel van ideologische uitwaardelijke regelingen af. Welke omvang en welke status die regelingen hebben, hangt af van het gangspunten. Of om de eigen organisatievorm eenvoudig als gegeven te beschouwen. De constructies bedrijf of de sector waarvoor die regeling bedoeld uit het verleden legitimeren dan als het ware het is. Omdat bedrijven en sectoren niet statisch zijn, heden en de nabije toekomst. ondergaan ook de regelingen veranderingen in Zo worden, bijvoorbeeld, de vakorganisaties omvang en in status. van oudsher gekenmerkt door een grote fusiedrift. Ofwel: een vakbond heeft de vorm aan te neVan de modeme industriele vakorganisaties zijn men die in een bepaald tijdsgewricht en bij een
s &.o 10 1994
470 bepaalde ontwikkeling van het bedrijfsleven past. Tot dusver was de ontwikkeling van het bedrijfsleven naar grotere eenheden, maar die trend buigt om in de richting van het slank produceren. En het is dan ook nog maar de vraag ofhet traditionele antwoord van de vakbeweging: naar groter eenheid, in deze omstandigheden wei het juiste is. In het nu volgende zal ik proberen deze opmerkingen enigszins historisch te onderbouwen. Van vakbond naar bedrijfsbond Peter Danz, voorzitter van de Algemeene Nederlandsche Metaalbewerkersbond (AN MB), schreef in 1917 een opmerkelijk artikel onder de titel 'Yak- of bedrijfsorganisatie?'.' De AN MB, schreef Danz, was eigenlijk geen vakbond meer, maar een bedrijfstakorganisatie. Oat was juist gezien. De bond was een samenbundeling van diverse beroepsbeoefenaars. Oat had vee! te maken met de oorsprong van de bond . De eerste verenigingen die samen de bond vormden waren ontstaan in machinefabrieken, waar nu eenmaal diverse beroepen als vormers, klinkers, smeden, koperslagers etcetera konden worden aangetroffen. Vee! plaatselijke vakverenigingen, die vaak wei slechts een beroepsgroep organiseerden, had den zich vervolgens bij de AN MB aangesloten. Daama zette het fusieproces zich voort doordat de nationale bonden van loodgieters, elektriciens, goud- en zilversmeden, carrosseriebouwers etc. ook opgingen in de ANMB. Niet Ianger was dus de vraag welk vak men uitoefende, maar de vraag of men metaal bewerkte het organiserend principe. In 191 7 ging Danz nog een stap verder. Danz kwam tot de conclusie dat niet de activiteit van een arbeider, maar de hoofdactiviteit van het bedrijf waar die arbeider werkte, moest bepalen van welke bond hij lid diende te zijn. In de bedrijven die metaalbewerking als hoofdactiviteit hadden, waren ook arbeiders in dienst die geen metaalbewerker waren . Zo liepen aileen a! in de rijtuigenfabriek van Werkspoor meubelmakers, timmerlieden, stoffeerders, schilders, en lederbewerkers rond . Die waren welkom in de rijen van de AN MB. 1.
De Metaalbewerker,
17
februari
'9'7 2 . Hans van den Hurk, ' De eerste bedrijfstak CAo's in de metaalnijverheid', in: Luuk Brug et al, Collectiifaereaeld. Uit deaeschiedenis van de CAO, Amsterdam 1 99 3 3. Cornelis Oosterhoorn, 'vakorganisa-
Daarentegen waren arbeiders die wei metaal bewerkten vaak in dienst van een bedrijf in een andere bedrijfstak. Zo hadden de spoorwegen vee! metaalbewerkers in dienst. Die zouden zich elders moeten organiseren. Danz beoogde daarmee de grensgeschillen tussen zijn bond en vooral de fabrieksarbeidersbond NVVFA te beslechten . Maar zijn belangrijkste argument was, dat van een werkgever niet verwacht kon worden dat hij met zes vakbonden, en dan het liefst ook nog in een roomskatholieke, protestantse, algemene, syndicalistische en neutrale variant om de tafel ging zitten.
c A o 'sen medezeaaenschap Oat laatste was natuurlijk een belangrijk argument. De CA o was in die jaren in opkomst. Nadat in 1909 de Wet op de Arbeidsovereenkomst in werking was getreden probeerden de werkgevers eerst individuele arbeidsovereenkomsten met hun werknemers af te sluiten, en met toenemend succes zetten de vakbonden daar hun streven naar c Ao 's tegenover . Een landelijk geldende bedrijfstak-CAO voor de elektriciens sloot de AN MB in 1 9 1 6 af, voor de verwarmingsindustrie in 1917, en voor de metaalnij verheid in 1919 . In de laatste CA o was, dankzij een eerste vorm van functieclassificatie (de zogenaamde 'Vaklijst'), een loonregeling opgenomen waar aile arbeiders, ook de schilders, stoffeerders etc. onder vielen . 2 Desondanks waren aileen de metaalbewerkersbonden partij bij de overeenkomst. Danz' organiserend principe had de jure gezegevierd. In de praktijk kwam het er niet echt van, de AN MB bleef vooral metaalbewerkers organiseren. Wei werd het principe in 19 2 o form eel op het congres aangenomen, per motie sprak de AN MB uit dat hij een 'industriebond' was, vijftig jaar voordat zulks ook in de naamgeving van de bond doorklonk . 3 Ook binnen andere bonden en centrales werd de discussie over vakorganisatie of bedrijfstakorganisatie gevoerd .4 In de loop van de jaren kwam daar een argument bij : de medezeggenschap . Vanaf 1924 ging de AN MB ijveren voor georganiseerde medezeggenschap in de bedrijven,S en in 1950 werd dat streven
tie of lndustriebond?' referaat gehouden voor het congres van deAN M B, afgedrukt in het congresverslag van 1 9 1 8, de discussie en de aangenomen motie in het congresverslag van 1 9 2 o 4 · 'Een onooglijk boekje met ingrijpende gevolgen', redactionele inleiding bij de heruitgave van ' het blauw-zwarte
boekje', Vakbondshistorische Vereniging, Barendrecht 1 986 5. Hans van den Hurk, ' Relatie vakbond en o. r. in de metaalnijverheid . Van handenbindertje tot partner', in: Zeaaenschap, tijdschr!fi voor vakbeweainasvraaastukken, mei/ juni 1994
'
--
-
s &._o
10
--
'994
471 tl n
:1 ·s
e e r :S
9
.s
e
n
e
e r
e
:f
::l £1
k k
e t
e
eindelijk, zij het magertjes, bekroond: de eerste Wet op de Ondernemingsraden zag in dat jaar het Iicht. Voor de vakbonden werd het toen aantrekkelijk om bij de verkiezing daarvan met een lijst uit te komen. Ook de vorming van bedrijfsverenigingen, voor de uitvoering van de sociale zekerheid, maakte het logisch dat de bonden zich tot bedrijfstakbonden omvormden. In I 9 5 I werd Danz' opvatting dan ook tot verdere consequenties doorgetrokken. Ook het administratief en boger personeel werd in de bond opgenomen. Ter gelegenheid daarvan doopte de bond zich om tot Algemene Nederlandse Metaalbedrijfsbond. Massaproduktie De achtergrond van de overgang van vakbond naar bedrijfsbond lag in de ontwikkeling van de Nederlandse industrie. Een nieuw type bedrijfsvoering kwam op, dat 'massa-produktie' genoemd kan worden. 6 Ander en spreken van het 'efficiente bedrijf7 Grootschaliger produktie, standaardisering van de onderdelen, aan procedures gebonden produktieprocessen en vergaande arbeidsdeling vormen daar de hoofdkenmerken van. Verticale integratie, dat wil zeggen het zelf produceren van halfprodukten in plaats van het betrekken daarvan bij toeleveranciers, zorgde ervoor dat de arbeidersbevolking binnen de bedrijven heterogener werd. Oat dwong de vakbonden zich om te vormen tot bedrijfstakbonden. Het efficiente bedrijf, dat zich betrekkelijk eenvoudig liet ordenen door de organisaties van werkgevers en werknemers, werd de bakermat van de uniforme bedrijfstak-c A o, waarin lonen, werktijden, overwerk en toeslagen voor de hele bedrijfstak werden geregeld. Het onvoltooidjusieproces Maar met de groei van de AN M B naar bedrijfstakbond in de volle betekenis van het woord, was het fusieproces nog niet ten einde. In I 97 I volgde de fusie met de fabrieksarbeidersbond ABC en de textielarbeidersbond ABTK 'De Eendracht' tot Industriebond NVV. Het is goed om te beseffen dat deze fusie volgde op een mislukte poging tot een vee!
