ROTTERDAM GEWOGEN IN DE JEUGDBOEKEN VAN NANNIE VAN WEHL DOOR SUUS BOEF-VAN DER MEULEN
Nannie van Wehl is het pseudoniem dat Susanna Jacoba Adriana Reys uitkoos als schrijfstersnaam. Onder deze naam genoot zij in de eerste decennia van deze eeuw een ruime bekendheid als auteur van jeugdboeken en -verhalen. In 1915 begon een bespreking van een van haar boeken zelfs als volgt: 'Zal er onder de jonge mensen van Nederland wel één zijn, die de werken van Nannie van Wehl niet kent? Ik geloof het niet ...'.*) Dit mag dan een iets te uitbundige inschatting zijn, in studies over de Nederlandse jeugdliteratuur tussen 1900 en 1920 ontbreekt haar naam zelden. 2) Daarbuiten ligt het soms anders: in een boek over vrouwengeschiedenis uit 1962 werd zij zonder omhaal aangeduid als 'de nu wel vergeten Nannie van Wehl'.^) Er is tenminste één goede reden om het werk van Nannie van Wehl aan de vergetelheid te ontrukken: het biedt namelijk een levendige bijdrage aan onze cultuurhistorische kennis van Nederland rond 1900. Dat gaat dan zoWel over de gebouwde omgeving als over sociale verhoudingen en opvattingen. In dit artikel wordt, na een schets van leven en werk van Nannie van Wehl, hiervan een voorbeeld gegeven. Hoe vergelijkt een schrijfster, die een geboren Haagse is, maar vanaf haar 23ste jaar in Rotterdam woont en daar al haar boeken schrijft, haar geboortestad en haar woonplaats?'*) Den Haag is in haar boeken prominent aanwezig, maar ook Rotterdam is een aantal malen plaats van handeling. In die gevallen is dat nooit onomstreden: de schrijfster kan het niet laten haar hoofdpersonen vergelijkingen te laten maken tussen het wonen in Rotterdam en het wonen in Den Haag, met in een enkel geval als alternatief het 'buiten' wonen. Dat levert een aantal aardige historische beschrijvingen op en nog aardiger discussies en waarderingen door de hoofdpersonen. Daarin wordt ons iets onthuld over de denkwereld van de schrijfster zelf, maar ook van het sociale milieu waarin zij zich bewoog en waarin zij haar lezers vond. 387
74. Dg t/ïer feinderen Keys m i902. Van //n/« en SIVNS. PnVe-co//ecfie S. Boe/-fan ^ier Mew/en 388
rechts Anna, Kwud, Herman
Eenfcortebiogra/ife Susanna Reys werd op 12 november 1880 in de binnenstad van Den Haag geboren. Haar vader was als ex-beroepsmilitair een scherm- en gymnastiekvereniging begonnen; daarnaast was hij gymnastiekonderwijzer op diverse Haagse scholen. Hij wordt als een der voorlopers van de heilgymnastiek in Nederland beschouwd.5) De moeder van Susanna was de dochter van een Delftse huisschilder. Susanna was de oudste van vier kinderen. Evenals haar broers en zuster kreeg zij de gelegenheid een goede opleiding te volgen. Voor meisjes waren in die tijd de keuzemogelijkheden geringer dan voor jongens, maar zij koos met hart en ziel voor een opleiding tot onderwijzeres. In Den Haag was daarvoor nog geen dagopleiding en dat betekende vanaf haar veertiende jaar een zware combinatie van vier jaar lang als 'kwekeling' werken overdag en het volgen van de zg. 