Roei Insigne achtergrond / CWO Rb 1 & 2
Pagina 1/7
ROEI INSIGNE ACHTERGROND Versie 1.0 16/04/2009. Inleiding Dit document bevat de achtergrond informatie die je nodig kan hebben om niveau cwo rb 1 & 2 te halen. Dit staat gelijk aan je roei insigne. 7 pagina’s kan veel lijken. Als je weet dat de stof voor cwo rb3 al snel 30-40 pagina’s bestrijkt dan valt dat best mee. Zowel over de praktijk als over de theorie kan je hier informatie in vinden.
Als er dingen niet duidelijk zijn als je vragen hebt of iets anders wilt, kan je het altijd bij de leiding terecht of je kan mailen aan
[email protected]. Inhoudsopgave Inleiding............................................................................................................................... 1 Inhoudsopgave..................................................................................................................... 1 Bronvermelding .................................................................................................................... 1 Achtergrondinformatie .......................................................................................................... 1 Praktijk.................................................................................................................................... 2 1. Vaarklaar maken ............................................................................................................... 2 2. Controleren op inventaris .................................................................................................. 2 3. Roei commando's opvolgen ............................................................................................... 2 4. Roei manoeuvres uitvoeren ............................................................................................... 2 5. Afmeren ........................................................................................................................... 3 6. Bomen, jagen, wrikken, handelen bij sleep. ........................................................................ 3 7. Klaarmaken voor de nacht ................................................................................................. 3 8. Onderhoud plegen ............................................................................................................ 3 9. Dagtocht maken ............................................................................................................... 3 Theorie.................................................................................................................................... 3 1. Roeitermen....................................................................................................................... 3 2. Onderdelen van de roeiboot .............................................................................................. 3 3. Veiligheidsvoorschriften en maatregelen ............................................................................. 3 4. Verslechterende weersomstandigheden aan zien komen...................................................... 4 5. Reglementen .................................................................................................................... 4 8. voorbereiding voor een dagtocht........................................................................................ 7 Bronvermelding www.overheid.nl ofwel www.wetten.nl cwo handboek opleidingen 2008 Wateralmanak 2007/2008 deel 1 Het zeilboek, de nieuwe leidraad voor zeilers. J Peter Hoefnagels Theorieboekje CWO-rb3, oktober 2000, waterscouting Mark Twain Nederweert Achtergrondinformatie CWO roeien: www.cwo.nl/content.asp?id=101 TIP: BPR Het zeilboek, de nieuwe leidraad voor zeilers. J Peter Hoefnagels http://www.admiraliteit11.nl/zeilcursus/theorie.htm
Schiemannen: http://knopen.scouting.nl/, http://www.kareldestoute.nl/ng.php?mid=57 Knopen leggen boekje via Scoutshop €4,95 (art nr 87247)
Roei Insigne achtergrond / CWO Rb 1 & 2
Pagina 2/7