verdergaande samenvoeging van de Nvv-bonden, het zogenaamde plan-Kloos. Oat plan behelsde de herverkaveling van de !eden over acht bedrijfskolommen. Na het mislukken daarvan volgde de samenklontering van bonden die zich op aanpalende terreinen bevonden. Behalve de bonden die de Industriebond NVV vormden, kwamen ook de bonden in onder meer de bouwsector, de voedingssector en de vervoersector tot fusies. Gegeven het aantal sectoren dat zij organiseren zijn vanaf dat moment de meeste bonden bedrijfstak-overstijgend. Het fusieproces is ergens halverwege blijven steken. De fusie met vergelijkbare N K v-bonden tot F N v-bonden doet daar niets aan af. De huidige bonden zijn eigenlijk een merkwaardige tussenvorm tussen bedrijfstakbond en vakcentrale. Met aile bekende problemen van dien, want de echte vakbonden en bedrijfstakbonden zijn verdwenen, en bovenop de quasi-vakcentrales staat nog een vakcentrale. Grote veranderingen in de organisatie van de vakbeweging zijn gekomen doordat de bonden zich voegden naar veranderingen in het bedrijfsleven. Zolang een beroepsgroep als de smeden bestond uit vaklieden die zich in de eerste plaats smid voelden, was een belangenvereniging van smeden op zijn plaats. Zodra meer smeden in machinefabrieken werkten dan op dorpspleinen, lag een samenvoeging met de algemene metaalbewerkersbond voor de hand. En toen in ondernemingen en bedrijfstakken vaklui van diverse pluimage werkzaam werden, werden de bonden bedrijfstakbonden. In tijden dat het bedrijfsleven sterk aan schaalvergroting deed, en horizontaal en verticaal integreerde, vloeiden steeds meer bedrijfstakbonden samen in de brede rivieren die de grote bonden nu zijn. Het organiserend principe van de bonden verschoof parallel aan de verschuivingen in het organiserend principe in de bedrijven. Het slanke bedrijf Maar dat is nog niet het hele verhaal. W at Danz natuurlijk niet kon weten, was dat het grootschalige, massaal producerende bedrijf een voorbijgaan-
6. James P. Womack et al, The machiNew York
ne that chanaed the world,
•990 1· P.T. Bolwijn en T. Kumpe, Marktaericht ondernemen . Manaaement van continuiteiten vernieuwin9, Assen 1991
s &_oro '994
472 de fase zou zijn. lnmiddels is het 'slanke bedrijf' in
Magazine. Opmerkelijk is dat de zelfstandige
opkomst. Bedrijven breken zichzelf weer in stukken. De catering wordt uitbesteed, het vervoer, de bewaking, het onderhoud, etc. Soms blijven werknemers in het hoofdbedrijf en werknemers in de toeleverende bedrijven in dezelfde bond georganiseerd, soms ook niet. Dat hangt ervan af wat de hoofdactiviteit van het toeleverend bedrijf is. In toenemende mate doet zich in het industriele bedrijf weer dezelfde situatie voor als waar Danz tegen waarschuwde: degene die de kroketten bakt is georganiseerd in de Horecabond, de portier is georganiseerd in de Dienstenbond, de truckchauffeur is georganiseerd in de Vervoersbond, de operator is georganiseerd in de Industriebond, diens chef is georganiseerd in de Unie BL H P en de schoonmaker is georganiseerd in de Industriebond. (Als zij tenrninste behoren tot de minderheid die georganiseerd is). Dat komt omdat zij formeel werken bij verschillende bedrijven, het hoofdbedrijf en de diverse toeleveringsbedrijven, die ieder een verschillende hoofdactiviteit hebben. Er is een verschil vergeleken bij I 9 I 8: ze vallen nu onder verschillende cAo's .
bondsperiodieken, als die van de ABOP en de Kunstenbond, nog wel meer lijken op de oude vakbladen.
De vakbeweainB en bet slanke bedrijf De vraag kan worden gesteld, hoe vakorganisaties deze trend naar slank tegemoet moeten treden. Laten we eerst de problemen proberen te inventariseren. I. Er bestaat van de meeste bonden geen equivalent in het bedrijfsleven. De metaal, AKZ o, Unilever, de NS, de gezondheidszorg, die bestaan in het bewustzijn van de werknemers, maar 'de industrie', 'het vervoer' etc. zijn abstracties gebleven. Het is moeilijk om je met een bond te identificeren. Hetgeen zich onder meer vertaalt in een relatief grote belangstelling voor vergaderingen en acties in het kader van de eigen c Ao, maar een slechte belangstelling voor het algemeen arbeidsvoorwaardenbeleid.
2. De bondsperiodieken komen slecht uit de verf. De oude vakbladen waren gemaakt voor werknemers in dezelfde bedrijfstak. Er stond technisch nieuws in, advertenties voor nieuwe gereedschappen, personeelsadvertenties, mededelingen over nieuwe vakopleidingen, nieuws over (de strijd voor) nieuwe cAo's. Dat alles ontbreekt in de diverse edities van FNV-
3. Het belang van bedrijfseigen regelingen neemt toe. Daardoor ontstaat een merkwaardige opstapeling van arbeidsvoorwaardelijke kaders. Voor iedere regeling die iemand namens een F N v -bond afsluit geldt in principe het arbeidsvoorwaardenbeleid van de vakcentrale F NV en het arbeidsvoorwaardenbeleid van de eigen bond. Daarnaast zijn er CAo-voorstellen per bedrijfstak, en bovenop de CAO mag een bestuurder nog verdergaande bedrijfseigen voorstellen doen. Het gebouw telt vier verdiepingen, en dan hebben we het nog niet eens over de regelingen die ondernemingsraden afsluiten. Daarbij neemt het belang van de meest algemene kaders af. 4· Kaderleden en bestuurders zien zich geconfronteerd met uitbesteding en verzelfstandiging. Daar ontstaat een arbeidsvoorwaardelijk diffuus en moeilijk controleerbaar gebied, zeker waar werknemers onder een nieuwe CAO, afgesloten door een andere bond, gaan vallen, of zelfs helemaal niet onder een c Ao vall en.
s. De machtsverhoudingen in de FNV, met kleine, middelgrote, grote, arme en rijke bonden en een relatief zwakke centrale, zijn voor iedereen zichtbaar uit balans. De slanke vakbond Allemaal vraagstukken die samenhangen met het gegeven dat het organiserend principe van de bonden niet meer samenvalt met het organiserend principe van het bedrijfsleven, en met het gegeven dat FNV en aangesloten bonden last hebben van een onvoltooid fusieproces. Het zwaartepunt van de bedrijven zakt van meso naar micro. Dat van de vakbeweging ligt ergens tussen meso en macro in. Het klassieke antwoord binnen de vakbeweging daarop, nog grotere eenheden, klinkt weer. Daarbij valt op, dat vooral over herverdeling van middelen lijkt te worden gesproken, en minder op een adequate voeging van de vakbeweging naar de sectoren die zij wil organiseren. In het slanke tijdperk dat zich nu aandient ligt evenwel geen verdere samenklontering, maar juist een zeker ontbindingsproces
S &_D LO
1994
. I
473 e e e
n
e
e n n n r
'·
L-
i-
k :r
in
LL-
Lt
n
e e l.
g ij n n
tt L-
voor de hand. De bonden zouden er goed aan doen om zich af te vragen hoe zij zich kunnen aanpassen aan eenheden in het bedrijfsleven die door de betrokken werknemers inderdaad als eenheden worden gevoeld. Oat kunnen bedrijfstakken zijn, maar ook concerns, begrepen als hoofdbedrijven en toeleverende bedrijven sam en . Oat laatste zou eerst een samenvoeging van bonden vragen, gevolgd door herverkaveling. Oat zou natuurlijk veel grensproblemen opleveren. Maar die zijn er altijd geweest. Een opdeling van de huidige bonden over een aantal bedrijfsbonden en een aantal bedrijfstakbonden zou betekenen dat de huidige bonden zouden verdwijnen, en daarmee ook het bedrijfstakoverstijgend arbeidsvoorwaardenbeleid dat zij produceren. Oat zou een opwaardering impliceren van de rol van de centrale, de FNV. En daarmee zijn direct de belangrijkste hinderpalen aangegeven. Hinderpalen De huidige toonaangevende bonden zijn relatief grote eenheden, met een zekere positie in de Nederlandse arbeidsverhoudingen. Het zal niet iedereen Iicht vallen om die positie op te geven. Daarnaast zijn er binnen bonden soms grote verschillen in organisatiegraad en organisatorisch vermogen tussen de ene bedrijfstak en de andere. Die verschillen komen onherroepelijk beter aan het Iicht.
Maar de belangrijkste hinderpaal is wellicht de al eerder genoemde. Binnen de vakbeweging is men niet gewend om de eigen beweging op te vatten als een organisatie die zich moet aanpassen aan ontwikkelingen in het bedrijfsleven. De heersende opvatting is eerder dat de vakbeweging een emancipatiebeweging is, met solidariteit en eenheid als belangrijk fundament. De organisatorische vormgeving wordt meestal beschouwd als het erfgoed van belangrijke grondleggers, zoals Henri Polak. Nog steeds roepen districtbestuurd~rs geemotioneerd dat 'Henri Polak zich zou omdraaien in zijn graf als die Iucht zou krijgen van maatregelen die hen een stap op de verkeerde weg lijken. Nog afgezien van de historische onhoudbaarheid van een dergelijke stelling (de moderne vakbeweging, met haar bedrijfstakoverstijgende bonden, bedrijfsledengroepen, ondernemingsraadsfracties, districten en betaalde districtbestuurders, lijkt in niets op de vakbeweging die Polak voor ogen stond), wat Polak deed was juist het aanpassen van de vakbeweging die hij aantrof aan de eisen van de moderne tijd. Zijn belangrijkste collega's als Peter Danz volgden hem op dat pad. Oat heeft de werkende bevolking geen windeieren gelegd. Want, anders dan wei eens gedacht wordt, is emancipatie niet tegengesteld aan aanpassing, maar veronderstelt zij die juist.