'normaallessen' 's avonds. Een van haar leraren daar was de bekende pedagoog Jan Ligthart. Hij heeft grote invloed op haar gehad en hij stimuleerde haar in haar wens om schrijfster te worden. Haar eerste publicatie, onder de naam 'Susanna', verscheen in Jan Ligthart's blad Schoo/ en Leiden in 1901.6) Zij werkte inmiddels voor haar hoofdakte en was daarna nog enkele jaren onderwijzeres in Den I laag. De naam Nannie van Wehl gebruikte Susanna Reys voor het eerst in 1904. In dat jaar verhuisde zij ook naar Rotterdam, waar zij de rest van haar leven woonde. Zij ging als onderwijzeres, later waarnemend hoofd, werken bij de gemeentelijke meisjes-ULO aan het Vasteland, in de wandeling 'de school van juffrouw Brander geheten. Zij genoot van haar werk en haar zelfstandigheid. In haar vrije uren gaf zij bijles en werkte aan haar eerste boeken. In 1908 trouwde zij met civiel-ingenieur Cornelis Marinus Lugten die afkomstig was uit Hellevoetsluis. Zij kende hem al in Den 1 laag, waar hij zijn eerste baan had, maar toen zij trouwden, werkte hij in Rotterdam als betonspecialist bij de firma Van Waning, waarvan hij later onderdirecteur werd. Het huwelijk betekende het eind van haar onderwijsloopbaan, maar niet van haar schrijverschap. Het echtpaar Lugten-Reys vestigde zich in Rotterdam: eerst aan de Maaskade op het Noordereiland waar in 1912 dochter Suus geboren werd, daarna aan de Vijverweg in Kralingen. Het tweede kind, Kees, werd daar in 1915 geboren en op dit adres heeft de schrijfster tot haar dood op 15 april 1944 gewoond. 389
Nannie van Wehl's eerste boek verscheen in 1905: De Bosdi/esdufr, uitgegeven door L.J. Veen te Amsterdam. Het zou twee keer herdrukt worden. In snel tempo volgden tot 1922 nog twintig boeken/) De meeste boeken richten zich op de opgroeiende jeugd, vooral meisjes. De kameraadschap tussen jongens en meisjes is een opvallend thema, evenals hard werken, vooruitkomen in de wereld, leren omgaan met ziekte en dood, maar ook genieten van het leven, van vriendschappen, van de natuur en het buitenleven. De stijl is levendig in de conversaties van kinderen onderling, maar de karakters zijn weinig genuanceerd en de lezer van nu wordt wel eens kriebelig van de onwezenlijke romantiek. Recensenten van toen prijzen de losse, gezellige verteltoon, maar hekelen het gebrek aan diepgang.^) In later jaren schreef Nannie van Wehl vaker verhalen voor jonge kinderen. Bovendien werkte zij als redactrice en auteur mee aan een groot aantal verhalenbundels en vertelselboeken. Minder bekend dan haar boeken en verhalen zijn haar bijdragen aan enkele tientallen zeer verschillende periodieken, o.a. Scnoo/ en L^ygn, Het Kmd, E/gen H^^r^, Op dg /zoogte, Gezin en Sdioo/, Ewroptf, Droom en D#dd, Het Lönd/zwis, De Ho/fondie Reyue, De Hmsyroww m Jndië en de Mewu>e Rofterdam5c/ze Courant. Een aparte plaats neemt het door haar in 1913 onder haar eigen naam (S. Lugten-Reys) opgerichte blad De Haag5c/ie Vrouu'enfrron/efr in. In dit 'Weekblad voor de ontwikkelde vrouw', geschreven door en voor vrouwen, kon zij al de onderwerpen kwijt waarover zij iets zeggen wilde. Er verschenen hierin van haar hand voorlichtende artikelen over vrouwenzaken als werk, beroepskeuze en bijverdiensten, over vrouwenkiesrecht, maar ook over ontwikkelingen in andere Europese landen en Amerika en over het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Zij schreef zelf verhalen, besprak nieuwe boeken, maar was ook een pleitbezorgster van moderne ideeën over opvoeding, kleding, woninginrichting, over de verhoudingen tussen echtgenoten, tussen ouders en kinderen en tussen het gezin en het dienstpersoneel. Onderhoudend en vaak geestig zijn haar korte columns over gedragingen en uitspraken van kinderen, vaak haar eigen kinderen. Dergelijke columns leverde zij ook aan Schoo/ en Leiden en aan Het Kind, naast haar andere frequente bijdragen aan deze bladen. Voor deze artikelen gebruikte zij afwisselend haar eigen naam S. Lugten-Reys en haar pseudoniem Nannie van Wehl; in De 390
75. Corne/i5 M
Reys Meu/en.