Praktijk 1.Vaarklaar maken Riemen controleren. Riemen in de juiste positie leggen: blad naar de boeg en de slagriem boven aan de binnenkant. Controleren op aanwezig lek- of regenwater. Inventaris opruimen. Landvasten op de juiste manier beleggen. Controle op aanwezigheid volledige inventaris, zoals riemen, dollen, vaarboom, landvasten, hoosvat en drijfhulpmiddelen. 2.Controleren op inventaris Voldoende roeiriemen en dollen (waarvan één reserve) −Één wrikriem en een vaarboom −Doften −Lijn voor landvast, sleep- en ankerlijn −Twee losse stootkussens met voldoende lijn −Meerpen −Deugdelijk anker met bijbehorend dagteken. Een klein schip voert een ankerbol, een bijboot is uitgezonderd in het BPR. Als een anker een gevaar voor de scheepvaart vormt (BPR 3.26) het anker aanduiden door een gele boei met radarreflector) −De mogelijkheid om varend te hozen −Per opvarende een passend drijfhulpmiddel met CE-merk −Scheepshoorn −Kleine eenvoudige verbandtrommel 3.Roei commando's opvolgen - Roeiklaar: roeier zit iets voorover met gestrekte armen aan de riem, met gesneden (horizontaal) blad boven het water. −Gelijk: de riem wordt een kwartslag gedraaid. Riem wordt in het water gezet en roeier gaat met gestrekte armen naar achteren hangen waardoor het blad naar de boot geduwd wordt. −Haalt op: roeier haalt, onder het weer terugkomen in de roeiklaar positie, de riem uit het water en draait deze weer een kwartslag. −Op riemen: de roeiers zitten roeiklaar met hun riemen uit het water en wachten op een commando. −Stopt af: dit commando dient om de snelheid uit de boot te halen. De roeiers steken onmiddellijk hun riem in het water en oefenen zo gewicht op hun riem uit zodat deze dwars op de boot blijft. −Beide boorden strijkt gelijk: dit commando dient om de boot recht naar achteren te varen. De riem gaat (bijna verticaal) te water en er wordt tegen de riem geduwd (tegengestelde roeibeweging). −Riemen op: bij dit commando komen de riemen recht overeind in de boot te staan en maakt één of beide boorden vrij. Door het handvat in de boot te duwen en met één hand de riem overeind te zetten, komt de riem in de boot te staan. De riemen staan zo dat de bladen gesneden zijn (de scherpe kant van het blad wijst naar voren en achteren). −Riemen toe: dit commando zorgt ervoor dat de riemen in de dollen gezet worden en dat met roeien gestart kan worden. De riemen staan nu dwars op het dolboord met gesneden bladen. −Los voor en los achter: bij deze commando's worden de landvasten aan de kant losgemaakt. −Zet af: dit commando zorgt ervoor dat de boot afgezet wordt van de kant. −Lopen riemen: dit commando dient om een smalle doorvaart te passeren. De roeiers halen hun riemen uit het water en draaien deze zo dicht mogelijk langs de boot met de bladen naar de spiegel. −Riemen over: dit commando kan gebruikt worden bij een korte pauze. De roeiers trekken hun riemen over de kuip naar binnen zodat het helft van de riem aan de andere zijde van de boord komt te liggen. −Riemen geroeid: dit commando wordt gebruikt bij het stoppen met roeien. De riemen worden binnengehaald (netjes verdeeld over beide boorden) met de bladen in de richting van de boeg en de dollen worden uit de dolpotten gehaald 4.Roei manoeuvres uitvoeren - korte, middellange, lange bocht over beide boorden − acht varen zonder roer
Roei Insigne achtergrond / CWO Rb 1 & 2
Pagina 3/7
5.Afmeren Aanleggen met boeg naar hoger wal. Aanleggen langszij een schip of afmeerplaats. 6.Bomen, jagen, wrikken, handelen bij sleep. Met de roeiboot alleen of met bemanning kunnen: Bomen (met behulp van een vaarboom het schip kunnen voortbewegen en sturen). Jagen (met een aantal mensen het schip met behulp van een lijn vooruit trekken). De lijn moet zò op een plek vastgemaakt worden, dat de boeg niet naar de kant getrokken wordt. Dus ergens vlak bij het draaipunt van de boot. De lijn moet lang genoeg zijn en de driftbeperkende middelen moeten gebruikt worden. (Let op de natuur en andermans spullen) Wrikken: (met behulp van één riem vanaf het achterdek het schip voortbewegen). De boot moet door het wrikken sturend verhaald kunnen worden bij rustig weer.
7.Klaarmaken voor de nacht Zie 1. Vaarklaar maken. 8.Onderhoud plegen Rondhout, casco, dagelijks onderhoud. 9.Dagtocht maken Meegeholpen hebben met de voorbereiding voor een dagtocht, bestaande uit het ervoor zorgen dat de inventaris compleet is en zorgen voor voldoende voedsel en drinken. Als roeier de dagtocht meemaken.