s &..o 1o '994
474
Kok en de PvdAcampagne De electorale strateaie van
graag anders zouden zien is De PvdA heeft bij de Kaeen zeer groot deel van de merverkiezingen op 3 mei kiezers van mening dat Kok 1994 het vege lijf gered. De het niet heeft en Van Mierzware nederlaag van twaalf lo wel.' zetels bracht de PvdA net Aldus de electoraal onniet onder het niveau van derzoeker van de PvdA in 1967: 37 Kamerzetels. De een notitie van eind decemdeconfiture van het c D A leDICK BENSCHOP verde de PvdA zelfs de eerber 1993! De auteur was werkzaam als directeur politieke ste plaats op. Een positie zaken bij de PvdA en maakte in 199 3/1994 Het belangrijkste strategidie in de kabinetsformatie deel uit van het campaane-team van de PvdA. sche dilemma in de PvdAis benut om in zwaar gewijMomenteel is hij aevestiBd als ze!fstandiB campagne was het antzigde politieke verhoudinadviseur. woord op de vraag waar de gen kabinetsdeelname te kracht van de PvdA zou continueren en het prekunnen liggen? Was dat mierschap te bereiken. Kok als gedegen minister van FinancH~n? Of juist de Nog geen jaar geleden leek dit geheel onhaalrelatieve breedheid van de PvdA met zulke verbaar. Keer op keer viel de PvdA in de opiniepeilinschillende persoonlijkheden als Wallage, Adelgen terug tot 2 2 of 24 zetels. Gevreesd moest worden dat het eeuwfeest in augustus 1994 in het teken mund, Pronk, Rottenberg en anderen? Was dat de (mogelijke) behoefte onder het electoraat om de zou komen te staan van een electorale catastrofe. regeringsdeelname van de PvdA te continueren? Of Over het afwenden van deze catastrofe is in de campagne-leiding van de PvdA een maandenlang debat zou de ingezette vernieuwing van de PvdA een interessant ticket bieden? gevoerd. Om het begin van een antwoord te vin_d en is er Achteraf lijkt alles vanzelf te spreken, ook de in het voorjaar en de zomer van 199 3 uitgebreid nederlaaa-overwinninB van Wim Kok van 3 mei. Het tegendeel is waar. In de PvdA-campagne is tot in de kwalitatief en kwantitatief onderzoek verricht: een eerste maanden van 1994 gezocht naar een aanpak sterkte/zwakte-analyse, met de nadruk op zwakte. Het zogenaamde focusgroep-onderzoek - een gedie de nederlaag zou beperken. In dit artikel een analyse van deze zoektocht en spreksgroep die via een one way-screen wordt gadede debatten in de campagne-leiding. Gevolgd door geslagen- hood bijzonder veel inzicht. Vier conclusies waren met name van belang: een beschouwing over wat de campagne van 1994 In de eerste plaats bleek het waardevol om te leert over trends en ontwikkelingen in campagnes constateren dat er in de ogen van de kiezers geen en daarmee over het functioneren van politieke wezenlijke verschuiving was opgetreden in de partijen. waarneming van het links-rechts-spectrum in de Het dilemma politieke verhoudingen. De plaatsbepaling van vvo, CDA, o66, PvdA en Groen Links is dezelfde Ter illustratie van de onzekerheid: 'Tot dusver is min of meer expliciet gekozen gebleven. Duidelijk werd dat het kardinale probleem van voor een sterke focus op Kok binnen de campagne. Ik heb daar dusdanige twijfels over dat ik me afvraag de PvdA de sociale politiek vormde. De PvdA had in de ogen van veel kiezers uit 19 8 9 haar sociale of we hiermee niet het risico lopen op het verkeerde paard te wedden .... Hoewel we het allemaal gezicht verloren met het strakke bezuinigingsbeleid
de PvdA
--
'
~~~-
---
s&_o 101994
475
is le
·k rl-
in 1-
~
\.tIe lU
at
:l.e T-
:1:l.e :l.e )f e-
er id ~n
e. ee-
te en de de an de an ad tle :id
van Kok. Tegelijk bleek dat ideaaltypisch de PvdA en ook de sociaal-democratie nog steeds een belangrijke functie werd toegekend: opkomen voor de mensen aan de onderkant; een tegenwicht hieden tegen rechts. Met andere woorden: het bestaansrecht van de PvdA stond niet ter discussie, het ging om de perceptie van het kabinetsbeleid. In de derde plaats bleek dat voor het 1989-electoraat Wim Kok de verzinnebeelding was van hun twijfel over de PvdA. Hij bleek zwaar omstredenmeer nog dan was verwacht. Tot slot kwam naar voren dat de verdeeldheid die de PvdA aan de dag legde, de constante ruzies en conflicten, een desastreuze uitwerking hadden. De scores op vragen naar Ieiding, sturing en consistentie waren dieptepunten in de geschiedenis van het electoraal onderzoek. De hoofdreden voor het vertrek van kiezers lag in de push die de PvdA uitoefende, de negatieve aantrekkingskracht, en minder in de pull die andere partijen - met name o66 - uitoefenden. Ook het potentieel van de PvdA- de lange termijn stemkans -was nog intact. Het onderzoek had hiermee een scherpe bevestiging van de problemen van de PvdA opgeleverd. Tegelijk werden er aanknopingspunten ontdekt. Een zeer groot aantal mensen kon zich nog steeds voorstellen PvdA te kiezen en vond een sterke rol van de PvdA in de Nederlandse politiek van groot belang. Bij een verbetering van de prestaties en de uitstraling van de PvdA zou deze groep kiezers weer binnen bereik komen.
Wim Kok zouden kunnen gaan werken. Zijn terughoudendendheid in zijn publieke optreden zou hij iets moeten Iaten varen. Indien hij zijn emoties meer zou blootgeven en mensen inzicht hood in zijn drijfveren, dan zou hij veel meer mogelijkheden tot identificatie bieden. In de tweede plaats kon geanticipeerd worden op het vertrek van Lubbers uit de politiek. Hoewel dit vertrek bekend was, werd dit in de publieke opinie nog niet als zodanig ervaren. De verwachting was dat vice-premier Kok de ankerfunctie van premier Lubbers in de Nederlandse politiek zou kunnen ovememen. Het najaar van 199 3 heeft een belangrijke rol gespeeld in het dempen van de 'push', de negatieve aantrekkingskracht van de PvdA, en het herstel van identiteit. De publikatie van de verkiezingsprogramma's van CDA en vvo in augustus en september 199 3 hood een eerste gelegenheid tot het markeren van de positie van de PvdA. Het voorstel het minimumloon af te schaffen werd door de PvdA zwaar bestreden. Het eigen verkiezingsprogramma, de kandidatenlijst en het Congres wisten een eigentijdse herkenbaarheid, een zeker elan en een prettig zelfvertrouwen over te brengen. Al doende werden bovendien de rijen gesloten. De botsing tussen Rottenberg en Woltgens naar aanleiding van een interview van eerstgenoemde in De Teleeraif had een positief schokeffect. Op een van de sheets waarop intern de campagne werd gepresenteerd verscheen de aanwijzing: 'laat anderen de fouten maken'.
Identiteit en persoon
Een belangrijke doorbraak vormde de beslissing om de electorale kemproblemen niet te ontlopen. Inhoudelijk zou de PvdA in het reine moeten komen met haar sociaal profiel en Wim Kok moest deze operatie voltrekken. Elke poging om op nieuwe schaakborden met andere iliemas en andere mensen de electorale crisis te bestrijden zou tot mislukken gedoemd zijn . De opgelopen schade moest rechtstreeks worden aangepakt. Als cruciale factoren voor de campagne werden aangeduid: - het herstel van de geloofwaardigheid van de PYdA rond haar centrale missie: het vechten voor sociale rechtvaardigheid; - het versterken van de positie van Wim Kok. Ofwel: identiteit en persoon, in de wetenschap dat deze niet te scheiden zijn . Er waren twee factoren die in het voordeel van
Op zoek naar de kracht van de PvdA werd begin 1994 nog een lichtpunt gevonden: de angst van linkse kiezers voor een rechts kabinet. Ondanks de kritiek op de prestaties van de PvdA was de gedachte aan een kabinet zonder PvdA geen opbeurende. Deelname van o66 aan een combinatie met CDA en vv D kon bij potentiele PvdA enD 66-kiezers niet op bijval rekenen. Hiermee lag de machtsvraag op tafel. De wijze waarop deze machtsvraag gesteld kon worden bleek niet eenvoudig te bepalen. Kok heeft gekozen voor een campagne met een positieve en optimistische toonzetting. Een regeringspartij is immers kansloos in een klimaat van louter kommer en kwel. Gelukkig gaf het herstel van het consumentenvertrouwen sinds het najaar van 199 3 een basis voor prudent optimisme . Dreigementen aan
r
1
s &.o
de kiezer (als ... dan ... ) en beschuldigingen naar andere partijen komen dan a! snel vreemd en zelfs ongeloofwaardig over. Over de klassieke machtsvraag -wie wordt de grootste partij?- kon aanvankelijk slechts verlekkerd gedroomd worden. Zo nu en dan werd er even gedagdroomd: stel dat we in de derde week van april in de buurt van het CDA komen, dan .... De PvdA-campagne baseerde zich dus op: - identiteit (werk en sociale rechtvaardigheid); - Wim Kok (ervaren en sociaal bewogen bestuurder); - regeringsdeelname PvdA (mogelijkheid coalities zonder PvdA). Daamaast is gepoogd om van de campagne zelf een troefkaart met een eigen dynamiek te maken. De campagne zou het symbool moeten zijn van een gelnteresseerde, open, brede en maatschappelijk aanwezige politieke beweging. Hoewel dat bij vlagen op lokatie en in lokale en regionale media is gelukt, is deze vonk landelijk niet overgesprongen. De PvdA-campagne deelde in de algemeen !age beoordeling in de landelijke media van de campagnes. Ook de steunuitspraken voor Kok (Herman van Veen e.a., 1 mei-programmas) zijn niet echt tot een thema geworden. Drie debatten
Binnen deze strategie zijn drie discussies telkens weer gevoerd: -de verhouding tussen het beleid van het zittende kabinet en het programma voor de toekomst; -de omgang met o 66; -de rol van de gemeenteraadsverkiezingen op 2 maart in de aanloop naar de Kamerverkiezingen. Hoewel het kabinet geen inzet van de verkiezingen is geweest omdat CDA en PvdA gescheiden optrokken, heeft Wim Koker nooit een misverstand over Iaten bestaan dat hij het kabinetsbeleid verdedigde en daar tegenover de kiezers verantwoording over wilde afleggen. Het verkiezingsprogramma gaf een aantrekkelijke combinatie te zien van zelfkritiek en verdediging van het beleid. Het programma sluit aan bij het gevoerde beleid maar is meer dan het doortrekken daarvan naar de toekomst. Wim Kok heeft geprobeerd eenzelfde dubbelslag te maken. Bij de verdediging van het beleid is een expliciete vergelijking gemaakt met de ontwikkeling in andere Ianden om de relatief goede Ne-
10
'994
derlandse financiele en economische prestaties te onderstrepen. Daamaast sprak Kok van een omslag of een nieuwe opdracht. Op grond van de geleverde inspanningen en in het licht van de hoge nood van de werkloosheid moet in de komende jaren de bestrijding van de werkloosheid bovenaan staan. Gegeven het omstreden karakter van het beleid moest ook uit strategische overwegingen het beeld van meer van hetzelfde worden vermeden . In de betaalde publiciteit is deze invalshoek goed terug te vinden, in het vrije campagne-debat vee! minder. Daar werd de vermeende belofte van rust aan het front van de sociale zekerheid beeldbepalend. Omdat de lijsttrekker vice-premier was is de binding aan het kabinetsbeleid uiteindelijk voor de PvdA publicitair geen heikel thema geworden. Bij het co A wel omdat Brinkman de aanvankelijk beloofde waterscheiding later weer moest relativeren. Onderwijl bleef Bolkestein beweren dat de echte Brinkman weldegelijk een hardere koers wilde varen. Zo werd de vice-premier onder de lijsttrekkers de figuur van de premier. Dit verklaart mede waarom de PvdA in de laatste weken heeft kunnen profiteren van de klassieke regeringseindsprint - het fenomeen dat regeringspartijen vlak voor de verkiezingen toch weer in de gunst gaan stijgen.