76. Su5rtnn« LugtéM-Jtey.s wef /war dochtert/é Suus op de Vi/mwg, 79J3. cfie S. Boe/'-win der 391
schreef zij ook onder andere schuilnamen: Susanna, Mater Conata, Huisvrouw, of kortweg Red.. Hierdoor kon zij zich in verschillende rollen presenteren, maar wellicht hielp het ook om de indruk te wekken dat het blad meer medewerksters had dan in feite het geval was. Zij schuwde stevige stellingnamen niet, maar stelde ze ook graag ter discussie. Een herhaaldelijk terugkerend thema is bijvoorbeeld de openheid tegenover kinderen omtrent 'het geheim', de sexuele voorlichting. Als jonge vrouw houdt zij daar sterke pleidooien voor, maar als haar eigen kinderen opgroeien, geeft zij toe dat het allemaal nog niet zo eenvoudig is. Over het literaire en opvoedkundige belang van Nannie van Wehls werk kan men van mening verschillen. Er zijn echter nog andere invalshoeken. Zowel in haar boeken als in haar artikelen verwerkte de schrijfster veel van haar eigen ervaringen als kind, jonge vrouw, onderwijzeres, schrijfster, echtgenote en moeder. Zo zijn er onder haar hoofdpersonen opvallend veel kwekelingen en onderwijzeressen. Ze zijn dus uit autobiografisch oogpunt interessant, zeker waar ander materiaal ter verificatie beschikbaar is.^) Daarnaast kenmerken haar boeken zich door betrouwbare beschrijvingen van de omgeving, al dragen die niet altijd bij tot de levendigheid van het verhaal. Nannie van Wehl plaatste haar personen graag in een natuurgetrouw decor. Als ze een wandeling of reis maken, kan de lezer hen op de voet volgen. De straten dragen bestaande namen, zelfs huizen zijn herkenbaar. Nauwgezet schetst zij het stadsbeeld, de begroeiing, het uitzicht. De realiteit wordt ondersteund door het invlechten van historisch traceerbare feiten, zoals een grote brand of een Oranjefeest, soms zelfs door jaartallen. Dat maakt haar boeken ook uit historisch oogpunt waardevol.il) Tenslotte kan men ervan uitgaan dat de opvattingen die in deze boeken geventileerd worden een zeker sociaal draagvlak hadden, niet alleen in de kringen van de schrijfster zelf, maar ook in die van haar lezers, in het algemeen de 'gegoede burgerij'. Het hieronder gegeven voorbeeld van de afweging tussen de woonplaatsen Den Haag en Rotterdam werd ongetwijfeld door veel van haar tijdgenoten gedeeld. De levensloop van Nannie van Wehl en de ontwikkeling van haar 392
f ir
. «HUIZE LABOR DOOR - NANNIE - VAN - WEHL - •
AM STERDAM -L JVEEN 77. Vborp/Vif IWH de
drufr IYM hef ^oefc Huize Labor (I9I0J. Fofo
393
visie op Rotterdam, haar woonplaats, en Den Haag, haar geboortestad, valt goed te volgen aan de hand van citaten uit vier van haar boeken. Het gaat om Wij zijn jong (Amsterdam, LJ. Veen, 1907), Huize Lrtbor (idem, 1910), Constance t/ofc wzn hm'5 tot huis (Arnhem, H. ten Brink, 1917) en Annefce i/dn den do/eter (Meppel, H. ten Brink, 1912). De eerste drie boeken lopen parallel met de levensloop van de schrijfster. In het laatste boek komt Den Haag niet voor, maar wel het buiten wonen als alternatief voor het leven in Rotterdam. Nannie van Wehls eerste indrukken van Rotterdam zijn terug te vinden in Wij zi;n jong. De Haagse hoofdpersoon Ellen gaat kamers zoeken in Rotterdam. Via een advertentie in het Niemi'sfr/rtd aan het Beursplein krijgt ze een aantal adressen. De razende drukte, de 'doldrukte', benauwt haar. De aanbiedingen vallen zwaar tegen: vies, klein en zelfs een verdacht adres. 