Theorie 1.Roeitermen Slagroeier, midroeier, boegroeier, roerganger, stuurboord, bakboord, hoger wal, lager wal. Schavielen: doorschuren van touw. Bijvoorbeeld een touw dat over een kade naar een bolder toe staat. Trimmen: stellen van de zeilen zodat ze optimaal komen te staan. Laveren: Tegen de wind in varen door middel van hoog aan de wind rakken met steeds overstag gaan (opkruisen). Deinzen: achteruit varen. Kous: ring in oogsplits (metaal/kunststof). Bindrif: touwtjes aan het grootzeil om mee te reven. Lopend/Staand want: lopend want zijn de vallen (pieke-, fokke, klauwval), staand want is de verstaging. Zeilplank: surfplank. Drijvend voorwerp: bijvoorbeeld een drijvend aanlegsteiger. Engtes: versmalling in het vaarwater waardoor je elkaar niet of moeilijk kan passeren. Pavoiseren: Uitgebreid vlaggen (vlaggenlijn van voor naar achtermast) Etiquette: beleefdheidsregels (zie uitwerking in theorie deel 2) Kruisrak: Het rechte stuk dat je al laverend vaart. Rak: is een recht stuk (denk bijvoorbeeld aan het Zandrak op de H. IJssel bij Boveneind). Aanstonds: op korte termijn (ondanks dat dit een ouderwetse term is, wordt deze in het BPR gebruikt).
2.Onderdelen van de roeiboot In praktijk of van tekening minstens 10 onderdelen van casco/inventaris kennen. (zoals steven, boeg, hek, dolboord, doften, roer, helmstok, bakboord, wrikriem) 3.Veiligheidsvoorschriften en maatregelen Eisen van goed drijfhulpmiddel kennen. Het reddingsmiddel moet van een goedgekeurd type zijn (minimaal CE100) en toereikend voor het gewicht van de gebruiker. Goede reddingsvesten zijn voorzien van een kraag om het hoofd meer drijfvermogen te geven. Ze hebben ook een felle opvallende kleur.
Roei Insigne achtergrond / CWO Rb 1 & 2
Pagina 4/7
4.Verslechterende weersomstandigheden aan zien komen. Een front kan je soms aan zien komen. Een koufront kan onprettig weer tot gevolg hebben, en is soms zichtbaar door de donkere lucht die dichterbij komt. De koude lucht achter het front verdrijft de warme lucht met geweld, behalve wolkenvorming ontstaan er vaak korte en heftige buien, soms met windstoten en onweer. Ruimen van de wind: draaien van de wind met de richting van de klok mee. (hangt vaak samen met een naderend hogedruk gebied). Krimpen van de wind: draaien van de wind tegen de richting van de klok in. Meestal nadert dan een depressie met regen. 5. Reglementen De regels van het BPR (Binnenvaartpolitiereglement) kunnen toepassen (voor zover dit betrekking heeft op een door spierkracht voortbewogen schip).
Algemeen. Algemeen geldt dat je bij het naderen op tegengestelde koersen, voorbijlopen en koers kruisen je je koers en snelheid niet mag wijzigen zodat er gevaar voor aanvaring ontstaat.
Bij voorrang verlenen aan een ander schip, moet je tijdig koers of vaart wijzigen zodat het andere schip zijn koers en vaart kan behouden en manoeuvreren. Daarbij vermijd je dat je voor het andere schip overloopt, en je mag niet verlangen dat het andere schip koer of vaart wijzigt. Als een ander schip voorrang aan je verleent, moet je koers en vaart behouden. Als een aanvaring niet kan worden vermeden door het voorrang verlenende schip moet je maatregelen nemen om een aanvaring te voorkomen (goed zeemansschap?) Op stromend water moet er altijd een middel tot voorstuwing gebruikt worden. Het schip moet altijd bestuurbaar blijven. Van de stilte genieten met gestreken zeilen al met de stroom meedrijvend mag dus niet! klein schip: een schip waarvan de lengte minder dan 20 meter bedraagt, met uitzondering van: 4.een 5.een 6.een 7.een
sleepboot; schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren; veerpont; vissersschip.
Groot schip is géén klein schip.