o66 o66 was de grote electorale concurrent. Er is om twee redenen afgezien van een scherpe directe confrontatie met o66. De eerste reden is dat zo'n confrontatie niet effectief zou zijn. Een partij met een aanvankelijk bijzonder zwak imago - de PvdA - kan de partij met het sterke imago en het winnaarsbeeld niet succesvol aanpakken. Het antwoord van o 66 zou in vee! gevallen geloofwaardiger overkomen dan de aanval van de PvdA. De tweede reden was het lange termijn-belang van samenwerking tussen deze twee progressieve partijen. Dit heeft zelfs geresulteerd in de uitspraak van de PvdA samen met o 66 de basis van een nieuw kabinet te willen vormen. De schermutselingen met Q 66 zijn dus relatief beperkt gebleven. Interessant was dat beide partijen de w A o uitkozen om elkaar te kietelen: o 66 met het kabinetsbeleid en de PvdA met het o 66programma. Daamaast speelde voor de PvdA de vraag of o 6 6 een centrumrechts kabinet al of niet uitsloot. Dit punt is enkele mal en aan de orde gekomen.
'
-
--
-
-
-
-
---
s &_o 10 1994-
477 :e
g d _e l.
d d le :e r. ~t
le le ;ij jk le rs
De gemeenteraadsverkiezingen hebben voor vreselijke hoofdbrekens gezorgd. Lange tijd zag het er naar uit dat de PvdA in aile steden in de Randstad haar eerste posite zou moeten prijsgeven, waar dit in I 990 al niet gebeurd was. Men was met name bang voor een intern debat en nieuwe verdeeldheid bij de start van de Kamercampagne. Het feit dat de landelijke versie van de uitslag met een twee begon en de nog grotere verliezen van het c D A leidden tot een relatief rustige landing van de nederlaag op 2 maart. Volgens Maurice de Hond is de opeenvolging van gemeenteraads- en Kamerverkiezingen voor de PvdA zelfs gunstig geweest. Na de afrekening op 2 maart zou de PvdA op 3 mei weer betere kansen hebben omdat ontevreden kiezers het hart reeds een keer hebben gelucht. Verder was de campagne een zaak van organisatie, tactiek en - vooral - vee! geluk. The morn ina ~Jter
rs r)-
et r-
m 1-
et jk tij c-
in le Je ~
~e
in ;is ef ij)6 6-
:le et 0-
Naast het inhoudelijk debat over de hervorming van de verzorgingsstaat zal de PvdA zich moeten bezinnen op haar electorale positie. Hier is een nadere analyse van de verkiezingen van I 994 voor nodig. Een belangrijke ontwikkeling laat zich nu al aanwijzen. Er is sprake van een rigoreuze geografische herverkaveling. De PvdA kende de afgelopen decennia een stedelijk profiel. In de grotere steden, zeker in de Randstad, was de PvdA sterk. In Rotterdam werd in de jaren zeventig een meerderheid van de stemmen op de PvdA uitgebracht. Sinds I989 ontwikkelt de PvdA in uitslagen en peilingen een veel gelijkmatiger profiel. In de steden is relatief vee! aanhang verloren gegaan, in de kleinere gemeenten handhaaft de PvdA zich redelijk. Met name in de Randstad is vee! terrein prijsgegeven aan de vvo en o66. Het westen, de groeikernen voorop, kleurt steeds meer blauw. Hoewel electorale voorspellingen gezien het toenemende aantal zwevende kiezers hachelijk zijn, lijkt de gelijkmatiger geografische spreiding van het PvdA-electoraat een structurele tendens te zijn. Zij sluit aan bij de toenemende sociale differentia tie en individualisering. Mensen stemmen ieder voor zich en minder bij bosjes tegelijk. Deze ontwikkeling heeft consequenties voor de organisatie van de partij. Voor de PvdA zijn de steden de kweekvijver van de beweging . Meer dan gemiddeld komen daar talent, ideeen en nieuwe initiatieven tot ontwikkeling. Het bovengemiddelde verlies in de steden kan
dus tot erosie van de partij-aanhang en -organisatie lei den. Het partijbestuur heeft inmiddels enkele projecten gestart om de maatschappelijke en electorale positie van de PvdA scherper in kaart te brengen. Er vindt onderzoek plaats naar de grotere 'kennissteden' met H B o- en universitaire instellingen, naar de groeikernen in de Randstad en naar de steden in het zuiden waar de ouderenpartijen zijn doorgebroken. Het verkiezingsjaar I 994 bergt een tweede latent gevaar in zich. Het toenemend zweven van de kiezers lijkt tot resultaat te hebben dat de uitslagen van de diverse verkiezingen steeds meer gaan varieren. De betere score van de PvdA bij de Kamerverkiezingen ten opzichte van de gemeenteraadsverkiezingen is niet aileen het gevolg van het feit dat 3 mei twee maanden na 2 maart ligt en er dus meer tijd voor het herstel was. In politicologische termen zijn gemeenteraadsverkiezingen tweede-orde-verkiezingen. Bij zulke verkiezingen blijven kiezers eerder thuis, stemmen ze op een interessante kleinere partij (Groen Links) of gaan zij experimenteren (lokale lijsten, SP e.d.). Bij de eerste-orde-verkiezingen voor de Tweede Kamer hebben grote partijen veelal de voorkeur. Bij een toename van het orde-effect zal voor de PvdA het niveau van de gemeenteraadsuitslagen verder achterblijven bij dat van de Kamerverkiezingen. Dit betekent dat een gegeven landelijk niveau steeds minder raadszetels en wethouders zal opleveren . Ook hier dreigt dus het gevaar van een potentiele verschraling van de organisatie in termen van mensen, middelen en ideeen. Partijloze politiek? Maar: is dat nu zo erg? Politieke partijen worden toch steeds minder belangrijk? De campagne van I 994 lijkt nieuw voedsel aan dit debat te geven, waarin in een eerdere fase de PvdA-voorzitters Rottenberg en Vreeman a! stelling hebben genomen ten gunste van de (vernieuwde) politieke partij. De PvdA riep 'Kies Kok' en Wim Kok had zijn eigen campagne-tournee. Zijn optredens op klassieke PvdA-bijeenkomsten waren op de vingers van een hand te tellen. In de toekomst zal de professionalisering van campagnes aileen maar intensiever worden . De organisatie, het electorale onderzoek,
r
1
s &..o 10 1994
de activiteiten en de media-planning zullen steeds nauwkeuriger worden ingericht. Het belang van de campagne groeit ook naannate de electorale marges per verkiezing toenemen . Het is gebleken dater in enkele maanden tijd verschuivingen van vele procenten mogelijk zijn. Het is interessant om de komende jaren te volgen op welke wijze de campagne-strategien van de PvdA en het CDA uiteen gaan !open. Met Kok als premier zal de PvdA in de verleiding zijn om in electoraal opzicht de trends van I 994 te continueren. Binnen het CDA heeft het verlies geleid tot een herbezinning. De Brinkman-campagne wordt nu bekritiseerd als vee! te Amerikaans. In het rapport van de commissie-Gardeniers, die de nederlaag heeft geevalueerd, wordt een beweging ingezet tegen gecentraliseerde persoonscampagnes: 'regionale en lokale inkleuring van campagnes client weer kenmerkend voor het co A te worden' . Gaat het CDA terug naar het systeem van regionale lijstrekkers? Partijloze verkiezingscampagnes zijn - ondanks de voortgaande professionalisering - nog niet goed denkbaar in Nederland . Een partij heeft een lijsttrekker vee! te bieden. Ondanks het zweven van vee! kiezers heeft een partij een zekere vaste electorale basis. De partij is de voedingsbodem waaruit mensen voortkomen die het programma samenstellen en de kandidatenlijsten bevolken. Bij een grote partij als de PvdA is de partij in haar voorlieden en samenstelling een coalitie waarop de lijsttrekker kan voortbouwen. In Nederland heeft Van Mierlo in de zomer van I 99 3 voor de vraag gestaan of hij als toendertijd meest populaire politicus een meer persoonlijke 'Kies Van Mierlo als minister-president' -campagne zou beginnen. Een van de redenen waarom hij en o 6 6 daar van afhebben gezien is de relatieve zwakte van o6 6 als politieke partij. De (financiele) middelen waren te beperkt en de risico 's voor de organisatie te groat. Was Van Mierlo aanvoerder van de PvdA geweest dan was hij nu premier van Nederland.