'Ze klommen steile trappen op en zagen kamers, waar je je niet roeren kon, en zagen kostjuffrouws, uit wier handen je nog geen ingepakte Haagsche hop zou willen hebben - En Ellen dacht aanhoudend aan het kamerleven, zoals ze dat van vele vrienden en vriendinnen in Den Haag kende, die ruime luchtige kamers bewoonden in stille, prettige, frisse straten en nog geen van allen betaalden wat de minste van al deze Rotterdammers dorst te vragen.' Nannie van Wehl, of liever Susanna Reys, vond in 1904 haar eerste kamers aan het Burgemeester Hoffmanplein op het Noordereiland; dat lijkt veel op 'dat mooie plein in Feijenoord' waar Ellen tenslotte slaagt. Huize Ldfror is het eerste en enige boek dat helemaal in Rotterdam speelt; het is tevens het meest positieve over deze stad. Het gaat over een fabrikantengezin dat bij hun fabriek aan de Nassauhaven woont. Daarin valt overigens de cementsteenfabriek van Van Waning te herkennen. De kinderen uit het gezin vragen zich, in gesprekken met hun Haagse nichtje Ada, af waarom zij eigenlijk van Rotterdam houden, terwijl Den Haag zo duidelijk in het voordeel is vanwege zijn duinen en bossen? Het antwoord van de Rotterdamse Mies: 'Wij houden van de stad zelf, om de stad zelf. Wij voelen iets heel vertrouwelijks en plezierigs over ons, als we zo fiks en vlug ter been de Nassaukade afstappen, de bruggen overgaan en de stad in gaan. We vergeten uur of tijd in ons gestap, want zoveel 394
als er bij ons te zien is, zoveel zie je nergens. Aanhoudend rijen je de vrachtwagens tegemoet, en de vrachtwagens rijen je achterop en je kijkt ereis naar de lading en je verwondert je, dat de handelslui toch overal en altijd om denken. Want zo schots en scheef kun je het niet verzinnen of ter enigen tijd zie je het op zo'n wagen. Wielen voor kinderwagens, mandjes voor fruit, landbouwerswerktuigen, bananen, witte stukken keper, sigarenkistjes, enfin van alles. En als je dan soms het geluk hebt, dat er juist een boot aan is, dan rijden je allerlei rijtuigen en omnibussen achterop en je ziet er allerlei types in: Amerikanen en Indischen en onnaspeurbare luidjes. En ook kom je tussen het voetvolk allerlei rare Chinezen tegen, Javanen op blote voeten en landverhuizers, en zeelui in vreemde uniformen - o, 't is allermenselijk interessant -' Ada is echter nog niet overtuigd: 'Alles wat jij daar opnoemt, als leuk en een voordeel van je stad, vind ik allerverschrikkelijkst. Die vrachtwagens, die dreunend, vlak langs je rijden, en onder wier wielen je de keien, de driemaal gevloekte keien, kan zien inzakken in jullie bodem van niks; de rijtuigen, de mensen, dat maakt me allemaal zo moe en draaierig, dat ik blij ben, als ik de tram bereikt heb en er veilig kan inkruipen.' Toch krijgt ook Ada oog voor de aantrekkelijkheden van Rotterdam. Op een avond staat ze op de veerboot van het Antwerpse Hoofd naar de stad: 'O, machtig schoon, overweldigend schoon is hier het silhouet van de stad! Fluks stoomt de veerboot achter het Noordereiland vandaan en zwaait nu over de Maas zelve heen. Rechts liggen de zware bomenrijen der oude Plantage, nu geheel verdonkerd, vlak vooruit de reuze stationsbogen. Doch links is het geweldige, het overschone te zien! Daar verheft zich hoog en grillig de dakenrij tegen de lucht: daar staat hoger nog en massaal het Witte Huis, en uit de vele dakvensters vliet licht, dat de geglazuurde pannen doet glanzen! En nog weer hoger in de avondhemel heft het Witte Huis zijn reuzenletters van licht, die aangaan en schitteren boven de stad en goud zijn tegen de verdonkrende hemel en een brede gouden lichtbaan werpen 395