Voorzorgsmaatregelen (BPR 1.04) Een schipper van een schip moet, ook bij het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in het reglement, alle voorzorgsmaatregelen nemen, die volgens goede zeemanschap of door omstandigheden waarin het schip zich bevindt in het belang van de veiligheid en de goede orde van de scheepvaart zijn geboden. De wetgever vindt het volgen van goede zeemanschap zó belangrijk, dat hij hierop in alle artikelen de aandacht vestigt. De ruime begrippen 'goed zeemanschap' en 'de omstandigheden, waarin het schip zich bevindt', dekken de grote verscheidenheid van situaties, die zich in de scheepvaart kunnen voordoen. Het BPR dekt dus niet alle mogelijke situaties. Wat is nu 'goed zeemanschap' (in de binnenvaart ook wel ‘goed
Roei Insigne achtergrond / CWO Rb 1 & 2
Pagina 5/7
schippersgebruik' genoemd)? Dat is varen met gebruik van het gezonde verstand, dus: a. met kundigheid en vaardigheid; b. met overleg handelen en vooruit zien.
Afwijking van het reglement (BPR 1.05) De schipper van een schip moet in het belang van de veiligheid en de goede orde van de scheepvaart volgens goede zeemanschap afwijken van de bepalingen van dit reglement. We dienen ons te houden aan de verkeersregels, waar we nog nader kennis mee zullen maken alleen in geval van onmiddellijk gevaar moeten (dus niet 'mogen'!) we van de regels afwijken, als dat nodig is om het gevaar te keren.
Alle kleine schepen *Rondomschijnend-licht *Bij kleine zeil schepen moet een tweede licht aanwezig zijn om de aandacht te kunnen trekken.
Tegengestelde koersen: stuurboordwal (BPR 6.04, 2) Hoofdregel: Bij schepen die elkaar op tegengestelde koersen naderen waar gevaar voor aanvaring bestaat, moet het schip dat niet de stuurboordszijde van het vaarwater volgt voorrang verlenen aan het schip dat stuurboordzijde van het vaarwater volgt.
Tegengestelde koersen: klein schip verleent voorrang aan groot indien geen stuurboordwal (BPR 6.04, 3) Niet gelijkwaardige schepen (bv groot en klein schip) op tegengestelde koersen zonder dat één van hen stuurboordswal aanhoudt: klein wijkt voor groot.
Tegengestelde koersen: kleine zeilschepen onderling en zeil – spier – motor (BPR 6.04, 6-8) Gelijkwaardige schepen (bv groot/groot, groot motor/groot zeil, 2 spierkracht voortbewogen schepen) op tegengestelde koersen zonder dat één van hen stuurboordswal houdt: beide wijken uit naar sb (passeren elkaar bakboord/bakboord). Twee kleine zeilschepen op tegengestelde koersen; zonder sb wal te houden. Het zeilschip met het zeil over stuurboord wijkt uit voor het zeilschip met zijn zeil over bakboord.
Twee kleine zeilschepen. B krijgt voorrang met zijn zeilen over bakboord.
Twee kleine motorschepen, beide wijken uit naar stuurboord.
Klein motorschip en klein zeilschip (of klein spierkracht voortbewogen schip), Klein motorschip geeft voorrang.
Klein motorschip, een klein zeilschip of een klein door spierkracht voortbewogen schip op tegengestelde koersen. Als beide geen sb zijde vaarwater aanhouden, verleent het motorschip voorrang aan het andere schip. Het door spierkracht voortbewogen schip verleent voorrang aan het zeilschip.
Roei Insigne achtergrond / CWO Rb 1 & 2
Pagina 6/7
Voorbijlopen (BPR 6.10, 1) Je mag een ander schip alleen voorbijlopen als dit zonder gevaar kan. Een groot schip dat wordt opgelopen door een groot schip, en elk klein schip dat wordt opgelopen moet meehelpen waar nodig. Bijvoorbeeld door snelheid te verminderen, zodat het voorbijlopen sneller verloopt en overige scheepvaart niet wordt gehinderd. In principe loop je een anders schip aan bakboord op. Als er ruimte is mag het voorbijlopen aan stuurboord. Een groot zeilschip dat een ander groot zeilschip oploopt, en een klein zeilschip dat een ander zeilschip oploopt probeert dit aan loefzijde te doen van het op te lopen schip. Het op te lopen schip moet (als het mogelijk is) meewerken om dit mogelijk te maken.
In principe aan bakboord oplopen, indien er voldoende ruimte is mag oplopen ook aan stuurboord.
Een zeilschip moet indien mogelijk oplopen aan loefzijde van een ander zeilschip.