De interesse-partij Deze vooralsnog belangrijke electorale functie van politieke partijen betekent niet dat het klassieke partij-model ook de toekomst heeft. Anders dan Ruud Koole is zijn proefschrift De opkomst van de moderne kaderpartij voorspelt, is de tijd van kaderpartijen en partijkaders definitief voorbij. De geografische partijstructuur met afdelingen en gewesten, de trapsgewijze opbouw naar hoven en het grote getal aan vrijwilligers die veel tijd steken in het onderhoud van de organisatie zelf, past niet meer. Sociaal-culturele veranderingen in de vrijetijdsbesteding en in de wijze waarop mensen zich willen engageren, zijn hier verantwoordelijk voor. Met vallen en opstaan worden mogelijkheden onderzocht voor een ander type partijorganisatie die aansluit bij nieuwe behoeften aan toegespitste infonnatie en ad hoc-participatie. Daartoe client de geografische grondslag van de organisatie - iemands woonplaats - steeds meer plaats te maken voor een nieuwe grondslag: iemands interesse en deskundigheid. Op basis van een geautomatiseerde registratie van zelf aangegeven deskundigheid en interesse wordt iemand benaderd met infonnatie en uitgenodigd voor activiteiten. Zo kan een directe (netwerk-)band ontstaan tussen een geprofessionaliseerd kernapparaat en de gemteresseerde burger. De kennis- en interesse-organisatie wordt gevoed vanuit de landelijke partij: bestuurders, vertegenwoordigers en de adviesstructuur waarin het toptalent is samengebracht. In de 'interesse-partij' kan met moderne communicatie- en infonnatietechnieken ingespeeld worden op gewijzigde orientaties. Activiteit komt in de plaats van structuur . Kennis en interesse vervangen vastomlijnde patronen en ideologieen. In de praktijk ontwikkelt de PvdA zich langs twee sporen: naast de uitgedunde klassieke geografische organisatie worden de eerste contouren van de interesse-organisatie zichtbaar. Het is nog onduidelijk hoe de verhouding tussen beide delen zich zal uitkristalliseren. Daar ligt een belangrijke vraag voor de komende jaren. Hoe kunnen inhoudelijke debatten, vernieuwde organisatievonnen en electorale professionalisering met elkaar in verband gebracht worden? Dit is noodzakelijk, wil de electorale strategie ingebed blijven in de bredere ontwikkeling van de partij.
s&._o
10
•994
479 BOEKEN
!1
e
Europese gezindheid
!1
'e
Bart Tromp bespreekt: R. Heyting, Tussen Nationalisme en lnternationalisme. De Britse en de
:t
n
Nederlandse sociaal-democratie, de nationale
:t
staat en de Europe.se intearatie. Arnhem,
j-
Gouda Quint bv - Deventer, Kluwer,
h
'992.
1-
e .e .e
Ls n
,_
,
.e :e )-
ti-
d 11-
1-
.d lt rJS ~
)-
:n INHOUD
:n
:n 1-
1r
k, e-
Europese gezindheid Onderwijs geschiedenis
Er verschijnen niet vaak studies die in detail een vergelijking trekken tussen de ontwikkeling van het N ederlandse socialisme en dat in een andere staat. Dit maakt de dissertatie van Heyting belangwekkend ondanks het feit dat deze een merkwaardige uitwerking heeft. In de inleiding is een wei heel beknopte en indirecte probleemstelling aan te treffen: het is de auteur er kennelijk om te doen een verklaring te vinden voor de zo verschillende opvattingen van PvdA en Labour Party over Europese integratie. Zijn conclusie is a! in diezelfde inleiding te vinden . Oorzaak is de tegengestelde visie van elke partij op het staatkundig bestel waarin zij opere(e)r(d)en. Het gaat dan vooral om het 'instrumentalisme', waaronder Heyting de mate van waardering voor dat bestel verstaat als uitvloeisel van de mogelijkheden die dit hood en biedt ter realisering van de doeleinden van de partij . . De stu die zelf bestaat uit drie delen. In de eerste twee wordt de geschiedenis van Labour Party en soAP /PvdA beknopt - nu ja, die del en tellen respectievelijk 1 34 en 2 53 pagina' s - beschreven. In het laatste dee! worden de opvat-
tingen van de beide partijen ten aanzien van de Europese integratie uiteengezet. De geschiedschrijving van Labour en Partij van de Arbeid gebeurt aan de hand van secundaire bronnen. Opvallend is daarbij dat de auteur zich baseert op beperkte en traditionele literatuur. Niettemin slaagt hij er goed in een algemene lijn aan te geven, waarbij het accent ligt op staatkundige en organisatorische aspecten . De kern van het betoog van Heyting is deze: de Labour Party ontstond (en bleef lange tijd bestaan) als een defensieve politieke organisatie, gericht op de verdediging van de belangen van arbeiders. Zij ontwikkelde nooit zoals de continentale sociaaldemocratische partijen - een theorie van de staat, die richtsnoer kon zijn bij het streven naar veranderingen van het bestaande staatkundig bestel. De politieke eisen beperkten zich in feite tot uitbreiding van kiesrecht en andere burgerrechten . Aileen in haar beginperiode streefde Labour ook naar verandering van het kiesstelsel, naar een meer evenredig systeem. Daaraan kwam echter onmiddellijk een eind toen het verval van de Liberalen Labour onverwacht en ongewild in de positie van alternatieve regeringspartij, en van 'His Majesty's Loyal Opposition' bracht. Vanaf dat moment begon Labour het Britse bestel te zien als een uitstekend instrument ter realisering van het eigen politieke program. Het 'first past the post'kiessysteem maakt het mogelijk met een partij een regering te
, I
S&_DIOI994
B 0 E K E N vormen; de soevereiniteit van het parlement, en het monisme zorgen ervoor dat, eenmaal aan de macht, een Labourregering nauwelijks gehinderd door formele oppositie of constitutionele belemmeringen, kan doen wat ze wil. De kabinetten-Attlee (I 945I 9 5 I) leverden het bewijs dat het zo ook inderdaad werkte. Dat er aan zeer vee! additionele voorwaarden moet zijn voldaan, om het succes van Attlee c.s. te evenaren, en dat de sociale structuur van het Verenigd Koninkrijk ook de electorale tweedeling steeds onwaarschijnlijker maakt, dat is een les die de Labour Party in de afgelopen halve eeuw maar steeds niet heeft willen leren, ondanks de intem-organisatorische en programmatische veranderingen die onder partijleider Neil Kinnock en diens opvolger John Smith begonnen zijn . De beschrijving van deze veranderingen is overigens een van de weinige gedeelten van het hoek die nieuw is, en op primaire bronnen gebaseerd. De consequentie van dit alles laat zich voor wat betreft de Europese integratie gemakkelijk raden. Labour stond daar - net ais
de Conservatieven overigens vanaf het begin sceptisch, zo a! niet afwijzend, tegenover. lntegratie betekent twijfel in een of andere mate aan overdracht van nationale bevoegdheden, en daarmee uitholling en ondermijning van de soevereiniteit van het parlement. Deze laatste was in de ogen van Labour het noodzakelijke (en misschien wei voldoende) instrument om 'het socialisme' tot stand te brengen. Voor de Nederlandse sociaaldemocratie lag dit alles anders. In haar ideologische vertrekpunten lag de verwachting besloten dat de staat een werktuig van de bourgeoisie was, dat met de overwinning van het socialisme zou verdwijnen. De door omstandigheden afgedwongen geleidelijke aanvaarding van - de inmiddels gedemocratiseerde - politieke orde hield echter niet in dat zich een soortgelijk proces van identificatie met de bestaande staat voordeed als in het Verenigd Koninkrijk. Daarvoor verschilde het Nederlandse staatsbestel te zeer van het Britse: in Nederlandse omstandigheden was er geen sprake van dat de SDAP of PvdA zelfstandig een regering
zou kunnen vormen. Dit verklaart volgens Heyting de pro-Europese gezindheid van de PvdA vanaf haar oprichting. Een federaal Europa werd op zijn minst gezien als iets dat geen belemmeringen oplegde aan nationale politiek in de richting van socialisme, en op zijn best daar zelfs op vooruit zou !open. Hoewei de auteur dat niet met zoveel woorden doet, zou een extra onderstreping van zijn stelling kunnen worden gevonden in de periode dat de PvdA haar pro- in anti-Europagezindheid wijzigde, de periode dat Nieuw Links de partij domineerde. Toen streefde de PvdA immers naar verandering van het Nederlandse Staatsbeste! en kiessysteem in Britse richting. Deze studie is goed geschreven en helder van betoog. Maar hij is ook teveel aileen maar beschrijvend. Een artikel van zo 'n dertig pagina's had kunnen volstaan. Wat dit betreft treft Heyting geen ander verwijt dan vele proefschriften in de (sociale) wetenschappen .