schuin in het water, tot de andere oever toe! En weer uitgaan, zodat het heel donker lijkt daar hoog in de lucht en heel donker daar beneden op de rivier, maar dan gaat het weer aan en is als een gouden kroon heel boven de stad, onbereikbaar, onwezenlijk hoog. En achter het Witte Huis, alweer hoger, maar niet zo geweldig, de oude stompe toren van Sint-Laurens. Nog meer naar links de rivier afgesloten opeens door de bruggen, de reuzenbruggen. Regelmatig buigen zich hun zuivere bogen in de lucht, scherp is de onderkant getrokken over de massale pijlers. Maar heel grillig van binten en kruisende balken is het tussen de zuivere )ogen en die rechte onderkant. Achter heel wat balken en binien, de balken en binten van de spoorbrug, branden de grote lampen van de voetbrug als melkwitte zonnen en werpen hun banen van schitterend licht in het water. En door de donkere balken en binten van de spoorbrug heen zie je de voetbrug, die in het licht glanst als asfalt, het ontzettende verkeer, de mensen op en af gaan in langzaam trekkende, donkere stromen, de rijtuigen rijden voorzichtig aan en dan de trams aanschuiven langs de vonkengevende draden en hun rode lampen branden als noodseinlichten, en rood glijden twee smalle lichtbanen met ze mee over de rivier. O, de geweldige schoonheid van Rotterdam, dat is de Maas!' Gelukkig maar dat ze Rotterdam is gaan waarderen, want Ada verlooft zich tenslotte met haar Rotterdamse neef. Ze zei al eerder, op een vraag van Mies hoe het zou zijn als ze in Rotterdam een man opdeed: 'Nou ja, dan woonde mijn man hier. Dat's een groot verschil. Dan moét het. Maar ik zou toch liever in Den Haag wonen.' Susanna Reys, die in 1908 Susanna Lugten-Reys werd, zal er wel net zo over gedacht hebben. In Constance trofc lYin hwïs tot /ims is weer een Haags meisje de hoofdpersoon. Zij komt enkele maanden in huis bij haar oom en tante in Rotterdam, in Park Honingen, omdat haar ouders op reis zijn. Voor het gezin van oom en tante, met hun twee kleine kinderen, heeft het eigen gezin van Nannie van Wehl duidelijk model gestaan. Conny heeft veel moeite met Rotterdam: 396
"s Middags ging tante Lena met Conny naar de stad, om haar Rotterdam te laten zien. Met de tram gingen ze de stad in en stapten uit op het Beursplein, Daarvandaan liepen ze de Blaak af, de echte Rotterdamse kuierweg. En ze kruisten wat door de voornaamste Rotterdamse winkelstraten, Hoogstraat, Hoofdsteeg, Soetensteeg, Coolsingel. Wat een lawaai was er toch aanhoudend om een mens heen! vond Conny. En in niets leken deze winkelstraten en wandelwegen op Den Haag. Na een uur gewandeld te hebben, kon Conny zich totaal niet begrijpen, dat je daar ooit voor je plezier ging lopen. Ze was moe - iets wat ze na een ganse middag wandelen in den Haag nog niet was. Zou tante Lena 't wèl prettig hier vinden?' Tante Lena komt zelf uit Assen en houdt niet zo van stadsdrukte. Ze dacht echter haar nichtje uit Den I laag, toch óók een grote stad, met dit bezoek een plezier te doen. Conny: 'Maar tantetje, bij ons is 't immers helemaal, helemaal anders? Wel druk, maar niet zo'n herrie. - Wil U geloven, tante, ik ben hier als de dood voor de auto's, en als ik in Den Haag loop te winkelen of winkels te kijken, kunnen ze me niets schelen. Dan letten de auto's wel op mij - maar hier - o, wat heb je hier een werk om uit te kijken! Zeg tante - als u 't nu ook niet zo leuk vindt - zullen we dan maar naar huis gaan? Dan heb ik Rotterdam al gezien, hoor!' Gelukkig vindt Conny later de Bergse en de Kralingse Plassen en de Maas heel mooi. Ook van een boottochtje van de herberg aan het Kralingseveer naar de Oude Plantage geniet ze, misschien ook wel omdat haar oom haar voorzichtig had voorbereid: 'Het is wel niet het Boschhek of de Witte Brug, maar aardig is het toch ook.' Maar de Rotterdamse luchtvervuiling blijft de grootste plaag. 