6.17 lid 2 Kruisende koersen: stuurboordwal, klein schip verleent voorrang aan groot indien geen stuurboordwal (BPR 6.17, 2&3) Hoofdregel: Bij kruisende koersen wijkt het schip uit dat niet de stuurboordzijde van het vaarwater volgt. Voor een groot schip kan de stuurboordzijde van het vaarwater vanwege zijn diepgang ver naar het midden van de vaarweg liggen.
Kruisende koersen: kleine zeilschepen onderling (BPR 6.17, 6) Twee grote zeilschepen of twee kleine zeilschepen, beide geen stuurboordwal: −beide over een andere boeg. Het schip dat over stuurboordboeg ligt verleent voorrang aan het schip dat over bakboordsboeg ligt. −Beide over dezelfde boeg. Loef wijkt voor lij. −Beide
geen stuurboordwal, lijwaarts schip dat over stuurboordboeg vaart en niet met zekerheid kan bepalen of het loefwaarts schip over stuurboord of bakboord ligt, verleent ook voorrang aan loef.
Loef is naar de wind toe, en lij is van de wind af.
Kruisende koersen: zeil – spier – motor (BPR 6.17, 9) Klein motorschip, klein zeilschip, klein door spierkracht voortbewogen schip, en geen stuurboordwal. Het motorschip geeft voorrang aan het andere schip, en het door spierkracht bewogen schip verleent voorrang aan het zeilschip.
Roei Insigne achtergrond / CWO Rb 1 & 2
Pagina 7/7
* Weten dat naast het BPR nog andere reglementen kunnen gelden en weten waar het BPR en deze andere gevonden kunnen worden. Naast het BPR (Binnenvaart Politie Reglement) gelden er in en rond Nederland diverse andere reglementen. Een van de bekendste daarvan is het RPR (Rijnvaart Politie Reglement). Bijvoorbeeld als je vanuit Krimpen a/d IJssel (BPR gebied) via de Nieuwe Maas naar Krimpen aan de Lek vaart begint het RPR gebied dwars van de Noord waar de rivier de Lek gaat heten. De gehele wetstekst van het BPR kan je online vinden op www.wetten.nl. De ANWB verkoopt Wateralmanak deel 1 en 2. Deel 1 staan behalve het BPR alle reglementen die in Nederland en België van kracht zijn. Almanak deel 2 bevat allerlei plaatselijke informatie en regelgeving.
Het voor het insigne belangrijke deel van het BPR samengevat. Algemeen 1. Stuurboordswal heeft altijd voorrang. 2. Groot gaat voor klein. 3. Snelle (grote) schepen (>40 km/uur) verlenen voorrang aan alle andere schepen. Grote schepen (>20 m en ‘beroepsvaart’ (Art. 1.01 lid A 3º en 4º)) onderling 1. Tegenliggers wijken beide naar SB. 2. Bij kruisende koersen heeft rechts voorrang. 3. Opgelopene heeft voorrang. Kleine schepen (<20 m, m.u.v. ‘beroepsvaart’ (Art. 1.01 lid A 4º)) onderling 1. Zeilschip heeft voorrang. 2. Door spierkracht voortbewogen schip gaat voor motorboot. 3. Motorboot verleent voorrang aan zeilschip en aan door spierkracht voortbewogen schip. Kleine zeilschepen onderling 1. Zeil over BB gaat voor zeil over SB. 2. Loef wijkt voor lij. 3. Oploper verleent voorrang (mogelijk medewerking opgelopene). 8.voorbereiding voor een dagtocht Aan kunnen geven welke acties er ondernomen moeten worden om een goede en veilige dagtocht te maken. Deze bestaan uit: − Controleren verplichte inventaris. − Interpreteren van weervoorspelling met betrekking tot de veiligheid van het varen met een roeiboot. − Het tijdig kunnen herkennen van voortekenen van plotselinge weersveranderingen zoals onweer en zware windvlagen. − Zorgen voor voldoende eten en drinken, afgestemd op de lengte van de tocht. − Zorgen voor noodtelefoonnummer. − Vooraf bepalen van route aan de hand van een waterkaart. © 2009, Jeroen Leenderts & Scouting Jan Willem Friso groep, Krimpen aan den IJssel.
[email protected] www.scoutingjwf.nl