Aanhoudende zorg
Een jubileum vraagt om een geschenk. Het jubilerende ministerie van Onderwijs en Wetenschappen kreeg begin dit jaar een sigaar uit eigen doos uitgereikt in de vorm van een studie naar vijfenzeventig jaar wei en wee op en rond het eigen departement. Het ministerie was niet aileen object, maar ook opdrachtgever en geld-
schieter van deze groots opgezette departementale geschiedschrijving. In t987 zette de toenmalige minister van o & w W. J. Deetman de eerste stappen op weg naar dit onderzoek. Ironisch genoeg is het dezelfde Deetman die het in (de berichtgeving over) het hoek zwaar te verduren krijgt. Angst voor wetenschappe-
Peter van der Heiden bespreekt: Hans Knippenberg en Willem van der Ham, Een bron van aanhoudende zora. 7 > jaar ministerie van Onderwijs (Kunsten) en Wetenschappen 1919-1993, Assen: Van
Gorcum,
1994
BART TROMP
Redacteur van s &.P
S&_DtOI994
BOEKEN lijke invloed van de opdrachtgever blijkt zo direct al ongegrond. Knippenberg en Van der Ham schetsen de geboorte, adolescentie en volwassenheid van een zorgenkindje. De conceptie werd veroorzaakt door toenemende druk uit wat nu het 'onderwijsveld' heet, dat zich verzamelde rond de problematiek van de financiering van het bijzonder onderwijs. In I 848 was wel de vrijheid van onderwijs in de Grondwet verankerd, maar zonder financiele consequenties voor de overheid. De daarop ontbrandende 'schoolstrijd', eindigendin de pacificatie waarin de financiele gelijkstelling werd uitgeruild tegen het algemeen kiesrecht, schiep de omstandigheden om de afdeling Onderwijs op het ministerie van Binnenlandse Zaken in I 9 I 8 te verzelfstandigen in een ministerie van Onderwijs, Kunsten en W etenschappen. De boreling werd niet dan met tegenzin verwekt. Er gingen enkele kabinetsformaties overheen voordat het ministerie daadwerkelijk het levenslicht zag, waarbij het kabinet-Ruys de Beerenbrouck (I 9 I 8- I 9 2 2) uitdrukkelijk een tijdelijk bestaan voor ogen stond. Wanneer de financiele gelijkstelling wettelijk geregeld was, kon het departement terugkeren in de moederschoot van Binnenlandse Zaken. Overigens had ook de eerste minister van OKW, J.Th. de Visser (c H u), zich in een eerder stadium als tegenstander van een afzonderlijk departement ontpopt. o K w bleek echter een blijvertje, dat groeide als kool. Niet zozeer in personeelsbestand - de
boom in bureaucraten en bijbeho-
rende regelgeving zou pas in en na de oorlog plaatsvinden- maar wei in omvang van de begroting. De financiele gelijkstelling van het bijzonder en openbaar lager onderwijs, met een financiering per leerling, bleek een eigen dynamiek te hebben, waarop de rekenmeesters ten departemente nauwelijks invloed wisten uit te oefenen, evenmin als hun strenge collega's van Financien. Van een hartelijke relatie tussen beide departementen is dan ook geen moment sprake geweest. Het overgrote deel van het o K wambtenarenbestand bestond uit puur administratief personeel, dat zich bezig hield met de uitvoering van de financiering van het lager onderwijs, waaraan ook het leeuwendeel van de begroting opging. Het beleid kenmerkte zich door zijn distributieve karakter, het grote aantal vergeefse pogingen tot vernieuwing van het onderwijs ten spijt. De omschakeling van beleidsuitvoering naar beleidsontwikkeling zou een dramatische katalysator hebben: de bezetting. Naar analogie van het Propaganda-ministerium van Goebbels werd OKW ingeschakeld in de gelijkschakeling van Nederland. Van daadwerkelijke nazificatie van het onderwijs was nauwelijks sprake, maar de stap van distributief naar constructiefbeleid was gezet. De eerste na-oorlogse minister G. van der Leeuw was niet van zins de overheidsinvloed op onderwijs en cultuur weer te Iaten verwateren, maar verkeek zich op de kracht van de Doorbraak-beweging (waarop overigens de gehele PvdA zich verkeek). Zijn poging
tot actieve cultuurpolitiek werd dan ook direct door zijn opvolgers J. Gielen en Th. Rutten teniet gedaan. Maar ook zij hadden een voorkeur voor constructief onderwijsbeleid. Rutten zou de eerste minister van o K w zijn die een onderwijshervorming op onderwijskundige en pedagogische gronden bepleitte. Zijn opvolger J. Cals, die dertien jaar lang bewindsman van o K w zou blijven, bracht Ruttens (gewijzigde) plannen tot wet in de Mammoetwet. Het constructieve element zou na Cals alleen nog maar groter worden. Maatschappelijke ontwikkelingen zorgden voor een expansie op het terrein van onderwijs en welzijn, waarbij 'democratisering' en 'onderwijs voor velen' de motto's waren. Deze tendenzen zorgden voor een snel groeiend departement, zowel in ambtenaren als in begrotingsgelden, dat niet alleen meer de maatschappelijke ontwikkelingen wilde volgen, maar, vooral onder J. van Kemenade (PvdA), deze ontwikkelingen ook wilde sturen. De economische crisis van eind jaren zeventig maakte aan de illusie van de maakbare samenleving een ruw einde. Het departement moest zich, gelijk in een groot deel van zijn bestaan, weer voornamelijk op kostenbeheersing en -besparing gaan richten. Deze ondankbare taak werd vervuld door Deetman, die door zijn doortastendheid bijna uitgleed op zijn nogal snel doorgevoerde Wet op de Studiefinanciering. Met de beediging van de beide PvdA' ers J. Ritz en en J. Wallage vond een cultuuromslag plaats op het totdantoe sinds de oorlog per-
s&..oio1994
BOEKEN manent door confessionelen beheerste departement. Voorheen was een niet-confessionele minister steeds voorzien van een waakhond-staatssecretaris van kerkelijken huize. Onderwijsaeschiedenis Van der Ham en Knippenberg hebben met Een bron van aanhoudende zora een lijvige bijdrage geleverd aan de geschiedenis van het Nederlandse onderwijsbeleid. Het is gemakkelijk om kritiek op de omvang van het werk te leveren (ruim 900 pagina's is een forse turf), totdat je je realiseert dat dat slechts twaalf pagina' s per jaar betekent. Er zijn historici die een hogere moyenne scoren. Los daarvan is omvang terecht geen wetenschappelijke categorie. De auteurs hebben zich niet beperkt tot het schrijven van een departementale geschiedenis, maar een historisch overzicht gegeven van het gehele onderwijsveld . Dat biedt voor- en nadelen. De gekozen invalshoek geeft een beeld van de geschiedenis van de organisatie, van het (onderwijs) beleid, en van maatschappelijke ontwikkelingen. De samenhangen tussen acties ui~ Den Haag (later: Zoetermeer) en de gevolgen in het veld (en andersom!) worden duidelijk. Een flink gedeelte van de omvang van het boek is echter een rechtstreeks gevolg van de gekozen, brede,
invalshoek . Een vergelijking met Siraa ( 19 89), die een 'drogere' en meer afgebakende geschiedenis van de rol van de overheid op het terrein van volkshuisvesting en wederopbouw geeft, is wat dat betreft illustratief. De opzet van Van der Ham en Knippenberg heeft geleid tot een naslagwerk waar niemand die zich beweegt op het terrein van de onderwijsgeschiedenis omheen kan. De uitgebreide verwijzingen naar literatuur en andere bronnen bieden uitstekende mogelijkheden voor verdere verdieping. Een nadeel is wei dat binnen thematisch afgebakende periodes nog wei eens sprongen heen en weer in de tijd gemaakt worden, waardoor niet altijd even duidelijk is hoe een en ander zich chronologisch verhoudt. lets te weinig naar mijn smaak wordt een vergelijking gemaakt met andere departementen. Hierdoor krijgen we geen antwoord op de vraag of het hier wellicht universele bureaucratische ontwikkelingen betreft, of een voor Onderwijs uniek proces. Wordt de oprichting onder tegenzin van o K w uitgebreid behandeld, nergens wordt duidelijk dat dit voor vrijwel elk departement opgaat, zeker in de eerste decennia van deze eeuw, waarin het liberale dogma van de staatsonthouding nog hoogtij vierde. De benadrukte tijdelijkheid van het departement was ook al geen
exclusiviteit. Ook bijvoorbeeld de ambtenarenexplosies op o K w worden niet vergeleken met de personeelsontwikkeling op andere ministeries, niet naar aantallen en niet naar achtergrond. Het voortzetten van de studie naar de geschiedenis van het departement tot en met het aantreden van staatssecretaris Cohen in juli 199 3 lijkt mij geen gelukkige keuze. De beschreven geschiedenis wordt op deze wijze wei heel erg contemporain, en vervaagt gaandeweg meer in journalistiek. Hier was wellicht een wat meer afgebakende peri ode meer op zijn plaats geweest. Te denken valt aan een uitgave over vijftig jaar OKW, waarbij een afgewogen historisch oordeel over meer recente ministers als Deetman en Ritzen met meer distantie in een volgendjubileumboek over het ministerie van Onderwijs (Kunsten) en Wetenschappen zou kunnen plaatsvinden . Een hoek dat ongetwijfeld evenals het onderhavige de moeite waard zal zijn, omdat niet aileen het onderwijs volgens de Grondwet 'een bron van aanhoudende zorg' van de rijksoverheid is, het ministerie zelf is dat evenzeer. PETER VAN DER HEIDEN
Verbonden aan het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis, K u Nijmeaen
s&..o•o•994
DE TOEKOMST VAN HET VERLEDEN I o
Waar Er is altijd de plaats die je verlaat, waar men was, is weg,- het lege huis dat kraakte, de harige vlinder die een dag aan het bloemblad klampt voor hij verzandt, de verdroogde slak; de voetstap gezet, het pad dat men liep, het bed waar je sliep, de tekst die ik riep, de weg waar men doodloopt in galmende vespers, terwijl een engel wees naar een hemel van steen. De weg die men volgt, het lied dat je zingt. Men, je? Wie? Ik-. Ron Elshout
Commentaar