's Zomers gaat de familie, die in het fraaie Park Honingen woont, liefst maandenlang naar buiten, want Rotterdam in de vakantietijd is, volgens hen, een verschrikking: 'Overal stof, stof, stof, opgejaagd door ontelbare grote en kleine troepen kinderen, door moeder de straat op gestuurd om hun 397
vakantie te genieten. De Oude Plantage ontoegankelijk, door de grote massa's wandelaars. Alle banken bezet. Park Rozenburg is 't enige toevluchtsoord, maar je moet de Oude Dijk over, in zonnehitte en alweer stof, stof. De Essenlaan vol met kinders, die hun schoppen misbruiken op het grintpad en weer stof maken.' Ook het gezin Lugten-Reys trok 's zomers naar buiten, meest naar Bilthoven waar ze een zomerhuis bezaten. Moeder en kinderen bleven daar soms drie maanden lang. De luchtvervuiling lijkt een van de grootste bezwaren die de schrijfster tegen Rotterdam heeft. Dat kan men zich heden ten dage indenken. In de tijd waarin het boek werd geschreven, waren de risico's voor de gezondheid echter groter, omdat effectieve geneesmiddelen voor ziekten als TBC ontbraken. Wegtrekken naar frisse lucht was de enige oplossing, maar wie kon zich dat veroorloven? Hoofdpersoon Anneke uit Annefee iwn den dokter had geluk. Ze woonde in Rotterdam, ergens in het westen van de stad. Tot haar vierde jaar was ze voortdurend ziek, zodat voor haar leven gevreesd werd. Maar dan komt er een oplossing: ze mag tot haar twaalfde jaar bij haar grootvader en tantes in Leersum komen wonen. Moeder is blij: 'Dat ze haar zwak, teer kind laten zou in dit schone, lieflijke land, waar de zomer komen zou, en het niet meer terug zou nemen naar Rotterdam, de hoge steile trappen van het bovenhuis op - naar Rotterdam, waar het roet neerregent, en de kinderen in één middag hun enige wandelplaats, het Park, wel tien en twaalfmaal rond moeten draven, om de middag vol te draven. En hier zou Anneke genezen! o zeker! ze zou genezen!' Anneke knapt in Leersum zienderogen op. Tussentijds wordt wel geprobeerd haar een tijdje thuis in Rotterdam te laten zijn, maar die bezoeken leverden bittere teleurstelling op: na hoogstens twee dagen kwam 'haar lelijke koorts, de malaria, weer terug, zodat ze verzwakt en moede in Leersum terugkwam'. De eerste zomer terug in Rotterdam valt zwaar tegen: 'Van het huis naar het Park was gelukkig slechts twintig minuten gaans. Maar in die twintig minuten moest je wel tienmaal je ogen uitwrijven om er de dikke proppen ruw straatstof uit 398