Wie het verleden opzoekt loopt het risico daarin vast te !open. Het is de kunst dat wat voorgoed voorbij lijkt weer voor zich uit te zien. Waar men was mag geen standplaats zijn. Wie men was is geen vaststaande identiteit. Elshout is voor lezers van s &.P een oude bekende, hij publiceerde in eerdere jaargangen. Inmiddels heeft hij zich ook als schrijver over poezie (' Ons erfdeel'; Bzzlletin) ontwikkeld. Hij is volop in beweging, in voorwaartse richting. REIN BLOEM
s &_n 10 1994
HOOFDEN
&
ZINNEN
Een regering verklaart zich
INHOUD
De retorica van de regeringsverklaring
Het eerste publieke optreden van het kabinet Kok-Dijkstal- Van Mierlo werd historisch genoemd. Het was toch het eerste kabinet met liberalen en socialisten sinds mensenheugenis? En vooral, het eerste kabinet zonder christendemocraten sinds de invoering van het algemeen kiesrecht aan het begin van deze eeuw? Toen premier Kok zijn anderhalf uur durende rede ging uitspreken waren de verwachtingen hoog gespannen . AI na een paar minuten werd echter duidelijk dat het nieuwe kabinet geen breuk met het verleden ambieert, hooguit wat 'nieuwe accenten'. Het is er voor iedereen en neemt de therna's van alle politieke hoofdstromingen aan boord. Tja, het schip van staat is er nog steeds. 'De wereld waarin het kabinet zijn opwachting maakt, is er niet overzichtelijker op geworden. De golven gaan hoog, ons schip is klein, al kan het tegen een stootje.' Het was een van de weinige poetische passages in de regeringsverklaring. Een ander dichterlijk hoogtepunt was vermoedelijk onbedoeld. Kok: 'Regeren is onlosmakelijk verbonden met het doorhakken van knopen.' Je ziet het voor je, een regering die hakt ('gerichte maatregelen nemen', luidt het eufemisme) en met haar hand aan de bijl blijft kleven. Een regeringsverklaring grossiert in fraaie algemeenheden. Het is een soort Troonrede . Geen enkel nieuw kabinet wil de indruk wekken niet om het alge-
meen belang te denken. Men wil de kans grijpen om eenheid uit te stralen (aile bewindspersonen zitten achter de premier) . Men wil de concrete maatregelen op dat moment nog niet bekend rnaken, want eerst moet er in den volke een stemming van welwillendheid worden geschapen. Het gaat nog zuiver om de goede intenties. Maar dan kun je natuurlijk nog best een leidende gedachte aanbieden. Het vorige kabinet kwam met de sociale vemieuwing, enkele kabinetten daarvoor brachten deregulering en een versoberingsstaat. Dit kabinet komt met alles wat ooit bedacht is, maar dan 'in balans gebracht'. Het beleid van sociale vemieuwing wordt met kracht voortgezet . Lastenverlichting moet jarenlang worden volgehouden. Het beleid tot bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik op het terrein van de belastingen en de sociale zekerheid wordt voortgezet, eveneens met kracht. De herstructurering van de krijgsmacht die door het vorige kabinet is ingezet zal - uiteraard ook a! weer met kracht - worden voortgezet. In de studiefinanciering zijn in aansluiting op de maatregelen van het vorige kabinet verdere versoberingen nodig. Zo maar wat zinnen die op sterke continulteit wijzen. Wie deze tekst zou lezen zonder te weten wie hem geschreven hebben, zou mete en aan het co A denken. Een uitdrukking staat erin die een regering met het CDA niet voor zijn rekening zou nemen: 'homolesbisch emancipatiebeleid'. Zo onomwonden praat een christendemocraat niet. De nadruk op consensus, nationale eenheid,
S8t_OI01994
..
HOOFDEN werken in de beste tradities van de samenstellende delen: als retorische strategie heeft dit het voordeel dat oppositie voeren vanuit het politieke midden vrijwel onmogelijk wordt. Op het niveau van de beginselverklaringen dan. Wie bestrijdt een nationaal kabinet? 'Wij moeten onze beperkingen kennen', klinkt het. En: 'Medeverantwoordelijkheid ishetcement in een zich individualiserende samenleving.' Zo is het maar net. En dan geemotioneerd: 'We moeten de band met het verleden vasthouden en de band met elkaar. De weerbar en met de kwetsbaren. Er moet aandacht zijn voor continui"teit, voor saamhorigheid, voor solidariteit.' We zitten immers in hetzelfde schuitje. En we weten waar we heen moeten. 'De sleutelis werk, werk en nog eens werk.' Maar er is toch ook wei iets nieuws, iets van vernieuwing zelfs te signaleren? Zeker. Soms is er goed nieuws: dat er een correctief wetgevingsreferendum komt, dat in vreemdelingenzaken het hoger beroep weer kan worden ingevoerd als de Hoge Raad positief adviseert, dat er meer dualisme en openheid komen in het politieke debat. Vaak klinken echter mooie woorden die bij nadere lezing dreigende taal blijken te zijn. Verantwoordelijkheid is natuurlijk altijd iets heel fraais, iets dat met burgerzin te maken heeft, maar ook met individuele vrijheid en met begrip . over en weer tussen overheid en burger. Het klinkt naar moreel hoogwaardig gedrag. Zo kennen we het woord uit het vertoog van christen-democraten, sociaal-democraten en liberalen van de laat-
& ZINNEN
ste tien jaar. Maar het kabinet brengt op dit vlak een 'nieuw accent' aan. In de regeringsverklaring betekent verantwoordelijkheid ook: er zelf voor opdraaien als de overheid geen geld meer uitgeeft. Lees bijvoorbeeld deze Orwelliaanse zinnen: 'In de volksverzekeringen worden keuzes gemaakt waarbij wordt ingespeeld op de veranderde maatschappelijke werkelijkheid. Ten aanzien van de Kinderbijslag betekent dit meer nadruk op een grotere eigen verantwoordelijkheid. Oat geldt ook voor de Algemene W eduwen en Wezenwet, en de toeslagen in de Algemene Ouderdomswet.' Lees ze nog een keer. W at daar staat is toch simpelweg de mededeling dater minder geld komt en dat de burger dus zelf maar moet zien hoe hij zijn kinderen verzorgt? Het zou eerlijker zijn ook in een van nationale eenheid getuigende regeringsverklaring met zoveel woorden te zeggen dater voor de burgers pijnlijke keuzes zullen worden gemaakt, en niet te doen alsof dit het volstrekt vanzelfsprekende gevolg is van een 'veranderde maatschappelijke werkelijkheid'. Een strategie van openheid, van niet verbloemen, van zeggen waar je voor staat, zou ook een beter voorschot zijn geweest op de verhoopte open discussies in het parlement in het kader van de veelgeprezen dualistische omgangsvormen. Door de bank genomen is het kabinet eerlijk genoeg over haar beperkte mogelijkheden, over haar gebrek aan visie (de regering heeft bijvoorbeeld 'geen antwoord op de vraag hoe wij er voor de langere termijn in slagen
een goede sociale zekerheid vorm te geven') en over haar constructieve instelling. Als de nieuwe bewindslieden eenmaal aan het werk zijn, zullen ze de smaak wei te pakken krijgen. In de praktijk zullen nieuwe ideeen rnisschien inderdaad een kans krijgen, zal het met de fricties tussen de partijen in het kabinet mee kunnen vallen, zal wellicht een andere, minder bureaucratische regeringsstijl kunnen ontstaan. Oat zou ik tenminste mooie zaken vinden en heel voorzichtig vallen er in de regeringsverklaring woorden die er op wijzen. Maar de eerste kans om dit nieuwe beleid te beoefenen, is met de regeringsverklaring gemist. Waarom toch vastgehouden aan de traditie om, net als in de Troonrede, elk onderdeel van het beleid te bespreken? Waarom niet een verklaring van een kwartier, in gewonere taal, voor de burgers in plaats van voor kamerleden en joumalisten? Waarom niet een verhaal uit het hoofd, in plaats van een voorleesbeurt van haast stalinistische lengte? Waarom zich terugtrekken onder de veilige paraplu van woorden die niet bij ten en idealen die niet verhelderen? Waarom het werkelijke debat meteen a! tot later uitgesteld? Mijn ergernis komt voort uit sympathie voor dit kabinet, niet uit afkeer. Maar het sociaal-liberalisme staat nog niet eens in de grondverf. Als het kabinet een visie heeft bij de stapels beleidsmaatregelen die te verwachten zijn, heeft het nog heel wat uit te leggen. WILLEM WITTEVEEN
Redacteur s &.P
S&._DIOI994
D E
WIARD I
BECKMAN
De Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de Partij van de Arbeid, organiseert in samenwerking met het weekblad lntermediair een driedaagse academie, een leergang op het snijvlak van wetenschap en politiek. Doelgroep: jonge academici en H B o 'ers. Op 2, 3 en 4 december a.s. worden workshops en 'colleges ' afgewisseld met debat en het zelf ontwerpen van toekomstscenario's. Ideologische vraagstukken en actuele thema's worden besproken met vooraanstaande wetenschappers en politici.
Essay-prijsvraaa: eenfantastisch veraezicht Aan de Wiardi Beckman Academie gaat een essay-prijsvraag vooraf. Jonge academici en H B o 'ers worden uitgenodigd een essay van maximaal 30oo woorden (korter mag) te schrijven onder de titel: Een jantastisch versezicht: Nederland in 202 5. De essays worden beoordeeld op originaliteit en analytisch gehalte door een jury onder Ieiding van Anil Ramdas(NRCHandelsblad/vPRO).
De andere jury-leden zijn Ben Rogmans (hoofdredacteur lntermediair), Paul Kalma (directeur Wiardi Beckman Stichting), I. Schoonenboom (hoogleraar Toekomstverkenning en beleid, L u Wageningen/ WRR) en Marjet van Zuylen (PvdA-Tweede Kamerlid). De beste essays worden geheel of gedeeltelijk gepubliceerd in Intermediair en begin volgend jaar door de Wiardi Beckman Stich-
ACADEMIE ting uitgegeven. WBS en lntermediair stellen drie prijzen van 1coo gulden beschikbaar voor de beste essays.
so
Van de circa deelnemers wordt een bijdrage in de kosten van 25o gulden gevraagd (inclusief ovemachtingen, diners etc.). Bij overtekening wordt geselecteerd op basis van kwaliteit van de inzendingen. Aanmeldingen plus bijbehorend essay (zowel op flop als op papier) voor 3 I oktober naar de Wiardi Beckman Stichting sturen, Postbus I 3 Io, Iooo BH Amsterdam, o. v. v. 'Academie'.