te verwijderen. Praten ging niet, dan proefde je 't stof in je mond.' Het eerste kind van Nannie van Wehl werd in 1912 geboren, toen het gezin nog op de Maaskade woonde. Zag de schrijfster, toen zij dit boek schreef, er tegenop in dit deel van de stad een kind ter wereld te brengen? Korte tijd later verhuisde het gezin naar Park Honingen. Nee, het oordeel over Rotterdam is niet gunstig, ondanks de pracht van het water. De aantrekkingskracht die de kleurrijke bedrijvigheid heeft voor de geboren Rotterdammers in het boek Hwize Labor kan de schrijfster niet van harte meevoelen. De stad was haar te lawaaiig, te vuil en te stoffig. Ook de bekende Rotterdamse schrijver M.J. Brusse voelde dit zo aan. In een van zijn boeken heeft hij het over het 'alles overtoeterend, overbulkend, overdreunend, -daverend, -gierend en donderend straatrumoer (...) zelfs het Park, vooral het Park ligt midden in het zenuwvretende lawaai, dat je hier eenvoudig nergens meer kunt ontlopen'.^) Nannie van Wehl had heimwee naar het rustige Den Haag waar ze haar jeugdjaren, zo vol grote verwachtingen over de toekomst, had doorgebracht, met de duinen en de bossen binnen handbereik. Brusse zal niet de enige geweest zijn, die zich dat kon indenken.^)
NOTEN 1) Bespreking door Jacqueline Reyneke van Stuwe van het boek moetlijfee fregin in De Hoagschi Vrouicenferonie/e, 2e jg. nr. 47 (20 november 1915). 2) Zie bijvoorbeeld D.LDaalder, Wformcruyt wet suyicüz^r (Amsterdam 1950) 119-120. 3) D.H. Couvee en Anje H. Boswijk, Vrouwen i/ooruit.' De weg nrfrtrge/ijfee rechten (Den Haag 1962). 4) Een vergelijkbaar voorbeeld, betreffende Nannie van Wehl als schrijfster over Oud-Indisch mensen in Den Haag, werd gegeven door Anne de Vries, 'Een graaf, een muis en oma; Den Haag in de jeugdliteratuur', in: A. Meinderts, S. Petit en D. Welsink (red.), Den Haag, je ti7?t er tegen en het zingt (Schrijversprentenboek 41) (Den Haag 1998). 5) Th.J.A. Terlouw, De opfromsf iwn /iet hei/gym nrtitisch beroep in Neder/and
399
in de 19de eeuu' (Rotterdam 1991). 6) Susanna, Terug naar een mooi plekje', SC/JOO/ en Lei^n, 2e jg., 31 januari 1901. 7) De tame iviM /ief du/m'eM (1906), Hef moeïfijke begin (1906), De buren (1907), W/j zijn jong.' (1907), Mei5jesjrtren (1908), Aan den (1909), Vooruitgestuurd (1909), De fc/ein/e/nderen i^n wewowu (1910), Do en Lo Verefer (1910), Huize Ldbor (1910), Annefee win den do/eter (1912), Adif drtgen i/if K/ta's /ei/en en /oop's rti^ontuur (1916), De scftütefemderen en andere i/er/in/en (1916), L/enfje'5 i/erzoe/e/ng en De groofe ge/eerde (1916), Constance frofe w*n hwis tof nui5 (1917), Hef boe/e mef de yer/id/en Swusje (1917), De t/riendscftrtp yan Berfha en Be^ta (1918), De/ami7ie C/^renbee/e en hun frouu'e Antoon (1920), Degesdn'edenis yan een fr/emen jongen (1921), De yer/w/en y^n mijn jongen (1922). 8) Bijvoorbeeld Marie Ligthart in een bespreking van Hef moei/ijfce begin in Schoo/ en Leyen (15 augustus 1907) en Nienke van Hichtum in een bespreking van Vbon/ifge5tuurd in Hef Kind (18 juni 1910). 9) Nannie van Wehl, 'Overrompeld door het sprookje', Hef Kind (1920) 26. 10) De schrijfster van dit artikel, die een kleindochter is van Nannie van Wehl, beschikt over genealogische gegevens, foto's, diverse familiestukken en herinneringen. 11) Zie voor voorbeelden uit Rotterdam en omgeving: S. Boef-van der Meulen, 'Nannie van Wehl en de regio Rotterdam', in: 2340, kwartaalblad van de afdeling Rotterdam en omstreken van de Nederlandse Genealogische Vereniging, jg. 11, nr. 4, december 1997. 12) M.J. Brusse, Rofferdrtni5che zedeprenten (Rotterdam 1921) 17. 13) 'De natuur is wèl erg in den knoei gekomen, wijd om onze stad heen, - die zich in alle richtingen stijlloos uitbreidt met zijn huizen, zijn fabrieken, zijn rommeligheid en zijn lawaaierig verkeer (....) Bosschen en stranden, duin en hei of ook maar buitenplaatsen, waar je moogt wandelen, hebben wij niet.' M.J. Brusse, rt.U'., 24.
400