Het proaramma EERSTE DAG
Futurolosie &.politiek
Met deskundigen van w R R, Philips, KPN en het Centraal Planbureau worden zin en onzin van toekomstonderzoek en de scenariomethode kritisch verkend . Valt er iets zinnigs over de toekomst te zeggen? En hoe dat te do en? Gepresenteerd wordt het zogeheten Columbus-scenario, een digitale visie op de toekomst, een schets van de maatschappelijke consequenties van de voortschrijdende informatie- en communicatietechnologie. Vervolgens ontwerpen de deelnemers onder begeleiding van deskundige trainers hun eigen toekomstscenario voor Nederland en zijn omgeving in 2o 15. PvdA-voorzitter Felix Rottenbers houdt de scenario's tegen het Iicht en schetst de politieke consequenties.
S&_Dt01994
DE
WIARD!
TWEEDE DAG
Oude ideolosieiin rifnieuwe visies?
Futurologische verkenningen staan niet zelden op gespannen voet met de politieke en ideologische 'spelregels' waarop onze samenleving is gebaseerd. Hoeveel houvast bieden deze voor de toekomst? Om welke mix van gelijkheid, vrijheid en broederschap vraagt het digitale tijdperk of het mondiale milieuvraagstuk? In een viertal workshops gaan ondermeer de hoogleraren Hans Achterhuis,Jan Glastra van Loon en jos de Beus, burgemeester Thijs Woltsens en secretaris-generaal Ad Gee/hoed op deze vragen in. Over het schone, het ware, het goede in de politiek. Met afsluitend: een jong cabaretier.
BECKMAN DERDE DAG
De weerbarstisheid van de politieke praktijk
Minister-president Wim Kok gaat - in een 'tweegesprek' met de deelnemers - in op vragen als: Regeren is vooruitzien, maar hoever?; hoe te laveren tussen ideologie en politieke praktijk? Hierna vinden ondervngingen over de kloof tussen theorie en praktijk, belang en beginsel plaats rond vijf actuele politiek-maatschappelijke dilemma's: I. Criminaliteit: oorzaken of overlast centraal?; 2. Migratie en integratie: tweedeling in Nederland?; 3. W erkgelegenheid, maar voor wie?; 4· Een schone aarde: bedreiging ofideaal?; 5. Hoe erg is ongelijkheid in cultuur? Met onder andere: M. de Boer (minister van VROM), J. Van Dijk (Min. van Justitie), E. Schmitz (staatssecretaris van Justitie),
NieuwewBspublicaties Het vijftiende jaarboek voor het democratisch socialisme F. Becker, M. Ros, S. Stuiveling, B. Tromp (red.)
Het Jaarboek voor het democratisch socialisme, een gemeenschappelijk initiatief van Uitgeverij De Arbeiderspers en de Wiardi Beckman Stichting, beleeft dit jaar zijn derde lustrum. Een mijlpaal, zeker nu de publikatie van de vijftiende aflevering
samenvalt met het eeuwfeest van de geboorte van de Nederlandse sociaal-democratie. Dit vijftiende jaarboek is geheel gewijd aan een achttal markante politieke persoonlijkheden, die in de afgelopen eeuw hun stempel hebben gezet op partij en beweging. Het eerste dee! van dit jaarboek bevat profielen van vier politieke !eiders: Troelstra (door Rob Hartmans), Albarda (door Peter Jan Knegtmans), Drees (door Hans Daalder) en Den Uyl (door Willem Breedveld). De
ACADEMIE K. van Limbergen (Belgisch min. van Justitie), G.). Van Oven (PvdATweede-Kamerlid), M. Cheribi (vvo-Tweede Kamerlid),A. Apostolou (PvdA-Tweede Kamerlid), R. van der Ploe9 (PvdA-Tweede Kamerlid), D. Mulock Houwer (ministerie van Sociale Zaken), G. Enabersen (Universiteit Utrecht), E. Voselaar (FNv), R. Welschen (burgemeester van Eindhoven), H. Riahart (Universiteit Utrecht), M. Daamen (Mondriaan Stichting) en A. Duivesteijn (PvdA-Tweede Kamerlid). Plaats Huize Eerbeek, te Eerbeek Datum 2, 3 en 4 december I 994 Voor injormatie over aanmeldinB secretariaat Wiardi Beckman Stichting, ( o2o) 55 I 2 3 I 3. Over proaramma en essay-prijsvraaa Menno Hurenkamp/ Femke Halsema/Rene Cuperus, wss, (o2o)55I 2 I 55·
aan Troelstra en Drees gewijde bijdragen kunnen worden beschouwd als aanzetten tot een werkelijke biografie. Er zijn vier onderling verschillende essays ontstaan, die echter gemeen hebben dat ze draaien om de centrale vraag van politiek leiderschap: op welke gronden wordt het verworven en behouden en onder welke voorwaarden kan het worden uitgeoefend? Deze vier portretten worden gevolgd door vier andere, gewijd aan personen die ieder voor zich op specifieke gebieden en in een
S&_D!OI994
W B S specifieke periode, een helangrijke bijdrage hebben geleverd - en in enkele gevallen: nog leveren aan het politieke denken en handelen in de 'heweging': Tinhergen (door Aad Blok), Hofstra (door Sehastiaan Hoi en Harm Mohach), Mansholt (door Arend Voortman) en Van der Stoel (door Lo Casteleijn en Marnix Krop). Aldus documenteert dit Vijftiende jaarhoek op eigen wijze de geschiedenis van de groei van de sociaal-democratie en de ontwikkeling van de Partij van de Arheid na de T weede W ereldoor log. Bestelnummer: 742, ]29,90. Honderd Jaar sociaal-democratie in boek en tijdschr!ft. Bibliosrcifie van de seschiedenis van deS D A P en de PvdA 1894-1994 Maarten Brinkman
'Honderd jaar sociaal-democratie in hoek en tijdschrift' hevat een lijst van hoeken en artikelen over de geschiedenis van de sociaal-democratie: de soAP, de PvdA en verwante organisaties zoals de sociaal-democratische vrouwenheweging, de Arheiders Jeugd Centrale, de religieussocialisten en de VARA. Deze uitgave maakt de studie van de sociaal-democratische geschiedenis toegankelijk en vergemakkelijkt haar. De eerste uitgave van deze hibliografie in 1984 telde 3 25 titels. Vijf jaar later, in de tweede uitgave, konden daaraan meer dan I so titels worden toegevoegd. De vele nieuwe hoeken en artikelen die sindsdien over het onderwerp zijn gepubliceerd, en titels die in de vorige uitgaven waren 'vergeten'- bij elkaar zo'n 2oo- zijn in
NIEUWS
deze derde, herziene uitgave opgenomen. 'Honderd jaar sociaal-democratie in hoek en tijdschrift' is een gezamenlijke uitgave van de Wiardi Beckman Sichting, het lnternationaal Instituut voor Sodale Geschiedenis en het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen. Bestelnummer: 763,]19,5o . Archieven van de Rode Familie Mies Campfens en Gerrit Voerman
Dit hoek geeft een overzicht van de hewaard gehleven archieven van de 'Rode Familie', het conglomeraat van uiteenlopende politieke en maatschappelijke organisaties waaruit de sociaaldemocratische zuil hestond . De historiografie vertoont op dit terrein een leemte. Centraal in de uitgave staan de so AP en de PvdA (en haar nevenorganisaties). Ook politieke partijen die zich van deze partijen afsplitsten, of juist daarmee fuseerden, zijn in het overzicht opgenomen, evenals de archieven van de vakbeweging (Nvv en FNV en de daarbij aangesloten bonden) en van belangrijke organisaties als de v ARA, het AJ c en dergelijke. Ook de archieven van politici krijgen een plaats in het hoek. De toegankelijkheid wordt vergroot door een organisatie-, personen- en plaatsregister. 'Archieven van de Rode Familie' is een gezamenlijke uitgave van de Wiardi Beckman Sichting, het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis en het Documentatiecentrum N ederlandse Politieke Partijen. Bestelnummer: 764,]29,50.
Honderd Jaar sociaal-democratie in Nederland I 894-1994
J. Perry, P.Knegtmans, D.Bosscher, F.Becker, P.Kalma
Dit hoek geeft voor het eerst een omvattende geschiedenis van partij, politiek en cultuur vanaf de oprichting van des o AP tot aan de PvdA van vandaag. De auteurs bieden niet aileen een nieuwe interpretatie en een waardevol overzicht van de Nederlandse sociaal-democratie, maar weten deze ook op te nemen in de hrede stroom van de politieke, economische en culturele ontwikkeling van ons land . Met in de tekst geintegreerde korte hiografische Troelstra, schetsen krijgen Drees, Den Uyl en andere kopstukken uit de heweging hun plaats . Het hoek, een gezamenlijke uitgave van de was en Uitgeverij Bert Bakker , is r~k geillustreerd, m et een apart fotokatern. Een must voor hedendaasse en toekomstise seneraties studenten seschiedenis. 'NRc Handelsblad Tezamen leveren de vier auteurs en epiloosschrijver Kalma een zowel deusdelijk als toesankelijk seschreven handboek, zoals wij dat in Nederland al te zelden te lezen kriJsen. () Het boek is trouwens zeerfraai verzorad. Trouw Bestelnummer: 726,]49,90 .
Bovenstaande puhlikaties zijn te hestellen door overmaking van de genoemde hedragen op gironummer 3479700 ten name van PvdA-hrochures , Amsterdam, onder vermelding van de hetreffende hestelnummers .